Woordenpakket – groep 6 Week 1 Net als woord: marmot, kuiken, ezel, kikker de hemden de jurken korte de mutsen de wanten Tip:
de broeken de mouwen de riemen ruiten de truien
katoen de kleding de kragen de mode de zebra
dikke de petten de rokken de sokken de stippen
- Ik luister goed naar het woord, dan schrijf ik het zoals het hoort! - Je hoort een u, maar je schrijft een e. - Als ik aan het einde van een klankgroep één letter hoor. Dan schrijf ik daar maar één letter voor. Bijvoorbeeld eezel = ezel - Als ik bij de eerste klankgroep een korte klank hoor, ga ik met twee letters door Korte klank zijn: a, e, i, o en u.
Week 2 Net als woord: pech, lucht, lieve, boze. het gejuich de lachfilm gekuch de aandacht de achterkant Tip:
echte de klacht het nachthemd slechts tachtig
de druiven de duiven scheve de slurven stijve
de dozen de laarzen glanzen vriezen hazen
Hoor je na een korte klank de /gggt/? Dan schrijf je cht, behalve bij: hij ligt, het legt, hij zegt. Ik verdeel het woord in klankgroepen. Na een lange klank of twee-tekenklank schrijf ik meestal een v of een z. Na een medeklinker moet ik heel goed luisteren.
week 3 Net als woord: ei, ijs, handig, vrolijk de aardbei eigen het eiland het geheim het weiland Tip:
het konijn het nijlpaard de spijker de tijger lijken
angstig deftig stevig veertig vochtig
dadelijk duidelijk eindelijk makkelijk vriendelijk
Ken je de woorden uit het ei-verhaal? Die schrijf je met e i allemaal. De andere schrijf je met een lange ij. Je hoort de /ug/ en /luk/, maar je schrijft de ig en lijk.
Woordenpakket – groep 6
Week 5 Net als woord: gitaar de dirigent de figuur de giro de gitaar het idee Tip:
juni de kilo het klimaat de kritiek de liter
de minuut de piano de piloot de piraat het pistool
prima de rivier de sigaar de taxi de titel
Ik heb dit woord uit mijn hoofd geleerd. Daarom schrijf ik het niet verkeerd.
Week 6 Net als woord: ei, ijs het afscheid allebei eigenwijs het gewei de meisjes Tip:
het paleis de scheiding steil het terrein veilig
de bladzijde het ijzer nijdig het tapijt de vijand
de wedstrijd de woestijn bijten rijden slijpen
Ken je de woorden uit het ei-verhaal? Die schrijf je met e i allemaal. De andere schrijf je met een lange ij.
Week 7 Net als woord: slang, bank de honger de honing de houding de mening de omvang
de paling de ringslang de spanning de zanger de zitting
het anker blank Frankrijk de frisdrank het geschenk
mank het stinkdier de tuinbank de stronk de vonk
Tip:
Bang voor de slang? ng wat klinkt dat raar, de n en de g horen bij elkaar. De n en de k zitten samen op de bank. Er mag niemand tussen anders kunnen ze niet kussen. Week 9 Net als woord: cent de cel het cement de cent de centimeter centraal
centrale het centrum het cijfer de cirkel de citroen
december de decimeter de lucifer het medicijn de oceaan
de oceanen precies de provincie de provincies het recept
Woordenpakket – groep 6 Tip:
Voor de e, de i en de ij klink de c als s, anders klinkt de c als k.
Week 10 Net als woord: insect de acrobaat actief de camera het circus de clown Tip:
de club de cola het concert het contact de controle
controleren correct de disco directeur het insect
de postcode het product het project de reclame de seconde
Voor de e, de i en de ij klink de c als s, anders klinkt de c als k.
Week 11 Net als woord: ezel, kikker de fotograaf grote de haren de loten het mobieltje Tip:
de straten de tenen vele de vogels nemen
alle de ballen de ballon dapper kapotte
de puzzel de strikken witte boffen kussen
Als ik aan het einde van een klankgroep één letter hoor. Dan schrijf ik daar maar één letter voor. Bijvoorbeeld eezel = ezel Als ik bij de eerste klankgroep een korte klank hoor, ga ik met twee letters door Korte klank zijn: a, e, i, o en u.
week 13 meer fietsen fluiten huilen klimmen praten spelen springen vliegen zingen zwemmen
ik-vorm fiets fluit huil klim praat speel spring vlieg zing zwem
ik-vorm + t fietst fluit huilt klimt praat speelt springt vliegt zingt zwemt
Woordenpakket – groep 6
Week 14 Woordenboekvorm horen juichen lusten roepen snappen
bakken dansen eten geven helpen
ik-vorm krijg lach schreeuw verveel win
begin drink gil hol klets
Week 15 Tijd van nu Meer ik-vorm loop kies neem vraag weet
lopen kiezen nemen vragen weten
één ik-vorm + t loopt kiest neemt vraagt weet
Tijd van toen Meer één ik / één ander liepen liep kozen koos namen nam vroegen vroeg wisten wist
Week 17 Net als woord: gitaar Afrika de bami de benzine het diploma de familie Tip:
de finale de file juli de kantine de kapitein
de klarinet de kiwi de minister de muzikant de olifant
de pagina de sigaret de sirene de spinazie het uniform
’s avonds ’s middags ’s morgens ’s nachts ‘s ochtends
’s winters ’s zomers m’n ‘t zo’n
Je hoort de ie, maar je schrijft een i.
Week 18 Net als woord: Europa, ‘s morgens Ameland Amsterdam Europa Friesland Jaap Smit Tip:
Leeuwarden Nederland Noord-Holland Rozenstraat Waddenzee
Alle namen schrijf je met een hoofdletter (zoals namen van rivieren, landstreken, steden, gebergtes, provincies en werelddelen). Ook namen van mensen en straatnamen schrijf je met een hoofdletter.
Woordenpakket – groep 6 Het weglatingsteken ` komt in plaats weggelaten letters.
Week 19 Net als woord: tekenen huppelen knutselen puzzelen stapelen stempelen stuikelen wandelen Tip:
oefenen openen regenen rekenen tekenen
fladderen gisteren de kinderen knikkeren
Je hoort de u, maar je schrijft een e.
Week 21 Net als woord: lopen Tijd van nu meer woordenboekvorm blazen brengen buigen denken praten schrijven staan voelen weten zeggen
één ik-vorm blaas breng buig denk praat schrijf sta voel weet zeg
ik-vorm + t blaast brengt buigt denkt praat schrijft staat voelt weet zegt
Week 22 Net als woord: lopen Tijd van nu meer woordenboekvorm begrijpen betalen durven fluisteren gapen knippen
één ik-vorm begrijp betaal durf fluister gaap knip
ik-vorm + t begrijpt betaalt durft fluistert gaapt knipt
slenteren toveren de wonderen luisteren
Woordenpakket – groep 6 komen pakken tekenen verzinnen
kom pak teken verzin
komt pakt tekent verzint
Week 23 Net als woord: lopen doen eten komen lezen luisteren
schieten slapen sluiten vallen vouwen
meedoen opeten tegenkomen voorlezen afluisteren
opschieten uitslapen opsluiten omvallen opvouwen
de opa’s de pagina’s de paraplu’s de piano’s de pinda’s
de programma’s de salto’s de ski’s de taxi’s de zebra’s
Week 25 Net als woord: zebra’s de auto’s de diploma’s de eskimo’s de foto’s de iglo’s
de kano’s de kilo’s de komma’s de menu’s de oma’s
Tip: Luister goed bij meervoud op s! Hoor je voor die s een aa, ie, oo of uu? Dan schrijf je ‘s. ( a’s, i’s, o’s, u’s)
Week 26 Net als woord: vrijheid de bezigheid de boosheid de duidelijkheid de eenzaamheid de gelegenheid
de gezelligheid de gezondheid de hoeveelheid de moeilijkheid de mogelijkheid
de narigheid de schoonheid de snelheid de veiligheid de viezigheid
de vrijheid de waarheid de werkelijkheid de wijsheid de zekerheid
Tip: Als je heid hoort aan het eind van een woord, dan schrijf je heid met e i en een d.
Woordenpakket – groep 6
Week 27 Net als woord: ezel, kikker de bezem de boterham bovenop de deken de glazen Tip:
helemaal de lepels de vazen de wagen wonen
de emmer de flessen de jassen de klokken de matrassen
de messen de pannen de vissen de zakken vallen
Als ik aan het einde van een klankgroep één letter hoor. Dan schrijf ik daar maar één letter voor. Bijvoorbeeld eezel = ezel Als ik bij de eerste klankgroep een korte klank hoor, ga ik met twee letters door Korte klank zijn: a, e, i, o en u.
Woordenpakket – groep 6
Week 29 Net als woord: rijden aankleden antwoorden braden (zich) branden glijden
houden landen luiden melden onthouden
ophouden opwinden raden redden rijden
snijden verbinden verbranden verkleden vinden
dromen duren halen kraken logeren
pesten rusten slapen stoppen zitten
Week 30 Net als woord: rijden, lopen beantwoorden bidden bieden broeden laden Tip:
optreden schudden verraden voeden worden
Als ‘je’ achter de persoonsvorm staat, probeer je eerst om die ‘je’ te vervangen door ‘jij’. Kan dat niet, dan hoort ‘je’ bij één ander, bijvoorbeeld: je broer.
Week 31 Tijd van nu meer woordenboekvorm hebben kunnen mogen willen zijn zullen
ik-vorm heb kan / kun jij mag wil ben ik zal/ zul jij
jij-vorm hebt kunt mag wilt bent zult
één hij-vorm heeft kan mag wil is zal
u-vorm heeft kunt mag wilt bent zult
Woordenpakket – groep 6
Week 33 Net als woord: vakantie de actie de advertentie de arrestatie de attentie de directie
de felicitatie de garantie de illustratie de informatie de operatie
de organisatie de politie de portie de presentatie de reactie
de reparatie de situatie de traktatie de variatie de vakantie
Tip: Als je ‘tsie’ of ‘sie’ hoort aan het eind van een woord, dan schrijf je meestal tie.
Week 34 Net als woord: bagage, ei de etalage de etage de garage het horloge de lekkage Tip:
de manege de reportage de stage de slijtage de bagage
de leiding het seizoen het heimwee weinig beide
de reiziger allerlei de leider bereiken weigeren
Hoor je achteraan het woord zju, dan schrijf je ge. Ken je de woorden uit het ei-verhaal? Die schrijf je met e i allemaal. De andere schrijf je met een lange ij.
Week 35 Net als woord: blauw, kou augustus flauwekul de astronaut klautert nauwkeurig Tip:
nauwelijks de automaat de autobus de kabeljauw de augurk
eenvoudig de juffrouw de kabouter de oudste de schouwburg
de toeschouwers trouwens verkouden vertrouw onthouden
Ken je de woorden uit het au-verhaal? Die schrijf je met a u allemaal. De andere schrijf je met een lange o u.