VERSLAG
WORKSHOP WARMTENETTEN
Datum:
16 september 2014
Inleiding (Simone Pront) Door verschillende partijen werden aan het Centrum vragen gesteld over de Warmtewet. Met name werd aandacht gevraagd voor de positie van de eindgebruiker en de warmteproducent en voor de rol van de provincie of gemeente. Ter voorbereiding van deze workshop is een onderzoeksnotitie opgesteld, waarin een reeks onderwerpen die een discussie waard zijn worden benoemd en ingekaderd. De aanwezigheid van vertegenwoordigers van partijen, die elk op een verschillende wijze betrokkenen zijn bij ‘warmte’ (eindgebruikers, netbeheerders, energiebedrijven, warmtebedrijven, milieugroepen, toezichthouders, gemeenten, provinciale en centrale overheid) maakt de gedachtewisseling van vandaag op voorhand boeiend.
Beginselen van de warmtewet (Sanne Akerboom) Aanleiding van de wet is gelegen in de ‘exorbitante winsten’ die de geliberaliseerde nutsbedrijven zouden maken; het consumentenbelang voor een redelijke prijs en leveringszekerheid stonden centraal. De wet lijkt een vertaling te zijn van de bestaande praktijk in een groot aantal, kleinere warmtenetten (bijv. blokverwarming), maar is ook op warmtesystemen van toepassing die zich niet zo eenvoudig naar deze bestaande praktijk voegen. Er bestaat wel onderscheid tussen produceren en leveren, maar niet tussen leveren en (net)beheer. De Warmtewet gaat er impliciet van uit dat de leverancier ook beheerstaken uitvoert. Er bestaat een groot aantal kleine netten (zoals flatgebouwen met een centrale ketel), waar het onwenselijk kan zijn deze taken van elkaar te scheiden. Met het oog op het behalen van duurzaamheids- en energie-efficiëntie doelstellingen is het wenselijk het gebruik van warmtenetten te stimuleren. Maar het nog onbekend welke systemen (bijv. rondom warmte-opslag) in de nabije toekomst wenselijk zijn en of de Warmtewet een nieuw soort warmtenet wel zou toe laten. De vraag is daarom hoe een geheel nieuwe wet er uit zou zien: aan welke doelstellingen zou deze moeten beantwoorden, welke rollen zijn te benoemen en welke vorm van regulering is
CENTRUM VOOR ENERGIEVRAAGSTUKKEN
VERSLAG WORKSHOP WARMTENETTEN
OP
16 SEPTEMBER 2014, BLZ 2 VAN 5.
gewenst? Herhaaldelijk hebben verschillende partijen aangedrongen op een fundamentele discussie, maar deze heeft tot op heden nog niet plaatsgehad. Wellicht dat het opstellen van de ‘Warmtevisie’ door de rijksoverheid daar verandering in kan brengen
Warmtebedrijven, kleinverbruikers en doelstellingen (Jannis van Zanten) De stad Amsterdam streeft naar verduurzaming en ziet het gebruik van warmte daarin als alternatief voor aardgas. In de directe omgeving van de stad staan voldoende grote bronnen van restwarmte (ook al stoken enkele van deze bronnen nog kolen of gas). Eindbeeld is een net dat op veel plaatsten (duurzame) warmte opneemt en deze verdeelt over de warmtevragers in de hele stad. In 30 jaar zullen 230.000 woningen op het warmtenet aangesloten moeten zijn na een forse verbetering van de gebouwschil. Het aantal nieuwe aansluitingen per jaar zal moeten worden verdubbeld, ondanks de wet die niet op deze tijd is geënt, ondanks twijfels en weerstand bij een reeks maatschappelijke partijen en ondanks de sterke positie die het bestaande gasnet inneemt. Een belangrijk verschil is het socialiseren van de kosten van netuitbreiding over àlle aangeslotenen in plaats van alleen de betrokken aangeslotenen, zoals bij warmte. Het verleiden van bewoners in bestaande wijken vraagt een goede organisatie en een goede verdeling van de risico’s. Er blijkt een scherp verschil tussen huurwoningen, waar de prijs doorslaggevend is (75% van de beoogde woningen) en koopwoningen, waar vaak ook andere overwegingen spelen. Voor een succesvolle aanpak is samenwerking nodig van verschillende partijen om de risico’s daar te kunnen leggen waar deze het beste ingeschat en gedragen kunnen worden. Zo verhouden de verdienmodellen van de (nu private) investeerders in het net zich niet altijd met de belangen op langere termijn. Ook het doorrekenen van projecten over een 30-jarige periode houdt in dat tal van risico’s moeten worden benoemd, ingeschat en toebedeeld. Toch is Amsterdam er van overtuigd dat schilverbetering in combinatie met duurzame warmte uiteindelijk veel efficiënter is dan andere technieken die òòk kosten in de netten met zich brengen (bijv. de elektrische warmtepomp).
CENTRUM VOOR ENERGIEVRAAGSTUKKEN
VERSLAG WORKSHOP WARMTENETTEN
OP
16 SEPTEMBER 2014, BLZ 3 VAN 5.
De positie van de grootgebruiker (Jacques van de Worp) De warmtewet biedt geen bescherming aan de grotere afnemers. De onderhandelingen tussen ‘gelijken’ worden hooguit geholpen door het NMDA-principe, omdat de eindgebruiker aan de hand daarvan zijn maximumprijs kan afleiden en beargumenteren. Voor slechts enkele grootgebruikers is energie zo belangrijk dat deze ook voldoende kennis in huis hebben om een volwaardig onderhandelingspartner te zijn; voor het leeuwendeel is energie zeker geen ‘core business’. Actueel is het splitsen van een verzorgingshuis (grootgebruiker) in een reeks individuele huurkamers (kleingebruikers), waardoor er plotseling de warmtewet van toepassing wordt op het klimaatsysteem (ook Elektriciteitswet en Gaswet worden van toepassing). Voor een industrie die restwarmte over heeft, heeft de warmtewet niets in petto. Zijn restwarmte is gratis te verkrijgen. Maar, voor zover de warmte niet zou concurreren met de eerste warmteproducent in een warmtenet, is er altijd de vraag wie bereid is te investeren in de verbinding tussen de industrie en de afnemers in de stad. De doorbraak van de aanleg van het Rotterdamse warmtenet tussen Rijnmond en stad heeft wel 30 jaar op zich laten wachten. Dit brengt de vraag op de regierol bij de aanleg van warmtenetten. Eindgebruiker en producent van (rest)warmte zijn de twee duidelijk herkenbare spelers. Daartussen is een beheerder van het warmtenet nodig en spelen tal van politieke keuzes op energiegebied (beslissing over aanleg gasnet en/of, warmtenet), op ruimtelijk gebied (locatie industrie, wonen) en op bouwgebied (energetische kwaliteit van bouwen). In het EZ-werkprogramma “Warmte op stoom” uit 2009, blijft deze regierol onbenoemd.
Aspecten van de ruimtelijke ordening en milieu (Fons van der Linden) Het aanbod van restwarmte zou de komende jaren sterk kunnen stijgen als op basis van bepalingen uit de Energie-efficiëntierichtlijn het Activiteitenbesluit onder de wet milieubeheer, in samenhang met artikel 43 Warmtewet beperkingen gaat stellen aan het lozen van restwarmte. In bepaalde gevallen zal dan een afweging van de kosten en baten gemaakt moeten worden die dwingend kan leiden tot het toepassen van WKK voor elektriciteitsopwekking en tot het nuttig aanwenden van restwarmte die vrijkomt bij industriële processen. Aangezien meer bedrijven in de toekomst wellicht de plicht krijgen om warmte te leveren, is het van belang om aandacht te besteden aan de regulering van derdentoegang op het warmtenet; op dit moment ontbreekt deze. Moeten leveranciers/beheerders andere
CENTRUM VOOR ENERGIEVRAAGSTUKKEN
VERSLAG WORKSHOP WARMTENETTEN
OP
16 SEPTEMBER 2014, BLZ 4 VAN 5.
producenten toestaan om op het net aan te sluiten? En zo nee, wat moet een producent dan wanneer hij zijn warmte niet zomaar mag lozen? Bij het (fysiek) zo efficiënt mogelijk afstemmen van vraag en aanbod van restwarmte speelt de ruimtelijke ordening een belangrijke rol. Om vraag en aanbod te matchen en initiatiefnemers voor warmteprojecten te inspireren, is door Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de WarmteAtlas Nederland ontwikkeld, waarin in kaart is gebracht waar warmte wordt geproduceerd en verbruikt. Het is een hulpmiddel voor de afstemming van energie in de ruimtelijke ordening, waarmee de energie-efficiëntie is gediend. Een van de belangrijkste opgaven voor de ruimtelijke ordening wat betreft energie-efficiëntie (en in dat kader de toenemende rol van hernieuwbare bronnen als bodemenergie), is het beschouwen van energie en energie-efficiëntie als een integrale waarde bij de gebiedsontwikkeling. Energie dient niet sectoraal te worden benaderd, maar als één van de vele waarden en belangen die in het ruimtelijk ordeningsproces worden meegewogen. Het betrekken van energie in de ruimtelijke ordening is wat dat betreft een recente ontwikkeling, waar nog de nodige vragen over bestaan, deels door een gebrek aan kennis.
Discussie De eindgebruiker van energie heeft in principe de centrale rol. De behoefte aan warmte wil de eindgebruiker zo eenvoudig mogelijk invullen: hij zoekt naar een zorgeloos en betaalbaar aanbod van ‘een warme woning’, ‘warm proceswater’, ‘een warm leslokaal’, ’een warme operatiekamer’ enzovoorts. Het voorzien in die warmte is echter geen ‘core business’ en ook al zijn er in zijn directe omgeving partijen met restwarmte, dan ontbreekt het de eindgebruiker vaak aan voldoende aandacht, kennis en tijd om het initiatief te nemen voor een warmtenet door samenwerking te zoeken met een restwarmteproducent. De exploitant van een warmtenet zou nieuwe aanbieders van restwarmte en potentiële warmteklanten bijeen kunnen brengen, maar heeft daar vaak geen direct belang bij omdat de investering in uitbreiding van het net relatief hoog kan zijn en omdat nieuwe warmteaanbieders concurrerend zullen zijn met de warmtebron van de leverancier/beheerder. Een onafhankelijk warmtenet dat open staat voor verschillende warmteproducenten, zou een oplossing kunnen bieden, maar is op dit moment niet vanzelfsprekend. De Warmtewet lijkt een barrière te bevatten, waar gesproken wordt van één partij als beheerder en leverancier. Voor Veel van de kleine warmtenetten (bijv. blokverwarming) zal deze derdentoegang in de praktijk ook niet van betekenis zijn. Daarentegen is voor grotere systemen, waar industriële restwarmte
CENTRUM VOOR ENERGIEVRAAGSTUKKEN
VERSLAG WORKSHOP WARMTENETTEN
OP
16 SEPTEMBER 2014, BLZ 5 VAN 5.
een belangrijke bron zou kunnen zijn, een open warmte systeem waarschijnlijk een voorwaarde voor een efficiënt gebruik van warmte. Naar analogie met de elektriciteits- en gaswereld, zou het beheer van een open warmtenet onafhankelijk moeten zijn. De gemeenten hebben belangrijke bevoegdheden op het gebied van energie. Zij kunnen gebieden aanwijzen, waar geen gasnet aangelegd wordt; zij zijn inrichter van de ruimte en zij zijn vergunninghouder voor energie-installaties (incl. opslag in WKO’s) en voor de bouw. Het onderwerp energie vraagt om een integrale behandeling in de gemeente; de integratie van energie in de belangenafweging (duurzaamheid, ruimtelijke planning, gebiedsontwikkeling, vergunningverlening) is noodzakelijk om tot goede en efficiënte oplossingen (ruimtelijk en energetisch) te komen. De provincies en gemeenten hebben een sterke ordenende rol via het opstellen van Gebiedsvisies (v/h Structuurvisies). Deze instrumenten lenen zich goed voor een integrale ruimtelijke planning (incl. energie), mits de provincies en gemeenten een duidelijke rol in dit proces vervullen. Dit voert terug op de regierol. De gemeente heeft een sterke uitgangspositie om deze rol te nemen. Als bijvoorbeeld de vraag over een gasnet: hoe sterk neemt de vraag naar gas (warmte) af, of verdringt warmte het gasnet, of is er een lokaal perspectief voor biogas, of wordt de verduurzaming langs andere weg bereikt? De gemeente kan als onafhankelijke partij de belangen goed worden overzien en de antwoorden in samenspraak met de marktpartijen vinden. De regiefunctie bestaat op verschillende niveaus en daarmee op verschillende momenten: van een abstract beleidsniveau, waar met de politiek energie met andere aspecten moet worden afgewogen, tot het operationele niveau, waar straat voor straat, blok voor blok, samenwerking met bewoners, eigenaars en energiebedrijven moet worden gezocht om integrale energieanalyses te maken. De verschillende partijen bij de workshop zijn het er over eens dat de gemeenten en provincies deze regierol zouden moeten vervullen als enige partij die boven de belangen van de betrokken partijen staat. Mogelijk zal de verwachte integrale Warmtevisie van het rijk (drie ministeries: EZ/Energie, I&M/Ruimte en Water en BZK/Wonen en Bouwen) hierbij nog een sturende rol kunnen spelen.
Frits 2210 Otte 2014