XXVIe Verslag over het mededingingsbeleid (1996) (gepubliceerd in samenhang met het Algemeen verslag over de werkzaamheden van de Europese Unie - 1996)
INLEIDING door de heer karel van miert Lid van de Commissie bevoegd voor het mededingingsbeleid De mondialisering van het handelsverkeer en de economie bleef in 1996 een zware druk tot aanpassing uitoefenen op de structuren van de Europese economie. In een zich snel wijzigend wereldklimaat dat zich voornamelijk kenmerkt door vier grote factoren _ versnelling van de technische en wetenschappelijke vooruitgang, bevolkingsgroei in de ontwikkelingslanden, toename van de productie van goederen en diensten en intensivering van het goederen- en kapitaalverkeer _ is het beleid van de Europese Unie, inzonderheid het communautaire mededingingsbeleid, erop gericht de noodzakelijke aanpassing van de communautaire economie aan deze nieuwe omgeving te bevorderen. De mondialisering biedt in vele opzichten kansen aan de economieën die in staat zijn om ze te grijpen. De liberalisering van het handelsverkeer op mondiaal gebied en in de interne markt, is immers een bron van groei ten gunste van de Europese economie, ondernemingen en consumenten. De mondialisering wordt evenwel soms als een bedreiging ervaren door de Europese burgers die geconfronteerd worden met een maatschappij welke zij ervaren als ingewikkelder, onzekerder en kouder naarmate de mondialisering, de rijkdom en de openheid ervan toenemen. Deze bezorgdheden zijn begrijpelijk en gewettigd. Er dient rekening mee te worden gehouden in het overheidsbeleid en inzonderheid in het communautaire beleid. Deze bezorgdheden geven de toenemende onzekerheid weer die op de structuren en de mensen weegt in verband met de noodzaak om zich aan te passen aan een zich snel wijzigende wereld. Het mededingingsbeleid is meer bepaald om onderstaande redenen een belangrijke structurele factor van de aanpassing van Europa aan de uit de mondialisering voortvloeiende nieuwe situatie op mededingingsgebied: _ het is erop gericht onze economische structuren sterker en concurrerender te maken; _ het biedt de mogelijkheid de solidariteits- en gelijkheidsbeginselen, waaraan de Europeanen gehecht zijn en die de kern vormen van het Europese maatschappijmodel, te vrijwaren via een evenwichtig liberaliseringsbeleid meer bepaald in de telecommunicatiesector, waardoor de Europese ondernemingen en de Europese consumenten de meest geavanceerde diensten genieten tegen de beste prijs zonder dat de vereisten welke verband houden met het algemeen belang uit het oog worden verloren; _ het speelt een centrale rol bij de totstandbrenging van de interne markt waarin de marktmechanismen een betere toewijzing van de middelen en een optimale doelmatigheid van de economie garanderen zonder dat het algemeen belang uit het oog wordt verloren.
Teneinde deze essentiële rol op optimale wijze te vervullen, moet het mededingingsbeleid voortdurend worden aangepast en in staat zijn om het hoofd te bieden aan de steeds scherpere vereisten inzake de behandeling van mededingingszaken ten aanzien waarvan de omvang van de betrokken operaties en de snelle wijziging op de markten de nood aan deskundigheid en snelle beslissingen versterken. Om die reden heeft de Commissie in 1996 haar inspanningen tot modernisering van het mededingingsbeleid voortgezet. Deze inspanningen behelzen voornamelijk drie aspecten: _ In de eerste plaats heeft de Commissie een voluntaristische actie opgezet voor de totstandbrenging van dienstige, multilaterale of bilaterale instrumenten en structuren teneinde de mededingingsproblemen op het passende niveau te kunnen behandelen naargelang deze problemen rijzen op nationaal, Europees of mondiaal gebied. In die geest heeft de Commissie op mijn initiatief voorgesteld de samenwerking met de nationale mededingingsautoriteiten op te drijven teneinde een gedecentraliseerde toepassing van de mededingingsvoorschriften in de Gemeenschap te bevorderen. In deze optiek zijn wij blijven ijveren voor de geleidelijke ontwikkeling van samenwerking en minimumvoorschriften op mondiaal niveau. _ Voorts heeft de Commissie ernaar gestreefd de aanpassing van de communautaire wetgeving aan de economische realiteit te versnellen op het gebied van het toezicht op concentraties, de toepassing van de artikelen 85 en 86 en het toezicht op de steunmaatregelen van de staten. _ Ten slotte heeft zij op talrijke gebieden werk gemaakt van de modernisering van de procedurevoorschriften teneinde de zeer talrijke zaken die haar ter kennis moeten worden gebracht, doelmatig en snel te kunnen behandelen en de doorzichtigheid en de voorspelbaarheid van de beschikkingen, meer bepaald inzake staatssteun, te verbeteren. Deze intensieve moderniseringswerkzaamheden die de Commissie de onontbeerlijke instrumenten moeten verschaffen om het hoofd te kunnen bieden aan de uitdagingen die een mondialere, zich sneller ontwikkelende en ingewikkelder economie inhoudt voor de mededingingsautoriteiten, hebben mijns inziens geen afbreuk gedaan aan onze voornaamste opdracht: de strijd tegen de aantasting van de doelmatige werking van de markten in het kader van het algemeen belang. Aldus blijft de bestrijding van kartels de eerste plaats innemen onder de maatregelen van de Commissie op mededingingsgebied. In 1996 hebben wij meer bepaald tariefovereenkomsten in de vervoersector veroordeeld terwijl een bepaald aantal kartels en misbruiken momenteel worden onderzocht. In de toekomst wil ik de strijd tegen de geheime kartels nog opdrijven.
Tevens wil ik een striktere discipline opleggen inzake staatssteun, een gebied waarop het aantal negatieve beschikkingen sterk is toegenomen. Een striktere controle is inzonderheid onontbeerlijk in sectoren welke te kampen hebben met structurele overcapaciteit, zoals bijvoorbeeld de automobielsector waar staatssteun tot gevolg kan hebben dat de moeilijkheden gewoon worden verschoven binnen de Gemeenschap zonder dat een bijzonder probleem wordt opgelost. Niettemin heeft de Commissie ernaar gestreefd rekening te houden met de bijdrage die bepaalde steunmaatregelen leveren aan de doelstellingen op andere communautaire beleidsterreinen. Op het gebied van het toezicht op concentraties is het aantal beschikkingen dat door de Commissie is genomen, nog gestegen in vergelijking met vorig jaar. In drie gevallen hebben wij de voorgenomen operatie moeten verbieden. Ten slotte wens ik dat dit rapport een bijdrage levert aan de doorzichtigheid van het mededingingsbeleid. Het is trouwens om tegemoet te komen aan dit verlangen naar doorzichtigheid en gevolg te geven aan een verzoek van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité dat het verslag over 1996 ook een slothoofdstuk bevat dat gewijd is aan de beleidsvoornemens van de Commissie voor 1997. Ik dank inzonderheid allen die in 1996 hebben deelgenomen aan de verschillende gedachtewisselingen over het mededingingsbeleid: het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité, de Raad, de lidstaten, de beroepskringen, de consumentenorganisaties en de diensten van de Commissie. Ik ben ervan overtuigd dat hun adviezen en opmerkingen de samenhang, het begrip en de tenuitvoerlegging hebben verbeterd. Ik hoop verder op hun actieve medewerking te kunnen rekenen in 1997. Aldus bereidt de Commissie zich stap voor stap, actief en systematisch voor op de uitdagingen waarmee Europa zal worden geconfronteerd tegen het jaar 2000, inzonderheid de uitbreiding van de Gemeenschap. Het is mijn ambitie het mededingingsbeleid te moderniseren en instrumenten te ontwikkelen voor een doelmatig, maar tevens doorzichtig en democratisch mededingingsbeleid zonder afbreuk te doen aan de prerogatieven van het Parlement en de Raad. Een evenwichtig mededingingsbeleid dient volledig rekening te houden met de economische doelmatigheidsvereisten en het algemeen belang.
Inleiding 1. Doelstellingen van het mededingingsbeleid 1. Het mededingingsbeleid beoogt om, door de structuren van de Europese economie als zodanig te beïnvloeden, de markten de flexibiliteit te geven of te doen behouden die noodzakelijk is om de zin voor initiatief en het innoverend vermogen vrij te maken en een doeltreffende en dynamische allocatie van de maatschappelijke middelen mogelijk te maken. Deze structurele invloed heeft een interactie tussen het mededingingsbeleid en de meeste andere horizontale takken van beleid tot gevolg, zoals de verdieping van de interne markt, het beleid inzake groei en concurrentievermogen, het beleid op het gebied van samenhang, het beleid inzake onderzoek en ontwikkeling, het milieubeleid en het consumentenbeleid. 2. Het mededingingsbeleid is dus zowel een op zichzelf staand beleid van de Europese Commissie als een integrerend onderdeel van een groot aantal takken van beleid van de Unie, waarmee de communautaire doelstellingen worden nagestreefd die in artikel 2 van het Verdrag worden opgesomd, zoals het bevorderen van een harmonische en evenwichtige ontwikkeling van de economische activiteit, een duurzame en niet-inflatoire groei met eerbiediging van het milieu, een hoog niveau van werkgelegenheid en van sociale bescherming, een verbetering van de levensstandaard en van de kwaliteit van het bestaan en de economische en sociale samenhang. 3. In laatste instantie streeft het mededingingsbeleid, evenals de andere takken van communautair beleid, ernaar de gezondheid van de economie van de Unie en het welzijn van alle Europese burgers te verbeteren. In een mededeling van 11 september 1996 over "De diensten van algemeen belang in Europa"1 heeft de Commissie deze ideeën nog eens met nadruk bevestigd: "de marktkrachten maken een betere allocatie van middelen en een grotere doelmatigheid bij het verrichten van diensten mogelijk, hetgeen met name de consument ten goede komt die betere kwaliteit voor een lagere prijs ontvangt". De Commissie is zich er echter zeer wel van bewust dat "deze mechanismen soms hun beperkingen hebben en een gedeelte van de bevolking de voordelen kunnen onthouden die hiermee behaald kunnen worden en het bevorderen van sociale en territoriale samenhang in de weg kunnen staan. De overheid moet er dan ook op toezien dat het algemeen belang in aanmerking wordt genomen". 4. Op deze gunstige wisselwerking tussen het mededingingsbeleid en de andere dimensies van het communautair beleid werd in 1996 in het bijzonder de aandacht gevestigd wat de werkgelegenheid betreft. Op 5 juni 1996 keurde de Commissie, op voorstel van voorzitter Santer, het document "Actie 2 voor de werkgelegenheid in Europa - Een vertrouwenspact" goed. Het mededingingsbeleid sluit aan bij de globale strategie die in dit document wordt voorgesteld om de economische groei te stimuleren en de relatie tussen het scheppen van werkgelegenheid en groei te versterken. Overeenkomstig de in 3 de Europese Akte en het "Witboek inzake groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid" uitgestippelde koers stelt het pact met name vier structurele actielijnen voor: voltooiing en betere tenuitvoerlegging van de interne markt; verbetering van de algemene concurrentieverhoudingen in Europa; ondersteuning van het midden- en kleinbedrijf, en verruiming van de toegang tot de wereldmarkt - waarvan de eerste drie nauw met het mededingingsbeleid zijn verbonden. De eerste twee actielijnen komen overeen met fundamentele doelstellingen van het mededingingsbeleid op 1
PB C 281 van 26.9.1996, blz. 3.
2
CSE(96)1 def.
3
Witboek inzake groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid: naar de 21e eeuw, wegen en uitdagingen, COM(93)700 def., 5 december 1993.
basis van de artikelen 85, 86 en 90 van het Verdrag, alsmede uit hoofde van Verordening nr. 4064/89 inzake de controle op concentraties. De derde is dit jaar toegepast bij het beleid inzake de controle op staatssteun: goedkeuring van een nieuwe de minimis-regel, die zowel een vereenvoudiging als een uitbreiding inhoudt, de vaststelling van een nieuwe kaderregeling inzake steun aan het MKB, evenals een mededeling over de controle op staatssteun en de verlaging van de arbeidskosten. 5. Als structureel beleid moet het mededingingsbeleid vandaag de dag, om zijn taak naar behoren te vervullen, de ontwikkelingen van de economie volgen en hierop vooruitlopen, ten einde een doeltreffende werking van de markten te verzekeren zonder evenwel hun ontwikkeling onnodig af te remmen. Het moet met name: - de globalisering in aanmerking nemen; - bijdragen tot de verdieping van de interne markt; - zijn instrumenten moderniseren.
2. De globalisering in aanmerking nemen 6. Het hoge tempo van de technologische ontwikkelingen en de snelle opkomst, in een groot aantal sectoren, van een mondiale concurrentie, vormen ontegenzeggelijk een uitdaging voor het overheidsbeleid als geheel en voor het mededingingsbeleid in het bijzonder, of het nu het beleid van 4 de Europese Unie, van de Lid-Staten of van de andere landen van de wereld betreft . In veel sectoren stemt de huidige economische situatie immers volstrekt niet overeen met de toestand zoals die 10 jaar geleden bestond. Het bedrijfsleven moet zich aanpassen aan een economie waar oordeelkundige consumenten van dag tot dag de aangeboden goederen en diensten kunnen vergelijken, in een wereld die door de uitbreiding van de communicatiemiddelen en het handelsverkeer kleiner is geworden. Daarnaast hebben de internationalisering van het handelsverkeer en de toenemende integratie van de economieën tussen de verschillende regio's van de wereld een heroriëntatie van de strategieën van de communautaire ondernemingen in de richting van internationale samenwerking met zich gebracht, met het doel actoren op wereldniveau te worden. Deze ontwikkeling was slechts mogelijk doordat zij gepaard ging met een zich in hoog tempo voltrekkende technische en technologische revolutie, waardoor voor volledige sectoren de kaarten anders kwamen te liggen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de telecommunicatiesector die, nog tot voor kort, afgeschermd was tegen internationale concurrentie en het communautaire integratieproces. 7. Voor de Commissie vormt deze constatering geen reden tot een minder waakzame toepassing van de mededingingsregels. Uit de ervaring die zij via haar beschikkingspraktijk op alle onderdelen van het mededingingsbeleid heeft opgedaan, blijkt dat de competitieve instelling en de efficiëntie die noodzakelijk zijn om op het internationale toneel succesvol te kunnen concurreren, door confrontatie op de nationale markten worden verworven. Overigens dient hierbij worden aangetekend dat, hoewel sommige markten een mondiale dimensie hebben met soms een heel beperkt aantal actoren (de platinamarkt bijvoorbeeld in de zaak Gencor/Lonrho), andere om uiteenlopende redenen Europees, en zelfs nationaal blijven (bijvoorbeeld door het belang van de taal voor audiovisuele en culturele produkten en diensten). Bovendien speelt de concurrentie, vanuit het oogpunt van de consument, op markten met een mondiale dimensie toch niet noodzakelijkerwijs een grote rol, zelfs in sectoren die door mondiale strategieën worden gekenmerkt; dit geldt met name voor de telecommunicatie waar, vanuit het gezichtpunt van de particuliere gebruiker, de markten in wezen nationaal blijven en gedomineerd worden door nog vaak monopolistische marktdeelnemers.
4
Zie staff report of the US Federal Trade Commission (FTC): "Competition in the New High-Tech Global Market Place".
8. Om deze redenen is het beleid van de Commissie erop gericht het concurrentievermogen van de Europese industrie als geheel te vergroten door een strikte toepassing van de mededingingsregels die voor de Lid-Staten gelden, alsook van de regels waaraan de ondernemingen zijn onderworpen, waarbij een aanpak per markt wordt gevolgd en rekening wordt gehouden met de omvang van de desbetreffende markten. Zo wil de Commissie, wat de liberalisatie betreft, door een geleidelijke en evenwichtige liberalisering van de netwerkindustrieën die bepalend zijn voor het concurrentievermogen van de Europese industrie, zoals telecommunicatie, energie en vervoer, het nadeel teniet doen dat de Europese ondernemingen hebben op het gebied van de kosten voor deze diensten, en dat in het tweede verslag 5 Ciampi aan het licht wordt gebracht. Daarnaast kan de Commissie, ten aanzien van overheidssteun, een positieve beoordeling geven van steun die de rationalisatie van de produktie en de herstructurering van een onderneming mogelijk maakt met het oog op de vergroting van de concurrentiekracht en, op termijn, het behoud van de werkgelegenheid. Zij stelt zich evenwel kritisch op ten aanzien van maatregelen die beperkt blijven tot de ondersteuning van een activiteit zonder enige garantie wat de toekomstige levensvatbaarheid betreft. Op het gebied van kartels, misbruik van een machtspositie en controle op concentraties wil de Commissie de afsluiting van Europese markten voorkomen, en met name van opkomende of onlangs gedemonopoliseerde markten, terwijl tevens ruimte wordt geboden voor de ontwikkeling van een krachtige Europese industrie die de uitdagingen van de mondiale concurrentie aankan. Van dit streven zijn in de beschikkingspraktijk van de Commissie van 1996 vele voorbeelden te vinden. Het komt met name tot uiting in de beschikkingen van de Commissie op grond van artikel 85, leden 1 en 3, in de zaken Atlas/Global One en Lufthansa/SAS. Het ligt tevens ten grondslag aan het initiatief van de Commissie om de gevolgen te onderzoeken van het geheel van allianties in het transatlantische luchtverkeer. Evenzo staat de Commissie het behoud van een daadwerkelijke concurrentie in Europa ten behoeve van de Europese consument voor ogen, wanneer zij concentratieverrichtingen onderzoekt die deel uitmaken van mondiale strategieën, of de betrokken markten nu mondiaal zijn (zaak Gencor/Lonrho), Europees of nationaal (zaak Kimberly Clarke/Scott Paper).
3. De verdieping van de interne markt 9. Ook al vormt globalisering zonder meer een belangrijk kenmerk van de moderne economieën, toch is het geen universeel verschijnsel met uniforme gevolgen voor de economie als geheel. Op veel gebieden is de tendens tot integratie een zuiver Europese aangelegenheid. Gedurende de periode waarin het interne-marktprogramma werd voltooid heeft zich een aanzienlijke intensivering van het handelsverkeer tussen de Lid-Staten voorgedaan. Van 1985 tot 1995 is het aandeel van de onderlinge invoer van de Lid-Staten van de EU ten opzichte van de totale invoer van industrieprodukten toegenomen van 61,2% in 1985 tot 67,9% in 1995, terwijl de handel in diensten in geringere mate is gestegen van 46,9% in 1985 tot 50% in 1995. Deze intensivering van het intracommunautaire handelsverkeer is niet ten koste gegaan van producenten in derde landen. Uit een analyse van de marktaandelen blijkt dat zowel de handel binnen als buiten de Gemeenschap zijn aandeel in het verbruik heeft uitgebreid ten koste van binnenlandse producenten. Het gecombineerde effect van de voltooiing van de interne markt en de globalisering leidt tot de omverwerping van gevestigde inkooppatronen en marktstructuren, en luidt een periode in die wordt gekenmerkt door concurrentiedruk. 5
"Het verbeteren van het Europese concurrentievermogen", Tweede verslag van de raadgevende groep inzake het concurrentievermogen, in december 1995 voorgelegd aan de Voorzitter van de Commissie en aan de staatshoofden en regeringsleiders.
Uit recent onderzoek dat werd uitgevoerd in het kader van het verslag van de Commissie inzake de impact en doeltreffendheid van het interne-marktprogramma komt een algemene tendens naar voren in de richting van een geringere concentratie in nationale markten en een grotere concentratie op 6 communautair niveau. Dit patroon hangt samen met een fellere concurrentie over de grenzen heen welke gepaard gaat met enige herstructurering op communautair niveau. De ontwikkeling is het meest uitgesproken in O&O-intensieve sectoren en sectoren die homogene goederen produceren. De toegenomen grensoverschrijdende concurrentie is eveneens tot uiting gekomen in de erosie van de marges tussen prijzen en kosten in sectoren die aanvankelijk waren gefragmenteerd als gevolg van discriminerende praktijken op het gebied van aanbestedingen en technische belemmeringen. Geraamd wordt dat de prijs/kostenmarges circa 0,5% van de omzetwaarde lager liggen dan het niveau dat zij zonder interne markt zouden hebben bereikt. Bovendien vertonen de markten voor consumenten- en uitrustingsgoederen evenals voor diensten die sterk door het interne-marktprogramma worden beïnvloed, een tendens in de richting van prijsconvergentie. Recente gegevens duiden er derhalve op dat de interne markt met succes een concurrentiebevorderende dynamiek heeft losgemaakt. Simulaties wijzen erop dat het gunstige effect van het interne-marktprogramma op concurrentie en produktiviteit de economische activiteit en de werkgelegenheid op een niveau heeft gebracht dat anders niet zou zijn waargenomen. Geschat wordt dat de inkomens in de Gemeenschap 1,1 à 1,5% hoger zijn dan zonder het interne-marktprogramma, terwijl 900.000 banen méér zouden zijn geschapen. De inflatiepercentages waren in 1994 1,2% lager dan zonder interne markt het geval zou zijn geweest. De tot dusverre gemeten effecten blijven ten achter bij de oorspronkelijke verwachtingen ten aanzien van de potentiële impact van de interne markt inzake groei en werkgelegenheid. Deze meer bescheiden uitwerking kan worden toegeschreven aan het feit dat de gevolgen van de internemarktwetgeving ten aanzien van de openstelling van markten nog maar juist zichtbaar beginnen te worden. Deze ongunstige macroeconomische situatie heeft eveneens een nadelige invloed gehad op de ontvankelijkheid van marktdeelnemers voor nieuwe commerciële mogelijkheden. Het verslag van de Commissie heeft evenwel ook de vinger gelegd op tekortkomingen van het wettelijk kader van de interne markt die moeten worden verholpen om de voordelen volledig te kunnen benutten. Hiertoe wordt momenteel een actieplan voorbereid, dat volgens het voornemen tijdens de Top van Amsterdam zal worden ingediend. Het verslag van de Commissie benadrukte de noodzaak van voortdurende waakzaamheid en toewijding inzake de inachtneming van de beginselen van vrij verkeer en mededinging, ten einde het potentieel van de interne markt zoveel mogelijk te benutten. Een consequente toepassing van doeltreffende maatregelen ter vrijwaring van het mededingingsbeleid is hierbij van doorslaggevende betekenis. De Commissie is overtuigd van de noodzaak om dit beleid voort te zetten en te voorkomen dat gedragingen van ondernemingen of maatregelen van de overheid bepaalde sectoren beletten om van de gunstige gevolgen van de eengemaakte markt te profiteren. Deze opvatting ligt ten grondslag aan haar beslissing in de zaak Adalat, maar ook aan haar activiteiten op het gebied van de autodistributie, op het moment dat de nieuwe vrijstellingsverordening inzake de distributie van motorvoertuigen in werking treedt, en waarmee zij tracht een einde te maken aan marktverdelende 6
Dit materiaal werd verzameld in het kader van een uitvoerig onderzoek dat 39 specifieke studies en verslagen omvatte. De afzonderlijke studies zullen begin 1997 worden gepubliceerd. De voornaamste conclusies van deze analyse zijn opgenomen in de mededeling van de Commissie (COM(96) 520 van 30.10.96) met de titel "Impact en doeltreffendheid van de interne markt", en worden in detail behandeld in een werkdocument van de diensten van de Commissie. Een uitvoerige bespreking van de economische gevolgen van de voltooiing van de interne markt is opgenomen in de Special Edition van de reeks European Economy (maart 1997).
praktijken. Zij vormt tevens de basis voor de in 1996 door de Commissie getroffen maatregelen om de tweede exploitanten van mobiele telefonie een snelle, doeltreffende en niet-discriminerende toegang te bieden tot vergunningen die door de Lid-Staten moeten worden afgegeven. 10. Evenzo blijft de Commissie een actief beleid voeren ten aanzien van de controle op staatssteun, met name om te voorkomen dat steun wordt verleend die een verdeling van de markten vergemakkelijkt of veroorzaakt. Zij voert tevens, op grond van artikel 90, lid 3, van het EG-Verdrag een vastberaden beleid gericht op de openstelling van markten, zowel door middel van algemene maatregelen als op grond van individuele procedures met betrekking tot door de Lid-Staten vastgestelde maatregelen. Zo heeft de Commissie in 1996 het noodzakelijke kader voor een geliberaliseerde telecommunicatiemarkt vastgesteld door de goedkeuring van twee richtlijnen, waarvan de een betrekking heeft op mobiele en persoonlijke communicatie en de andere op de volledige openstelling van de telecommunicatiemarkt voor concurrentie.
4. De instrumenten van het mededingingsbeleid moderniseren 11. Om zich volledig van zijn taak te kunnen kwijten, zijn doelstellingen te kunnen bereiken en een doeltreffende bijdrage te kunnen leveren aan het welzijn van de Europese burgers, moet het mededingingsbeleid in staat zijn zich te vernieuwen en zich aan te passen aan een zeer snel veranderend klimaat. Vooral de integratie van de markten op Europees niveau en de globalisering zetten aan tot concentratie en samenwerking om een kritische omvang te bereiken, in het bijzonder op financieel gebied en inzake onderzoek en ontwikkeling. Hierdoor neemt het aantal dossiers dat de Commissie moet behandelen, toe. Deze concentraties en samenwerkingsvormen gaan evenwel, op markten met een oligopolistisch karakter, gepaard met omvangrijke belemmeringen voor de toegang. Deze ontwikkeling, de complexiteit en de toenemende omvang van de te onderzoeken markten evenals de sterkere neiging van de concurrenten om bij de Commissie een klacht in te dienen alsmede de grotere vereisten op het gebied van doorzichtigheid, brengen het gevaar met zich dat de behandeling van de zaken langer gaat duren, terwijl de schaal van de betrokken verrichtingen en het hoge tempo waarin de veranderingen op de markten zich voltrekken de noodzaak van snelle besluitvorming juist versterken. 12. Daarom heeft de Commissie in 1996 de noodzakelijke modernisering van de instrumenten van haar mededingingsbeleid voortgezet: - zij heeft getracht om, in het kader van de behandeling van de door haar onderzochte gevallen, de economische context en beperkingen die aan elke markt eigen zijn beter te integreren, wat haar ertoe heeft gebracht de concepten en instrumenten van economische analyse die zij gebruikt aan een onderzoek te onderwerpen; - zij heeft initiatieven genomen ten aanzien van de wijze waarop zij met de mededingingsautoriteiten van de Lid-Staten, maar ook van derde landen samenwerkt, zodat elk probleem op het gebied van de mededinging in het geschikte kader en op het juiste niveau kan worden beoordeeld; - zij heeft een uitvoerige vernieuwing van de door haar toegepaste regels op touw gezet, naar aanleiding waarvan verschillende wetteksten zijn opgesteld, en in een aantal gevallen goedgekeurd. 4.1. De ontwikkeling van de onderzoekinstrumenten 13. De definitie van de markten en het identificeren van de elementen die bepalend zijn voor een vrije concurrentie vormen, met name op snel veranderende markten, een voortdurende uitdaging voor het mededingingsbeleid. De veranderende context, waar door de technologische innovatie de traditionele grenzen tussen de verschillende productmarkten vervagen (zoals het geval is in de "informatiemaatschappij" tussen de informatica-, de telecommunicatie- en de mediamarkt), zodat nieuwe markten ontstaan waarvan de geografische contouren eveneens voortdurend evolueren, stelt
aan de Commissie en haar diensten hogere eisen op het gebied van economische analyse. Dit geldt in het bijzonder voor de definitie van de markt, de analyse inzake de marktkrachten, het in aanmerking nemen van de potentiële concurrentie, en meer in het algemeen het afwegen van de economische gevolgen zoals bedoeld in artikel 85, lid 3. Deze hogere eisen gelden voor het gehele mededingingsbeleid: verticale en horizontale concurrentiebeperkingen, concentraties, gevallen van toepassing van artikel 90 en controle op staatssteun. Zij hebben mede aanleiding gegeven tot de bezinning over de verticale concurrentiebeperkingen op basis van het Groenboek. 4.2. De versterking van de samenwerking met de Lid-Staten en van de internationale samenwerking 14. De Commissie streeft naar de totstandbrenging van geëigende institutionele structuren zodat de verschillende mededingingsvraagstukken kunnen worden geanalyseerd in een kader dat is aangepast aan de aard en de dimensie van de problemen die zich voordoen. Een dergelijke aanpassing verbetert de beoordeling door rekening te houden met de analyse van de problemen en de eigenheid van elke sector. De Commissie heeft in 1996 een aantal initiatieven in deze richting genomen. Enerzijds heeft zij een ontwerp-mededeling bekendgemaakt over een gedecentraliseerde toepassing van de mededingingsregels, en anderzijds heeft zij met de mededingingsautoriteiten van derde landen samengewerkt op basis van bestaande bilaterale overeenkomsten en heeft zij over nieuwe bilaterale akkoorden onderhandelingen geopend. Tenslotte heeft de Commissie op 18 juni 1996 een mededeling aan de Raad voorgelegd waarin zij voorstelt om binnen de Wereldhandelsorganisatie een werkgroep op te richten die, vanaf 1997, voorbereidende werkzaamheden moet beginnen met het oog op de ontwikkeling van een internationaal stelsel van mededingingsregels.
4.3. De wetgevingsinstrumenten moderniseren 15. De Commissie meent dat voor een gepast antwoord op de uitdagingen van een economische context die sneller evolueert dan in het verleden, een herbeoordeling en, zo nodig, een herziening van de wetgevingsinstrumenten waarmee zij is toegerust, noodzakelijk is. Hiertoe heeft zij een aantal inhoudelijke maatregelen genomen om het wettelijk kader te moderniseren. 16. Zo zijn de vrijstellingsverordeningen inzake "octrooilicenties" en "know-how-licenties", waarvan de geldigheidsduur is verstreken, vervangen door de verordening inzake "technologie-overdracht". Het bij deze verordening vastgestelde wettelijke kader is soepeler dan voorheen ten einde een snelle verspreiding van innovaties in de interne markt te bevorderen. 17. Evenzo heeft de Commissie op 10 juli 1996 een voorstel tot wijziging van de verordening betreffende de controle op concentraties ingediend. Dit voorstel beoogt eveneens een betere taakverdeling tot stand te brengen tussen de Commissie en de Lid-Staten door middel van een verlaging van de drempels alsmede de invoering van een mechanisme waardoor het probleem voor ondernemingen wordt opgelost inzake de meervoudige aanmelding van bepaalde verrichtingen met grensoverschrijdende gevolgen waarvan de omzet lager is dan de drempels; daarnaast beoogt het voorstel een stelsel in het leven te roepen waardoor zaken gemakkelijker naar de Lid-Staten kunnen worden verwezen. Verder bepaalt het voorstel dat alle volwaardige gemeenschappelijke ondernemingen in het toepassingsgebied van de nieuwe verordening vallen. 18. Tenslotte heeft de Commissie in 1996 haar Groenboek over verticale mededingingsbeperkingen voltooid, dat in januari 1997 is gepubliceerd. Dit bevat een analyse van de ontwikkeling van verticale distributieovereenkomsten en stelt een aantal mogelijke oplossingen voor om twee tegenstrijdige doelstellingen te verenigen: een uitbreiding van het economisch onderzoek met het oog op een betere
inschatting van de daadwerkelijke gevallen van niet-naleving van artikel 85, lid 1, en de handhaving van een hoge graad van rechtszekerheid waaraan de ondernemingen terecht een grote waarde hechten. 19. In het speciale geval van het luchtvervoer heeft het toenemend aantal allianties tussen de grootste Europese en niet-Europese luchtvaartmaatschappijen de Commissie ertoe gebracht deze allianties diepgaander te bestuderen, met name die welke het Noord-Atlantische luchtverkeer betreffen. Hieruit is gebleken dat de Commissie niet over normale middelen beschikt om rechtstreeks een onderzoek in stellen naar inbreuken op de artikelen 85 en 86 bij tussen de Gemeenschap en derde landen verrichte diensten en dat zij zich moet baseren op de tussentijdse regeling van artikel 89 van het Verdrag. De verordeningen nrs. 3975/87 en 3976/87 van de Raad die terzake van toepassing zijn hebben immers geen betrekking op internationaal vervoer tussen communautaire luchthavens en luchthavens van derde landen. De Commissie is derhalve voornemens voorstellen in te dienen tot wijziging van deze verordeningen van de Raad, zodat zij de beschikking krijgt over soortgelijke instrumenten als waarvan zij gebruik maakt voor het toezicht op de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het EGVerdrag op vluchten binnen de EU. 20. De Commissie heeft haar prioriteitenbeleid voortgezet waarbij zij haar activiteiten toespitst op gevallen die haars inziens een aanzienlijke invloed op de markt hebben en die van werkelijk gemeenschappelijk belang zijn, ten einde deze op zo kort mogelijke termijn diepgaand te behandelen. Hiertoe heeft zij een aantal mededelingen goedgekeurd, hetzij als ontwerp hetzij in definitieve vorm. Zo heeft de Commissie, om de strijd tegen geheime kartels, welke een duidelijke prioritaire doelstelling blijft, te intensiveren, op 10 juli 1996 een mededeling goedgekeurd betreffende het verminderen of zelfs niet opleggen van geldboeten voor ondernemingen die bepaalde soorten verboden overeenkomsten waaraan zij hebben deelgenomen, aangeven. Verder heeft de Commissie onlangs eveneens een mededeling en een ontwerp-mededeling over de "de minimis"-regel goedgekeurd, respectievelijk op het gebied van staatssteun en op dat van overeenkomsten die onder artikel 85 vallen, ten einde meer nog dan voorheen haar activiteiten te richten op de, vanuit het oogpunt van het mededingingsbeleid, prioritaire gevallen. Bovendien heeft de Commissie haar beleid voortgezet dat inhoudt dat zij de nationale autoriteiten verzoekt om de klachten van onvoldoende groot communautair belang zelf te behandelen. De wijze van uitvoering van dit beleid vormt een van de kwesties die aan de orde komen in de ontwerp-mededeling betreffende de wijze van samenwerking met de nationale mededingingsautoriteiten voor de behandeling van zaken die onder de artikelen 85 en 86 vallen. Het voornaamste doel van deze mededeling is de toepassing van de mededingingsregels meer te decentraliseren om deze doeltreffender te maken. Ook heeft de Commissie een memorandum bij de Raad-"Industrie" ingediend dat een aantal wetgevingsmaatregelen bevat waarmee wordt beoogd om voorgenomen staatssteunmaatregelen zonder economische betekenis of die op grond van een communautaire kaderregeling positief zijn beoordeeld, vrij te stellen van communautaire controle. Hierdoor zou de Commissie haar middelen kunnen concentreren op belangrijke of twijfelachtige gevallen.
5. Een evenwichtig liberalisatiebeleid dat het algemeen belang in acht neemt 21. De Europese Commissie heeft, op 11 september 1996, een mededeling goedgekeurd over de diensten van algemeen belang in Europa, waarin wordt benadrukt dat "saamhorigheid en gelijke behandeling in de context van een open en dynamische markteconomie fundamentele doelstellingen van de Europese Gemeenschap zijn", en dat "de diensten van algemeen belang tot de verwezenlijking van deze doelstellingen bijdragen". Door te bevestigen dat "wat er werkelijk op het spel staat verband houdt met de voorwaarden waaronder de wisselwerking tussen de eisen van vrij verkeer, het economisch rendement en de dynamiek die door de grote Europese markt worden beoogd en de vrije
mededinging enerzijds, en de verdiscontering van doelstellingen van algemeen belang anderzijds plaatsvindt", herinnert de mededeling er eveneens aan dat de benadering van de Gemeenschap inzake de liberalisering evenwichtig is en het algemeen belang in acht neemt. 22. Het zoeken naar een progressief evenwicht rechtvaardigt een voorzichtige, progressieve en evenwichtige aanpak van de Commissie in het kader van artikel 90 van het Verdrag waarin wordt bepaald dat de toepassing van de regels van het Verdrag, en met name de mededingingsregels, verenigbaar moet zijn met het vervullen van taken van algemeen belang. De tenuitvoerlegging van artikel 90 door de Commissie in 1996 in de sectoren telecommunicatie en postdiensten is volledig in overeenstemming met deze beleidsrichtsnoeren. Zo werd in de eerste richtlijnen inzake telecommunicatiediensten van 1990 erkend dat ten aanzien van de spraaktelefonie de monopoliesituatie gedurende een bepaalde periode moest worden gehandhaafd om een geleidelijke 7 ontwikkeling in de richting van vrije concurrentie mogelijk te maken . Eerst zes jaar later, in 1996, toen de resultaten van het in dezen door de Commissie gevoerde overleg met de verschillende actoren van de sector duidelijk aantoonden dat het behoud van een universele dienstverlening op het gebied van de telecommunicatiediensten momenteel volledig kan worden gewaarborgd, zonder een beroep te doen op uitsluitende rechten, noch voor de infrastructuurwerken, noch voor de spraaktelefonie, heeft de Commissie, met steun van het Europese Parlement, een richtlijn goedgekeurd inzake de volledige 8 liberalisatie van de sector. Evenzo in de sector posterijen heeft de Commissie reeds in 1989 , ruim 9 voor het arrest in de zaak-Corbeau , bepaald dat uitsluitende rechten voor de algemene postdiensten noodzakelijk waren om te voorkomen dat meer winstgevende activiteiten door particuliere exploitanten zouden worden afgeroomd, en om een universele dienstverlening te behouden. Tegen deze achtergrond heeft de Commissie in 1996, overeenkomstig haar streven om een breed akkoord tot stand te brengen op het gebied van de liberalisatie, een raadpleging op touw gezet op grond van de artikelen 57, 66 en 100A van het Verdrag, en heeft zij tevens een ontwerp-mededeling ingediend met betrekking tot de artikelen 85, 86 et 90 van het Verdrag. 23. Ten slotte heeft de Commissie zich, bij gelegenheid van de mededeling over de diensten van algemeen belang in Europa, uitgesproken tegen een eventuele wijziging van artikel 90 in het kader van de Intergouvernementele Conferentie, op grond van het argument dat artikel 90 zijn nut heeft bewezen door de gunstige wisselwerking tussen liberalisatie en algemeen belang volledig te waarborgen. Veeleer pleit zij voor het opnemen van een verwijzing naar de diensten van algemeen belang in het Verdrag, door de toevoeging van een punt u) aan artikel 3 dat als volgt zou moeten luiden: "een bijdrage tot de bevordering van diensten van algemeen belang".
6. De toepassing van het mededingingsbeleid in de nieuwe Lid-Staten 24. Twee jaar na de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden tot de Unie is het opmerkelijk om te constateren dat deze nieuwe Lid-Staten en hun nationale ondernemingen zich, waarschijnlijk als 7
Richtlijn 90/388/EEG van de Commissie van 28 juni 1990 betreffende de mededinging op de markten voor telecommunicatiediensten (PB L 192 van 24.7.1990, overwegingen 18-20, blz. 12-13)
8
Beschikking 90/16/EEG van de Commissie van 20.12.1989 betreffende het verrichten van koeriersdiensten in Nederland (PB L 10 van 12.1.1990, blz. 47).
9
Arrest van het Hof van Justitie van 19 mei 1993 in de zaak C-320/91 Corbeau, Jurisprudentie 1993, blz. I-2533; zie ook over dezelfde kwestie het arrest van het Hof van Justitie van 27april 1994 in de zaak C-393/92 Almelo, Jurisprudentie 1994, blz. I-1477.
gevolg van hun vroegere aansluiting bij de Europese Economische Ruimte (EER), waardoor zij zich, zelfs vóór hun toetreding, reeds een groot deel van het "acquis communautaire" konden eigen maken, zeer snel aan de communautaire mededingingsregels hebben aangepast. Deze snelle aanpassing is gepaard gegaan met de vaststelling van passende wetgevingsmaatregelen door elk van de drie nieuwe Lid-Staten, zowel om de basisregels van hun mededingingsrecht af te stemmen op die van het Gemeenschapsrecht, als om de helpende hand te reiken aan vertegenwoordigers van de Gemeenschap die op hun grondgebied verificaties verrichten, alsook om de richtlijnen die uit hoofde van artikel 90, lid 3 waren vastgesteld, in nationaal recht om te zetten. Bovendien heeft de Commissie, op dezelfde wijze als bij de andere Lid-Staten, nauwe en productieve werkbetrekkingen aangeknoopt met de Oostenrijkse, de Finse en de Zweedse mededingingsautoriteiten. Deze situatie heeft de nieuwe LidStaten in de gelegenheid gesteld snel hun volledige bijdrage aan het communautaire mededingingsbeleid te leveren. De enige problemen die zich hebben voorgedaan houden verband met de aanpassing van de commerciële monopolies aan de voorwaarden van artikel 37 van het Verdrag zoals deze door het Hof zijn uitgelegd. Dit geldt met name voor het tabakmonopolie in Oostenrijk waartegen de Commissie de procedure van artikel 169 van het Verdrag heeft moeten inleiden. 10
7. Statistiek
25. Het aantal nieuwe zaken, op alle gebieden samen (kartels, misbruik van een machtspositie, concentraties en staatssteun) was in 1996 kleiner dan in het voorgaande jaar (van 1 472 in 1995 naar 1 246 in 1996). Opgemerkt zij dat het cijfer over 1995 grotendeels een gevolg is van het feit dat veel zaken die voorheen door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA werden behandeld, op de Commissie zijn overgedragen. Het aantal nieuwe zaken in 1996 ligt nog altijd 15% boven het cijfer voor 1994. In tegenstelling tot de zaken die onder de artikelen 85 en 86 vallen - op welk gebied het aantal klachten blijft toenemen - en de gevallen van staatssteun, is het aantal aangemelde concentraties met bijna 15% gestegen. 26. Het aantal opgeloste zaken is ten opzichte van het afgelopen jaar gedaald: in 1996 zijn 1 042 zaken afgehandeld, tegen 1 210 in 1995. De toenemende complexiteit van de zaken (en de traagheid van bepaalde procedures) vormen een gedeeltelijke verklaring voor deze ontwikkeling. Bovendien werd DG IV belast met een aantal aanvullende, belangrijke en middelen-intensieve prioritaire taken zonder hiervoor extra middelen te ontvangen, met name de voorbereiding van nieuwe wetgevingsmaatregelen, en het Groenboek over verticale afspraken en internationale samenwerking. Tenslotte heeft het personeel van DG IV veel moeite en tijd besteed aan de voorbereiding van ingrijpende bestuurlijke en administratieve hervormingen om de productiviteit te vergroten. Deze hervormingen omvatten een ruimer gebruik van prioriteiten en het delegeren van werkzaamheden bij de afhandeling van zaken, de invoering van streefdata bij de behandeling van zaken die onder artikel 85 vallen, een nieuw intern mechanisme voor een snelle en effectieve behandeling van "eenvoudige" zaken en de voorbereiding van opleidingscursussen, zowel voor nieuwe ambtenaren als voortgezette cursussen. De tenuitvoerlegging van deze belangrijke hervormingen zal ook in 1997 worden voortgezet.
10
Meer gedetailleerde cijfers met betrekking tot de verschillende onderdelen van het mededingingsbeleid zijn in de navolgende hoofdstukken opgenomen.
I - Restrictieve overeenkomsten en misbruik van een machtspositie - Artikelen 85 en 86 A - Ontwikkeling van het wettelijk en interpretatief kader 1. Concurrentie en verspreiding van innovaties 27. Na langdurig overleg met economische kringen heeft de Commissie op 31 januari een nieuwe groepsvrijstellingsverordening goedgekeurd met betrekking tot overeenkomsten betreffende 11 technologieoverdracht . Deze verordening vormt een nieuwe stap in de richting van de schepping van een gunstig wetgevingsklimaat voor de ontwikkeling van de technologische innovatie en de verspreiding ervan in de Europese Unie, waarbij de Commissie erop toeziet dat de gezonde concurrentieverhoudingen en de voltooiing van de interne markt hiervan geen hinder ondervinden. Een aantal factoren, zoals in de eerste plaats de erkenning van de stuwende invloed van de overdracht van technologie op de economische ontwikkeling van de Unie, hebben de Commissie ertoe gebracht de regels die tot dusverre van toepassing waren op overeenkomsten inzake technologieoverdracht, aanzienlijk te vereenvoudigen. Deze regels waren vervat in twee vrijstellingsverordeningen betreffende know-how-licenties en octrooilicenties. De toepassing van deze twee oude verordeningen verliep evenwel niet zonder moeilijkheden. Deze hingen voornamelijk samen met het al te interveniërende karakter van deze verordeningen, evenals met de onzekere rechtsstatus van gemengde overeenkomsten. De nieuwe verordening beoogt deze problemen op te lossen: zij voegt de vroegere vrijstellingsverordeningen samen tot een rechtsinstrument, zodat de ondernemingen gebruik kunnen maken van een enkele wettekst voor octrooilicentieovereenkomsten, know-how-licentieovereenkomsten alsmede voor gemengde overeenkomsten inzake octrooilicenties en know-how-licenties. Daarnaast bevat de nieuwe verordening een aantal verbeteringen en vereenvoudigingen en is zij soepeler ten aanzien van bepaalde bedingen die regelmatig in de contractuele praktijk voorkomen en die veeleer van invloed zijn op de machtsverhoudingen tussen de partijen dan op de vrije concurrentie. 28. De opzet van de nieuwe verordening komt overeen met het voor groepsvrijstellingen gebruikelijke model waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen "witte", "zwarte" en "grijze" clausules. Allereerst kent de verordening een automatische vrijstelling toe voor licentieovereenkomsten die bepaalde concurrentiebeperkende verplichtingen bevatten die normaal onder artikel 85, lid 1, vallen. Het betreft voornamelijk territoriale beperkingen tussen partijen of tussen licentienemers die voor een begrensde periode zijn vrijgesteld. Vervolgens bevat de verordening een langere lijst van verplichtingen die over het algemeen de mededinging niet beperken, en bepaalt zij dat indien deze, op grond van de bijzondere economische of juridische context, onder artikel 85, lid 1 vallen, zij eveneens voor vrijstelling in aanmerking komen. Ten derde is er een zwarte lijst van bedingen of beperkingen die, indien zij deel uitmaken van een overeenkomst, verhinderen dat hiervoor een groepsvrijstelling wordt verleend. Deze "zwarte" lijst is aanzienlijk ingekort ten opzichte van de twee vorige verordeningen. Zij heeft betrekking op beperkingen inzake prijs en hoeveelheid, het verbod om concurrerende technologieën te exploiteren, beperkingen ten aanzien van de verdeling van een klantenkring tussen concurrerende fabrikanten, de verplichting van de licentienemer om in de technologie aangebrachte verbeteringen af te staan alsmede op territoriale 11
Verordening (EG) nr. 240/96 van de Commissie van 31 januari 1996 inzake de toepassing van artikel 85,lid 3 van het Verdrag op groepen overeenkomsten betreffende technologieoverdracht (PB L 31 van 9.2.1996, blz.2).
beperkingen met een langere geldigheidsduur dan die van de vrijgestelde beperkingen. Tenslotte bevat de verordening een oppositieprocedure, volgens welke de vrijstelling zich uitstrekt tot overeenkomsten die aanvullende mededingingsbeperkingen bevatten die in de tekst van de verordening niet uitdrukkelijk worden genoemd, mits deze overeenkomsten bij de Commissie zijn aangemeld (volgens een vereenvoudigde procedure) en laatstgenoemde geen oppositie voert binnen een termijn die van zes tot vier maanden is teruggebracht. Met name de bedingen die voorheen als "zwart" werden beschouwd, zoals de verplichting van de licentienemer om producten van de licentiegever te betrekken die niet noodzakelijk zijn voor een technisch correcte exploitatie van de in licentie gegeven technologie, evenals de clausule inzake het verbod op betwisting, worden aan deze procedure onderworpen. 29. Het streven van de Commissie naar een snelle verspreiding van technologie en innovaties in Europa gaat gepaard met een ondubbelzinnige waarschuwing aan het adres van de ondernemingen die op de betrokken markten omvangrijke marktaandelen hebben. Er moet immers worden voorkomen dat belanghebbende ondernemingen die op een bepaalde markt een zeer sterke positie innemen, het op de markt brengen van innovaties blokkeren die met hun producten of procédés zouden kunnen concurreren en die aan andere ondernemingen, en met name innoverende kleine en middelgrote bedrijven, ten goede zouden kunnen komen. Daarom bepaalt de nieuwe verordening dat de Commissie het voordeel van de groepsvrijstelling kan intrekken, met name wanneer de producten onder licentie binnen het licentiegebied niet blootstaan aan daadwerkelijke mededinging. Bij haar beoordeling van de concurrentievoorwaarden zal de Commissie bijzondere aandacht schenken aan situaties waarin het marktaandeel van de licentienemer een drempel van 40% overschrijdt.
2. De gedecentraliseerde toepassing van het Gemeenschapsrecht 30. De Commissie heeft haar inspanningen met het oog op de gedecentraliseerde toepassing van de artikelen 85 en 86 voortgezet. 31. Zo heeft zij antwoord gegeven op vragen die waren gesteld door Belgische, Duitse, Franse en Spaanse rechtbanken uit hoofde van de toepassing van de bekendmaking betreffende de samenwerking tussen de Commissie en de nationale rechterlijke instanties inzake de toepassing van 12 de artikelen 85 en 86 . 32. Met name heeft de Commissie in september 1996 een voorontwerp voor een mededeling gepubliceerd betreffende de samenwerking met de nationale autoriteiten bij de behandeling van zaken 13 die onder de artikelen 85 en 86 van het Verdrag vallen . Met deze omschrijving geeft de Commissie te kennen dat zij zich niet alleen wenst te richten op de zaken ten aanzien waarvan de nationale autoriteiten artikel 85, lid 1, en artikel 86 toepassen, maar ook op zaken waarbij deze autoriteiten slechts hun nationaal recht kunnen of willen toepassen. Van de 15 Lid-Staten beschikken er immers nog slechts 7 over wetgeving op grond waarvan hun autoriteit het Gemeenschapsrecht kan toepassen in zaken die daaronder vallen: België, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Spanje en Portugal (het laatste land kan evenwel geen boete opleggen voor schending van het Gemeenschapsrecht). De toepassing van de mededeling op alle zaken die onder het Gemeenschapsrecht vallen beoogt te voorkomen dat de nationale auroriteiten besluiten nemen die onverenigbaar zijn met dit recht, en 12
Bekendmaking betreffende de samenwerking tussen de Commissie en de nationale rechterlijke instanties voor de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het EEG-Verdrag (PB C 39 van 13.2.1993, blz. 6).
13
PB C 262 van 10.9.1996, blz. 5. Zie ook het XXIIIe Verslag over het mededingingsbeleid(1993), punten 190-191; het XXIVe Verslag over het mededingingsbeleid (1994), punten 40-42; en het XXVe Verslag over het mededinginsbeleid (1995), punten 94-95.
aldus de eenvormige toepassing ervan in de gehele Unie in gevaar brengen. Hiertoe bevat de ontwerpmededeling van de Commissie mechanismen voor nauwe samenwerking met de autoriteiten van de Lid-Staten, ten einde tegenstrijdige oplossingen te voorkomen. Aangezien het voorkomen van deze tegenstrijdigheden gemakkelijker is wanneer de autoriteiten het Gemeenschapsrecht toepassen, verzoekt de Commissie de Lid-Staten die nog niet over wetgeving ter zake beschikken, om voorschriften vast te stellen op grond waarvan hun mededingingsautoriteit artikel 85, lid 1, en artikel 86 doeltreffend ten uitvoer kan leggen. De toepassing van deze voorschriften op alle zaken die binnen de werkingssfeer van het Gemeenschapsrecht vallen zou uiterst gunstig zijn voor ondernemingen, waarvan de overeenkomsten of gedragingen aan deze voorwaarde voldoen; zij zouden immers slechts aan één geheel van regels zijn onderworpen in de gehele Gemeenschap. Niettemin kan de toepassing van nationale regels die in sterke mate gebaseerd zijn op de artikelen 85 en 86, ook al bieden zij niet dezelfde rechtszekerheid, een zeker alternatief bieden, indien zij althans niet te veel verschillen met het Gemeenschapsrecht en zij tot soortgelijke resultaten leiden. In dit verband juicht de Commissie toe dat in een aantal LidStaten de nationale wetgeving op een lijn wordt gebracht met de communautaire regels, een ontwikkeling die zich duidelijk begint af te tekenen. 33. De reacties van de beroepsorganisaties en advocatenkantoren op deze ontwerp-mededeling van de Commissie zijn over het algemeen positief geweest. Hetzelfde geldt voor de directeuren-generaal voor concurrentie die tijdens de bijeenkomst van 2 oktober 1996 hun oordeel gaven, waarbij sommigen onder hen nuttige schriftelijke bijdragen indienden. De Commissie stelt eveneens de positieve bijdrage van het Economisch en Sociaal Comité op prijs, dat een uitvoerig advies over het gepubliceerde ontwerp uitbracht. Hierin oordeelt het Comité dat, hoewel het het door de Commissie nagestreefde doel toejuicht, voor een doeltreffende decentralisatie ingrijpender maatregelen nodig zijn, zoals een herziening van Verordening nr. 17 en de harmonisatie van de mededingingswetgeving van de Lid-Staten, en met name van de procedureregels. De Commissie zal zoveel mogelijk rekening houden met de ingediende voorstellen, ten einde de duidelijkheid, de snelheid en de rechtszekerheid van de in haar ontwerp vervatte mechanismen te verbeteren. Zij moet evenwel benadrukken dat het ontwerp past in het bestaande wettelijk kader, dat gekenmerkt wordt door de exclusieve bevoegdheid van de Commissie inzake de verlening van vrijstellingen zoals bedoeld in artikel 85, lid 3.
3. Mededeling betreffende het niet opleggen van geldboeten 34. Op 10 juli 1996 heeft de Commissie een mededeling goedgekeurd betreffende het niet opleggen 14 of verminderen van geldboeten in zaken betreffende mededingingsregelingen . Deze mededeling, die geïnspireerd is door het succes van soortgelijk beleid in de Verenigde Staten en Canada, en die is aangepast aan de specifieke Europese situatie, beoogt de Commissie een aanvullend instrument te geven om de meest schadelijke overeenkomsten te bestrijden. Zij heeft namelijk betrekking op geheime regelingen inzake het bepalen van prijzen, het vaststellen van productie- of verkoopquota's, het verdelen van markten en het verbieden van in- of uitvoer. Deze overeenkomsten zijn het meest gevaarlijk voor de consumenten en, in algemene zin, voor de Europese economie. Zij leiden tot prijsverhogingen en een beperking van de keuze voor de klanten van de ondernemingen die eraan deelnemen, en, in laatste instantie, voor de eindverbruiker. Dergelijke praktijken houden ondernemingen bovendien af van technische innovaties en van de commerciële dynamiek die een gevolg is van normale concurrentieverhoudingen. Ten slotte verzwakken zij op de lange termijn het concurrentievermogen van de sectoren van de Europese industrie waar zij voorkomen, en hebben zij, op markten met een toenemende internationale dimensie, een negatieve uitwerking op de werkgelegenheid. 14
PB C 207 van 18.7.1996.
De strijd tegen deze overeenkomsten vormt derhalve een prioriteit voor de Commissie. Maar het is een moeilijke opgave, die de inzet van veel menselijk kapitaal vergt. De methoden die sommige ondernemingen gebruiken om deze regelingen geheim te houden, zijn soms bijzonder verfijnd. Door een vermindering van de geldboete die hun normaal zou worden opgelegd, of zelfs het niet opleggen van een dergelijke boete, tracht de Commissie een voldoende sterke prikkel te geven om de muur van stilzwijgen rond geheime kartels te doorbreken. 35. Naar aanleiding van de publikatie van het voorontwerp voor een mededeling, waarbij 15 belanghebbenden werden verzocht hun opmerkingen te maken , brachten een aantal beroepsorganisaties als bezwaar naar voren dat de voorgenomen maatregelen onethisch zouden zijn, omdat zij het "verklikken" zouden institutionaliseren. De Commissie heeft dit argument verworpen omdat het de waardenschaal zou omdraaien. Zij meende juist dat het geheimhouden van de meest schadelijke overeenkomsten laakbaar is. Zij verwees daarbij naar het standpunt van het Gerecht van eerste aanleg, dat geoordeeld heeft dat een onderneming, veeleer dan deel te nemen aan concurrentievervalsende activiteiten, de ondernemingen zou moeten aangeven die tot dergelijke activiteiten aanzetten, en hiertegen een klacht zou moeten indienen op grond van Verordening nr. 16 17 . Ook de kritiek dat het voorgestelde systeem nieuw is en niet past in de Europese juridische traditie is niet door de Commissie aanvaard. Het ontbreken van een soortgelijke bepaling in het mededingingsbeleid van de Lid-Staten is geen voldoende reden om af te zien van innovaties waarmee de actiemiddelen van de Commissie tegen de ernstigste inbreuken op de mededingingsregels kunnen worden versterkt. Overigens codificeert de mededeling voor een groot deel een gevestigde praktijk, die al lange tijd door het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg wordt aanvaard, want de Commissie heeft reeds een groot aantal beschikkingen gegeven waarin zij, voor het bepalen van de omvang van de geldboete, rekening hield met de mate waarin ondernemingen aan het onderzoek meewerkten. Tenslotte zij opgemerkt dat, sinds de publicatie van de mededeling, verscheidene ondernemingen de diensten van de Commissie hebben benaderd met het oog op eventuele toepassing. De Commissie hoopt dat de mededeling uiteindelijk een afschrikkend effect zal hebben met betrekking tot de meest schadelijke en afkeurenswaardige concurrentievervalsende praktijken.
4. Overeenkomsten van geringe betekenis 36. Op 22 januari 1997 heeft de Commissie een ontwerp voor een herziene bekendmaking ingediend inzake overeenkomsten van geringe betekenis die niet onder artikel 85, lid 1, van het EG-Verdrag 17 18 19 vallen . De huidige bekendmaking van 1986 , waarvan de eerste versie dateert van 1970 en die 20 voor het laatst in 1994 is gewijzigd concretiseert, door kwantitatieve criteria vast te stellen, de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie volgens welke concurrentiebeperkende overeenkomsten niet 15
PB C 341 van 19.12.1995, blz. 13.
16
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 april 1995 in de zaak T-141/89 Tréfileurope Sales SARL vs Commissie, Jurisprudentie 1995, blz. II-791, r.o. 58.
17
PB C 29 van 30.1.1997, blz. 3.
18
PB C 231 van 12.9.1986, blz. 2.
19
PB C 64 van 2.6.1970, blz. 1.
20
PB C 368 van 23.12.1994, blz. 20.
onder het kartelverbod vallen indien zij geen merkbare invloed op de handel tussen de Lid-Staten en 21 op de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt hebben . De Commissie was van mening dat overeenkomsten tussen ondernemingen waarvan de totale omzet gedurende een boekjaar niet meer dan 300 miljoen ecu bedraagt, of die te zamen een marktaandeel van niet meer dan 5% bezitten, niet onder het verbod van artikel 85, lid 1, vallen. In de praktijk heeft deze bekendmaking vooral als administratief instrument gefungeerd, waarmee de Commissie, na een summier onderzoek, een indrukwekkend aantal zaken als zijnde van geringe 22 betekenis kon seponeren. Zij bood de ondernemingen daarentegen niet voldoende rechtszekerheid . Een van de voornaamste oogmerken van de herziening van de thans vigerende tekst is om deze tekortkoming te verhelpen. 37. De Commissie is voornemens de omzetdrempel af te schaffen die de doelstelling van de bekendmaking beperkte tot het bevorderen van de samenwerking tussen kleine en middelgrote ondernemingen (MKB) beperkt. Er is immers geen overtuigende economische en juridische reden om grote ondernemingen met een bescheiden marktaandeel van het toepassingsgebied van een "de minimis"- regel uit te sluiten. De uitbreiding van de werkingssfeer van de bekendmaking tot alle ondernemingen doet geenszins afbreuk aan de belangen van het MKB. De positie van deze ondernemingen zal zelfs worden versterkt aangezien de Commissie heeft toegezegd dat zij tegen het MKB niet zal optreden, zelfs indien hun marktaandelen de nieuwe, in de herziene "de minimis" bekendmaking, vast te stellen drempel overschrijdt. Deze bekendmaking sluit aldus aan bij het nieuwe beleid ten behoeve van het MKB, dat in de Aanbeveling van de Commissie van 3 april 1996 23 wordt uiteengezet . 38. Om rekening te houden met de economische werkelijkheid van de interne markt zou de nieuwe tekst een duidelijk onderscheid moeten maken tussen horizontale en verticale overeenkomsten. Voor de eerste overeenkomsten zou de drempel van het marktaandeel op het huidige niveau van 5% worden gehandhaafd. Voor de tweede categorie overeenkomsten, die over het algemeen minder gevaarlijk zijn voor de mededinging, zou de drempel op 10% moeten worden gebracht. De toepasselijkheid van artikel 85, lid 1 kan evenwel niet worden uitgesloten voor bepaalde overeenkomsten die, naar hun aard, een ernstige concurrentiebeperking vormen: het bepalen van prijzen of van productie- of verkoopquota, het verdelen van markten of van voorzieningsbronnen. De Commissie zal ten aanzien van deze overeenkomsten enkel bij wijze van uitzondering optreden, wanneer zij van oordeel is, dat dit in het algemeen belang van de Gemeenschap noodzakelijk is, in het bijzonder indien de overeenkomsten de goede werking van de interne markt in gevaar brengen. Het is immers in de eerste plaats aan de autoriteiten en rechterlijke instanties van de Lid-Staten om de ernstige concurrentiebeperkingen te onderzoeken die onder de aangegeven "merkbaarheids"drempels blijven. 39. Alvorens de nieuwe bekendmaking goed te keuren zal de Commissie een breed overleg voeren met alle belanghebbenden, te weten de betrokken economische en professionele kringen, de consumenten, de Lid-Staten (die reeds geraadpleegd zijn over een voorontwerp) en de overige instellingen van de Gemeenschap. 21
Arresten van het Hof van Justitie in zaak 5/69 Völk/Vervaecke, Jurisprudentie 1969, blz. 295, 302; zaak 22/71 Béguelin/GL Import Export,
Jurisprudentie 1971, blz. 949, 959; zaak 30/78 Distillers, Jurisprudentie 1980,
blz. 2229, 2265; en zaak 22/87 Erauw-Jacquerie/La Hesbignonne, Jurisprudentie 1988, 1919, 1940. 22
Meer dan 7000 gevallen sinds 1962.
23
PB L 107 van 30.4.1996, blz. 4.
5. Toegang tot het dossier 40. In het licht van de jurisprudentie van het Hof en het Gerecht van eerste aanleg en met name van 24 de zogenaamde "soda"-arresten , en ten einde de doorzichtigheid voor ondernemingen te vergroten, wilde de Commissie de gangbare administratieve praktijk inzake toegang tot het dossier systematiseren en verduidelijken door een mededeling goed te keuren inzake de interne procedureregels voor de behandeling van verzoeken om toegang tot een dossier bij de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het EG-Verdrag, van de artikelen 65 en 66 van het EGKS-Verdrag en van 25 Verordening nr. 4064/89 van de Raad . 41. De mededeling heeft betrekking op twee vraagstukken: de reikwijdte en beperkingen van de 26 toegang tot het dossier en de voorschriften inzake de praktische tenuitvoerlegging . Aangezien de toegang tot het dossier de geadresseerden van een mededeling van punten van bezwaar de gelegenheid moet bieden zich over de bevindingen van de Commissie uit te spreken, moeten de betrokken ondernemingen toegang hebben tot alle documenten van het "onderzoekdossier" van de 27 Commissie (DG IV), met uitzondering van die categorieën documenten die in het Hercules-arrest zijn vermeld: de zakengeheimen van andere ondernemingen, de interne documenten van de Commissie en andere vertrouwelijke informatie. Derhalve kan niet van alle in het kader van het onderzoek van een zaak verzamelde stukken inzage worden gegeven; de mededeling bevat criteria op grond waarvan de documenten waarvan geen inzage mag worden gegeven kunnen worden onderscheiden van die waarvan inzage mag worden verleend. 42. Op administratief en praktisch niveau worden, vanaf de fase van het onderzoek, een aantal nieuwe bepalingen ten uitvoer gelegd om de toegang tot het dossier in een later stadium te vergemakkelijken. Ten eerste worden, om redenen van administratieve vereenvoudiging en doeltreffendheid, de interne documenten voortaan opgenomen in een (niet-toegankelijk) bestand van interne documenten met betrekking tot zaken die in onderzoek verkeren, waarin alle interne documenten chronologisch zijn gerangschikt. Overigens worden documenten die door de Commissie 24
Arresten van het Gerecht van eerste aanleg van 29 juni 1995 in de zaken T-30/91 Solvay/Commissie, T-36/91 ICI/Commissie en T-37/91 ICI/Commissie, Jurisprudentie 1995, blz. II-1775, II-1847 en II-1901.
25
PB C 23 van 23.01.1997, blz. 3.
26
Er zij evenwel op gewezen dat de in de mededeling uiteengezette interne procedureregels voornamelijk betrekking hebben op de rechten van ondernemingen ten aanzien waarvan een onderzoek is ingesteld wegens vermoedelijke inbreuk; zij hebben geen betrekking op de rechten van derden, en in het bijzonder van klagers.
27
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 17 december 1991 in de zaak T-7/89Hercules, Jurisprudentie 1991, blz .II-1711.
tijdens verificaties bij ondernemingen zijn verzameld, normalerwijs zo spoedig mogelijk aan de onderneming terugbezorgd indien zij, na grondig onderzoek, voor de betrokken zaak van geen belang blijken te zijn. Nieuwe interne procedureregels die gedurende het gehele onderzoek van een zaak ten uitvoer worden gelegd, moeten het gemakkelijker maken om te bepalen of een document al dan niet toegankelijk is. Een laatste nieuw element betreft de opstelling van een lijst van documenten, die een doorlopende nummering van alle bladzijden van het onderzoekdossier bevat alsmede de vermelding van de mate waarin het document toegankelijk is en van de ondernemingen waaraan die toegang wordt toegestaan. 43. In de regel worden de ondernemingen uitgenodigd de toegankelijke documenten ter plaatse, dat wil zeggen ten kantore van de Commissie, te onderzoeken. Wanneer het een weinig omvangrijk dossier betreft, kan de Commissie de onderneming voorstellen om alle toegankelijke stukken per post toe te zenden. 44. De aldus vastgestelde bepalingen inzake toegang tot het dossier moeten zonder problemen kunnen worden toegepast, behalve op de dossiers die reeds in behandeling zijn, en die al waren samengesteld voordat deze nieuwe voorschriften werden vastgesteld; deze dossiers moeten derhalve per geval worden behandeld. 45. De toegang tot het dossier is een belangrijke fase van de administratieve procedure, die de ondernemingen in staat stelt hun recht op verdediging op bevredigende wijze uit te oefenen, waarbij de noodzaak om vertrouwelijke gegevens te beschermen wordt verzoend met de beëindiging van schendingen van de mededingingsregels, hetgeen een zaak van algemeen belang is. De Commissie is ervan overtuigd dat de toepassing van deze nieuwe procedureregels de meeste bij de toegang tot het dossier optredende problemen op een praktische en doeltreffende wijze zal kunnen oplossen, waarbij aan het recht van de ondernemingen om door de Commissie te worden gehoord volledig wordt voldaan.
6. Groenboek betreffende verticale afspraken 46. De Commissie heeft op 22 januari 1997 het Groenboek betreffende verticale afspraken in het 28 concurrentiebeleid van de Europese Unie goedgekeurd . Hiermee worden alle belanghebbenden uitgenodigd deel te nemen aan de discussie over dit belangrijke onderdeel van het mededingingsbeleid van de EU door voor 31 juli 1997 hun opmerkingen kenbaar te maken. 47. De interne markt biedt ondernemingen van de EU de mogelijkheid om nieuwe markten te betreden die voorheen gesloten waren door belemmeringen in de vorm van regelgeving. Deze penetratie van nieuwe markten vergt tijd en investeringen en is riskant. Het proces wordt dikwijls vergemakkelijkt door overeenkomsten tussen producenten die tot een nieuwe markt willen doordringen en plaatselijke distributeurs. Afspraken tussen producenten en distributeurs kunnen evenwel ook worden gebruikt om de compartimentering van de markt te laten voortbestaan of om nieuwkomers die de concurrentie zouden verhevigen en aldus een neerwaartse druk op de prijzen uitoefenen, te weren. Overeenkomsten tussen producenten en distributeurs (verticale afspraken) kunnen dus zowel worden gebruikt ten voordele van de concurrentie, om marktintegratie te bevorderen en de distributie efficiënter te maken, als ten nadele van de concurrentie, door de integratie af te remmen en de concurrentie te beperken.
28
Het Groenboek is gepubliceerd als document COM(96)721. Het is tevens verkrijgbaar in alle talen van de Gemeenschap op de World Wide Web, op de Europa server op: http://europa.eu.int/en/comm/dg04/dg4home.htm.
48. Vanwege hun nauw verband met marktintegratie, hetzij in positieve hetzij in negatieve zin, zijn verticale afspraken van bijzonder belang geweest voor het concurrentiebeleid van de Unie. Hoewel dit beleid meer dan 30 jaar met succes is toegepast, is thans een herziening noodzakelijk omdat: -
de interne-marktwetgeving nu grotendeels van kracht is; de verordeningen van de Commissie inzake groepsvrijstellingen die op verticale afspraken van toepassing zijn, eind 1999 verstrijken; zich op het gebied van distributiemethoden belangrijke veranderingen hebben voorgedaan, die implicaties kunnen hebben voor het beleid; en volgens de heersende economische inzichten de marktstructuur van grote betekenis is voor het bepalen van de impact van verticale afspraken. Hoe feller de concurrentie tussen de merken onderling, des te waarschijnlijker is het dat het concurrentie- en efficiëntiebevorderend effect van verticale afspraken sterker is dan het concurrentieverstorend effect.
49. Ten einde achtergrondinformatie voor het Groenboek te verzamelen heeft de Commissie gesprekken gevoerd met producenten, detailhandelaren, vertegenwoordigers van industrie en handel, consumentenbonden en gespecialiseerde academici. Er werd kritiek uitgeoefend op de opzet en de toepassing van het huidige beleid van de Commissie inzake verticale afspraken en groepsvrijstellingen, en er werd van verschillende zijden aangedrongen op veranderingen of aanpassingen. De meest gehoorde opmerkingen waren de volgende: -
-
de huidige groepsvrijstellingen missen flexibiliteit, hebben een dwangbuiseffect en zijn overregulerend; er wordt teveel nadruk gelegd op de analyse van de clausules en niet genoeg op de economische impact van de overeenkomsten. Het beleid zou aan slagvaardigheid winnen, indien actiever gebruik werd gemaakt van de mogelijkheid om groepsvrijstellingen in te trekken; het "one stop shopping"- principe is van vitaal belang, evenals de rechtzekerheid, die teloor zou kunnen gaan indien van het systeem van groepsvrijstellingen werd afgestapt; indien het systeem van groepsvrijstellingen wordt gehandhaafd, moet het flexibeler, minder dirigistisch en ruimer van opzet worden. Zo zou het voorkomen van één verboden clausule in een overeenkomst er niet toe mogen leiden dat de gehele overeenkomst het voordeel van de vrijstelling verliest, en zouden groepsvrijstellingen ook moeten gelden voor intermediaire goederen en niet, zoals nu, alleen voor goederen die voor wederverkoop bestemd zijn.
50. In het Groenboek worden vier opties geformuleerd, waarover de Commissie graag opmerkingen zou ontvangen29: -
-
29
Optie I - Behoud van het huidige systeem : De bestaande situatie zou worden gehandhaafd. Optie II - Extensievere groepsvrijstellingen : Deze optie houdt in dat het huidige systeem van groepsvrijstellingen met zijn talrijke voordelen wordt gehandhaafd, maar naar aanleiding van de geuite kritiek zodanig wordt aangepast dat de groepsvrijstellingen flexibeler, minder regulerend en op meer situaties van toepassing zijn. Optie III - Restrictievere groepsvrijstellingen : Omdat er in de interne markt nog steeds aanzienlijke prijsverschillen bestaan, omdat verticale afspraken in combinatie met een sterke marktpositie de concurrentie kunnen beperken en omdat de concurrentie binnen het merk belangrijk is wanneer de concurrentie tussen merken zwak is, wordt volgens deze optie voorgesteld om alleen ondernemingen met een marktaandeel beneden een bepaalde drempel [bijvoorbeeld 40%] voor de huidige groepsvrijstellingen in aanmerking te laten komen.
Deze opties zijn niet volledig en afzonderlijke onderdelen van de verschillende opties kunnen worden gecombineerd.
-
Optie IV - Beperking van de werkingssfeer van artikel 85, lid 1 : Als reactie op de kritiek dat de groepsvrijstellingen te veel als een dwangbuis hebben gewerkt en dat artikel 85, lid 1 in te ruime mate op verticale afspraken is toegepast zonder rekening te houden met de economische context en de marktomstandigheden, wordt volgens deze optie voorgesteld om voor ondernemingen met een marktaandeel van minder dan bijvoorbeeld 20% een weerlegbaar vermoeden van niettoepasselijkheid van artikel 85, lid 1, ("vermoeden van negatieve verklaring") in het leven te roepen.
B - De toepassing van de mededingingsregels om de marktintegratie te ondersteunen 1. De compartimentering van de distributieovereenkomsten of -praktijken
gemeenschappelijke
markt
door
51. Uit sommige beschikkingen van de Commissie van 1996 blijkt dat de communautaire regelgeving op het gebied van restrictieve afspraken en misbruik van een machtspositie nog altijd een fundamentele rol speelt bij de totstandbrenging en consolidatie van de interne markt. Met name op het gebied van de distributie is het essentiële uitgangspunt dat weliswaar bepaalde beperkingen kunnen worden toegestaan met het oog op de verbetering van de distributie, maar dat deze niet excessief mogen zijn en met name nooit mogen resulteren in een volledige compartimentering van de markten. 52. De Commissie heeft dit beginsel nog toegepast in een beschikking van 4 december, waarbij zij Systemform GmbH, een Duitse fabrikant van apparatuur voor het verwerken van grote computeruitdraaien, een geldboete oplegde vanwege het toepassen van een distributiesysteem dat de gemeenschappelijke markt verdeelde op basis van het nationale grondgebied. De distributieovereenkomsten tussen Systemform en de exclusieve distributeurs in verscheidene LidStaten bevatten een absoluut verbod voor de distributeur om buiten het hem bij de overeenkomst toegewezen gebied te verkopen. De meeste overeenkomsten hielden tevens een verbod in om aan klanten te verkopen binnen het toegewezen grondgebied indien zij voornemens waren deze produkten te exporteren. Bovendien beperkten de overeenkomsten de vrijheid van de distributeurs om hun eigen wederverkoopprijzen vast te stellen. 53. De compartimentering van de gemeenschappelijke markt kan ook het gevolg zijn van het beleid of de handelsstrategie van een concern dat in verschillende Lid-Staten actief is door middel van dochterondernemingen. In een dergelijke situatie zijn de interventiemogelijkheden van de Commissie betrekkelijk beperkt. Volgens de jurisprudentie van het Hof30 is artikel 85, lid 1, van het EG-Verdrag niet van toepassing op de betrekkingen tussen ondernemingen die tot eenzelfde concern behoren. Dat neemt niet weg dat bepaalde vormen van distributie-organisatie binnen een concern dat een machtspositie heeft, beschouwd kunnen worden als onrechtmatige gedragingen die een inbreuk vormen op artikel 86 indien zij tot gevolg hebben dat de gemeenschappelijke markt wordt gefragmenteerd. Om deze reden heeft de Commissie bezwaar gemaakt tegen een gedeelte van een ontwerp van interne circulaire van de Belgische bierbrouwer Interbrew, waarin het verkoopbeleid werd vastgelegd dat door zijn dochterondernemingen in Europa moest worden gevolgd, en met name de verplichting voor deze dochterondernemingen om de bestellingen van producten die voor verbruik in een ander land bestemd waren, over te dragen aan de voor dat gebied verantwoordelijke dochteronderneming. De Commissie oordeelde dat deze handelsstrategie tot compartimentering van de gemeenschappelijke markt zou leiden, waardoor Interbrew haar machtspositie op de Belgische biermarkt beter zou kunnen uitbuiten door deze markt te beschermen tegen de prijsconcurrentie van haar eigen, uit andere Lid-Staten afkomstige bieren.
30
Arrest van het Hof van Justitie van 24 oktober 1996 in de zaak C-73/95P Viho Europe BV vs Commissie, (nog niet gepubliceerd).
2. Distributie van motorvoertuigen 54. Sinds 1 oktober 1996 is de nieuwe groepsvrijstelling inzake de afzet van en klantenservice voor 31 motorvoertuigen volledig van toepassing op alle selectieve en exclusieve afzet- en klantenserviceovereenkomsten die daarin worden beschreven, ongeacht de datum waarop zij zijn 32 gesloten. Evenals de vorige verordening gaat ook deze nieuwe verordening uit van het grondbeginsel dat de Europese consument vrij is om, op elke willekeurige plaats in de Europese 33 Unie, hetzij rechtstreeks of via een gevolmachtigde tussenpersoon, een nieuw motorvoertuig te kopen. Contractuele bepalingen van de fabrikant, de leverancier of een andere onderneming van het netwerk, die deze vrijheid beperken, zijn verboden en automatisch nietig. Wanneer zich dergelijke schendingen voordoen kunnen consumenten de zaak aanhangig maken bij de bevoegde nationale rechtbanken, die - in tegenstelling tot de Commissie - gemakkelijker een gerechtelijk bevel kunnen uitvaardigen en schadevergoeding kunnen toekennen. De Commissie zal daarentegen vermoedelijk wel optreden tegen ondernemingen die door middel van concurrentiebeperkende overeenkomsten of gedragingen nationale markten afschermen door de parallelhandel te beperken. Er zij aan herinnerd dat de Commissie, bij haar semestrieel onderzoek naar prijsverschillen van motorvoertuigen, heeft vastgesteld dat de prijzen voor auto's nog steeds aanzienlijk uiteenlopen in de Gemeenschap. Aangezien prijsverschillen de grootste prikkel vormen voor parallelhandel vertonen eindgebruikers in toenemende mate de neiging om een auto te kopen in de Lid-Staten waar de prijzen en andere verkoopvoorwaarden het gunstigst zijn. 55. Sinds begin 1994 heeft de Commissie een groot aantal klachten ontvangen van eindverbruikers die grote moeilijkheden ondervinden bij de aanschaf van een auto in een andere dan hun eigen LidStaat. Naar aanleiding daarvan verrichtte de Commissie verificaties om na te gaan of sommige autofabrikanten, samen met hun Italiaanse contractpartijen, een strategie hadden ontwikkeld om Duitse, Franse en vooral Oostenrijkse eindverbruikers te beletten om in Italië onder gunstige voorwaarden een auto te kopen en aldus van de voordelen van de interne markt te profiteren. Op basis van de tijdens deze verificaties verzamelde documenten is de Commissie tot de - voorlopige conclusie gekomen dat de desbetreffende ondernemingen inderdaad een dergelijke strategie hadden gevolgd. Zij heeft daarom in oktober aan twee autofabrikanten een mededeling van punten van bezwaar toegezonden waarin zij hen beschuldigt van schending van de mededingingsregels en zij hen wijst op de mogelijkheid om hun standpunt kenbaar te maken. Een beslissing in deze zaak wordt in 1997 verwacht. Afgezien van klachten over de Italiaanse markt moest de Commissie een aantal klachten van eindverbruikers behandelen die betrekking hadden op andere Lid-Staten (zoals Denemarken, Finland, Zweden, Nederland en Spanje), waar dealers ofwel weigerden aan niet-ingezetenen te verkopen, ofwel slechts tegen een hogere prijs wilden verkopen, ofwel de eindverbruikers of de namens hen optredende tussenpersonen bepaalde voorwaarden oplegden. Andere klachten betroffen dealers die weigerden de werkzaamheden inzake garantie van de fabrikant uit te voeren voor uit andere LidStaten ingevoerde auto's. Sommige van deze zaken werden na optreden van de Commissie geregeld, maar andere vereisten nader onderzoek bij de fabrikanten en/of hun respectievelijke importeurs.
31
Verordening (EG) Nr. 1475/95 van de Commissie van 28 Juni 1995 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen afzet- en klantenserviceovereenkomsten inzake motorvoertuigen (PB L 145 van 29.6.1995, blz. 25). Zie ook het XXVe Verslag over het mededingingsbeleid, punten 31 tot en met 34.
32
Verordening (EEG) nr. 123/85 van de Commissie van 12 december 1984 (PB L 15 van 18.1.1985).
33
Persmededelingen IP/96/145 van 15.2.1996 en IP/96/722 van 29.7.1996.
56. Gewoonlijk geven fabrikanten of leveranciers hun dealers duidelijke richtsnoeren over het soort volmacht dat een door een eindgebruiker aangewezen tussenpersoon moet overleggen, om te voorkomen dat niet-erkende wederrverkopers zich als tussenpersoon uitgeven. Verordening (EG) Nr. 1475/95 betreffende de distributie van motorvoertuigen brengt een evenwicht tot stand tussen het belang van de leverancier om zijn selectieve dealernetwerk te beschermen en het belang van de Europese consument om, waar hij maar wil in de Gemeenschap, een auto te kopen (zie artikel 3, leden 10 en 11, en artikel 6, leden 1 en 7, van de Verordening). Bij de behandeling van individuele gevallen is de Commissie van oordeel dat dit evenwicht tot uiting moet komen in de voorwaarden die fabrikanten en leveranciers stellen aan de volmacht van tussenpersonen. Sommige voorwaarden lijken de grenzen van de groepsvrijstellingsverordening te overschrijden omdat zij de parallelhandel kunnen belemmeren. Deze betreffen het beperken van de totale termijn voor de aankoop en het afhalen van een auto tot drie maanden, de verplichting om het document door een getuige te laten medeondertekenen of door een notaris te laten waarmerken, en het bekendmaken van het bedrag dat de tussenpersoon als commissie ontvangt en als betaling voor de verleende dienst. Indien derhalve fabrikanten of leveranciers van hun dealers eisen om alleen volmachten te aanvaarden die dergelijke voorwaarden bevatten, dan lopen zij het risico automatisch het voordeel van de groepsvrijstelling te verliezen.
3. Farmaceutische produkten 57. In 1996 heeft de Commissie zich opnieuw beziggehouden met beperkingen van de parallelhandel in farmaceutische produkten. De vaak zeer grote prijsverschillen tussen de Lid-Staten voor dezelfde produkten, die grotendeels het gevolg zijn van de diversiteit van de nationale stelsels inzake prijscontrole en sociale zekerheid, brengen sommige bedrijven ertoe tot arbitrage over te gaan via de parallelhandel. Dit kan tot verlaging van de prijzen voor geneesmiddelen leiden in de Lid-Staten waar deze hoog zijn, ten gunste van de consument, de sociale-zekerheidsfondsen en de nationale begroting. De Commissie volgt, bij de toepassing van de mededingingsregels, ook in deze sector de beginselen van de interne markt. Zij heeft de overeenkomsten en gedragingen die de parallelhandel in geneesmiddelen beperken steeds consequent en met vasthoudendheid bestreden. Zij wordt hierbij 34 trouwens door de jurisprudentie van het Hof gesteund. In een recente zaak , waarin het beginsel van het vrije verkeer van goederen en de bescherming van de industriële en commerciële eigendomsrechten ingevolge artikel 36 van het Verdrag in het geding kwamen, heeft het Hof van Justitie twee Britse ondernemingen, Primecrown en Europharm, die in Spanje verkochte geneesmiddelen wilden invoeren om deze in het Verenigd Koninkrijk te verkopen, in het gelijk gesteld. Door de prijscontrole en het ontbreken van octrooien in Spanje en Portugal zijn geneesmiddelen in deze landen niet erg duur. Het Hof heeft het primaat van het vrije verkeer van goederen opnieuw bevestigd en heeft de opvatting, die bedoelt parallelinvoer te bevriezen wanneer nationale maatregelen inzake prijscontrole concurrentiedistorsies veroorzaken, verworpen. 58. De beschikking van de Commissie van 10 januari in de zaak Adalat sluit naadloos bij deze gedragslijn aan om maatregelen te bestrijden die de gemeenschappelijke markt fragmenteren. De prijs van het geneesmiddel Adalat, dat door het Bayer-concern op de markt wordt gebracht, loopt per LidStaat sterk uiteen. Vooral in het Verenigd Koninkrijk wordt het tegen een aanzienlijk hogere prijs verkocht dan in Frankrijk en Spanje. De groothandelaars in farmaceutische producten in Frankrijk en Spanje hadden de gewoonte om grotere hoeveelheden Adalat te bestellen dan nodig was om de binnenlandse markt te bevoorraden, en om het overschot naar het Verenigd Koninkrijk te exporteren. Bayer beschouwde deze paralleluitvoer als een groot zakelijk probleem. Het concern reageerde door 34
Arrest van het Hof van Justitie van 5 december 1996 in de gevoegde zaken C-267/95 en C-268/95,Merck & Co. vs. Primecrown, Beecham vs. Europharm (nog niet gepubliceerd).
de invoering van systemen waarmee de exporterende groothandelaars konden worden opgespoord, en door de geleverde hoeveelheden te verminderen. Vervolgens probeerden de groothandelaars op hun beurt om op verschillende manieren aanvullende hoeveelheden van het produkt te bemachtigen, onder meer door bestellingen die voor de export bestemd waren over hun verschillende vestigingen te verdelen en door bestellingen te plaatsen via andere groothandelaars die niet door Bayer werden gecontroleerd. Toen een van de groothandelaars als exporteur werd ontmaskerd, heeft Bayer de geleverde hoeveelheden bij wijze van sanctie geleidelijk verminderd. In haar beschikking oordeelde de Commissie dat het gedrag van Bayer Frankrijk en Bayer Spanje aantoont dat zij een exportverbod hebben opgelegd dat deel uitmaakt van de vaste handelsbetrekkingen tussen deze ondernemingen en hun respectievelijke groothandelaars. Derhalve mag worden gesteld dat er een overeenkomst bestaat in de zin van artikel 85, lid 1, die ertoe strekt en 35 ten gevolge heeft dat de parallelhandel wordt beperkt . Er zij op gewezen dat de Commissie bij het vaststellen van het bedrag van de boete die zij aan Bayer heeft opgelegd rekening heeft gehouden met de verzachtende omstandigheid dat er verschillende nationale voorschriften bestaan inzake de bepaling van de prijzen in de geneesmiddelensector.
C - De gedragingen van dominerende ondernemingen met betrekking tot de uitschakeling van concurrenten 59. Het Gemeenschapsrecht verbiedt concurrentievervalsende gedragingen van ondernemingen die een machtspositie innemen op de markt. Bepaalde concurrentiële gedragingen van ondernemingen die normaal gesproken geen inbreuk zouden maken op de EG-medeingingsregels; kunnen echter worden aangemerkt als een misbruik wanneer zij uitgaan van ondernemingen met een machtspositie. Deze benadering is gerechtvaardigd omdat het gedrag van dergelijke ondernemingen aanzienlijke gevolgen heeft voor de mededinging. Dit geldt des te meer bij uitsluitingspraktijken van ondernemingen, meer bepaald gedragingen welke erop gericht zijn een concurrent uit te schakelen of zijn activiteiten te beperken dan wel te verhinderen. Hoewel een dominerende onderneming haar positie mag verdedigen door haar rivalen te beconcurreren, rust op haar een bijzondere verantwoordelijkheid om de op de 36 markt overblijvende concurrentie niet verder af te bouwen. Uitsluitingspraktijken kunnen gericht zijn tegen bestaande concurrenten op de markt of erop gericht zijn de toegang tot de markt voor nieuwkomers te belemmeren. Voorbeelden van dergelijke onrechtmatige gedragingen omvatten: een weigering om handel te drijven als een middel om een concurrent uit te schakelen dat wordt gebruikt door een onderneming die de enige of de dominerende leverancier van het product is of de toegang tot een essentiële technologie of infrastructuur in handen heeft, afbraakprijzen, verkoopovereenkomsten die uitsluiting tot gevolg hebben, discriminatie als onderdeel van een breder monopoliseringsgedrag dat erop gericht is concurrenten uit te sluiten, en kortingregelingen die uitsluiting tot gevolg hebben. 60. Uit de zaken die door de Commissie zijn behandeld in 1996 blijkt dat dit type concurrentiebeperkend gedrag vaak voorkomt in verschillende sectoren. De Commissie heeft 35
In een beschikking in kortgeding heeft het Gerecht van eerste aanleg artikel 2 van de beschikking van de Commissie opgeschort, waarin Bayer wordt verplicht aan de groothandelaren in Frankrijk en Spanje een rondschrijven te zenden waarin staat dat uitvoer naar andere Lid-Staten is toegestaan en niet wordt gestraft, en om deze elementen duidelijk op te nemen in de algemene verkoopvoorwaarden (Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 3 juni 1996 in de zaak T-41/96/ R Bayer AG vs. Commission Jurisprudentie 1996, blz. II-383.
36
Arrest van het Hof van Justitie van 9 november 1983 in de zaak 322/81 Michelin tegen de Commission, Jurispr. [1983], blz. 3511.
inzonderheid met dergelijke problemen te kampen in sectoren waar een liberalisering aan de gang is 37 38 39 zoals in de sector telecommunicatie , vervoer en energie . Deze problemen doen zich echter eveneens voor in andere sectoren. 61. Aldus is de Commissie opgetreden met het oog op de totstandbrenging van concurrentie op de Finse markt voor speelautomaten waarop vroeger een monopolie bestond. Het overheidsmonopolie voor de exploitatie van speelautomaten in Finland werd begin 1995 beëindigd. Het Finse overheidsbedrijf, Pelika RAY, dat speelautomaten exploiteert in meer dan 2.000 lokalen welke in handen zijn van zelfstandige eigenaars in Finland, had evenwel overeenkomsten gesloten waardoor de eigenaars van de lokalen werden verhinderd speelautomaten af te nemen van de nieuwe concurrenten. Na overleg met de Commissie heeft Pelika RAY vrijwillig deze beperking opgeheven zodat een daadwerkelijke mededinging mogelijk werd gemaakt en de keuzemogelijkheden van de afnemers werden verhoogd. 62. Novo Nordisk, Europa's belangrijkste insulineproducent heeft in 1985 een nieuwe methode ingevoerd om zelf insuline in te spuiten, het zogenaamde "insulin pen"systeem. Andere ondernemingen produceren momenteel vergelijkbare systemen of onderdelen ervan (onder meer injectiespuiten, insulinevullingen en wegwerpnaalden) waarvan sommige compatibel zijn met het Novo Nordisk-systeem. Ingevolge een klacht van een fabrikant van medische apparatuur, concludeerde de Commissie dat Novo Nordisk zich op onrechtmatige wijze onttrok aan haar aansprakelijkheid voor het slechte functioneren van haar penproducten of weigerde een garantie te verlenen ten aanzien van dergelijke producten zodra zij werden gebruikt met compatibele onderdelen van andere fabrikanten. Na overleg met de Commissie stemde Novo Nordisk ermee in van deze weigeringen in dergelijke omstandigheden af te zien. 63. Na een openbare verklaring van het voor mededinging bevoegde lid van de Commissie besloot Visa International af te zien van een exclusief verkoopplan, meer bepaald van een regel die de leden zou hebben verboden om bepaalde concurrerende kaarten in Europa uit te geven. Volgens de Commissie zou de voorgestelde regel de mededinging hebben verzwakt onder banken en creditcardsystemen. 64. In 1996 leidde de Commissie eveneens een formele procedure in tegen AC Nielsen Company (Nielsen) wegens schending van artikel 86. Ingevolge een klacht van Information Resources Inc. (IRI) oordeelde de Commissie dat Nielsen misbruik had gemaakt van haar machtspositie op de Europese markten voor consumentenonderzoek in de kleinhandel teneinde te beletten dat IRI haar op deze markt zou beconcurreren. Nielsen had meer bepaald exclusiviteitsovereenkomsten gesloten voor de afname van marktgegevens van kleinhandelaren alsook overeenkomsten welke de vrijheid van de kleinhandelaar beperken om gegevens te verstrekken aan concurrerende bedrijven in deze sector. Bovendien paste Nielsen met betrekking tot de afzet van diensten aan multinationale klanten kortingen toe in ruil voor verbintenissen vanwege de afnemers om een beroep te doen op de diensten van Nielsen in een groot aantal landen. Aldus werden landen waar Nielsen een machtspositie innam gekoppeld aan landen waar IRI op de markt kwam. Na de ontvangst van de mededeling van de punten van bezwaar van de Commissie verklaarde Nielsen zich spoedig ertoe bereid een schikking te treffen met de Commissie. De zaak werd uiteindelijk beëindigd in november op grond van een verbintenis van Nielsen waardoor de belangrijkste concurrentieproblemen werden opgeheven en gelijke kansen gecreëerd op de Europese markten voor 37
Zie punt D.2, D.3 en D.4 van dit hoofdstuk.
38
Zie hoofdstuk II.E hierna.
39
Zie punt F van dit hoofdstuk.
consumentenonderzoek in de kleinhandel. Er dient te worden opgemerkt dat de Antitrust Division van het Amerikaanse Ministerie van Justitie eveneens onderzoek voerde naar de praktijken van Nielsen. Aangezien de meeste vermeende misbruiken plaatsvonden in Europa werd het onderzoek gevoerd door de Commissie. Dit geschiedde in nauwe samenwerking met het Amerikaanse Ministerie van Justitie waarbij met instemming van de betrokkenen vertrouwelijke gegevens werden uitgewisseld. In het licht van de resultaten welke werden geboekt in Europa besloot het Amerikaanse Ministerie van Justitie zijn onderzoek te beëindigen.
D - De informatiemaatschappij 65. Het mededingingsbeleid blijft een zeer actieve rol spelen in de ontwikkeling van de informatiemaatschappij zowel met betrekking tot de infrastructuren als de diensten. In 1996 vonden markante ontwikkelingen plaats niet alleen inzake mededingingsregelingen en machtsposities maar 40 41 ook inzake liberalisering en toezicht op concentraties . De liberalisering van de meeste markten van de informatiemaatschappij is, al naargelang van het type van de diensten reeds gerealiseerd of aan de gang of besloten tegen 1998 (behoudens enkele uitzonderingen). Tevens gaat de technologische vooruitgang zeer snel, hetgeen forse investeringen vergt voor de ontwikkeling van de producten en de noodzakelijke infrastructuren, alsook aanzienlijke promotiekosten meebrengt om de gebruikers ervan te overtuigen deze nieuwe dienstverlening te aanvaarden. Tenslotte voert de Europese Unie een beleid van openheid ten aanzien van bepaalde aspecten van de informatiemaatschappij (sommige culturele aspecten daarvan uitgezonderd) die een snelle mondialisering kennen, zodat de groei van de Europese markt, de externe concurrentie en de behoefte aan concurrentievermogen van de Europese ondernemingen in deze sector toeneemt.
1. Herstructureringen 66. Deze ontwikkelingen hebben talrijke herstructureringen teweeggebracht in de sectoren telecommunicatie en media in de vorm van concentraties, allianties of oprichting van gemeenschappelijke ondernemingen. De Commissie moedigt deze aanpassing aan. De herstructureringen zijn in het algemeen noodzakelijk om volledig baat te vinden bij de liberalisering, de vereiste O&O-activiteiten te verwezenlijken, nieuwe diensten te lanceren en de kosten te beperken. De liberalisering mag echter niet in het gedrang worden gebracht door herstructureringen die tot gevolg hebben dat buitensporige prijzen worden gehandhaafd, de intrede van nieuwe ondernemingen op de voorheen monopolistische markten wordt belemmerd danwel leiden tot een andere vorm van misbruik of versterking van een machtspositie. Het mededingingsbeleid inzake de informatiemaatschappij is derhalve gebaseerd op een evenwicht tussen het aanmoedigen van herstructureringen en het nauwkeurige toezicht op de omstandigheden ervan, inclusief verbodsbeschikkingen in meerdere gevallen. Er is eveneens een verband tussen de reële openstelling van de betrokken markten die evolueert in de tijd en de voorwaarden welke aan deze herstructureringen kunnen worden gehecht. De aanvaardbaarheid van dergelijke allianties welke vaak de concurrentie verhogen buiten de binnenlandse markten dient inzonderheid te worden beoordeeld in het licht van de mate van openstelling van de binnenlandse markten. 67. Op grond van deze beginselen heeft de Commissie in juli haar goedkeuring gehecht aan de oprichting van Atlas, een gemeenschappelijke onderneming van France Télécom (FT) en Deutsche Télécom (DT) die erop gericht is telecommunicatiediensten te verstrekken aan grote gebruikers in Europa. De Atlas-diensten omvatten onder meer netwerkdiensten, outsourcing en VSAT-satellieten. 40
Zie onderstaand hoofdstuk II.
41
Zie onderstaand hoofdstuk III.
De Commissie heeft eveneens haar goedkeuring gehecht aan het GlobalOne-project dat een samenwerking tot stand brengt tussen Atlas en Sprint Corporation voor de wereldwijde verrichting van deze diensten. In GlobalOne verrichten de partijen eveneens diensten ten behoeve van de reizigers alsook telecommunicatiediensten ten behoeve van andere telecommunicatieorganisaties.
Op de betrokken markten rijzen vaak ernstige mededingingsproblemen in de EER met betrekking tot de diensten ten behoeve van ondernemingen. Meer bepaald op de markt van de gegevenstransmissie op de aardse netwerken, hebben DT en FT in Duitsland en Frankrijk marktaandelen van meer dan 70 % welke zijn geconsolideerd door een wettelijk monopolie voor de verstrekking van de infrastructuur. Bovendien is in het Atlas-project voorzien in de uitschakeling van een belangrijke concurrent van DT in Duitsland, meer bepaald de lokale dochtermaatschappij van FT, Info AG. Tijdens de procedure hebben Frankrijk en Duitsland zich er in de eerste plaats toe verbonden de alternatieve infrastructuren te liberaliseren waardoor de concurrenten minder afhankelijk worden van de netwerken van FT en DT. De Commissie heeft de gunning van de eerste twee infrastructuurlicenties in Frankrijk en in Duitsland opgelegd als voorafgaande voorwaarde voor de goedkeuring van de inwerkingtreding van Atlas/Global One. Aan deze voorwaarde is voldaan op 1 december 199642. Vervolgens hebben DT en FT de inbreng van hun nationale netwerken voor gegevenstransmissie uitgesteld tot de volledige liberalisering van de infrastructuur in Duitsland en Frankrijk. Tenslotte heeft FT zich ertoe verbonden Info AG te verkopen. De overeenkomst is eveneens gewijzigd in die zin dat de voorwaarden en de strikte verplichtingen de garantie bieden dat Atlas/GlobalOne de mededinging niet zal uitschakelen. Bovendien is de vrijstelling verleend op voorwaarde dat geen discriminatie en kruissubsidiëring plaatsvindt. Ingeval deze voorwaarden niet worden nageleefd vervalt de vrijstelling. In het algemeen zullen beide projecten voldoen aan een steeds dringender vraag en zullen zij de concurrentie aangaan met de weinige telecommunicatiedienstverleners welke werkzaam zijn op de wereldmarkt. 68. De Commissie is voornemens deze benadering te gebruiken ten aanzien van de aanmeldingen van de allianties Unisource en Uniworld welke momenteel worden onderzocht. De Commissie heeft twee mededelingen bekendgemaakt waarin is aangegeven dat zij voornemens is een gunstig standpunt in te nemen in de Unisource/Telefónica- en de Uniworld-zaak, afhankelijk van de opmerkingen van belanghebbende derden. Unisource is een alliantie tussen het Nederlandse PTT Telecom, het Zweedse Telia en het Zwitserse PTT waarbij het Spaanse Telefónica zich aansluit. De Uniworld transactie is een alliantie tussen Unisource en AT&T. Het gunstige standpunt van de Commissie volgt op overleg met alle betrokken ondernemingen en met de Spaanse, Zweedse, Nederlandse en Zwitserse regeringen. In beide mededelingen is uitvoerig uiteengezet welke wijzigingen er zijn aangebracht in de oorspronkelijke overeenkomsten en in de verbintenissen die door de partijen zijn aangegaan teneinde de transacties aanvaardbaar te maken voor het communautaire mededingingsrecht. Bovendien bevat de Unisource-Telefónica-mededeling toelichtingen bij het overleg met de regeringen van de vier landen die rechtstreeks betrokken zijn bij Unisource. De belangrijkste conclusies van het overleg omvatten: - de volledige liberalisering van de Spaanse telecommarkt tegen 30 november 1998 waarbij drie licenties zullen worden toegekend tegen 1 januari 1998 en waarbij beperkte licenties worden toegekend aan de kabeltelevisiemaatschappijen met het oog op het aanbieden van telecommunicatiediensten in hun contractgebieden, 42
PB C 47 van 15.2.1997, blz. 8.
-
de volledige liberalisering van de telecommunicatie in Zwitserland vanaf 1 januari 1998 en een reeks verbintenissen welke door AT&T zijn aangeboden inzake haar gedrag op gebied van de koppeling, toegang en tarieven met betrekking tot de Uniworld transactie.
2. Telecommunicatietarieven 69. Tot 1 januari 1998 behouden de nationale marktdeelnemers een monopolie voor de verstrekking van spraaktelefonie aan het grote publiek. De Commissie heeft er reeds herhaaldelijk op gewezen dat zij in deze periode inzonderheid oplettend zal zijn ten aanzien van deze marktdeelnemers overeenkomstig de mededingingsvoorschriften van het Verdrag. Enerzijds moet worden vermeden dat misbruiken deze marktdeelnemers bevoordelen ten opzichte van hun nieuwe concurrenten en anderzijds moet erop worden toegezien dat deze marktdeelnemers geen prijsverhogingen aanrekenen aan particulieren welke niet gerechtvaardigd zijn. 70. Een aanpassing van de tarieven kan in talrijke landen van de Europese Unie gerechtvaardigd zijn in functie van de kosten. De lokale tarieven zijn immers vaak lager dan de kosten en de interzonale en internationale tarieven zijn in het algemeen veel hoger dan de kosten terwijl de ontluikende concurrentie inzake internationale communicatie de desbetreffende tarieven drukt. De Commissie moedigt de aanpassing van de tarieven aan voor zover het een commerciële aanpassing aan de mededingingsomstandigheden betreft. Zolang de liberalisering echter niet ten uitvoer is gelegd, moeten de redenen en de gevolgen van de tariefwijzigingen aandachtig worden gevolgd. In de overgangsperiode bestaat immers het risico dat de dominerende marktdeelnemers hun tarieven dusdanig herstructureren dat het verschil wordt uitgebuit tussen de groeiende prijselasticiteiten op de markten met concurrentie en de zwakkere elasticiteiten op de markten zonder concurrentie. Dit kan nadelige gevolgen hebben voor de nieuwe verstrekkers van geliberaliseerde diensten zodat zij het gevaar lopen van de markt te worden uitgesloten. Tenslotte dient de tariefaanpassing het beginsel van de universele dienstverlening te eerbiedigen dat cruciaal is bij de Europese liberalisering van de telecommunicatie. 71. Een concreet voorbeeld van de toepassing van dit beleid betreft de invoering van nieuwe "bedrijfstarieven" door Deutsche Telekom. DT was voornemens de tarieven voor de grote gebruikers aanzienlijk te verminderen meer bepaald in gebieden waarin zij concurrentie ondervond van nieuwe marktdeelnemers. Tegelijkertijd handhaafde DT haar telefoontarieven voor de overige gebruikers en voor de lijnen welke zij verhuurde aan de nieuwe marktdeelnemers. Na onderzoek door de Commissie van de door Deutsche Telekom per 1 januari 1996 voorgenomen verhogingen werd een uitstel van de tariefwijziging bedongen en werd van deze onderneming en van de Duitse regering de verbintenis verkregen dat de wijziging niet verder zou gaan dan hetgeen objectief gerechtvaardigd is, en de universele dienstverlening zou worden gehandhaafd. Bovendien hechtte de Commissie aan de invoering van de nieuwe tarieven de voorwaarde dat DT met haar concurrenten overeenkomsten zou sluiten inzake toegang tot het net en dat bijkomende regulerende maatregelen zouden worden getroffen teneinde de concurrentie volledig te laten spelen op de Duitse markt inzake toegang tot het net. DG IV houdt nauwlettend toezicht op deze maatregelen via een formeel verzoek om inlichtingen bij DT en bij de betrokken ondernemingen, alsook via overleg met de Duitse regering. Het vervolg van deze zaak is afhankelijk van het onderzoek van de antwoorden dat momenteel aan de gang is.
3. Toegangsovereenkomsten 72. Op 10 december 1996 keurde de Commissie een ontwerp-mededeling goed inzake de toepassing van de mededingingsvoorschriften op gebied van de toegangsovereenkomsten in de
43
telecommunicatiesector . De ontwerp-mededeling zal worden bekendgemaakt in het Publikatieblad met het oog op een overlegperiode van twee maanden waarna de eindversie van de mededeling zal worden opgesteld en bekendgemaakt. De mededeling bevat geen nieuwe mededingingsrechtelijke beginselen maar omvat een overzicht van de wijze waarop de in de huidige rechtspraak bestaande beginselen van toepassing zijn op de nieuwe problemen die rijzen in de context van de liberalisering van de telecommunicatiesector. 73. De ontwerp-mededeling heeft drie belangrijke doelstellingen. In de eerste plaats wordt toelichting verstrekt bij de verhouding tussen de mededingingsvoorschriften en de sector-specifieke regulering van de telecommunicatiesector. In de tweede plaats wordt in kort bestek de relevante markt onderzocht in de context van de toegangsovereenkomsten en inzonderheid in het licht van het onderscheid tussen toegang en dienstverlening. In de derde plaats worden de materieelrechtelijke regels uiteengezet, inzonderheid krachtens artikel 86 van het Verdrag, met betrekking tot de toegangsovereenkomsten. De ontwerp-mededeling is niet beperkt tot kwesties van fysieke toegang, zoals koppeling aan het telecommunicatienetwerk van als zodanig optredende marktdeelnemers, maar bespreekt tevens op algemene wijze het begrip toegang, meer bepaald toegang tot de voorzieningen.
4. Mobiele communicatie 74. In deze sector vordert de mededinging goed hetgeen blijkt uit de forse groeivoeten, de nieuwe diensten, een betere gebiedsbestrijking en lagere prijzen. Waakzaamheid is evenwel geboden met betrekking tot de gunningsvoorwaarden van nieuwe licenties teneinde te vermijden dat discriminerende voorwaarden worden opgelegd aan nieuwe marktdeelnemers die de voortzetting van 44 deze ontwikkelingen kunnen schaden . De belangen van de gebruikers mogen evenmin uit het oog worden verloren en om die reden moet hun keuzevrijheid worden gegarandeerd. Tenslotte kunnen bepaalde technische of commerciële procédés worden gebruikt om de gebruikers te "binden" aan een bepaalde marktdeelnemer hetgeen de tariefdaling schaadt zodra de promotiefase verstreken is. Bepaalde handelswijzen worden derhalve onderzocht teneinde de concurrentiebeperkende gevolgen ervan te verminderen. 75. Aldus schreef de Commissie in augustus een brief aan de fabrikanten van GSM/DCS 1800 apparaten en netwerkexploitanten in de EER teneinde te garanderen dat de "SIM Locked"-apparaten slechts worden geleverd en gebruikt indien zij kunnen worden ontsloten op verzoek van de consumenten zelf. Hoewel de "SIM Lock"-eigenschap de consumenten en de exploitanten ten goede komt aangezien zij diefstal van apparaten helpt vermijden, mag zij geen concurrentiebeperkende gevolgen hebben ten aanzien van bestaande of nieuwe exploitanten. Inzonderheid wenst de Commissie te vermijden dat de "Lock"-eigenschap de particuliere mobilofoon bindt aan een bepaald exploitant of dienstverlener en aldus de consumenten die de mobilofoon hebben aangeschaft, later verhindert de mobilofoniedienst te kiezen die hen het beste past.
5. Satellietcommunicatie 76. In deze sector zijn de tenuitvoerlegging van het liberaliseringsbeleid, de aangemelde of ambtshalve onderzochte zaken, de hervormingen van de internationale satellietorganisaties zoals INTELSAT en de onderhandelingen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie inzake basistelecommunicatie bijzonder nauw met elkaar verbonden. Bovendien moet vooruitziend worden opgetreden gezien de nieuwe technologieën en de kolossale investeringen welke in voorbereiding zijn 43
PB C 76 van 11.3.1997, blz. 9.
44
Zie hoofdstuk II, B, 3 hieronder.
hetgeen de satellietcommunicaties kan vertienvoudigen en concentratie in deze sector kan teweegbrengen. 77. Er zijn meerdere procedures ambtshalve ingeleid ten aanzien van recente allianties in deze sector teneinde de verenigbaarheid ervan met de Europese mededingingsvoorschriften te onderzoeken. Het betreft de ondernemingen Iridium, Globalstar en Odyssey. 78. In 1996 keurde de Commissie de oprichting van Iridium goed welke erop is gericht vanaf het laatste kwartaal van 1998 wereldwijde draadloze digitale communicatiediensten te verstrekken waarbij satellieten worden gebruikt welke de volgende 24 maanden moeten worden gelanceerd en in de juiste positie gebracht. Het Italiaanse Stet en het Duitse Vebacom horen bij de strategische investeerders welke betrokken zijn bij Iridium dat door het Amerikaanse Motorola wordt geleid. Ieder van hen heeft een eigen territorium voor gateway-diensten dat verschillende delen van Europa bestrijkt en heeft het daaraan verbonden exclusieve recht om een gateway te bouwen en te exploiteren op zijn territorium. In haar beschikking besloot de Commissie dat de oprichting van Iridium buiten de werkingssfeer van artikel 85, lid 1 valt aangezien van geen van de strategische investeerders redelijkerwijze kan worden verwacht dat hij afzonderlijk de enorme investeringen en het hoge technische en commerciële risico dat verband houdt met het nieuwe systeem, voor zijn rekening neemt. Bovendien heeft geen enkele investeerder alle noodzakelijke licenties om het systeem te exploiteren. De Commissie was eveneens van mening dat de exclusieve rechten welke worden toegekend aan gateway-exploitanten noodzakelijk zijn opdat de investeerders deze risico's zouden nemen. In het licht van Stet's sterke positie als verstrekker van satellietdiensten in Italië verzocht de Commissie de partijen echter te bevestigen dat de Iridium-overeenkomsten geen gevolgen zouden hebben voor de mogelijkheden van derde ondernemingen om toegang te krijgen tot Stet's andere telecommunicatie-infrastructuur dan die welke specifiek voor Iridium is ontwikkeld.
6. On-line-diensten en de mededinging 79. Deze interactieve diensten zijn de avant-garde van de informatiemaatschappij. De huidige ontwikkelingen kunnen een belangrijk deel van deze diensten en de toekomstige keuzemogelijkheid vorm geven. In deze sector dient ook een beleid te worden gevoerd dat het midden houdt tussen preventief optreden voordat concurrentieproblemen rijzen, hetgeen een gevaar voor vertraging van de nieuwe diensten in Europa inhoudt, en het beëindigen van misbruiken welke het gevolg zijn van de totstandbrenging van machtsposities, hetgeen te laat kan komen. Momenteel zijn er relatief weinig aanmeldingen, klachten van groot belang of ambtshalve ingeleide procedures maar dit kan snel wijzigen. Dit evenwichtige beleid is derhalve gebaseerd op (i) communicatie teneinde de na te leven concurrentievoorschriften in herinnering te brengen en (ii) nauwgezet toezicht op bepaalde nieuwe praktijken en technologieën.
7. Het mededingingsbeleid in de media 80. De Europese audiovisuele sector wordt momenteel grondig en snel gewijzigd: - technologische ontwikkelingen die de toename van de kanalen voor de verspreiding van producten en programma's (waaronder betaaltelevisie) mogelijk maken; - strategische allianties tussen marktdeelnemers, overeenkomsten tussen marktdeelnemers, programma-eigenaars en soms zelfs eigenaars van de infrastructuur (bv. de kabel); - gestaag groeiende investeringen (meer bepaald inzake rechten). 81. Het Europese mededingingsbeleid moet bijzonder waakzaam zijn ten aanzien van deze snelle en zeer veranderlijke evolutie aangezien het een sector met een groot groeipotentieel betreft waar de toegangsbelemmeringen zeer belangrijk kunnen zijn (de kosten van de rechten, materiële en
commerciële investeringen, infrastructuren). Men moet er zich derhalve van vergewissen dat de markt niet wordt gesloten en de mededinging niet wordt vervalst door bepaalde allianties of concentraties dan wel door een probleem op gebied van de toegang tot programma's.
82. Momenteel zijn steeds meer grensoverschrijdende allianties in zicht of gesloten welke worden 45 gekenmerkt door een paneuropees perspectief . Indien alle projecten gerealiseerd worden, is het mogelijk dat de meeste grote televisie-aanbiedingen in Europa via netwerken van allianties aan elkaar verbonden zijn. De Commissie moet derhalve deze operaties met de nodige omzichtigheid onderzoeken. Zij moet inzonderheid de algemene gevolgen van deze allianties op Europees niveau onderzoeken die de rechtstreekse gevolgen op de specifieke nationale markten overschrijden. 83. De kwestie van de inhoud wint aan belang in de audiovisuele sector. Ingevolge de invoering van de digitale technologie zullen talrijke thematische zenders worden gelanceerd in het kader van digitale pakketten op de betaaltelevisiemarkt. De eerste betreders van deze markt voeren momenteel onderhandelingen over de verwerving van exclusieve rechten op fictie- en sportgebied, de twee peilers van de betaaltelevisie, teneinde uitgebreide rechtenscala's op te bouwen die betrekking hebben op bijzonder aantrekkelijke programma's. Het probleem van de inhoud en de exclusieve rechten in de mediasector is niet nieuw voor de Commissie. Zij heeft zich in het verleden reeds moeten uitspreken over de verenigbaarheid met de mededingingsvoorschriften van overeenkomsten welke betrekking hadden op exclusieve rechten: hoewel zij de waarde van de exclusiviteit ter garantie van de waarde van het programma erkent, waakt zij inzonderheid erover dat de duur en de draagwijdte van deze overeenkomsten de toegang van derden tot die rechten gedurende een te lange periode niet beperken of de markt dreigen af te sluiten. Op sportgebied is het probleem van de toegang tot de rechten bijzonder belangrijk, meer bepaald wegens de voorbijgaande aard van de televisie-uitzendingen van sportmanifestaties, de concentratie van rechten bij de sportfederaties waardoor het aantal beschikbare rechten op de markt is beperkt, en het relatieve gebrek aan elasticiteit van de vraag van de kijker. Gezien het belang van de problemen welke betrekking hebben op sportrechten en het toenemende aantal desbetreffende dossiers heeft DG IV een algemeen beraad gehouden over de toepassing van de mededingingsvoorschriften op dit gebied.
E - De vervoersector 1. De lijnvaartconsortia 84. Op 20 april 1995 keurde de Commissie een verordening goed houdende groepsvrijstelling ten 46 behoeve van lijnvaartconsortia . Deze nieuwe groepsvrijstelling is op 22 april 1995 in werking getreden voor een periode van vijf jaar.
45
Dit is onder meer het geval met de alliantie Bertelsmann-CLT (zie onderstaand hoofdstuk III-D).
46
Verordening (EG) nr. 870/95 van de Commissie van 20 april 1995 betreffende de toepassing van artikel85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia) krachtens Verordening (EEG) nr. 479/92 van de Raad (PB L 89 van 21.4.1995, blz. 7). Zie eveneens het XXVe Verslag over het Mededingingsbeleid, punten 68-70.
Om voor de groepsvrijstelling in aanmerking te komen moet het consortium voldoen aan de voorwaarden en verplichtingen welke zijn genoemd in de artikelen 5 tot en met 9 van de verordening. Zij moeten de naleving garanderen van de bepalingen van artikel 85, lid 3, van het EG-Verdrag en zijn voornamelijk erop gericht te garanderen dat de consortia werkzaam zijn in een markt waarop een daadwerkelijke concurrentie heerst zodat de verladers een billijk aandeel hebben in de winsten welke uit deze overeenkomsten voortvloeien. Teneinde automatisch in aanmerking te komen voor de groepsvrijstelling moet een consortium een marktaandeel bezitten van minder dan 30 of 35 % al naar gelang het al dan niet werkzaam is in het kader van een lijnvaartconference. Voorts kan een consortium waarvan het marktaandeel de grens van 30 of 35 % overschrijdt maar evenwel lager is dan 50 % van het rechtstreekse verkeer, eveneens via een vereenvoudigde verzetprocedure in de zin van artikel 7 van de verordening in aanmerking komen voor de groepsvrijstelling op voorwaarde dat aan de andere voorwaarden van de verordening is voldaan en dat de Commissie geen verzet aantekent binnen een termijn van zes maanden vanaf de datum van de aanmelding. Zodra een consortium een marktaandeel van meer dan 50 % bezit of niet voldoet aan de andere voorwaarden van de verordening voor de toekenning van de groepsvrijstelling, moet de voorgenomen overeenkomst worden aangemeld bij de Commissie teneinde in aanmerking te kunnen komen voor een individuele vrijstelling krachtens artikel 85, lid 3, van het EG-Verdrag. 85. Sinds de inwerkingtreding van de verordening heeft de Commissie een dertigtal formele en informele aanmeldingen ontvangen. In zeven gevallen47, waarvan vijf in 1996, heeft zij bevestigd dat de aangemelde consortiumovereenkomsten automatisch in aanmerking kwamen voor vrijstelling krachtens de verordening aangezien het betrokken marktaandeel lager was dan 30 of 35 % en was voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen die aan de vrijstelling zijn gehecht. In een andere 48 zaak heeft zij de partijen ervan in kennis gesteld dat de aangemelde overeenkomst geen consortiumovereenkomst betrof in de zin van de verordening maar een gewone eenzijdige "slot charter-overeenkomst". De Commissie heeft zich nog niet kunnen uitspreken over bepaalde andere aanmeldingen aangezien zij niet volledig waren. 86. Voorts zijn vijf andere consortiumovereenkomsten goedgekeurd in 1996. Vier van deze overeenkomsten welke bestonden voor de inwerkingtreding van de verordening, zijn goedgekeurd in 49 het kader van de vereenvoudigde verzetprocedure van artikel 7 van de verordening en kunnen functioneren tot 21 april 2000, de datum waarop de verordening verstrijkt. De Commissie heeft kunnen vaststellen dat elk van deze consortia in de praktijk had bijgedragen aan een aanzienlijke verbetering van de kwaliteit en de frequentie van de lijnvaartdiensten welke aan de verladers worden aangeboden, en, in bepaalde gevallen van het aantal aangedane havens, terwijl een rationalisering van de activiteiten van de leden mogelijk werd gemaakt. Zij heeft eveneens kunnen vaststellen dat de consortia daadwerkelijke concurrentie ondervinden op de routes waarop zij actief zijn hetgeen 47
Consortia G&c, Medway, Medipag, Medecs, Medsap, Maersk/P&O vervolgens Euro/Asia (Maersk/Sealand) voor het verkeer naar het Verre Oosten,
48
Overeenkomst inzake de aankoop van ruimte door Lloyd Triestino op de vaartuigen van Contship die een gezamenlijke dienst exploiteren met een andere reder.
49
Het consortium St Lawrence Coordinated Service (Canada) Maritime Limited en Orient Overseas Container Line (VK). Het consortium East African Container Service (EACS) (Charente Steam-Ship Co Ltd, DSR-Senator Lines, Ellerman Lines Ltd, P&O Containers Ltd, WEC Lines, Mediterranean Shipping Company). Het consortiumJoint Mediterranean Canada Service (Canada Maritime Limited en DSR-Senator Lines). De Joint Pool Agreement (Andrew Weir Shipping Ltd en Euro Africa Shipping Line Co Ltd).
garandeert dat de verladers een billijk deel te beurt valt van de voordelen welke uit deze overeenkomsten voortvloeien. 87. De vijfde overeenkomst, waarbij Finncarriers Oy Ab en Poseidon Schiffahrt AG de Baltische lijnvaartconference oprichtten, kwam in aanmerking voor een individuele vrijstelling aangezien het geen consortiumovereenkomst betrof die in de werkingssfeer viel van de vrijstellingsverordening. Deze overeenkomst bepaalt dat de partijen een gezamenlijke dienst verzekeren die bestaat uit regelmatig roll-on-roll-off-ferryverkeer, containervervoer en treinferryverkeer tussen verschillende havens en plaatsen in Finland en (1) verschillende havens en plaatsen in Duitsland (en andere plaatsen van het continent via de Duitse havens) en (2) verschillende havens en plaatsen in Scandinavië (Zweden, Denemarken en Noorwegen), met inbegrip van beperkt verkeer tussen Rusland en deze landen via Finland.
Een dergelijke overeenkomst waarbij een sterk geïntegreerde gemeenschappelijke dienst wordt ingevoerd is geen consortiumovereenkomst in de zin van Verordening 870/95 aangezien zij niet uitsluitend betrekking heeft op vervoer van goederen dat voornamelijk via containers wordt verricht. Het is een consortium dat voor een groot deel betrekking heeft op het niet-containervervoer, dat derhalve niet in aanmerking komt voor de groepsvrijstelling en ten aanzien waarvan derhalve een individuele vrijstelling moet worden verkregen. Teneinde de opmerkingen van derden in te winnen heeft de Commissie de belangrijkste inhoudelijke aspecten van dit verzoek bekendgemaakt50. Bij gebrek aan opmerkingen heeft de Commissie binnen de toegestane termijn van 90 dagen geoordeeld dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 85, lid 3, en zich derhalve niet verzet tegen deze overeenkomst zodat de zeevervoeractiviteiten welke in dit kader worden verricht voor een periode van zes jaar zijn vrijgesteld en de inlandactiviteiten, welke van gering belang zijn, voor een periode van drie jaar zijn vrijgesteld.
2. Vaststelling van de prijzen voor het inlandsegment door lijnvaartconferences 88. De Commissie hecht primordiaal belang aan deze kwestie hetgeen blijkt uit de vaststelling van twee beschikkingen in 1994 waarbij overeenkomsten inzake de vaststelling van de vrachtprijzen van 51 het inlandsegment werden verboden, meer bepaald de TAA-beschikking (Trans Atlantic Agreement) 52 en de FEFC-beschikking (Far Eastern Freight Conference) . Dit blijkt eveneens uit een verslag van 53 8 juni 1994 waarin de oriëntaties zijn beschreven van het algemene beleid dat de Commissie voornemens is te voeren ten aanzien van deze praktijk. Op een gedachtenwisseling in de Raad van november 1994 over dit verslag, heeft commissaris Van Miert aanvaard om bij de Raad verslag uit te brengen over de uitvoering van die oriëntaties waarbij hij zich zal baseren op de werkzaamheden van een Comité van Wijzen. Dit Comité,
50
BP C 44 van 16.2.1996, blz. 3.
51
Beschikking van 19 oktober 1994 (PB L 376 van 31.12.1994, blz. 1).
52
Beschikking van 21 december 1994 (PB L 378 van 31.12.1994, blz. 17).
53
SEC (94) 933. Zie eveneens het XXVe Verslag over het Mededingingsbeleid, punt 71.
"Multimodal Group" genoemd, heeft in februari 1996 aan de Commissaris een tussentijds rapport 54 overgelegd dat hij heeft doen toekomen aan de Raad. 89. De Multimodal Group besluit in zijn rapport dat tot dusver nog geen enkel valabel argument is aangebracht dat aantoont dat de gezamenlijke vaststellling van de inlandtarieven onontbeerlijk is voor de aanbieding van multimodale vervoerdiensten of voor de ontwikkeling van de samenwerking tussen reders in het inlandsegment. Anderzijds is de groep thans van mening dat er geen reden is om een vrijstelling toe te kennen, hetzij een groepsvrijstelling of een individuele, aan deze conferencepraktijken. Luidens de Multimodal Group is de gezamenlijke vaststelling van de inlandtarieven door de conferences nimmer een stimulans geweest die de doelmatigheid van de aangeboden inlandvervoerdiensten heeft verbeterd en of de reders heeft aangespoord om te investeren in het inlandsegment. Hij aanvaardt evenmin het argument dat door de reders is aangereikt en volgens hetwelk de gezamenlijke vaststelling van de inlandtarieven moet worden goedgekeurd omdat die vaststelling onontbeerlijk is om de noodzakelijke investeringen te vergemakkelijken die hen in staat moeten stellen een grotere samenwerking te verwezenlijken op het inlandsegment. De Multimodal Group bevestigt dienaangaande dat het in het belang van de reders is om investeringen te verrichten die tot een grotere samenwerking op het inlandsegment kunnen leiden, en kostenbeperkingen te verwezenlijken zelfs indien de conferences de toelating wordt geweigerd om een dergelijke vaststelling te verrichten. In het laatste hoofdstuk van het verslag verzoekt de Multimodal Group de zeevervoersector concrete samenwerkingsvoorstellen inzake het inlandsegment in te dienen en de voordelen welke daaruit voortvloeien voor de verladers, toe te lichten alsook de onmisbare aard van de gezamenlijke vaststelling van de tarieven voor het inlandsegment met het oog op het bereiken van de bedoelde voordelen. De groep is voornemens om in het licht van deze voorstellen en na onderzoek ervan een eindverslag te doen toekomen aan commissaris Van Miert dat wordt verwacht voor de zomer van 1997. 90. Het tussentijdse verslag is een grote ondersteuning voor het optreden van de Commissie dat erop is gericht een nieuw systeem van containervervoer op het inlandsegment in te voeren dat doelmatiger is en waarmee tevens een beter evenwicht wordt bereikt tussen de belangen van verladers en reders en de communautaire mededingingsvoorschriften. Hoewel het verslag de Commissie niet bindt ten aanzien van haar optreden met het oog op de toepassing van de mededingingsvoorschriften, is het niettemin een belangrijk beoordelingselement in het kader van het mededingingsbeleid dat zij momenteel voert ten aanzien van deze praktijk van de zeevervoersector. 91. Op 26 november 1996 heeft de Commissie besloten de immuniteit voor geldboeten op te heffen welke voortvloeit uit de aanmelding van de TACA-overeenkomst met betrekking tot de vaststelling van prijzen op het inlandsegment van een vervoerdienst in Europa. Alle TACA-leden zijn lijnvaartmaatschappijen en de TACA-overeenkomst is van toepassing op hun activiteiten op de routes tussen Noord-Europa en de Verenigde Staten. In haar beschikking constateert de Commissie dat zij, na een voorlopig onderzoek, heeft geconcludeerd dat de TACA-bepalingen inzake de gemeenschappelijke vaststelling van de tarieven voor het inlandsegment een ernstige en uitgesproken inbreuk op artikel 85, lid 1, van het Verdrag 54
Interim Report of the Multimodal Group, bekendgemaakt door het Bureau voor Officiële Publikaties der Gemeenschappen, 1996, blz. 56, ISBN 92-827-6964X.
betekenen en er geen enkele mogelijkheid bestaat om aan de TACA-bepalingen in hun huidige vorm een individuele vrijstelling te verlenen.
3. Prijsoverleg tussen concurrerende bedrijven 3.1. Tariefoverleg met betrekking tot het luchtvrachtvervoer 55
92. Op 24 juli 1996 heeft de Commissie Verordening (EG) nr. 1523/96 vastgesteld waarbij het tariefoverleg op gebied van het luchtvrachtvervoer wordt uitgesloten van de toepassing van 56 Verordening nr. 1617/93 . Verordening nr. 1617/93 verleent ontheffing van het verbod van artikel 85, lid 1, ten behoeve van overeenkomsten tussen ondernemingen die betrekking hebben op tariefoverleg inzake het regelmatige luchtvervoer van passagagiers en goederen. De verordening is enerzijds gebaseerd op de noodzaak om de ondernemingen de tijd te bieden zich aan te passen aan de invoering van concurrentie en anderzijds op de bekommernis om interlining-overeenkomsten tussen maatschappijen te vergemakkelijken. Sinds de vaststelling van Verordening nr. 3976/87 van de Raad hebben de luchtvaartmaatschappijen een periode van acht jaar gekregen om zich aan te passen aan een concurrentiëlere omgeving. In deze periode is de werking van de markt aanzienlijk gewijzigd, meer bepaald wegens de geleidelijke liberalisering van de sector. Derhalve was de Commissie van mening dat de maatschappijen voldoende tijd hebben gehad om zich aan te passen aan de nieuwe omgeving en dit argument niet langer een vrijstelling rechtvaardigt. 93. Met betrekking tot de interliningactiviteiten blijkt uit de door de maatschappijen verstrekte gegevens dat de interliningsactiviteit, uitgedrukt in termen van aantal verzendingen, met meer dan 60 % is gedaald tussen 1991 en 1994. Tevens staat vast dat het tariefoverleg leidt tot de vaststelling van aanbevolen tarieven die overdreven hoog zijn ten aanzien van de marktprijs en derhalve tariefverhoginen bevorderen. De door de maatschappijen verstrekte gegevens hebben tevens aangetoond dat de interlining in bepaalde gevallen functioneert tegen prijzen die zeer verschillen van de tarieven welke voortvloeien uit het overleg. De Commissie was derhalve van oordeel dat in de sector luchtvervoer het tariefoverleg niet langer onmisbaar is om de werking van de interlining te garanderen en dat derhalve de vrijstelling diende te 55
Verordening (EG) nr. 1523/96 van de Commissie van 24 juli 1996, houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 1617/93 (PB L 190 van 31.7.1996, blz. 11).
56
Verordening (EEG) nr. 1617/93 van de Commissie van 25 juni 1993, betreffende de toepassing van artikel85, lid 3, van het EEG-Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die betrekking hebben op de gezamenlijke planning en coördinatie van de dienstregelingen, op de gemeenschappelijke exploitatie, op het overleg over passagiers- en vrachtvervoertarieven bij geregelde luchtdiensten en op de toekenning van landings- en starttijden op luchthavens (PB L 155 van 26.6.1993, blz. 18). Deze verordening van de Commissie is vastgesteld in toepassing van Verordening (EEG) nr. 3976/87 van de Raad van 14 december 1987, betreffende de toepassing van artikel85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector van het luchtvervoer (PB L 374 van 31.12.1987, blz. 9).
worden opgeheven die de luchtvaartmaatschappijen genoten. Deze opheffing wordt evenwel slechts van kracht op 1 juli 1997. De luchtvaartmaatschappijen kunnen om individuele vrijstelling verzoeken indien zij van mening zijn dat bepaalde beperkte vormen van tariefoverleg voldoen aan de voorwaarden van artikel 85, lid 3. 3.2. Prijsafspraken 94. In het algemeen is tariefoverleg tussen ondernemingen één van de ernstige beperkingen van de mededinging die derhalve slechts uitzonderlijk kan worden vrijgesteld van het verbod op afspraken. Het feit dat deze tarieven worden gepresenteerd als "aanbevolen" tarieven doet niets af aan hun concurrentievervalsende aard. 95. De Commissie heeft dit basisprincipe toegepast bij de vaststelling op 5 juni van een beschikking ten aanzien van de Nederlandse expediteursvereniging Fenex wegens het opstellen van aanbevolen tarieven en het verspreiden ervan onder haar leden met betrekking tot expeditiediensten in de zeehavens en aan de landgrenzen. Deze aanbevolen tarieven waren uniform vastgesteld zonder rekening te houden met de verschillen inzake kostprijsstructuur van de betrokken ondernemingen. 96. Tijdens de procedure deed Fenex gelden dat het slechts aanbevolen tarieven betrof hetgeen de vrijheid van de expediteurs niet beperkte om zelf hun tarieven vast te stellen. Deze aanbeveling is geen besluit zijn van een ondernemersvereniging in de zin van artikel 85, lid 1. Voor de Commissie is het opstellen en verspreiden van aanbevolen tarieven door Fenex een uiting van de vaste wil van de vereniging om het gedrag van haar leden op de betrokken markt te coördineren. De opstelling en de verspreiding van aanbevolen tarieven was sinds talrijke jaren een regelmatige en constante activiteit van Fenex. Bovendien hadden de ondernemingen die lid waren van de vereniging, klaarblijkelijk een gemeenschappelijk belang bij de coördinatie van hun gedrag inzake de tarieven van de betrokken prestaties. Voorts gingen de tariefaanbevelingen vergezeld van circulaires waarin de vaste wil van de vereniging werd uitgedrukt dat haar aanbevelingen daadwerkelijk zouden worden opgevolgd. Tenslotte was de opstelling en de verspreiding van aanbevolen tarieven een activiteit waarvoor Fenex klaarblijkelijk gemachtigd was. Overeenkomstig een vaste rechtspraak van het Hof van Justitie was de Commissie van mening dat de praktijk van de aanbevolen tarieven van Fenex concurrentievervalsend was aangezien zij van aard was de ondernemingen aan te sporen hun tarieven onderling af te stemmen ongeacht hun kostprijs. De Commissie aanvaardde daarentegen het door Fenex verspreide kostenberekeningsschema dat elke onderneming helpt bij het berekenen van haar verkoopprijzen in functie van haar eigen kosten. Het betreft een steun die de beroepsverenigingen rechtmatig kunnen aanbieden aan hun leden, hetgeen inzonderheid belangrijk is wanneer het kleine ondernemingen betreft. 97. In een andere beschikking van 30 oktober heeft de Commissie geldboeten opgelegd tot 645.000 ecu aan P&O, Stena-Sealink, Brittany Ferries, Sea France en North Sea Ferries, vijf ferrymaatschappijen die werkzaam zijn op de route tussen het Verenigd Koninkrijk en het continent, wegens prijskartelpraktijken in 1992. De betrokken ondernemingen hadden immers een afspraak over het bedrag en de datum van de invoering van een valutatoeslag op het goederenvervoer ingevolge de devaluatie van het Pond Sterling in 1992. Hoewel de praktijk maar van korte duur was, was de Commissie toch van oordeel dat louter symbolische geldboeten niet dienstig waren gezien de flagrante inbreuk.
4. Samenwerking tussen luchtvaartmaatschappijen 4.1. Europese allianties
98. In het 25e Verslag over het Mededingingsbeleid (1995) bejegende de Commissie de samenwerking tussen luchtvaartmaatschappijen reeds gunstig voor zover de samenwerking een reële 57 concurrentie van nieuwe marktdeelnemers op de belangrijkste routes niet uitsluit . Om die reden heeft de Commissie op 16 januari haar voorwaardelijke goedkeuring gehecht voor een periode van tien jaar aan de samenwerkingsovereenkomst tussen Lufthansa en SAS waarbij een geïntegreerd luchtvervoersysteem op commercieel en operationeel vlak wordt ingevoerd. Deze overeenkomst heeft wel tot gevolg dat de mededinging aanzienlijk wordt beperkt, inzonderheid op de routes tussen Scandinavië en Duitsland, maar zal beide maatschappijen de mogelijkheid bieden hun kosten te beperken en hun dienstengamma uit te breiden ten gunste van de consumenten. De Commissie heeft het evenwel nodig geacht voorwaarden op te leggen die de andere maatschappijen de kans moeten bieden eveneens routes te exploiteren tussen Duitsland en Scandinavië. Deze voorwaarden houden meer bepaald in dat afstand wordt gedaan van "slots" in bepaalde verzadigde luchthavens. 4.2. Transatlantische luchtvervoerovereenkomsten 99. Verschillende Europese maatschappijen hebben de jongste maanden samenwerkingsovereenkomsten gesloten met Amerikaanse maatschappijen. Het betreft de overeenkomsten tussen British Airways en American Airlines; Lufthansa en United Airlines; SAS en United Airlines, Swissair/Sabena/Austrian Airlines en Delta. KLM had eerder een overeenkomst gesloten met Northwest. Deze overeenkomsten zijn voorgesteld als "code-sharing"-overeenkomsten welke van toepassing zijn op de routes tussen Europa en de Verenigde Staten. In werkelijkheid voeren zij een hechte samenwerking in op gebied van capaciteit, commercieel beleid, tarieven, coördinatie van de uurregeling, verdeling van de inkomsten, klantenbindingprogramma's enz. De overeenkomsten hebben voornamelijk betrekking op de verbindingen tussen de Gemeenschap en de Verenigde Staten, maar hebben eveneens gevolgen voor het intracommunautaire verkeer. De partijen bij de overeenkomsten streven ernaar zich op bepaalde routes voor te stellen als één organisatie hoewel zij hun juridische zelfstandigheid behouden58. Hoewel de Commissie in 1996 geen definitief standpunt heeft ingenomen inzake de toepasselijkheid van de artikelen 85 en 86, lijken deze overeenkomsten aanzienlijke concurrentiebeperkende gevolgen te kunnen hebben op de routes tussen de Verenigde Staten en Europa alsook op bepaalde intracommunautaire routes. Bij het onderzoek van deze zaken dient tevens rekening te worden gehouden met de belemmeringen van regelgevende aard (inzonderheid de toegangsrechten op de transatlantische en intracommunautaire routes van de partijen bij de overeenkomsten ten aanzien van de rechten van derde maatschappijen) alsook belemmeringen van niet-regelgevende aard, meer bepaald de grote moeilijkheid om "slots" te krijgen in bepaalde luchthavens of het samenbrengen van de getrouwheidsregelingen. Derhalve dienen deze overeenkomsten te worden getoetst aan de artikelen 85 en 86 van het Verdrag en in voorkomend geval te worden onderzocht onder welke voorwaarden zij kunnen worden toegestaan. 100.De Commissie heeft de onderzoeksprocedure reeds ingeleid. Zij is gebaseerd op drie verschillende teksten. Wat de intracommunautaire diensten betreft is Verordening nr. 3975/87 van de Raad van toepassing die de toepassing van de artikelen 85 en 86 op de luchtvervoersector vaststelt59. Aangezien het Hof 57
25e Verslag over het Mededingingsbeleid, punten 76-78.
58
PB C 289 van 2.10.1996, blz.. 4.
59
Verordening (EEG) nr. 3975/87 van de Raad van 14 december 1987 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de mededingingsregels op ondernemingen in de sector luchtvervoer (PB L 374 van 31.12.1987, blz. 1) gewijzigd bij
van Justitie in het "Nouvelles-Frontières"-arrest het standpunt van de Commissie heeft bevestigd 60 volgens hetwelk de artikelen 85 en volgende van toepassing zijn op de luchtvervoersector , is het noodzakelijk gebleken specifieke toepassingsvoorschriften vast te stellen voor zover Verordening nr. 17 van 1962 niet op deze sector toepasselijk is. Dit is het voorwerp van Verordening nr. 3975/87 alsook van Verordening nr. 3976/87 die de Commissie machtigt groepsvrijstellingen toe te kennen 61 ten aanzien van samenwerkingsovereenkomsten tussen luchtvaartmaatschappijen . Deze 62 verordeningen, zijn slechts van toepassing op luchtverbindingen in de Gemeenschap . Derhalve zijn zij niet van toepassing op de verbindingen tussen de Gemeenschap en derde landen. Met betrekking tot de diensten tussen de Gemeenschap en derde landen, moet de Commissie zich derhalve baseren op de regeling van artikel 89 van het Verdrag. Het Hof heeft in de "Nouvelles Frontières"-zaak immers bevestigd dat de Commissie een beroep kon doen op artikel 89 om deze diensten te toetsen aan de artikelen 85 en volgende. Voor de diensten welke niet rechtstreeks zijn gelieerd aan het luchtvervoer (bij voorbeeld: geautomatiseerde boekingssystemen) past de Commissie Verordening nr. 17 van 6 februari 1962 toe. Parallel met de Commissie hebben de Britse autoriteiten op grond van artikel 88 van het Verdrag een onderzoeksprocedure ingeleid inzake de verenigbaarheid met de artikelen 85 en 86 van de zaak BA/AA. De Duitse autoriteiten hebben een vergelijkbare procedure ingeleid ten aanzien van de overeenkomst tussen Lufthansa, SAS en United Airlines. Deze procedures zijn evenwel beperkt tot de diensten tussen de Gemeenschap en de Verenigde Staten aangezien de Verordeningen nr. 3975/87 (voor de intracommunautaire diensten) en nr. 17/62 (voor de diensten welke niet rechtstreeks zijn gelieerd aan het luchtvervoer) voor alle andere diensten erin voorzien dat de Lid-Staten een procedure niet kunnen inleiden of verderzetten op grond van het Gemeenschapsrecht zodra de Commissie besloten heeft een dergelijke procedure in te leiden.
Verordening (EEG) nr. 1284/91 van de Raad van 14 mei 1991 (PB L 122 van 17.5.1991, blz. 2) en bij Verordening (EEG) nr. 2410/92 van de Raad van 23 juli 1992 (PB L 240 van 24.8.1992, blz. 18). 60
Arrest van het Hof van Justitie van 30 april 1986 in de zaken 209 tot en met 213/84 Ministère Public tegen Asjes, Jurispr. 1986, blz. 1425.
61
Verordening (EEG) nr. 3976/87 van de Raad van 14 december 1987 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector van het luchtvervoer (PB L 374 van 31.12.1987, blz. 9), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2344/90 van de Raad van 24 juli 1990 (PB L 217 van 11.8.1990, blz.. 15) en bij Verordening (EEG) nr. 2411/92 van de Raad van 23 juli 1992 (PB L 240 van 24.8.1992, blz. 19).
62
Oorspronkelijk waren zij slechts van toepassing op internationale vluchten tussen luchthavens van de Gemeenschap maar zij zijn uitgebreid tot interne vluchten van een Lid-Staat (cabotage) sinds 25.8.1992 bij de Verordeningen nr. 2410/92 en 2411/92 van de Raad van 23.7.1992 naar aanleiding van het derde liberaliseringspakket van het luchtvervoer.
63
101.De zaken "Nouvelles Frontières" en "Ahmed Saeed" hebben de moeilijkheden aangetoond van de huidige regeling inzake de toepassing van de mededingingsvoorschriften op overeenkomsten welke betrekking hebben op verbindingen met derde landen. Uit deze moeilijkheden blijkt dat de werkingssfeer van de Verordeningen nr. 3975/87 en nr. 3976/87 moet worden uitgebreid tot alle verbindingen met derde landen. Een dergelijke uitbreiding zou de Commissie bevoegd maken om de artikelen 85 en 86 rechtstreeks toe te passen op beperkende overeenkomsten die op dergelijke verbindingen betrekking hebben en niet indirect via de procedure van artikel 89. Om die reden is de Commissie voornemens twee ontwerp-verordeningen voor te stellen aan de Raad in 1997. De ene is erop gericht Verordening nr. 3975/87 uit te breiden tot derde landen, de andere is erop gericht een ad hoc-verordening vast te stellen die grote gelijkenis vertoont met Verordening nr. 3976/87 en die de bevoegdheid van de Commissie om bepaalde groepsvrijstellingen te verlenen uitbreidt tot derde landen. Dit laatste moet tevens bijdragen tot een versterking van de rechtszekerheid van de luchtvaartmaatschappijen. 102.De uitbreiding van de werkingssfeer van Verordening nr. 3975/87 moet eveneens in het licht van een andere factor worden onderzocht. Op 17 juni 1996 heeft de Commissie van de Raad een mandaat gekregen om met de Verenigde Staten te onderhandelen over een overeenkomst die erop is gericht tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten een gemeenschappelijk luchtruim te creëren. De sluiting van een dergelijke overeenkomst, waarvan de mededingingsaspecten een belangrijk onderdeel zijn, zou de luchtvaartmaatschappijen van beide partijen in staat stellen hun activiteiten vrijelijk uit te oefenen in de Europese Unie en de Verenigde Staten op grond van commerciële beginselen die hen loyale en gelijkwaardige mededingingsvoorwaarden garanderen64.
F - Energie 103.De Commissie heeft verschillende zaken onderzocht in deze sectoren (overeenkomsten inzake de verkoop aan het netwerk van elektriciteit die is opgewekt door onafhankelijke elektriciteitscentrales en contracten inzake de levering van gas voor de werking van de centrales in Italië en Portugal). Wat de elektriciteitssector betreft, heeft de Commissie gedurende de overgangsperiode naar een 65 geliberaliseerde markt , lange-termijncontracten aanvaard met betrekking tot de verkoop van door onafhankelijke centrales opgewekte elektriciteit aan het nationale net voor zover de producenten weinig andere mogelijkheden hadden om hun productie af te zetten en de investeringen een stabiele afzet vereisten. De Commissie zal evenwel in de toekomst rekening houden met de voor de onafhankelijke producenten in de verschillende landen ontstane alternatieve mogelijkheden, ingevolge de tenuitvoerlegging van de richtlijn inzake de liberalisering van de elektriciteitsector. Wat de gassector betreft, heeft de Commissie ingestemd met een lange-termijnovereenkomst voor de levering van gas aan een elektriciteitcentrale met een grote capaciteit voor zover deze verbintenis een stabiele afzet garandeerde en belangrijk genoeg was om een ontluikende gasmarkt in een Lid-Staat de kans te geven zich te ontwikkelen. De Commissie heeft rekening gehouden met het ontluiken van de markt en met de noodzaak om een netwerk voldoende basis te verschaffen om zich te kunnen ontwikkelen. Dit standpunt loopt evenwel niet vooruit op het standpunt dat de Commissie kan innemen ten aanzien van andere lange-termijnovereenkomsten welke kunnen leiden tot het afsluiten van de markt. 63
Arrest van het Hof van Justitie van 11 april in zaak 66/86 Ahmed Saeed, Jurispr. 1989, blz. 803.
64
Zie onderstaand hoofdstuk V-B.
65
Zie onderstaand hoofdstuk II-C.
G - Sport en mededinging 66
104.Ingevolge het arrest Bosman heeft de Commissie herhaaldelijk blijk gegeven van haar vaste voornemen om de beginselen welke in dit arrest zijn neergelegd, met alle beschikbare middelen te doen naleven. Aldus is op 19 januari 1996 een officiële waarschuwing gericht tot de FIFA en de UEFA met betrekking tot een inbreukprocedure op grond van artikel 85, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst betreffende de regels van beide organisaties die door het Hof op grond van artikel 48 van het EG-Verdrag zijn veroordeeld. In deze waarschuwingsbrief werden de organisaties ervan in kennis gesteld dat hun internationaal transfersysteem dat bij de Commissie was aangemeld op 28 juli 1995, in het licht van het arrest Bosman niet in aanmerking kon komen voor een vrijstelling op grond van artikel 85, lid 3 van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 3 van de EER-Overeenkomst. Bovendien kon de beperking van het aantal buitenlandse spelers in de nationale of internationale competities tussen clubs (de zogenaamde 3+2-regel), ingeval hij zou worden aangemeld, evenmin in aanmerking komen voor een vrijstelling krachtens genoemde bepalingen. 105.De FIFA en de UEFA hebben de diensten van de Commissie ervan in kennis gesteld dat het internationale transfersysteem niet meer zou worden toegepast op spelers die aan het eind van hun contract overstappen naar een andere club (die in een ander land is gevestigd) in de EER. De UEFA heeft bevestigd dat haar uitvoerend comité heeft besloten de nationaliteitsclausules formeel en onmiddellijk op te heffen (de 3+2-regel) welke van toepassing zijn op de UEFA-competities tussen clubs in de EER. 106.Na de afschaffing van het internationale transfersysteem van de FIFA en de UEFA in de Gemeenschap en de EER dienen bepaalde toestanden evenwel nog te worden getoetst aan de Verdragsbepalingen. De FIFA en de UEFA hadden bij de Commissie het internationale transfersysteem aangemeld vóór de veroordeling ervan door het Hof van Justitie op grond van artikel 48 van het Verdrag. De aanmelding betreft de besluiten (reglementen) van de FIFA en de UEFA houdende tenuitvoerlegging van een internationaal transfersysteem waarbij een vergoeding wordt opgelegd voor de transfer, de promotie of de opleiding van beroepsspelers of spelers die beroepsspeler geworden zijn, ongeacht hun nationaliteit, die aan het einde van hun contract het voorwerp zijn van een internationale transfer in de Gemeenschap of de EER. Bovendien is de verplichting die de FIFA oplegt aan de nationale voetbalbonden om een gelijkaardig systeem op nationaal niveau in te voeren, vervat in de aangemelde besluiten.
107.Bij een dergelijke aanmelding moet de Commissie zich uitspreken over de verenigbaarheid met artikel 85 van situaties die het Hof niet heeft veroordeeld, aangezien zij geen schending inhouden van artikel 48 van het Verdrag. Het betreft de betaling van vergoedingen bij een internationale transfer in de EER van spelers van derde landen aan het einde van hun contract met een club uit een land van de Gemeenschap of de EER en de door de FIFA aan de nationale voetbalbonden van de Gemeenschap en de EER opgelegde verplichting om nationale transferregelingen in te voeren. De aanmelding is evenwel door de UEFA en de FIFA ingetrokken. Geen enkel alternatief systeem is bij de Commissie aangemeld of haar formeel medegedeeld.
H - De financiële sector 66
Arrest van het Hof van Justitie van 15.12.1995 in zaak C-415/93, Koninklijke Belgische voetbalbond tegen Bosman, Jurispr. 1995, blz. I-4921.
108.De Commissie heeft op 24 juni voor een periode van 10 jaar haar toestemming verleend aan een wereldwijd, algemeen en uitsluitend samenwerkingsakkoord tussen de Banque nationale de Paris en de Dresdner Bank. De samenwerking betreft inzonderheid de internationale activiteiten, maar houdt tevens in dat producten in Frankrijk en Duitsland ter beschikking worden gesteld van de partner met het oog op distributie ervan via zijn netwerk. Op dit punt heeft de Commissie de wijziging verkregen van de aanvankelijk aangemelde clausule die elke partner een absoluut veto gaf ten aanzien van elke samenwerkingsovereenkomst die de andere partij wenste te sluiten met een van haar nationale concurrenten. 109.Vorig jaar keurde de Commissie een bekendmaking goed met betrekking tot de toepasselijkheid van de mededingingsvoorschriften van het EU-Verdrag op grensoverschrijdende credit67 overmakingen . Er dient te worden aan herinnerd dat de bekendmaking betrekking heeft op niet-tarifaire en tarifaire mededingingsaangelegenheden. Wat de niet-tarifaire mededingingsaangelegenheden betreft, geven de voorschriften inzake lidmaatschap van een grensoverschrijdend credit-overmakingssysteem aanleiding tot bezorgdheid op gebied van kartelvorming, inzonderheid wanneer het systeem een essentiële faciliteit is. In 1996 hebben de diensten van de Commissie het clearing- en afwikkelingsysteem voor ecutransacties van de 'ECU Banking Association' getoetst aan de vereisten van de bekendmaking. Zij hebben geconcludeerd dat het systeem aan deze vereisten voldoet en de zaak gesloten bij administratief schrijven. Twee andere systemen die specifiek betrekking hadden op grensoverschrijdende credit-overmakingen, meer bepaald IBOS en Eurogiro, werden goedgekeurd bij administratief schrijven omdat zij niet als essentiële faciliteit in de zin van de bekendmaking konden worden aangemerkt, hoewel zij beperkende lidmaatschapregels bevatten. Met betrekking tot deze twee zaken en tot een derde zaak welke door de Danish Bankers Association was aangemeld, onderzochten de diensten van de Commissie voorts of er problemen rezen inzake tariefconcurrentie. Inzonderheid onderzochten zij of de aan deze betalingsystemen deelnemende banken onderling een interbancair transactietarief waren overeengekomen en, indien ja, of een dergelijk tarief voor vrijstelling in aanmerking kwam. In de IBOS-zaak bleek er geen sprake te zijn van een dergelijk tarief. In Eurogiro moest aanvankelijk een multilateraal interbancair tarief (MIT) worden betaald door de bank van de zender aan de bank van de begunstigde bij dringende overmakingen, maar de partijen besloten op eigen initiatief dit tarief te laten vallen. In de Deense zaak was er sprake van een multilateraal tarief (betaald door de bank van de begunstigde aan de correspondent) maar de Commissie was van mening dat dit de mededinging niet merkbaar beperkte in de zin van artikel 85, lid 1.
67
PB C 251 van 27.9.1995, blz. 3. Zie 25e Verslag over het Mededingingsbeleid, punten 45-48.
I - Statistieken 110.In 1996 werden bij de Commissie 471 nieuwe zaken ingeschreven, waaronder 209 aanmeldingen, 168 klachten en 94 ambtshalve ingeleide procedures. Hoewel het aantal zaken lager is dan in 1995, overschrijdt het het gemiddeld aantal zaken welke in de negen laatste jaren zijn ingeleid met meer dan 10%. In 1996 is het aantal aanmeldingen drastisch gedaald terwijl het aantal klachten en ambtshalve ingeleide procedures gevoelig is gestegen. Tabel 1 : Nieuwe zaken
111.In 1996 heeft de Commissie in totaal 386 zaken afgesloten, waarvan 365 via een informele procedure, zoals administratieve brief inzake verenigbaarheid en onverenigbaarheid, afwijzing van 68 een klacht zonder beschikking en administratieve afsluiting van het dossier , en 21 door een formele beschikking. In 1996 is het aantal afgesloten zaken lichtjes gedaald in vergelijking met 1995. Tabel 2 : Afgehandelde zaken
68
Zaken die werden afgesloten omdat de overeenkomsten niet langer van kracht waren, het effect te gering was om verder onderzoek te rechtvaardigen, de klachten waren ingetrokken of omdat uit onderzoek geen concurrentiebeperkende praktijken waren gebleken.
112.Uit het algemene netto-resultaat van input en output in 1995 blijkt een verhoging met 7% ten aanzien van het aantal nog niet afgehandelde zaken eind 1995. Tabel 3 : Evolutie van de in behandeling zijnde zaken
II - Staatsmonopolies en monopolierechten A - Inleiding 113.De liberalisering van sectoren waarin traditioneel monopolies bestaan, is een fundamentele stap naar de totstandbrenging van een echte interne markt ten faveure van de Europese consumenten. De Commissie is zich niettemin ervan bewust dat de bijzondere organisatie van deze sectoren vaak beantwoordt aan rechtmatige bezorgdheden inzake sociale samenhang. Daarom ziet zij erop toe dat haar liberaliseringsmaatregelen niet het behoud van de doelstellingen van openbare dienst in de weg staan en dat de middelen om deze maatregelen ten uitvoer te brengen de mededinging en het handelsverkeer niet meer beperken dan noodzakelijk is. Zoals de Commissie heeft benadrukt in haar mededeling van 11 september inzake de diensten van algemeen belang in Europa69, is haar benadering pragmatisch, geleidelijk en aangepast aan de specifieke omstandigheden van elke sector. Zij streeft naar een brede consensus met de andere communautaire instellingen, de Lid-Staten en de belanghebbenden met betrekking tot de voorwaarden en de voortgang van de liberalisering. Deze consensus leidt vaak tot een gelijklopende fundamentele benadering van de liberaliseringsmaatregelen van de Commissie en de door de Raad en het Parlement vastgestelde harmoniseringsrichtlijnen. De Commissie is vanzelfsprekend voornemens alle rechtsinstrumenten te gebruiken waarover zij beschikt, inzonderheid de onderscheiden mededingingsvoorschriften van het EG-Verdrag, teneinde erover te waken dat de liberaliseringsdoelstellingen, welke in de richtlijnen zijn neergelegd, niet worden vervalst door de concurrentiebeperkende gedragingen van de Lid-Staten of de marktdeelnemers70. 114.De Commissie is ervan overtuigd dat de verenigbaarheid tussen de liberaliseringsdoelstellingen en de doelstellingen van diensten van algemeen belang volledig kan worden verzekerd in het kader van de bestaande communautaire voorschriften. Om die reden heeft zij zich gekant tegen voorstellen tot wijziging van artikel 90 van het Verdrag welke werden gedaan in het kader van de intergouvernementele conferentie. Een dergelijke wijziging beantwoordt geenszins aan een reële behoefte om de openbare dienst te beschermen. Zij houdt daarentegen het gevaar in dat bepaalde marktdeelnemers in sleutelsectoren van de Europese economie worden onttrokken aan alle communautaire controle, doordat oneerlijke mededingingsvoorwaarden worden gecreëerd tussen de marktdeelnemers van de onderscheiden Lid-Staten en tussen de particuliere en openbare marktdeelnemers, waarvan de gevolgen negatief kunnen zijn voor de concurrentiepositie van de Europese industrie of de prijs en de kwaliteit van de dienstverlening aan de consumenten. Het spreekt evenwel vanzelf dat de Gemeenschap eveneens een positieve rol te spelen heeft in de ontwikkeling van de openbare dienst. Zoals de Commissie heeft uiteengezet in haar mededeling van 11 september zijn talrijke communautaire initiatieven genomen in het kader van de bestaande bevoegdheden welke, samen met de maatregelen van de Lid-Staten, reeds bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen inzake openbare dienst. Dit is het geval bij sectoriële initiatieven welke erop gericht zijn een minimumniveau van openbare dienstverlening vast te stellen ten behoeve van alle burgers van de Unie, hetgeen slechts zinvol is in het licht van de 69
Mededeling van de Commissie van 11 september 1996 inzake de diensten van algemeen belang in Europa (PB C 281 van 26.9.1996, blz. 3)
70
Dit hoofdstuk is voornamelijk gewijd aan de communautaire initiatieven op het gebied van de overheidsmaatregelen welke betrekking hebben op de mededinging. De gedragingen van de ondernemingen worden in andere hoofdstukken van dit verslag besproken.
omstandigheden van elke sector op een bepaald tijdstip en logischerwijze is neergelegd in de richtlijnen en niet in het EG-Verdrag. Dit is eveneens het geval bij talrijke acties op het gebied van milieu, consumentenbeleid of transeuropese netwerken. De Commissie heeft zich ertoe verbonden deze initiatieven verder te zetten en uit te bouwen en wil aan deze verbintenis gestalte geven door de invoering van een punt "u" ("een bijdrage tot de bevordering van diensten van algemeen belang") in artikel 3 van het EG-Verdrag. Dit voorstel maakt de geleidelijke ontwikkeling van communautaire initiatieven inzake openbare dienstverlening mogelijk zonder de logica van de bevoegdheidsverdeling tussen de Gemeenschap en de Lid-Staten overhoop te gooien en zonder het huidige evenwicht tussen de communautaire doelstellingen inzake economische integratie en de nationale doelstellingen inzake openbare dienstverlening te wijzigen.
B - Telecommunicatie 115.De richtlijnen welke voortvloeien uit de mededingingsregels (artikel 90) stellen de essentiële beginselen van de liberalisering van de telecommunicatie vast. De richtlijnen op grond van artikel 100A welke gebaseerd zijn op de beginselen van de levering van een open netwerk (ONP: Open Network Provision) bereiden deze richtlijnen voor en/of vullen ze aan in die zin dat zij de nieuwe marktdeelnemers de beschikbaarheid van gehuurde lijnen, toegang tot de licenties en koppeling verzekeren, alsook hun bijdrage aan de universele dienst vaststellen.
1. Richtlijn inzake de liberalisering van de mobiele telefonie 116.De Commissie heeft op 16 januari een richtlijn goedgekeurd die de Europese markt voor mobiele 71 en persoonlijke communicatie openstelt voor concurrentie overeenkomstig de analyse in het Groenboek inzake mobiele en persoonlijke communicatie. De richtlijn is vastgesteld na overleg met de belanghebbenden op grond van een voorontwerp dat is goedgekeurd in augustus 1995. De richtlijn, die is gebaseerd op artikel 90 van het Verdrag, verzoekt de Lid-Staten de uitsluitende en bijzondere rechten op dit gebied af te schaffen en gunningsprocedures in te voeren die in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht. De richtlijn voorziet in de opheffing van de bestuursrechtelijke beperkingen betreffende het gebruik van de eigen infrastructuren of die van derden (zoals van elektriciteitsmaatschappijen of spoorwegmaatschappijen), met het oog op de totstandbrenging van mobiele netwerken en de grensoverschrijdende rechtstreekse koppeling tussen mobiele netwerken en vaste netwerken op grond van artikel 4 van de richtlijn. De Lid-Staten waarvan de netwerken minder ontwikkeld zijn (Portugal, Griekenland, Spanje en Ierland) kunnen voor de opheffing van deze beperkingen een bijkomende tenuitvoerleggingsperiode vragen. Alleen Ierland en Portugal hebben van deze mogelijkheid gebruikgemaakt72. De invoering van concurrentie op de mobiele markt is van bijzonder belang in het licht van de volledige liberalisering van de telecommunicatiesector op 1 januari 1998 aangezien aldus de mogelijkheden op een verhoging van de lokale tarieven van de vaste netwerken welke worden aangerekend aan de consument worden verminderd. Gezien de kosten van de totstandbrenging van vaste lokale abonneelijnen van spraaktelefonienetwerken zullen de nieuwe marktdeelnemers de mobiele technologieën zoals DECT of DCS 1800 kunnen gebruiken om hun abonnees te bereiken zonder een beroep te doen op de lokale abonneelijn van de oude monopolies. De huidige exploitanten van vaste netwerken zullen waarschijnlijk ertoe geneigd zijn hun installatiemonopolie maximaal te 71
Richtlijn 96/2/EG van de Commissie, tot wijziging van Richtlijn 90/388/EEG met betrekking tot mobiele en persoonlijke communicatie (PB L 20 van 26.1.1996, blz. 59). XXVe Verslag over het mededingingsbeleid (1995), punt 104
72
Op 27 november heeft de Commissie een bijkomende termijn toegekend aan Ierland (zie onderstaand punt 4).
exploiteren voordat de gevolgen van een totale mededinging merkbaar worden. In deze context verhindert de snelle prijsverlaging van de mobiele diensten dat de lokale tarieven voor vaste telefoniediensten een bepaald plafond overschrijden.
2. De richtlijn inzake de invoering van volledige mededinging 117.De Commissie keurde op 13 maart een richtlijn goed waardoor de gehele Europese markt van 73 telecommunicatiediensten en -infrastructuren voor mededinging wordt opengesteld . Deze richtlijn, die is gebaseerd op artikel 90 van het Verdrag en waarvan de goedkeuring is voorafgegaan door een breed overleg, bepaalt dat de laatste segmenten van de communautaire telecommunictiemarkt waarop monopolies gelden, op 1 januari 1998 voor mededinging zullen worden opengesteld en dat de universele dienstverlening zal worden verbeterd. De uitsluitende rechten inzake spraaktelefonie en openbare telecommunicatienetwerken moeten vóór deze datum worden opgeheven. Tevens is in de richtlijn bepaald dat uiterlijk op 1 juli 1996 het gebruik van alle alternatieve infrastructuren (zoals de telecommunicatienetwerken van spoorwegmaatschappijen en elektriciteits- en gasdistributiemaatschappijen) moet worden geliberaliseerd met het oog op het verrichten van andere diensten dan openbare spraaktelefonie waarvoor de uiterste datum blijft vastgesteld op 1 januari 1998. Niettemin voorziet artikel 2 van de richtlijn in de mogelijkheid om ruimere overgangsperiodes toe te kennen ten behoeve van Lid-Staten waarvan de netwerken klein of weinig ontwikkeld zijn. Ierland, Spanje, Portugal, Griekenland en Luxemburg hebben om een dergelijke afwijking verzocht74. Voorts zijn in de richtlijn de beginselen vastgesteld waaraan de nationale regulerende maatregelen zullen moeten voldoen vanaf 1998, meer bepaald inzake de koppeling, de toekenning van licenties en de financiering van de universele dienst. Deze bestuursrechtelijke instrumenten moeten doorzichtig zijn, niet discriminerend en de mededinging zo weinig mogelijk beperken zonder in de weg te staan van de verwezenlijking van belangrijke doelstellingen inzake openbare dienstverlening. 118.De Commissie heeft op 13 maart, de dag waarop de richtlijn inzake de volledige mededinging is goedgekeurd, eveneens een mededeling goedgekeurd inzake het begrip universele dienst en de evolutie ervan in het kader van de volledig geliberaliseerde telecommunicatieomgeving75. In deze mededeling is de universele dienst gedefinieerd als de verplichting om toegang te verlenen tot het openbare telefoonnetwerk en te zorgen voor een betaalbare telefoondienst voor alle gebruikers die daar redelijkerwijs om vragen. De Commissie is er zich van bewust dat, ondanks de vastgestelde vooruitgang op het gebied van de universele dienstverlening, er een reeks gewettigde bezorgdheden blijven bestaan, meer bepaald inzake de betaalbaarheid, de universele dienstverlening in de minder begunstigde en minder bevolkte regio's en inzake de noodzaak om kwaliteitsnormen vast te stellen. Deze bezorgdheden kunnen de invoering van specifieke maatregelen rechtvaardigen. Daartoe is in de richtlijn bepaald dat de Lid-Staten de Commissie in kennis moeten stellen van de voorgenomen maatregelen om de universele dienstverlening te garanderen.
73
Richtlijn 96/19/EG van de Commissie van 13 maart 1996 tot wijziging van Richtlijn 90/388/EEG met betrekking tot de invoering van volledige mededinging op de markten voor telecommunicatie (PB L 74 van 22.3.1996, blz. 13)
74
Op 27 november heeft de Commissie een bijkomende termijn toegekend aan Ierland (zie onderstaand punt 4).
75
Mededeling van de Commissie betreffende de universele dienst in de telecommunicatiesector in het perspectief van een volledig geliberaliseerde omgeving COM(96)73 def.
119.De Commissie heeft op 27 november de criteria bekendgemaakt waarop zij zich zal baseren om 76 de nationale mechanismen voor de financiering van de universele dienst te beoordelen . Bepaalde Lid-Staten kunnen evenwel van mening zijn dat dergelijke mechanismen niet noodzakelijk zijn omdat de verplichtingen welke uit deze dienst voortvloeien geen netto-kosten vertegenwoordigen of omdat de nettokosten de betrokken marktdeelnemer of marktdeelnemers niet op onbillijke wijze belasten. Ingeval de verplichtingen betreffende de openbare dienst een belasting inhouden, kan de Lid-Staat ervoor kiezen de dienst rechtstreeks zelf te financieren of een specifiek financieringsmechanisme invoeren. In het laatste geval mogen deze mechanismen slechts de netto-kosten dekken welke voortvloeien uit de verplichtingen inzake de universele dienst zoals zij zijn gedefinieerd in de communautaire teksten. Wat de organisaties betreft die aan de financiering van deze kosten moeten deelnemen, zijn de Lid-Staten ertoe verplicht een eventuele uitbreiding van deze verplichting tot de nieuwe marktdeelnemers of de exploitanten van mobiele telefonie te rechtvaardigen. De nationale mechanismen moeten de bijdragen billijk verdelen over de verschillende marktdeelnemers in functie van hun activiteit op de bedoelde markt en meer bepaald van hun substitueerbaarheid met de universele telefoondienst. De Commissie zal erover waken dat deze mechanismen op objectieve, nietdiscriminerende, doorzichtige en evenredige wijze functioneren.
3. Beschikking inzake de mobiele telefonie in Spanje 120.Op 18 december heeft de Commissie een beschikking vastgesteld op grond van artikel 90 van het Verdrag welke is gericht tot Spanje wegens de aanvankelijk aan Airtel Movil opgelegde betaling voor de toekenning van de tweede GSM-concessie in Spanje. Deze tweede exploitant die zijn activiteit is begonnen in oktober 1995, was geselecteerd op basis van een biedprocedure als gevolg waarvan hij ertoe was gedwongen 50 miljard ESP te betalen, terwijl de openbare maatschappij Telefonica toestemming had gekregen om GSM-diensten aan te bieden zonder voor deze vergunning te moeten betalen. Het bedrag van 85 miljard ESP stemt overeen met een derde van de noodzakelijke investeringen om het gehele Spaanse grondgebied te bestrijken. De Commissie is derhalve van mening dat Telefonica een concurrentievoordeel geniet waardoor zij haar machtspositie kan versterken ten aanzien van de tweede GSM-exploitant. Rekening houdend met dit voordeel op het gebied van de kosten, kan Telefonica de ontwikkeling van haar netwerk vertragen en aldus de productie, de afzetmogelijkheden of de technische ontwikkelingen inzake GSM beperken, dan wel haar tarieven verlagen en haar machtspositie uitbreiden op de GSM-markt aangezien Airtel niet zal kunnen volgen. De Commissie is van mening dat deze maatregel de concurrentie vervalst en strijdig is met de artikelen 90 en 86 van het Verdrag en heeft de Spaanse regering derhalve verzocht de 85 miljard ESP welke door Airtel zijn betaald, terug te betalen, dan wel gelijkwaardige corrigerende maatregelen vast te stellen. Dit initiatief van de Commissie volgt op vergelijkbare gevallen in Oostenrijk, België, Ierland en Italië77.
4. Beschikking houdende toekenning van een bijkomende overgangsperiode aan Ierland voor bepaalde aspecten van de liberalisering op telecommunicatiegebied 121.De Commissie heeft zich in haar beschikking van 27 november uitgesproken over een verzoek van Ierland om in aanmerking te komen voor een ruimere overgangsperiode met betrekking tot de 78 telecommunicatieliberalisering . Het Ierse verzoek is gedaan in het kader van de afwijkingsmogelijkheden waarin is voorzien in de richtlijnen betreffende de mobiele telefonie en betreffende de volledige mededinging voor de landen met minder ontwikkelde netwerken. Na breed overleg heeft de Commissie besloten de verzoeken gedeeltelijk in te willigen. De alternatieve 76
COM(96)608 def.
77
XXVe Verslag over het Mededingingsbeleid (1995), punten 109 en 110.
78
PB L 41 van 12.2.1997, blz. 8.
infrastructuren moeten geliberaliseerd zijn vanaf 1 juli 1997 en de volledige liberalisering zou plaatsvinden begin 2000. De rechtstreekse internationale verbindingen zullen worden geliberaliseerd voor de leveranciers van GSM-telefoniediensten vanaf 1 januari 1999 en de spraaktelefonie zal volledig geliberaliseerd zijn vanaf 1 januari 2000. Bij haar besluit heeft de Commissie rekening gehouden met de opmerkingen van de belanghebbenden welke bijna alle gekant waren tegen de toekenning van uitzonderingen. De Commissie heeft tevens zorgvuldig rekening gehouden met het Ierse argument volgens hetwelk de ontwikkeling van de telecommunicatienetwerken belangrijke kapitaalsinvesteringen heeft gevergd welke hebben geleid tot een zeer grote schuldenlast van Telecom Eireann. 122.De Commissie onderzoekt andere verzoeken om een afwijking welke zijn ingediend door Portugal, Griekenland, Luxemburg en Spanje.
C - Energie 1. Richtlijn betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit 123.Op 19 december keurde de Raad de richtlijn betreffende gemeenschappelijke regels voor de 79 interne markt voor elektriciteit goed . In de richtlijn is bepaald dat de elektriciteitsmarkt over een periode van zes jaar geleidelijk zal worden opengesteld. In de eerste fase welke uiterlijk begin 1999 aanvangt, zal de markt van elke Lid-Staat worden opengesteld voor een gedeelte dat evenredig is met het aandeel van het communautaire verbruik dat is vertegenwoordigd door eindverbruikers welke meer dan 40 GWH/jaar verbruiken per locatie in 1997. Deze drempel zal geleidelijk worden verlaagd tot 9 GWH/jaar na zes jaar. Er wordt vanuit gegaan dat aanvankelijk 23% van de markt zal worden opengesteld. Dit percentage zal toenemen tot 33% vanaf het zesde jaar. Een verdere openstelling zal later door de Commissie worden voorgesteld om in het negende jaar ten uitvoer te worden gebracht. Wat de methode betreft op grond waarvan de markt zal worden opengesteld, voert de richtlijn de optie in van een exclusieve koper, als alternatief voor de toegang van een derde tot het net via onderhandelingen. In het systeem van de exclusieve koper kunnen elektriciteitsafnemers baat vinden bij de verschillen tussen de prijzen van hun leverancier en de prijzen van de elektriciteit welke zij bij een alternatieve leverancier in of buiten hun Lid-Staat kunnen betrekken, terwijl zij afnemer blijven van de leverancier met een monopolie. In de stelsels waarin een Lid-Staat kiest voor de exclusieve koperregeling, zullen onafhankelijke producenten en zelfopwekkers het voordeel genieten van de toegang van derden ter bevoorrading van hun eigen vestigingen en die van hun dochterondernemingen welke in het systeem zijn gevestigd, en ter bevoorrading van in aanmerking komende afnemers buiten het systeem. Voorts voorziet de richtlijn in de bevoorrading via directe lijnen door producenten of elektriciteitsleveranciers (waar deze zijn toegestaan) van hun eigen vestiging en dochterondernemingen en in aanmerking komende afnemers onder bepaalde voorwaarden. De categorieën elektriciteitsafnemers die een leverancier zullen kunnen kiezen overeenkomstig de richtlijn ("in aanmerking komende afnemers"), worden vastgesteld door de Lid-Staten. De richtlijn bepaalt dat afnemers die meer dan 100 GWH/jaar verbruiken in deze categorieën moeten worden opgenomen. Voorts bepaalt de richtlijn dat distributeurs in aanmerking zullen komen om elektriciteit te betrekken bij alternatieve leveranciers ten einde zelf hun eigen afnemers te bevoorraden die in aanmerking komen. Met het oog op de verwezenlijking van de drempels inzake de openstelling van 79
Richtlijn 96/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (PB L 27 van 30.1.1997, blz. 20).
de markten waarin in de richtlijn is voorzien, zullen bepaalde Lid-Staten de categorieën van grote in aanmerking komende afnemers waarschijnlijk uitbreiden. In de richtlijn is een bepaling ingevoerd op grond waarvan een afnemer kan worden verhinderd elektriciteit te betrekken in een andere Lid-Staat indien die afnemer in die andere Lid-Staat geen in aanmerking komende afnemer zou zijn. De Commissie kan evenwel een dergelijke weigering verwerpen op verzoek van de Lid-Staat waar de afnemer gevestigd is. Deze bepaling geldt voor een periode van negen jaar hoewel de Commissie de toepassing ervan kan herzien na het verstrijken van de helft van deze periode. De bepalingen inzake de bescherming van de verplichtingen inzake openbare dienst zijn samengebracht in één artikel van de ontwerp-richtlijn. Dit biedt de Lid-Staten de mogelijkheid de aan de elektriciteitsbedrijven opgelegde openbare-dienstverplichtingen te definiëren. Deze verplichtingen kunnen betrekking hebben op veiligheid, continuïteit van de voorziening, regelmaat, kwaliteit en prijs van de leveringen, alsmede op milieubescherming. Deze bepaling biedt de Lid-Staten de mogelijkheid af te wijken van de voorschriften van de richtlijn voor zover de vervulling van deze openbare dienstverplichtingen anders wordt belemmerd. De Commissie is van mening dat de aanvankelijke openstelling van de markt waarin in de richtlijn is voorzien, een stap in de goede richting is die een dynamiek tot stand zal brengen naar de voltooiing van een volledig aan concurrentie onderworpen interne elektriciteitsmarkt in de Gemeenschap. Om dit doel te bereiken is de Commissie bereid gebruikt te maken van haar mogelijkheden om de mededingingsregels van het EEG-Verdrag toe te passen en te waarborgen dat de mededinging in deze sector niet door het handelen van ondernemingen wordt beperkt op een wijze die in strijd is met het EG-Verdrag. In dit opzicht is in het considerans van de richtlijn uitdrukkelijk gesteld dat de richtlijn geen afbreuk zal doen aan de toepassing van de mededingingsvoorschriften van het Verdrag.
2. Voorstel voor een richtlijn betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor de interne gasmarkt 124. Na de vaststelling van een gemeenschappelijk standpunt inzake de elektriciteitsrichtlijn heeft de Raad zijn aandacht gevestigd op het voorstel voor een richtlijn betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor de interne gasmarkt. Het Ierse voorzitterschap stelde een compromistekst voor na overleg met de Lid-Staten en de belanghebbenden. De gedachtenwisselingen op de Energieraad van 3 december 1996 waren toegespitst op bepaalde cruciale kwesties. Zij leidden tot unanieme conclusies. Er werd overeengekomen dat openbaredienstverplichtingen kunnen worden opgelegd aan de bedrijven op voorwaarde dat de mededinging niet op onrechtmatige wijze wordt gehinderd. De beginselen inzake de opstelling van gescheiden rekeningen en transparantie van de rekeningen werden eveneens aanvaard, maar bij de toepassing ervan moet rekening worden gehouden met de commerciële vertrouwelijkheid en nodeloze administratieve lasten worden vermeden. Met betrekking tot de toegang tot het systeem stelde het voorzitterschap voor dat dit zou geschieden via een stelsel van gereguleerde toegang van derden of onderhandelde toegang van derden. Verder onderzoek is noodzakelijk met betrekking tot de kwesties die verband houden met het openstellen van de markt en lange termijn bevoorradingscontracten (de zogenoemde "Take or pay"-overeenkomsten). De Raad is voornemens een gemeenschappelijk standpunt vast te stellen in mei 1997.
D - Postdiensten 1. Voorstel voor een richtlijn betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de postdiensten
125.Op de bijeenkomst van de Raad van 18 december is een principeakkoord gesloten over de cruciale punten van het ontwerp voor een richtlijn dat is gebaseerd op de artikelen 57, 66 en 100A van het Verdrag, met betrekking tot gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de postdiensten. Krachtens dit akkoord kan de gereserveerde sector, voor zover dit noodzakelijk is voor het behoud van de universele dienst, zendingen omvatten die minder wegen dan 350 gram en/of minder kosten dan vijfmaal het basisposttarief, ongeacht of het binnenlandse post, grensoverschrijdende en/of direct mail betreft. De omvang van de gereserveerde sector wordt vóór het jaar 2000 opnieuw onderzocht met het oog op toepassing ervan vanaf 2003 op grond van nieuwe voorstellen van de Commissie welke moeten zijn ingediend vóór 1999. Bij deze nieuwe voorstellen dient rekening te worden gehouden met de economische, sociale en technologische ontwikkelingen. Zij kunnen leiden tot een grotere liberalisering van de postactiviteiten. Bij ontstentenis van latere wijzigingen van de richtlijn, zal zij verstrijken op 31 december 2004. Momenteel wordt verder van gedachten gewisseld over de andere aspecten van het ontwerp. De voorstellen zullen eveneens worden besproken in het Europees Parlement in het kader van de gebruikelijke wetgevende procedures.
2. Ontwerp van mededeling inzake de toepassing van de mededingingsvoorschriften op de postsector 126.Ten einde de transparantie en de rechtszekerheid ten behoeve van de onderscheiden belanghebbenden te verhogen, is de Commissie voornemens een mededeling bekend te maken inzake de uitleg die zij geeft aan de onderscheiden mededingingsvoorschriften van het EG-Verdrag met het oog op toepassing ervan op de postsector. In deze mededeling zal rekening worden gehouden met de evolutie van de gedachtenwisselingen over de ontwerp-richtlijn en met de ingekomen opmerkingen 80 ingevolge de publikatie in 1995 van het voorontwerp van de mededeling .
E - Vervoer 127.In de vervoersector ziet de Commissie inzonderheid erop toe dat de gunstige gevolgen van de liberalisering niet in het gedrang worden gebracht door monopolistische en/of discriminerende gedragingen op gebied van de infrastructuur en de essentiële diensten. Deze gedragingen zijn vaak het gevolg van overheidsmaatregelen en dienen te worden getoetst aan artikel 90 van het EG-Verdrag.
1. Luchthavens 128.Op 15 oktober heeft de Raad een richtlijn betreffende de grondafhandelingsactiviteiten op de 81 luchthavens van de Gemeenschap vastgesteld . De richtlijn voorziet erin dat de grondafhandelingsdiensten van de luchthavens voor concurrentie worden opengesteld, inclusief de zelfafhandelingsactiviteiten van de luchtvaartmaatschappijen. Voor de bagageafhandeling, de platformafhandeling, de brandstof- en olielevering en de vracht- en postafhandeling kunnen de Lid-Staten het aantal bedrijven tot twee beperken waarvan ten minste één onafhankelijk moet zijn van de luchthaven en van de dominerende luchtvaartmaatschappij. De bedrijven die diensten verstrekken ten behoeve van derden moeten een boekhoudkundige transparantie garanderen en de luchthaven mag de afhandelingsactiviteit niet financieren met inkomsten uit zijn monopolie. 80
PB C 322 van 2.12.1995, blz. 3. Zie tevens het XXVe Verslag over het Mededingingsbeleid (1995), punt 118. Deze opmerkingen zijn in een samenvatting bekendgemaakt op 17 oktober (COM(96)480).
81
Richtlijn 96/67/EG van de Raad van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap (PB L 272 van 25.10.1996, blz. 36).
De onderscheiden onderdelen van de richtlijn treden geleidelijk in werking naargelang het type activiteit en het belang van de luchthaven. De Commissie kan, na onderzoek, uitzonderingen toelaten wegens ernstige capaciteitsproblemen of ruimteproblemen op een bepaalde luchthaven. 129.Verder past de Commissie de mededingingsvoorschriften toe op de gedragingen van ondernemingen en op de maatregelen van de Staten inzake de luchthavenactiviteiten, onder meer de landingsrechten en de grondafhandeling. Met betrekking tot de grondafhandelingsdiensten heeft de Commissie een procedure ingeleid op grond van de artikelen 90 en 86 ten aanzien van Griekenland wegens het exclusieve recht van Olympic Airlines om diensten te verlenen aan derden. Ingevolge deze procedure heeft de Griekse regering zich ertoe verbonden de luchthavendiensten één jaar eerder dan is voorzien in de richtlijn voor concurrentie open te stellen en kwaliteitsnormen, controles, tarieven welke de reële kostprijs beter benaderen, een onafhankelijke boekhouding voor de grondafhandelingsdiensten en betere infrastructuren in te voeren. 130.Wat de landingsrechten betreft, zag de Commissie zich ertoe verplicht een inbreukprocedure in te leiden op grond van artikel 169 van het EG-Verdrag ten aanzien van België aangezien deze Lid-Staat de maatregelen welke hij heeft genomen om een einde te stellen aan het kortingenstelsel dat van kracht is op de luchthaven Brussel Nationaal, nog steeds niet heeft medegedeeld. Dit stelsel werd door de Commissie strijdig geacht met de artikelen 90 en 86 van het EG-Verdrag in een beschikking welke in 1995 is vastgesteld op grond van artikel 9082.
2. Havens 131.Ingevolge een klacht van de Deense zeevervoermaatschappij Mercandia, is de Commissie tussenbeide gekomen bij de Deense regering ten einde te garanderen dat de mededinging in het vervoer per ferry tussen Denemarken en Zweden niet op onrechtmatige wijze zou worden beperkt door overheidsmaatregelen. Het betrof meer bepaald de weigering van de autoriteiten om toegang te verlenen tot de haven van Helsingør aan andere bedrijven die ScandLines A/S, waarover het Deense overheidsbedrijf DSB en de Zweedse onderneming SweFerry de gezamenlijke zeggenschap uitoefenen, kunnen beconcurreren. ScandLines genoot een exclusiviteit voor het overzetten van motorvoertuigen van deze haven naar het Zweedse Helsingborg. De Commissie is van mening dat het weigeren van toegang tot een essentiële infrastructuur diende te worden aangemerkt als een overheidsmaatregel die de positie van het overheidsbedrijf beschermde en versterkte in strijd met artikel 90, juncto artikel 86 van het EG-Verdrag. De conclusie van de Commissie viel in essentie samen met een aanbeveling van de Deense raad voor de mededinging aan de Deense regering in 1993. Na contacten met de Commissie heeft de Deense regering aanvaard aan een nieuwe ferrymaatschappij, die is geselecteerd via een aanbestedingsprocedure, toegang te verlenen tot de haven van Helsingør.
F - Andere staatsmonopolies van commerciële aard 132.De Commissie heeft haar inspanningen verder gezet ten einde de naleving te garanderen van de bepalingen van artikel 37 van het EG-Verdrag. Het spreekt vanzelf dat inzonderheid aandacht is geschonken aan de aanpassing van nationale monopolies van commerciële aard in de nieuwe Lid-Staten.
82
XXVe Verslag over het Mededingingsbeleid (1995), punt 120.
1. Het Oostenrijkse, Zweedse en Finse alcoholmonopolie 133.Het Oostenrijkse alcoholmonopolie is aangepast in die zin dat vanaf 1 januari 1996 de exclusieve rechten inzake invoer en en gros verhandeling van alcoholhoudende dranken uit andere Lid-Staten is 83 opgeheven . 134.Aangezien de exclusieve rechten voor invoer, uitvoer, productie en groothandelsverkoop reeds in 1995 zijn opgeheven in Zweden en Finland heeft de Commissie zich toegespitst op de detailhandelactiviteiten. De Commissie is niet van mening dat de bestaande exclusieve rechten ten aanzien van detailhandelactiviteiten strijdig zouden zijn met het Gemeenschapsrecht, rekening houdend met de nagestreefde doelen, voor zover is gegarandeerd dat de uit andere Lid-Staten 84 ingevoerde producten niet worden gediscrimineerd ten aanzien van de nationale producten . In beide landen zijn permanente follow-up-regelingen ingevoerd ten einde te waken over de naleving van deze fundamentele doelstelling. De Zweedse mededingingsautoriteit en het Finse productcontroleagentschap brengen regelmatig verslag uit over de werking van de kleinhandelsactiviteiten. De Commissie volgt van nabij de activiteit van beide monopolies, onder meer op grond van deze verslagen, zonder de mogelijkheid uit te sluiten om ingevolge bij haar ingediende klachten formele procedures in te leiden ingeval het discriminatieverbod niet doelmatig zou zijn gegarandeerd.
2. Het Oostenrijkse monopolie op tabaksproducten 135.Krachtens artikel 71 van de Toetredingsakte is Oostenrijk ertoe verplicht het monopolie op tabaksproducten geleidelijk aan te passen ten einde uiterlijk op 31 december 1997 elke discriminatie op te heffen tussen de onderdanen van de Lid-Staten inzake de bevoorradings- en de afzetvoorwaarden. De Commissie is van mening dat de wijze waarop dit monopolie geleidelijk wordt afgebroken, ontoereikend is. Hoewel Oostenrijk reeds vanaf begin 1996 de exclusieve rechten op de invoer en op de groothandelsverkoop ten aanzien van communautaire producten heeft afgeschaft, is in de nieuwe wetgeving voorzien in onrechtmatige voorwaarden welke van toepassing zijn op de nieuwe bedrijven en die een discriminatie inhouden ten gunste van het oude nationale monopolie85. Om die reden heeft de Commissie een inbreukprocedure ingeleid tegen Oostenrijk.
83
Artikel 106, leden 1 en 2, van de wet nr. 703/1994 van 31.08.1994.
84
XXVe Verslag over het Mededingingsbeleid (1995), punt 126.
85
Wet nr. 830 van 21.12.1995 (BGBl. 279).
III - Concentratiecontrole A - Inleiding 1
1. Dit jaar is het aantal concentraties dat in de werkingssfeer van de concentratieverordening vallen, aanzienlijk toegenomen in vergelijking met 1995. Dit wijst erop dat de integratie van de Europese ondernemingen en markten aanhoudt. Ondanks deze ontwikkeling zijn er nog steeds een aantal concentraties met grensoverschrijdende gevolgen welke buiten de werkingssfeer van de verordening vallen omdat de betrokken ondernemingen niet voldoen aan de vereiste omzetdrempels.
2. De Commissie ontving 131 kennisgevingen (1995: 114) en nam 125 eindbeslissingen (1995: 109). In 1996 was er opnieuw een aanzienlijke toename van de activiteit (ongeveer 15%) ten opzichte van het voorgaande jaar. In totaal werden zes tweede-faseonderzoeken beëindigd tegen zeven het voorgaande jaar. Drie operaties (Gencor/Lonrho, Kesko/Tuko en Saint Gobain/Wacker Chemie/NOM) werden verboden tegen twee in 1995. Voor twee operaties (Kimberly-Clark/Scott en CibaGeigy/Sandoz) werd het licht op groen gezet na een grondig onderzoek en mits bepaalde voorwaarden worden vervuld (1995: 3) en in één zaak (Telefonica/Sogecable/Cablevision) werd de operatie door de partijen afgeblazen. Voorts werden twee beschikkingen van de Commissie op grond van artikel 8 van de concentratieverordening (Shell/Montecatini en RTL/Veronica/Endemol) gewijzigd na belangrijke structurele wijzigingen van beide operaties. De Commissie verwees drie zaken naar de bevoegde mededingingsautoriteiten van de Lid-Staten en één beschikking van de Commissie werd vastgesteld op grond van een verwijzing van een Lid-Staat. Met betrekking tot concentraties in de kolen- en staalnijverheid nam de Commissie zeven beschikkingen op grond van artikel 66 van het EGKS-Verdrag. 3. In de zes jaar sinds de concentratieverordening in werking is getreden, nam de Commissie 508 eindbeslissingen. Uit de sectorale uitsplitsing blijkt dat grote aantallen aanmeldingen een bijzonder dynamische, economische ontwikkeling in bepaalde sectoren weergaven, meer bepaald in de sectoren telecommunicatie, financiële diensten, farmaceutica, verzekeringen en media.
B - Herziening van de concentratieverordening 4. Na zes jaar ervaring met de concentratieverordening is gebleken dat ondanks de doeltreffendheid van het instrument een belangrijk aantal concentraties met aanzienlijke grensoverschrijdende gevolgen niet voldoen aan de drempels van de concentratieverordening en derhalve niet krachtens deze verordening worden aangemeld. Ten einde deze situatie en andere problemen, meer bepaald de meervoudige nationale aanmeldingen en de kwestie van de gemeenschappelijke ondernemingen met het karakter van een samenwerking of een concentratie, te verhelpen, heeft de Commissie een breed overleg ingeleid en een groenboek gepubliceerd in januari 1996 ten gevolge waarvan een voorstel is gedaan om de concentratieverordening te herzien. Essentiële punten welke door de Commissie zijn voorgesteld omvatten: (1) een verlaging van de vereiste omzetdrempels (3 miljard ECU in plaats van 5 voor de wereldwijde omzet en 200 miljoen ECU in plaats van 250 voor de communautaire omzet), (2) de invoering van verlaagde omzetdrempels (respectievelijk 2 miljard ECU en 100 miljoen ECU) voor concentraties welke 1
Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB L 395 van 30.12.1989, blz. 1).
1
gelijktijdig dienen te worden aangemeld in minstens drie Lid-Staten ten einde een "one-stop shop"procedure tot stand te brengen ten behoeve van de ondernemingen, (3) de uitbreiding van de toepassing van de procedure van de concentratieverordening tot alle volwaardige gemeenschappelijke ondernemingen, meer bepaald de ondernemingen met het karakter van een concentratie en de ondernemingen met het karakter van een samenwerking (waarop artikel 85 van het EG-Verdrag van toepassing is), (4) een vereenvoudiging van de voorwaarden voor de verwijzing van zaken van de Commissie naar een Lid-Staat (artikel 9) en van een Lid-Staat naar de Commissie (artikel 22), (5) de invoering van een bepaling die uitdrukkelijk voorziet in de mogelijkheid om verbintenissen aan te gaan in de eerste fase van het onderzoek, en (6) verschillende andere minder belangrijke punten zoals een wijziging van de definitie van de omzet voor banken en financiële instellingen. Na de indiening van het voorstel van de Commissie bij de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité in september 19962, is in de werkgroep van de Raad verder van gedachten gewisseld over de onderscheiden wijzigingen welke door de Commissie zijn voorgesteld. Op 13 november 1996 vond een gedachtenwisseling plaats over het voorstel van de Commissie in de Industrieraad. De Raad kwam tot de conclusie dat er geen gekwalificeerde meerderheid was voor de verlaging van de omzetdrempels maar bereikte overeenstemming over de noodzaak om een oplossing te vinden voor het probleem van concentraties welke momenteel gelijktijdig dienen te worden aangemeld in minstens drie Lid-Staten. Daartoe werd een aantal criteria overeengekomen welke moeten worden gebruikt om de bevoegdheid van de Commissie op dit gebied vast te stellen. De Commissie werkt aan deze criteria en handhaaft haar huidig voorstel. Het Economisch en Sociaal Comité bracht verslag uit over het Groenboek op 17 mei 1996 en over de voorgestelde wijziging op 31 oktober 1996. Het Europees Parlement keurde op 12 november 1996 het verslag goed over het Groenboek en over de herziening ervan. Het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité hebben het voorstel van de Commissie in hun verslagen gunstig bejegend.
C - Nieuwe ontwikkelingen 1. De relevante productenmarkten 5. Een aantal nieuwe ontwikkelingen vond plaats met betrekking tot de definitie van de productenmarkt, inzonderheid op het gebied van de farmaceutische nijverheid en de detailhandel. Op het gebied van de farmaceutische industrie heeft de eerste tweede-fasezaak in de sector, meer bepaald de concentratie tussen de twee grote Zwitserse ondernemingen Ciba-Geigy en Sandoz in een nieuwe onderneming, Novartis, aanleiding gegeven tot een verfijndere marktanalyse. Uiteindelijk werd de concentratie door de Commissie goedgekeurd op voorwaarde dat een verbintenis wordt nageleefd op het gebied van producten inzake diergezondheid. Op detailhandelsgebied hebben deze ontwikkelingen zich voorgedaan met betrekking tot de goedgekeurde verwerving van het Oostenrijkse Billa door de Duitse onderneming Rewe, alsook in de eerste tweede-fasezaak in deze sector, die betrekking had op de twee Finse ondernemingen Kesko en Tuko en werd afgesloten met een verbodsbeschikking. 6. Overeenkomstig de praktijk van de Commissie kunnen geneesmiddelen volgens de "Anatomical Therapeutic Classification" (ATC) welke is gesteund en gebruikt door de WGO, in categorieën worden ingedeeld. Inzonderheid het derde niveau van de ATC-classificatie laat een herindeling van 2
Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 4064/89 van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB C 350 van 21.11.1996, blz. 8).
2
geneesmiddelen op basis van de therapeutische indicatie toe, dit wil zeggen op basis van het gebruik waarvoor zij zijn bestemd. Derhalve is dit een geschikt instrument voor een eerste onderzoek van de potentiële relevante markten. In de zaak Ciba-Geigy/Sandoz heeft de Commissie voor het eerst het probleem grondiger behandeld dat de analyse niet noodzakelijkerwijze dient te worden beperkt tot een afbakening op grond van het derde niveau van de ATC-classificatie, hoewel een marktdefinitie op grond hiervan in veel gevallen dienstig is. Een dergelijke afbakening kan in sommige gevallen te eng zijn en in andere gevallen te ruim. De substitueerbaarheid van producten hangt uiteindelijk af van de indicatie waarvoor zij zijn goedgekeurd of voorgeschreven of van de substitueerbaarheid ervan aan de vraagzijde vanuit het standpunt van de consumenten met betrekking tot OTC-producten. Bij door artsen voorgeschreven geneesmiddelen is het derhalve afhankelijk van het standpunt van de voorschrijvende artsen, die zich baseren op objectieve wetenschappelijke bevindingen inzake doelmatigheden en gelijkenissen tussen geneesmiddelen. Om die reden hield de Commissie in deze zaak rekening met de vraag of de geneesmiddelen welke in een bepaalde ATC-categorie, meer bepaald het derde niveau, waren ondergebracht, daadwerkelijk voor hetzelfde gebruik waren bestemd, dan wel of geneesmiddelen die in andere ATC-categorieën vergelijkbare effecten sorteerden voor vergelijkbaar gebruik waren bestemd. 7. In de zaken Rewe/Billa en Kesko/Tuko oordeelde de Commissie in overeenstemming met eerdere besluiten dat er een algemene markt is voor levensmiddelendetailhandel die alle kleinhandelszaken omvat welke een typisch gamma dagelijkse consumentengoederen in de segmenten levensmiddelen en niet-levensmiddelen aanbieden, met uitzondering van speciaalzaken. In de levensmiddelendetailhandel zijn er verschillende typen distributiesystemen die van elkaar verschillen naargelang de breedte en diepte van de productengamma's en de grootte van de winkels. Er bestaat concurrentie tussen deze typen distributiesystemen. 8. Op de inkoopmarkt voor de levensmiddelendetailhandel, meer bepaald de dagelijkse consumentengoederen, waar de levensmiddelenkleinhandelaren aan de vraagzijde staan en de producenten aan de aanbodzijde, was de Commissie in de zaak Rewe/Billa van mening dat een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de vraag naar verschillende categorieën producten welke gedeeltelijk via verschillende distributiekanalen worden gedistribueerd. In de zaak Kesko/Tuko bevestigde de Commissie deze benadering en was zij van mening dat elke productcategorie uit het oogpunt van de vraag een afzonderlijke relevante markt is. In deze zaak werd tevens onderstreept dat de producenten van andere goederen dan levensmiddelen over andere distributiekanalen beschikten.
2. De relevante geografische markt 9. Bij de beoordeling van de voorgenomen concentratie tussen Rewe/Billa en Kesko/Tuko moest de Commissie eveneens de kleinhandelsmarkten voor levensmiddelen en dagelijkse consumentengoederen geografisch definiëren. Vanuit het rechtstreekse standpunt van de consument zijn de relevante geografische markten de lokale markten waarop de betrokken ondernemingen verkooppunten hebben. Deze markten kunnen volgens de Commissie worden gedefinieerd als markten welke een cirkelvormig gebied bestrijken met een straal die ongeveer gelijk is aan de afstand die in 20 minuten per auto kan worden afgelegd. Een beoordeling die tot deze lokale markten is beperkt, is evenwel onbruikbaar indien een groot aantal lokale markten waarop de concentratie betrekking heeft, zo nauw met elkaar zijn verbonden dat zij elkaar overlappen en aldus een veel groter gebied omvatten of zelfs het gehele grondgebied van een Lid-Staat bestrijken. In deze context dient rekening te worden gehouden met het feit dat de concurrentiebetrekkingen tussen de grote kleinhandelsketens niet zijn beperkt tot lokale concurrentie, maar een veel grotere geografische
3
omschrijving betreffen. Dit blijkt ondermeer uit de sterk gecentraliseerde besluiten welke door de grote detailhandelsketens worden getroffen inzake de aangeboden productengamma's.
3. Beoordeling van een machtspositie 3.1. Beoordeling van een machtspositie van één onderneming 10. De Commissie behandelde de kwestie van een machtspositie van één onderneming in de sector consumentengoederen in de zaak Kimberly-Clark/Scott. Zij kwam tot de conclusie dat de concentratie zou leiden tot een machtspositie van de uit de concentratie ontstane onderneming op de Britse en Ierse markten voor toiletpapier, keukenpapier en papieren zakdoekjes/gezichtsdoekjes. De conclusie inzake de machtspositie van Kimberly-Clark/Scott na de concentratie was gebaseerd op de hoge aandelen van de partijen in het VK/Ierland met betrekking tot de verkoop van doekjes, de productiecapaciteit en de sterke concurrentiepositie van de merken van de partijen, meer bepaald Kleenex en Andrex, nummer 1 en 2 in het Verenigd Koninkrijk en Ierland. De controle van de partijen over de twee toonaangevende merken, welke essentiële merken zijn die de kleinhandel in voorraad moet hebben, hun positie als toonaangevende leverancier van eigen-merkproducten en hun algemene sterke positie op de markt leiden tot de totstandbrenging van een machtspositie. De Commissie was inzonderheid van mening dat er na de concentratie niet langer voldoende sterke concurrentie zou zijn tussen de merken waardoor een essentiële concurrentiedynamiek op de Brits/Ierse doekjesmarkten wordt opgebouwd. Gebonden verkopen en verkoopbeleid, het koppelen van merkproducten en eigenmerkproducten enerzijds en de twee belangrijkste merken anderzijds leidt waarschijnlijk tot concurrentievervalsend gedrag ingevolge de totstandbrenging van een machtspositie. Deze vrees werd uiteindelijk door de partijen weggenomen via een ingewikkeld ontmantelingsaanbod dat betrekking had op de productiecapaciteit en op de merken. 3.2. Duopolistische machtspositie 11. De Commissie besloot zich te verzetten tegen de voorgenomen concentratie van Gencor's en Lonrho's belangen in de platinumontginning. Zij was van mening dat de concentratie zou leiden tot de totstandbrenging van een duopolistische machtspositie op de wereldwijde platinum- en rhodiummarkten. Er wordt aangenomen dat het grootste deel van de wereldwijde platinum- en rhodiumreserves in handen zijn van slechts vier leveranciers. De Anglo American Platinum Corporation (Amplats), Impala Platinum, Lonrho Platinum Devision (LPD) en de Russische producent van de Noril'sk mijn in Noord-Siberië. In 1995 vertegenwoordigden deze vier leveranciers ongeveer 90% van de totale platinum- en rhodiumverkoop. De platinum- en rhodiummarkten vertoonden veel kenmerken van een oligopoliede markt: - De vraagzijde kent een bescheiden groei, de vraag is onelastisch (wat de prijs betreft) en de koopkracht vormt onvoldoende tegengewicht. Derhalve zijn de afnemers zeer kwetsbaar voor potentieel misbruik. - De aanbodzijde is zeer sterk geconcentreerd met een hoge transparantie voor een homogeen product, een ontwikkelde productietechnologie, hoge toetredingsdrempels (inclusief hoge onbeïnvloedbare reeds eerder gemaakte kosten) en producenten met financiële banden en contacten met vele markten.
4
De uit concurrentieoogpunt voornaamste gebeurtenissen in de jongste jaren zijn de expansie van LPD en de Russische verkoop van voorraden welke gedeeltelijk zijn ingegeven door hun behoefte aan valuta. De onderhavige concentratie zou hebben geleid tot de uitschakeling van LPD als concurrent. Bovendien wordt aangenomen dat de Russische voorraden binnenkort zullen zijn uitgeput. Het onderzoek van de Commissie heeft aangetoond dat Amplats en Impala/LPD na de concentratie geen concurrentie stimulans meer zouden hebben.
3.3. Sterke positie aan de vraagzijde 12. Een sterke positie aan de vraagzijde kan van belang zijn voor de beoordeling van concentraties vanuit twee standpunten. Het kan de markt van de leverancier beperken en derhalve als tegengewicht funtioneren. Het kan eveneens leiden tot de totstandbrenging van koopkracht ten aanzien van de leveranciers ingeval een machtspositie ontstaat aan de aanbodzijde van een markt. Om die reden kan het eveneens noodzakelijk zijn concentraties te beoordelen vanuit de vraag of zij al dan niet leiden tot een dominante positie aan de vraagzijde. In de zaak Rewe/Billa, heeft de Commissie uiteengezet dat de macht van een kleinhandelsonderneming aan de vraagzijde wordt bepaald door de mate waarin een producent zijn producten via een kleinhandelsbedrijf moet verkopen. In de context van de concentratiecontrole is de essentiële vraag niet de potentiële afhankelijkheid van afzonderlijke individuele leveranciers. Doorslaggevend is de vraag of de leveranciers in het algemeen de mogelijkheid hebben de leveringen aan de betrokken detailhandelaar te vervangen door leveringen aan andere afnemers. In dit opzicht heeft de Commissie in de Rewe/Billa en Kesko/Tuko-zaken drie algemene vaststellingen gedaan. De macht aan de vraagzijde is voornamelijk afhankelijk van het marktaandeel van de kleinhandelaar op de kleinhandelsmarkt. Er dient evenwel eveneens rekening te worden gehouden met het feit dat de macht aan de vraagzijde, welke is uitgedrukt in het marktaandeel in de levensmiddelenkleinhandel, verschillende gevolgen kan hebben voor bepaalde productcategorieën naargelang er al dan niet distributiekanalen bestaan. Tenslotte kan de marktpositie van bepaalde merken welke voor de kleinhandelaar onontbeerlijk zijn, een tegengewicht vormen.
D - Media 13. De jongste jaren is het aantal zaken in de mediasector welke door de Commissie zijn behandeld op grond van de concentratieverordening, aanzienlijk gestegen. De aangemelde concentraties hadden tot recentelijk voornamelijk betrekking op gemeenschappelijke ondernemingen welke zich toespitsten op een nationale mediamarkt. De doorslaggevende zaken hadden voornamelijk betrekking op allianties van nationale bedrijven welke aanleiding gaven tot een concurrentieprobleem op een specifieke nationale markt of in een specifieke Europese regio. Recentelijk is er een trend ontstaan naar grensoverschrijdende allianties in de televisiesector met een Europees perspectief. Deze allianties zijn voornamelijk complementair in termen van nationale markten waarop de partijen werkzaam zijn. Zij kunnen evenwel leiden tot een wezenlijke wijziging van het televisielandschap in de Europese Unie. De zaak Bertelsmann/CLT is een voorbeeld van dit type concentratie. Bij deze operatie fuseren UFA, de holding waarin de televisie-, film- en radioactiviteiten van Bertelsmann zijn ondergebracht, en het CLT-concern in een gemeenschappelijke onderneming en creëren aldus een vooraanstaand Europees bedrijf in de sector niet-betaaltelevisie. De Commissie heeft haar goedgekeuring gehecht aan de concentratie aangezien er slechts een overlapping is in de TV-activiteiten van de partijen in Duitsland waar CLT/UFA te kampen heeft met sterke concurrentie van commerciële TV-zenders die gelieerd zijn aan het Kirch-concern.
5
3
14. Zoals reeds gemeld vorig jaar , zijn er de laatste jaren verbodsbeschikkingen gegeven in drie mediazaken. Een van deze verbodsbeschikkingen had betrekking op de Nederlandse gemeenschappelijke onderneming op televisiegebied, Holland Media Groep (HMG) tussen RTL, Veronica en Endemol. HMG werd verboden in september 1995 wegens de verticale integratie tussen de belangrijkste Nederlandse televisieproducent en de belangrijkste Nederlandse commerciële omroep en de horizontale integratie van drie algemene omroepen hetgeen leidde tot een machtspositie op de televisiereclamemarkt. De concentratie kon in 1996 echter worden goedgekeurd na wezenlijke wijzigingen. De complete terugtrekking van de televisieproducent Endemol uit HMG en de voorgestelde omvorming van RTL5 van een algemene omroep in een thematische omroep nam de concurrentieproblemen weg op de televisieproductiemarkt en de televisiereclamemarkt. 15. In juli 1995 kwamen Telefonica en Sogecable (Canal Plus Spanje) overeen hun activiteiten inzake de dienstverlening aan kabelmaatschappijen en hun audiovisuele en televisiediensten te fuseren in een gemeenschappelijke onderneming, meer bepaald Cablevision. Deze gemeenschappelijke onderneming zou eveneens zijdelingse gevolgen hebben gehad voor de spraaktelefonie en de communicatiemarkten. De partijen waren van mening dat het een louter nationale operatie betrof en derhalve werd zij niet aangemeld bij de Commissie. Op 1 maart 1996 hechtte de Spaanse regering haar goedgekeuring aan Cablevision als een concentratie van nationale dimensie. De operatie werd voltooid en Cablevision was werkzaam op de markt gedurende verschillende maanden. De Commissie was evenwel van mening dat de operatie diende te worden aangemeld krachtens de concentratieverordening aangezien de betrokken ondernemingen met wier omzet rekening diende te worden gehouden, enerzijds Telefonica en anderzijds Canal Plus Spanje waren waarvan de omzet diende te worden gevoegd bij de omzet van Canal Plus Frankrijk en het Prisa concern (welke volgens de Commissie de gezamenlijke zeggenschap uitoefenden over Canal Plus Spanje waarin zij respectievelijk een belang van 25% hadden). Op 29 maart 1996 deed de Commissie een mededeling van punten van bezwaar toekomen aan Telefonica en Canal Plus overeenkomstig artikel 18 van de verordening, om de betrokken ondernemingen aldus de gelegenheid te bieden te antwoorden op de bezwaren van de Commissie voordat eventueel beschikkingen op grond van artikel 8 (inclusief eerdere voorlopige maatregelen) en artikel 14 van de bedoelde verordening zouden worden vastgesteld omdat Cablevision had verzuimd de operatie aan te melden bij de Commissie en ze reeds ten uitvoer had gebracht. Tenslotte deden de partijen aanmelding op 31 mei. De Commissie besloot tot een grondig onderzoek van de operatie omdat zij ernstig twijfelde aan de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt. Inzonderheid stelde de Commissie vast dat de concentratie enerzijds kon leiden tot een afsluiting van de markt aangezien de nieuwkomers werden belet de markt van diensten ten behoeve van kabelmaatschappijen en van audiovisuele en televisiediensten te betreden en de operatie anderzijds de komende liberalisering van de spraaktelefoniemarkt in Spanje kan uitstellen. Op 4 november 1996 bracht het Raadgevend Comité voor concentraties een advies over de zaak uit waarin het stelde dat de concentratie van communautaire dimensie was en onverenigbaar diende te worden verklaard met de gemeenschappelijke markt omdat het de totstandbrenging of versterking veroorzaakte van de machtsposities van Telefónica en Canal Plus Spanje op verschillende Spaanse markten op gebied van kabelinfrastructuren en diensten, betaaltelevisie en spraaktelefonie. Drie dagen later kondigden Telefónica en Canal Plus de splitsing van Cablevisión aan welke voortaan onder de volledige zeggenschap van Sogecable zou staan. Tevens kondigden zij de opheffing van de strategische alliantie tussen beide ondernemingen aan. 3
XXVe Verslag over het Mededingingsbeleid, punten 132-134.
6
16. De operatie gaf eveneens aanleiding tot een rechtszaak. In juli 1996 besloot de voorzitter van het Gerecht van Eerste Aanleg het verzoek van Sogecable om voorlopige maatregelen wegens 4 onontvankelijkheid te verwerpen . Sogecable verzocht het Hof te besluiten dat de Commissie geen definitief besluit mocht nemen inzake de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt of geldboeten opleggen aan de onderneming voordat het Hof zich kon uitspreken over de geldigheid van het eerdere "besluit" van de Commissie volgens hetwelk Cablevision een concentratie van communautaire dimensie was in de zin van de concentratieverordening. De voorzitter van het Gerecht oordeelde dat het in de context van voorlopige maatregelen niet mogelijk was een besluit te treffen dat de Commissie zou verhinderen haar onderzoeks- en sanctiebevoegdheden onmiddellijk uit te oefenen na de inleiding van een administratieve procedure en zelfs voordat de Commissie de voorlopige of definitieve beschikkingen heeft goedgekeurd die de partijen willen vermijden. Indien het verzoek van de klaagster zou worden ingewilligd zou de rechterlijke macht de Commissie niet controleren maar vervangen in de uitoefening van haar administratieve functies. Het toekennen van voorlopige maatregelen in de context van een administratieve Commissieprocedure zou slechts mogelijk zijn in uitzonderlijke omstandigheden welke door de partijen moeten worden bewezen.
E - Verwijzingen krachtens artikel 9 en artikel 22 17. Overeenkomstig artikel 90 van de concentratieverordening kan de Commissie een aangemelde concentratie verwijzen naar de bevoegde autoriteiten van een Lid-Staat op hun verzoek indien de concentratie op een afzonderlijke markt in de betrokken Lid-Staat het gevaar inhoudt dat een machtspositie dreigt tot stand te komen of te versterken. 18. De Commissie besloot dat het openbare bod van Gehe op Lloyds Chemists diende te worden verwezen naar de Britse mededingingsautoriteiten voor verder onderzoek. Gehe en Lloyds zijn belangrijke ondernemingen in de Britse groot- en kleinhandel in geneesmiddelen. Toen Gehe een bod uitbracht op Lloyds bestond er reeds een bod vanwege UniChem, een andere toonaangevende Britse geneesmiddelengroothandelaar/kleinhandelaar welke niet in de werkingssfeer van de concentratieverordening viel en reeds door de Britse mededingingsautoriteiten was verwezen naar de Monopolies en Mergers Commission (MMC). De verwijzing van de Gehe/Lloyds-zaak naar de Britse autoriteiten had als voordeel dat het eerste en tweede bod door dezelfde regulerende instantie in een gecoördineerd tijdsbestek kon worden onderzocht. 19. De Commissie besloot eveneens de zaken RWE/Thyssengas en Bayernwerk/Isarwerke te verwijzen naar het Bundeskartellamt met het oog op toepassing van het Duitse nationale mededingingsrecht. RWE Energie AG was voornemens een belang van 50% in Thyssengas GmbH over te nemen van VIAG s dochteronderneming Bayernwerk AG. Als tegenzet zou Bayernwerk RWE's belang in Isarwerke overnemen. Beide voorgestelde concentraties vallen binnen de werkingssfeer van de concentratieverordening en dienden derhalve bij de Commissie te worden aangemeld. De elektriciteits- en gasmarkten in Duitsland worden nog steeds gekenmerkt door een stelsel van geografische monopolies. Thyssengas is een leverancier van gas via pijpleidingen over 4
Beschikking van de voorzitter van het Gerecht van Eerste Aanleg van 12 juli 1996 in de zaak T-52/96RSogecable SA tegen de Commissie (nog niet gepubliceerd).
7
lange afstand wier bevoorradingsgebied het westelijke deel van Noordrijn-Westfalen bestrijkt. RWE, één van de vooraanstaande Duitse elektriciteitsmaatschappijen, heeft belangen in een aantal lokale energieleveranciers van steden en gemeenten welke zijn gevestigd in het bevoorradingsgebied van Thyssengas en welke gas afnemen van Thyssengas. Bayernwerk is een energieproducent wier bevoorradingsgebied het grootste deel van Beieren bestrijkt. De holding Isarwerke is de belangrijkste aandeelhouder van Isar-Amperwerke AG, een regionale energieleverancier. Het Bundeskartellamt verzocht om verwijzing in beide zaken wegens het gevaar dat machtsposities zouden worden versterkt in de regionale gas- en elektriciteitsmarkten. In beide zaken hadden de potentiële concurrentieproblemen betrekking op de regionale markt in Duitsland. Derhalve achtte de Commissie het dienstig de zaken voor verder onderzoek te verwijzen naar het Bundeskartellamt.
20. Het onderzoek van de Commissie naar de verwerving van Tuko door Kesko, twee Finse ondernemingen welke werkzaam zijn in de verkoop van dagelijkse consumentengoederen in Finland, werd ingeleid ingevolge een verzoek van de Finse mededingingsautoriteiten zonder hetwelk de Commissie in deze zaak niet bevoegd zou zijn geweest aangezien de vereiste omzetdrempels van de concentratieverordening niet werden bereikt door de betrokken partijen. In deze zaak was een Lid-Staat krachtens artikel 22 van de verordening bevoegd om de Commissie te verzoeken de zaak te onderzoeken. Uit het uitvoerige onderzoek bleek dat de operatie een machtpositie tot stand bracht die de daadwerkelijke mededinging op de kleinhandelsmarkt en de zelfbedieningsmarkten voor dagelijkse consumentengoederen in Finland aanzienlijk beperkte. Bovendien had de operatie gevolgen voor de communautaire handel omdat zij de invoer van dagelijkse consumentengoederen in Finland beïnvloedde en belemmeringen opwierp voor de intrede van eventuele concurrenten uit andere Lid-Staten. Om die reden verbood de Commissie de concentratie.
F-
Gewettigde belangen van de Lid-Staten en de toepassing van artikel 223 van het EG-Verdrag
21. Artikel 21, lid 3, van de concentratieverordening (gewettigde belangen van de Lid-Staten) werd toegepast in de Sun Alliance/Royal Insurance-zaak waarin de Commissie de voorgenomen concentratie toetste aan het mededingingsrecht en de Britse autoriteiten de wijziging van de zeggenschap toetsten aan de bepalingen van het verzekeringsrecht. Aldus oefenden zij hun bevoegdheid uit krachtens artikel 21, lid 3 van de concentratieverordening om de Britse gewettigde belangen te beschermen met betrekking tot de regels inzake bedrijfseconomisch toezicht. 22. In de zaken GEC/Thomson-CSF (II) en British Aerospace/Lagardère, was de Commissie van mening dat artikel 223, lid 1, onder b) van het EG-Verdrag van toepassing kon zijn. Deze bepaling geeft een Lid-Staat het recht zijn wezenlijke veiligheidsbelangen te beschermen die betrekking hebben op de productie van of de handel in wapenen, munitie en oorlogsmateriaal op voorwaarde dat de concentratie geen nadelige gevolgen heeft voor de mededingingsvoorwaarden ten aanzien van producten welke niet zijn bestemd voor specifiek militaire doeleinden. In haar beschikkingen in beide zaken volgde de Commissie haar eerdere praktijken door de burgerlijke activiteiten welke in de concentraties betrokken zijn (en de "technologie voor dubbel gebruik")5 te beoordelen. 5
XXIVe Verslag over het Mededingingsbeleid, punt 336.
8
9
G - Statistisch overzicht
Grafiek 1 : Aantal eindbeslissingen welke jaarlijks zijn genomen sinds 1990
Grafiek 2 : Uitsplitsing volgens het soort operatie (totaal 1990-1996)
10
11
IV - Steunmaatregelen van de Staten A - Algemeen beleid 23. Daar de door de Commissie onderzochte steungevallen steeds talrijker en complexer worden, en gezien de steeds actievere betrokkenheid van de belanghebbenden, werd de Commissie ertoe genoopt ernstig na te denken over de methoden om een efficiëntere controle van de steunmaatregelen en meer doorzichtigheid en rechtszekerheid van de procedures te garanderen. Bij dit initiatief steunde zij op haar eigen ervaring, met inbegrip van die op andere gebieden dan het mededingingsbeleid, op de recente rechtspraak van het Hof van Justitie en op de analyses die haar werden voorgelegd door de vertegenwoordigers van de Lid-Staten en de bedrijfssector. Zo heeft de Industrieraad op 14 november een debat gevoerd over de steunmaatregelen van de Staten, uitgaande van een door het Iers voorzitterschap opgesteld document en een discussienota van de Commissie over artikel 94 van het EG-Verdrag. Hij kwam unaniem tot de conclusie dat op het vlak van overheidssteuncontrole een permanente inspanning moet worden geleverd, teneinde de rechtszekerheid, de voorspelbaarheid en de samenhang van de beschikkingen van de Commissie te verbeteren. In het licht daarvan heeft de Raad de Commissie aangemoedigd hem voorstellen uit hoofde van artikel 94 voor te leggen, in navolging van de in de discussienota vervatte richtsnoeren. 24. De Commissie is in 1996 een strikte discipline blijven opleggen, zonder daarbij het evenwicht uit het oog te verliezen tussen enerzijds de eerbiediging van de regels en beginselen inzake overheidssteun en anderzijds de bijdrage die bepaalde steunmaatregelen leveren tot andere communautaire doelstellingen. Haar acties waren vooral geconcentreerd op drie grote pijlers:
1. De voortzetting van een strikte controle op steun aan bepaalde sectoren 25. Het toezicht op bepaalde sectoren, zoals de synthetische-vezelindustrie, de automobielsector, de scheepsbouw, en de staal- en kolenindustrie, waarvoor de Commissie specifieke inhouds- en vormregels heeft vastgesteld, was ook dit jaar bijzonder strikt, gezien de gevolgen van steunverlening voor de betrokken markten. Omdat deze sectoren traditioneel worden gekenmerkt door structurele overcapaciteit en een zeer scherpe intracommunautaire concurrentie, zou een onzorgvuldig gecontroleerde en afgebakende steunverlening in plaats van een specifiek probleem op te lossen, de problemen eenvoudigweg kunnen verschuiven van de ene onderneming of regio naar de andere, of van het ene land naar het andere. De Commissie heeft derhalve: a) er in een mededeling over de controle op overheidssteun en vermindering van de arbeidskosten6 aan herinnerd dat zij zich in de regel negatief opstelt ten aanzien van op bepaalde sectoren toegespitste steun; b) er in haar nieuwe mededeling inzake de "de minimis"-regel op gewezen dat steun voor bepaalde 7 sectoren uitgesloten blijft ; c) besloten tot verlenging van een aantal regelingen die niet meer van kracht waren, teneinde een bijzondere controle op de betrokken gebieden in stand te houden en te voorkomen dat een 6
PB C 1 van 3.1.1997, blz.10.
7
PB C 68 van 6.3.1996, blz. 9. Dit geldt voor de sectoren die onder het EGKS-Verdrag vallen, met name scheepsbouw, vervoer, landbouw en visserij. De andere sectoren komen dus in aanmerking voor dede minimis-regel.
12
juridisch vacuüm zou ontstaan. Aldus werden een nieuwe code voor steun aan de synthetische8 9 vezelsector , een nieuwe verordening van de Raad betreffende steun aan de scheepsbouw en een 10 nieuwe code inzake steun aan de staalindustrie vastgesteld. Voorts is de Commissie waakzaam gebleven bij de behandeling van individuele gevallen. Zo heeft zij wegens het bestaan van overcapaciteit in deze sectoren besloten dat steun voor de verhoging van de produktiecapaciteit in het geval Volkswagen Saksen onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt was. Zij heeft daarentegen goedkeuring verleend voor steun die vergezeld ging van een vermindering van de produktiecapaciteit, zoals in de gevallen Santana Motor SA (Suzuki vehicles, Spanje), Mercedes Benz Ludwigsfelde, (Brandenburg), Ford Motor (Birmingham/West Midlands), La Seda de Barcelona, en Allied Signal Polymers GmbH (Thüringen).
2. De verduidelijking van de regels 26. Om de doorzichtigheid en voorspelbaarheid van haar beschikkingen en de gelijke behandeling van alle Lid-Staten te waarborgen, is de Commissie doorgegaan met het publiceren en aanpassen van teksten waarin de beoordelingscriteria voor steun op grond van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag worden uitgelegd. De Commissie heeft aldus in de loop van 1996 de volgende teksten goedgekeurd: 11
a) een mededeling betreffende de de minimis-steun , waarbij het toepassingsgebied wordt verbreed en de uitvoeringsmodaliteiten van deze regel worden vereenvoudigd; b) een nieuwe communautaire kaderregeling voor staatssteun aan kleine en middelgrote 12 ondernemingen , die voorziet in de mogelijkheid om steun te verlenen voor immateriële investeringen in de vorm van de overdracht van technologie, en van toepassing is op kleine en 13 middelgrote ondernemingen die voldoen aan de nieuwe communautaire definitie ; 14 c) een kaderregeling betreffende staatssteun voor ondernemingen in achtergestelde stadswijken , waarin een gunstig standpunt wordt ingenomen ten aanzien van steun ter bevordering van investeringen en de schepping van werkgelegenheid door middel van de ontwikkeling van kleine ondernemingen in benadeelde wijken; d) een mededeling betreffende steunelementen die vervat kunnen zijn in de verkoop van terreinen 15 door de overheid , waarin een aantal beginselen wordt beschreven aan de hand waarvan snel het bestaan kan worden vastgesteld van een steunelement bij de verkoop van gronden in overheidseigendom aan een onderneming. 8
PB C 94 van 30.3.1996, blz. 11.
9
PB L 251 van 3.10.1996.
10
PB L 338 van 28.12.1996.
11
PB C 68 van 6.3.1996, blz. 9.
12
PB C 213 van 23.7.1996, blz. 4.
13
Mededeling van de Commissie van 3 april 1996 betreffende de definitie van kleine en middelgrote ondernemingen (PB L 107 van 30.4.1996, blz.4).
14
SEC (96) 1706/2.
15
SEC (96) 2090/2.
13
3. De tenuitvoerlegging van middelen om de bestaande regels toe te passen 27. Het groter aantal negatieve of gedeeltelijk negatieve eindbeschikkingen waarbij de terugbetaling van onwettige en onverenigbare steun wordt gelast, bevestigt de vastberadenheid van de Commissie om de regels en beginselen betreffende staatssteun te doen naleven. Uit statistieken blijkt inderdaad een aanzienlijke stijging in 1996 van het aantal (gedeeltelijk) negatieve beschikkingen voor gevallen die getoetst werden aan het EG-Verdrag (12 in 1996, in vergelijking met 6 in 1995) en het EGKSVerdrag (12 in 1996 in vergelijking met 3 in 1995). Bovendien zijn in 1996 ook aanzienlijk meer beschikkingen gegeven waarbij terugbetaling van de in strijd met het Verdrag verleende steun werd 16 gelast . De Commissie is overigens van mening dat nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen de uitvoering van deze beschikkingen niet in de weg mogen staan. Zo heeft zij een negatieve eindbeschikking gegeven met betrekking tot een Italiaanse wettelijke regeling waarbij de wet betreffende de uitzonderlijke verlening van steun aan ondernemingen in moeilijkheden werd uitgebreid tot ondernemingen waarvan de insolventie juist te wijten was aan de verplichting de onrechtmatig ontvangen steun terug te betalen. 28. De Commissie heeft tevens voortgewerkt aan andere teksten die in de loop van 1997 kunnen worden goedgekeurd. Deze teksten betreffen zeer uiteenlopende onderwerpen, zoals een codificatie van de regels inzake regionale steun, een herziening van de kaderregeling voor de automobielsector, een kaderregeling op het gebied van exportgarantiekrediet op korte termijn, een multisectoriële kaderregeling voor regionale steun ten behoeve van grote investeringsprojecten, of studies over steun aan de textielsector en over systemische risico's in de banksector. In mei werd met deskundigen van de Lid-Staten en de Toezichthoudende Autoriteit van de Europese Vrijhandelsassociatie een multilaterale bijeenkomst gehouden waarop de codificatie van de regels inzake regionale steun en de noodzaak van de instandhouding van een kaderregeling voor de kleding- en textielsector werden besproken. 29. De Commissie heeft haar inspanningen voor een gemakkelijker toegang tot de informatie voortgezet: "Volume IIA - Mededingingsrecht in de Europese Gemeenschappen - Controle op steunmaatregelen van de staten" is thans in het Engels on-line beschikbaar op het Internet, in een regelmatig bijgewerkte versie. Zij heeft een gids voor de gebruiker van deze regels opgesteld in de vorm van een Volume IIB - "Toelichting bij de regels voor staatssteun", dat naar verwachting begin 1997 zal verschijnen. Tenslotte heeft zij een verzameling gepubliceerd van de negatieve eindbeschikkingen die zij in de periode 1964-1995 heeft gegeven. 30. In juli heeft de Commissie een mededeling aangenomen over de wijziging van de methode voor de vaststelling van de referentiepercentages voor de berekening van het subsidie-equivalent van verschillende soorten steun17. Deze worden voortaan gebaseerd op het gemiddelde rendement op staatsobligaties op de secundaire markt, na harmonisatie door het Europees Monetair Instituut (EMI), vermeerderd met een voor elke Lid-Staat afzonderlijk bepaalde aanpassingspremie. Met deze methode werden de voornaamste nadelen van de vorige methode weggewerkt, te weten de 16
Zie met name de gevallen Alti Forni Servola, Breda Fucine, Neue Maxhütte Stahlwerke, Mercedes Benz Ludwigsfelde, Volkswagen Saksen, Siemens Nixdorf, Mediterraneo Tecnica Textil SA (ex HYTASA), Cellulose du Rhône et de l'Aquitaine.
17
PB C 232 van 10.8.1996.
14
uiteenlopende definities en de moeilijkheid om de waarde van de percentages maandelijks te registreren. Tevens is een studie aan de gang om de actuele waarde van de aanpassingspremie voor de EMI-percentages te verifiëren, alsook de mogelijkheid te onderzoeken dat andere rendementsniveaus met middellange looptijd in aanmerking worden genomen.
B - Het begrip staatssteun 31. Opdat een steunmaatregel als onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 92, lid 1, van het EG-Verdrag zou worden beschouwd, moet hij aan vier criteria voldoen. Hij dient de onderneming een voordeel te verschaffen; moet door de Staat worden verleend of met staatsmiddelen zijn bekostigd; dient een specifiek karakter te hebben, d.w.z. slechts ten goede komen aan "bepaalde ondernemingen of bepaalde produkties"; en moet tenslotte het handelsverkeer tussen de Lid-Staten ongunstig beïnvloeden. Deze vier voorwaarden zijn cumulatief, d.w.z. dat indien één van de voorwaarden niet aanwezig is, de steunmaatregel niet onder artikel 92 valt. De in 1996 gegeven beschikkingen hebben bijgedragen tot het wegwerken van bepaalde onzekerheden die bij de betrokkenen bij overheidssteuncontrole leven over het begrip steun. De omschrijving van het begrip overheidssteun is van wezenlijk belang omdat, zelfs indien het uitsluitend aan de Commissie is om zich uit te spreken over de toepassing van de uitzonderingen op het beginsel van de onverenigbaarheid van steun, het aanmerken van een maatregel als overheidssteun een groot aantal marktdeelnemers direct of indirect raakt. Ten eerste zijn daar de nationale rechterlijke instanties die bevoegd zijn om vast te stellen of al dan niet overheidssteun werd verleend, en in voorkomend geval of deze steun in schending van het Verdrag werd toegekend. Hierbij moet eraan worden herinnerd dat de Commissie in 1995 een mededeling18 heeft gepubliceerd waarin zij de nationale rechterlijke instanties aanmoedigt gebruik te maken van hun bevoegdheden op het gebied van staatssteun en hen uitnodigt samen te werken met de Commissie voor de goede uitvoering van hun taak (zie de mededeling van de Commissie betreffende samenwerking tussen de Commissie en de nationale rechterlijke instanties op het gebied van steunmaatregelen van de Staten). Vervolgens zijn daar de Lid-Staten die de voorgenomen toekenning of wijziging van staatssteun bij de Commissie dienen aan te melden. Tenslotte zijn er de ondernemingen die ertoe gehouden zijn na te gaan of de maatregel waarvan zij profiteren staatssteun vormt, en indien dit zo is, of de steun voldoet aan de geldende voorwaarden inzake vorm en inhoud. Zij kunnen immers achteraf geen beroep doen op het gewettigd vertrouwen indien zij niet de normale waakzaamheid aan de dag hebben gelegd, zoals elke economische marktdeelnemer hoort te doen, om de wettigheid van de ontvangen steun te controleren.
1. Het voordeel voor de onderneming 19
32. Volgens de vaste praktijk en rechtspraak dient het begrip steun aan een onderneming in de ruimste zin van het woord te worden uitgelegd. Onafhankelijk van zijn vorm moet een maatregel als overheidssteun in de zin van het Verdrag worden beschouwd wanneer deze de betrokken onderneming een economisch of financieel voordeel biedt dat zij bij een normale bedrijfsvoering niet
18
PB C 312 van 23.11.1995, blz. 8.
19
Zie met name de zaken C-61/79 Administrazione delle Finanze dello Stato v. Denkavit Italiana, Jurispr. 1980, blz. 1205 en C-173/73 Italië v. Commissie, Jurispr. 1974, blz. 709.
15
20
zou hebben ontvangen, en de lasten vermindert die zij normaal moet dragen . Niettemin wordt de eenvoudige compensatie van meerkosten in verband met de verplichtingen van openbare dienstverlening niet als overheidssteun beschouwd, zoals wordt bevestigd in het geval Financiering van de Portugese radio en televisie. Zo heeft de Commissie ook haar standpunt bevestigd dat de overheidsfinanciering van infrastructuur - in dit geval voor vervoer en energie- en watervoorziening ten behoeve van bepaalde industrieterreinen in Oostenrijk geen steunelementen inhield voor zover deze infrastructuur door alle in deze zone gevestigde ondernemingen zonder discriminatie kon worden gebruikt. Anderzijds werd in het geval van de Deense wet inzake de afvalwaterbelasting een belastingverhoging, die voor bepaalde produktiesectoren kleiner was dan voor andere, als een belastingvermindering aangemerkt, en dus gelijkgesteld met staatssteun, zelfs indien het belastingniveau globaal was gestegen voor iedereen. 33. In november nam de Commissie een mededeling aan betreffende steunelementen die vervat kunnen zijn in de verkoop door de overheid van een industrieterrein aan een onderneming21. In deze tekst wordt een onderscheid gemaakt tussen de verkoop met of zonder aanbesteding (die onvoorwaardelijk moet zijn en waaraan voldoende bekendheid moet worden gegeven). In het eerste geval, wanneer de overeenkomst wordt verkregen door de beste of de enige bieder, gaat de Commissie ervan uit dat geen steun met de verkoop is gemoeid, omdat noodzakelijkerwijs de marktprijs werd betaald. In het tweede geval zal de Commissie een onafhankelijk deskundige gelasten de minimumwaarde van het terrein vast te stellen; indien het terrein aan deze of een hogere prijs wordt verkocht, wordt aangenomen dat er geen steunelement aanwezig is. 34. Bij privatiseringen blijft de Commissie het beginsel toepassen dat er geen sprake is van steun wanneer de aandelen na een openbare en onvoorwaardelijke inschrijving aan de hoogstbiedende worden verkocht. Indien deze procedure niet werd gevolgd, is aanmelding van het geval verplicht, zodat de Commissie zich kan uitspreken over het bestaan van steun, en in voorkomend geval, over de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt. De privatiseringen van Belgacom en British Energy, waarbij de betrokken Lid-Staten alle passiva van de onderneming tezamen met de activa aan de nieuwe eigenaars hebben overgedragen, werden niet geacht steun te bevatten. Krachtens het neutraliteitsbeginsel van artikel 222 van het EG-Verdrag, in verband met het openbaar of particulier eigendomsrecht in de Lid-Staten, vormt een privatisering geen rechtvaardiging voor de toekenning van steun, noch een voorwaarde voor de verenigbaarheid van steun. Wanneer overheidsbedrijven in moeilijkheden verkeren, kan de privatisering echter het herstel van de levensvatbaarheid van de onderneming op lange termijn geloofwaardiger maken. Zo was de Commissie in het geval Head Tyrolia Mares (HTM) van oordeel dat de privatisering van de onderneming, na de kapitaalinjectie van 118 miljoen ecu door de openbare moederonderneming, teneinde haar voor 0,7 miljoen ecu te verkopen, staatssteun bevatte. Zij kon de steun echter goedkeuren, met name op grond van de voorwaarden die werden opgelegd om de levensvatbaarheid van HTM op lange termijn te herstellen. 35. Het beginsel van de particuliere investeerder in de markteconomie wordt vaak gebruikt om het bestaan van staatssteun vast te stellen wanneer overheidsmiddelen aan openbare of particuliere ondernemingen worden verstrekt onder gunstiger voorwaarden dan die welke de begunstigde 20
Zie met name de zaak C-387/92 Banco Exterior de Espana, Jurispr. 1994, blz. I-877, punten 12 en 13.
21
SEC (96) 2090/2.
16
22
ondernemingen onder normale omstandigheden op de markt zouden vinden . Op grond van dit beginsel was de Commissie van mening dat de herhaaldelijke toekenning van leningen, de kapitaalinjecties en de kwijtschelding van schulden ten gunste van de onderneming Breda Fucine Meridionali voor een particuliere onderneming niet mogelijk zouden zijn geweest, en dus staatssteun vormden. Aangezien deze steun alleen de economische overleving van de onderneming ten doel had en door geen enkele compensatie werd gerechtvaardigd, besloot de Commissie deze te verbieden. In andere gevallen, daarentegen, werden overheidsmaatregelen niet als staatssteun aangemerkt. Zo oordeelde de Commissie dat de verkoop van British Coal Enterprise (BCE), dochter van het overheidsbedrijf British Coal Corporation (BCC), aan de particuliere sector tegen een prijs die lager was dan de nominale waarde van de schulden van BCE aan BCC, geen staatssteun inhield. BCE beschikte immers niet over eigen middelen en legde eveneens sociale maatregelen ten behoeve van de werkgelegenheid ten uitvoer. BCC kon derhalve niet verwachten dat de door BCE verschuldigde sommen haar volledig binnen een redelijke en voorspelbare termijn zouden worden terugbetaald. De Commissie heeft dus geconcludeerd dat, aangezien de onderneming na een doorzichtige en niet discriminerende inschrijving aan de hoogste bieder werd verkocht, BCC had gehandeld als een particuliere investeerder die in de eerste plaats maximale winst nastreeft. In het geval Servola SpA werd de verwerving door twee overheidsholdings (Friulia SpA en GEPI) van een minderheidsaandeel van 35% in het kapitaal van het particuliere staalbedrijf Servola SpA niet geacht een steunbestanddeel te bevatten. Gezien de gezonde economische, financiële en industriële toestand van de onderneming, haar gunstige vooruitzichten23 en de wettelijke voorwaarden waaronder het belang werd verworven, was de Commissie immers van mening dat aan de criteria was voldaan die een particuliere ondernemer voor een soortgelijke investering onder normale marktomstandigheden zou hebben gehanteerd.
2. Herkomst van de middelen 36. De financiële of economische voordelen waarvan een onderneming profiteert, moeten door de Staat - in de breedste zin van het woord - of met overheidsmiddelen worden gefinancierd om 24 overheidssteun te vormen . Kruissubsidiëring tussen een overheidsbedrijf dat actief is op een nietconcurrerende markt en een van haar dochters die wel opereert op een voor mededinging opengestelde markt, kan overheidssteun vormen. In de gevallen Société Française de Messagerie Internationale (SFMI)/Chronopost en Sécuripost, heeft de Commissie bij voorbeeld ingevolge verschillende klachten de procedure van artikel 93, lid 2, van het EG-Verdrag ingeleid tegen de Franse regering, teneinde nader te onderzoeken of het ter beschikking stellen van lokalen en personeel, de overdracht van klanten of de promotie- en publiciteitsactiviteiten door de moederonderneming, La Poste, een overheidsbedrijf, staatssteun zouden kunnen vormen. Het Hof van Justitie was immers in zijn arrest Syndicat français de l'Express international (SFEI) tegen la Poste van oordeel dat het verlenen van commerciële en logistieke steun, zonder overeenkomstige 22
Zie met name de zaken C-305/89 Italië v. Commissie, Jurispr. 1991 blz.I-1603 en C-234/84 België v. Commissie, Jurispr. 1986, blz. 2263.
23
Als gevolg van de investeringen voor de verbetering van de produktiviteit verwacht de ondernemingServola SpA een stijging van haar omzetcijfer, van de gemiddelde bruto winstmarge en van de exploitatiewinst.
24
Zie met name de zaken C 67, 68 en 70/85 Van der Kooy v. Commissie, Jurispr. 1988, blz. 219 en C 78/76 Steinike und Weinlig v. Duitsland, Jurispr. 1977, blz. 595.
17
compensatie, door een overheidsbedrijf aan een privaatrechtelijke dochteronderneming die op een concurrerende markt opereert, staatssteun in de zin van artikel 92, lid 1, van het EG-Verdrag kan 25 vormen . 3. Het specifieke karakter van een maatregel 37. Opdat een maatregel als staatssteun zou worden aangemerkt, moet zij worden verleend aan 26 bepaalde ondernemingen of voor de produktie van bepaalde goederen . Algemene economische, fiscale of sociale beleidsmaatregelen vallen, zelfs indien zij de ondernemingen van het desbetreffende land een concurrentievoordeel verschaffen, niet onder de concurrentieregels inzake staatssteun, maar vormen algemene maatregelen die onder de verdragsbepalingen betreffende de aanpassing van de wetgevingen kunnen vallen. Het onderscheid tussen deze twee begrippen is moeilijk vooraf aan de hand van algemeen geldende criteria vast te stellen. Daarom poogt de Commissie de begrippen op basis van de haar voorgelegde concrete gevallen op inductieve wijze nauwkeuriger af te bakenen. In het geval Maribel bis/ter was de Commissie van oordeel dat de in de betrokken Belgische wet opgenomen maatregelen voor een bijkomende vermindering van de sociale-zekerheidsbijdragen staatssteun vormden, omdat zij beperkt waren tot de ondernemingen die hun activiteiten voornamelijk uitoefenen in de sectoren die het meest kampen met internationale concurrentie. In dezelfde geest heeft het Hof van Justitie het standpunt van de Commissie in de zaak Kimberley Clark Sopalin27 ondersteund en geoordeeld dat een maatregel slechts als algemeen kan worden beschouwd indien de Lid-Staat niet over een discretionaire bevoegdheid beschikt waardoor hij de toepassing van de maatregel kan aanpassen aan de hand van criteria zoals de keuze van de begunstigde, het bedrag of de toekenningsvoorwaarden. Het feit dat de betrokken maatregel in beginsel open stond voor iedere onderneming, sector of regio, maar beperkt werd door de mogelijkheid van het land om de toekenning ervan te weigeren, zelfs op grond van objectieve voorwaarden die in wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften limitatief waren opgesomd, was voldoende om hem als staatssteun aan te merken. De Commissie heeft het onderscheid tussen steun en algemene maatregelen tevens verduidelijkt in haar mededeling inzake de controle op overheidssteun en vermindering van arbeidskosten28. Zij wijst erop dat nationale maatregelen ter vermindering van de arbeidskosten niet onder artikel 92, lid 1, van het EG-Verdrag vallen indien zij voor alle ondernemingen gelden en bestemd zijn voor bepaalde categorieën werknemers (bij voorbeeld laagbetaalde werknemers), of voor activiteiten die geen handelsverkeer tussen de Lid-Staten betreffen (met name lokale diensten).
4. Vervalsing van de mededinging en ongunstige beïnvloeding van het intracommunautaire handelsverkeer 25
Arrest van het Hof van Justitie van 11 juli 1996 in de zaak C-39/94 SFEI/La Poste, nog niet gepubliceerd.
26
Zie met name de zaken C 203/82 Commissie v. Italië, Jurispr. 1983, blz. 2525; C 173/73 Italië v. Commissie, Jurispr. 1974, blz. 719 en C-189/91 Petra Kirsammer, Jurispr. 1992, blz. 6185.
27
Arrest van het Hof van 26 september 1996 in de zaak C 241/94 Franse Republiek v. Commissie, nog niet gepubliceerd.
28
PB C 1 van 3.1.1997, blz.10.
18
38. De laatste voorwaarde om een maatregel als steun te omschrijven is het feit dat hij de concurrentievoorwaarden en het intracommunautaire handelsverkeer beïnvloedt. Een maatregel wordt quasi automatisch als concurrentievervalsend beschouwd wanneer deze ten goede komt aan bepaalde ondernemingen ten nadele van andere. Zo meende de Commissie in het geval Sociaal toerisme in België dat de subsidies ten behoeve van verenigingen die vrije-tijdsactiviteiten organiseren om de toeristische infrastructuur toegankelijk te maken voor benadeelde personen, concurrentievervalsend kunnen werken op de markt van het hotelwezen. Naast hun sociale activiteiten voor de bevordering van het sociaal toerisme en arbeidersvakanties, oefenen de centra immers ook klassieke hotelaktiviteiten uit, die direct concurreren met de hotels van dezelfde categorie. Uit het geval Institut Français du Pétrole (IFP) blijkt daarentegen dat een parafiscale heffing op sommige olieprodukten, die werd overgemaakt aan IFP, geen staatssteun inhield ten gunste van IFP (omdat dit een openbare instelling zonder winstoogmerk is), noch ten gunste van de ondernemingen die van de onderzoeksresultaten profiteren (omdat de resultaten zonder discriminatie voor iedereen toegankelijk zijn). De feitelijke gegevens in het desbetreffende geval weerlegden dus het vermoeden van discriminatie, volgens hetwelke een parafiscale heffing "uit de aard der zaak" voornamelijk ten goede komt aan de nationale bedrijven. Dit systeem leidde dus tot generlei vervalsing van de concurrentie. Wat de gevolgen van de maatregel voor het intracommunautaire handelsverkeer betreft, heeft de Commissie in de gevallen Vrije zone Corsica en "Pacte de relance pour la ville" ten dele beslist dat het intracommunautaire handelsverkeer niet werd aangetast omdat de belastingvrijstellingen ten gunste van de bestaande ondernemingen beperkt bleven tot kleine bedrijven met lokale activiteiten, of tot het de minimis-bedrag. 39. Op een meer algemeen vlak, tenslotte, heeft de Commissie dit jaar in haar nieuwe mededeling betreffende de de minimis-steun29, bevestigd dat een zeer gering steunbedrag volgens haar het handelsverkeer tussen Lid-Staten niet merkbaar beïnvloedt. Steun van maximaal 100.000 ecu per bedrijf voor een periode van drie jaar, exportsteun uitgezonderd, zal derhalve niet onder de communautaire controle vallen en hoeft dus niet bij de Commissie te worden aangemeld.
29
PB C 68 van 6.3.1996, blz. 9.
19
C-
Verenigbaarheid van staatssteun met de gemeenschappelijke markt: ontwikkelingen en tendensen
1. Sectoriële steun 1.1. Sectoren waarop speciale regels van toepassing zijn 1.1.1. Scheepsbouw 30
40. Op 27 september 1996 besloot de Raad dat, aangezien de OESO-Overeenkomst inzake normale concurrentievoorwaarden in de commerciële scheepsbouw- en scheepsreparatiesector niet in werking was getreden wegens vertragingen in het ratificatieproces van de VS, de Zevende richtlijn inzake 31 steunverlening aan de scheepsbouw voorlopig zou worden verlengd tot 31 december 1997 ten laatste. Indien de overeenkomst per 1 juni 1997 nog niet in werking is getreden, zal de Commissie de Raad de nodige voorstellen doen, zodat deze voor 31 december 1997 kan besluiten over het toekomstige beleid. Tegen deze achtergrond heeft de Commissie besloten het gemeenschappelijk plafond voor bedrijfssteun te handhaven (9% voor grote schepen en 4,5% voor schepen met een waarde van minder dan 10 miljoen ecu en scheepsverbouwing). 41. Het door de Commissie dit jaar onderzochte belangrijkste individuele geval betrof de overdracht van steun die verleend was aan de voormalige Oostduitse scheepswerven, MTW en Volkswerft, naar hun moederonderneming Bremer Vulkan AG. De Commissie heeft in februari een procedure ingeleid en voert thans een grondig onderzoek naar de "spillover"-procedure en de mogelijkheid om de steun eventueel overeenkomstig de oorspronkelijke goedkeuringsvoorwaarden bij te stellen. 42. De financiering van schepen in Denemarken tussen 1987 en 1993 werd eveneens onderzocht. De Commissie heeft bovendien in verschillende landen van de Unie steunregelingen uit hoofde van artikel 4, lid 1, van de Zevende richtlijn voor een periode van 1 januari tot 31 december goedgekeurd, alsmede herstructureringssteun voor Frankrijk en Italië. Op grond van artikel 4, lid 7, van de richtlijn - betreffende steun die wordt verleend voor de ontwikkeling - werden 18 gevallen goedgekeurd, waarvan 3 in Duitsland, 6 in Spanje en 9 in Nederland. Voorts werd de procedure van artikel 92, lid 3, ingeleid nadat de Spaanse regering op grond van artikel 4, lid 3, van de richtlijn had verzocht om een uitzondering op de normale leveringstermijn van drie jaar tussen de ondertekening van het contract en de oplevering van het schip. Tenslotte werd een gedeeltelijk negatieve beschikking gegeven met betrekking tot de toepassing van een Franse wet voor belastingvermindering ten voordele van investeringen in de overzeese departementen voor de scheepsbouw. 1.1.2. IJzer- en staalindustrie 43. Gedurende 1996 bleef de Commissie waakzaam bij de tenuitvoerlegging van de Vijfde Staalsteuncode32. Zij gaf 19 negatieve of gedeeltelijk negatieve eindbeschikkingen, zoals bij 30
Verordening 1904/96 van de Raad (PB L 251 van 3.10.1996).
31
Richtlijn 90/684/EEG van de Raad, laatst gewijzigd bij Richtlijn 94/73/EG.
32
Beschikking 3855/91/EGKS van de Commissie van 27.11.1991.
20
voorbeeld in de gevallen Alti Forni e Ferriere di Servola, Breda Fucine Meridionali en Forges de Clabecq. In de "Bresciani-gevallen" in Italië besloot de Commissie de steun in 33 gevallen wel en in 10 gevallen niet goed te keuren. In de gevallen waar de steun reeds in strijd met de procedureregels 33 was betaald, gelastte zij de terugvordering van de steun . 34
Het nauwlettend toezicht op acht EGKS-gevallen ex artikel 95 werd voortgezet door de indiening van halfjaarlijkse verslagen bij de Raad. De Vijfde Staalsteuncode verviel eind 1996. In december nam de Commissie een nieuwe Staalsteuncode aan, om de periode tot juli 2002 te overbruggen, wanneer het EGKS-Verdrag afloopt. Daarmee werden de regels betreffende staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling en voor milieubescherming in overeenstemming gebracht met respectievelijk de herziene communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling en de richtsnoeren van de Gemeenschap van 1994 betreffende staatssteun voor milieubescherming. Hoewel de Commissie in de laatste tekst aanzienlijke beperkingen inlaste, staat zij toch steun toe voor gedeeltelijke sluitingen en past zij de procedurevoorschriften van de Staalsteuncode aan de nieuwe ontwikkelingen in deze sector van de EG aan. Buiten het toepassingsbereik van het EGKS-Verdrag werd één geval35 onderzocht in verband met de produktie van metalen buizen.
1.1.3. Kolenindustrie 36
44. Bij Beschikking 3632/93/EGKS van 28 december 1993 werden de communautaire regels voor de steunmaatregelen van de Lid-Staten ten behoeve van de kolenindustrie voor de periode van 1994 tot 2002 vastgesteld. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van deze beschikking, schafte Duitsland op 1 januari 1996 zijn “Kohlepfennig"-heffing" af. Daarmee is Spanje de enige overblijvende Lid-Staat die zich nog niet volledig naar de Gemeenschapsregels heeft gevoegd. 45. Op 20 maart 1996 stond de Commissie het Verenigd Koninkrijk toe financiële steun van in totaal 455,5 miljoen ecu (378 miljoen UKL) te verlenen voor het jaar 1996 om lasten uit het verleden te dekken. 46. Op 30 april 1996 gaf de Commissie goedkeuring voor financiële bijstand ten belope van in totaal 5.498,7 miljoen ecu (10.454,6 miljoen DM), die door Duitsland als compensatie ten voordele van de elektriciteitsproducenten voor 1996 werd verleend uit hoofde van de vijfde wet inzake uit kolen 33
Zie bij voorbeeld Beschikking 484/96/EGKS van de Commissie van 13.3.1996,Neue Maxhütte Stahlwerke GmbH , PB L 198 van 8.8.1996, blz. 40.
34
Ilva in Italië, CSI en Sidenor in Spanje, Irish Steel in Ierland, Siderurgia Nacional in Portugal, EKO Stahl en SEW Freital in Duitsland en Voest Alpine Erzberg in Oostenrijk.
35
Inleiding van de procedure in de Franse zaak ECOPIPE, zaak 205/96, PB C 199 van 9.7.1996, vervolgens beëindiging van de procedure met een gunstige eindbeschikking, C 16/96, nog niet gepubliceerd in het PB.
36
PB L 329 van 30.12.1993, blz. 12.
21
geproduceerde elektriciteit van 12 december 1995, met het oog op het behoud van ondergrondse arbeidskrachten in de mijnen ("Bergmannsprämie"), de levering van kolen en cokes voor de ijzer- en staalindustrie van de Gemeenschap en ter dekking van de uitzonderlijke uitgaven van een aantal kolenbedrijven in verband met schulden en herstructureringsmaatregelen uit het verleden. Daarenboven gaf de Commissie goedkeuring voor aanvullende steun ten bedrage van 1.508,5 miljoen ecu (2.826,9 miljoen DM) voor 1995 voor de levering van kolen en cokes voor de ijzer- en staalindustrie van de Gemeenschap en ter dekking van de uitzonderlijke herstructureringskosten van een aantal kolenbedrijven. Bij de beoordeling van de steun wees de Commissie er echter op dat de vermindering van de kosten met circa 3,6% tussen 1992 en 1995 niet toereikend was en bevestigde zij andermaal de noodzaak van een vastberaden optreden om de capaciteit te doen inkrimpen. 47. Op 30 april 1996 stond de Commissie Frankrijk toe voor in totaal 681,9 miljoen ecu (4.415 miljoen FF) steun te verlenen voor 1996, ter dekking van exploitatieverliezen en uit het verleden voortvloeiende lasten voor de modernisering, rationalisatie en herstructurering van de kolenindustrie, en voor onderzoek en ontwikkeling. 48. Op 30 april 1996 stond de Commissie Spanje eveneens toe financiële bijstand te verlenen, ten belope van 884,6 miljoen ecu (141.377 miljoen PTA) voor 1996, en 867 miljoen ecu (141.316 miljoen PTA) voor 1995. De steun diende voor de dekking van exploitatieverliezen van kolenbedrijven, uitzonderlijke sociale premies voor arbeiders die afgedankt werden als gevolg van de herstructurering, technische kosten van de sluiting van mijninstallaties, onderzoek- en ontwikkelingsprojecten en milieubescherming. Bovendien kreeg Spanje de toelating aanvullende financiële steun ten bedrage van in totaal 65,2 miljoen ecu (10.362 miljoen PTA) toe te kennen voor exploitatieverliezen van kolenbedrijven in 1994. Bij de goedkeuring van de steun voor 1996 merkte de Commissie op dat Spanje zijn steunregelingen tegen 31 december 1996 ten laatste in overeenstemming brengt met de bepalingen van artikel 2, lid 2, van Beschikking 3632/93/EGKS. 49. Op 29 mei 1996 gaf de Commissie goedkeuring voor financiële steunverlening door Portugal van in totaal 1,8 miljoen ecu (345,95 miljoen ESC) voor 1995 en 1996, voor de dekking van compensaties die werden uitgekeerd aan arbeiders die hun baan verloren wegens de sluiting van de laatste Portugese mijn. 1.1.4. Automobielindustrie 50. In 1996 gaf de Commissie 20 beschikkingen in deze sector en leverde zij verschillende algemene bijdragen in de vorm van mededelingen of studies, teneinde de kaderregeling voor staatssteun aan de automobielindustrie in overeenstemming te brengen met de belangrijkste ontwikkelingen in deze bedrijfstak. Een mededeling over de automobielindustrie, waarin de aanwending van de produktiecapaciteit in de Unie aan bod komt, werd door de Commissie in juni in de vorm van een beschikking aangenomen. De Raad heeft in zijn resolutie van november in verband met deze mededeling de Commissie verzocht haar inspanningen voor een betere doorzichtigheid van de staatssteunregels voort te zetten en ervoor te zorgen dat de goedgekeurde steun geen verstoring van de mededinging teweegbrengt. Tenslotte is de Commissie met de hulp van onafhankelijke consultants begonnen met een analyse van de toepassingsvoorwaarden en de efficiëntie van de kaderregeling voor staatssteun aan de automobielindustrie. De Commissie zal tegen eind 1997 een beslissing nemen over de toekomstige controlemechanismen voor steun in deze sector. 51. De beschikkingen betreffende regionale-ontwikkelingssteun, die het merendeel van de gevallen vormden, bevestigden dat het beginsel van de evenredigheid tussen het toegekende steunbedrag en de regionale handicap werd nageleefd daar waar produktiecapaciteit werd gecreëerd, zoals blijkt uit het geval Volkswagen Saksen. In verscheidene aanmeldingen werd de regionale problematiek met andere
22
steuncategorieën in verband gebracht (steun voor innovatie, milieubescherming, opleiding, enz...), zoals in het geval MCC-Swatch. In dit laatste voorbeeld hield de Commissie, behalve de bijdrage tot de regionale ontwikkeling, rekening met het uiterst innovatieve karakter van het project en met het feit dat de overwogen investeringen ten behoeve van de milieubescherming veel verder reikten dan de voorschriften op dit gebied. 52. De beschikking inzake Suzuki Manzanares heeft bijgedragen tot de verduidelijking van de definitie van de automobielsector. Volgens de communautaire kaderregeling voor staatssteun aan de automobielindustrie omvat de automobielsector immers ook de fabricage van automotoren, maar zijn alle onderdelen en accessoires voor automobielen en automobielmotoren uitgesloten. Gezien de mogelijke prijsschommelingen van de onderdelen, de geringe bijdrage die Manzanares levert aan de totale nettoprijs van de motoren en het feit dat ter plaatse geen sub-assemblage wordt uitgevoerd, stemde de Commissie ermee in deze fabriek als een producent van onderdelen te beschouwen, zodat deze niet onder de kaderregeling voor staatssteun aan de automobielindustrie valt. De aan Suzuki Manzanares verleende steun werd derhalve alleen getoetst aan de criteria voor regionale steun. 53. De automobielsector blijft gekenmerkt door een structurele overcapaciteit in Europa. Om te vermijden dat de concurrentie door deze overcapaciteit nog meer wordt verstoord, onderzoekt de Commissie desgewenst wat het effect is van een project op de capaciteit in de sector in de Lid-Staten van de Unie. Zij keurt in de praktijk een verhoging ("top-up") van 3% van de subsidieerbare regionale investering goed indien de begunstigde onderneming geen extra produktiecapaciteit creëert in een verzadigd marktsegment. In het geval MCC-Swatch werd een “top-up” toegekend omdat de nieuwe SMART-wagen, gezien zijn specifieke kenmerken, tot de schepping van een nieuw produktiesegment op de automobielmarkt zal leiden. De geraadpleegde consultants waren bovendien van mening dat de SMART de bestaande marktsegmenten slechts in geringe mate zal beïnvloeden. Het zij opgemerkt dat in gevallen zoals Mercedes Benz Spanje en Opel Portugal de “top-up”-kwestie niet ter sprake kwam omdat de intensiteit van de regionale handicaps zoals die naar voren kwam uit de kostenbatenanalyse, groter was dan de door de Lid-Staat voorgenomen steunintensiteit. 54. Wat de herstructureringssteun betreft, besloot de Commissie de procedure te beëindigen die zij uit hoofde van artikel 93, lid 2, van het EG-Verdrag had ingeleid ten aanzien van steun ten behoeve van Mercedes-Benz voor de herstructurering van haar produktie-installaties voor vrachtwagens te Ludwigsfelde (Brandenburg, Duitsland). De Commissie kwam tot de conclusie dat het gedeelte van de steun dat 51,8% van de herstructureringskosten vertegenwoordigde, d.w.z. een intensiteit die evenredig is aan de produktiecapaciteitsvermindering, beschouwd kon worden als verenigbaar met de kaderregeling inzake staatssteun aan de automobielindustrie en de richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun voor ondernemingen. Zij heeft deze steun derhalve goedgekeurd. Zij heeft daarentegen een negatieve beschikking gegeven ten aanzien van het resterende steunbedrag, dat het verschil vormt tussen de reële marktwaarde van de onderneming en de vastgestelde prijs voor de verkoop ervan door de Treuhandanstalt aan Mercedes-Benz. De Commissie heeft de terugvordering van dit steungedeelte gelast, vermeerderd met de rente, berekend vanaf de overnamedatum, te weten 1 januari 1994. In het geval Santana Motor SA heeft de Commissie, na onderzoek van het in april 1995 opgestelde herstructureringsplan met het oog op het herstel van de rentabiliteit van de onderneming, besloten de procedure te beëindigen die zij in januari 1995 had ingeleid ten aanzien van voorgenomen steun die reeds ten dele was toegekend door de Spaanse overheid. De inkrimping van de produktiecapaciteit was in verhouding tot de steunintensiteit. De Commissie heeft derhalve de twee leningen en de steun voor sociale maatregelen voor ontslagen werknemers waarin de maatregel voorzag, goedgekeurd. 55. Op internationaal vlak kan de Commissie in het kader van in de ondertekeningsfase verkerende of reeds gesloten overeenkomsten met de Midden- en Oosteuropese landen de voorwaarden onderzoeken
23
waaronder staatssteun buiten de Unie wordt verleend. Zo worden de gevallen Daewoo en General Motors onderzocht in samenwerking met de Poolse autoriteiten. 56. Bepaalde beschikkingen van de Commissie voorzien uitdrukkelijk in de follow-up van de gesteunde projecten. Het gaat daarbij vooral om het toezicht op het investeringsbedrag en het aantal gecreëerde of gehandhaafde arbeidsplaatsen, en om de controle, eventueel ter plaatse, van de beperkingen die gelden voor de geïnstalleerde produktiecapaciteit. De gevallen NedCar, Seat Barcelona, en Fiat Mezzogiorno zijn voorbeelden waarin de Commissie actief toezicht uitoefent. 1.1.5. Synthetische vezels 57. Sinds 1977 is de steun aan deze industrie onderworpen aan extra controle uit hoofde van de kaderregeling inzake steun aan de synthetische-vezelindustrie. Op grond van door een onafhankelijke consultant in 1995 opgestelde verslagen en de standpunten van de Lid-Staten en van de Toezichthoudende Autoriteit van de Europese Vrijhandelsassociatie, stelde de Commissie de LidStaten bij schrijven van 25 januari in kennis van haar beslissing nieuwe maatregelen in te voeren voor de controle op staatssteun aan deze sector37. De nieuwe code trad op 1 april in werking en alle LidStaten stemden in met de hierin vervatte aanmeldingsverplichtingen uit hoofde van artikel 93, lid 1, van het EG-Verdrag. De code heeft een geldigheid van drie jaar. Volgens de vroegere code werd regionale investeringssteun slechts goedgekeurd indien de gesubsidieerde investeringen tot een aanzienlijke capaciteitsvermindering leiden. In de nieuwe code wordt de marktsituatie van wezenlijk belang geacht bij de beoordeling van regionale steunvoornemens. Steun kan worden goedgekeurd wanneer er sprake is van een structureel ontoereikend aanbod van het betrokken produkt, op voorwaarde dat de steun niet in een aanzienlijke capaciteitsverhoging resulteert. In de nieuwe code wordt echter ook een grens gesteld aan de toekenning van steun. De steun voor grote ondernemingen, d.w.z. die welke niet tot de KMO's behoren, is beperkt tot 50% van het toepasselijke steunplafond. Voor KMO's geldt 75% of 100% van het plafond, afhankelijk van de situatie van de betrokken markt, de invloed op de capaciteit en het innoverend karakter van de produkten. 58. In dit overgangsjaar heeft de Commissie een ongebruikelijk laag aantal staatssteungevallen in de sector synthetische vezels behandeld. Het meest opmerkelijke geval betrof de in april gegeven voorwaardelijke eindbeschikking ten aanzien van niet-aangemelde herstructureringssteun die door de Spaanse overheid was toegekend aan de producent van synthetische vezels La Seda de Barcelona (LSB). De steun werd goedgekeurd, op voorwaarde dat een jaarverslag werd ingediend, omdat de totale produktiecapaciteit van LSB met 25% netto zou worden verminderd. Deze daling werd "significant" geacht in de zin van de code, met name gezien de verwachte rentabiliteit van de onderneming op lange termijn en de vestiging van het bedrijf in een regio met een ernstige industriële achterstand. 1.1.6. Textiel-/kledingsector 59. Op de in mei gehouden multilaterale bijeenkomst met de Lid-Staten heeft de Commissie de resultaten gepresenteerd van de studie over de noodzakelijkheid om al dan niet een specifieke kaderregeling in deze sector te handhaven. De conclusie van de studie luidde dat de sectoriële kaderregeling diende te worden afgeschaft en de sector onder dezelfde regelingen als alle andere moest vallen, eventueel overkoepeld door een horizontale kaderregeling. Aangezien de grote 37
PB C 94 van 30.3.1996, blz. 11
24
meerderheid van de Lid-Staten (11 van de 15) zich voor de afschaffing uitsprak, en gezien het 38 standpunt van het Hof van Justitie , dient een oplossing te worden gevonden waarbij de vereiste rechtszekerheid gecombineerd kan worden met de noodzaak om een specifieke controle van deze sector in stand te houden. De Commissie heeft uiteindelijk besloten de uitkomst af te wachten van de volgende multilaterale bijeenkomst, begin 1997, waar een eindbeslissing zal worden genomen over de invoering of afschaffing van een multisectoriële kaderregeling.
1.1.7. Vervoer 60. In 1996 bleef het aantal door de Commissie behandelde steungevallen in de vervoersector betrekkelijk stabiel in vergelijking met 1995, een jaar waarin het aantal gevallen met meer dan 40% was gestegen (In 1996 heeft de Commissie 48 beschikkingen gegeven). Dit is het gevolg van de voortschrijdende liberalisering van de vervoermarkt en de groeiende concurrentie in deze sector, met het oog op de verwezenlijking van de interne markt van vervoerdiensten. In die omstandigheden is de controle op staatssteun bijzonder belangrijk om ervoor te zorgen dat eerlijke concurrentieverhoudingen voor alle ondernemingen, zowel openbare als particuliere, worden gehandhaafd. 61. Op het gebied van de luchtvaart bleef de Commissie een strikte controle uitoefenen op overheidssteun. Het merendeel van de nationale luchtvaartmaatschappijen werd geherkapitaliseerd en onderworpen aan herstructureringsplannen. De Commissie heeft derhalve prioriteit gegeven aan het toezicht op de tenuitvoerlegging van deze plannen en op de naleving van de voorwaarden die waren opgelegd in de beschikkingen tot goedkeuring van herstructureringssteun voor de betrokken ondernemingen: -
-
38
Op 31 januari 1996 besloot de Commissie geen bezwaar te maken tegen het plan van de Spaanse overheidsholding Teneo om 87 miljard PTA te investeren in de nationale luchtvaartmaatschappij Iberia. De Commissie beschouwde deze investering als een normale commerciële transactie, die voldoet aan het beginsel van de investeerder in een markteconomie. Overeenkomstig dit beginsel heeft de Commissie bij de beoordeling van de kapitaalinjectie voor Iberia het minimale rendementspercentage op minstens 30% vastgesteld. Dit hoog percentage omvat een premie voor het specifieke risico dat verbonden is met een investering in Iberia (omdat bij voorbeeld het herstructureringsplan nog niet volledig ten uitvoer is gelegd). De kapitaalinjectie zal alleen dienen voor de betaling van ontslagvergoedingen en het afbouwen van de buitensporige schulden van de onderneming. De middelen mogen in geen geval zo worden aangewend dat het kostenverminderingsplan van Iberia wordt belemmerd of de algemene tariefstrategie of de vlootcapaciteit aanzienlijk worden gewijzigd. Op 30 april 1996 heeft de Commissie de procedure van artikel 93, lid 2, van het EG-Verdrag opnieuw ingeleid ten aanzien van in schijven uit te keren herstructureringssteun ten behoeve van Olympic Airways. Griekenland moet de betaling van de tweede schijf uitstellen tot deze procedure is beëindigd. De steun werd in oktober 1994 onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Hoewel Olympic Airways de doelstellingen van het herstructureringsprogramma grotendeels heeft bereikt, vreest de Commissie dat Griekenland een aantal voorwaarden niet volledig heeft nageleefd. In het
Zie arrest van het Hof van 29 juni 1995 in de zaak C 135/93 Koninkrijk Spanje v. Commissie, Jurispr. 1995, blz. I1673.
25
-
-
bijzonder lijkt Griekenland Olympic aanvullende steun te hebben verleend en het beheer te hebben beïnvloed in een mate die zijn rol van aandeelhouder te boven gaat. Op 24 juli 1996 besloot de Commissie geen bezwaar te maken tegen de betaling van de derde en laatste schijf (5 miljard FF) van de 20 miljard FF bedragende staatssteun ten behoeve van Air France. De Commissie was van mening dat het herstructureringsproces vlot verliep en dat de door Air France bereikte resultaten bevredigend waren. Ondanks de bijkomende herstructureringsmaatregelen van de onderneming om haar exploitatiekosten verder te drukken, vond de Commissie echter dat onzekerheid bleef bestaan, omdat de herstructureringsperiode op het moment dat zij de beschikking had gegeven nog niet afgelopen was en dat enkele van de nieuwe herstructureringsmaatregelen ("Pact voor concurrentievermogen en groei") nog niet definitief goedgekeurd waren. Om de ontwikkeling van de herstructurering te kunnen volgen, besloot de Commissie 1 miljard van de 5 miljard FF van de derde schijf te blokkeren. De Franse regering zal ten laatste op 1 maart 1997 een verslag indienen over de reële resultaten van Air France en de voortgang van de nieuwe herstructureringsmaatregelen. De Commissie zal deze informatie tegen 31 maart 1997 onderzoeken. Indien de Commissie geen bezwaren formuleert, zal de 1 miljard FF in het kapitaal van Air France worden opgenomen. Op 27 maart 1996 heeft de Commissie het licht op groen gezet voor de betaling van de derde steunschijf aan TAP. De Commissie was van mening dat de luchtvaartmaatschappij haar herstructureringsplan tijdens de betrokken periode met succes had uitgevoerd en dat Portugal zich strikt aan de in de beschikking opgenomen voorwaarden had gehouden. Zij drong er echter op aan dat TAP haar inspanningen voor de verbetering van de efficiëntie zou vergroten om de door haar concurrenten bereikte produktiviteitswinst te evenaren.
62. Met betrekking tot de sector van het zeevervoer heeft de Commissie in haar mededeling "Naar een nieuwe maritieme strategie" het communautair maritiem beleid opnieuw beoordeeld. Samengevat luidde de conclusie dat het concept voor de verbetering van de veiligheid, de verwezenlijking van internationale open markten en een eerlijke concurrentie de concurrentievervalsing weliswaar kan helpen verminderen, en dat grotere inspanningen op het gebied van opleiding, werkgelegenheid, onderzoek en ontwikkeling het concurrentievermogen van de communautaire scheepvaartsector kunnen versterken, maar dat steunmaatregelen op dit moment evenwel noodzakelijk kunnen zijn om de scheepvaartindustrie van de Gemeenschap in stand te houden en te ontwikkelen. De Commissie zal derhalve onder andere begin 1997 gewijzigde richtsnoeren voor staatssteun aan de scheepvaart publiceren. 63. In de loop van 1996 heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan verschillende steunmaatregelen die bedoeld waren om het concurrentievermogen van de communautaire scheepvaartondernemingen te versterken ten opzichte van de vloot van derde landen: -
-
-
Op 21 februari 1996 besloot de Commissie geen bezwaar te maken tegen een door het Verenigd Koninkrijk voorgenomen steunregeling voor een bijzondere belastingmaatregel ten behoeve van reders, waarbij de periode waarin het toegelaten was overtollige subsidies te herinvesteren in vervangingsschepen, werd verlengd. Op 2 oktober en 6 november 1996 zette de Commissie het licht op groen voor twee Duitse steunregelingen ter uitbreiding of wijziging van voordien goedgekeurde maatregelen: een bijzondere afschrijvingsregeling voor schepen - met inbegrip van gebruikte schepen - die tot eind 1999 van kracht zal zijn en financiële bijdragen voor het jaar 1995 ten behoeve van rederijen, om reders te stimuleren hun schepen onder de Duitse vlag te houden en om de opleiding te bevorderen. Op 20 maart 1996 heeft de Commissie verschillende door de Nederlandse overheid voorgenomen maatregelen goedgekeurd die ten doel hadden enerzijds de exploitatiekosten in verband met de tewerkstelling van zeelieden aan boord van Nederlandse schepen te beperken en anderzijds de
26
-
-
belastingdruk te verminderen voor scheepvaartondernemingen die in Nederland zijn gevestigd en van daaruit opereren, door hun de mogelijkheid te geven te kiezen tussen twee belastingaanslagen, te weten een winstbelasting tegen een normale aanslagvoet of een belasting op basis van de tonnage. Op 22 april 1996 heeft de Commissie door de Franse regering voorgenomen belastingmaatregelen goedgekeurd ter bevordering van de gezamenlijke eigendom van schepen en de inschrijving van schepen onder Franse vlag. Deze regeling, die voorziet in een belastingvermindering voor de aankoop van scheepsonderdelen, is beperkt tot investeringen die vóór 31 december 2000 zijn gerealiseerd. Op 17 juli 1996 heeft de Commissie de in 1995 ingeleide procedure ten aanzien van herstructureringssteun voor de Franse onderneming CGM met een gunstige eindbeschikking gesloten. Daarbij diende wel aan bepaalde voorwaarden te worden voldaan tot de privatisering van de onderneming was afgerond, om zowel agressief marktgedrag als de ondersteuning van verlieslatende activiteiten te voorkomen. De Commissie was van mening dat de steun een effectieve bijdrage leverde tot de ingrijpende herstructurering en het herstel van de rentabiliteit van de onderneming.
64. In de havensector heeft de Commissie het onderzoek van klachten in verband met staatssteun ten gunste van bepaalde havens in verschillende Lid-Staten voortgezet. Bovendien heeft zij op 12 juni 1996 besloten tot uitbreiding van de in juli 1993 ingeleide procedure van artikel 93, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van maatregelen die de Italiaanse autoriteiten achteraf hadden genomen in het kader van de herstructurering van de havensector. 65. In de sector van het wegvervoer heeft de Commissie, in het licht van de steeds scherpere concurrentie tussen de marktdeelnemers van de verschillende Lid-Staten, in 1996 een vastberaden houding aangenomen ten aanzien van staatssteunmaatregelen, met name door de lopende onderzoeksprocedures af te handelen: -
-
-
Nadat de Commissie de herstructureringsmaatregelen voor de sector van het wegvervoer in Italië grondig had geanalyseerd en daarbij op tegenstrijdige gegevens was gestoten, heeft zij Italië op 30 april 1996 gelast haar alle documenten, informatie en gegevens voor te leggen die nodig zijn om de verenigbaarheid van de steun met de gemeenschappelijke markt te onderzoeken, en de betaling van alle nieuwe steunbedragen onmiddellijk op te schorten in afwachting van de uitkomst van de procedure van artikel 93, lid 2. Ingevolge deze aanmaning hebben de Italiaanse autoriteiten de met artikel 92, lid 1, van het EG-Verdrag onverenigbare maatregelen ingetrokken, zodat op 20 november 1996 een definitieve eindbeschikking kon worden gegeven. Eveneens met betrekking tot Italië heeft de Commissie op 22 oktober 1996 een negatieve eindbeschikking gegeven wegens een regeling voor belastingkredieten die de Italiaanse autoriteiten voor de aanslagjaren 1993 en 1994 ten gunste van de wegvervoerders hebben toegepast. Deze steun werd door de Commissie als exploitatiesteun beschouwd en zal moeten worden teruggevorderd. De beschikking ligt in de lijn van de in 1993 gegeven beschikking in verband met het aanslagjaar 1992, waarvoor in 1995 een procedure bij het Hof van Justitie werd ingeleid tegen Italië wegens niet uitvoering van de beschikking van de Commissie. Op 29 mei 1996 heeft de Commissie de procedure van artikel 93, lid 2, van het EG-Verdrag ingeleid met betrekking tot een door de Spaanse regering voorgenomen steunregeling voor de aankoop van bedrijfsvoertuigen, omdat zij twijfelde aan de verenigbaarheid van de maatregel met de gemeenschappelijke markt. Op 7 februari 1996 heeft zij daarentegen haar goedkeuring gehecht aan de verlenging van een reeks maatregelen voor de herstructurering van de Spaanse wegvervoersector, door een verbetering van het concurrentievermogen en de inkrimping van de bestaande overcapaciteit. De
27
toepassingsvoorwaarden zijn dezelfde als die van de in 1992 door de Commissie goedgekeurde regeling. 66. Wat het spoorwegvervoer betreft, heeft de Commissie in juli 1996 het Witboek "Een strategie om de spoorwegen in de Gemeenschap weer vitaal te maken" aangenomen, waarin onder andere de financiering van de spoorwegen wordt behandeld en de voornaamste richtsnoeren worden uiteengezet die de Commissie zal hanteren bij haar toekomstige analyse van de steungevallen in deze sector. Het doel van de Commissie is geleidelijk te komen tot een systeem waarbij de enige overheidsfinanciering van spoorwegondernemingen gebeurt in de vorm van financiering van de infrastructuur, compensaties voor de verplichting van openbare dienstverlening, of steun in het kader van een algemeen herstructureringsplan met het oog op het herstel van de rentabiliteit van de onderneming. In afwachting daarvan heeft de Commissie de steungevallen verder onderzocht op grond van de geldende communautaire regels:
-
-
Op 30 maart 1996 besloot de Commissie geen bezwaar te maken tegen het door de Britse autoriteiten aangemelde steunproject voor de financiering van de bouw, het onderhoud en het beheer van CTRL, de spoorweginfrastructuur voor de hoge snelheidstrein tussen Londen en de Kanaaltunnel. De Commissie was van oordeel dat de overheidsfinanciering geen steun in de zin van artikel 92 van het Verdrag vormde. Op 18 december 1996 heeft de Commissie het licht op groen gezet voor financieringsmaatregelen ten behoeve van investeringen die nodig zijn voor de bouw van de HST-infrastructuur op het Belgisch grondgebied. Deze maatregelen zijn bestemd voor de financiering van, enerzijds, de constructie van het Belgisch trajectgedeelte van de lijn Parijs-Brussel-Keulen-AmsterdamLonden, dat één van de 14 prioritaire projecten is in het kader van de ontwikkeling van de transeuropese netwerken, en, anderzijds, de aankoop van gespecialiseerd rollend materieel.
67. In de binnenvaartsector krijgt de structurele sanering met het oog op de vermindering van de bestaande overcapaciteit door sloop, waarmee op basis van Verordening (EEG) nr. 1101/89 van de Raad van 27 april 1989 was begonnen, een nieuwe impuls ingevolge de goedkeuring van de Raad op 19 november 1996 van Verordening (EG) nr. 2254/96, die voorziet in grootschalige aanvullende sloopwerkzaamheden. Deze zullen worden gespreid over de periode 1996-1998 en zouden de overcapaciteit met circa 15% moeten doen dalen. In 1996 zullen de werkzaamheden gezamenlijk worden gefinancierd door de Gemeenschap, de Lid-Staten en de beroepskringen. Voor 1997 en 1998 is geen sprake van enige financiering door de Gemeenschap. Deze nieuwe communautaire maatregelen voor de structurele sanering van de binnenscheepvaart vormen een onmisbare flankerende maatregel voor de geleidelijke liberalisering van de binnenvaartmarkt, waarvoor de Raad eveneens op 19 november 1996 Richtlijn 96/75/EG heeft vastgesteld. 68. In de loop van 1996 heeft de Commissie verscheidene steunmaatregelen goedgekeurd die capaciteitsvermindering, herstructurering van de binnenscheepvaartsector of ontwikkeling van deze sector binnen de vervoermarkt in de betrokken Lid-Staten beoogden. 69. In verband met het gecombineerd vervoer, tenslotte, heeft de Commissie de Oostenrijkse regering op 27 maart 1996 toelating gegeven leningen tegen gunstige voorwaarden toe te kennen ten behoeve van infrastructuurinvesteringen voor gecombineerd vervoer, teneinde de overschakeling van het goederenvervoer over de weg naar het vervoer via het spoor of de binnenscheepvaart te bevorderen. 1.1.8. Landbouw
28
70. Na de publikatie, begin 1996, van een nieuwe kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en 39 ontwikkeling in alle sectoren, met inbegrip van de landbouwsector , keurde de Commissie een gewijzigde versie van dit document goed waarin haar steunbeleid voor de landbouwsector verduidelijkt en opnieuw gedefinieerd werd. Ingevolge de gewijzigde regeling zal in bepaalde omstandigheden overheidsfinanciering tot 100% mogelijk zijn in de landbouwsector. Gevallen die niet voldoen aan deze voorwaarden zullen worden getoetst aan de andere voorschriften van de kaderregeling. 71. Om de naleving van haar voorschriften inzake steun voor publiciteit in de landbouwsector te controleren, verzoekt de Commissie de Lid-Staten voortaan voorbeelden te verstrekken van de logos, handelsmerken en slogans die zij van plan zijn te gebruiken. De ervaring leerde immers dat de door de Lid-Staten gegeven garanties op zich niet voldoende waren om te verzekeren dat de communautaire wettelijke voorschriften op dit gebied werden nageleefd. 72. De Commissie overweegt haar huidige handelswijze in verband met reddingssteun ten behoeve van de landbouw te wijzigen. Een belangrijke kwestie in dit debat is de vraag of marktdeelnemers in de landbouwsector een andere behandeling moeten krijgen dan andere marktdeelnemers, en indien dat zo is, welke speciale behandeling dan gerechtvaardigd is. De Commissie organiseerde een bijeenkomst met de Lid-Staten teneinde hun standpunten te horen. Onafhankelijk van het resultaat van de huidige besprekingen zal de Commissie het huidige beleid ten aanzien van reddingssteun ten behoeve van de landbouw blijven toepassen tot nieuwe beleidslijnen werden vastgesteld en medegedeeld aan de Lid-Staten. 73. Zoals voorheen zal de Commissie zich blijven verzetten tegen overheidssteun die de marktmechanismen van de Gemeenschap dreigt te verstoren en die, als exploitatiesteun, geen duurzame invloed heeft op de ontwikkeling van de desbetreffende sector. 1.1.9. Visserij 74. In 1996 heeft de Commissie in deze sector 50 nieuwe aangemelde steunmaatregelen geregistreerd, alsmede 12 steunmaatregelen die niet of laattijdig werden aangemeld. Zij heeft besloten zich niet tegen de steunverlening te verzetten in 68 gevallen, waarvan 3 reeds in 1994 en 26 in 1995 in behandeling waren. Verder heeft zij besloten de procedure van artikel 93, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden ten aanzien van twee steunmaatregelen, waarvan één in Italië en één in Spanje. In dezelfde periode heeft de Commissie besloten met een positieve beschikking de procedure te beëindigen die zij had ingeleid betreffende een in 1995 aangemelde steunmaatregel in Denemarken. Tenslotte heeft zij de procedure met betrekking tot een in 1995 aangemelde Duitse steunmaatregel beëindigd met een negatieve beschikking. 1.2. Specifieke sectoren die niet aan bijzondere regels zijn onderworpen 1.2.1. De financiële sector 75. Het door de Commissie in het XXVe Mededingingsverslag40 ingenomen standpunt werd bevestigd door een groep deskundigen bestaande uit voormalige directeuren van centrale banken, met name dat 39
PB C 45 van 17.2.1996.
40
Zie punt 197 van het verslag.
29
de materiële en procedurevoorschriften op het gebied van overheidssteun van toepassing dienen te zijn op de banksector, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de sector. De Commissie is zich bewust van de bijzondere gevoeligheid van de banksector, die de speciale aandacht van de nationale autoriteiten verdient om te vermijden dat ernstige moeilijkheden van een grote instelling zich via de bestaande financiële banden tussen de instellingen in deze sector zouden verspreiden en een systemische crisis veroorzaken. 41
76. In die zin schept de beschikking betreffende Crédit Lyonnais van 26 juli 1995 een belangrijk precedent voor de sector, omdat hiermee werd bevestigd dat de regels inzake staatssteun volledig toepasselijk zijn op de banken. Voorts werd in de beschikking het beginsel ingevoerd dat de tegenprestaties die door de steunontvanger geleverd moeten worden om de negatieve gevolgen van de steun voor de concurrenten te compenseren, groter moeten zijn indien wordt afgezien van een radicale oplossing in de vorm van een gerechtelijke liquidatie. Een dergelijke oplossing kan immers geschikt zijn voor industriële ondernemingen, maar moeilijker toe te passen of zelfs totaal ongepast zijn in het geval van grote banken, omdat daaruit onevenredig grote negatieve gevolgen kunnen voortvloeien voor de andere financiële instellingen en het betalingssysteem, zelfs indien de OESO-landen over toezichthoudende instanties beschikken die zulke crisissen proberen te voorkomen.
Deze zaak kwam in 1996 verschillende malen opnieuw ter sprake. Ten eerste werd bij het Gerecht van eerste aanleg tweemaal beroep aangetekend tegen de beschikking van de Commissie van 1995, eenmaal door Crédit Lyonnais, die dit achteraf introk, en eenmaal door de Société Générale. Het gerecht heeft zich nog niet uitgesproken. Vervolgens heeft de Commissie in september besloten een nieuwe urgente steun ten belope van 3,9 miljard FF ten gunste van de openbare bank goed te keuren en de onderzoeksprocedure in te leiden ten aanzien van toekomstige steun voor de herstructurering. De goedgekeurde maatregelen hebben hoofdzakelijk ten doel te voorkomen dat de bekendmaking van negatieve resultaten door Crédit Lyonnais dermate ernstige gevolgen zou hebben dat de Franse banksector wordt beïnvloed. Het gaat uitsluitend om bewarende maatregelen die het status quo in stand moeten houden tot de Commissie een formele beslissing neemt over de nieuwe herstructureringsmaatregelen voor de bank. Met de goedkeuring van de urgente steun werd derhalve niet vooruit gelopen op de eindbeschikking van de Commissie betreffende de nieuwe herstructureringssteun. 77. Tenslotte moet worden vermeld dat de Commissie in 1996 een opmerkelijke stijging van het aantal staatssteungevallen in de financiële sector heeft geregistreerd. Zij hechtte haar goedkeuring, na vaststelling van de verenigbaarheid van de steun, aan staatssteun ten voordele van de financiële instellingen Comptoir des Entrepreneurs (gespecialiseerd in vastgoedfinanciering) en GAN (verzekeringen). Zij heeft daarentegen de procedure van artikel 93, lid 2, van het EG-Verdrag ingeleid ten aanzien van steun die werd verleend aan andere financiële instellingen zoals Société Marseillaise de Crédit, Crédit Foncier de France, SDBO, Crédit Lyonnais en Banco di Napoli. 1.2.2. De audiovisuele sector 78. De Commissie heeft verscheidene klachten ontvangen en werd verschillende malen aangeklaagd wegens het niet optreden in de audiovisuele sector. In het geval Financiering van de Portugese openbare radio en televisie heeft de Commissie een positieve beschikking gegeven, nadat zij een onderzoek had ingesteld naar de Portugese audiovisuele sector. Zij besloot dat het financieringssysteem van de openbare Portugese omroep geen staatssteun inhield; het ging immers 41
Zie XXVe Mededingingsverslag (1995), punt 197.
30
niet om een gratis voordeel aangezien een tegenprestatie was vereist. Deze tegenprestatie bestond uit de verwezenlijking van niet-concurrerende activiteiten, met name dekking van het volledige nationale grondgebied, exploitatie in de autonome gebieden Madeira en de Azoren, bijhouden van het audiovisueel archief, samenwerking met de landen die het Portugees als officiële taal hebben, afstaan van omroeprechten voor religieuze programma's, instandhouding van een internationale omroep, financiering van een openbaar theater en het sturen van delegaties en correspondenten naar plaatsen waar de particuliere omroepen niet aanwezig zijn. Omdat een analytische boekhouding werd ingevoerd, kon de Commissie vaststellen dat de overheidsfinanciering van deze omroepen niet omvangrijker was dan de kosten die moesten worden gemaakt om hun verplichtingen na te komen.
1.2.3. De postsector 79. De liberalisering van de postsector, waardoor concurrenten toegang zouden krijgen tot de netwerken van de nationale postdiensten voor zendingen die geen briefpost zijn, schrijdt langzaam voort. Toch bestaat reeds een bepaalde liberalisering waardoor alternatieve postdiensten tot de markt kunnen toetreden voor expressepost, postpaketten en directe zendingen. De Commissie behandelt momenteel verschillende klachten betreffende de postdiensten in België, Frankrijk en Duitsland. De klagers beweren dat de nationale posterijen hun concurrerende activiteiten kruiselings subsidiëren met inkomsten uit de monopolistische briefpostsector. Hoewel bij de behandeling van bepaalde zaken aanzienlijke vooruitgang werd geboekt en twee procedures werden ingeleid42, heeft dit nog in geen enkel geval tot een eindbeschikking geleid.
2. Horizontale steun 2.1. Onderzoek en ontwikkeling 80. De tenuitvoerlegging van de nieuwe kaderregeling voor staatssteun aan onderzoek en 43 ontwikkeling (O&O), die eind 1995 werd goedgekeurd en in 1996 werd gepubliceerd , resulteerde in een aanzienlijke vermindering van het aantal aanmeldingen betreffende de herfinanciering van bestaande projecten en in de goedkeuring van talrijke aangemelde projecten op grond van hun verenigbaarheid met de kaderregeling. Bij de toepassing van de kaderregeling heeft de Commissie in de vier gevallen Olivetti SpA, SGS Thomson, Philips en Océ ernstige twijfels geuit over de noodzakelijkheid en de stimulerende werking van de steun, omdat zij meende dat het project op het eerste zicht een normale activiteit van de onderneming leek te vormen, die niet verder ging dan de normale inspanningen op het gebied van O&O. Zij heeft derhalve besloten de procedure van artikel 93, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden. In de andere door de Commissie onderzochte gevallen op het gebied van O&O zijn geen bijzondere moeilijkheden gerezen. 2.2. Werkgelegenheid 81. In het eerste volledige toepassingsjaar van de richtsnoeren inzake werkgelegenheidssteun heeft de Commissie onder andere Zweden dienstige maatregelen voorgesteld teneinde de verenigbaarheid van de Zweedse aanwervings- en werkgelegenheidsregelingen te verzekeren. Deze gevallen zijn typische voorbeelden van het beleid dat de Commissie op dit gebied wil voeren, met name het nemen van een aantal voorzorgsmaatregelen om de doelstelling van het creëren van netto stabiele arbeidsplaatsten ten 42
Zaak NN 187/85 (PB C 206 van 17.7.1996) en zaak NN 48/96 (PB C 311 van 22.10.1996).
43
PB C 45 van 17.2.1996, blz. 5.
31
volle effect te doen sorteren. Met betrekking tot de eerste regeling oordeelde de Commissie dat de betrokken steun meer gericht diende te zijn op de kansarme categorieën werklozen en dat voor het louter invullen van vrijgekomen arbeidsplaatsen slechts steun kon worden toegekend indien de arbeidsplaatsen vrijkwamen door vrijwillig vertrek; met betrekking tot de tweede regeling meende zij dat slechts steun kon worden verleend voor de schepping van nieuwe arbeidsplaatsen. In beide gevallen werden de Zweedse autoriteiten verzocht het oorspronkelijke, té ruime toepassingsgebied te verkleinen en, onder andere, de stabiliteit van de geschapen arbeidsplaatsen te garanderen, hetzij door middel van contracten van onbepaalde duur vergezeld van een opleiding, hetzij door instandhouding van de nieuw gecreëerde arbeidsplaatsen gedurende een minimumperiode. De Commissie heeft eveneens, op grond van de richtsnoeren inzake werkgelegenheidssteun, het licht op groen gezet voor de invoering in Denemarken van een steunregeling voor de aanwerving van werklozen. 2.3. Milieu 82. Zoals gepland, heeft de Commissie vóór eind 1996 de werking van de kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van milieubescherming44 over de afgelopen drie jaar doorgelicht. De resultaten daarvan duidden algemeen op een groot percentage positieve beschikkingen van de Commissie op dit gebied, wat bewijst dat de Lid-Staten die verantwoordelijk zijn voor de voorbereiding en aanmelding van de projecten, de voorschriften van de kaderregeling zorgvuldig naleven. Slechts in twee gevallen had de Commissie ernstige twijfels, wat haar ertoe bracht de procedure van artikel 93, lid 2, in te leiden, met name ten aanzien van de gevallen Cellulose du Rhône et de l'Aquitaine en Hoffman La Roche. Wat de inhoud betreft, heeft de doorlichting om te beginnen bevestigd dat steun voor produktieve investeringen voor de vervaardiging van milieuvriendelijke produkten niet valt onder de kaderregeling, gezien de aanzienlijke concurrentieverstoring die exploitatiesteun kan veroorzaken ten nadele van de concurrenten van de begunstigde die geen steun ontvangen en op dezelfde markt opereren. Ten tweede kan uit de concrete toepassing van de kaderregeling het beginsel worden afgeleid dat alleen de meerkosten voor investeringen ten behoeve van het milieu onder de kaderregeling vallen. Ten derde dienen de Lid-Staten aan te tonen dat de investering beduidend verder reikt dan de geldende milieunormen, indien de onderneming wil profiteren van de voor dergelijke gevallen toegestane verhoging van de steunintensiteit, waarbij het exacte bedrag afhankelijk is van de positieve externe effecten van de investering. Tenslotte werd in het geval GAV bevestigd dat afvalverwerking en milieuheffingen een uitzondering vormen op het verbod van exploitatiesteun. In het licht van de conclusies van deze algemene evaluatie van de toepassing van de kaderregeling achtte de Commissie het gepast te wachten tot het eind van de geldigheidsperiode, te weten eind 1999, alvorens er eventueel wijzigingen in aan te brengen. 2.4. Kleine en middelgrote ondernemingen 83. In april heeft de Commissie een nieuwe versie van haar communautaire kaderregeling voor staatssteun aan kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) goedgekeurd45. Hierin herbevestigt zij het gunstig standpunt dat zij inneemt ten aanzien van bepaalde staatssteunmaatregelen ten voordele van KMO's, die een factor van sociale stabiliteit en economisch dynamisme vormen, maar in tegenstelling tot grote ondernemingen moeten opboksen tegen een aantal handicaps die hun ontwikkeling kunnen remmen. Met de nieuwe tekst worden bovendien, onder andere onder impuls 44
PB C 72 van 10.3.1994, blz. 3.
45
PB C 213 van 23.7.1996, blz. 4.
32
van het Witboek "Groei, concurrentievermogen, werkgelegenheid", enkele wijzigingen aangebracht in de vorige kaderregeling. Enerzijds werd de definitie van KMO's aangepast aan de mededeling van 46 de Commissie betreffende de definitie van KMO's in het Gemeenschapsbeleid. Anderzijds werd de gunstige beoordeling uitgebreid tot steun voor immateriële investeringen in de vorm van technologieoverdracht. In dit verband moet worden gewezen op het groeiende belang dat talrijke 47 KMO's thans hechten aan immateriële investeringen. Tenslotte werd de de minimis-regel van de kaderregeling gescheiden en in een afzonderlijke mededeling opgenomen die voor alle ondernemingen geldt. De de minimis-regel blijft niettemin hoofdzakelijk ten goede komen aan de KMO's. 2.5. Reddings- en herstructureringssteun 84. De Commissie is in 1996 de criteria van de door de Commissie op 27 juli 1994 vastgestelde communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun voor ondernemingen in moeilijkheden48 blijven toepassen. Hoewel reddings- en herstructureringssteun bij ondernemingen in moeilijkheden vaak in verband staan met soortgelijke situaties, zijn er wezenlijke verschillen tussen deze beide steunvormen. Reddingssteun dient om een onderneming, waarvan de financiële situatie ernstig is verslechterd, tijdelijk draaiende te houden terwijl lange-termijnoplossingen worden gezocht om de moeilijkheden te overwinnen. Volgens de richtsnoeren kan reddingssteun slechts tijdens een beperkte periode worden verstrekt, gewoonlijk niet langer dan 6 maanden. Aangezien reddingssteun vaak noodzakelijk is om de acute problemen van een noodlijdende onderneming te verlichten in afwachting dat een geschikt herstructureringsplan wordt opgesteld, staat de Commissie hier in de regel positief tegenover, en keurt zij dergelijke steun goed voor zover is voldaan aan de criteria van de richtsnoeren. Voor herstructureringssteun, daarentegen, gelden strenge voorwaarden. Deze steun moet gekoppeld zijn aan een herstructureringsplan dat geschikt is om de levensvatbaarheid van de onderneming binnen een redelijk tijdsbestek duurzaam te herstellen. Bovendien dient het normaal om een eenmalige operatie te gaan, zodat in de toekomst geen steun meer nodig is. 85. In dit kader dient te worden opgemerkt dat de Commissie gestart is met een onderzoek naar het effect van het niet naleven door de Lid-Staten van de staatssteunregels in verband met ondernemingen in moeilijkheden. Het bleek dat in bepaalde gevallen, tegen de beschikkingen van de Commissie in, onrechtmatig toegekende onverenigbare steun niet of slechts gedeeltelijk werd teruggevorderd van de begunstigden die, zodra ze ernstige financiële problemen kregen, in vereffening worden gesteld. 2.6. Achtergestelde stadswijken 86. In oktober heeft de Commissie, na aanmelding door Frankrijk van het geval "Pacte de relance pour la ville", uitdrukking gegeven aan het gunstig standpunt dat zij in beginsel aanneemt ten aanzien van steun in achtergestelde stadswijken, door het vaststellen van een specifieke kaderregeling op dit 46
Aanbeveling van de Commissie betreffende de definitie van kleine en middelgrote ondernemingen, 3 april 1996, PB L 107 van 30.4.1996, blz. 4.
47
PB C 68 van 6.3.1996, blz. 9.
48
PB C 368 van 23.12.1994, blz. 12.
33
gebied. Het bleek namelijk dat in het bestaande communautaire kader - zij het de regels inzake steun voor kleine en middelgrote ondernemingen, werkgelegenheids- of regionale steun - niet voldoende rekening kon worden gehouden met de specifieke geografische en sociaal-economische situatie van deze wijken. Bepaalde vormen van financiële bijstand door de Staat kunnen echter nodig zijn wegens de structurele handicaps en bepaalde meerkosten die verbonden zijn aan de inplanting in deze wijken. De nieuwe tekst is gebaseerd op sociale en economische overwegingen, aangezien de betrokken steunmaatregelen ten doel hebben verscheidene problemen (werkgelegenheid, ontwikkeling, enz.) waarmee bepaalde stadswijken te kampen hebben, te verlichten of zelfs op te lossen. Deze doelstelling ligt aldus in de lijn van de prioriteiten van het Witboek inzake groei, concurrentievermogen, werkgelegenheid, en van het communautaire initiatief URBAN. In de tekst drukt de Commissie haar positief standpunt uit ten aanzien van staatssteun die bijdraagt tot de ontwikkeling van achtergestelde stadswijken, mits die aan bepaalde voorwaarden voldoet. Om de maximale efficiëntie en het nuttige effect van de gecreëerde maatregelen te garanderen zonder daarbij het concurrentie-evenwicht en de eerbiediging van het algemeen belang uit het oog te verliezen, werden derhalve voorwaarden vastgesteld met betrekking tot de subsidieerbaarheid van de zones en van de begunstigden van de steun, en tot de vorm en intensiteit van de goedgekeurde steun. Onder andere werden de volgende voorwaarden gesteld: het totale inwonersaantal in deze zones is normaal begrensd tot 1% van de nationale bevolking; de steun wordt beperkt tot de kleine ondernemingen (minder dan 50 werknemers); tenminste 20% van de gecreëerde arbeidsplaatsen moet voorbehouden zijn aan de inwoners van de achtergestelde stadswijk; en de maximale steunintensiteit is beperkt tot 26% netto van de investeringen, of tot 100.000 ecu per gecreëerde arbeidsplaats. De Commissie meent voorts dat in een groot aantal toepassingsgevallen de overheidssteun niet onder de communautaire mededingingsregels valt, omdat het handelsverkeer tussen Lid-Staten niet wordt beïnvloed. Zij heeft te dien einde een lijst van activiteiten opgesteld die, door hun traditioneel lokaal en niet-transnationaal karakter, buiten de werkingssfeer van deze regels zouden moeten vallen.
3. Regionale steun 87. Naast het gebruikelijke toezicht op de steunregelingen heeft de Commissie haar analyse voortgezet van de kaarten van de regio's die voor steun met regionale strekking in aanmerking komen en de daarop betrekking hebbende steunintensiteiten. Zij heeft nieuwe kaarten goedgekeurd voor Luxemburg, Nederland en Duitsland, terwijl haar werkzaamheden inzake Denemarken en Italië aan de gang zijn. Met het doel de economische en sociale samenhang te versterken, werden hoofdzakelijk twee elementen geanalyseerd: de geografische dekking en de steunintensiteit. Wat de dekking betreft wil de Commissie het bevolkingspercentage dat in aanmerking komt voor steun verminderen, waardoor de steun meer wordt geconcentreerd, teneinde een maximaal economisch effect te bereiken, de invloed op de mededinging te verminderen en de beperkte begrotingsmiddelen efficiënter te benutten. Wat de steunintensiteit betreft, zorgt de Commissie ervoor dat voor de onderscheiden regio's verschillende plafonds blijven gelden, afhankelijk van hun macro-economische situatie. De Commissie heeft bovendien in de nieuwe Lid-Staten een beoordeling gemaakt van zowel de nieuwe regelingen als de wijzigingen die, overeenkomstig de toetredingsovereenkomsten, werden aangebracht in de ten tijde van de toetreding bestaande regelingen, teneinde deze vóór 1997 aan de communautaire voorschriften aan te passen. Zo werd de steunregeling voor het vervoer in Finland en
34
49
Zweden geanalyseerd op grond van de mededeling van de Commissie van 20 december 1994 , waarin bijzondere regels zijn vervat ten gunste van regio's met een lage bevolkingsdichtheid. Voorts heeft de Commissie de verenigbaarheid met het Verdrag onderzocht van de in gemeenschappelijke programmeringsdocumenten opgenomen steunmaatregelen uit hoofde van de communautaire Structuurfondsen in regio's van "doelstelling 2", voor de periode 1997-1999. Naast dit bijzondere aspect heeft de Commissie haar inspanningen verder gezet om, krachtens de artikelen 92 en 93 van het EG-Verdrag, de verenigbaarheid van de uit hoofde van de Structuurfondsen verleende steun met de mededingingsregels te onderzoeken. Anderzijds werden op de multilaterale bijeenkomst van 15 mei 1996 de toekomstige richtsnoeren inzake regionale steun besproken. Deze ontwerp-richtsnoeren, die de behoefte aan codificatie op dit gebied als gevolg van het grote aantal bestaande teksten moeten ledigen, omvatten tevens nieuwe regels, waarvan enkele gebaseerd zijn op de praktijk van de Commissie tijdens de laatste jaren, en zullen bijdragen tot een versterking van de samenhang tussen het concurrentiebeleid op het gebied van overheidssteun enerzijds en de maatregelen van de Structuurfondsen anderzijds. 3.1. Een speciaal geval: de opvolger van de Treuhandanstalt 88. De Commissie heeft nogmaals bevestigd dat zij niet voornemens is de oude "Treuhand"-regeling te verlengen. Met ingang van 1 januari 1996 zijn de normale aanmeldingsregels van toepassing. De Commissie erkent dat in de nieuwe deelstaten aanpassingsproblemen blijven bestaan. Dit is voornamelijk te wijten aan de consolidatie van een groot aantal ondernemingen die deel uitmaakten van de grootschalige privatiseringen. De Commissie is niet van plan het proces te vertragen. Staatssteun vormt een van de instrumenten om de aanpassing te vergemakkelijken. Het grote aantal gevallen en de urgentie van sommige gevallen blijven echter een probleem vormen. De Commissie was niettemin van oordeel dat het aantal gevallen voldoende was gedaald om over te gaan tot een meer gedetailleerde juridische en economische analyse in elk individueel geval, voortaan op basis van de bestaande juridische instrumenten. De problemen in verband met het aantal en de urgentie van de gevallen konden door organisatorische aanpassingen worden opgelost. De Commissie heeft in het bijzonder een Taskforce opgericht voor de behandeling van de gevallen en procedurevoorschriften vastgesteld om een snelle afwikkeling te garanderen. Behalve de normale ontwikkelingsproblemen, waarmee ook de andere Lid-Staten te kampen hebben, stelt de aanpassing in de nieuwe deelstaten drie specifieke problemen voor het steunbeleid: - het beheer van de privatiseringscontracten door de B.v.S. (“Bundesanstalt für vereinigungsbedingte Sonderaufgaben”). Dit systeem is nodig omdat in de meeste privatiseringscontracten de verplichtingen tussen de B.v.S. en de investeerders nog tot lang na de privatisering blijven voortduren. Elk jaar dienen ongeveer 3.000 contracten te worden aangepast. De meeste aanpassingen vallen niet onder de artikelen 92 en 93 van het EG-Verdrag, maar sommige daarvan kunnen met steun worden gelijkgesteld en moeten derhalve worden aangemeld. Voor beperkte steunregelingen ten behoeve van KMO's werd echter, om het proces te vereenvoudigen, een ontheffingsregeling voorgesteld welke zich in de goedkeuringsfase bevindt. Aangezien de B.v.s. wenst te stoppen met het beheer van de contracten, zal deze activiteit geleidelijk verdwijnen. Eind 1998 zou de B.v.s. zijn
49
Wijziging van de toepassingsmethode van artikel 92, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag op regionale staatssteun, (PB C 364 van 20.12.1994, blz. 9, punt 6).
35
50
werkzaamheden moeten hebben beëindigd . De Duitse regering brengt de Commissie overeenkomstig artikel 5 van het EG-Verdrag systematisch op de hoogte van alle contractuele wijzigingen. Daardoor kan de Commissie het eventueel bestaan van steun vaststellen. de voortzetting van de overblijvende privatiseringen door de B.v.S. of de B.M.G.B. (“BeteiligungsManagement-Gesellschaft Berlin GmbH”, een andere opvolger van de Treuhand). De B.v.S. en de B.M.G.B. leveren een bijzondere inspanning om de 40 resterende bedrijven te privatiseren. Wegens voor de hand liggende redenen kunnen de laatste privatiseringen problemen stellen voor het communautaire steunbeleid. De investeerders die eventueel geïnteresseerd zijn in ondernemingen die zo lang "te koop" aangeboden stonden, kunnen vaak alleen door steunmaatregelen worden aangetrokken. In de praktijk betekent dit dat alle overblijvende privatiseringen moeten worden aangemeld. De Commissie toetst de meeste van deze gevallen aan de richtsnoeren betreffende staatssteun voor de redding en herstructurering van ondernemingen in moeilijkheden. Wanneer zij ervan overtuigd is dat het herstructureringsplan resulteert in de levensvatbaarheid van de onderneming zonder de mededinging te verstoren, keurt zij de steun normaal goed, behalve indien het geval onder de specifieke sectoriële kaderregelingen ressorteert. Dan past zij de sectoriële regels toe. Het zij opgemerkt dat in verscheidene beschikkingen steunbedragen werden goedgekeurd die zeer hoog lijken in verhouding tot de omvang van de onderneming. Dit is toe te schrijven aan het langdurig in leven houden van de onderneming door middel van leningen. De voornoemde bedragen dienen voor de compensatie van de schuldenkwijtschelding. Economisch gezien is er weinig verband tussen de activiteiten van de nieuwe geprivatiseerde onderneming en de oude die de steun heeft ontvangen. - de redding en herstructurering van welbepaalde ondernemingen (Auffanglösungen) daar waar de privatiseringen hebben gefaald of een eenvoudige correctiemaatregel in het contract niet voldoende was om de rentabiliteit van de onderneming te herstellen. Wanneer de onderneming in ernstige moeilijkheden verkeert, is het niet ongewoon dat hetzij de hele onderneming, hetzij een deel van de activa ervan terug in de portefeuille van de B.v.s. terecht komt. Dan moeten nieuwe overnemers worden gezocht voor de onderneming, of vaker, voor een gedeelte ervan. Naargelang het geval kunnen deze overnames vergezeld gaan van steunmaatregelen. Soms kan de overnemer zich tevreden stellen met een klassieke investeringssteun in het kader van regionale maatregelen; soms zijn echter grootscheepse herstructureringsinspanningen vereist. Deze laatste gevallen worden dan getoetst aan de richtsnoeren inzake staatssteun voor de redding en de herstructurering van ondernemingen in moeilijkheden. Vermeldenswaard is dat het geval SKET in deze categorie thuishoort.
4. Directe investeringen in het buitenland 89. Hoewel de Commissie steun aan de export, d.w.z. steun die gekoppeld is aan de hoeveelheid uitgevoerde goederen, als onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt beschouwt omdat deze geen enkele Gemeenschapsdoelstelling dient en bovendien op ongerechtvaardigde wijze de mededinging verstoort, wordt in toenemende mate een bepaalde soort steunmaatregel ten behoeve van wat algemeen bekend staat als "directe investeringen in het buitenland" toegekend, waardoor de Commissie zich verplicht ziet een beleid met betrekking tot deze steun vast te stellen. De Commissie ontwikkelt momenteel haar standpunt ter zake op pragmatische en inductieve wijze, omdat een
50
Van een totaal van 38.000 worden ongeveer 600 contracten per maand beëindigd.
36
voldoende aantal gevallen nodig is om een overzicht te krijgen en ervaring op te doen teneinde algemeen toepasselijke beginselen vast te stellen. De directe investeringen in het buitenland vloeien voort uit het streven van bedrijven om nieuwe afzetmarkten te creëren door op buitenlandse markten te investeren en te verkopen in plaats van te exporteren. De investering gebeurt meestal in de vorm van de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming of een filiaal in het buitenland, de verwerving van aandelen of de overname van een lokale onderneming. Hoewel steunmaatregelen voor dergelijke activiteiten ongetwijfeld staatssteun vormen, kunnen zij in bepaalde gevallen, naast hun effect op het concurrentievermogen van de communautaire industrie en op de bevordering van de samenwerking met derde landen, andere doelstellingen van communautair belang dienen, zoals b.v. de ontwikkeling van de kleine en middelgrote ondernemingen. Anderzijds kan niet worden uitgesloten dat deze steun de doelstelling van de economische en sociale samenhang schaadt, met name omdat de inplanting van filialen of produktievestigingen in derde landen wordt begunstigd ten nadele van investeringen binnen de Unie. In drie, in juni gegeven eindbeschikkingen inzake steun ten behoeve van directe investeringen in het buitenland, heeft de Commissie besloten de bestaande regels voor steun aan de kleine en middelgrote ondernemingen onafhankelijk van de plaats van deze investeringen toe te passen, en de steun ten behoeve van grote ondernemingen per geval te onderzoeken.
D - Procedures 90. De Commissie heeft in 1996 verschillende beschikkingen gegeven waarbij zij de betrokken LidStaat gelastte de steun terug te vorderen die de begunstigden in strijd met de procedureregels hadden ontvangen en die onverenigbaar werd geacht met de gemeenschappelijke markt. Uit deze beschikkingen blijkt hoe onzeker onwettelijk toegekende steun voor de begunstigden is en hoe nodig het is dat ondernemingen een zekere waakzaamheid aan de dag leggen alvorens steun te aanvaarden. Het in het Verdrag voorziene voorafgaande controlesysteem heeft ten doel te voorkomen dat met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steun ten uitvoer wordt gelegd en ervoor te zorgen dat concurrenten worden beschermd tegen de effecten van een dergelijke steun. 91. Het Hof heeft opnieuw de gelegenheid gegrepen om de rol van de nationale rechterlijke instanties te onderstrepen bij het beschermen van de rechten van de concurrenten van ondernemingen die onrechtmatige steun hebben ontvangen. Het heeft er onder meer op gewezen dat het onwettig verklaren van steun, behalve in uitzonderingsgevallen, moet leiden tot teruggave overeenkomstig de nationale procedures. Overigens is de nationale rechter niet verplicht te wachten met het treffen van de nodige maatregelen tot de Commissie zich heeft uitgesproken over de verenigbaarheid van de steun. 92. In november 1995 heeft de Commissie een mededeling gepubliceerd betreffende de samenwerking tussen de Commissie en de rechterlijke instanties op het gebied van staatssteun. Deze mededeling heeft onder meer ten doel de rechterlijke instanties aan te moedigen hun bevoegdheden uit te oefenen en de ondernemingen te stimuleren de in het nationaal recht voorziene rechtsmiddelen te benutten. In 1996 werd de Commissie op grond van deze mededeling slechts twee maal geraadpleegd. De Commissie is voornemens in 1997 gedetailleerde informatie te verzamelen over hoe de staatssteungevallen tot op heden door de nationale rechtbanken werden behandeld. Het onderzoek zal zowel de directe werking van de in artikel 93, lid 3, opgenomen "stand-still"-bepaling betreffen als de
37
geschillen inzake de naleving van de eindbeschikkingen. In het bijzonder zal worden geprobeerd vast te stellen met welke soort problemen derden in nationale rechtbanken geconfronteerd worden.
E - Statistieken 93. In de loop van het verslagjaar heeft de Commissie kennis genomen van 553 aanmeldingen van nieuwe steunmaatregelen of wijzigingen van bestaande steunmaatregelen en 91 niet aangemelde 51 steunmaatregelen . In dezelfde periode heeft zij in 373 gevallen besloten geen bezwaar te maken. In 43 gevallen heeft zij besloten de procedure van artikel 93, lid 2, van het EG-Verdrag of van artikel 6, lid 4, van Beschikking 3855/91/EGKS in te leiden. Deze grondige onderzoeken hebben onder andere geleid tot 14 positieve eindbeschikkingen, 23 negatieve eindbeschikkingen en 3 voorwaardelijke eindbeschikkingen. Tenslotte heeft de Commissie besloten dienstige maatregelen in de zin van artikel 93, lid 1, van het EG-Verdrag voor te stellen ten aanzien van 4 bestaande steunmaatregelen. Grafiek 1 : Nieuwe gevallen in 1996
51
Hieronder vallen niet de steunmaatregelen in de sectoren landbouw, visserij, vervoer en kolenindustrie.
38
39
Grafiek 2 : Beschikkingen van de Commissie
Tabel 1 : Beschikkingen per Lid-Staat Oostenrijk België Denemarken Duitsland Griekenland Spanje Finland Frankrijk Ierland Italië Luxemburg Nederland Portugal Zweden Verenigd Koninkrijk
48 14 12 143 3 62 14 48 2 64 3 37 10 7 7
EUROPESE UNIE
474
40
41
V - Internationale samenwerking A - Landen van Midden- en Oost-Europa 1. Advies over de toetreding 1. Op verzoek van de Europese Raad (Madrid, 15 en 16 december 1995) heeft de Commissie een aanvang gemaakt met de voorbereiding van een advies over de toetreding van elk van de geassocieerde landen (Polen, Tsjechische Republiek, Hongarije, Slovakije, Slovenië, Bulgarije, Roemenië, Litouwen, Letland en Estland). De maatregelen die deze landen met het oog op een effectief concurrentiebeleid hebben getroffen, worden in dit kader nauwgezet beoordeeld.
2. Tenuitvoerleggingsvoorschriften 2. De tenuitvoerleggingsvoorschriften met betrekking tot de concentratiecontrole voor de Tsjechische Republiek, de Slovaakse Republiek en Hongarije werden door de Associatieraden officieel goedgekeurd op respectievelijk 31 januari 1996, 27 februari 1996 en 16 juli 96. Op het gebied van de staatssteun werd met de Tsjechische Republiek, Hongarije en Estland over de voorgestelde voorschriften een overeenkomst bereikt op technisch niveau. De teksten zijn ter bevestiging aan de Raad voorgelegd. Deze voorschriften voorzien met name in de invoering door elk van de geassocieerde landen van: -
een nationale kaderregeling inzake de toekenning van staatssteun;
-
een toezichthoudende autoriteit die de naleving van deze kaderregeling verzekert en over een daadwerkelijke bevoegdheid tot gegevensinzameling beschikt.
3. Technische bijstand 3. De door de Commissie in samenwerking met de autoriteiten van de Lid-Staten verstrekte technische bijstand was, vergeleken bij de vorige jaren, meer gericht op het ondersteunen van de ontwikkeling van een staatssteunbeleid, en dit in de vorm van advies en opleiding ter plaatse of van stages bij de Commissie of in de Lid-Staten. Zo was de collectieve stage van vier weken die jaarlijks te Brussel en in de Lid-Staten wordt georganiseerd voor een veertigtal jonge ambtenaren van de geassocieerde landen dit jaar voor de eerste keer gewijd aan het beleid inzake afspraken, misbruik van machtspositie en concentratie enerzijds, en aan de steunmaatregelen van de staten anderzijds. Daarnaast werd de aanzet gegeven voor de opstelling van een overzicht van alle vormen van steun die de geassocieerde landen hebben verleend. Bovendien werden besprekingen geopend over vermeende steunmaatregelen die met de Europaovereenkomsten onverenigbaar zijn (zoals exportsteun) of kunnen zijn (sommige steunmaatregelen ten behoeve van sectoren waarvoor een kaderregeling geldt).
1
Ten slotte werden alle aspecten van de samenwerking op concurrentiegebied tussen de EU en de geassocieerde landen nog bezien op de IIe jaarlijkse Conferentie van presidenten en directeurs1 generaal die, na de conferentie van Visegrad in 1995 , dit jaar te Brno werd gehouden, op uitnodiging van de Tsjechische autoriteiten. Voor het eerst werden hierbij ook de topambtenaren van de toezichthoudende autoriteiten op het gebied van staatssteun betrokken.
B - Verenigde Staten 1. Toepassing van de samenwerkingsovereenkomst 4. Sedert de goedkeuring door de Raad van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de Regering van de Verenigde Staten is de relatie met de Amerikaanse mededingingsautoriteiten aanzienlijk versterkt. Zo werden in een groot aantal zaken gegevens uitgewisseld (met inachtneming van de nationale vertrouwelijkheidsregels). Bovendien zijn de mededingingsautoriteiten in overleg getreden over de analyse van en de beoogde oplossingen voor de verschillende zaken. Voor dossiers waarvoor aan beide kanten procedures waren ingeleid, hebben zij geprobeerd deze te coördineren. In sommige omstandigheden hebben de mededingingsautoriteiten met de instemming van de betrokken ondernemingen de ingezamelde gegevens in het kader van hun onderzoeken kunnen uitwisselen, wat een nog concretere samenwerking mogelijk heeft gemaakt. Voorts hebben de Commissie en de Amerikaanse mededingingsautoriteiten geregeld van gedachten gewisseld, inzonderheid op de bilaterale bijeenkomst op hoog niveau van 16 oktober te Washington, over verscheidene aspecten van hun concurrentiebeleid en over andere aangelegenheden van gemeenschappelijk belang. Op 8 oktober heeft de Commissie een verslag aan de Raad en het Europees Parlement goedgekeurd over de toepassing van de Overeenkomst in de periode van 10 april 1995 tot 30 juni 1996. Voortaan zal elk jaar een dergelijk verslag worden gepubliceerd.
2. Ontwikkelingsvooruitzichten 5. De Commissie heeft in nauw overleg met de mededingingsautoriteiten van de Lid-Staten werkzaamheden opgezet in het vooruitzicht van de versterking van de bilaterale samenwerking. In dit verband hebben zij twee wegen onderzocht: -
een eventuele uitbreiding van de gegevensuitwisseling met de mededingingsautoriteiten van bepaalde derde landen (in de eerste plaats, met die van de Verenigde Staten, waarmee al nauw samengewerkt wordt). Dit zou de doelmatigheid van het concurrentiebeleid kunnen vergroten, zonder dat daarbij uit het oog wordt verloren dat de rechten van de partijen - in het bijzonder de bescherming van de vertrouwelijkheid van de verwerkte gegevens - ten volle moeten worden gevrijwaard;
1
Zie XXVe Verslag over het mededingingsbeleid, punt 221.
2
-
de verdere uitwerking van de zogeheten "positieve internationale courtoisie"-procedures. In dit verband heeft de Raad op 25 oktober onderhandelingsrichtsnoeren goedgekeurd voor de aanscherping van de reeds bestaande bepalingen van de Overeenkomst met de Verenigde Staten. Verwacht wordt dat de op basis daarvan aangevatte onderhandelingen resulteren in een akkoord over de omstandigheden waarin en de wijze waarop een mededingingsautoriteit de toepassing van haar concurrentieregels in beginsel zou moeten uitstellen of opschorten (voor zover zij dat volgens haar nationale recht kan) teneinde de mededingingsautoriteit van de andere partij de gelegenheid te geven op grond van haar eigen regelgeving concurrentievervalsingen die de belangen van beide partijen schaden, ongedaan te maken.
6. Daarnaast heeft de Raad op 17 juni 1996 richtsnoeren ten behoeve van de Commissie vastgesteld voor onderhandelingen met de Verenigde Staten over de totstandbrenging van een gemeenschappelijk luchtruim, zodat de luchtvaartmaatschappijen van beide partijen hun werkzaamheden in de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten vrij kunnen uitoefenen op basis van handelsbeginselen die een eerlijke concurrentie garanderen. Naast andere wetgevingsaspecten zal tijdens die onderhandelingen ook de toepassing van de concurrentieregels ter sprake worden gebracht. Tenslotte kunnen de onderhandelingen onder meer een versterkte samenwerking met de Amerikaanse autoriteiten tot resultaat hebben, inzonderheid wat het toezicht op allianties tussen luchtvaartmaatschappijen betreft.
C - WTO 1. Handel en mededinging 7. Op grond van het verslag van de groep van deskundigen "Mededingingsbeleid in de nieuwe 2 handelsorde: de versterking van internationale samenwerking en regels" heeft de Commissie in een 3 mededeling aan de Raad van 18 juni voorgesteld, dat de Wereldhandelsorganisatie een werkgroep opricht die wordt belast met de voorbereidende werkzaamheden voor de ontwikkeling van een internationale kaderregeling op concurrentiegebied. Dit initiatief heeft de goedkeuring van de Raad en de steun van verscheidene Staten gekregen en ligt aan de oorsprong van het op de Conferentie van Singapore van 11 december 1996 genomen besluit "tot oprichting van een werkgroep belast met het bestuderen van de met het handelsverkeer en het concurrentiebeleid samenhangende problemen, daaronder begrepen de concurrentiebeperkende praktijken, teneinde alle gebieden te identificeren die voor onderzoek binnen de WTO in aanmerking zouden moeten komen". De discussie kan begin 1997 van start gaan, doch het gaat enkel om voorbereidende besprekingen, zoals door de Commissie voorgesteld, en niet om onderhandelingen. Hiervan zal pas sprake kunnen zijn indien, in de WTO een consensus in die zin is bereikt na afloop van het tweejarig mandaat van de werkgroep. De WTO-besprekingen staan niet in de weg aan de verdere samenwerking op bilateraal en OESOniveau, maar de opening van besprekingen in het kader van de WTO is van belang om de ontwikkelingslanden te stimuleren een concurrentieregelgeving in te voeren. Het debat zal in nauwe samenwerking met de WTO en de OESO worden gevoerd. De werkgroep zal namelijk rekening moeten houden met de vroegere, huidige en toekomstige werkzaamheden van dit forum.
2
Gewoonlijk het rapport Van Miert genoemd.
3
COM(96)284 def.
3
8. Ten principale, is de Commissie van oordeel dat de besprekingen tot de volgende thema's kunnen worden teruggebracht:
- toezegging van alle WTO-leden om zich van een nationale actieve-concurrentiestructuur te voorzien; - identificatie en vaststelling van gemeenschappelijke concurrentiebeginselen op internationaal niveau (meest schadelijke praktijken); - uitwerking van een instrument voor de samenwerking tussen de mededingingsautoriteiten; - aanpassing van de WTO-geschillenregeling aan de concurrentiematerie.
2. Staatssteun 9. Na de vaststelling in 1995 van één enkele procedure voor kennisgeving en verslaggeving werd in 1996 al een verbetering van de verslaggeving over staatssteun zichtbaar. Een groeiend aantal LidStaten heeft de informatieverstrekking aan de Commissie geautomatiseerd.
3. Toegang tot de Japanse markt van film en fotopapier 10. Op 13 juni 1996 hebben de VS de WTO verzocht besprekingen te openen over de toegang tot de Japanse markt van film en fotopapier. De procedure heeft onder meer betrekking op de concurrentiebeperkende praktijken. De Japanse mededingingsautoriteiten wordt namelijk ten laste gelegd dat zij diverse op de markt vastgestelde concurrentiebeperkende praktijken dulden of zelfs ondersteunen. Het gaat hierbij om praktijken van Fuji (verticale prijsbinding, misbruik van prijsreducties bij hoge verkoopcijfers, exclusiviteitsovereenkomsten en horizontale prijsafspraken) en van diverse beroepsverenigingen (druk op de distributeurs om geen promotiecampagnes te organiseren). De Gemeenschap heeft gevraagd aan deze besprekingen te mogen deelnemen.
D - OESO 1. Comité concurrentierecht en -beleid 11. De OESO-werkzaamheden, waaraan de Commissie actief heeft deelgenomen, hadden met name betrekking op verschillende categorie- en sectorgebonden vragen (toepassing van de concurrentieregelgeving op de "noodzakelijke infrastructuren", het midden- en kleinbedrijf, vrije beroepen, ondernemingen met een machtspositie alsmede op de sectoren telecommunicatie, elektriciteit, Radio- en TV-transmissie, automobieldistributie, ...). Daarnaast werd een rondetafelgesprek gevoerd, met deelneming van verscheidene eminente magistraten, over de toepassing van de concurrentieregelgeving door de rechter. Tenslotte heeft de Commissie meegewerkt aan een grootschalig OESO-onderzoek naar de rol van de onderscheiden mededingingsautoriteiten als "advocaat van de concurrentie". Met betrekking tot de Gemeenschap laat dit onderzoek vooral zien dat DG IV er zich binnen de Commissie voor beijvert, dat bij de uitwerking van de communautaire beleidslijnen niet aan de "concurrentiedimensie" wordt voorbijgegaan. 12. Voorts heeft de OESO aan het eind van het jaar werkzaamheden opgezet om de internationale samenwerking bij de bestrijding van kartelactiviteiten te versterken. Zij betreffen vooral een
4
uitbreiding van de gegevensuitwisseling tussen de mededingingsautoriteiten en vallen samen met de werkzaamheden die binnen de Gemeenschap worden verricht.
2. Staatssteun 13. Ten slotte nam de Commissie deel aan de OESO-onderzoekscommissie inzake steunmaatregelen van de staten en droeg zij ook bij aan de voltooiing van het OESO-verslag betreffende staatssteun aan de industrie.
E - Andere ontwikkelingen in de internationale betrekkingen 1. Middellandse Zee-landen 14. De nieuwe Overeenkomst over een douane-unie met Turkije is begin 1996 in werking getreden; zij omvat strenge, uitvoerige verplichtingen met betrekking tot het concurrentiebeleid en vormt de basis voor een nauwe samenwerking tussen de Commissie en de Turkse mededingingsautoriteiten. 15. Met Egypte, Jordanië, Libanon, de Palestijnse autoriteit en Algerije zijn onderhandelingen over associatie overeenkomsten aan de gang. Deze overeenkomsten zouden - zoals de reeds gesloten EuroMediterrane overeenkomsten, waaronder de op 26 februari gesloten overeenkomst met Marokko en de op 1 januari in werking getreden interimovereenkomst met Israël - bepalingen moeten bevatten die de convergentie van de op concurrentiegebied toepasselijke regels garandeert. Op die manier zullen de acties inzake technische bijstand aan deze landen verder worden uitgebouwd.
2. Japan 16. De jaarlijkse bilaterale vergadering tussen DG IV en de JFTC (Japanese Fair Trade Commission) vond plaats te Brussel op 29 oktober. De beide mededingingsautoriteiten hebben informatie uitgewisseld over de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van wetgeving en van tenuitvoerlegging van de concurrentieregels. Maar ook aan diverse andere aspecten van hun bilaterale betrekkingen hebben zij besprekingen gewijd.
3. Zuid-Amerika 17. De betrekkingen met de mededingingsautoriteiten van de Zuid-Amerikaanse landen zijn in de loop van 1996 nauwer aangehaald. Dit is het resultaat van de ontwikkeling van het concurrentiebeleid in dit deel van de wereld (alle grote landen hebben een concurrentieregelgeving vastgesteld en autoriteiten aangesteld die toezicht moeten houden op de toepassing ervan) maar ook van de ontwikkeling van de regionale samenwerking (in het kader van Mercosur). Tenslotte zijn er belangrijke overeenkomsten met de EU tot stand gekomen en worden onderhandelingen gevoerd met verschillende landen van dit gebied of met Mercosur; door deze engere banden wordt de behoefte aan een nauwere samenwerking op concurrentiegebied nog groter. In dit verband werden nieuwe contacten gelegd met Brazilië, Argentinië, Mexico en Peru (en de landen van het Andespact).
5
VI - Voorlichtingsbeleid 18. De Commissie heeft in 1996 haar voorlichting over het concurrentiebeleid via verschillende kanalen voortgezet. Om te beginnen heeft zij persmededelingen over concurrentievraagstukken gepubliceerd. In de tweede plaats heeft DG IV in samenwerking met het Bureau voor officiële publikaties der EG verschillende naslagwerken over het mededingingsrecht en de EC Competition Policy Newsletter gepubliceerd. Deze verschijnt drie maal per jaar (thans in een oplage van 30 000 exemplaren) en is één van de voornaamste informatiebronnen op concurrentiegebied. In de derde plaats stelt DG IV sedert juli 1996 informatie over het Europese concurrentiebeleid ter beschikking van het publiek, via de server EUROPA van de Europese Unie, op het World Wide Web (adres: http://europa.eu.int). EUROPA bevat informatie over de werkzaamheden van de instellingen van de Unie en de pagina van DG IV is toegankelijk via de rubriek werkzaamheden van de Europese Commissie. Meer bepaald bevatten de pagina's van DG IV informatie over de grote gebieden van het concurrentiebeleid: antitrust, concentraties, liberalisering, staatssteun en internationale aspecten. Elk van deze onderwerpen is onderverdeeld in rubrieken: persmededelingen van de laatste twee weken, in het Publikatieblad bekendgemaakte besluiten van de laatste maand, de integrale versie van de vigerende wetgeving, een referentielijst van de individuele beschikkingen en van de arresten van het Hof van Justitie en van het Gerecht van eerste aanleg. Afzonderlijke rubrieken bevatten redevoeringen en artikelen van het voor het concurrentiebeleid bevoegde commissielid, van de directeur-generaal en van de ambtenaren van DG IV, de vorige nummers van de EC Competition Policy Newsletter, jaarverslagen over het concurrentiebeleid, een bijgewerkt overzicht van de communautaire publikaties over concurrentie ten behoeve van het publiek, andere interessante documenten en verwijzingen naar sites van andere nationale en internationale mededingingsautoriteiten etc. Tenslotte heeft de "Voorlichtingscel" van het Directoraat-generaal Concurrentie (DG IV) geprobeerd het publiek tegemoet te komen door toezending van relevante documentatie en door nuttige adviesverlening. Het merendeel van de informatieverzoeken wordt beantwoord met standaardbrieven waarin wordt verwezen naar bovenbedoelde publikaties en naar de EUROPA-pagina's van DG IV.
6
Vooruitzichten voor 1997 19. Op verzoek van het Europees Parlement en in het kader van haar doorzichtigheidsbeleid heeft de Commissie besloten in haar jaarverslag een hoofdstuk op te nemen betreffende de ontwikkelingen en de initiatieven die zij voornemens is te nemen in het jaar volgend op dat waarvan in het jaarverslag wordt gerapporteerd. 20. Het concurrentiebeleid voor 1997 heeft als achterliggend doel het garanderen van een doeltreffende mededinging in de interne markt, die de Europese consumenten en burgers tot voordeel strekt, alsmede het opvoeren van het concurrentievermogen van de Europese industrie. Dit doel is terug te vinden in alle voorstellen en acties voor 1997: de noodzaak van een wezenlijke aanpak gebaseerd op een grondige marktanalyse, verlaging van de uit regelgeving voortvloeiende kosten en een daadwerkelijke follow-up van de recentelijk voor de concurrentie opengestelde sectoren.
1. Prioriteiten voor de wetgeving 21. Wat de horizontale acties betreft, kunnen zeven prioriteiten worden aangeduid: 22. Ten eerste zal de Commissie het proces dat zij in 1996 heeft ingezet om te verzekeren dat bij de tenuitvoerlegging van het concurrentiebeleid van de Gemeenschap ten volle rekening wordt gehouden met de snel evoluerende markt, voortzetten en intensiveren. Nu zich zowel op EU- als op wereldniveau een integratie van de markten voltrekt, is het van vitaal belang dat de Commissie dit in haar fundamentele aanpak in aanmerking neemt. Met de vaststelling en de publikatie van een groenboek over verticale afspraken in het EG-concurrentiebeleid is een breed opgezet debat geopend over de manier waarop het Commissiebeleid op dit gebied zou moeten worden herzien. 23. Wat de tweede prioriteit - liberalisering - betreft, is de voornaamste taak de follow-up van de telecommunicatierichtlijnen van de jongste jaren en inzonderheid van de in 1996 vastgestelde richtlijn inzake volledige mededinging. De Commissie zal verzekeren dat de Lid-Staten deze richtlijnen daadwerkelijk en volledig toepassen, overeenkomstig de artikelen 86 en 90, met het oog op een spoedige openstelling van de spraaktelefonie voor de mededinging per 1 januari 1998. 24. Op de derde plaats zal de Commissie voortgaan met de modernisering van de procedurevoorschriften en de vereenvoudiging en uitbreiding van haar doorzichtigheidsbeleid. Zo zal zij nagaan hoe de hoorzittingsprocedure kan worden vereenvoudigd en zal zij verder maatregelen uitwerken voor de verbetering van de bestaande uitvoeringsvoorschriften in de vervoersector, met name wat het vervoer tussen de EU en derde landen betreft. Daarnaast zal de Commissie voortwerken aan richtsnoeren voor het definiëren van de markt, waarop bij de tenuitvoerlegging van het mededingingsbeleid kan worden gesteund. Tenslotte zal de Commissie, gelet op de evolutie die haar praktijk inzake nevenrestricties bij concentraties sedert de goedkeuring van de mededeling van 1990 heeft gekend, een uitvoerig verslag opstellen gericht op de herziening van deze mededeling. 25. Vanwege de aanhoudende structurele moeilijkheden die Europa kent, in het bijzonder met de werkgelegenheid, is het belangrijk dat de steunverlening strikt beperkt blijft tot projecten die voor de EU van vitaal belang zijn. Naast het daarmee samenhangende case-work zullen in 1997 bijzondere inspanningen worden geleverd voor een efficiënter en doorzichtiger toezicht en voor meer rechtszekerheid. De Commissie overweegt bij de Raad voorstellen in te dienen op grond van artikel 94 teneinde de van aanmelding vrijgestelde categorieën steunmaatregelen te kunnen bepalen en procedureregels te kunnen vastleggen. Daarnaast heeft de Commissie codificatieplannen voor regionale steunmaatregelen en voor een multisectoriële kaderregeling betreffende regionale steun
7
voor investeringsprojecten. De scheepsbouwverordening en de kaderregeling voor de automobielindustrie die in 1997 aflopen, zullen moeten worden vervangen door nieuwe regelingen. Tenslotte is de Commissie voornemens een mededeling vast te stellen over de kortlopende exportkredietverzekering. 26. De vijfde prioriteit betreft de decentrale toepassing van de communautaire mededingingsvoorschriften. Verwacht wordt dat de definitieve versie van de mededeling betreffende de samenwerking tussen de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten begin 1997 zal worden goedgekeurd. De daadwerkelijke omzetting van de mededeling in de praktijk zal voor de Commissie een belangrijke prioriteit worden. 27. Ten zesde zal de Commissie op het terrein van de internationale samenwerking voortwerken aan drie prioriteiten: -
voorbereiding van de uitbreiding en ononderbroken acties om door technische bijstand de regelgeving en het beleid op anti-trustgebied in de Midden- en Oost-Europese landen te bevorderen. De nadruk zal in 1997 hoofdzakelijk worden gelegd op de uitwerking en tenuitvoerlegging van bepalingen die vastleggen onder welke voorwaarden steunmaatregelen die met de bijzondere overgangsomstandigheden van deze economieën rekening houden, niettemin met de EG-regelgeving verenigbaar kunnen zijn.
-
samenwerking inzake concentratiecontrole met onze belangrijkste handelspartners en voltooiing van de onderhandelingen met de VS over een nieuwe samenwerkingsovereenkomst die de bestaande bepalingen inzake "positieve internationale courtoisie" zal verstevigen. Daarnaast zal in 1997 ook met Canada een samenwerkingsovereenkomst worden gesloten.
-
bevordering op wereldniveau van doeltreffende concurrentiebeleidslijnen via besprekingen in de tijdens de Ministerconferentie van Singapore (december 1996) opgerichte werkgroep en in het kader van de OESO.
28. Op de zevende plaats zal de Commissie, in haar streven om de uit regelgeving voortvloeiende kosten voor de Europese industrie tot een minimum te beperken, alle beschikbare middelen concentreren op gevallen die voor de EU van groot juridisch, economisch of politiek belang zijn, zonder afbreuk te doen aan de daadwerkelijke tenuitvoerlegging. In dat verband heeft zij het voornemen de de-minimis-bekendmaking te herzien en de werkingssfeer ervan uit te breiden door meer gewicht te verlenen aan de economische gevolgen van afspraken. Afhankelijk van de opmerkingen die de Lid-Staten en andere belanghebbenden zoals beroeps- en consumentenverenigingen bij het ontwerp zullen maken, zal de definitieve versie ergens in de loop van 1997 kunnen worden vastgesteld.
2. Tenuitvoerleggingsbeleid 29. Anders dan in de meeste sectoren waarin de Gemeenschap optreedt, bestaat het werk in de sector concurrentie vooral uit concrete gevallen. De Commissie zal zich in 1997 blijven toeleggen op de grondige behandeling van aanmeldingen, klachten en ambtshalve ingeleide procedures ex de artikelen 85, 86 en 90, van fusies en van steunmaatregelen. 30. Wat de toepassing van de artikelen 85 en 86 betreft, stelt de Commissie het identificeren, verbieden en - indien nodig - sanctioneren van kartels op de allereerste plaats. Eén van de grote uitdagingen in dit verband is het beschikbaar stellen van de middelen die nodig zijn om bekende
8
gevallen snel te onderzoeken en om kartels te kunnen opsporen. Begin 1997 wordt onderzoek gedaan naar 14 kartels waarvan de meeste een groot deel van de Gemeenschap bestrijken.
De aanpak van de Gemeenschap om particuliere beperkingen van de nevenhandel tussen de LidStaten te verbieden en ondernemingen die deze regel overtreden, streng te beboeten, was en is nog steeds van grote betekenis voor de voltooiing van de interne markt. De Commissie zal dergelijke regelingen derhalve actief blijven vervolgen. In samenhang met het interne-marktproces ontvangt de Commissie steeds meer klachten over ondernemingen met een machtspositie die nieuwe of gevestigde marktdeelnemers de toegang tot of de uitbreiding naar "hun" markt proberen te verhinderen. Met de inwerkingtreding van de verschillende liberaliseringsmaatregelen van de Gemeenschap in de sectoren telecommunicatie, transport en energie, is de kans reëel dat deze tendens zich voortzet. Bij dit soort gevallen, veelal gebaseerd op de artikelen 90 en 86, zijn verschillende aspecten aan de orde, zoals de toegang tot netwerken en tot de infrastructuur van ondernemingen met een machtspositie; langdurige exclusieve bevoorradingsovereenkomsten en strategische allianties. 31. In samenhang met de mondialisering, herstructurering en rationalisering laten de groei en de complexiteit van de concentraties en overnames weinig tekenen van verzwakking zien, zodat voor 1997 een stijging van het aantal te beoordelen gevallen kan worden verwacht; verschillende daarvan zullen een diepgaand tweede-fase-onderzoek vereisen. In al deze gevallen moet worden beslist binnen de in de concentratieverordening voorgeschreven dwingende termijnen en moet een formele beschikking worden gegeven. Tevens wordt verwacht dat in 1997 een aantal procedurele aanpassingen tot stand kunnen worden gebracht, zodat de beschikkingen krachtens artikel 66 EGKS volgens dezelfde regels kunnen worden genomen als beschikkingen krachtens de concentratieverordening. 32. Op het gebied van staatssteun tenslotte is het aantal nieuwe steungevallen, dat in de periode 1993 - 1995 duidelijk klom, in 1996 niet meer toegenomen. Dit neemt niet weg dat het om alsmaar complexer gevallen gaat, zoals blijkt uit de toename met 150% van het aantal negatieve verklaringen. Dit wijst mede op de noodzaak van voorstellen zoals bedoeld in artikel 94, die de Commissie in de gelegenheid stellen al haar middelen te concentreren op de meest ingewikkelde gevallen en routinegevallen van aanmelding vrij te stellen. De complexiteit van de gevallen hangt samen met problemen van verenigbaarheid en met de betrokken sectoren, waaronder de banksector, sectoren die een structurele crisis kennen (scheepsbouw) en geleidelijk geliberaliseerde sectoren met problemen van kruissubsidiëring van voorbehouden naar opengestelde activiteiten.
9
Bijlage - In het verslag behandelde zaken 1. Artikelen 85 en 86 Zaak
Publikatie
Punt
Systemform GmbH
PB nr. L 47 van 18.2.1997, blz. 11;
52
Interbrew
Competition Policy Newsletter, Summer 1996, blz. 24-25
53
Adalat
PB nr. L 201 van 9.8.1996, blz. 1
58
Pelika Ray
61
Novo Nordisk
Competition Policy Newsletter, Summer 1996, blz. 25-26
62
Visa International
IP/96/585
63
IRI/Nielsen
IP/96/1117
64
Atlas
PB nr. L 239 van 19.9.1996, blz. 23
67
Global One
PB nr. L 239 van 19.9.1996, blz. 57
67
Unisource
PB nr. C 44 van 12.2.1997, blz. 4
68
Uniworld
PB nr. C 44 van 12.2.1997, blz. 15
68
Deutsche Telekom
IP/96/1089
71
SIM Lock
IP/96/791
75
Iridium
PB nr. L 16 van 18.1.1997, blz. 87
78
St Lawrence Coordinated Service
IP/96/400
86
East African Container Service
IP/96/400
86
Joint Mediterranean Canada Service
IP/96/400
86
Joint Pool Agreement
IP/96/400
86
Baltische-zeeconferentie
IP/96/400
87
TACA
IP/96/1096
91
Fenex
PB nr. L 181 van 20.7.1996, blz. 28
95
Ferry Operators
PB nr. L 26 van 29.1.1997
97
Lufthansa/SAS
PB nr. L 54 van 5.3.1996, blz. 28
98
British Airways/American Airways
99-100
FIFA-UEFA
IP/96/62
104
BNP/Dresdner Bank
PB nr. L 188 van 27.7.1996, blz. 37
108
ECU Banking Association
109
IBOS
109
Eurogiro
109
Danish Bankers Association
109
10
2. Artikel 90 Zaak
Publikatie
Punt
GSM Espagne
IP/96/1175
120
Olympic Airways
129
Luchthaven van Brussel
130
Haven van Helsingør
IP/96/205 ; IP/96/456
131
3. Concentratiecontrole Zaak
Publikatie
Punt
Gencor/Lonrho
PB nr. L 11 van 14.1.1997, blz. 30
137-146
Kesko/Tuko
137-142-143-144-147-155
Saint Gobain/Wacker Chemie/NOM
137
Kimberley-Clark/Scott
PB nr. L 183 van 23.7.1996, blz. 1
137-145
Ciba-Geigy/Sandoz
137-140-141
Shell/Montecatini
PB nr. L 294 van 19.11.1996, blz. 10
137
RTL/Veronica/Endemol
PB nr. L 294 van 19.11.1996, blz. 14
137-149
Rewe/Billa
140-142-143-144-147
Bertelsmann/CLT
148
Telefonica/Sogecable
150
Gehe/Lloyds Chemists
153
RWE/Thyssengas
154
Bayernwerke/Isarwerke
154
Sun Alliance/Royal Insurance
156
GEC/Thomson-CSF (II)
157
British Aerospace/Lagardère
157
4. Steunmaatregelen van de Staten Zaak
Publikatie
Punt
Volkswagen Sachsen
PB nr. L 308 van 29.11.1996, blz. 46
160-186
Santana Motor SA
PB nr. L 6 van 10.1.1997, blz. 34
160-189
Mercedes Benz Ludwigsfelde
PB nr. L 5 van 9.1.1997, blz. 30
160-189
Ford Motor
160
La Seda de Barcelona
PB nr. L 298 van 22.11.1996, blz. 14
160-193
Allied Signal Polymers GmbH
PB nr. L 113 van 18.4.1996, blz. 8
160
Italiaanse wet op de ondernemingen in moeilijkheden
PB nr. L 180 van 19.7.1996, blz. 31
162
Financiering Portugese radio en televisie Commerciële en industriële vestigingen in Oostenrijk
167 PB nr. C 300 van 10.10.1996, blz 4
11
167
Deense afvalwaterwet
167
Belgacom
169
British Energy
169
Head Tyrolia Mares
169
Bredo Fucine Meridionali
PB nr. L 272 van 25.10.1996
British Coal Enterprise
170 170
Servola SpA
PB nr. C 273 van 19.9.1996
170
Société Française de Messagerie Internationale/Chronopost
PB nr. C 206 van 17.7.1996
171
Sécuripost
PB nr. C 311 van 22.10.1996
171
Maribel bis en ter
172
Sociaal toerisme in België
173
Institut Français du Pétrole
PB nr. L 272 van 25.10.1996
Zone franche Corse Pacte de relance pour la ville
173 PB nr. C 215 van 25.7.1996
MTW en Volkswerft/Bremer Vulkan AG Alti Forni e Ferriere di Servola
173
173 176
PB nr. L 216 van 27.8.1996, blz. 11
Forges de Clabecq
178 178
ECOPIPE
PB nr. C 199 van 9.7.1996, blz. 5
178
Steenkoolsector GB (beschikking 95/514/EGKS)
PB nr. L 216 van 27.8.1996, blz. 6
180
Steenkoolsector Duitsland (beschikking 96/560/EGKD)
PB nr. L 244 van 25.9.1996, blz. 15
181
Steenkoolsector Frankrijk (beschikking 96/458/EGKS)
PB nr. L 191 van 1.8.1996, blz. 45
182
Steenkoolsector Spanje (beschikkingen 96/575/EGKS en 96/591/EGKS)
PB nr. L 253 van 5.10.1996, blz. 15 et PB nr. L 259 van 12.10.1996, blz. 14
183
Steenkoolsector Portugal (beschikking 96/576/EGKS)
PB nr. L 253 van 5.10.1996, blz. 20
184
MCC-Swatch
PB nr. C 391 van 28.12.1996, blz. 11
186-188
Suzuki Manzanares
PB nr. C 150 van 24.5.1996, blz. 3
187
Mercedes Benz Spanje
PB nr. C 276 van 21.9.1996, blz. 3
188
Opel Portugal
PB nr. C 343 van 15.11.1996, blz. 2
188
Daewoo
190
General Motors
190
Iberia
PB nr. L 104 van 27.4.1996, blz. 25
196
Olympic Airways
PB nr. C 176 van 19.6.1996, blz. 5
196
Air France
PB nr. C 374 van 11.12.1996, blz. 9
196
TAP
196
UK - bijzondere fiscale maatregelen voor scheepseigenaren
198
Duitse steunregelingen voor schepen
198
Steun aan Nederlandse schepen
198
Franse steunmaatregelen ten gunste van de
198
12
maritieme medeëigendom CGM
198
Herstructurering van de havensector in Italië
199
Herstructurering van het wegvervoer in Italië
200
Italiaanse belastingkredietregeling ten gunste van wegvervoerders
200
Steun voor aankoop van industriële voertuigen in Spanje
200
Herstructurering van de sector wegvervoer in Spanje
200
CTRL
PB nr. C 168 van 12.6.1996, blz. 9
TGV
201 201
Gecombineerd vervoer in Oostenrijk
PB nr. C 123 van 26.4.1996, blz. 9
204
Comptoir des Entrepreneurs
PB nr. C 70 van 8.3.1996, blz. 7
212
GAN
PB nr. C 334 van 8.11.1996, blz. 9
212
Société Marseillaise de Crédit
212
Crédit Foncier de France
PB nr. C 275 van 20.9.1996, blz. 2
212
SDBO
PB nr. C 346 van 16.11.1996, blz. 5
212
Crédit Lyonnais
PB nr. C 390 van 24.12.1996, blz. 7
211-212
Banco di Napoli
PB nr. C 328 van 1.11.1996, blz. 23
212
Olivetti SpA
PB nr. C 306 van 15.10.1996, blz. 9
215
SGS Thomson
PB nr. C 358 van 27.11.1996, blz. 3
215
Philips
PB nr. C 393 van 31.12.1996, blz. 6
215
Océ
PB nr. C 58 van 25.2.1997, blz. 4
215
Zweedse steunregelingen inzake aanwerving en werkgelegenheid
PB nr. C 225 van 2.8.1996, blz. 5 en PB nr. C 188 van 28.6.1996, blz. 2
216
Deense steunregeling inzake aanwerving van werklozen
PB nr. C 300 van 10.10.1996, blz. 5
216
Cellulose du Rhône et de l'Aquitaine
PB nr. L 144 van 18.6.1996, blz. 39
217
Hoffman La Roche
PB nr. C 168 van 12.6.1996, blz. 2
217
GAV
PB nr. C 144 van 16.5.1996, blz. 9
217
13