Zeefdrukken in FMC Expertise naar aanleiding van Masterclass zeefdruk 25 juli-5 aug 2011 (of waaraan je moet denken en dat vaak niet in de boeken staat) Docent Roel Goussey
Printmaking: Instead of being a reproductive medium, it was for me a creative medium. Louise Bourgeois
1.PAPIER Ontwerpen en drukken begint bij de papierkeuze die je maakt. In principe kun je op alle papieren zeefdrukken maar de vuistregel is toch: hoe gladder hoe beter. Arches 88 is een papier speciaal voor zeefdruk gefabriceerd en heeft 4 schepranden. Je papierkeuze en formaat kies je in functie van het eindresultaat maar ook in functie van het economisch verbruik van papier. Uit een formaat van 70 x 100 cm kun je 2 vellen van 50 x 70 cm halen. Het zou dus grote verspilling zijn om te beslissen dat papier van 70 x 100 te gebruiken voor een eindformaat van 51 x 71 cm. Voor het verdere werkproces aan de pers is het zeer belangrijk te weten of je de schepranden wenst te bewaren of niet (zie drukken). Het is tevens aangewezen niet onder de 140 grams te gaan gezien er in het FMC gedrukt wordt met inkten op waterbasis die licht papier doen golven. Als je papier aanschaft, moet je checken of er voldoende aanwezig is voor de oplage die je beoogt. Hou de A.P. (artist proofs) beperkt tot max 15 % van de oplage en voorzie ook 15 à 20 % inloopvellen. Best gebruik je daarvoor het zelfde papier waarop je de oplage drukken zal. Proefvellen van mindere kwaliteit kun je ook gebruiken maar de praktijk heeft uitgemaakt dat die drukken soms iets heel bijzonders kunnen hebben, verschillend van de oplagedrukken. Kunstenaars werken die soms manueel bij en die stukken worden dan apart gemerkt. Industrieel vervaardigd papier (en dat zijn de beschikbare papieren in FMC allemaal) hebben een looprichting of machinerichting. Technisch betekent dit dat de vezels van de papierdeeg zich rangschikken evenwijdig aan de loop van de strook die uit de papiermachine komt. Praktisch voor ons betekent dit dat als je drukken nadien moeten gevouwen, gerild of ingebonden worden, de looprichting van het papier evenwijdig moet zijn aan de plooi, de ril of de rug van het boek. Waarom? Evenwijdig aan de looprichting zet het papier nog nauwelijks uit; haaks op de machinerichting vrij aanzienlijk. Als je plooit, rilt, bindt evenwijdig aan de looprichting, breek je de vezels niet en heb je een zachte plooi.Plooi en ril
je niet evenwijdig aan de looprichting, dan breek je de vezels en gaapt je plooiwerk. Bij boekbinden, waar bijna altijd lijm op waterbasis gebruikt wordt, reageren de vezels die haaks op de looprichting staan en zetten uit; in de andere richting, de looprichting nauwelijks. In het eerste geval heb je een boek waarbij je de rug moet “kraken” om het open te krijgen . Bij sluiting blijft het gapen en later valt het uiteen. In het tweede geval kun je eindeloos en met gemak je boek openen en sluiten. Op het etiket van elke verpakte riem papier staat meestal de looprichting aangeduid. Achter de lengte- of breedtemaat van papier staat een dubbele schuine lijn die de looprichting aanduidt. Papier kan dus langlopend of breedlopend zijn al naargelang het, eens van de papiermachine af, versneden zal worden. Sommige papiersoorten van hetzelfde formaat bestaan zowel langlopend als breedlopend. Als de looprichting niet vermeld staat, hoe ze dan vinden? Er bestaan 3 methodes. 1 – Je plooit met de hand zachtjes het papier in beide richtingen; daar waar je het minste weerstand voelt is de looprichting. 2 – Natmaken. Papier zet uit en begint te krullen. De richting waarin het papier niet krult is de looprichting. 3 – Papier scheuren in beide richtingen. De zuiverste en gemakkelijkste scheur is de looprichting. Vaak worden vellen papier in kleinere coupons gesneden. In het FMC zijn 2 snijmachines. Er is een kartonschaar die je met de hand bedient. Ze heeft een snijbreedte van 80 cm en je snijdt er vel per vel mee. Er is ook een elektrisch aangedreven machine met een snijbreedte van 64 cm en daarmee snijd je gestapeld papier mee. Papier is zeer onderhevig aan vocht. Daarom is het nuttig, zeker voor sluitend drukwerk, je papier te “conditioneren” d.w.z. de onbedrukte vellen de dag ervoor reeds in het droogrek leggen zodat ze aangepast zijn aan de vochtigheidsgraad van het drukatelier en tijdens het drukproces niet meer zullen krimpen of uitzetten.
2. DRUKWERKVOORBEREIDING ZEER BELANGRIJK : IN ZEEFDRUK WERK JE ALTIJD LEESBAAR. Bij steendruk, lino en ets is je afdruk het spiegelbeeld van je drukvorm. Niet zo in zeefdruk, daar werk je altijd leesbaar. Je tekent leesbaar, je belicht leesbaar en je drukt leesbaar. Zeer praktisch dus om handgeschreven tekst te verwerken! Eens de keuze van papier en formaat is bepaald kun je beginnen op ware grootte met de opmaak van de deelbeelden. Per kleur heb je een deelbeeld nodig. Op montagefolie die even groot is als je papier teken je met een dunne viltstift net binnen of buiten het beeld paskruisen en eventueel snijlijnen en dit voor alle deelbeelden. Paskruisen zul je aan de pers nodig
hebben om alle deelbeelden perfect boven elkaar te drukken, snijlijnen heb je enkel nodig als je drukwerk moet nagesneden worden. Op montagefolie kan je montages maken, tekenen, schilderen, spuiten, knippen, plakken, krassen, enz. Gebruik geen kalkpapier als drager voor je deelbeelden . Als kalkpapier in contact komt met water begint dat te golven en dat bemoeilijkt dan weer het belichten. Er bestaat een matte maatvaste synthetische tekenfolie die uiterst geschikt is en hergebruikt kan worden. Bij manuele montage vermijd je overlappingen en kleef je met heldere tape en niet met matte magic tape. Zorg er steeds voor dat wat je aanbrengt voldoende densiteit (= zwarting) heeft, zodanig dat het UV licht van de belichtingslamp op de plaats waar de tekening staat, er niet doorheen kan en bijgevolg de emulsie daar niet kan verharden. Als alle deelbeelden klaar zijn controleer je ze door de paskruisen over elkaar te plaatsen en te zien of het geheel sluitend is. Duid met een pijltje op elk deelbeeld aan wat de bovenkant is en duid ook de volgorde van de kleuren aan door ze te nummeren. Dat is zeer praktisch als je gaat belichten want aan het kopieerraam heb je dan een goede kijk op je werk; liggen de deelbeelden wel in de goede volgorde en liggen ze leesbaar? Natuurlijk kan je ook alles op scherm opmaken en dan printen. In het FMC is een plotter beschikbaar die tot 90 cm breed print en een goede densiteit aflevert. Ook voor het werk dat je met computer realiseert is het aangeraden na-controle te doen op de lichttafel.
3. ZEEF KIEZEN Een zeef is een aluminium kader die pneumatisch bespannen is met een fijn geweven gaas van polyesterdraad. Dat gaas zorgt voor het gelijkmatig doorlaten van de inkt, het bepalen van de inktdikte en is drager van het sjabloon. Sommige gazen zijn geel, oranje of rood gekleurd. Dat is om onderstraling te voorkomen. Gekleurde gazen moet je 15% langer belichten dan witte gazen. Er bestaan dik en dun geweven gaassoorten. Een zeef met nummer 120 betekent dat er 120 draden horizontaal en verticaal lopen. Dat begint bij 15 draden per cm en loopt op tot 180 draden per cm. Hoe dikker de draden hoe minder er zijn per cm, hoe groter de mazen ook en bijgevolg ook hoe groter de inktdoorvoer. Die grotere inktdoorvoer is noodzakelijk voor dragers die veel inkt opnemen, textiel, karton en triplex bijvoorbeeld. In het FMC zijn de meeste ramen bespannen met 120 draden per cm , maar ook 90 en 62 draden zijn beschikbaar. Het FMC heeft twee formaten van zeven. Het buitenformaat van een grote zeef is 98 x 118 cm met een drukformaat van max 70 x 100 cm. Het buitenformaat van een middelgrote zeef is 73 x 94 cm met een drukformaat van max 45 x 65 cm Je kiest je zeef in functie van de grootte van het werk en van het type drager waar je op drukken zal. Op een zeef kun je soms 2 of meer deelbeelden kopiëren. In het FMC staan 3 handzeefdrukpersen:
2 grote en 1 middelgrote. Met een middelgrote zeef kun je op alle 3 de persen werken, met een grote zeef kun je enkel op de twee grote persen.
4. FOTGRAFISCHE EMULSIE Alhoewel het mogelijk is om rechtstreeks op de zeef te tekenen met bv. wasco, te schilderen met screen-filler of met tape of een zelfgemaakt sjabloon de zeef gedeeltekijk af te dekken, wordt toch bijna altijd gebruik gemaakt van de fotografische methode om sjablonen te vervaardigen. Daarvoor gebruikt men een emulsie. Dit is een dikke vloeistof waar een Diazoverharder aan toegevoegd wordt en die aangemaakt klaar staat in de ijskast in de donkere kamer waar het ganse proces van belichten geschiedt. De Diazo-verharder zorgt ervoor dat de droge emulsie die belicht wordt door een U.V. lichtbron, verhardt. Tijdens het belichten wordt de getekende of geprinte film in contact gebracht met de emulsie. Daar waar het beeld staat, wordt de emulsie niet belicht (en dus ook niet verhard). Na de belichtingstijd wordt de zeef met water uitgespoten. Enkel waar het beeld stond, vloeit de emulsie weg want op die plaats is ze niet verhard door het U.V. licht.. Dit is het sjabloon, dit is het beeld dat we gaan drukken want daar zijn de mazen open gebleven en door die mazen gaan we tijdens het drukken de inkt doorvoeren. Aangemaakte emulsie kan je gemakkelijk drie maanden bewaren in de ijskast. Nadien breekt de foto-gevoeligheid langzaam.
5. ZEEF FOTOGRAFISCH GEVOELIG MAKEN (COATING) Op een gans open zeef wordt de emulsie met een holle rakel over het ganse zeefoppervlak aangebracht. Een holle rakel ook “rakelbak “ genoemd, is een in metaal vervaardigde lange bak waar de aangemaakte emulsie in gegoten wordt. In functie van het formaat van de zeef, kies je ook de lengte van de holle rakel en die moet kleiner zijn dan de binnenkant (rakelzijde) van de zeef. De blanco zeef plaats je dan vertikaal in het daarvoor voorziene rek met de drukzijde (buitenkant) naar je toe. De met emulsie gevulde holle rakel plaats je onderaan de zeef, dan kantel je hem lichtjes zodat de emulsie tegen de zeef vloeit. Pas dan trek je de holle rakel naar omhoog tot aan de bovenkant van de zeef. Eens boven kantel je de holle rakel terug naar achter zodat de emulsie terug in de holle rakel vloeit en met een korte beweging verwijder je de holle rakel van de zeef. Tijdens deze handeling duw je zachtjes de holle rakel tegen de zeef zodanig dat de laag emulsie overal gelijkmatig is aangebracht. Onmiddellijk draai je de zeef om met de rakelzijde naar je toe en je doet dezelfde handeling over. Vooraleer je de gecoate zeef in de droogkast te drogen legt, verwijder je met een goed uitgewrongen spons de resten emulsie die aan de randen van de zeef zijn ontstaan. Dit is belangrijk om later te vermijden dat die soms maar half-droge randen emulsie aan het glas van het kopieerraam
blijven kleven. Als de ramen ingecoat zijn, kan de resterende emulsie terug in de pot gegoten worden en de holle rakel met water schoongemaakt. Soms gebeurt het evenwel dat de holle rakel met de emulsie erin blijft staan omdat een andere kunstenaar die straks zal gebruiken. Dan is het nodig de snede van de holle rakel met een vochtige spons schoon te maken want als de emulsie op de snede begint te drogen, laat dat strepen na bij een volgend gebruik. Eén laag emulsie aanbrengen aan beide zijden heten we een nat-in-nat coating en dit is standaard voor het meeste werk. Als originelen met veel halftonen (grijswaarden) moeten belicht worden, kan één laag langs de drukzijde volstaan maar dan moet de standaard belichtingstijd verminderd worden. Daar komt vaak wat testwerk aan te pas. Een fotogevoelig gemaakte zeef kan, als ze in complete duisternis bewaard wordt, verschillende weken meegaan.
6. BELICHTEN Belichten gebeurt steeds in een donkere ruimte met rood of geel licht. In daglicht zit namelijk een hoeveelheid U.V.licht en dat kunnen we best missen want dat U.V.licht zou onze droge emulsie reeds verharden alvorens we belichten. In de industriële zeefdruk is belichten eenvoudig omdat alles gestandaardiseerd is. De deelbeelden hebben steeds dezelfde densiteit en voor elk werk ligt het aantal lagen emulsie en het type zeef vast. In de grafische zeefdruk is dat niet zo. Belichten kan daar een groot deel uitmaken van het artistieke proces. Over- en onderbelichten zijn er courant, vandaar dat er op de belichtingslamp van het FMC zoveel verschillende belichtingstijden (channel) zijn vermeld. Het kopieerraam staat open. Op de glazen plaat worden de deelbeelden in de juist volgorde en LEESBAAR gelegd. Vermijd hier overlappingen als je werkt op matte tekenfolie. Per zeef kun je één of meerdere deelbeelden belichten, dat hangt af van de grootte van de deelbeelden en het formaat van de zeef. Leg ze steeds netjes in het midden van het kopieerraam dan heb je een optimale belichting. Haal dan de fotogevoelig gemaakte zeef uit de droogkast en leg ze met de drukzijde op het glas. Zorg ervoor dat de deelbeelden altijd 10 à 15 cm van de binnenrand van het raam verwijderd blijven. Die ruimte heb je immers nodig bij het drukken. Die plaats op de zeef is het begin en het einde van de rakelgang. Alvorens het kopieerraam te sluiten met de daarvoor voorziene klemmen, controleer je of alle deelbeelden juist liggen en leg je het buisje dat vastgekleefd is op de plaats van de aanzuiging in de rakelzijde van de zeef. Je zet vervolgens de motor aan die het raam vacuüm zal zuigen. Die aanzuiging is nodig om een hecht contact te hebben tussen emulsie en deelbeeld om alzo een scherp sjabloon te bekomen. Daarom ook dat buisje dat een kanaaltje vormt waarlangs de lucht kan weggezogen worden in de rakelzijde van de zeef. Als de zwarte rubber gans opgespannen is rondom het aluminium raam, kan het kopieerraam met 90° gekanteld worden met het glas
naar de lichtbron. De belichtingstijd wordt ingesteld (bv channel 7) en de lamp aangezet. Tijdens het belichten moet vacuümpomp aanblijven. Het U.V. licht dat uit de metaalhallogeen lichtbron komt, verhardt nu de emulsie. Kunstenaars experimenteren graag met het belichtingsproces. Zo kun je op het glas van het kopieerraam allerhande platte en onscherpe voorwerpen leggen (hoopje zand, aardappelschillen, pluimen, bladeren, takjes, macaroni, sigaretten enz.) en die op een zeef belichten. Het toeval speelt hierbij een nogal grote rol en bijgevolg moet je onderzoeken of die resultaten voor jouw werk bruikbaar zijn. Je kunt ook als het kopieerraam vertikaal staat met een fotogevoelige zeef erin allerhande voorwerpen zetten, hangen, kleven aan het glas en zien wat voor resultaat dat oplevert na een lagere of kortere belichtingstijd. Vaak toegepast is ook het systeem van toonscheidingen. Eenzelfde halftoonorigineel wordt dan bv 4 maal verschillend belicht, van zeer kort naar zeer lang. Zo heb je 4 deelbeelden van 1 origineel. Als je die dan mooi boven elkaar drukt met een kleurverloop van licht naar donder, bekom je dieptewerking in je beeld. Maar je kan ook een fotogevoelige zeef, belicht of niet, bewerken met het product dat we gebruiken om de emulsie te verwijderen. En als je fotokopieën insmeert met babyolie, kun je die ook belichten. En waarom eens niet iets proberen met zonlicht? De mogelijkheden zijn eindeloos, belichten kan een zeer scheppende daad zijn.
7.BELICHTE ZEEF UITSPUITEN Na de gewenste belichtingstijd slaat de lamp automatisch af. Je zet het kopieerraam opnieuw horizontaal en je zet de pomp af. Na een paar seconden kun je het open maken en je verwijdert de zeef. Door statische elektriciteit, ontstaan tijdens het vacuüm zuigen, kunnen de deelbeelden soms aan de zeef plakken. Verwijder ze voorzichtig zodat ze niet beschadigd worden. Op dit moment valt er van de belichting nog maar weinig te zien. Het is pas als je de emulsie terug nat maakt dat je het gekopieerde beeld goed kunt zien. Voor je de belichtingsruimte verlaat, zorg je ervoor dat de belichte zeef met een natte spons langs beide zijden is natgemaakt. Op die manier stop je de belichting en dat is nodig want in het FMC moet je op weg naar de spuitafdeling even door het daglicht en dat bevat U.V.licht. Zet de zeef in de spuitcabine en spuit met de hogedrukreiniger zachtjes uit langs beide zijden op een kleine meter afstand. De niet verharde emulsie vloeit weg, op die plaats zijn de mazen open en dat is ons beeld dat we straks gaan drukken. Bij te korte belichtingstijd bestaat de kans dat je alles wegspuit. Dat betekent dat het U.V. licht niet voldoende tijd heeft gekregen om de emulsie te verharden. Je moet dan alles overdoen en langer belichten. Als de zeef voldoende is uitgespoten en dus vrij is van niet-belichte emulsie, verwijder je langs beide zijden van de zeef het overtollige water met een rakeltje waarmee je de ruiten kuist. Je kunt
eventueel ook het resterende water in het drukbeeld verwijderen door met een zeemvel of droge vod langs de drukzijde af te doppen (zeker niet wrijven). Eens de zeef droog, leg je ze op de lichttafel om eventuele retouches te doen. Langs de rakelzijde doe je met penseel en verse emulsie de nodige retouches. Als de retouches droog zijn moet je ze opnieuw bijbelichten met U.V. licht of, als het mooi weer is buiten, met zonlicht. Retoucheren met screen-filler kan ook, maar gezien die na gebruik moeilijk uit de zeef te verwijderen is, wordt screen-filler beperkt tot het gebruik voor retouches tijdens het drukken zelf.
8. INKTEN VOOR ZEEFDRUK Gezien de zeefdruktechniek toelaat om op zowat alle mogelijke dragers te drukken, bestaat er voor elk type drager een aangepaste inkt. Er is inkt op de markt voor vinyl, polycarbonaat, textiel, er bestaat twee componenteninkt voor glas en metaal en zelfs fluorzuur om glas mat te maken. In het FMC gebruiken we inkt op waterbasis voor het bedrukken van papier en karton. Tien basiskleuren zijn aanwezig plus zwart, mengwit, dekwit, transparant en high gloss, een vernis. Alle kleuren zijn onderling mengbaar en worden verdund met 10 % water. De droogtijd is ongeveer 10 minuten. Er is ook nog sharp compound en dat wordt aan de inkt toegevoegd om zeer fijne details te drukken. Retarder wordt aan de inkt toegevoegd bij zeer warm weer. Pigment onder de vorm van poeder is in het FMC niet aanwezig, daar moet je zelf voor instaan. Pigmentpoeder los je best eerst op in retarder, goed omroeren om daarna meestal met transparant te vermengen. Om potloodlijnen te suggereren gebruik je zilverpoeder + transparant + beetje zwart. Als je je kleur gemaakt hebt, is het wenselijk dat je ze nog eens goed mengt met de mixer. Vooral bij het drukken van volvlakken is dat echt noodzakelijk. Het is ook aangeraden om de gemixte inkt dan over te gieten in een verse pot om te vermijden dat de niet-vermengde inkt van de randen tijdens het drukken sporen zou achterlaten. Maak steeds voldoende inkt aan zodat je tijdens het drukken de inkt kunt laten “rollen” tussen de rakelgang. Inktoverschotten kun je maanden bewaren in goed afgedekte potjes en die zijn in het FMC aanwezig. De resten inkt van je voorgangers kunnen soms een bron van inspiratie zijn voor jezelf. Zolang je je inkt wenst te gebruiken, schrijf je je naam op het potje. Heb je ze niet meer van doen, verwijder dan je naam, dan is de inkt voor iedereen herbruikbaar. In het FMC zijn er ook producten aanwezig die je aan de papierinkt kan toevoegen om op textiel of vinyl te drukken.
9. DRUKKEN In het FMC staan 3 handzeefdrukpersen. Eigen aan elke pers is dat ze uitgerust is met een aanzuigtafel. Die aanzuiging is nodig opdat tijdens het drukken het papier niet aan de zeef zou
plakken. Op de 2 grote persen, (tafel 170 x 123 cm/aanzuiging 80 x 106 cm) en (tafel 126 x 222 cm/aanzuiging 90 x 130 cm) passen zowel de grote als middelgrote ramen in. Op de kleinere pers (tafel 115 x 84 cm/aanzuiging 80 x 55 cm) kunnen we enkel de middelgrote ramen gebruiken. Naast elke pers staat een droogrek van 130 x 95 cm. De gebruiksklare zeef wordt in de pers vastgezet met de drukzijde naar onder. De transparant van deelbeeld 1 wordt op het te bedrukken papier gekleefd met tape. Als je dan het vel papier onder de zeef legt en beweegt tot deelbeeld en drukbeeld juist boven elkaar passen, ligt het papier op de juiste plaats. Zet dan de motor van de aanzuiging aan zodanig dat het papier wordt aangezogen. Als je dan de zeef die in het scharnier van de pers vastzit, zachtjes naar omhoog brengt en je hand op het papier legt, kun je de aanlegpunten tegen het papier kleven. Twee aanlegpunten langs de langste zijde van het papier,een aanlegpunt langs de kortste zijde op 5 cm van de hoek onderaan. Daarmee vorm je de vast hoek van inleg en diezelfde hoek geldt voor al de andere kleuren. Als er nagesneden moet worden is het tevens die hoek van inleg die gebruikt wordt om de eerste snede te doen.Aanlegpunten zijn strips in p.v.c. waar een recto/verso strook tape is aangebracht om op de zeeftafel te kleven en die zijn in het FMC beschikbaar. Zorg ervoor dat er tussen de drukzijde van de zeef en de aanzuigtafel een afstand is van ongeveer 5 mm. Dit noemen we de “afsprong” en die is nodig om te vermijden dat, ondanks de aanzuiging, het papier aan de zeef zou kleven. Dek ook het niet-gebruikte gedeelte van de aanzuigbasis af met krantenpapier en kleef het vast aan de tafel. De bedoeling daarvan is om te vermijden dat de aanzuigbasis valse lucht gaat zuigen en alzo het papier minder goed zou aanzuigen. Eindelijk is de machine ingesteld. We kiezen de handrakel die het best voor dit werk geschikt is. Ideaal is de handrakel die de breedte heeft van het te drukken beeld plus 5 cm extra langs beide zijden. Een handrakel is een handgreep in aluminium, voorzien van een soepele strook kunststof en daarmee zullen we de inkt door de mazen voeren. Je giet voldoende inkt bovenaan het beeld op de zeef en met de handrakel onder een hoek van 60° voer je de inkt in het drukbeeld; dit heet “voorrakelen”. Nadien doe je deze handeling over maar dan “druk” je de inkt op het papier. Na de druk, weer onmiddellijk voorrakelen alvorens het drukwerk in het droogrek te leggen en een nieuw vel papier in te leggen. Voorrakelen is belangrijk om twee redenen. 1/ Om een gelijkmatige inktoverdracht op het papier te hebben. 2/ Om indroging van de inkt in de zeef tijdens het drukken te vermijden. Mazen waar geen inkt in is drogen nl. gemakkelijk in en dan loopt het beeld dicht. Als dat mocht gebeuren, maak je met een spons en water langs de drukzijde de zeef opnieuw schoon (=open), en droog je ze met een haardroger. Je kunt dan verder drukken. Bij zeefdruk is het belangrijk dat je met een goede snelheid kunt drukken, precies om die indroging tegen te gaan. Bereid daarom je werk zorgvuldig voor door bv. je papier in waaier
te leggen. Het spreekt voor zich dat het inleggen van het papier nauwkeurig moet gebeuren, zeker bij sluitend drukwerk. Respecteer ook de hoek van 60° bij het drukken. Als je de handrakel te recht of te plat houdt, wring je de inkt door de zeef en dat bezorgt uitlopers onderaan het beeld en dat is dan weer uitkuisen met spons en water. Het is eerder al gezegd; als je de schepranden van je papier wil bewaren heeft dat bij het drukken zijn gevolgen. Omdat schepranden nooit gelijk zijn, kun je onmogelijk met een vaste inleg werken, zeker bijsluitend drukwerk. Dan wordt er gebruik gemaakt van een “overlegger”. Dit is een doorschijnende plastiek van minstens 200 micron die een stuk groter is dan het te bedrukken papier. Langs één verticale zijde wordt het vel op de tafel van de pers met stevige tape vastgekleefd. Zorg ervoor dat de tape iets minder lang is dan de zijde van de overlegger zodat die nadien gemakkelijk kan omgevouwen worden. Op deze scharnierende, transparante overlegger druk je dan je beeld dat op de zeef staat en droog je dat met de haardroger. Als je dan je blanco vel papier onder de bedrukte overlegger legt, kun je precies bepalen waar het beeld op het papier zal gedrukt worden. Vervolgens draai je de overlegger om en druk je het beeld op het papier dat zal staan precies waar je het gewild had. Bij deze manier van werken, verloopt het drukken iets trager en je moet er natuurlijk voor zorgen dat je er telkens aan denkt de overlegger om te draaien anders bedruk je opnieuw op de plastiek en niet op je vel papier. Per kleur moet je dit overdoen. Eerst drukken op de overlegger en dat beeld dient dan als “repair” voor de ganse oplage. Na iedere drukgang verwijder je het beeld dat op de overlegger gedrukt is met water en spons, zo kun je hem meermalen gebruiken. Als je je laatste vel papier gedrukt hebt, hoef niet meer voor te rakelen, het drukken is immers gedaan. Toch nog voorrakelen zou je alleen extra kuiswerk bezorgen vermits je inkt in de mazen voert terwijl de zeef nu dient uitgewassen te worden. De overtollige inkt schep je met een spatel op en doe je terug in het potje. Als je de zeef niet meer nodig hebt, haal je ze uit de pers en spuit je ze uit met de hogedrukreiniger in de spuitcabine. Indien je ze wel nog nodig hebt omdat er nog een ander deelbeeld op staat, maak je ze schoon met spons en water en dit langs de druk- en rakelzijde.
10. SJABLOON VERWIJDEREN EN ZEEF KLAAR MAKEN VOOR HERGEBRUIK Bij steendruk en zeefdruk wordt de drukvorm hergebruikt. Op de steen wordt het gedrukte beeld weggeslepen, bij zeefdruk wordt het sjabloon verwijderd. Met stripping poeder , opgelost in water kan je de fotografische emulsie terug oplossen en met de hogedrukreiniger uitspuiten. Haast na elke druk blijven er bij het verwijderen van de emulsie “spookbeelden” achter in de zeef. De mazen zijn dan wel open maar het daarnet gedrukte beeld is nog zachtjes afleesbaar in de zeef. Dat komt omdat tijdens het drukken de kleurpigmenten zich vastzetten
in de polyester draad van het gaas. Bij het drukken van vernissen kunnen spookbeelden nog sporen achterlaten maar met de kleuren niet of bijna nooit. Meerdere spookbeelden vervuilen op de duur toch de zeef en dan smeren we ze in met “Pregan pasta”. Met een speciaal doorvoor voorziene borstel wordt de pasta langs de beide zijden van de zeef ingesmeerd. Laat de paste ongeveer 45 min inbijten. Leg tijdens het inbijten de zeef horizontaal zodanig dat het bijtend product niet afdruipt en in contact komt met het aluminium van het raam want dat levert fijn wit poeder op dat moeilijk te verwijderen is. Verwijder nooit de sjablonen vooraleer het werk in zijn geheel gedrukt is.Misschien heb je tijdens het drukken pech en moet je het werk overdoen. Dan heb je tenminste nog je beelden op de zeef. Dat houdt natuurlijk in dat je (vooral bij groot formaat) over meerdere zeefden kunt beschikken. Bespreek je werk dan met de meesterdrukkers, die jou in de mate van het mogelijke extra zeefden kunnen bezorgen. Als je bij een schoongemaakte zeef merkt dat er gaatjes of scheurtjes in zijn, meldt dat dan aan de meesterdrukkers, zij zullen dat dichtplakken zodat de zeef verder gebruikt kan worden.