Zhang Xiaogang (foto’s Robbert Roos)
Liu Xiandong
China
Li Songsong
Contemporary!
Yue Minjun
Rob b e r t Ro o s In een onooglijk hoekje van de kunstwijk ‘798’ in het Dashanzi-district in het oosten van Beijing zit het atelier van Liu Xiandong. In de kale, loodsachtige ruimte staan enorme, panoramische doeken: heroïsche, idyllische landschappen-met-een-twist, geschilderd met een losse, impressionistische toets. De kunstenaar ontvangt geroutineerd de gasten. De westerlingen zijn niet de eersten die zijn studio bezoeken, en zullen ook niet de laatsten zijn. De Chinese kunst – die een jaar of tien geleden begon te boomen – blijft onverminderd populair. De kunstenaars van het eerste uur zijn ‘sterren’. Hun werken brengen op veilingen inmiddels miljoenen dollars en euro’s op. Het bewijs van Liu’s rijkdom staat buiten de deur van zijn atelier: een glimmende Jaguar, in het hedendaagse China een statussymbool. De hele wijk ‘798’ ademt die sfeer van nieuw verworven luxe. Van het ‘rovershol’ voor underground-kunstenaars, dat het oude fabrieksterrein van defensie een decennium geleden nog was, is niets meer over. Toen moesten Liu Xiandong en de zijnen nog schielijk hun tentoonstellinkjes als ‘geheime’ eendagsmanifestaties in de gekraakte krochten van het terrein organiseren; zoveel mogelijk buiten het zicht van de overheid. Nu heeft diezelfde overheid de controle over ‘798’ en maakt er een hip, toeristisch, artistiek wijkje van. De avantgarde – ooit bron van verzet in de nasleep van de gebeurtenissen rond Tienanmen Square – is staats-fähig geworden. De dollars uit de westerse wereld hebben haar groot gemaakt.
Een exponent van die ‘dollars’ zijn de grote westerse verzamelaars die zich zijn gaan concentreren op de Chinese schildersmarkt. In Europa heb je er een aantal die zich op dit punt sterk profileren. De Zwitser Uli Sigg bijvoorbeeld, die als representant van het bedrijf Schindler eind jaren zeventig naar China reisde en later de Zwitserse ambassadeur werd in het land. Zijn ruim 1600 werken tellende collectie behoort tot de sterkste op het terrein. Een paar jaar geleden werd een selectie ervan getoond in onder meer Hamburg. Een andere grote verzamelaar is de Oostenrijker Essl. Die collectie was recent nog in het Cobra Museum te zien en bevat werk van alle grote namen die de afgelopen decennia opkwamen. De derde grote verzamelaar die zich op China concentreert is de Belg Guy Ullens, die een enorme collectie opbouwde, niet alleen van de huidige ‘signature names’, maar juist ook van de kunstenaars die in de jaren tachtig de kern van de avantgardistische beweging vormden. Ullens is de eerste die ook in China zelf activiteiten ontplooit. November vorig jaar opende in ‘Area 798’ zijn Ullens Center for Contemporary Art (UCCA). Het is een belangrijke stap voorwaarts in het emancipatieproces van de Chinese kunstwereld. Het succes van de Chinezen lag in het buitenland: bij de verzamelaars in Europa en de Verenigde Staten, op de biënnales en thematentoonstellingen. In China zelf kregen ze nooit echt een kans of een plek. Die is er nu wel (naast het Today Art Museum, dat ook jonge Chinese kunst toont). Het is een duidelijke én significante ommekeer. Zulke activiteiten kunnen nooit ontplooid worden zonder de steun van de centrale overheid en dat feit alleen al betekent dat er werkelijk zaken aan het veranderen zijn. Al blijft het natuurlijk ‘vrijheid’ in absolute gebondenheid. Nog steeds worden er bijvoorbeeld werken verwijderd uit galeries die de overheid onwelvallig zijn. Pioniers Het UCCA opende met een expositie – ‘’85 New Wave’ – waarin voor het eerst op een gegroepeerde manier zicht werd gegeven op de ontwikkelingen binnen de Chinese avantgarde van midden jaren tachtig. Dit werk was ooit wel in Beijing te zien geweest, maar nooit echt in het openbaar, voor een groot publiek. De kunstenaars van deze generatie borduurden voort op de eerste guerilla-achtige artistieke acties van onder meer de Stars Group, die direct na het sterven van Mao in 1976 (en dus het einde van de Culturele Revolutie) een eerste signaal afgaf van een nieuwe artistieke weg, naast de officiële staatskunst. Getoond worden kunstenaars als Wenda Gu (een rauwe verta-
24
kunstbeeld.nl nr 4 2008
ling van kalligrafische karakters met ‘stadse’ ikonen), Chen Zhen (abstracte, materie-achtige schilderkunst), Huang Yongping (dadaïstische readymadeobjecten en een grafmonument opgebouwd uit tot pulp vermalen kranten), Wang Guangyi (sterk gestileerde ‘anonieme’ figuren in harde licht-donker contrasten), Zhang Xiaogang (feeërieke gestileerde figuratie) en Xu Bing (een grote installatie met rollen vol gefantaseerde kalligrafische tekens die een eigen taal vormen). Zij groeiden uit tot belangrijke representanten van hun generatie. Het getoonde werk lijkt in een aantal aspecten behoorlijk op het werk dat in Europa in de jaren vijftig werd geproduceerd. Je ziet kunstenaars die proberen te ontsnappen aan het gelikte realisme dat de staatskunst voorschreef. Ze kwamen met conceptuele experimenten en met een rauwe vorm van realisme, die soms grenst aan ‘onze’ art brut of materiekunst. Het is een zoektocht naar een eigen taal of handschrift die op ons nu erg gedateerd overkomt, maar in de jaren tachtig een haast revolutionaire breuk met het toen gangbare realisme was. Binnen deze zoektocht probeerden de kunstenaars ook aansluiting te houden met de eigen tradities en dan met name de kalligrafie en oude beeldhouwkunst. De groep ervoor had zich ook al met dat soort avantgardistische experimenten bezig gehouden, maar zij bleven eind jaren zeventig toch dichter bij het figuratieve idioom. Ook een kunstenaar als Ai Weiwei, die later een van de belangrijkste pioniers van de hedendaagse Chinese kunst werd (en in zijn oeuvre ook radicale stappen zou gaan zetten). Vlak achter de ‘tachtigers’ zat de groep die het ‘cynische realisme’ of de ‘Political Pop’ groot heeft gemaakt (en voor een deel waren dat de ‘tachtigers’ zelf). Fang Lijun, Yue Minjun, Liu Xiaodong, Liu Ye, Rong Rong, Yang Shaobin zijn hier de belangrijkste representanten van. Hun werk zoomt in op de nieuwe realiteit van het hedendaagse China. Fameus zijn de ‘lachende mannen’ die in nogal wat van hun schilderijen voorkomen. Lachen, zo stelde Minjun een keer in de New York Times, heeft een dubbele betekenis: “Op het eerste gezicht denk je dat de figuur vrolijk is, maar als je zorgvuldiger kijkt, zie je dat het anders zou kunnen zijn. (…) In China heeft de lach een lange historie. Je hebt bijvoorbeeld de Maitreya Buddha die de toekomst kan voorspellen en wiens gezichtsexpressie de lach is. Normaal gesproken staat daar een inscriptie bij dat je optimistisch moet zijn en moet lachen in het aanzicht van de realiteit. (…) Er waren ook schilderijen tijdens de Culturele Revolutie, van die Sovjet-stijl posters, die gelukkige lachende
Olympisch Stadion, ‘Bird’s Nest’
Mao
Hutong
Vrachtwagen
Tiananmenplein
Vogelman
Winkelstraat in Shanghai
Beijing
Hutong
Yue Minjun, installatie plein Today Art Museum, Beijing
Olympische Spelen
Studio Minjun
“Als je al een constante aan kunt wijzen in de opeenvolgende stromingen en bewegingen van de afgelopen dertig jaar, dan is het de neiging naar een keihard realisme.” mensen lieten zien. Het interessante is dat wat je ziet op die posters juist het tegendeel van de realiteit is.” Keihard realisme Die ‘poppy’ geschilderde lachende mannen zijn representatief geworden voor de hedendaagse Chinese kunst. Dat is echter een zwaar vertekend beeld. Als je al een constante aan kunt wijzen in de opeenvolgende stromingen en bewegingen van de afgelopen dertig jaar, dan is het de neiging naar een keihard realisme: letterlijk bij kunstenaars die hun eigen lijf inzetten voor soms vergaande experimenten en niet zelden frontaal naakt optreden in hun werk (op zich al taboe-doorbrekend in het communistische China), maar ook figuurlijk in de ‘harde’ popart-achtige schilderstijl met realistische voorstellingen die de condities van het moderne Chinese leven reflecteren, die de veranderde politieke realiteit weerspiegelen, die een cynisch commentaar op de communistische dictatuur zijn. Het is allemaal heel frontaal, ondanks de gave om de directe kritiek omfloerst te brengen. Dat lijkt een tegenstelling, maar het toont het dunne koord waarop de kunstenaars moesten (en ook nog moeten) balanceren. Want ze mogen dan nu in Jaguars rijden en in prachtige villa’s wonen en er mogen nu dan wel officiële kunstruimtes zijn, het was nog niet zo heel lang geleden nagenoeg onmogelijk om in eigen land zo openlijk het werk te tonen. Hoe snel het kan gaan, getuigt een bezoek aan een enorme vlooienmarkt in Beijing. Eén van de gangen is ingeruimd voor de kunst: eindeloze kraampjes
met imitaties van kalligrafie, zoetige bloemen, vervaarlijke tijgers en idyllische landschappen. Geproduceerd per strekkende meter en allemaal even vlak – machinaal haast – geschilderd. Dan ineens een paar handelaren die kopieën van hedendaagse meesters brengen: Yue Minjun, Zhang Xiogang, Liu Ye, Wang Guangyi, maar dan in dezelfde vlakke stijl als de rest van het aanbod. Het toont wel hoe gearriveerd de kunstenaars nu zijn. Dat blijkt ook als je hen thuis bezoekt. Yue Minjun woont in een grote Alvar Aalto-achtige villa in een buitenwijk. Luxe al voor westerse normen, maar bijna exorbitant binnen China. Op de weg er naartoe zie je nog de enorme woontorens – grauw, anoniem en eentonig – én de plukjes hutong die nog her en der over zijn. Groot wonen is in China bepaald niet de norm van de dag. En Minjun woont enorm groot, binnen een ommuurd gebied. Atelier en woonhuis vormen één mooi langgerekt ensemble. Het atelier is kraakhelder. Het is eerder een toonzaal dan een werkplaats. Datzelfde idee overheerst bij Zhang Xiogang op zijn atelier – dat in een oude loods in het kunstwijkje Arario ligt –, maar daar is tenminste nog een ruimte bij die iets van een werksfeer uitademt. Dat is bij Minjun niet het geval. Hij is inmiddels de primus inter paris onder de ‘lachende mannen’-schilders. Hij produceert ze nog steeds aan de lopende band. Dat hij toch ook meer in zijn mars heeft, blijkt uit twee grote doeken die in zijn atelier staan. De ene toont een nogal anonieme entree tot een fabrieksachtig terrein. De ander een wachttoren. Het zijn feitelijk ‘schuldige landschappen’. Minjun heeft twee propagandafoto’s uit de zwaar-commu-
kunstbeeld.nl nr 4 2008
27
Li Songsong
Yue Minjun
Wenda Gu
Liu Xiandong
Zhang Xiaogang
Zhang Dali
>Impressies Kunstwijk ‘798’.
“Na jaren van isolationisme is er nu de relatieve vrijheid om kunst te maken, maar er is natuurlijk nog niet de ruimte om expliciet (politiek) geëngageerd te zijn.” nistische tijd genomen en daar alleen de achtergronden van geschilderd. Dat anonimiseert de foto’s meteen, waar je ze mét figuren ook zo herkent als propagandamateriaal. Op een slimme manier verwijst Minjun naar deze cultuur van propagandamateriaal, maar ook hoe subtiel dat te manipuleren is. De schilderstijl is hem zelf welbekend: op de kunstacademie leerde hij niet anders dan dit soort ‘Sovjet realisme’ (waar de stijl aan verwant is). De ironie is dat die gedegen kunstopleiding hem het schilderen heeft geleerd, waar hij nu mede zo beroemd door is. Want wat de voorstellingen van de hippe Chinezen ook zijn, ze getuigen van grote technische vaardigheid. Vergelijk het met de Duitse schilders uit Leipzig die de laatste jaren furore maken, mede op basis van hun techniek die hen op gedegen Oost-Duitse wijze is bijgebracht. Die fabelachtige techniek zie je ook bij Zhang Xiogang. Zijn (familie) portretten bestaan uit ondoorgrondelijk kijkende mensen tegen een effen grijze achtergrond, met vaak als enige wezenlijke kleurelement een ‘vlek’ die over de voorstelling ligt. Het zijn fascinerend verstilde scènes. Heel rijk van toon, hoewel ze bij de eerste aanblik erg monotoon overkomen. Dit is typische ‘langzame’ schilderkunst. Hoe langer je kijkt, hoe meer het werk tot leven komt. De grote formaten zuigen je helemaal op in de wereld van de geportretteerde, terwijl je tegelijk buitenstaander blijft. Puur picturaal weet Xiogang zo de spanning op te bouwen tussen de directe figuratieve verschijningsvorm en een onderliggend abstract gevoel. Het is werk dat geduldig, laag over laag wordt opgebouwd. Condensatie In de tentoonstelling in het Groninger Museum zijn de meeste van deze ‘sterren’ te zien. Voor de zoveelste keer, zou je bijna zeggen. Er zijn talloze grote overzichten geweest, zoals al is gemeld, veelal op basis van een (westerse) privéverzameling. De tentoonstelling in Groningen is daar in principe geen uitzondering op. Interessant is echter dat de inmiddels fameuze avantgarde wordt getoond in combinatie met de kunst van nu. Doordat het Groninger Museum enigszins voorbij de hype van het moment komt, heeft het de luxe positie van de terugblik. Het is een condensatie, geen signalement. Mede-samensteller Cees Hendrikse is er in geslaagd – onder meer door zijn goede contacten – om de top binnen te halen, maar ook om genoeg verrassende jonge kunstenaars te vinden die een idee kunnen geven van wat nu speelt. Daarin zie je een beweging weg van het ‘cynische realisme’ in de Chinese schilderkunst, maar niet weg van de reflectie op de eigen cultuur. Na jaren van isolationisme is er nu de relatieve vrijheid om kunst te maken, maar er is natuurlijk nog niet de ruimte om expliciet (politiek) geëngageerd te zijn. Toch zoeken kunstenaars naar mogelijkheden om een commentaar te geven op de eigen samenleving, inclusief de beperkingen die daar onlosmakelijk mee verbonden zijn. Een van de middelen is het doorbreken van taboes, bijvoorbeeld met naakt. Anderen zoeken het in een virtuele werkelijkheid. Of ensceneren in fotografie (in de internationale wereld sowieso usance).
30
kunstbeeld.nl nr 4 2008
Populair is ook nog steeds het gebruiken van beeldmotieven en materialen die wortelen in de Chinese cultuur, zoals kalligrafie en porselein. Het zijn ‘onschuldige’ motieven, die vanuit het culturele referentiekader kunnen worden ingezet voor een eigen, nieuwe verbeelding. En dat op zich al – een nieuwe, eigen verbeelding – is binnen een samenleving die tijdens de keiharde repressie van de Culturele Revolutie ‘geleerd’ heeft niet zelf te denken een belangrijk statement. Martinitoren Ook binnen de groep van de ‘tachtigers’ was het gebruiken van traditionele beeldmotieven en -technieken een geliefd middel. Wenda Gu creëerde bijvoorbeeld een geheel eigen kalligrafische taal en werkt met oude poëtische teksten in zijn werk. Voor de expositie in Groningen bedacht hij een spectaculair plan: de Martinitoren wordt geheel ‘ingepakt’ met de karakteristieke papieren rode lantaarns die je ook wel bij Chinese restaurants ziet. Voor Wenda Gu staat het project symbool voor het laten versmelten van uiteenlopende culturen. De lampionnen – die staan voor voorspoed en geluk – hangen vaak ook aan boeddhistische tempels. Door de ‘christelijke’ Martinitoren er mee te omhangen, creëert hij een fusie tussen de twee religieuze symbolen. Het reflecteert meteen de positie waar Gu zelf in zit: hij woont in China, maar heeft ook lang in New York gezeten. Hij is groot geworden in de maoïstische cultuur, maar functioneert ook binnen het kapitalistische marktdenken van de kunstwereld. Het geldt voor veel Chinese kunstenaars, zeker sinds ze in de jaren tachtig de sprong naar het westen maakten: balanceren op het koord tussen de Chinese en westerse cultuur. Inclusief alle verschillen in vrijheden (en onvrijheden) die daarbij horen. Wanneer je kijkt naar de Chinese kunst van nu, dan krijg je bijna een flashback naar het postmodernisme van midden jaren tachtig. De technieken zijn geavanceerder geworden, maar de essentie komt wel overeen: het spiegelen van de uiterlijkheden van een opkomende multimediale consumptiemaatschappij. Bij het westerse postmodernisme – met name de Amerikaanse – was dit de spiegeling van high consumerism, bij de Chinezen ligt het wat complexer, doordat het consumentisme en de nieuwe maatschappelijke (kapitalistische) realiteit is ingebed in een ingewikkelder sociale en politieke cultuur. Daardoor is het ‘lezen’ van de reflectie gecompliceerder, maar de methodiek is wel vergelijkbaar. Individuele posities Er is een aantal kunstenaars die zich met hun beeldtaal goed weten te onderscheiden. Een schilder als Liu Xiandong blijft met zijn impressionistische landschappen nog dicht bij het ‘Europese’ schilderen – al zijn zijn onderwerpen venijniger dan je zou denken, wanneer hij bijvoorbeeld de vlaktes in de omgeving van Lhasa schildert, een ongerept regionaal gebied dat onder zware druk staat van de voortrazende expansiedrang van de Chinese overheid. Li Songsong blijft ook bij de schilderstraditie, maar bewandelt een andere weg. Hij ‘collageert’ beelden en motieven door ze met een pasteuze structuur
New Money
Zhang Xiagoang op de markt
“Het is de vraag hoe lang het duurt voordat de Chinese kunstenaars écht kritisch gaan worden in hun werk. Zo kritisch dat de overheid zich toch ongemakkelijk gaat voelen bij deze avantgardistische tendenzen.” een eigen, zelfstandige plek binnen de compositie te geven. Zijn voorstellingen zijn een gefragmenteerde ‘lappendeken’ met zowel abstracte als figuratieve delen, waarbij hij voor de figuratieve componenten put uit het collectieve geheugen van de recente Chinese geschiedenis. Het fragmentarische karakter weerspiegelt de gelaagdheid waarmee je naar het beladen verleden kunt kijken. Het is een soort schimmenspel van werkelijkheden, soms concreet, soms vervaagd (of ‘weggedrukt’ in het geheugen). Zo diffuus als Songsong zijn beelden maakt, zo confronterend rechtstreeks is Zhang Dali. Hij vergaarde faam met graffiti-achtige acties op bouwvallige panden in de stad. Daarop spoot hij de contour van zijn eigen hoofd, een vervreemdend element, een vrijwel abstracte vorm van spontane, losbandige expressie, die in China op dat moment – jaren negentig – bepaald niet en vogue was. Sinds een paar jaar maakt hij afgietsels van naakte mensen die hij in grote constellaties aan het plafond laat bungelen. De metaforische kracht ervan is overduidelijk. Er zit een fascinerende spanning tussen individualiteit en collectiviteit in het werk. Zhang Dali is een van de kunstenaars die alleen al provoceert, doordat hij zo expliciet met naakt werkt. Zoals al eerder geconstateerd, is het maken van politiek geëngageerd werk risky business in China. Liu Jianhua kijkt desondanks met een ironische blik naar het consumentisme van China. Niet alleen de productie in eigen huis – hij toont in Groningen een container waaruit een waterval van plastic producten stroomt –, maar ook China als productieland van gigantische hoeveelheden plastic ‘zooi’. In de Shanghai Art Gallery in het hippe gebouw ‘Three on the Bund’ (kunst wordt hier gemengd met de luxe Europese topmerkkleding) toonde Jianhua een enorme installatie vol met plastic restafval. Vaak gaat het om verpakkingsmaterialen of producten die in China worden gemaakt, verscheept worden naar het westen en waarvan het afval vervolgens weer terugverscheept wordt naar China om daar gedumpt te worden. Zo bestaat er een soort vuilniseconomie. In zijn giga-installatie in Shanghai visualiseerde Jianhua dit overdonderend. Shanghai is na Beijing de plaats met de hoogste kunstenaarsdichtheid. Er is nu zelfs een kunstwijkje a la ‘798’, waar galeries en hippe bedrijfjes (ook vormgeving en ict) een trendy uitgaansgebied vormen. Zo evolueert de kunstscène in China in rap tempo. Die vrijheden kunnen nooit meer helemaal teruggedraaid worden – in ieder geval niet zonder slag of stoot –, maar het is natuurlijk wel de vraag hoe lang het duurt voordat de Chinese kunstenaars écht kritisch gaan worden in hun werk. Zo kritisch dat de overheid zich toch ongemakkelijk gaat voelen bij deze avantgardistische tendenzen. Voorlopig is de kunstscène nu behoorlijk geïntegreerd in de officiële systemen. De kunstenaars lijken dat prima te vinden. Hoe opener hun relatie met de overheid, hoe makkelijker buitenlandse verzamelaars toegang hebben tot hun werk en hoe vrijer ze zich naar het ‘Westen’ kunnen bewegen. Dat legt hen duidelijk geen windeieren. ‘Money talks’ in deze kunstenaarswereld.
Wat kunst vermag, blijkt uit het werk van Ai Weiwei. Deze kunstenaar krijgt in Groningen een eigen solo. Hij behoort tot de kerngroep van de avantgardisten, is opgeleid als architect (en is als zodanig verantwoordelijk voor het ‘Bird’s Nest’, zoals het nieuwe Olympisch Stadion in de volksmond wordt genoemd) en deed afgelopen jaar mee aan de Documenta in Kassel. Een van zijn projecten daar was het overvliegen van 1000 ‘alledaagse’ Chinzen naar de Duitse stad. Tien jaar geleden – toen de Chinezen via onder meer een ruime vertegenwoordiging op de Biënnale van Venetië internationaal doorbraken -, was het nog ondenkbaar dat zoveel gewone Chinezen naar het buitenland zouden mogen, laat staan het verderfelijke westen. Wat dat betreft functioneert de actie van Ai Weiwei – hoezeer ook een speldenprik op een bevolking van ruim een miljard mensen – bijna als een emancipatorisch moment: het signaleert de eerste tekenen van openheid en vrijheden, via het ‘breekijzer’ van een kunstproject. Hier hoeven natuurlijk niet meteen utopische vergezichten aan gekoppeld te worden. De illusie van kunst als een vehikel voor een maakbare samenleving is met het versterven van het modernisme al een onmogelijkheid gebleken, maar het is wel degelijk zo dat in het hedendaagse China óók de kunst meer ruimte weet te pakken dan ooit tevoren. Wat niet moet verhullen dat er nog steeds een (politiek) repressiesysteem boven hangt, die conditioneert. Het is geen intrinsieke vrijheid, maar een ‘toegestane’ vrijheid. De grote lakmoesproef voor de Chinese kunst komt in de komende jaren. Houden de vrijheden stand ná de Olympische Spelen (er wordt algemeen gedacht dat nu iets meer mag, om richting de rest van de wereld een mooi gezicht te tonen)? Maar belangrijker nog: wat gebeurt er met de Chinese Hype, wanneer de kunsthandelaren, verzamelaars en museummensen hun radar verzetten en naar andere gebieden gaan kijken? India. Latijns Amerika. Dat zijn de regio’s waar de belangstelling fors voor groeit. Zeker India zal op de internationale kunstagenda de komende tijd steeds meer aandacht opeisen. Dat zal de belangstelling voor de Chinezen zeker laten afnemen. Alle grote overzichten van die kunst zijn nu wel zo ongeveer geweest. Nu breekt de tijd aan dat de volwassenheid van de Chinese kunstwereld als zelfstandige entiteit beproefd gaat worden. Maar eerst kunnen we in Nederland nog ondergedompeld worden in de Chinese kunst in het Groninger Museum. In het Groninger Museum komen drie tentoonstellingen: ‘Ai Weiwei’ (2 maart t/m 23 nov.), ‘Chinese Realisten en Avant-garde’ (23 maart t/m 26 okt.) en ‘Chinese hedendaagse kunst’ (27 april t/m 23 nov.). Het trio maakt onderdeel uit van de manifestatie ‘Go China!’, waarin het Groninger samenwerkt met het Drents Museum. Daar is t/m 31 augustus een tentoonstelling over het Terracottaleger van Xi’an. In het Groninger Museum loopt parallel nog t/m 28 september een expositie over oude bronzen objecten uit het Shanghai Museum (zie voor beide exposities ook Kunstbeeld 02-2008). Voor openingstijden, adressen en overige informatie zie www.gochina-assen-groningen.nl.
kunstbeeld.nl nr 4 2008
33