Wösten juridisch advies Postbus 59519 1040 LA Amsterdam
Aan:
wosten@ xs4all.nl postbanknr 5241855
Tel (020) 682 83 08 Fax (020) 681 22 25
G.S. van Gelderland Postbus 9090 6800 GX ARNHEM Telefax: 026 359 8350
Betreft: zienswijzen veehouderij Knorhof te Buren Kenmerk: K037/Zw.Gel Amsterdam, 7 mei 2007 Geacht College, Namens - Stichting Wakker Dier te Utrecht - Vereniging Milieudefensie te Amsterdam worden zienswijzen ingediend naar aanleiding van het ontwerpbesluit nr. MPM7585 op vergunningaanvraag krachtens artikel 8.4 Wet milieubeheer voor de veehouderij ten name van Knorhof B.V. (aanvrager). De inrichting is gelegen aan de Burensewal 3 te Kapel-Avezaath. Zienswijzen Algemeen Vereniging Milieu-Defensie en Stichting Wakker Dier zijn tegen de uitbreiding van Knorhof. Als onderdeel van de ingediende zienswijzen wordt een bijlage bijgevoegd welke hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. MERplicht De milieueffectrapportage heeft als doel het milieubelang naast andere belangen een volwaardige plaats in het besluitvormingsproces te geven (MvT, TK 16814, nr 3, p. 11). Om dit te bereiken dient in een zo vroeg mogelijk stadium van de besluitvormingsprocedure een milieueffectrapportage te worden opgesteld. De milieu-inzichten die aldus beschikbaar komen bieden de mogelijkheid de milieugevolgen van de bedrijfsvoering met de vereiste zorgvuldigheid op verenigbaarheid met andere belangen te beoordelen. Tot op heden is voor het bedrijf geen MER opgesteld, ondanks dat de drempelwaarde ruimschoots wordt overschreden. De considerans, pag. 12, spreekt van één gpbv-installatie. Het gegeven dat de installatie wordt gewijzigd en de wijziging een substantieel aantal dieren omvat, maakt reeds dat een MERplicht ontstaat. Tevens is sprake van wijzigingen die de gehele installatie omvatten. De realisatie van de luchtwassers en de voedering hebben betrekking op de gehele installatie. Hiervoor zijn blijkens de stukken aanzienlijke bouwkundige aanpassingen van het luchtafzuigsysteem vereist. En: over de milieuprestaties van de luchtwassers wordt in de aanvraag niet de gewenste duidelijkheid en zekerheid gegeven, met name inzake de stank- en fijnstofemissies. Voor de stank- en fijnstofproblematiek wordt verwezen naar de betreffende delen uit deze brief. Voorts wordt opgemerkt dat het Besluit MER onlangs is gewijzigd. Ten onrechte is de aanvraag ontvankelijk verklaard. Het besluit dreigt in strijd te komen met het Besluit MER.
1
MER-beoordelingsplicht Het MER-beoordelingsbesluit voldoet niet aan de nationale en Europeesrechtelijke eisen, waaronder artikel 7.8b lid 4 Wet milieubeheer. Onvoldoende is onderzocht wat de milieugevolgen zijn van het initiatief. De wettelijk vereiste criteria, waaronder de omvang van het project, de milieueffecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, zijn onvoldoende in beeld gebracht om afdoende zorgvuldig te kunnen besluiten dat een MER achterwege kan blijven. De beoordeling van de geurhinder van het bedrijf kent een lange en turbulente geschiedenis. Over de milieuprestaties van de gecombineerde luchtwassers wordt niet de gewenste duidelijkheid gegeven. Een afdoende milieutechnische stankbeoordeling van de brijvoerinstallatie blijft achterwege. Een nadere specificatie van de bedrijfsvoering inzake de brijvoerkeuken blijft ongenoemd, ondanks de wetenschap dat de geurhinder in hoge mate afhankelijk is van die bedrijfsvoering. Het brijvoer blijkt mede uit dierlijke producten te bestaan, hetgeen sterk kan bijdragen aan geurhinder. Het feit dat niet eerder een MER is opgesteld in samenhang met de omvang van de aangevraagde installatie maakt reeds dat sprake is van omstandigheden die tot een MERplicht leiden. Nu omwonenden structureel gehinderd werden door onaanvaardbare stankhinder had niet geconcludeerd kunnen worden dat geen MERplicht is vereist. Aanvraag De aanvraag is tegenstrijdig. De aanvraag noemt zowel de aanvraag van een chemische luchtwassers als de aanvraag van gecombineerde luchtwassers. De milieubelasting kan niet éénduidig uit de aanvraag worden opgemaakt. G.S. hebben zich onvoldoende vergewist of inderdaad alle wettelijk vereiste gegevens beschikbaar zijn om een besluit op aanvraag te kunnen nemen. Nu de inrichting betrekking heeft op de opslag en toepassing van afvalstoffen eist de Ivb aanvullende gegevens. Deze gegevens zijn onvoldoende terug te vinden in de aanvraag. Onder meer een acceptatie-, controle- en registratieprocedure blijken onvoldoende. Accuraat toezicht wordt hierdoor onmogelijk gemaakt. Dit klemt te meer nu de veevoederindustrie in het recente verleden herhaaldelijk tekort is geschoten in de naleving van de geldende eisen. Het GMP-regeling blijkt onvoldoende garantie te bieden. De verwijzing naar GMP in zowel de aanvraag als de considerans volstaat niet en kan overigens niet de eisen van de Ivb opzij zetten. De financiering en de tarieven voor het verwijderen van afvalstoffen blijven ten onrechte ongenoemd. Er is geen maximum gesteld aan het functioneren van de brijvoerkeuken. Nu deze blijkens de aanvraag kennelijk ook beoogt brijvoer te produceren voor andere bedrijven, worden zeer omvangrijke verwerkingsvolumes beoogt. Mede gelet op de geuroverlast dient de productieomvang vast te staan. Stank De stukken bevatten de volgende gegevens inzake stank vanwege de dieren in de oude en de nieuw beoogde situatie: Richtlijn/Brochure (aanvraag) Wet Stankhinder (aanvraag) Bedrijfsontwikkelingsplan (aanvraag) Wet Geurhinder (considerans, G.S.)
Vergunning 1996 5525 mve 8481 mve 196.857 OU/sec 229.282 OU/sec
Aanvraag 7715 mve 7709 mve 178.060 OU/sec 95.676 Ou/sec
De aanvraag geeft geen weergave van de milieubelasting op basis van het geldende toetsingskader. Uit de aanvraag volgt niet dat een afname van de stankemissies optreedt zoals gesteld in de considerans. Een afname van 50% van de geuroverbelasting volgt niet uit de aanvraag. De aanvraag voldoet op dit punt niet aan artikel 5.1 Ivb. Aangezien de considerans hierin evenmin volledig is, en ook bijlage III van de considerans niet alle noodzakelijke gegevens verschaft om de gestelde conclusies te onderbouwen, ontbreekt cruciale informatie inzake de beoordeling van de geurhinder. - Toename geuremissie vanwege extra dieren: 25% Indien uitgegaan wordt van de in de considerans genoemde gegevens dan had het in 1996 vergunde bedrijf nooit vergund mogen worden. De omgeving heeft hiervoor tot op heden de lasten gedragen. Het bedrijf vormt sinds jaren een ernstige aantasting van het woongenot van omwonenden. Met de aangevraagde installatie wordt een groter aantal dieren gehouden en wordt opnieuw een overbelaste situatie vergund. De stankemissietoename vanwege de extra aangevraagde 5600 dieren bedraagt 25% 2
indien de milieumaatregelen buiten beschouwing worden gelaten. - In 1996 vergunde geuremissie wordt met 67% overschat De regelgeving laat vergunningverlening voor een toename van het aantal dieren in een geuroverbelaste situatie uitsluitend toe indien per saldo een afname wordt gerealiseerd en de toename van de geurbelasting vanwege de extra dieren in een bepaalde verhouding staat tot te realiseren belastingafname. Anders gezegd houdt het voorgaande in: indien de oude vergunde situatie voldoende ernstig overbelast zou blijken, dan kan de nieuwe situatie als een te vergunnen verbetering worden gepresenteerd. Kortom, de 1996 vergunde situatie dient nauwgezet door G.S. in ogenschouw te worden genomen. Dit blijkt niet te zijn gebeurd. Van de in 1996 vergunde situatie wordt ten onrechte gesteld dat dit overeenkomt met traditionele huisvesting. De vergunning van 1996 kwalificeert de toen vergunde huisvesting als emissiearme huisvesting. Ook volgens de huidige inzichten dient de stal als emissiearm te worden gekwalificeerd. Krachtens de vergunning van 1996 is het bedrijf gehouden de overlast tot het laagst mogelijke niveau te reduceren. Daaraan is gevolg gegeven door geen stankemissiepieken te laten plaatsvinden. Het BREF-intensieve veehouderij erkent het systeem als BAT indien als gevolg van het spoelen geen piekemissies optreden. Het kan niet zo zijn dat een stalsysteem gelijktijdig emissiearm, BAT en traditioneel kan worden genoemd. De geurhinder vanwege de in 1996 vergunde installatie wordt ernstiger voorgesteld dan juist is. G.S. dreigen ten onrechte akkoord te gaan met de stelling dat de in 1996 vergunde stankemissie 67% meer bedraagt dan uit de vergunning van 1996 opgemaakt mag worden (229.282 OU/sec in plaats van 136.810 OU/sec). Indien uitgegaan wordt van de juiste waarden, dan is de huidige aanvraag onvergunbaar. - Geurreductie luchtwasser onduidelijk Over de geurreductieprestaties van de luchtwassers bestaat niet de vereiste duidelijkheid. Het gecombineerde luchtwassysteem is een zeer recente technische innovatie. Van alle emissiereductiesystemen is dit het meest storingsgevoelige systeem. De geuremissiefactoren in de Regeling Geurhinder voor de gecombineerde luchtwassystemen zijn niet afdoende wetenschappelijk onderbouwd om de gehanteerde emissiefactoren te rechtvaardigen. Onvoldoende staat vast dat de emissiereductie optreedt zoals gesteld wordt in de considerans. Voorschrift 11.4 volstaat niet als zekerstelling voor het geurhinderniveau, aangezien er geen referentiewaarde voor het verwijderingsrendement wordt genoemd. - Regeling Wet Geurhinder deels onverbindend Niet kan begrepen worden dat in de Regeling bij de zeugen (D1-D3) geen onderscheid is aangebracht tussen emissiearme en traditionele stalsystemen, terwijl dit onderscheid tot voor kort als een algemeen erkend en wezenlijk inzicht werd gehanteerd. Het milieutechnisch onderscheid tussen emissiearme en traditionele stallen (overige huisvesting) is bij vleesvarkens en biggen in de Regeling wel gehandhaafd. Deze inconsequentie wordt niet gerechtvaardigd door wetenschappelijk onderzoek. De inzichten van de Brochure / Richtlijn lieten ruimte voor het vergunnen voor zeugen in emissiearme huisvesting op basis van een, in verhouding tot de emissie van het mestvarken, zeer lage emissie. Het eerder vergunde bedrijf omvatte mede emissiearm gehuisveste zeugen. Op grond daarvan heeft in 1996 de milieutechnische ruimte bestaan om binnen de toen gegeven stankcirkel een zeer groot aantal dieren te gaan houden. Nu dit onderscheid tussen emissiearm en traditioneel is opgeheven, verkrijgt het bedrijf voor diezelfde dieren een veel grotere stankcirkel. Inzake de geuremissie van de zeugen ontbreekt ten onrechte het onderscheid tussen traditioneel en emissiearme huisvesting. De Regeling is op dit punt onverbindend. - Brijvoer De aanvrager meent te kunnen stellen dat brijvoer geen extra geureenheden veroorzaken ten opzichte van droogvoer (bijlage R, aanvulling aanvraagformulier afvalstoffen, procesbeschrijving, geur, pag. 5 van 5). Infomil, de milieu-informatieafdeling van VROM geeft daarentegen op hun website aan: Een nadeel van deze bijproducten is dat het gebruik ervan op veehouderijen in een aantal gevallen tot geurhinder voor de omgeving leidt. Ofschoon onderzoek over de exacte aard en omvang van de geurhinder vooralsnog ontbreekt, wijzen de klachten uit de omgeving van veehouderijen die bijproducten gebruiken op een serieus probleem.
3
2. Brijvoer als bron van geuroverlast De ervaring leert dat met name bedrijven die met bijproducten werken geuroverlast voor de omgeving veroorzaken. Mogelijke oorzaken voor deze geuroverlast zijn: * Veel bijproducten geven een andere geurcomponent aan het voer dan droogvoer. Om deze reden kan de geur van van het met bijproducten geprepareerde brijvoer vaak onderscheiden worden van gewoon voer. Overigens betekent een andere geur niet automatisch dat er sprake is van geuroverlast. Dit lijkt regelmatig het geval te zijn, maar niet altijd. * Het soort bijproduct dat wordt gevoerd. Het ene bijproduct stinkt meer dan het andere. Zo heeft uiensap doorgaans een onaangenamere geur dan aardappelproducten. Verder is het ene bijproduct gemakkelijker verteerbaar dan het andere, hetgeen mede bepalend is voor de geur van de mest. Op basis van ervaringen kan gesteld worden dat vismeelproducten, uienproducten, maiskweekwater en aardappeldiksap vanwege de aard van het product vaak stinken. Producten als wei, vla, ijs, vevotex, vevocel, etc. zijn bederfelijke producten die om die reden tot stank kunnen leiden. Bij producten als tarwezetmeel, aardappelproducten, vetten en andere relatief droge producten zijn er doorgaans weinig stankproblemen. In zijn algemeenheid veroorzaken natte bijproducten dus eerder geuroverlast dan droge bijproducten. * Het mengen van brijvoer in de opslagvoorziening. Dit is noodzakelijk bij sommige producten om ze homogeen te houden. Bij veel mengen kan fermentatie (gisting) plaats vinden wat weer tot geuroverlast kan leiden. * Het vullen en legen van de brijvoer opslag. * Het mengen van brijvoerproducten in de mengtank. Door de bewerking kan geuroverlast ontstaan. * Overige vormen van slecht management. Bijvoorbeeld morsverlies bij het bereiden van brijvoer, slechte reiniging van de brijvoerkeuken, het niet direct gebruiken van brijvoer dat uit de silo gehaald wordt, leidingbreuk, trogvervuiling, bevuiling hokvloer, etc.
De aanvrager verschaft aldus onbetrouwbare informatie over de te vrezen geurhinder vanwege de brijvoerinstallatie. De aanvraag noemt mede de verwerking van wei, melk en vismeel, welke door Infomil genoemd worden als risicovolle oorzaken van geurhinder. De stank vanwege het brijvoer is niet verwaarloosbaar ten opzichte van de stank vanwege de dieren. Nu de brijvoerinstallatie een nieuw toe te voegen onderdeel is ten opzichte van de eerder vergunde installatie, het brijvoer mede bestaat uit dierlijke componenten wat bijdraagt aan het ontstaan van stankemissies, er reeds een stankoverbelaste situatie bestaat en de productie niet alleen ten behoeve zal zijn voor de aangevraagde aantallen varkens maar ook voor bedrijven elders, kan een integrale beoordeling van de geur niet ontbreken. Onder meer de aanvaardbaarheid van de geuremissies voor de meest nabij gelegen woning Burensewal 1 is niet beoordeeld. Voorschrift 3.2 is ondeugdelijk. Het begrip 'onveilig' is onbepaalbaar. Ten onrechte hebben derden-belanghebbenden geen stem in de goedkeuring van het voorstel. Voor het verwijderingsrendement wordt geen referentie gegeven, hetgeen accurate handhaving onmogelijk maakt. Ten onrechte is derden inspraak ontzegd inzake de bepaling van voorschrift 3.4. Ten onrechte is geen onderzoeksplicht voorgeschreven naar de geurbelasting nadat de brijvoerinstallatie is gerealiseerd. Uit jurisprudentie volgt dat dit in redelijkheid kan worden gevergd. - Overig Niet alle stankgevoelige objecten zijn in de beoordeling betrokken. Ten onrechte wordt enkel 'geureenheid' in de begrippenlijst gedefinieerd. 'Odourunit' blijft ongedefinieerd. Luchtwassystemen Met de bestaande installatie treedt een fors overbelaste situatie op. Desondanks wordt een uitbreiding van de activiteiten beoogd. De aanvrager stelt dat ondanks de toename van het aantal dieren de milieubelasting afneemt. Hiervoor wordt verwezen naar de ingebruikname van luchtwassers. Over de milieuprestaties van deze luchtwassers bestaat echter niet de vereiste duidelijkheid om een toename van de bedrijfsactiviteiten acceptabel te laten zijn. Met luchtwassers is sprake van technisch kwetsbare installaties. De betrouwbare werking staat onvoldoende vast. Uit de brief van de staatssecretaris van VROM aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 1 februari 2006 over het programma luchtwassers blijkt: Doelstelling van dit project is om de bijdrage van stallen aan het fijn stofprobleem nader vast te stellen en om de effectiviteit van het reductiebeleid te kunnen beoordelen. Voor wat betreft de emissies van fijn stof zullen metingen worden gedaan aan verschillende stalsystemen. Dit ter actualisering van de huidige berekeningsmethode voor de emissie van fijn stof uit de landbouw. Voor wat betreft de monitoring van de luchtkwaliteit voor fijn stof blijkt dat er onvoldoende meetpunten zijn waarmee de bijdrage van emissies uit stallen kan worden gemeten. Bezien zal worden of het meetnet voor fijn stof uitgebreid kan worden. Naar verwachting kan dan over enige jaren het effect van de toepassing van gecombineerde luchtwassers voor de fijn stof concentraties beter worden beoordeeld.
4
Hieruit volgt dat de toetsing van de fijnstofemissies gebaseerd zijn op gebrekkige inzichten. Dit geldt eveneens voor de geurreductieprestaties. Ik verwijs u naar hetgeen hierover elders in deze brief is gesteld. Over het energieverbruik van het systeem is onvoldoende informatie beschikbaar. De gecombineerde luchtwasser vergt meer energie aangezien de lucht door een dubbele filter geleid dient te worden. Met dit aspect is onvoldoende rekening gehouden. Afval, spuiwater De aanvraag is onduidelijk over de afvoer van het spuiwater. Er wordt zowel gesteld dat het wordt gemengd met mest als dat het afzonderlijk wordt afgevoerd. Voor zover moet worden vastgesteld dat het wordt afgegeven als bedoeld in artikel 10.37 Wm, dan staat onvoldoende vast dat hiervoor de bevoegdheid bestaat. Afval, mest De installatie produceert een uitzonderlijk groot volume mest, overeenkomend met naar schatting ca. 15.000 m3 mest op jaarbasis. Dit zijn ca. 500 vrachtwagenladingen. Dit betekent dat dagelijks enkel vanwege de mestafvoer reeds 1,5 vrachtwagen per dag dient te rijden. De bevoegdheid hiertoe krachtens artikel 10.37 Wm ontbreekt. De wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan artikel 10.38 Wm e.v. wordt ten onrechte niet inzichtelijk gemaakt. Afval, brijvoercomponenten Het bedrijf treedt op als inzamelaar van afval. De bevoegdheid hiertoe krachtens artikel 10.45 Wm kan niet worden vastgesteld. De procedure voor acceptatie en administratie voldoet niet aan de geldende beleidskaders. Uit de aanvraag blijkt onvoldoende dat gevolg wordt gegeven aan artikel 10.40 Wm inzake de ontvangst van brijvoercomponenten. Fijnstof Uit de fijnstofrapportage kan niet worden opgemaakt of de zeezoutaftrek is toegepast. Indien dit zou zijn gebeurd: de Europese richtlijn biedt geen ruimte deze aftrek toe te passen. De Europeesrechtelijke normstelling inzake fijnstof en de inzichten waarop deze normstelling is gebaseerd maakt geen onderscheid tussen natuurlijke en onnatuurlijke fijnstofbronnen. De reductiecapaciteit van de fijnstofemissies door de luchtwassers is onvoldoende onderbouwd. Ten onrechte wordt in de rapportage uitgegaan van een reductie van 90%. Ik verwijs u naar hetgeen hierover is gesteld onder 'luchtwassers'. Ten onrechte wordt niet inzichtelijk gemaakt wat de feitelijke belasting op de grens van de inrichting zal zijn. Ten onrechte wordt enkel verondersteld dat een afname zal optreden. Deze veronderstelling is onvoldoende onderbouwd. Geluid De geluidvoorschriften voldoen niet aan de BBT-eisen. De geluidwaarden laten meer geluidbelasting toe dan noodzakelijk. Tevens is sprake van een impliciete weigering. Het incidenteel verladen van dieren kan niet aan de gestelde normstelling voldoen. Het akoestische rapport is niet representatief. Niet alle bedrijfsactiviteiten zijn afdoende in de beoordeling betrokken. Met name als gevolg van de mestafvoer en het verladen van dieren zijn hogere emissies te verwachten dan gesteld. Overigens is de ontheffing voor de incidentele activiteiten zeer hoog. De geluidbelasting zal ruim 3 maal hoger zijn dan hetgeen aanvaardbaar wordt geacht. Niet kan worden ingezien dat dit in overeenstemming is met hetgeen van omwonenden gevergd kan worden. Daarnaast is niet de noodzaak aangetoond om de ontheffing voor 10 maal per jaar te geven. En, niet is aannemelijk gemaakt dat geen voorzieningen getroffen kunnen worden in de vorm van afscherming. Ten onrechte zijn geen normen gesteld inzake de indirecte hinder. Voorschriften Voorschrift 2.6 dient afhankelijk te worden gesteld van de realisatie van het vergunde bedrijf in plaats van het van kracht worden van de vergunning. Dit geldt eveneens voor voorschrift 3.3. 'Vevocid' wordt door de aanvrager niet als afval in de zin van Eural genoemd. Dit verhoudt zich niet tot voorschrift 5.10. Voorschrift 5.11 is innerlijk tegenstrijdig. Derden hebben ten onrechte geen inspraak in 5
het bepaalde in voorschrift 5.17 en 5.18. De rechtswerking van voorschrift 5.19 is onduidelijk. Het milieuzorgsysteem en milieubeleid (art. 8.8 lid 1 onder f Wm) met betrekking tot de inrichting is niet op de vereiste wijze betrokken bij de voorbereiding van het besluit. Voorschrift 6.5 is onduidelijk. Voor 'van hem verlangd kan worden' wordt geen referentie gegeven. Ten onrechte zijn geen emissiegrenswaarden gesteld zoals voorgeschreven in artikel 8.12 lid 2 Wm. In het bijzonder inzake ammoniak, stank en fijnstof zijn aanmerkelijke emissies te verwachten. Stikstofverbindingen en stof staan expliciet genoemd in bijlage III van de IPPC-richtlijn. Niet kan worden vastgesteld hoe toepassing is gegeven aan artikel 8.12b sub d. en f. Wm Termijn verleende vergunning Het is niet duidelijk voor welk deel een tijdelijke vergunningtermijn geldt. Het opslaan en verwerken van afvalstoffen kan niet los worden gezien van de productie van brijvoer. De rechtswerking is onvoldoende bepaalbaar, hetgeen onverenigbaar is met de rechtszekerheid. Natuurbeschermingswet Aangezien de provincie het bevoegde gezag is inzake de natuurbeschermingswet, en gelet op de verknochtheid van de besluitvorming inzake die wet en de Wet milieubeheer, dient de vraag naar de vergunningplicht krachtens de Natuurbeschermingswet in de voorliggende procedure aan de orde te komen. Dit is ten onrechte niet gebeurd. Conclusie Namens cliënten verzoek ik u de gevraagde vergunning te weigeren. Hoogachtend,
Mr. V. Wösten Bijlage: - bedenkingen van Vereniging Milieu-Defensie en Stichting Wakker Dier
6