FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP GESCHIEDENIS
Wonder of niets bijzonder? Balthasar Bekker en het Boek der Natuur. DE STATUS VAN KOMETEN EN KOMETENVREES OP HET EINDE VAN DE ZEVENTIENDE EEUW AAN DE HAND VAN BALTHASAR BEKKERS ONDERSOEK VAN DE BETEKENINGE DER KOMETEN.
Scriptie neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis door AN-SOFIE ALDERWEIRELDT
Studentennummer: 00604162 Academiejaar: 2009-2010 Promotor: prof. dr. Steven Vanden Broecke Leescommissarissen:
Dr. Sven Dupré Dr. Albrecht Heeffer 1
Universiteit Gent Examencommissie Geschiedenis Academiejaar 2009-2010
Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie
Ondergetekende, An-Sofie Alderweireldt afgestudeerd Master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 2009-2010 en auteur van de scriptie met als titel: Wonder of niets bijzonder? Balthasar Bekker en het Boek der Natuur. De status van kometen en kometenvrees op het einde van de zeventiende eeuw aan de hand van Balthasar Bekkers Ondersoek van de Betekeninge der Kometen.a verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met de consultatie van haar/zijn scriptie:
X
de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager;
o
de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar);
o
de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van … . . jaar (maximum 10 jaar);
o
de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur van het verbod: 10 jaar).
Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in de tekst op te nemen.
Gent, 6 augustus 2010
2
3
Scriptie neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis door AN-SOFIE ALDERWEIRELDT
Wonder of niets bijzonder? Balthasar Bekker en het Boek der Natuur. DE STATUS VAN KOMETEN EN KOMETENVREES OP HET EINDE VAN DE ZEVENTIENDE EEUW AAN DE HAND VAN BALTHASAR BEKKERS ONDERSOEK VAN DE BETEKENINGE DER KOMETEN.
Studentennummer: 00604162 Academiejaar: 2009-2010 Promotor: prof. dr. Steven Vanden Broecke
4
Voorwoord .............................................................................................................................................. 7 Deel I: Inleiding ........................................................................................................................................ 9 1.
Situering. ..................................................................................................................................... 9
2.
Jorink en het Boek der Natuur. ................................................................................................. 10
3.
De veranderde visie op de Verlichting. ..................................................................................... 13
4.
Jorink en de kometen. ............................................................................................................... 14
5.
Jorink en Bekker: een probleemstelling. ................................................................................... 16
6.
Methodologie. ........................................................................................................................... 18
Deel II: Balthasar Bekker en de kometen van 1680, 1681 en 1682. Een casus van de kometenliteratuur op het einde van de zeventiende eeuw. ................................................................ 20 1. Algemene informatie over “Ondersoek van de betekeninge der kometen”. ............................... 20 2. Balthasar Bekker, een korte biografie. .......................................................................................... 20 3. De kometen van 1680, 1681 en 1682. .......................................................................................... 22 4. Overzicht van de inhoud van de bron. .......................................................................................... 23 1.
Algemene indeling van het werk. .......................................................................................... 23
2.
Bekkers probleemstelling (Hoofdstukken een en twee). ...................................................... 23
3.
Bekkers eerste deelargument: waarom kometen geen tekens zijn in het “Boek der Natuur”. 24 3.1
Wat is een teken? (Hoofdstuk drie). ............................................................................. 24
3.2
Basisbegrippen van de sterrenkunde en kometen (Hoofdstukken vier, vijf en zes). .... 26
3.3
De onmogelijkheid van voorspellingen over onzekere objecten (Hoofdstuk zeven).... 29
3.4
Astronomie en de gevaren van astrologie (Hoofdstuk acht). ....................................... 30
3.5
De tijd heeft alle antwoorden (Hoofdstuk negen). ....................................................... 31
3.6
Zien gaat voor zeggen (Hoofdstukken tien en elf). ....................................................... 33
3.7 Theorie en Praktijk (Hoofdstuk twaalf) ............................................................................... 35 3.8 Kometen, tekens en de natuur: een conclusie (Hoofdstuk dertien). .................................. 35 4. Bekkers tweede deelargument: Waarom kometen geen voortekens zijn in het Boek der Schriftuur. ...................................................................................................................................... 37 4.1
De hemellichamen in de Bijbel (Hoofdstuk veertien). .................................................. 37 5
4.2 Tekens en voortekens in de Bijbel (Hoofdstukken vijftien, zestien, zeventien, achttien en negentien). ........................................................................................................................... 39 4.3
Een tegenargument en haar weerlegging (Hoofdstuk twintig). .................................... 46
5.
Conclusie over kometen als tekens. ...................................................................................... 47
6.
Derde deelargument: waarom kometen als tekens zien Godslastering is. ........................... 47 6.1
6.2
God en het verbod op waarzeggerij (Hoofdstukken tweeëntwintig en drieëntwintig). 48 De zonde in de praktijk (Hoofdstuk vierentwintig). .......................................................... 50
6.3 De oorzaken van het zondige bijgeloof (Hoofdstukken vijfentwintig, zesentwintig, zevenentwintig, achtentwintig, negenentwintig en dertig). ..................................................... 52 6.4
Naar eigen godvrucht en vermogen (Hoofdstuk eenendertig). .................................... 56
6.5 De tijd heeft alle antwoorden, herhaling (Hoofdstuk tweeëndertig). ................................ 58 3. Analyse van Bekkers Ondersoek.................................................................................................... 60 1.
Algemeen............................................................................................................................... 60
2.
Protestantisme. ..................................................................................................................... 61
3.
Descartes’ Visie op kometen. ................................................................................................ 62
4.
Bekker en het cartesianisme. ................................................................................................ 63
5.
Bekker en het Boek der Natuur. ............................................................................................ 67
6.
Wonderen en de theodicee................................................................................................... 67
Deel III: Conclusie. ................................................................................................................................. 69 Bibliografie ............................................................................................................................................ 71 Bronnen ............................................................................................................................................. 71 Literatuur ........................................................................................................................................... 71
6
VOORWOORD Ik zou graag van deze gelegenheid gebruik maken om een aantal mensen te bedanken. Eerst en vooral wil ik graag mijn promotor prof. dr. Steven Vanden Broecke bedanken. Toen ik in september naar hem toe stapte, was hij onmiddellijk bereid om mijn thesis te begeleiden. Ondanks een aantal moeilijkheden doorheen het jaar ben ik er toch in geslaagd om deze thesis tot een goed einde te brengen en dat is voor een groot deel aan hem te danken. Hij is er steeds in geslaagd om me nieuwe inzichten te laten verwerven, waardoor ik het gevoel heb dat ik de teksten die ik pas dan echt tot in de kern kon doorgronden. Daarnaast wil ik uiteraard mijn ouders bedanken, die voor mij de beste van alle mogelijke werelden gecreëerd hebben. Dankzij hun steun heb ik de kans gekregen om de best mogelijke thesis te schrijven om deze studie tot een goed einde te brengen. Mijn beide ouders wil ik bedanken om de druk wat op de ketel te houden, zodat ik gestaag bleef doorwerken en niet al te veel afgeleid raakte. Mijn speciale dank gaat dan weer uit naar Bert Seghers, die als wiskundige niets van het onderwerp afwist maar toch de moeite genomen heeft om alle type-, taal- en andere fouten uit mijn tekst te halen. Ook Evy Bauwens wordt van harte bedankt voor haar inspanningen om de lay-out van mijn thesis op punt te stellen. Mijn vrienden wil ik dan weer bedanken om me af en toe toch af te leiden, zodat ik mijn zinnen kon verzetten om daarna met frisse moed weer verder te werken. Mijn speciale dank gaat uit naar Sander Van der Maelen, Maxime Carpentier en Joeri Deryckere, die mij gezelschap hielden in de Boekentoren. Maxime Vervaet, Jana Asselman en Suzanne Lambert die me hielpen herinneren aan het feit dat energie noodzakelijk was om te kunnen schrijven en me dus steeds te vergezellen bij het eten. Verder wil ik Katrien De Smet, Sien Baillieu, Jelka Van Duyse, Samantha Van Luchem, Annelies Coene, Michal Bauwens, Gertjan Dewaele, Hans Van Hulle en Thora Ingvarsdottir bedanken voor alle steun, als het nu was door het beantwoorden van mijn vele vragen of door er gewoon te zijn voor mij op de momenten dat ik het moeilijker had. Tot slot zou ik graag Balthasar Bekker bedanken. Hij was niet alleen de schrijver van de bron die aan de grondslag ligt van mijn thesis, hij diende ook als inspiratie. Zijn onverzettelijke karakter en onvermoeibare strijd voor een betere wereld zullen me nog lang bijblijven en hopelijk een voorbeeld zijn.
7
8
DEEL I: INLEIDING 1. Situering.
De mens is altijd al gefascineerd geweest door wat zich hoog boven hun hoofden afspeelde. Doorheen de geschiedenis zijn er bijzonder veel teksten en traktaten geschreven over de bewegingen van de hemel. De fascinatie voor de hemel was al zichtbaar in Babylonische traktaten.1 Vaak werden hemeltekens dan ook gebruikt voor toekomstvoorspellingen. Astronomie en astrologie zouden lang hand in hand gaan. De meest vooraanstaande astronomen uit de Klassieke Oudheid, zoals Ptolemaeus, zouden zich ook vaak bezighouden met astrologie.2 Waar de alledaagse sterrenhemel, met haar regelmatige beweging en vaste verschijningsdata al voldoende bewondering afroept, is dit niets vergeleken met de reacties die bijzondere fenomenen uitlokken. Zons- en maansverduisteringen, de retrograde bewegingen van planeten en het verschijnen van nieuwe, bewegende lichten aan de hemel zijn immers het object van uitgebreid onderzoek en nieuwe theorieën geweest. Nog steeds is de uitgestrektheid van de hemel en het heelal een onopgelost mysterie. Een van de hemellichamen waar bijzonder veel over geschreven is, doorheen alle eeuwen, zijn kometen. Kometen zijn al meermaals gebruikt als casussen om bepaalde wetenschappelijke vooruitgang te duiden. Binnen het historische veld zijn verschillende studies verschenen waarin men claimt dat de manier waarop de bevolking omgaat met kometen tekenend is voor de mechanisering van het wereldbeeld en de vooruitgang van de secularisering. Verschillende auteurs hebben aandacht besteed aan het samenvallen van het begin van de Verlichting en het einde van de kometenvrees, die vaak als bijgeloof aanzien wordt. In de meeste recente literatuur over kometen, zoals Eric Jorinks Het ‘Boeck der Natuere’3 uit 2006, en Sara Schechner Genuths Comets, Popular Culture and the Birth of Modern Cosmology4 uit 1997, lijkt echter de consensus bereikt te zijn dat de afname van de kometenvrees veel minder te maken heeft met de wetenschappelijke vooruitgang dan voorheen aangenomen werd. Volgens deze oude visies zouden de astronomen het zware, wetenschappelijk geschut bovengehaald hebben om de astrologen te bestrijden, aangevuld met de scherpe pennen van filosofen en tekstcritici, die het
1
J. Evans, History and practice of ancient astronomy, Oxford, Oxford University Press, 1998, pp. 3-8. T. Barton, Ancient Astrology, Londen, Routledge, 1994, passim. 3 E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’: Nederlandse geleerden en de wonderen van Gods schepping, 1575-1715, Leiden, Primavera Pers, 2006, 510 p. 4 S. Schechner Genuth, Comets, popular culture and the birth of modern cosmology, Princeton, Princeton University Press, 1997, XVI+365 p. 2
9
bijgeloof met hun logische redeneringen en scherpe discours doorprikten. Men ging er dus vanuit dat het traditionele bijgeloof eindigde waar de argumenten en observaties van wetenschappers aantoonden dat kometen niet gelijkgesteld konden worden met meteoren maar eerder planetaire lichamen waren die op gezette tijdstippen opnieuw verschenen.5 Het boek van Schechner Genuth combineert de plaats van kometen binnen wetenschap en geloof vooral met het onderscheid tussen volks- en elitecultuur. Hoewel dit op zich bijzonder interessant is, lenen de theses die Eric Jorink ontwikkelt zich beter tot verder onderzoek.
2. Jorink en het Boek der Natuur.
Jorink stelt dat er binnen de protestantse cultuur van de zeventiende-eeuwse Republiek der Nederlanden een belangrijke rol weggelegd is voor het vernieuwde principe van een “Boek der Natuur”. Hoewel deze term al langer in gebruik was, groeit nu de overtuiging dat de natuur gezien kan worden als een tweede openbaring van God.6 De Bijbel is niet langer de leidraad om de natuur te bestuderen, want het Boek der Natuur wordt een autonome openbaring, die ook het bestuderen waard was. Hoewel beide boeken steeds naast elkaar gelegd kunnen worden, is het zo dat beide boeken relatief los van elkaar gelezen kunnen worden.7 Ook Jorink haalt aan dat het bijzonder verleidelijk is om dit proces te verklaren door de toename van het rationalisme in de maatschappij of de ontdekking van de natuurwetten. Naar zijn mening is dit echter slechts de helft van het verhaal. Volgens Jorink is er naast die rationalisering ook nog een parallelle ontwikkeling bezig, met een groeiend inzicht in de hermeneutische problemen die voortkomen uit oude teksten, waaronder ook de Bijbel.8 In de eerste twee hoofdstukken van zijn werk schetst Jorink de ontstaanscontext en de precieze betekenis die het Boek der Natuur zal hebben voor de intelligentsia die de term hanteren. Jorink plaatst de oorsprong van de nieuwe betekenis die het Boek der Natuur krijgt bij Constantijn Huygens (1596-1687), vader van de bekende astronoom Christiaan Huygens (1629-1695). Ter gelegenheid van de inhuldiging van zijn nieuwe landgoed schreef deze immers een uitgebreid gedicht, waarin zijn passie voor de natuurwetenschap overduidelijk werd. Constantijn Huygens had contacten met alle grote wetenschappelijke geesten van zijn tijd en maakte de verschuiving van boekengeleerdheid naar rationalisme en zintuiglijke waarnemingen van op de eerste rij mee.9
5
S. Schechner-Genuth, Comets, pp. 104-105. E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, p. 9. 7 E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, p. 10. 8 E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, p. 9. 9 E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, pp. 14-17. 6
10
Deze periode, vaak ‘the age of the marvelous’ genoemd, wordt mede gekenmerkt door een fascinatie voor de natuur in al haar verschijningsvormen die doorheen alle lagen van de maatschappij merkbaar was. Nieuwe onderzoeksthema’s komen aan de oppervlakte en de natuurwetenschappen worden verder uitgediept. De rationele verklaringsmodellen zijn niet langer het enige speerpunt maar worden aangevuld met een bijzondere aandacht voor opmerkelijke verschijnselen, die aanzien worden als ‘wonderen der natuur’.10 Het specifieke taalgebruik van die periode, met wonderen en mirakels, is ook indicatief voor de tijdsgeest. Men stelt zich immers steeds meer de vraag naar wat nu precies de redenen moeten zijn om iets als wonder te betitelen. Wonder kan immers zowel een object zijn als de reactie die dit object losmaakt bij degene die het object in ogenschouw neemt. Een wonder hoeft niet langer een eenmalig ingrijpen van God zijn, waarbij de Schepping tijdelijk andere vormen aanneemt. De gehele Schepping kan als wonder aanzien worden. Het bewijs hiervoor ligt bij de admiratio die het Boek der Natuur losmaakt bij de gelovige.11 Wonder wordt vanaf dat moment dus een bijzonder subjectief en eenzijdig te bepalen eigenschap, die zeer vaak toegeschreven wordt aan de perfectie van de Schepping. Door de confrontatie met de perfectie van de Schepping wordt de gelovige zich immers bewust dat enkel een almachtige God dergelijke wonderen kan creëren. God blijft dus een belangrijke aanwezige binnen het idee van wonderen. Naast een belangrijke bron van verwondering is de natuur ook een manier om kennis over God te bereiken. De Schepping zorgt ervoor dat de mens zich bewust wordt van zijn eigen ontoereikendheid en nietigheid. Zo verwordt de natuur tot een object van exegese.12 Het Boek der Natuur is volgens Jorink ook de verwoording van het axioma dat de Schepping een tweede openbaring is van de Goddelijke visie. Door de aanvaarding van de dualiteit die zo gecreëerd wordt, neemt men afscheid van de visie op wetenschap en religie als twee onafhankelijke monolieten, die ofwel een antagoniserende relatie hebben, ofwel mekaar opslorpen. In plaats daarvan ontstaat een vloeiende relatie tussen geloof en rede, tussen religieuze bespiegelingen en wetenschappelijke theorieën.13 Het onderscheid tussen Woord en Schepping valt zo zowel binnen een duidelijke breuk met eerdere visies te plaatsen – een breuk die best gesymboliseerd kan worden met het cartesianisme – als binnen een continuïteit. De notie van een natuurboek valt ook al te lezen binnen de Augustijnse
10
E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, pp. 19-20. E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, pp. 20-21. 12 E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, pp.22-33. 13 E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, ibidem. 11
11
traditie, als men daar over de twee-eenheid spreekt. De combinatie van beide tradities zou leiden tot een autonome status voor de natuur als grootheid.14 Dit staat in tegenstelling tot de oude visie op het Boek der Natuur, die teruggevoerd kan worden tot Augustinus. Daarbij functioneert de Schepping enkel als illustratie bij de Heilige Schrift en kan ze op zich niet begrepen worden. Toch mag men niet denken dat de vernieuwde visie op het Boek der Natuur inhoudt dat beide boeken op dezelfde hoogte staan. Bij beide ligt immers het Woord van God aan de oorsprong. Het begin van elke scheppingsdag is immers het spreken van God. “En God zeide: Daar zij licht! En daar werd licht.”15
14 15
E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, idibem. Genesis 1:3, in de Statenbijbel, een versie uit 1888, via
.
12
3. De veranderde visie op de Verlichting.
Vroeger werden de wetenschappelijke revolutie en het begin van de Verlichting vaak gezien als het hoogtepunt van rationaliteit. Recent is echter het besef gekomen dat naast de exacte wetenschappen ook de alchemie, de hermetische traditie en andere eerder esoterische zaken een grote opgang kenden. Helaas hebben concepten zoals de ‘mechanisering van het wereldbeeld’ een bijzonder grote invloed gehad op de visie op de Nederlandse wetenschapsbeoefening in de tijd van Huygens en Balthasar Bekker(1634-1698). Vaak wordt het ontstaan van het moderne causaliteitsbegrip bij Descartes gelegd, net zoals de oorsprong van het concept natuurwet. Men gaat ervan uit dat wonderen weggerationaliseerd werden. Het is echter fout te denken dat de grote veranderingen, zoals het cartesianisme, zonder slag of stoot aanvaard werden. 16 Het verband tussen geloof en wetenschap was immers complexer dan enkel de relatie tussen twee monolitische grootheden, die ofwel streden op leven en dood, ofwel prachtig samenvloeiden. Tot aan Descartes en Spinoza was er immers geen sprake van problemen tussen wetenschap of filosofie enerzijds en theologie anderzijds. Er was een duidelijk hiërarchische structuur, waarbij alle wetenschappen ten dienste stonden van de theologie. Het cartesianisme maakte een einde aan deze relatieve vrede en zou ervoor zorgen dat de orthodoxe theologen, die voorstanders waren van een letterlijke interpretatie, recht tegenover de natuurfilosofen en eerder vooruitstrevende theologen, kwamen te staan. Deze krachtmetingen werden vooral uitgevochten over natuurfilosofische kwesties.
17
Ook Balthasar Bekker stond in het middelpunt van dergelijke controverse met zijn
Betoverde Weereld.18
16
E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, pp. 24-25. E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, pp. 27-28. 18 B. Bekker, De betoverde weereld, zynde een grondig ondersoek van ’t gemeen aanvoelen aangaande de geesten, deselver aart en vermogen, bewind en bedryf: als ook ’t gene de menschen door deselver kracht en gemeenschap doen, Deventer, Marinus Devries, 1739. 17
13
4. Jorink en de kometen.
In het derde hoofdstuk van Het ‘Boeck der Natuere’ werkt Jorink met kometen als casus om zijn inzichten duidelijker te maken. Constantijn Huygens had immers een buitengewone interesse voor de ongewone hemelverschijnselen, een categorie waarbinnen de kometen duidelijk te plaatsen zijn. Voor Huygens waren kometen meer dan een fascinerend natuurkundig gegeven. Hij zag ze bij gelegenheid ook als verkondigers van bovennatuurlijke boodschappen. Hoewel hij later in zijn leven zou beseffen dat het eerder spelingen van de natuur waren dan echte boodschappen, stelt hij zich vragen bij de toevalligheid van het samenvallen van hemelverschijnselen en veranderingen op aarde.19 Doorheen heel Europa hebben kometen in de vroegmoderne tijd voor heftige reacties gezorgd. Tal van pamfletten, traktaten, tekeningen, gedichten en andere bronnen waarin de verwondering en de angst die kometen opriepen beschreven staat, zijn vandaag nog te consulteren. Jorink stelt dat het geen overdrijving is om te stellen dat er vrijwel geen filosofen, theologen of dichters zijn die zich niet op een bepaald moment of op een bepaalde manier bezig gehouden hebben met kometen, hun aard en hun betekenis.20 Volgens Jorink valt er in de zeventiende eeuw een opmerkelijke omslag te merken in de bronnen over kometen. Balthasar Bekker en Pierre Bayle zijn twee auteurs die de heropflakkering van de kometenvrees na 1680 scherp bekritiseren. Hun werken, waarin zij stelden dat kometen geen bovennatuurlijke betekenis hadden, worden doorgaans beschouwd als beginpunten van de Verlichting.21 De rationalisering van kometenvrees, gekoppeld aan de ontdekking van de natuurwetten achter de kometen, wordt traditioneel gelinkt aan het achteruitgaan van het volksgeloof dat kometen de dragers van onheil waren. Een wetenschappelijke verklaring voor de fysische aard zou immers tegengesteld zijn aan het irrationele bijgeloof. Jorink merkt ook zeer terecht op dat bijgeloof een uitdrukking is die enkel tussen aanhalingstekens gebruikt mag worden, omdat bijgeloof tegenover een juist geloof staat en het bijgeloof vanuit dat juiste geloof gedefinieerd wordt. Zo kan men opmerken dat het protestantisme en het katholicisme elkaar als bijgeloof aanmerken.22 Volgens Jorink is de causale relatie die vaak gelegd wordt tussen de ‘wetenschappelijke revolutie’ en de ‘onttovering van het wereldbeeld’ een product van de Verlichtingsretoriek en in se onhoudbaar.
19
E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, p. 115. E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, pp. 116-117. 21 E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, p. 117. 22 E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, p 118. 20
14
Als de veranderende meningen over kometen van nabij in beschouwing genomen worden, dient immers opgemerkt te worden dat er nauwelijks een verband blijkt te zijn tussen de fysische verklaringsmodellen die voortkomen uit de nieuwe natuurwetenschappen en de gewijzigde betekenisvorming van kometen, al dan niet binnen een systeem van subjectief bijgeloof. 23 Jorink ziet een oplossing als de veranderende opvattingen over kometen beschouwd worden vanuit de discussie over het Boek der Natuur. Kometen zijn immers meer dan een natuurfilosofisch probleem. Al sinds de Oudheid maken ze deel uit van de eerder verhalende historia naturalis. Dit zou ervoor zorgen dat kometen tot in de zeventiende eeuw een prodigieus karakter hadden dat zowel een historisch als een literair gegeven was. Traditioneel werden kometen ook vaak beschouwd vanuit het perspectief van de Bijbel, waar God meermaals ‘hemelse tekenen’ laat schijnen voor zijn volk. Volgens Jorink is het in vraag stellen van het omineuze karakter van kometen dan ook in eerste instantie het gevolg van een problematisering van de traditionele analogie die gemaakt werd tussen buitengewone natuurverschijnselen en de bestaande literaire kennis, eerder dan van de voortschrijdende astronomische kennis. Jorink stelt letterlijk “Bovendien bleven kometen, vanuit het discours over het Boek der Natuur beschouwd, tekens van God, zij het dat ze aanvankelijk gezien werden als tekens van Gods toorn, en later oproepen tot admiratio.”24
Vervolgens geeft Jorink een uitgebreid overzicht van de manier waarop kometen geïnterpreteerd werden doorheen de geschiedenis. Hoewel dit alles bijzonder interessant is, moet een specifiek punt uitgelicht worden. Wanneer Jorink het heeft over Balthasar Bekker moet het opgemerkt worden dat wat Jorink zegt over de betekenis van kometen bij Bekker en de reden waarom Bekker zo tegen de kometenvrees gekant is, genuanceerd moet worden. De conclusies die Jorink trekt uit zijn historiografisch onderzoek en zijn lezing van Balthasar Bekkers Ondersoek van de betekeninge der kometen25 kunnen immers in twijfel getrokken worden.
23
E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, p. 117. E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, p. 118. 25 B. Bekker, Ondersoek van de betekeninge der kometen, by gelegendheid van de gene die in de jaren 1680. 1681. En 1682. geschenen hebben, Amsterdam, Jan ten Hoorn, 1692, 8 + 102 + 18 p. 24
15
5. Jorink en Bekker: een probleemstelling. Bekker is de eerste theoloog die systematisch probeert te bewijzen dat de Schrift nergens letterlijk over kometen spreekt. Anderen voor hem hadden daarover constateringen gemaakt, maar geen enkele deed dat op een dergelijke extensieve manier.26 Bekker concludeert volgens Jorink dat kometen geen natuurlijke tekens zijn, noch worden ze ergens in de Schrift expliciet genoemd. Het enige dat expliciet in de Schrift te lezen valt, is een harde veroordeling van de angst voor hemeltekens en van de verfoeilijke astrologie. Bekker stelt dat de menselijke geest God eerst herkent in de Natuur, vooraleer men overgaat naar het Woord. Bekker zegt met zeer veel spijt dat de mens de Bijbel veel te slordig leest en compleet voorbijgaat aan Gods Glorie waar deze het duidelijkst zichtbaar is: in de natuur.27 De conclusies die Jorink trekt over de verandering in de relatie tussen het volk en de kometen lijken iets problematischer te zijn dan zijn voorgaande punten over Bekker. De veranderingen in de standpunten over kometenvrees tussen 1600 en 1700 zijn grotendeels onbetwistbaar, net zoals het feit dat de causale relatie tussen deze betekenisverandering en de opkomst van het rationalisme op los zand rust. 28 Hiervoor haalt Jorink drie verschillende argumenten aan. Ten eerste, zo stelt hij, is de betekenisverschuiving een gradueel proces dat niet te relateren valt aan een wetenschappelijke doorbraak. De precieze natuur van kometen was immers nog niet algemeen bekend, en sommige van de theologen die het meest bevreesd waren voor de kometen, zoals de Voetianen, zouden de onderhevigheid van kometen aan natuurwetten aanhalen om kometen onder de Bijbelse hemellichamen te plaatsen.29 Eerder dan met wetenschappelijke argumenten, werden de discussies beslecht aan de hand van filologische en exegetische argumenten. Volgens Jorink is het veelzeggend dat de meest extreme posities binnen het debat gebruik maakten van dezelfde loci in de Bijbel en zich beiden beriepen op het concept van het Boek der Natuur.30 Ook dit argument is niet in strijd met wat bij Bekker te lezen valt. Het derde argument dat Jorink aanhaalt, is het meest problematische in relatie tot Bekker. “En ten derde waren en bleven kometen goddelijke tekens, zij het van een ander karakter.” staat immers lijnrecht tegenover het hele opzet van Bekker, die tweederde van zijn traktaat poogt om zijn lezers
26
E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, p. 176. E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, pp. 178-180. 28 E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, p. 183. 29 E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, p. 184. 30 E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, p. 184. 27
16
en toehoorders te overtuigen van het feit dat kometen net geen tekens zijn. Een omvangrijk deel van deze thesis zal dan ook gaan over de verschillen in de invulling van de begrippen “tekens” en “betekenis” bij Bekker en Jorink. Daarnaast noemt Jorink Bekkers Ondersoek het hoogtepunt en de logische consequentie van een eerder ingezet proces in de richting van een pure Bijbelexegese. Volgens Jorink start deze traditie vanaf de jaren 1620, toen de overgeleverde Griekse en Romeinse geschriften als heidens bestempeld werden en bijgevolg niet meer gebruikt konden worden. Daarnaast werd steeds meer gewezen op de interne inconsistenties van het corpus, dat niet langer als geheel gezien en gebruikt kon worden. De afstand tussen de zeventiende-eeuwse humanisten en de Klassieke Oudheid werd dus steeds groter. Volgens Jorink is dit het eerste stadium van de ontmanteling van de kometomantiek, de traditionele kometenduidingskunde.31 Het tweede stadium behelst dan dat men zich realiseert dat de kometenvrees ook geen Bijbelse grond had, omdat na tekstkritische analyses bleek dat nergens in de grondtekst referenties naar kometen te vinden waren.32 Ook hier kan het nodig zijn om een nuancering aan te brengen. Voor een overtuigd calvinist zoals Bekker, zou het eerdere heidense corpus nooit een rol van betekenis kunnen gespeeld hebben.
31 32
E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, p. 184. E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, p. 185.
17
6. Methodologie.
Deze thesis is zeer sterk gericht op een kwalitatieve analyse van Balthasar Bekkers Ondersoek. De inhoudelijke bespreking van zijn tekst sluit zeer nauw aan bij de manier waarop het origineel geconcipieerd is. Omdat Bekker een strikt logische opbouw volgt binnen het traktaat, is deze opbouw ook gerespecteerd bij de analyse. De vrees bestond immers dat bij het uiteenhalen van de tekst ook de waarde van zijn argument verloren zou gaan. Na de analyse van de tekst op zich komen een aantal historische omstandigheden aan bod die sterk bepalend waren voor de manier waarop Bekker omgaat met zijn geloof en met de kometen. Alle gelezen literatuur staat dan ook eerder in functie van deze contextualisering. Bijgevolg is de bibliografie niet geschikt voor verder uitvoerig heuristisch onderzoek, maar is deze enkel toegespitst op de specifieke casus die hier uitgeschreven wordt. Daar komt ook nog de specificiteit van het onderwerp bij. Hoewel doorheen de historiografie bijzonder veel aandacht besteed is aan Bekkers De betoverde weereld, is dit niet relevant voor het doel van deze thesis. Bekkers meesterwerk is immers eerder gericht op de praktische toepassingen van magie in de wereld. Ook in Jorinks werk wordt De betoverde weereld enkel vermeld om Bekker te kunnen kaderen. Verder dient nog opgemerkt te worden dat alle Bijbelcitaten die aangehaald worden komen uit een online-versie van de Statenvertaling33, om zo dicht mogelijk bij de Bijbel zoals Bekker deze gelezen heeft te blijven.
33
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010.
18
19
DEEL II: BALTHASAR BEKKER EN DE KOMETEN VAN 1680, 1681 EN 1682. EEN CASUS VAN DE KOMETENLITERATUUR OP HET EINDE VAN DE ZEVENTIENDE EEUW.
1. Algemene informatie over “Ondersoek van de betekeninge der kometen”.
De bron die voor deze casus gebruikt werd, is een traktaat dat op het einde van de zeventiende eeuw geschreven werd door Balthasar Bekker. Bekker was een protestantse predikant die in Amsterdam leefde. Naar aanleiding van de kometen die in 1680, 1681 en 1682 aan de hemel verschenen, was er immers een ernstige wederopgang van de kometenvrees aan de gang in de Nederlanden. Vanuit een religieus standpunt was Bekker het hiermee hevig oneens. Daarom schreef hij zijn Ondersoek van de betekeninge der kometen, bij gelegendheid van de gene die in de Jaren 1680, 1681 en 1682 geschenen hebben. De versie die hier gebruikt wordt is de tweede druk, die van de eerste versie verschilt doordat er een bijkomend hoofdstuk geschreven is. In dit bijkomende hoofdstuk evalueert Bekker de voorspellingen die gedaan zijn naar aanleiding van de kometen in het licht van de gebeurtenissen die plaatsgrepen tussen het verschijnen van de kometen en het drukken van dit werk, in 1692.34 Het werk werd in Amsterdam gedrukt bij Jan ten Hoorn, Boekverkoper tegenover het Oude Heeren Logement. Van oorsprong was het werk een preek die Bekker gegeven had naar aanleiding van de opstoot van kometenvrees, zelfs binnen zijn eigen congregatie.35
2. Balthasar Bekker, een korte biografie.
Vooraleer in te gaan op de precieze inhoud van deze tekst, kan het interessant zijn om even nader onderzoek te doen naar de persoon van Balthasar Bekker. Tot op heden wordt het werk van W.P.C. Knuttel uit 1906 nog vaak geciteerd bij biografieën van Balthasar Bekker. Balthasar Bekker werd in maart 1634 geboren in het Friese dorpje Metslawier, vlakbij Doccum. Zijn vader was een predikant uit Westfalen. Rond 1650 ging hij filosofie en theologie studeren aan de universiteit van Groningen.36 Gelijktijdig met zijn opleiding kenden de Nederlandse universiteiten 34
B. Bekker, Ondersoek, p. 98. A. Fix, “Balthasar Bekker and the collegiants”, in: : Journal of the History of Ideas. Vol. 50 (1989), 4, p. 535. 36 W. P. C. Knuttel, Balthasar Bakker, de bestrijder van het bijgeloof, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1906, pp. 1-5. 35
20
voor het eerst de grote rift tussen cartesianen en anti-cartesianen. Bekker zelf was een fervent cartesiaan, wat tot grote tegenstand zou leiden in Friesland.37 Een eerste grote verandering in de carrière van Bekker is zijn verandering van geloofsgemeenschap naar Loenen en Weesp in Holland in 1674. Op dat moment komt hij ook in contact met de bekende filosoof Benedictus de Spinoza. Vijf jaar later, in 1679, zou hij van het kleine dorpje waar hij tot dan toe predikant geweest was, alweer veranderen van gemeente. Dit keer trekt hij naar Amsterdam. Daar zal hij al snel een reputatie opbouwen, deels door zijn grote toewijding aan kennis en onderzoek en deels door de manier waarop hij velen tegen de haren in strijkt. Hij krijgt veel tegenstand door de tactloze en ongeduldige manier waarop hij met anderen omgaat. Zijn belangrijkste doel in het leven is een kruistocht tegen Satan, die in Amsterdam begint. Zijn eerste stappen hierin zet hij na het verschijnen van de kometen in 1680, 1681 en 1682. Deze kometen geven aanleiding tot eindeloze speculatie over de aard van deze verschijnselen, al vanaf de winter van 1680-1681. Verschillende auteurs, waaronder Graevius en Pierre Bayle, zullen net zoals Bekker traktaten schrijven waarin zij er rotsvast van overtuigd zijn dat kometen geen bovennatuurlijke verschijnselen zijn. Volgens Bekkers Ondersoek zijn kometen niet nader genoeg gedefinieerd om onderscheiden te worden van andere zaken die aan de hemel verschijnen.38 Daarnaast, zegt Bekker, zijn kometen bedoeld om de blik van de mensheid te richten op de almacht en grootsheid van God. Ze zijn geen tekenen van onheil, maar een lofzang van de goddelijke creatie.39 Volgens Israel in zijn Radical Enlightenment is Bekker, en dan zeker de Bekker die zijn grootste werk De Betoverde Weereld schrijft, een typische vertegenwoordiger van de Vroege Protestantste Verlichting. Vooral de manier waarop Bekker probeert om de laatste vorderingen in de filosofie en wetenschappen in te passen in zijn theologisch systeem, maakt hem zo typisch voor deze tijd.40 Bekker
was
ook
goed
op
de
hoogte
van
alle
ontwikkelingen
binnen
de
andere
wetenschapsdomeinen. Hij had een zeer uitgebreide bibliotheek, die varieerde van de cartesiaanse geneeskunde tot uitgebreide werken over hekserij en demonologie. Zowel in zijn werk over de kometen als in zijn Betoverde Weereld komt steeds weer de absolute veroordeling van het bijgeloof terug. Enkel de Bijbel kan gezien worden als de waarheid, zoals binnen de Protestantse traditie van “Sola scriptura”. Hij maakt een onderscheid tussen de twee boeken die God geschreven heeft, het “Boec der Natuure” en het “Boec der Schriftuure”. Het “Boec der Natuure” heeft geen enkele betekenis zonder de Bijbel, want daarin staat immers uitgelegd wat de 37
J. Israël, Radical Enlightenment. Philosophy and the Making of Modernity, 1650-1750, Oxford, Oxford University Press, 2001, p.378. & A. Fix, “Balthasar Bekker and the Collegiants”, pp. 534. 38 W.P.C. Knuttel, Balthasar Bekker, p. 151. 39 Bekker, Ondersoek, pp. 95-97. 40 A. Fix, “Balthasar Bekker and the Collegiants, p. 543.
21
interpretatie van bepaalde zaken kan zijn. Als deze betekenis niet expliciet weergegeven wordt in de Bijbel, is het niet aan de mens om zelf op zoek te gaan naar betekenisverlening. Alle zaken verkrijgen immers betekenis als uitingen van de grootsheid en goedheid van God.41 Ironisch genoeg zouden de pogingen van Bekker om de wereld te onttoveren ertoe leiden dat hij ervan beschuldigd werd dat zijn boek, naast christenen schofferen, ook er voor zou zorgen dat de atheïsten aangemoedigd werden. De minachting van de Heilige Schrift was al op een hoogtepunt, en zou volgens Bekkers tegenstanders enkel verhoogd worden door zijn werk.
3. De kometen van 1680, 1681 en 1682.
De kometen die tussen 1680 en 1682 aan de hemel verschenen zijn, hebben zeer veel indruk gemaakt op de astronomen en astrologen van die tijd. Zo werden traktaten geschreven in Italië, maar ook in Frankrijk en Nederland.42 Ook Isaac Newton observeerde deze komeet en vermoedde dat kometen gevormd werden vanuit rondzwervende gassen en materialen die dan dichter bijeenkwamen door hun aantrekking tot de zon. Newton zag kometen dus sindsdien als een zelfopladend en cyclisch systeem. Ook Newton zou een verband leggen tussen de kometen en de Bijbel: via de kometen kon Newton een systeem ontwikkelen waarbij de opeenvolging van de verschillende werelden, zoals deze in de Schrift voorspeld staat als het over de Apocalyps gaat, mogelijk wordt.43 Halley is een andere wetenschapper die theorieën opgebouwd heeft aan de hand van de kometen van 1680, 1681 en 1682. De jonge Halley kreeg interesse in kometen toen hij, op zijn vierentwintigste en onderweg van Calais naar Parijs, de grote komeet van 1680 zag.44 De komeet van Halley, zoals deze tegenwoordig bekend staat, verscheen in 1682 dermate groot aan de hemel, dat de staart bij nadering van de zon uitgestrekt was over ruim een kwart van het hemelgewelf. De grootte van deze kometen, gecombineerd met een snelle opeenvolging van verschillende kometen, zou leiden tot een opstoot van kometenvrees.45
41
B. Bekker, Ondersoek, passim. S. Schechner Genuth, Comets, p. 119. 43 S. Schechner Genuth, Comets, pp. 150-151. 44 S. Schechner Genuth, Comets, pp. 156-158. 45 E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, p. 117. 42
22
4. Overzicht van de inhoud van de bron. 1. Algemene indeling van het werk.
Bekkers redenering valt op te splitsen in een aantal grote onderdelen. Dit hoofdstuk gaat over de status die kometen hebben binnen de Schepping enerzijds en het Woord anderzijds. Wat Bekker in de eerste twintig hoofdstukken van zijn Ondersoek probeert te doen, is duidelijk maken waarom kometen niet gezien kunnen worden als tekens. Daaruit volgt dat kometen ook geen voortekens kunnen zijn, die allerhande gebeurtenissen zouden voorspellen. Bekker tracht hier vooral te bewijzen wat kometen niet zijn, zonder zich een adequate theorie toe te eigenen over wat de aard van kometen dan wel is. Dit volgt in het laatste deel van zijn traktaat.
2. Bekkers probleemstelling (Hoofdstukken een en twee).
Bekker zegt dat de verdorvenheid van de mensheid vaak duidelijk kan ontdekt worden rondom de openbaringen die God ons geschonken heeft. De mens heeft immers de gave meegekregen om de onzichtbare gaven van God, zoals zijn kracht en goddelijkheid, toch te kunnen zien. Helaas werd deze gave ook zeer vaak misbruikt, en trachtte de mensheid om Goddelijke openbaringen te zien op plaatsen waar niets geopenbaard werd. Deze problematiek heeft volgens Bekker dan ook recent gevaarlijk grote proporties aangenomen, met name door het interpreteren van de kometen die onlangs geschenen hebben als voortekens die van God afkomstig zijn. Bekker stelt dat de personen die aan dit misbruik van Gods werken deelnemen vaak ook niet willen weten dat zij afdwalen van het rechtmatige pad dat het geloof voor hen uitgezet heeft. Dikwijls worden de personen die trachten om de dwaling te stoppen en het volk terug op het juiste pad te brengen dan ook als vreemd en hatelijk aangezien. Ook de beschuldigingen van ketterij en het aanbidden van vreemde goden zijn dan vaak niet uit de lucht. Daarom beseft Bekker dat het absoluut noodzakelijk is om zijn argument zo goed en zo sterk mogelijk op te bouwen, met behulp van de Bijbel. Zo kan men hem alvast niet beschuldigen van goddeloosheid.46 Ondanks de gave van God om alle mogelijke zaken te kunnen zien, hebben de mensen vaak niet veel aandacht voor de Schepping. Veel mensen zien de zon en de maan enkel als aanduidingen van de tijd en verliezen zelfs de rest van de hemel uit het oog. Enkel de zeevaarders kennen de sterren nog omdat ze die kunnen gebruiken voor hun beroep. Op het moment dat een komeet aan de hemel
46
B. Bekker, Ondersoek, pp. 1-3.
23
verschijnt, verandert deze perceptie volgens Bekker. Dan heeft iedereen aandacht voor de taferelen die zich aan het uitspansel afspelen. De bijzonderheid van kometen leidt dan ook tot bijzondere gedachten bij de mensen, ongeacht hun leeftijd, woonplaats, tijdperk en confessie. In het algemeen wordt aanvaard dat kometen iets bijzonders betekenen en de voorgangers zijn van grootse gebeurtenissen. Bekker besluit om de waarheid aan het licht te brengen, omdat de aanvaarding van de bijzondere betekenis die kometen hebben te wijdverspreid is en zo een risico vormt voor de orthodoxie van het geloof. Zijn waarheid is er een die louter relatief is aan de Bijbel en Gods bestaan. Voor Bekker bestaat immers geen kennis en waarheid buiten God om. 47
3. Bekkers eerste deelargument: waarom kometen geen tekens zijn in het “Boek der Natuur”.
Een van de eerste tegenstellingen die duidelijk op te merken zijn in de tekst van Bekker, is die tussen het Boek der Natuur en het Boek der Schriftuur. In zijn redevoering valt dit onderscheid strikt te maken. Vanaf het derde hoofdstuk tot en met het dertiende hoofdstuk somt hij alle redenen op waarom kometen geen tekens, laat staan voortekens zijn met argumenten die allemaal voortkomen uit het natuurlijke bestaan van kometen.
3.1 Wat is een teken? (Hoofdstuk drie).
In het derde hoofdstuk van zijn Ondersoek van de betekeninghe der kometen, getiteld “Of die nu Voortekenen zijn, moet uit het onderscheid, den eisch en ’t gebruik van alle Tekenen vernomen worden”, geeft Bekker een definitie van tekens in het algemeen en voortekens in het bijzonder. Alle tekens hebben een wezen en een kracht, die ofwel voortkomt uit hun eigen natuur, ofwel door hun instelling. Dat eerste houdt in dat de betekenis op een natuurlijke manier uit het teken voortvloeit. Als voorbeeld geeft Bekker de lente mee, want het is maar natuurlijk dat de lente voor de zomer komt. Daardoor kunnen de vruchten van de lente, zoals het botten van de bomen, gezien worden als een teken dat de zomer nadert.
48
Hierbij kan opgemerkt worden dat Bekker de tekenleer van
Augustinus’ De doctrina christiana, boek II, lijkt te volgen. Een tweede soort tekens, alweer volgens Bekker, zijn die waarbij “ ’t gene betekend word niet natuurlijk uit het teken volgt, maar alle kraght van betekeninge alleenlik in desselfs instellinge 47
B. Bekker, Ondersoek, pp. 4-7. B. Bekker, Ondersoek, p. 7.
48
24
bestaat”.49 Deze zin lijkt op het eerste zicht moeilijk te begrijpen maar wordt door Bekker verduidelijkt met het voorbeeld van de regenboog. De regenboog, aldus Bekker, werd door God “ingesteld” om de mensheid ervan te verzekeren dat de aarde nooit meer verzwolgen zal worden door een vloed zoals bij Noah het geval was. Hierbij verwijst hij naar Genesis 9:11-17. Daar staat inderdaad dat God een boog in de wolken zou plaatsen als teken van het verbond tussen God en de Aarde, om zowel zichzelf als de mensheid te herinneren aan dat verbond.50 Er zijn nog verschillende andere verhalen die verteld kunnen worden als het over tekens gaat die God ingesteld heeft om zich te bewijzen, zoals dat van Gideon uit het boek Rechters.51 Bekker geeft deze verschillende verhalen mee aan zijn lezer om zo aan te tonen dat de betekenis van deze natuurverschijnselen enkel en alleen voortkomt uit God.52 Dit is de basis waarop Bekker zijn argumenten over de waarde van kometen als Goddelijke voortekenen zal opbouwen. Eerst zal hij kijken of de natuur van kometen zodanig is dat men het gevreesde onheil met zekerheid kan afleiden, of ze met andere woorden voldoen aan de eerste categorie van tekenen. Als dit niet het geval blijkt te zijn, zal hij kijken of er binnen de Heilige Schrift over kometen gesproken wordt en als dit dan Tekens zijn. Daarnaast merkt Bekker ook op dat het absoluut belangrijk is dat het gebruik van tekenen goed moet begrepen worden. Volgens Bekker zijn voortekenen tekens van zaken die binnenkort zullen gebeuren. Maar, zo stelt hij, die naam verdienen ze eigenlijk niet, omdat ze enkel aanwijzen dat er iets zal gebeuren. Alle andere vragen, zoals wat, waar, wanneer of bij wie kunnen die voortekenen niet beantwoorden. Daarnaast zegt Bekker dat de mensen sowieso al weten dat er veranderingen in deze veranderlijke wereld te verwachten zijn, en dat daarvoor geen voortekenen nodig zijn. Bekker eist verder van tekens, en dan specifiek van voortekens, dat zij hem leren als de gebeurtenis die zij voorafgaan goed of slecht is, welke duur deze gebeurtenis zal hebben en waar deze gebeurtenis zich zal afspelen, zodus is het overduidelijk dat de kometen niet aan Bekkers verwachtingen voldoen. Bekker zelf vindt dat hij slechts milde eisen stelt, omdat hij heel wat preciezere interpretaties zou kunnen verwachten. Zijn belangrijkste verwachting van tekenen is echter dat ze duidelijk zijn, want ware tekenen zouden ervoor moeten zorgen dat er ‘geene verbystering in de betekenis ontsta”.53 De reden voor Bekkers pleidooi voor duidelijkheid is dat zo de mogelijkheid ontstaat om God te danken voor de goede gebeurtenis, of om hem te bidden om de slechte gebeurtenis niet te laten gebeuren. Hierbij legt Bekker ook een rol weg voor alle mensen, want zij die niet rechtstreeks betrokken zijn bij de komende gebeurtenissen moeten zij die dat wel 49
B. Bekker, Ondersoek, pp. 7-8. Genesis 9:11-17. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. 51 Rechters 6:36-40. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. 52 Bekker, Ondersoek, p 8. 53 Bekker, Ondersoek, p. 8. 50
25
zijn daar ook toe aansporen. Zo werd het immers volgens Bekker ook gedaan in de tijd van de Profeten en de Heiligen.54 De uiteindelijke vraag die Bekker in zijn traktaat zal proberen te beantwoorden, is als dit alles ook geldt voor kometen. Het is immers belangrijk dat de mensen hun plicht doen ten aanzien van God, en dat kan pas als er duidelijkheid is over de natuur van kometen.55
3.2 Basisbegrippen van de sterrenkunde en kometen (Hoofdstukken vier, vijf en zes).
In het vierde hoofdstuk van zijn traktaat stelt Bekker dat men om de aard van bijzondere sterren, zoals kometen, te begrijpen, eerst de aard van de sterren die men dagelijks kan zien moet doorgronden. Bekker maakt het onderscheid tussen zij die bedreven zijn in de sterrenkunde, en zij die dat niet zijn. Die laatste groep kan immers enkel de zon, de maan en de sterren noemen, en vaagweg stellen dat de zon en de maan bijzondere lichten zijn, terwijl alle andere sterren van kleiner formaat zijn.56 Zij die wel bedreven zijn in de sterrenkunde, aldus Bekker, weten dat er binnen de sterren een groep van zes bestaat, die van de zelfde aard zijn als de Aarde en de maan. De overige sterren, waarnaar gerefereerd wordt als vaste sterren, hebben dezelfde aard als de zon, in een groter formaat. Over hun aard is dus wel wat bekend, maar over hun natuur tast men grotendeels in het duister. Niet verwonderlijk, volgens Bekker, die via een aantal Bijbelcitaten aanduidt dat het moeilijk is voor de mens om wijsheid te vinden, omdat die ver weg ligt. Daar komt dan nog eens bij dat het object waarover wijsheid gezocht wordt ook in de ruimte ver van de mensheid af ligt. Er zijn immers geen correcte waarnemingen verder dan de maan of ten hoogste de zon.57 Vooraleer de nabijheid en het nut van de zon en de maan begrepen worden, zal volgens Bekker eerst het conflict over de oorzaak van de hemelbewegingen en de seizoensveranderingen opgelost moeten worden. De vraag of die oorzaak bij de beweging van de zon of de beweging van de aarde ligt, is dan immers nog niet afdoende beantwoord volgens Bekker, ook al hebben een aantal van de vernuftigste geesten – hij noemt Plutarchus en Descartes – zich daarover gebogen.58 De meeste van die vernuftige geesten, aldus Bekker, hebben eerder gegist dan echt geweten. “Gissen is missen”59 zegt Bekker, en wie zegt dat hij de kennis effectief bezit, herinnert hij aan de woorden van de Schepper in het Boek van Job: “Weet gij de verordeningen des hemels, of kunt 54
B. Bekker, Ondersoek, p. 9. B. Bekker, Ondersoek, p. 9. 56 B. Bekker, Ondersoek, p. 9. 57 B. Bekker, Ondersoek, p. 9. 58 B. Bekker, Ondersoek, p. 10. 59 B. Bekker, Ondersoek, p. 10. 55
26
gij deszelfs heerschappij op de aarde bestellen? (…) Gord dan, als een man, uw lenden,(…)
want Ik zal vragen en u zal Mij antwoorden.”60 Bekker concludeert hieruit dat er niet voldoende kennis is over de dagelijkse sterren om ze te begrijpen en stelt dat dit nog meer van toepassing is op kometen, die slechts af en toe verschijnen. Ondanks de pogingen van geleerden uit de Klassieke Oudheid, zoals Manilius en Seneca, is het nog steeds niet met zekerheid bepaald waar kometen nu vandaan komen. Het probleem, aldus Bekker, is dat men wel kan zeggen dat kometen groter zijn van lichaam dan de maan en dat ze dus niet in de plaatsen tussen aarde en maan rondzwerven. Maar volgens het “vooroordeel uit de leere van Aristoteles geschept” is de hemel onveranderlijk. Bijgevolg kunnen er geen nieuwe sterren ontstaan.61 Na het falen van de Ouden uiteengezet te hebben, besluit Bekker om, voor het vermaak van zijn lezer, de drie minst “mee te gekken” theorieën mee te geven. Hij begint met Descartes, omdat deze naar zijn mening gezien kan worden als de basis van de andere twee ideeën, die van Hevelius en Bernoullie [sic].62 Volgens Bekker werkt het systeem van Descartes met verschillende draaikolken die allemaal naast elkaar bestaan. Deze draaikolken zijn gevuld met drie stoffen: het vuur, de lichtste en fijnste; de hemel; en de zware en donkere lichamen, zoals de aarde, die in de hemel drijven en bewogen worden. De sterren zijn de basis van dat vuur en zorgen ervoor dat de zware lichamen voortbewegen. De enige draaikolk die wij kunnen zien, tenzij met verrekijkers, is de onze. In dit systeem zijn kometen dan sterren die ooit hun eigen draaikolk gehad hebben, maar door krachtigere draaikolken van hun middelpunt verwijderd zijn en daarom vrij door alle andere draaikolken zwerven, waar ze telkens tijdelijk gezien worden tot ze weer naar een andere draaikolk overgaan.63 Bij Hevelius blijft het basisprincipe van draaikolken bestaan, maar kometen bestaan uit uitdampingen van de planeten die door de hemel voortbewegen en door de zon verlicht worden, waarbij de zogenaamde staart onstaat. Bernoulli maakt dan weer de vergelijking met de verschillende lichamen die rond de planeet Jupiter zwerven.64 Het punt van deze korte uiteenzetting, aldus Bekker, is om aan te tonen dat kometen in sommige systemen (zoals die van Descartes en Bernoulli) blijvende lichamen zijn, terwijl ze in sommige andere systemen (zoals dat van Hevelius) een tijdelijk fenomeen zijn, dat niet blijft bestaan. Als men het al niet eens is over de aard en natuur van de kometen, kan men bezwaarlijk een betekenis bepalen.65 60
Job 38:33 en Job 38:3, Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. B. Bekker, Ondersoek, p. 11. 62 B. Bekker, Ondersoek, p. 11. 63 B. Bekker, Ondersoek, pp. 11-12. 64 B. Bekker, Ondersoek, p. 12. 65 B. Bekker, Ondersoek, p. 12. 61
27
Omdat God almachtig en alwetend is, is het ook niet mogelijk dat er verschillende correcte verklaringen te vinden zijn. Enkel de Schepper kan de binnenkant van het geschapene verklaren, en aangezien de mens nooit kan leren hoe de hemel gemaakt is, zal men ook nooit alles kunnen verklaren. Zij die dat wel proberen lopen volgens het boek Job het risico om opgeslokt te worden.66 Dus lijkt het Bekker maar logisch te zijn dat men niets kan besluiten uit iets waarvan men de aard niet kent.67 Het volgende hoofdstuk, het vijfde, haalt aan waarom de onzekerheid over de materie waaruit kometen gemaakt zijn ervoor zorgt dat het maken van voorspellingen onmogelijk wordt. Hij geeft een aantal voorbeelden van contradicties die vaak voorkomen binnen de werken van de “kometenlezers”, zoals de discussies over de afstand en de grootte van de kometen. Hierbij legt hij zeer sterk de nadruk op het onderscheid tussen het schijnbare en het werkelijke.68 Ook in het zesde hoofdstuk gaat Bekker dieper in op de aard van de kometen, en dan specifiek op wat een komeet onderscheidt van alle andere sterren: de stralen waardoor ze omringd zijn en de beweging die ze maken. Voor de stralen blijft het eerdere probleem van onbekendheid gelden, want als men niet weet waaruit het lichaam bestaat dat deze stralen afwerpt, zegt Bekker, kan men zeker niet weten waaruit deze stralen bestaan.69 Hij vermoedt wel dat de zon iets te maken heeft met de vorming van de staart, maar weigert om hierover verder in discussie te gaan omdat de staartvorming geen logisch proces lijkt te zijn.70 Ook de baan die de kometen volgen, lijkt niet aan regels onderhevig te zijn. Bekker geeft een hele opsomming van kometen die telkens een andere windrichting uitgingen en op een andere hoek te vinden zijn. Bijzonder hierbij is volgens Bekker de komeet van 1618, omdat deze “ging tegen ’t oud gevoelen van Aristoteles” door de noord-noordwest koers die de komeet volgde.71 Dit heeft ervoor gezorgd, aldus Bekker, dat er binnen de geleerde gemeenschap een consensus is over het onzekere en onregelmatige karakter van de kometen en hun bewegingen. Zowel Descartes en Hevelius hebben het dan ook over de onzekerheid van hun pad. Hiertegenover plaatst Bekker het werk van Bernoulli, “Conamen Novi Systematis Cometici”, dat volgens hem slechts na zeer veel tijd juist of fout bewezen zal worden, aangezien de voorspellingen van hun baan enkel op die manier gecontroleerd kunnen worden. Als slotnoot geeft Bekker in dit hoofdstuk nog mee dat het de
66
Job 37:20 Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. B. Bekker, Ondersoek, p. 13. 68 B. Bekker, Ondersoek, p. 14. 69 B. Bekker, Ondersoek, p. 15. 70 B. Bekker, Ondersoek, p. 16. 71 B. Bekker, Ondersoek, p. 16. 67
28
christenen al altijd verboden is geweest om te geloven in de oude status van kometen als “Ostenta, Portenta, Prodigia”, zijnde bakens en voortekens.72
3.3 De onmogelijkheid van voorspellingen over onzekere objecten (Hoofdstuk zeven).
Het zevende hoofdstuk gaat nog dieper in op de reden waarom de voorspellingen ongegrond zijn. Niet alleen is het niet geweten waaruit de kometen bestaan, men kan ook niet voorspellen welke baan zij zullen volgen en hoe hun gedrag in het algemeen zal zijn. Bekker is zeer scherp in zijn bewoordingen over de theorieën uit de oudheid, waarin men stelt dat de dampen van de komeet voor ziektes en dergelijke meer op aarde zorgen. De kometen bestaan in dat systeem immers uit dampen die uit de aarde opgestegen zijn. Bijgevolg moet men het verschijnen van een komeet dan ook kunnen voorspellen aan de hand van de dampen die men ziet opstijgen vanop aarde.73 Daarnaast is Bekker hoogst verontwaardigd over het feit dat het vooral de staart van de komeet is die alle aandacht krijgt binnen de voorspellingen. Volgens Bekker is het lichaam immers veel belangrijker dan de staart, net zoals het lichaam belangrijker is dan de schaduw. De staart is slechts de weerschijn van het licht en houdt geen betekenis.74 Ook hier weer haalt Bekker de nood aan een grotere kennis aan, omdat men moet kunnen begrijpen waar de oorzaak van de fluctuerende grootte van zowel lichaam als staart ligt.75 Bekker geeft de metafoor mee van de omgang van mensen met vuur (cfr. supra) om aan te tonen dat vuur vuur is, ongeacht van de plaats waar het brandt. Zo is het ook met kometen, want als mensen vragen waar ze staat, boven welk land ze schijnt, beseffen de mensen niet dat de kometen geen vaste plaats hebben, maar mee draaien met alle andere sterren. Het is dus hetzelfde principe als de zon, die over alle landen schijnt.76 Bekker herhaalt nogmaals zijn waarschuwing over het onderscheid tussen het schijnbare en het werkelijke. Als de staart van een komeet steeds meedraait met de zon, heeft de richting en de lengte van die staart dus geen betekenis meer en kan men daar geen voorspellingen uit afleiden, omdat de verschillen niets betekenen.77
72
B. Bekker, Ondersoek, p. 17. B. Bekker, Ondersoek, p. 18. 74 B. Bekker, Ondersoek, p. 18. 75 B. Bekker, Ondersoek, p. 19. 76 B. Bekker, Ondersoek, p. 20. 77 B. Bekker, Ondersoek, p. 21. 73
29
3.4 Astronomie en de gevaren van astrologie (Hoofdstuk acht).
Het achtste hoofdstuk van Bekkers Ondersoek van de betekeninge der kometen gaat over astrologie. Volgens Bekker onderscheiden de astrologen zich van de astronomen doordat ze op zoek gaan naar de invloed en de kracht die de hemellichamen hebben op wat eronder ligt, met name de aarde. Zo zou het mogelijk zijn om te voorspellen wat er op de aarde zal gebeuren, en wat specifieke mensen zullen ondervinden door die invloed van de planeten. Bekker geeft verder een kort overzicht van het systeem dat deze astrologen gebruiken.78 Nadat ze de planeten en sterren ruimtelijk gekaderd hebben, schrijven de sterrenwikkers hun prognosticaties, volgens Bekker zodanig goed dat ze beslissen wanneer welke planeet invloed heeft op de aarde. Het probleem stelt zich echter in het complete gebrek aan respect dat de astrologen hebben voor de “Meester die ’t al geschapen heeft”.79 Daarnaast merkt Bekker op dat de horoscoop die men maakt bij de geboorte van een kind, op basis van de datum, het tijdstip en de plaats, ondanks alle precisie en situering, niet onfeilbaar is. Als er een komeet aan de hemel verschijnt, kan elke horoscoop immers compleet veranderen.80 Na deze eerder objectieve uitleg over de praktijk van het sterrenwichelen, komt het moment waarop Bekker zijn eigen mening over de astrologie geeft. “Maar die eenigsins gesond van brein en vrij van vooropgenomen oordeel is, kan lichtelik bevroeden dat dit allemaal verdichtselen van losse herssens zijn: want sij stellen veel en bewijsen niets.”
81
Ook zijn de regels die de astrologen volgen compleet
ongegrond. De sterren bestonden immers al lang voor de mensen de huizen en plaatsen verzonnen. De regels waaraan ze geacht worden te voldoen en de werkingen waarvan men vermoedt dat ze bezitten zijn pas toegeschreven door de mens. Ze maken met andere woorden geen deel uit van de natuur van de sterren.82 Bekker begrijpt wel waarom mensen bepaalde verdelingen gemaakt hebben, maar zegt dat hij door het wegnemen van twee assen het hele systeem in elkaar kan doen vallen. Het eerste probleem dat hij aanhaalt is de volgorde van de planeten, en de onderverdeling in superieure en inferieure planeten. Ook het gelijkstellen van de planeten met de zon is absoluut onjuist, omdat de zon van een andere aard is dan de planeten en de aarde. Ook hierbij komt het onderscheid tussen het heliocentrisme en het geocentrisme weer naar boven. Copernicus en Galileï zijn immers twee van de
78
B. Bekker, Ondersoek, p. 21. B. Bekker, Ondersoek, p. 22. 80 B. Bekker, Ondersoek, p. 22. 81 B. Bekker, Ondersoek, p. 22. 82 B. Bekker, Ondersoek, p. 22. 79
30
geleerden die Bekker aanhaalt om te bewijzen dat de planeten niet in de juiste volgorde vernoemd worden.83 Het grootste probleem, aldus Bekker, is dat de planeten de basis van alle macht zijn in dit systeem. De planeten beïnvloeden immers zowel de vaste sterren als de kometen, waardoor de aard van de verschillende lichamen niet meer strikt gescheiden is. En dit druist volgens Bekker tegen alle menselijke rede in. Daarenboven komt deze redenering niet overeen met het systeem van Aristoteles en Ptolemaus, waarop de astrologie nochtans gebaseerd is.84 Tot slot van zijn stuk over astrologie geeft Bekker nog mee dat, ongeacht de waarheid van de astrologische stellingen, hij het wel duidelijk acht dat het hele systeem geen enkel nut bezit. Het object dat aan de basis ligt van de astrologie behaalt immers een dergelijke graad van complexiteit dat men al zeer ervaren moet zijn om enige resultaten te behalen. De vele duizenden mogelijkheden zorgen er immers voor dat de voorspellingen van verschillende astrologen compleet tegenstrijdig zijn en al lang niet meer het niveau behaalden dat in de Klassieke Oudheid wel het geval was.85
3.5 De tijd heeft alle antwoorden (Hoofdstuk negen).
Een andere reden waarom kometen niet als voortekens gezien kunnen worden, is volgens Bekker dat de ervaringen die men eerder met kometen had, nogal tegenvallen. In het negende hoofdstuk van zijn kometentraktaat geeft Bekker immers met de geschiedenis aan dat het voorspellen van de toekomst aan de hand van kometen een verre van vlekkeloos parcours afgelegd heeft. Dit is te wijten aan de bedrieglijkheid van ondervinding. Hoewel bepaalde eigenschappen van kometen onveranderlijk zijn, zijn de gevolgen ervan zeker niet altijd dezelfde.86 Bekker wijt dit, net zoals Aristoteles, aan het feit dat de sterrenkunde lang is waar het leven maar kort duurt. Zoals bij alle wetenschappen vereist de sterrenkunde een groot aantal voorbeelden en bewijzen om tot zekerheid te komen. Die bewijzen en voorbeelden vinden neemt echter zeer veel tijd in beslag, wat voor een verhoogd probleem zorgt bij de kometen. Door de zeldzaamheid van kometen gaan er vaak mensenlevens voorbij waarin geen enkele komeet gezien wordt. Dit staat in sterke tegenstelling tot bijvoorbeeld een boerenalmanak, die rust op dagelijks of jaarlijks uitvoerbare proeven.87
83
B. Bekker, Ondersoek, p. 23. B. Bekker, Ondersoek, p. 23. 85 B. Bekker, Ondersoek, pp. 23-24. 86 B. Bekker, Ondersoek, p. 24. 87 B. Bekker, Ondersoek, p. 24. 84
31
Daar komt bij dat men volgens Bekker weinig vertrouwen kan hebben in de weergave van kometen in de bronnen en literatuur. Hij twijfelt aan de waarachtigheid van bepaalde getuigenissen. Dit heeft te maken met het feit dat niet alle bronnen over deze eerdere kometen die nu nog overblijven, vermoedelijk niet door de waarnemer zelf opgetekend zijn of dat die waarnemer zelf niet geschoold was in de kunst van het sterrenkijken. Ook de vooroordelen en het bijgeloof waardoor vele waarnemers en schrijvers beïnvloed zijn, komen de precisie en compleetheid van de getuigenissen niet ten goede. Vooral de heidense getuigenissen uit de Klassieke Oudheid zijn hier ernstig door beïnvloed.88 Bekker haalt daar dan een citaat uit het eerste boek der Korinthiërs aan, om duidelijk te maken dat sommige volkeren op zoek zijn naar andere zaken in de hemel. “Want nademaal, in de wijsheid Gods, de wereld God niet heeft gekend door de wijsheid, zo heeft het Gode behaagd, door de dwaasheid der prediking, zalig te maken, die geloven; Overmits de Joden een teken begeren, en de Grieken wijsheid zoeken;
Doch wij prediken Christus, den Gekruisigde, den Joden wel een ergernis, en den Grieken een dwaasheid [sic]”89 Hierna is de protestantse confessie van Bekker overduidelijk, want hij stelt dat de christelijke schrijvers al voor het pausdom zeer gericht waren op wonderen allerhande. Nadat het pausdom ingesteld was, zou dit er niet op verbeteren, want volgens Bekker overweegt men daar tekenen en wonderen van de leugen. Dit alles heeft ervoor gezorgd dat het verhaal van de geschiedschrijvers niet altijd even correct is.90 Daarnaast is het moeilijk om vast te stellen, aldus Bekker, of een komeet nu een voorteken van het goede of van het kwade is. Beide komen immers in gelijke mate voor doorheen de literatuur.91
88
B. Bekker, Ondersoek, p. 25. 1. Korinthiërs 1:22, Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. Voor een beter begrip: uit de Schooleditie van de Willibrordvertaling uit 1995. “Volgens Gods wijsheid heeft de wereld met al haar wijsheid God niet gevonden; daarom heeft God besloten hen die geloven te redden door de dwaasheid van de verkondiging. Want Joden blijven tekenen eisen, en Grieken wijsheid verlangen. Maar wij verkondigen een gekruisigde Christus, voor Joden een aanstoot, voor heidenen een dwaasheid.” 90 B. Bekker, Ondersoek, p. 25. 91 B. Bekker, Ondersoek, p. 26. 89
32
3.6 Zien gaat voor zeggen (Hoofdstukken tien en elf).
Zien gaat voor zeggen, dus bouwt Bekker het tiende hoofdstuk op rond de eigen waarnemingen en ondervindingen. Hij vindt het echter moeilijk om de goedheid en wijsheid van God te verzoenen met het feit dat Gods tekens zo moeilijk te zien en te begrijpen zouden kunnen zijn vanuit het menselijke perspectief. Om tot een correcte ondervinding te komen, moet men immers vele eenparige waarnemingen gedaan worden. Bij kometen stelt er zich dus een probleem door de schaarste aan verschijningen en het intrinsieke karakter van kometen: de kometen zijn steeds verschillend, waardoor er van eenparigheid geen sprake kan zijn.92 Daarna gaat Bekker een eigen casus aan. Stel, zegt hij, dat er een man is die op dat moment, rond 1683, 80 jaar oud is. Die man heeft dan 9 kometen gezien, verspreid tussen 1607 en 1682. Dit kan veel lijken, maar men moet beseffen dat niet alle kometen in ideale omstandigheden waargenomen zijn. Bij de eerste komeet was hij immers nog maar een kind, tegen de vijfde en zesde van die kometen, tussen 1660 en 1670, begon zijn zicht al te verminderen. Daar komt dan nog eens bij dat hij zijn waarnemingen niet kan duiden door een gebrek aan kennis; hij kent de manieren van de kometen niet, noch de grote gebeurtenissen in de wereld. Buiten zijn huis en haard heeft hij niets gezien van het vervolg van die kometen, noch de gevolgen ervan.93 Kometen zijn ook enkel ’s nachts te zien, net zoals de sterren. Hierdoor worden de waarnemingen nog meer vertroebeld. Als ze laat opkomen, heeft zelden iemand ze gezien, omdat iedereen al sliep. ’s Ochtends is er dan eerst de vertroebeling van de lucht, gevolgd door de dageraad, die belet om kometen waar te nemen. Bekker spreekt hierbij uit ervaring, hij heeft dit alles ondervonden bij de komeet die in 1677 aan de hemel geschenen heeft. De korte periode waarbij de komeet te zien is en de onduidelijkheid van dat zicht draagt dus bij aan het ontbreken van correcte waarnemingen om een theorie op te kunnen bouwen.94 Voor de komeet van 1680-1681 stelde zich dat probleem ook. Door de tijdelijke zichtbaarheid kon niemand zeker weten of er nu een komeet verschenen was of niet. Gedurende een periode was er in Amsterdam dan ook twijfel of Bekker en de anderen die de komeet waargenomen schenen te hebben de waarheid spraken. Ook de weersomstandigheden vormden volgens Bekker een probleem: er was op dat moment zeer veel mist en bewolking. Hierdoor kon men slechts gissen of het een komeet was, en welk traject die komeet dan gevolgd had, wat in directe tegenspraak was met de wiskunde en andere wetenschappen.95 92
B. Bekker, Ondersoek, pp. 26-27. B. Bekker, Ondersoek, p. 27. 94 B. Bekker, Ondersoek, pp. 27-28. 95 B. Bekker, Ondersoek, p. 29. 93
33
Concluderend stelt Bekker dan ook dat hij zich afvraagt of een komeet wel gezien mag worden als een teken van Gods wegen, als het maar zo zelden en op ongelegen momenten te zien is, waardoor het lijkt alsof het ook voor naarstige onderzoekers verborgen is.96 Daar komt dan nog eens bij dat, volgens Bekkers elfde hoofdstuk, er niet alleen twijfel is over de geldigheid van de theorieën over het wat van kometen, maar ook over het waarom. Als men ervan uitgaat, aldus Bekker, dat er voldoende zekerheid is over de aard van kometen, moet men toch kunnen zeggen welke werking die kometen hebben op het aardoppervlak. Men moet kunnen voorspellen wat de concrete gevolgen zijn van een komeet. Zal er pest ontstaan, zal er oorlog uitbreken? Vaak beginnen dergelijke profetieën met “Wat hier uit sal volgen, is God bekend”, maar Bekker problematiseert dit. Als het een teken voor de mensen is, moeten de mensen het begrijpen, en niet enkel God.97 Ook hier verduidelijkt Bekker zijn punt weer met een voorbeeld van een voorspelling na de komeet van 1618. De hele tekst staat vol met misschiens, ik denk te weten en ik meen. Daarnaast blijft de voorspelling bewust vaag, en wordt er nergens een bewijs geleverd. Deze tekst is voor Bekker het typevoorbeeld van hoe ongegrond, twijfelachtig, vaag en onzeker deze voorspellingen telkens zijn. Ook zal de werkelijkheid deze teksten steeds inhalen, omdat de uitkomst niet is zoals ze voorspeld wordt.98 Daarnaast is het volgens Bekker makkelijk om pest en oorlog te voorspellen, aangezien er geen enkel land of volk ooit volledig vrij is van ziektes en twisten. Het grootste probleem is de onzekerheid van de profetieën. Binnen de profetieën is steeds een vangnet ingebouwd door het voorwaardelijke woordgebruik en de vage omschrijvingen van de dingen die staan te gebeuren. Volgens Bekker is dit een traditie die overgeërfd is van de heidenen uit de Klassieke Oudheid, maar dit neemt niet weg dat de christenen wijzer zouden moeten zijn dan zomaar dat discours over te nemen. God heeft immers alles geopenbaard en met zekerheid vastgesteld, dus alle voorspellingen zijn nutteloos.99 Daarnaast heeft Bekker nog enkele woorden over voor de gepercipieerde causaliteit bij de kometen. Het is niet omdat een gebeurtenis voorafgegaan is door een andere dat er een causaal verband is tussen beide. Ook hiervoor gebruikt hij weer een analogie: als een vreemdeling voorbij een huis passeert, en even later sterft een van de kinderen of een van de knechten, dan kan men toch moeilijk zeggen dat het passeren van die oude man de voorbode was van het sterfgeval? Daarnaast is het achteraf invullen van de voorspellingen, wat vaak gebeurt, nutteloos. Het is makkelijk om een
96
B. Bekker, Ondersoek, p. 29. B. Bekker, Ondersoek, p. 30. 98 B. Bekker, Ondersoek, pp. 30-31. 99 B. Bekker, Ondersoek, pp. 31-32. 97
34
profetie te interpreteren als je al weet waar je moet uitkomen met die voorspelling. Gods voortekenen zijn de enige die volkomen gemaakt zijn voor wat nog komen moet.100 Alle andere voortekenen zorgen voor verwarring, dus wijdt Bekker daar zijn twaalfde hoofdstuk aan. Hij zegt dat deze verwarring op te splitsen valt in een aantal grote categorieën. Ten eerste valt het moeilijk te bewijzen waaraan een komeet voorafgaat, aangezien er zoveel kometen geweest zijn die geen duidelijke gevolgen gehad hebben. Daarnaast is het hoogst onduidelijk voor wie het voorteken precies bedoeld is, en waar de voorspelde feiten zullen plaatsgrijpen. Tot slot is het ook nog moeilijk om te bepalen wat er precies zal gebeuren.101
3.7 Theorie en Praktijk (Hoofdstuk twaalf) Op deze vragen zal Bekker proberen te antwoorden in het twaalfde hoofdstuk. Om te beginnen stelt hij dat het zonder tegenspraak gezegd kan worden dat er op veel kometen niets gevolgd is van significante feiten. Hij geeft alweer een aantal casussen van oncorrect gebleken voorspellingen, een aantal aangevuld met commentaar op de hoge onwerkelijkheid van de profetieën. Als men immers evenveel jaren oorlog kan verwachten als de komeet dagen geschenen heeft, zo zegt Bekker, moest er na de komeet van 1618 minstens 90 jaar oorlog gevolg zijn, wat niet het geval was. Daarnaast zijn er ook zeer veel goede dingen gebeurd nadat een komeet aan de hemel verschenen was, bijvoorbeeld een aantal oorlogen net geëindigd zijn, niet uitgebroken. Ook het Twaalfjarig Bestand is gevolgd op een komeet in 1607.102
3.8 Kometen, tekens en de natuur: een conclusie (Hoofdstuk dertien).
Hoofdstuk dertien concludeert dit stuk over de manier waarop kometen voorkomen in het boek der natuur. Bekker gaat ervan uit dat hij in de tien voorgaande hoofdstukken op een duidelijke manier geargumenteerd heeft dat kometen helemaal geen natuurlijke voortekenen van kwade gebeurtenissen zijn. Toch weet hij dat er nog steeds mensen zijn, “in hunne eigene gedachten verbijsterd”, die zich verschuilen achter verschillende argumenten om het niet met hem eens te zijn. De uitvluchten die ze gebruiken (dat de lezing van een komeet afhankelijk is van degene die hem leest, want dat goede mensen goede dingen voorspellen en kwade mensen kwade dingen; dat kometen zowel goed als slecht kunnen aanduiden en dat ze vooral een algemene, belangrijke verandering voorspellen) zijn volgens Bekker samen te vatten als het niet-nuttig zijn van kometen als voortekens. Omdat God almachtig en goed is, is het dus onmogelijk dat de kometen tekens zijn. 100
B. Bekker, Ondersoek, pp. 32-33. B. Bekker, Ondersoek, p. 32. 102 B. Bekker, Ondersoek, pp. 33-34. 101
35
Waarom zou God het zicht van de mensen immers vertroebelen met onduidelijke tekens, zowel qua aard als qua gevolgen?103 Daarnaast, aldus Bekker, is het nergens voor nodig om kometen te gebruiken als tekens van het Goede of het Kwade. In de Bijbel staat immers tot twee maal toe uitdrukkelijk dat God de weg naar het goede zal wijzen en de weg van het kwade zal vernietigen.104 Daarnaast zorgt de aanwezigheid van God in onze gedachten ervoor dat men niet voor de weg van het kwade kiest.105 Mensen die kometen ten kwade interpreteren zijn dus met andere woorden geen christenen, waardoor hun geschriften alle waarde verliezen.106 Daarnaast zorgt de onduidelijkheid over de betekenis van een komeet (gaat hij het goede of het kwade vooraf?) voor verdere twijfel bij de mensen. Men weet immers niet waarop men zich moet voorbereiden, waardoor de voorbereiding op de gevolgen van een komeet alle nut verliest. Gelukkig, aldus Bekker en vele anderen, hebben de eerder verschenen kometen en het gebrek aan gevolgen ervoor gezorgd dat de ondervinding bestaat dat er weinig kwaads kan volgen op kometen. Volgens Bekker is dit niet voldoende. God, de almachtige en alwetende schepper, zou immers nooit met kwaad dreigen als het niet voldoende duidelijk is wat de dreiging precies is en wie die dreiging zal treffen. Verder bestaat het risico, aldus Bekker, dat de voorspelling van wat staat te gebeuren ervoor zal zorgen dat datgene net niet gebeurt. Als de dood van een koning voorspeld wordt, zou men immers extra voorzichtig kunnen zijn om bepaalde doodsoorzaken te vermijden.107 Zo rondt Bekker het eerste deel van zijn argumentatie af. De basisvoorwaarde om aan een komeet betekenis te verlenen is dat dit in de natuur of in de Schrift gegrond moet zijn, en deze tien hoofdstukken hebben bewezen dat de kometen zeker niet in de natuur gegrond zijn. Daarom zullen de volgende hoofdstukken ingaan op de mogelijkheid van kometen in de Bijbel.108
103
B. Bekker, Ondersoek, p. 37. Psalmen 1:6 en Genesis 4:7 Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. 105 Romeinen 1:32 en 2:14-15 Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. 106 B. Bekker, Ondersoek, p. 37. 107 B. Bekker, Ondersoek, p. 38. 108 B. Bekker, Ondersoek, p. 38. 104
36
4. Bekkers tweede deelargument: Waarom kometen geen voortekens zijn in het Boek der Schriftuur.
Vanaf het veertiende hoofdstuk, getiteld “De H. Schrift geeft door haar stilswijgen genoegsaam te kennen datse gene Kometen tot voortekenen stelt”, bindt hij de strijd aan met de kometenlezers door middel van een uitvoerige Bijbelexegese. Zo maakt hij aan zijn lezers en toehoorders duidelijk dat kometen op zich nooit in de Bijbel staan, laat staan dat ze genoemd worden als tekens of voortekens. Om te begrijpen waarom Bekker het stilzwijgen van de Bijbel interpreteert als een argument tegen de kometenvrees, eerder dan een tekort aan informatie over kometen, is het belangrijk om te beseffen dat Bekker een overtuigd calvinist was. De almacht en goedheid van God hebben ervoor gezorgd dat alles wat de mens moet weten in de Heilige Schrift te lezen staat. Op een bepaald moment haalt Bekker zelfs letterlijk aan dat het onmogelijk is dat er in de volledige tijd waarin de Bijbel geschreven is, geen enkele komeet aan de hemel geschenen heeft. Toch wordt daar nergens in de Bijbel melding van gemaakt. Bijgevolg is het duidelijk dat God geen specifieke betekenis heeft voor kometen, anders zou dit duidelijk in de Bijbel vermeld staan. Het stilzwijgen van de Bijbel over de kometen en het gebrek aan resultaten als men naar kometen zoekt binnen de Bijbel heeft evenveel, zo niet meer betekenis dan een veroordeling van kometen. De afwezigheid kan immers verklaard worden door het nietige karakter van kometen.
4.1 De hemellichamen in de Bijbel (Hoofdstuk veertien).
Eerst en vooral introduceert Bekker zijn lezer in de geschiedenis van de Bijbel. Waar de openbaringen eerst enkel voorkwamen in gezichten en dromen, werden ze vanaf de tijd van Mozes neergeschreven. Toen de Verlosser kwam, werd het Nieuwe Testament geschreven. Beide werken samen vormen de verheerlijking van God en zijn de enige erkende geloofsregel binnen het christendom. Alle geschriften die achteraf nog bijgevoegd zijn, de overleveringen, pasten binnen het canon dat door de Bijbel gevormd werd. Zeker binnen Bekkers Gereformeerde Kerk zou het een tekortdoening zijn van het geloof moesten er geschriften aanvaard worden waarin de Bijbel verkeerd geïnterpreteerd wordt.109 Nergens in de Schrift worden echter kometen vermeld, zij het onder die naam of bij de stukken over de sterren in het algemeen. Zowel het woord als de omschrijving zijn nergens terug te vinden in de 109
B. Bekker, Ondersoek, p. 39.
37
Bijbel, zo zal iedereen die de Bijbel verschillende malen, in hun eigen taal of in de oorspronkelijke taal, gelezen heeft, getuigen. Bekker roept iedereen die zich op de Bijbel beroept om het bestaan van kometen aan te tonen dan ook op om de daarmee corresponderende Bijbelverzen aan te brengen. Bekker is ervan overtuigd dat dit onmogelijk zal blijken, maar zal in tussentijd alle plaatsen in de Schrift aanhalen waarin over sterren of hemeltekens gesproken wordt.110 De eerste plaats waar over sterren gaat in de Bijbel is in het Boek Genesis, eerste hoofdstuk, vers 14 tot 17. “En God zeide: Dat er lichten zijn in het uitspansel des hemels, om scheiding te maken tussen den dag en tussen den nacht; en dat zij zijn tot tekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren! En dat zij zijn tot lichten in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde! En het was alzo. God dan maakte die twee grote lichten; dat grote licht tot heerschappij des daags, en dat kleine licht tot heerschappij des nachts; ook de sterren. En God stelde ze in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde. En om te heersen op den dag, en in den nacht, en om scheiding te maken tussen het licht en tussen de duisternis. En God zag, dat het goed was.”111 Hierbij is het belangrijk om op te merken dat alle sterren geschapen werden op de derde dag, en ze sindsdien het uitspansel niet meer verlaten hebben, in tegenstelling tot de kometen.112 Bij alle beschrijvingen van de sterren die God aan Abraham toonde, om met zijn zaad te vergelijken, stelt Bekker, wordt nooit melding gemaakt van kometen. Ook in het tweede boek van Koningen wordt er verwezen naar het uitspansel en komen kometen nergens als dusdanig voor. Als er een passage voorkomt waarin vermelding gemaakt wordt van zaken die als kometen geïnterpreteerd kunnen worden, is dit steeds als een droom of visioen, zoals de droom van Jozef in Genesis 37, vers 9.113 “En hij droomde nog een anderen droom, en verhaalde dien aan zijn broederen; en hij zeide: Ziet, ik heb nog een droom gedroomd, en ziet, de zon, en de maan, en elf sterren bogen zich voor mij neder.”114 In het boek Job wordt letterlijk gesteld dat God alle sterren verzegeld en vastgezet heeft. Voorts worden daar ook een aantal sterrenbeelden beschreven, zoals Orion en het Zevengesternte, maar kometen komen nergens in de tekst naar voor. Wanneer in het achtendertigste hoofdstuk de vermelding naar de “Mazzaroth” voorkomt, zegt Bekker, kan men niet zeggen dat het een komeet is. Niemand weet wat het woord precies betekent en de Bijbelvertalers hebben het daarom maar 110
B. Bekker, Ondersoek, p. 39. Genesis 1:14-17. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. 112 B. Bekker, Ondersoek, pp. 39-40. 113 B. Bekker, Ondersoek, pp. 39-40 114 Genesis 37:9. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. 111
38
onvertaald gelaten, volgens Bekker. Verder in het boek Job haalt Bekker nog Elifaz aan, die in hoofdstuk 22 de verdediging van God op zich neemt. In vers 12 stelt hij dat de sterren het hoogst verhevene van de hemel zijn.115 Ook daar wordt niet van kometen gesproken.116 Ook in de Psalmen zijn kometen afwezig. Vaak heeft men zelfs zoveel lof voor de zon, dat men de maan en de vaste sterren ook uit het oog verliest. In Psalm 147 staat dat God alle sterren telt en bij naam noemt117, maar ook daar wordt volgens Bekker alweer geen bijzondere naam gegeven aan de kometen. Tussen de verschillende sterren wordt geen onderscheid gemaakt. Hoewel de gelovigen vaak met de sterren vergeleken worden, zoals in Genesis 22:17 en Exodus 32:13118, is dit enkel om te verduidelijken dat ze in grote getale zullen zijn en allen een verschillende heerlijkheid zullen bezitten. Dit betekent echter niet dat de sterren betekenis hebben voor de mensen.119 “En er zijn hemelse lichamen, en er zijn aardse lichamen; maar een andere is de heerlijkheid der hemelse, en een andere der aardse. Een andere is de heerlijkheid der zon, en een andere is de heerlijkheid der maan, en een andere is de heerlijkheid der sterren; want de ene ster verschilt in heerlijkheid van de andere ster.”120 Nadat Bekker alle plaatsen in de Bijbel opgesomd heeft waarin sprake is van natuurlijke sterren, mag het duidelijk zijn voor de lezer dat er nergens kometen vermeld staan. Bekker wil niet gezegd hebben dat het is omdat ze niet merkwaardig zijn, noch dat dit enkel bewijst dat ze vroeger niet bestonden. Er valt enkel te besluiten, aldus Bekker, dat dit is omdat ze door de Heilige Geest niet boven andere zaken gesteld wordt, laat staan dat ze tot de bijzondere voortekenen gerekend worden.121
4.2 Tekens en voortekens in de Bijbel (Hoofdstukken vijftien, zestien, zeventien, achttien en negentien).
In hoofdstuk vijftien ontdubbelt Bekker zijn redenering. Niet alleen komen kometen op zich niet voor in de Bijbel, waar in de Bijbel gesproken wordt over de tekens die in de natuur waar te nemen zijn, is het duidelijk dat dit zeker geen kometen zijn. Omdat hij wil dat zijn punt zo ontegensprekelijk
115
Job 22:12. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. B. Bekker, Ondersoek, p. 40. 117 Psalmen 147:4. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. 118 Gedenk aan Abraham, aan Izak en aan Israël, Uw knechten, aan welke Gij bij Uzelven gezworen hebt, en hebt tot hen gesproken: Ik zal uw zaad vermenigvuldigen als de sterren des hemels; en dit gehele land, waarvan Ik gezegd heb, zal Ik aan ulieder zaad geven, dat zij het erfelijk bezitten in eeuwigheid. Genesis 22:17 en Exodus 32:13. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. 119 B. Bekker, Ondersoek, p. 41. 120 1 Korinthiërs 15:41. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. 121 B. Bekker, Ondersoek, p. 41. 116
39
mogelijk is, zal hij daarom een uitvoerige Bijbelexegese toepassen op alle teksten die over hemeltekens spreken.122 Deze teksten zijn volgens Bekker op te delen in drie categorieën. De eerste zijn de teksten over de gewone en eigenlijke tekenen, de tweede die over de ongewone tekenen die eigenlijk te verstaan zijn, en de derde die over de ongewone tekenen die op een foute manier verklaard worden. Deze derde categorie is volgens Bekker de grootste. Om te beginnen geeft hij een citaat mee uit Jeremiah: “Zo zegt de HEERE: Leert den weg der heidenen niet, en ontzet u niet voor de tekenen des hemels, dewijl zich de heidenen voor dezelve ontzetten.”123 De sterren worden vaak gezien als hemeltekens, omdat ze door God in de natuur geplaatst zijn, zoals beschreven wordt in Genesis. Daarnaast hebben de sterren ook zeker een functie en een nut voor de mensheid: ze zorgen immers voor een duidelijk onderscheid tussen dag en nacht, net zoals ze voor de mogelijkheid van een vaste tijdsrekening en betekenis van tijd zorgen.124 In deze tekst zal Bekker geen wiskundige beschrijving van de sterrenhemel geven, maar wel proberen om de Schrift uit te leggen, toch wat het nut en het gebruik van de hemeltekens betreft, zoals ook de Heilige Geest het wel. Een eerste punt is de vraag wat de “leken”, de niet wetenschappelijkgeoriënteerde mensen, weten over de loop van de hemel. Een tweede is hoe zij die loop interpreteren als tekens. Iedereen weet wel, aldus Bekker, dat er twee grote lichten aan de hemel zijn die onderscheiden worden van al de rest. Het zijn ook de enige twee lichten die een aparte naam gekregen hebben, namelijk de zon en de maan. Daarnaast is het voor iedereen duidelijk dat deze twee lichten degenen zijn die het onderscheid tussen dag en nacht aangeven. Daarnaast is het duidelijk dat de zon een noord-zuid rotatie kent, die een jaarlijkse beweging vormt. Terwijl de zon haar weg naar het noorden aflegt, worden de dagen steeds warmer en langer. Het omgekeerde geldt voor de weg naar het zuiden. Ook de maan heeft een eigen beweging, die ongeveer 29 dagen duurt. In die tijd maakt ze ook een beweging tussen noord en zuid.125 Na deze korte omschrijving van de bewegingen van zon en maan heeft Bekker aandacht voor de andere lichten die ook niet vast aan de hemel staan. Deze dwaalsterren, die vaak ook planeten genoemd worden, maken ook een beweging doorheen de hemel, die door de leken gezien kan worden als een dwaling.126 Na deze omschrijving van alles wat te zien valt aan de hemel, gaat Bekker over naar de beschrijving van de interpretatie die de mensen daaraan geven. Voor het grootste deel worden deze zaken 122
B. Bekker, Ondersoek, p. 41. Jeremia 10:2. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. 124 B. Bekker, Ondersoek, p. 42. 125 B. Bekker, Ondersoek, p. 42. 126 B. Bekker, Ondersoek, p. 43. 123
40
gebruikt om een indeling van de tijd te maken, in dagen, maanden en jaren. Van de planeten wordt geen gebruik gemaakt. Dit komt overeen met de manier waarop Mozes in de Bijbel over de hemeltekens spreekt:127 “Zo zegt de HEERE, Die de zon ten lichte geeft des daags, de ordeningen der maan en der sterren ten lichte des nachts, Die de zee klieft, dat haar golven bruisen, HEERE der heirscharen is Zijn Naam: Indien deze ordeningen van voor Mijn aangezicht zullen wijken, spreekt de HEERE, zo zal ook het zaad Israëls ophouden, dat het geen volk zij voor Mijn aangezicht, al de dagen.”128 Samenvattend, aldus Bekker, kan dus gezegd worden dat de gewone hemeltekens niet anders te interpreteren vallen als nuttig en nodig voor het onderscheid van het tijdsverloop. Het feit dat God ieder van hen een plaats en een pad gegeven heeft, is de enige reden waarom ze gebruikt kunnen worden door de mens. Het feit dat kometen door hun onzekere loop onbekwaam zijn om de tijd te meten, is dan ook de reden waarom ze geen gewone of natuurlijke tekenen kunnen zijn.129 De tweede van Bekkers categorieën, de bovennatuurlijke tekens die juist geïnterpreteerd kunnen worden, wordt dan weer besproken in hoofdstuk zestien, “Aangaande de bovennatuurlijke Hemelteekenen, in de Schrftuure verhaald, de Geboortester onses Saligmakers hadde geen gemeenschap met de Kometen.” Volgens Bekker wordt er in de Bijbel geen enkele ster ooit gezien als een Voorteken, hetzij van het goede, hetzij van het kwade. De enige uitzondering die men mogelijks kan maken is die voor de zogenaamde Geboortester die bij de geboorte van Christus aan de Wijzen verscheen. Bekker wil gerust toegeven dat dit een nieuw schepsel was, dat nooit eerder was en zonder twijfel een bijzonder teken geweest is. 130 Waar Bekker het niet mee eens is, is het plaatsen van die verschijning binnen de categorie van de sterren, laat staan om de geboortester te classificeren als een komeet. Een ster, volgens Bekker en gesteund door een aantal citaten uit de Bijbel, hoort immers thuis in het uitspansel van de Hemel en maakt deel uit van het “Heir des Hemels”. De Geboortester, daarentegen, stond in de lucht, nabij de aarde. Dit feit wordt volgens Bekker bewezen door haar parallax, de manier waarop de plaats van een voorwerp verandert als de positie van de waarnemer verandert. Toen de wijzen de ster eerst zagen, leek die immers boven het “Land der Joden” te staan. Nadat ze haar gevolgd hadden, verplaatste de ster zich van Jeruzalem naar Bethlehem, om uiteindelijk stil te staan boven het huis waar het kind geboren was.131
127
B. Bekker, Ondersoek, p. 44. Jeremia, 31:35-36. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. 129 B. Bekker, Ondersoek, p. 45. 130 B. Bekker, Ondersoek, p. 45. 131 B. Bekker, Ondersoek, p. 46. 128
41
Dit wijst er volgens Bekker op dat het geen gewone ster was, noch een komeet, want geen van beide categorieën werkt met een dergelijke precisie doordat ze hoog boven de aarde in de hemel zich voortbewegen. Als men de gemiddelde afstand tussen de aarde en de maan enerzijds, de zon anderzijds in beschouwing neemt (volgens Ptolemaeus respectievelijk duizend “Duitsche mijlen” en duizend maal duizend Duitse mijl) moet men beseffen dat dergelijke afstanden het onmogelijk maken om zo precies boven een plaats en aan personen te verschijnen. De reden waarom de Geboortester vaak als ster wordt omschreven, is omdat ze een gelijkende vorm heeft.132 Volgens Bekker is was dat wonderschepsel dan ook een luchtvuur, of een damp die ontbrand is, om van bijzonder nut te kunnen zijn voor de Almachtige God om de wijzen te waarschuwen. Men moet immers beseffen dat mensen de dingen noemen zoals ze schijnen, niet zoals ze zijn, omdat de werkelijkheid niet altijd te vatten valt voor de mens. De Heilige Geest heeft dus, volgens Bekker, gekozen om zich van de meest gebruikelijke taal te bedienen, zodat alle mensen de Schrift zouden begrijpen.133 Dan voert Bekker een retorische techniek uit die vaak terugkeert in zijn werk. Moest zijn vorige punt niet overtuigend genoeg geweest zijn om te bewijzen dat de Geboortester geen echte ster geweest kon zijn, en dus bijgevolg ook geen voorteken, zal hij dit nu rechtzetten door te beargumenteren dat de geboortester, al was het een ster, geen voorteken geweest kon zijn. De geboortester is immers niet vòòr de geboorte van Christus verschenen, om die aan te kondigen, maar pas op het moment dat hij al geboren was.134 Zo staat het immers in het evangelie van Mattheus: “Toen nu Jezus geboren was te Bethlehem, gelegen in Judea, in de dagen van den koning Herodes, ziet, enige wijzen van het Oosten zijn te Jeruzalem aangekomen. Zeggende: Waar is de geboren Koning der Joden? want wij hebben gezien Zijn ster in het Oosten, en zijn gekomen om Hem te aanbidden. (…) Toen heeft Herodes de wijzen heimelijk geroepen, en vernam naarstiglijk van hen den tijd, wanneer de ster verschenen was; En hen naar Bethlehem zendende, zeide: Reist heen, en onderzoekt naarstiglijk naar dat Kindeken, en als gij Het zult gevonden hebben, boodschapt het mij, opdat ik ook kome en Datzelve aanbidde. En zij, den koning gehoord hebbende, zijn heengereisd; en ziet, de ster, die zij in het oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven de plaats, waar het Kindeken was. Als zij nu de ster zagen, verheugden zij zich met zeer grote vreugde.135”
132
B. Bekker, Ondersoek, p. 46. B. Bekker, Ondersoek, p. 46. 134 B. Bekker, Ondersoek, pp. 46-47. 135 Mattheus 2:1-10. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. 133
42
De geboortester was dus geen aankondiging van zaken die nog te gebeuren stonden, maar van zaken die al gebeurd waren. Daarnaast was het ook een verkondiging van een blijde boodschap, geen boodschapper van het kwade zoals de kometenlezers dat voorspellen in Bekkers verhaal. Daarnaast moeten tekens er steeds zijn voor het algemene, beschikbaar voor iedereen en niet enkel schijnen voor bepaalde mensen, zoals bij de Geboortester het geval was.136 Hoofdstuk zeventien behandelt dan de derde van Bekkers categorieën: de bovennatuurlijke tekens die verkeerd geïnterpreteerd worden. Want, zegt hij in zijn titel “d’Anderen en zijn noch Sterren, noch Quade Voortekenen geweest”. Als men alle Wondertekenen die in de Bijbel vermeld worden samenneemt en tegenover de kometen plaats, dan ziet men dat er zowel algemene als bijzondere verschillen zijn. Er zijn zeer weinig tot geen gevallen waarbij het teken samenviel met een ster, en bij geen van allen werd uit dat teken iets voorspeld. Bekker maakt hier de opdeling tussen natuurlijke en figuurlijke tekens en zal beginnen met de natuurlijke tekens.137 Een eerste van de tekens die Bekker bespreekt, zijn de plagen van Egypte. Daarbij is het belangrijk op te merken dat geen van alle tekens van hoger dan de lucht kwam of elders dan de lucht en de aarde ontstaan was. Hoewel de plagen Egypte veel kwaad berokkend hebben, brachten ze ook goede dingen mee voor het volk Israel, en konden ze niet gezien worden als echte voortekens. Dit geldt ook voor regen, een teken van Gods gramschap, maar geen voorteken ervan. Bekker acht het zo wel bewezen dat alle tekens uit de lucht geen voortekens zijn.138 Als men dan verdergaat naar de hemel, dan komt men uit bij het gebed van Josua, die aan de Heer vroeg om zon en maan stil te laten staan.139 Bekker weet niet hoe dit mogelijk gemaakt is, maar laat de lezer beseffen dat dit niet over sterren of kometen gaat, en dat het eerder middelen dan tekens zijn: zo helpt God zijn volk immers.140 Bekker vermeldt ook nog vele vragen naar tekens uit de hemel, zoals die van Achaz141 en Jehizkia142 en stelt daarbij uitdrukkelijk dat al deze voortekens op klaarlichte dag gezien werden, nooit ’s nachts. Bekker verklaart dit door te zeggen dat God zijn wonderen altijd zo klaar, zichtbaar en aanwezig mogelijk wil laten zijn. Dit staat radicaal tegenover de kometen, die slechts in het donker verschijnen, wanneer zij meest verborgen zijn en zeker niet door iedereen gezien worden. Als het al gebeurt dat een teken ’s nachts verschijnt, is dat vaak omdat het enkel voor specifieke ontvangers bedoeld is,
136
B. Bekker, Ondersoek, p. 47. B. Bekker, Ondersoek, p. 47. 138 B. Bekker, Ondersoek, pp. 47-48. 139 Josua 10:12-13. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. 140 B. Bekker, Ondersoek, p. 48. 141 Jesajah 8:22. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. 142 2 Kronieken 32:24. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. 137
43
zoals in Lukas 2:9143. Dit is radicaal tegenovergesteld aan de manier waarop de sterrenwichelaars de kometen voorstellen, alsof ze voor iedereen zouden gelden.144 Daarnaast zijn dergelijke tekens volgens Bekker niet meer voorgekomen sinds het Oud Testament, en zullen ze pas weer voorkomen als de Apocalyps nadert en de gemeenschap uit het Nieuwe Testament nabij is. Op deze manier beantwoordt de Heer niet aan de verzoeken van de schriftgeleerden (bij Marcus145 worden deze Farizeeërs genoemd) om hen een teken uit de hemel te laten zien. Als dergelijke tekens verschijnen, benadrukt Bekker, is dat om de Zoon van God te verheerlijken, zoals ook in de Bijbel staat.146 Over deze tekens zal ook Bekker niet zeggen dat ze gemeenschap hadden met kometen.147 Volgens Bekker zijn alle andere tekens die aan de hemel te zien zijn geweest en waar de Schrift melding van maakt, gezien in een “verrukkinge van sinnen”, in de dromen en in de geesten van de waarnemers. Ook zijn deze meestal voortekens geweest van het goede. Ook binnen het boek Openbaringen worden er heel wat voortekens beschreven. Bekker houdt echter vast aan het onderscheid tussen natuurlijke en figuurlijke voortekens, om deze tekens onder het figuurlijke deel ervan te plaatsen. Ze zijn slechts een onderdeel van de perceptie van de waarnemer, niet van de werkelijkheid. Daarom vallen de kometen onmogelijk onder te brengen bij deze tekens, die voor alle mensen, zonder onderscheid, duidelijk als voortekens van goed of kwaad kunnen worden aanschouwd.148 In het negentiende hoofdstuk komt dan de laatste van Bekkers drie categorieën aan bod: de figuurlijke tekens die oneigenlijk te verstaan zijn. Deze voortekens zijn vaak degene die de grote veranderingen in de hemel en op aarde zullen voorafgaan en het einde van de wereld aankondigen. Deze tekens zullen zowel in de hemel als op aarde te zien zijn, in de vorm van grote beroering en beweging. Vaak wordt ook van algemene duisternis gewag gemaakt, vooraleer hemel en aarde zullen vergaan om plaats te maken voor de creatie van een nieuwe Hemel en Aarde. Zons- en maansverduisteringen zijn de meest voorkomende van deze tekens, terwijl er over de sterren weinig meer gezegd wordt dan dat ze eerst zullen verduisterd worden om vervolgens te vallen. Het meest opmerkelijke Bijbelvers in deze is volgens Bekker dat uit Mattheus 24, vers 30:
143
Lukas 2:9. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. B. Bekker, Ondersoek, p. 48. 145 Marcus 8:11. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. 146 Mattheus 3:16.17 & 17 1:8 en Johannes 12:28-29. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. 147 B. Bekker, Ondersoek, p. 49. 148 B. Bekker, Ondersoek, pp. 49-50. 144
44
“En alsdan zal in den hemel verschijnen het teken van den Zoon des mensen; en dan zullen al de geslachten der aarde wenen, en zullen den Zoon des mensen zien, komende op de wolken des hemels, met grote kracht en heerlijkheid.” 149
Meer beschrijvingen van toekomstige hemeltekens zijn volgens Bekker niet in de Schrift te vinden. Bekker wil dan ook duidelijkheid bieden aan zijn lezer over hoe deze zaken precies geïnterpreteerd moeten worden, door eerst de algemene opmerkingen te maken en vervolgens in te gaan op specifieke instanties. Algemeen gezien kan men opmerken dat alle teksten spreken over de vernietiging en verduistering van de hemel, nooit over het ontstaan van nieuwe lichten zoals kometen. Het erkennen van kometen als voortekens is dus een manier om God uitdrukkelijk tegen te spreken.150 Bekker vraagt zich af wat de reacties van de kometenlezers zullen zijn als het bewezen wordt dat al deze tekens oneigenlijk te begrijpen zijn. Binnen de Bijbelse teksten over de Apocalyps worden immers een heel aantal “spreekwijsen” gebruikt die enkel figuurlijk te begrijpen zijn. Vaak worden analogieën gebruikt. Zo staat in het boek Jesaja dat “de hemelen zullen toegerold worden, gelijk een boek”151. Als men dit letterlijk zou interpreteren, creëert men volgens Bekker een groot misverstand over de eigenschappen van de Hemel en alle andere zaken die op dergelijke manieren beschreven worden. Ook moet men in het achterhoofd houden dat zowel Bekker als mensen die iets van Natuur-en Sterrenkunde weten, zullen beseffen dat het niet de sterren zijn die op aarde neervallen, maar de aarde die in de richting van de sterren valt. Ook wordt de band tussen het woord en het object vaak verbroken, aldus Bekker. Als men het over de zon of de maan of de hemel heeft, bedoelt men niet de Zon, de Maan en de Hemel, maar zaken die daarop lijken. Dit valt terug te leiden tot de drang van de Heilige Geest om verklaarbaar te zijn. De sleutel om dit te begrijpen is volgens Bekker de gemeenschappelijke taal van alle profeten. 152
Hoofdstuk negentien is een overzicht van alle Bijbelse teksten die het over hemeltekens hebben. Dit hoofdstuk is minder relevant voor dit onderzoek, enkel de conclusie is belangrijk. Want, zegt Bekker, ondanks het feit dat alle teksten nauwkeurig doorzocht en goed overwogen zijn, kan hij enkel besluiten dat er niet het minste woord van kometen of iets dat er op lijkt te vinden is in de Bijbel.153
149
Mattheus 24:30. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. B. Bekker, Ondersoek, pp. 51-52. 151 Jesaja 34:4. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. 152 B. Bekker, Ondersoek, p. 52. 153 B. Bekker, Ondersoek, p. 57. 150
45
4.3 Een tegenargument en haar weerlegging (Hoofdstuk twintig).
In het twintigste hoofdstuk gaat Bekker in op een Bijbeltekst waar mogelijks sprake zou kunnen zijn van een komeet, namelijk Jeremia. Daar staat immers het volgende: “Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: Wat ziet gij, Jeremia? En ik zeide: Ik zie
een amandelroede. En de HEERE zeide tot mij: Gij hebt wel gezien; want Ik zal wakker zijn over Mijn woord, om dat te doen. En des HEEREN woord geschiedde ten tweeden male tot mij, zeggende: Wat ziet gij? En ik zeide: Ik zie een ziedenden pot, welks voorste deel tegen het noorden is”154 De amandelroede waarover sprake is, zou de staart van een komeet kunnen zijn. De ziedende pot is dan weer het lichaam van de komeet. Volgens deze lezing door de kometenlezers, verscheen er dus een komeet bij de eerste verwoesting van Jeruzalem. Bekker vindt dit een aardig verzinsel, maar is teleurgesteld omdat de enige rechtvaardiging voor deze interpretatie bestaat uit het ontkennen van andere mogelijkheden. Als zo’n redenering klopt, kan Bekker zelf ook heel was kometen terugvinden. De niet nader genoemde discussiepartner van Bekker gaat verder met zijn uitleg en stelt dat wat Jeremia gezien heeft in waarheid was, niet in een droom of in een visioen. Bekker vindt dit niet alleen moeilijk te aanvaarden, hij zegt ook dat de beschrijving zoals die er staat niet echt overeenkomt met een komeet. Daar komt dan nog eens bij dat dit argument de deur openzet om alle visioenen van de profeten als werkelijke geschiedenis te zien. Ook de precieze interpretatie van de komeet, waarbij de staart voor de komeet uitgaat, in plaats van te volgen beschouwt Bekker als voldoende bewijs om aan te tonen dat de schrijver van de voorspelling zijn volledige argumentatie op los zand gebouwd heeft.155
154 155
Jeremia 1:11-13. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. B. Bekker, Ondersoek, p. 59.
46
5. Conclusie over kometen als tekens.
Na dit hoofdstuk is het eerste deel van Bekkers argumentatie afgewerkt. Uit dit eerste deel van zijn Ondersoek mag duidelijk geconcludeerd worden dat kometen geen teken van God zijn. Noch binnen het boek der natuur, noch binnen de Heilige Schrift vindt men immers redenen waarom een komeet enige specifieke betekenis heeft. Wanneer Jorink dus zegt dat kometen op het einde van de zeventiende eeuw gezien worden als tekens van de glorieuze God,156 mag het duidelijk zijn dat zijn visie op tekens een andere is dan die van Bekker. Bij Bekker heeft een teken een expliciete boodschap bij zich, terwijl de interpretatie van Jorink eerder het oproepen van een verwondering of bewondering rond Gods creatie inhoudt. Uiteraard heeft Jorink gelijk wanneer hij de schepping omschrijft als een bron van admiratio. Het feit dat hij stelt dat deze “echter niet langer werd opgewekt door singuliere verschijnselen, maar door de structuur en doelmatigheid van al het geschapene. Aldus werden kometen getransformeerd van omineuze tot glorieuze hemeltekens”157 valt niet te kaderen binnen Bekkers concept van tekens. Tweederde van zijn traktaat is immers gewijd aan het ontkrachten van de theorie dat kometen gezien kunnen worden als teken, in eender welk boek. Hoe kometen dan wel gezien moeten worden, komt helemaal op het einde van Bekkers werk aan bod.
6. Derde deelargument: waarom kometen als tekens zien Godslastering is.
Vanaf het eenentwintigste hoofdstuk slaat Bekker een andere weg in met zijn redenering. Nu hij afdoende bewezen heeft dat kometen geen tekens zijn, gaat hij dieper in op het probleem dat de interpretatie van kometen stelt voor de mens. Het ten kwade duiden van kometen staat immers in direct conflict met de stijl van de Bijbel. Het Licht is immers altijd het goede, de staat van gelukzaligheid zoals hij door de mensen bereikt kan worden. Als de geloofsgemeenschap met de sterren vergeleken wordt, zoals hierboven meermaals is aangegaan, moet men, met andere woorden, beseffen dat die heerlijkheid alle andere zal overtreffen. Ook Gods woord wordt vaak “Het Licht” genoemd. Met andere woorden, aldus Bekker, bestaat de belangrijkste verwachting die een
156
E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, p. 183.
157
47
gelovige van God heeft net uit het brengen van licht. Dit kan gezien worden in de plagen van Egypte, als God het hele land in de duisternis laat baden, maar de kinderen Israël nog steeds kunnen zien.158 Bekker gaat verder door te zeggen dat God nergens “blijdeliker in sijn Woord toespreekt” als waar het gaat over alle lichten die hij geschapen heeft. Bijgevolg is het absoluut onmogelijk om de nieuwe lichten en sterren, aanwezig in de Bijbel of niet, als iets slechts te aanschouwen. Alle heiligen waren immers “in schik, nooit in schrik, so menigmaal als sy den Hemel en de Sterren beschouwden”. Het argument dat geen van die heiligen dan vermoedelijk een komeet gezien heeft en daarom zo reageert op de hemel, weerlegt Bekker door de grote tijdspanne waarin de Bijbel geschreven is aan te halen. Hoewel het al vreemd is dat er gedurende 1700 jaar geen kometen aan de hemel geschenen zouden hebben, dixit Bekker, bewijzen de wereldlijke schrijvers van de Griekse en Romeinse geschriften dat er wel degelijk kometen waren in die tijdspanne. Bijgevolg is dit stilzwijgen het bewijs dat kometen niet onderscheiden moeten worden van de andere lichten die in de Bijbel beschreven worden en dat God nooit gewild heeft dat de mens kometen als voorbodes van toekomstige rampen zag.159
6.1 God en het verbod op waarzeggerij (Hoofdstukken tweeëntwintig en drieëntwintig).
Maar volgens Bekker gaat God verder dan dat. Hij stelt dat het ultieme argument om deze discussie te beslechten van God komt. In het tweeëntwintigste hoofdstuk bewijst Bekker namelijk dat alle voorzeggingen en voorspellingen, behalve dan het Woord van God, uitdrukkelijk verboden zijn. Met behulp van “drie woorden” zal Bekker uitleggen waarom de Schepper de voorspellingen verdoemt. Ten eerste is er geen enkel mensenkind, zonder God, dat de toekomst kent. God heeft niet de gewoonte om aan de mensheid te laten weten wat er te gebeuren staat. Wanneer hij dit toch doet, heeft hij daar steeds bijzondere redenen voor. In Prediker 9:12 wordt duidelijk hoe blind de mens eigenlijk is voor de grotere wereld om zich heen.160 Deze duisternis van het menselijk verstand, zoals dit door Bekker genoemd wordt, werd al opgemerkt in de Klassieke Oudheid. Daarom zouden de christenen, die volgens Bekker niet eens in staat zijn om hun eigen nabije toekomst te begrijpen,
158
Exodus 10:23 Zij zagen de een den ander niet; er stond ook niemand op van zijn plaats, in drie dagen; maar bij al de kinderen Israëls was het licht in hun woningen. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. 159 B. Bekker, Ondersoek, p. 59-62 160 Prediker 9:12. Dat ook de mens zijn tijd niet weet, gelijk de vissen, die gevangen worden met het boze net; en gelijk de vogelen, die gevangen worden met den strik; gelijk die, alzo worden de kinderen der mensen verstrikt, ter bozer tijd, wanneer derzelve haastelijk over hen valt. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010.
48
maar toch proberen om de toekomst van hele volkeren en landen te voorspellen, zich moeten schamen. Ze zouden moeten gestraft worden zoals de sterrenkijker die Bekker hier tot voorbeeld stelt. Hij kon immers wel de dood van de koning van Engeland voorspellen, maar zijn eigen gevangenneming was te veel gevraagd.161 Het kennen van de toekomst is, volgens Bekker en zijn interpretatie van de Bijbel, immers het absolute voorrecht van de Schepper. Dat is namelijk de manier waarop God zich onderscheidt van de afgoden. De enige manier waarop een mens de toekomst kan kennen is doordat God deze ingeeft. Als God deze kennis meegeeft aan zijn knechten, de profeten, is het wel mogelijk om wat staat te gebeuren op voorhand te kennen. Mensen die voorspellingen willen doen aan de hand van kometen, plaatsen zich bijgevolg op dezelfde hoogte als de profeten. Daarom moeten ze ook aan dezelfde voorwaarden als de profeten voldoen. Niet alleen moeten ze iets voorspellen dat bewezen kan worden, deze voorspelling moet ook gevolgd worden door een wonderteken. Wat de kometenlezers doen, aldus Bekker, is voorspellingen doen op basis van dat wonderteken, waardoor ze niet enkel geen respect hebben voor de traditioneel aanvaardbare manier van profetieën, maar ook ingaan tegen Gods woord. In het Boek Leviticus zijn immers verschillende verwijzingen terug te vinden naar waarzeggers en hoe zij tegen alle wetten van God ingaan.162 Volgens Bekker vallen uit de verschillende verwijzingen naar waarzeggerij en toverkunst in de Bijbel vier belangrijke lessen te trekken. Ten eerste zijn al deze vormen van waarzeggerij een even grote zonde, omdat ze niet op het boek der Natuur of de Schrift gebaseerd zijn. God gruwelt ten tweede ook van deze praktijken, in zodanige mate dat iedereen die zich daar schuldig aan maakt eigenlijk gestraft moet worden met steniging.163 Ten derde is het onmogelijk voor de sterrenwichelaars om oprecht te zijn, aangezien zij niet binnen Gods verbond vallen. Tot slot is het geloven van dergelijke voorspellers tegenstrijdig met het geloof en gehoor dat men aan de allergrootste profeet schuldig is, want waar hij spreekt moeten alle anderen zwijgen. Helaas specifieert Bekker hier niet wie die allergrootste profeet is. Concluderend stelt Bekker dat het onderhand duidelijk mag zijn dat God zulke voorspellingen radicaal verwerpt, enerzijds omdat enkel hij weet wat er te gebeuren staat en anderzijds omdat voorspellingen enkel mogelijk zijn aan de hand van zijn Woord.164
161
B. Bekker, Ondersoek, p. 63-64 Gij zult niets met het bloed eten. Gij zult op geen vogelgeschrei acht geven, noch guichelarij plegen.Gij zult u niet keren tot de waarzeggers, en tot de duivelskunstenaars; zoekt hen niet, u met hen verontreinigende; Ik ben de HEERE, uw God! Leviticus 19:26. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. 163 2 Koningen 21:6 en 2 Kronieken 33:6. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. 164 B. Bekker, Ondersoek, pp. 65-66. 162
49
In het drieëntwintigste hoofdstuk gaat Bekker dieper in op het probleem van toekomstvoorspelling aan de hand van de kometen, na zijn algemene veroordeling van alle toekomstvoorspellingen in het vorige hoofdstuk. Al van in de Oudheid, aldus Bekker, zijn verschillende wijzen bezig geweest met de manier waarop de hemel verandert. Hij haalt de Egyptische en Chaldeeuwse wijzen aan, net zoals Plinius geleerden die in de problemen kwamen toen zij van observaties over wilden gaan naar voorspellingen van de toekomst. Door te proberen om de toekomst te voorspellen aan de hand van de tekens die God ten behoeve van de mens gemaakt heeft, zoals beschreven in de eerdere hoofdstukken, kan men immers verwachten om gestraft te worden door de Heer. Hier besteedt Bekker veel aandacht aan het Boek van Daniël, omdat daar een aantal referenties in staan naar toekomstvoorspellingen en droominterpretaties.165 Verder waarschuwt God uitdrukkelijk voor het lezen van de sterren, omdat dit heidense praktijken zijn in Jeremia 10:2/3. Door te geloven in de sterren beminnen zij immers afgoden in plaats van de werkelijke God. Men begint dan immers de tekenen te vrezen, die God vol goede wil aan de hemel geplaatst heeft, om de mensheid van dienst te zijn.166
6.2 De zonde in de praktijk (Hoofdstuk vierentwintig).
In hoofdstuk vierentwintig stelt Bekker dat het nu niet alleen duidelijk is dat alle gevoelens over de voorspellingswaarde van kometen ongegrond zijn, maar dat het hebben van dergelijke gevoelens een zonde is omdat het niet binnen het geloof te kaderen is. Bekker vraagt aan zijn toehoorders en lezers waarom ze geloven in de teksten omtrent kometen, terwijl het naar zijn mening overduidelijk is dat de natuur geen bewijs geeft van hun betekenis, en dat de Bijbel erover zwijgt of zelfs van het tegendeel getuigt. Vervolgens maakt hij een onderscheid tussen “het gemene volk” en de leraars, zij die de kometen effectief “lezen”. Want zij begaan de ergste zonde door te stellen dat ze hun gave van God ontvangen hebben. De Bijbel laat de mens ook niet toe dingen tot tekens te maken als God ze zo niet bedoeld heeft, maar evenmin om de tekens die God wel gesteld heeft te verwerpen. Er moet immers een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen het woord van een onfeilbare God en dat van de feilbare mens. Het woord van God wordt immers steeds gevolgd door wondertekens.167 Deze band is onverbreekbaar volgens Bekker, dus is het waanzin voor de mensen om een teken te eisen zonder
165
Daniel 1:20 en 2:2-10. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. B. Bekker, Ondersoek, pp. 67-69. 167 MarcUS 16:20 En zij, uitgegaan zijnde, predikten overal, en de Heere wrocht mede, en bevestigde het Woord door tekenen, die daarop volgden. Amen. Via
, laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. 166
50
dat daar het woord van God voorafgaat. Zaken als een teken interpreteren, terwijl ze dat eigenlijk niet zijn, vormt nog een veel grotere zonde omdat men zo Gods eer ontneemt en zijn opperste gezag ontkent. Vervolgens gaat Bekker in op een problematiek die iets dichter bij huis lijkt te liggen: het conflict dat ontstaat tussen zij die in de betekenis van kometen geloven en zij die daar geen belang aan hechten. Volgens Bekker worden zij die “loochene dat de Steertsterren Tekenen van Gods Gramschap zijn” voor goddeloos en erger uitgemaakt. Bekker vreest dan ook voor de toestand van de christelijke wet, als men in het beste deel van het christendom zo met andere christenen omgaat. Bepaalde kerkleiders zullen er volgens hem immers voor zorgen dat de vrees voor God vernietigd wordt en dat de christenen van het rechte pad afwijken. Ook blijken er bepaalde mannen te zijn die zeer onbroederlijk omgaan met hun tegenstanders in deze kwestie. Bekker noemt er een (Chliarander, Koelman in het Duits), die zij die de kometenvrees veroordelen spotters noemt. Bekker vraagt zich af als deze naam niet beter voor hem gereserveerd kan worden, want deze Koelman spot met allen die trachten om het volk gerust te stellen en is onverzettelijk in zijn hardnekkigheid om met de menselijke en kerkelijke ordeningen te spotten. Bekker beschouwt zichzelf dan ook zeker niet als een spotter, maar eerder als iemand die dicht bij Gods Genade staat door zijn hulp om de Heer zijn eer en vrees opnieuw te bezorgen door in te gaan tegen zij die belachelijke gevoelens tentoon spreiden. Hij vraagt zich dan ook af welke mensen het zijn die de harten van anderen veroordelen en hun oprechte en godvruchtige voornemens enkel ten kwade duiden, zoals ze dat ook met de kometen gedaan hebben. Bekker nuanceert ook de stelling dat God niet te vrezen valt, omdat kometen niet gevreesd mogen worden. God mag enkel gevreesd worden op de manieren die in het Woord beschreven staan, maar deze waarachtige vrees kan enkel tot uiting komen als alle valse vrees voor de afgoden verdwenen is. Daarnaast is het absoluut onmogelijk dat een deel uit Gods schepping veel meer te vrezen valt dan alle andere, omdat ze allemaal een onderdeel zijn van zijn werk. Uiteindelijk, aldus Bekker, is God de enige die kan oordelen over iemands intenties. Toch betekent dit niet dat men niet kritisch moet zijn voor wat men hoort. Sommigen roepen immers “Gods Oordeel” als ze een komeet zien, maar worden zelf nooit aan enig onderdeel onderworpen.168
168
B. Bekker, Ondersoek, pp. 69-74.
51
6.3 De oorzaken van het zondige bijgeloof (Hoofdstukken vijfentwintig, zesentwintig, zevenentwintig, achtentwintig, negenentwintig en dertig).
In hoofdstuk vijfentwintig bouwt Bekker verder aan de verwerping van het geloof in kometen. Niet alleen moeten alle eerder aangehaalde punten in ogenschouw genomen worden, men moet ook rekening houden met de context waarin de gevoelens van kometenvrees ontstaan zijn. De grote achtzaamheid voor bepaalde fenomenen, zoals kometen, komt voort uit een bijzondere onachtzaamheid voor de alledaagse werken van de Heer. Als het nieuwe ergens af is, heeft men geen aandacht meer voor het gewone. Ongewone zaken hebben wel steeds het vermogen om de aandacht te wekken en van wonderen te laten spreken. Hier geeft Bekker het bijzonder duidelijke voorbeeld van eb en vloed. In de Nederlanden is er niemand onder de indruk van de normale cyclus van eb en vloed, maar als deze cyclus verandert, zoals bij het springtij, heeft iedereen plots veel vragen over de oorzaak van deze verandering. Maar, zegt Bekker, men kan eigenlijk niet van een verandering spreken, want het is al altijd zo geweest en dus is het geen wonder meer. Als er dan echt vreemde zaken gebeuren, die niet altijd zo geweest zijn en waar in de geschiedenis geen precedenten van te vinden zijn, is de bevolking niet zozeer nieuwsgierig naar de oorsprong en de afkomst van het vreemde fenomeen, maar focust men vooral op de betekenis ervan. Verwondering over het nieuwe en het onbekende is de oorzaak van die grotere aandacht voor sommige fenomenen. Mensen kijken dagelijks naar de hemel, maar zien daar nooit Gods werk in. Tot een komeet aan de hemel schijnt, beseft men nooit welk een wonder de hemel wel niet is, zelfs zonder deze speciale evenementen. Het echte wonder, aldus Bekker, is immers de onveranderlijkheid van de hemel, omdat daar meer bewijs van de volmaaktheid in terug te vinden is. De uitgestrekte hemel, overal te zien, roept veel meer op tot nadenken dan de zeldzame verschijningen van kometen. Wat dagelijks te zien is, zingt de lof van de schepper, omdat ze een groter werk geweest zijn van de Schepper. 169 In hoofdstuk zesentwintig geeft Bekker een verklaring voor de grotere verwondering bij eenmalige gebeurtenissen. Wanneer mensen afdwalen van het rechtmatige pad heeft dit meestal te maken met de natuurlijke schrikachtigheid van mensen. Schrik en vrees kunnen zeer snel ontstaan bij de mensen door de aangeboren verdorvenheid en de blijvende dreiging van straf die op de zonde volgt. Dit leidt ertoe dat de natuurlijke reactie op zeldzame gebeurtenissen de vrees voor het kwade is, eerder dan
169
B. Bekker, Ondersoek, pp. 74-77.
52
de hoop op iets goeds. De ziel is te zwak om de hartstocht te regelen en niet iedereen heeft voldoende kennis of oefening gehad om dit te leren. Een van de beste voorbeelden hiervan stamt volgens Bekker al uit Christus’ tijd. Toen de gelovigen hem over het water zagen lopen, dachten menig mensen ook dat het een spookverschijning was. Hetzelfde probleem ziet men bij de wederopstanding van Christus: ondanks de uitgebreide voorbereiding die Christus aan zijn apostelen probeerde mee te geven, konden velen niet geloven dat het geen geest was. Mensen zullen altijd eerder geneigd zijn om het bovennatuurlijke te zien waar dat mogelijk is, meer dan de rationele en natuurlijke verklaringswijze te zoeken. Daarom oordeelt Bekker dan ook dat de menselijke zwakheid een bron van gevaarlijke en belachelijke interpretaties is, die steeds wonderen ziet waar er eigenlijk geen zijn. 170 De schrik en vrees waarover Bekker het had in het vorige hoofdstuk, vormen in hoofdstuk zevenentwintig samen met onwetendheid de gronden waarop het bijgeloof rust. Het specifieke bijgeloof waarover Bekker het heeft, bestaat uit geloof in een god, wiens mogendheid en gerechtigheid gevreesd moeten worden. Ze zien God op de verkeerde plaatsen en vereren zijn schepping als een schepper. Ze volgen dus een verkeerd pad, grotendeels uit onwetendheid. Niet alleen zullen ze gestraft worden door God, ze straffen ook zichzelf door het kwade te zien in zaken die eigenlijk goed zijn en zo van alles bang te zijn. Er kan niet met deze bijgelovigen geargumenteerd worden, aldus Bekker, omdat ze weigeren om naar de rede te luisteren en andere meningen dan die van henzelf verwerpen. Het misleidbare volk wordt zo het slachtoffer van geslepen bedriegers die de zeldzame gebeurtenissen, zoals kometen, aangrijpen om het bijgeloof te verspreiden. Voor Bekker lijkt de Rooms-Katholieke Kerk ook onder dit bijgeloof te vallen, want hij weigert om uitgebreid in te gaan op de interpretaties die “het Pausdom en het verbasterd christendom” gemaakt hebben van eerdere fenomenen, zoals zons- en maansverduisteringen. De grootste dreiging komt wel van zeer nabij volgens Bekker, omdat zelfs het volk van de gezuiverde godsdienst, beïnvloed wordt door het Paapse en
heidense
geloof
omtrent
de
kometen.
Dit
zorgt
voor
verdeeldheid
binnen
de
godsdienstgemeenschap, omdat sommigen met andere standpunten rond die kometen vaak beschimpt worden en men zo het risico loopt dat het ware geloof en de eeuwige zaligheid zo omver gestoten worden. Bekker zegt dan ook dat het zijn belangrijkste doel is om Gods genade te helpen bevorderen binnen zijn geloofsgemeenschap, om zo zijn bezorgdheid over de veiligheid van zijn godsdienst te uiten.171
170 171
B. Bekker, Ondersoek, pp. 77-80. B. Bekker, Ondersoek, pp. 80-81.
53
Nieuwsgierigheid en lichtgelovigheid zijn de twee peilers van het bijgeloof die hoofdstuk achtentwintig bespreekt. Het lijkt maar logisch om te vragen waarom de onwetende mens zo sterk op zoek gaat naar de betekenis van kometen, terwijl de oorsprong en de aard ervan weinig vragen oproepen. Bekker legt de oorzaak hiervan bij de aangeboren nieuwsgierigheid van de mens en het streven naar meer wijsheid dan eigenlijk hoort. Die nieuwsgierigheid bereikt een hoogtepunt als het over de toekomst gaat en is veel sterker dan de nieuwsgierigheid naar het verleden. Om kennis over de toekomst te bereiken, is de mens immers bereid om veel verder te gaan dan aanvaardbaar is. God vragen wat de toekomst brengt volstaat niet om deze nieuwsgierigheid te bevredigen, dus wendt men zich tot tovenaars en ander bijgeloof, zoals waarzeggers. Bekker houdt vast aan de kennis die God ons geschonken heeft omtrent de toekomst en stelt dat dit moet volstaan omdat het eindeloos vernuft der mensen anders naar te veel gevaren zal leiden. Door verder te willen kijken dan God ons toelaat, loopt men immers het risico dat wat we zien vals en verdraaid is. Dit staat meermaals in de Bijbel vermeld en Bekker weigert om buiten de Bijbel te treden. Het tweede probleem dat in dit hoofdstuk besproken wordt, is de lichtgelovigheid van de mens. Die lichtgelovigheid zorgt voor grote onzekerheid, want enkel oprecht geloof is vaste grond en een bewijs van bepaalde zaken. Nieuwsgierigheid zorgt ervoor dat de kritische geest verminderd wordt, waardoor men het onderscheid tussen het waarschijnlijke en het ware niet langer kan maken. Al deze dwalingen zorgen ervoor dat de menselijke geest niet meer vatbaar is voor de waarheid van Gods wonderen, die onfeilbaar geopenbaard zijn in het Boek der Natuur en de Heilige Schrift. Bekker pleit ervoor om te aanvaarden dat het menselijke verstand begrensd is en dat er een aantal zaken zijn die het menselijk begrip gewoon te boven gaan. Als dit niet het geval zou zijn en de mens alles zou kunnen begrijpen, zou dit de deur openzetten voor een wankel geloof en een complex systeem van de hemellichamen, dat ook alweer niet voor iedereen begrijpbaar is. Nu al worden er een aantal dingen algemeen aanvaard die eigenlijk niet honderd procent correct zijn, zoals bepaalde oude volkswijsheden. Bekker plaatst deze wijsheden echter binnen een Rooms-Katholiek discours en stelt dat deze Paapse waarheden geen plaats meer hebben binnen het nieuwe geloof en de nieuwe stijl die ondertussen al 100 jaar oud is. Behoorlijk fel besluit Bekker dan ook dat het zonde en schande is dat christenen zich nog tot zo’n onnozele zaken laten verleiden, en dat daarin het bewijs ligt van de lichtgelovigheid van de mensen die het mogelijk maakte om zo’n belang aan kometen te hechten.172 Hoofdstuk negenentwintig heeft het dan weer over de kenmerken van de menselijke kennis, en hoe deze kenmerken leiden tot een grotere ontvankelijkheid voor bijgeloof. Kennis is volgens Bekker 172
B. Bekker, Ondersoek, pp. 82-84.
54
immers zoals oogsten. Niet elk land kan dezelfde voedingsmiddelen voortbrengen, waardoor er een uitwisseling moet plaatsvinden om het dieet te vervolledigen. De uitgebreidheid van de menselijke kennis en de specifieke talenten van ieder mens noodzaken dan ook een kennisuitwisseling onder mensen. Het is immers onmogelijk om alle kennis te bereiken zonder zich op het oordeel en het onderzoek van anderen te beroepen, zoals men niet alleen een huis kan bouwen maar daar de expertise van verschillende beroepen voor nodig heeft. Daarom, zegt Bekker, wil hij in dit geval mild zijn en het toelaten dat niet iedereen in staat is om de Wonderen van de Heer zelf te onderzoeken en te begrijpen, en zich beroepen op de expertise van anderen. Dit betekent echter niet dat men zonder onderscheid andermans leerstellingen mag aanvaarden. Men moet immers de best gekwalificeerde persoon zoeken, als het nu over alledaagse dingen zoals een nieuw kleed gaat, of over de leerstellingen van het geloof. Volgens Bekker is dit eerder problematisch als het over de kometen gaat, omdat niet iedere meester in de sterrenkunde er dezelfde mening op na houdt. Toch acht hij het afdoende bewezen dat de meesten (en de voornaamsten) van die meesters de betekenis van kometen ontkennen. Als de meesters onderling al geen oplossing vinden, aldus Bekker, is het absurd om te denken dat filosofen of historici wel kunnen bepalen wat de betekenis van kometen is. Bekker verwacht wel van zijn lezer dat ze een scherp onderscheid kunnen zien als het over de kwaliteiten van theologen en filosofen gaat. Hij weet dat zijn stuk relatief ontoegankelijk is, of in zijn eigen woorden “het getal der genen die dit stuk verstaan dan iemand wel denken moght”. Dit komt omdat hij getracht heeft om zelf een zo uitgebreid mogelijke kennis te hebben van zijn onderwerp, in tegenstelling tot sommige andere schrijvers. Hij kan immers een uitgebreid voorbeeld geven van een schrijver die duidelijk niet voldoende op de hoogte is van de werking van de hemel om de baan van de komeet correct te omschrijven. Tot Bekkers grote spijt zijn er te veel mensen die deze leraars zonder bewijzen geloven, enerzijds omdat ze de titel van “leraar” dragen, anderzijds omdat ze in hun eigen werk vaak zeggen dat ze betrouwbaar zijn en het doen uitschijnen alsof de Schepper het geheim van zijn werkwijze aan hen uitgelegd heeft. De wereld laat zich door naam en schijn bedriegen, want deze leraars beroepen zich vaak op elkaar zonder ooit hun bronnen aan het woord te laten. Als slot moedigt Bekker iedereen aan om de waarheid te blijven zoeken en zijn ideaal vast te houden: “Maar die waarheid soekt omdat het waarheid is, die uit sijne eigene oogen siet, schoon hy weinig metgesellen heeft, die laat sich door geen domme kraght van geleerde namen overvallen”.173 Hoofdstuk dertig is het laatste hoofdstuk dat een argument zal aanbrengen, vooraleer Bekker overgaat tot de conclusie. Een laatste probleem dat hij wil aanhalen, is de alomtegenwoordigheid 173
B. Bekker, Ondersoek, pp. 85-89.
55
van de vooroordelen dat de volledige wereld geschapen is voor het goed van de mens. De mens denkt dat alles voor hem gemaakt is. Bekker geeft toe dat het in de Bijbel soms lijkt alsof de volledige Schepping rondom de mens gedaan is. Toch mag men niet vergeten dat bijvoorbeeld de maan ook ten dienste staat van de dieren. God heeft de mens gehuisvest op een plaats waar hij het hele uitspansel kan zien, en zich wonderlijk kan vermaken door de hemel te bekijken. Dat betekent echter niet dat al dit vermaak enkel en alleen voor de mens geschapen is, want de mens bezit niet alles wat hij ziet. Hoewel de mens gebruik kan maken van de schepping, betekent dit niet dat de hele schepping op de mens gericht is. De mens kan immers niet alles zien vanuit hun oogpunt, laat staan dat ze alles zouden kunnen begrijpen. Bekker probeert nu om zijn tekst zo duidelijk mogelijk te maken, zodat ook de ongeoefende lezer kan inzien dat hij de lichten die hij aan de hemel kan zien een grotere betekenis moet geven dan ze op het eerste zicht voor de gewone mens hebben. Wat we zien van de hemellichamen is immers sterk vervormd door de afstand die ze hebben tot de aarde. Daarnaast merkt Bekker op dat het zinloos is om de zon en de maan enkel te zien als lantaarns. Waarom zouden ze immers zo groot gemaakt zijn als ze enkel dienen om de wereld te verlichten? Omdat God de hemellichamen geschapen heeft, kan men ervan uitgaan dat ze perfect gemaakt zijn voor het doel dat ze nastreven. Hun grote complexiteit wijst er dus op dat het doel complexer is dan enkel de aarde te verlichten, waardoor hun aanwezigheid in de hemel niet enkel voor het nut van de mens bestemd is. Er is nog zoveel aan de aarde dat de mens onbekend is en dagelijks doet men nieuwe ontdekkingen, verwondert men zich over zaken die men niet eerder opgemerkt heeft. Daarom vraagt Bekker zich af als alles wel enkel voor de mens geschapen kan zijn, als de mens niet de volledige kennis over de schepping heeft. Graag wil Bekker zijn lezers dus waarschuwen om op te letten voor dergelijke grootse inbeeldingen, omdat ze daarmee het gevaar lopen om geringschattend met de schepping om te gaan. Als men alle opmerkingen van Bekker in het achterhoofd houdt, zo schrijft hij, zullen zijn lezers niet meer zo hard schrikken de volgende keer een licht aan de hemel gaat schijnen.174
6.4 Naar eigen godvrucht en vermogen (Hoofdstuk eenendertig).
In hoofdstuk eenendertig zegt Bekker dat zijn werk gedaan zou zijn, moest hij niet vrezen dat sommigen zijn mening, hoewel het volgens hem op vaste gronden rust, zouden gebruiken om hem van ongodsdienstigheid en ketterij verdacht te maken. Toch vreest hij hier niet te erg voor, want ware godsdienst berust op de waarheid en zoeken naar de waarheid is precies wat hij gedaan heeft.
174
B. Bekker, Ondersoek, p. 89-93
56
Om zijn godvrucht aan te tonen, zal hij duidelijk aangeven wat dan wel de reactie moet zijn die fenomenen zoals kometen in het christelijke hart doen ontstaan. Als Bekker een komeet aan de hemel ziet, een zeldzaam schepsel met een staart, merkt hij dit fenomeen op met verwonderen, maar denk niet dat het een teken is. Dit is immers niet zichtbaar. Als hij dan zoekt binnen zijn kennis wat het is, vind hij geen correct antwoord, enkel de vergelijking met sterren en stralen die hij eerder aan de hemel gezien heeft. Hij heeft de komeet ook bij daglicht en bij maanlicht gezien, met regenbogen op de achtergrond, steeds bij andere omstandigheden. Kometen kunnen niet vergeleken worden met donder en bliksem, omdat je onweer kan voelen en ze vaak zichtbare schade aanrichten. Kometen hebben geen merkbare gevolgen. Daaruit concludeert Bekker dat het doel van de kometen is om de blik van de mens te richten op alle wonderen die God geschapen heeft. Het is enkel op die manier dat een komeet tot een teken verwordt. Het is geen teken van God, maar een teken voor Bekker, om hem te herinneren aan zijn achteloosheid bij het beschouwen van de goddelijke wonderen en hem aan te sporen om aandachtiger naar de wereld om zich heen te kijken. Deze les valt meermaals uit de Bijbel te halen, vooral in de Psalmen en in het Boek van Job. Daar staat immers dat er genoeg te zien en te doen is met de “gewoonlijke” werken van de Almachtige, vooraleer men zich bezig moet houden met de ongewone zaken. Als men zich daar niet aan kan houden, moet men de toorn van God vrezen, want hij zal hen vragen stellen die zij onmogelijk kunnen beantwoorden. De mens heeft te veel de neiging om te lopen voor men kan staan en moet dringend leren om zich eerst bezig te houden met de basis van de hemel, zoals de zon, de maan en de sterren. Zelfs het kleinste deel van de Schepping, dat voor de mens zichtbaar is, is nog te groot om te bevatten met het kleine menselijk verstand. Bekker neemt afscheid van zijn lezers met de hoop dat ze inzien dat er werk op hen wacht. Er is nog veel om te leren en om te doen, zodat het vermeden kan worden dat Gods Woord misbruikt wordt door onkunde over zijn werken. Als men het onderscheid tussen spirituele en natuurlijke zaken blijft behouden, zal men leren om niet lasterlijk om te gaan met de dingen die niet geweten zijn. Het is immers een schande dat een zeevaartnatie als de Republiek zo’n lage kennis heeft van de sterrenhemel. Bekker vindt dat geen enkele verkondiger van Gods woord daaraan mag beginnen zonder dat hij voldoende kennis heeft over Gods werken. Te veel predikanten hebben daar naar Bekkers mening voor gekozen omdat ze verwachtten daar het grote geld mee te verdienen, eerder dan omdat ze de grootsheid van God onder de mensen wilden brengen. De mens heeft niet voldoende respect voor de schepping en beseft niet voldoende dat de zon en de maan een hogere functie hebben dan enkel de tijd aanduiden voor de mens. De hemellichamen zijn immers uitingen van de grootsheid die God is. De mens is lui geworden en kan zich niet meer redden
57
met enkel de natuur: stadslui, bijvoorbeeld zijn in tijd verloren zonder klokken in de nabijheid. De belangrijkste bedoeling van Bekkers boek is dan ook om de mensen in te laten zien dat de kennis van de natuur het hoogtepunt van alle wetenschap is, qua zekerheid en vermakelijkheid maar ook qua nut. Er is geen krachtigere manier om de Schepper te verheerlijken. Als iedereen naar de kometen kijkt zoals Bekker dat doet, zou men daarin, en bij uitbreiding in de hele natuur, zijn onnaspeurbare wijsheid en de kracht van zijn almachtige hand kunnen zien. Het is de krachtigste getuigenis van zijn goedheid en de snelste manier om de onwetendheid en onwaardigheid van de mens te herkennen. Kijk van aan Gods voetbank naar boven, aldus Bekker, en volg de weg die de sterren ons aangeven. De enige manier om volkomen begrip en een allesziend oog te bekomen, komt volgens Bekker voort uit een grondige kennis van beide boeken. Het Boek van de Natuur en het Boek van Genade vormen samen een geheel om de werken van de Schepper te aanschouwen in al hun glorie en stellen de mens in staat om de ogen te openen en in te zien hoe blind voor verwondering zij wel niet geweest zijn. Dit zal veel verschil uitmaken als de dag nabij komt waarop enkel Gods troon nog verlicht is en alle zondaars blijvend in de duisternis moeten verkeren.175
6.5 De tijd heeft alle antwoorden, herhaling (Hoofdstuk tweeëndertig).
In de tweede druk van Bekker’s Ondersoek is nog een extra hoofdstuk bijgekomen. In hoofdstuk tweeëndertig zet Bekker de gebeurtenissen tussen de eerste publicatie van het werk en het schrijven van dit nieuwe hoofdstuk netjes op een rijtje. Zo merkt hij op dat er in de voorbije zes jaar wel een aantal dingen veranderd zijn, maar geen ervan waren indringend genoeg om toegeschreven te worden aan zo’n magnifieke hemelverschijning. De meeste van die veranderingen waren zelfs eerder positief te noemen. Het is ook makkelijk om de voorspellingen die gedaan zijn te duiden na de feiten waarmee ze vereenzelvigd worden. Het argument dat ook de Bijbelse profeten niet volledig verstaan werden tot wat zij profeteerden uitkwam, wordt door Bekker wel aanvaard, maar men moet beseffen dat er een onderscheid is tussen niet volledig en helemaal niet. De voorspellingen die men gedaan heeft naar aanleiding van de kometen in 1680, 1681 en 1682 zouden volgens Bekker meer accuraat geweest zijn moest men gewoon gegokt hebben wat de mogelijke gebeurtenissen konden zijn die zij voorafgingen. De rol die de kometenlezers volgens Bekker spelen, resulteert niet alleen het misbruiken van Gods werk, maar zorgt er ook voordat dat werk onbruikbaar wordt voor anderen. In plaats van God te 175
B. Bekker, Ondersoek, pp. 94-98.
58
verheerlijken, verijdelen ze Zijn werken. Dit zijn de allerlaatste woorden die Bekker heeft voor zijn lezers, die hij nogmaals wil aanmanen om kometen en de andere wonderen die van God komen te gebruiken zoals God dat bedoeld heeft. Hopelijk, zo stelt Bekker, zal de Heer iedereen bewaren voor achteloosheid en bijgeloof over zijn onbegrijpelijke werken en ervoor zorgen dat iedereen via zijn werk in de mogelijkheid gesteld wordt om God te aanschouwen zoals hij eigenlijk is.
59
3. Analyse van Bekkers Ondersoek. 1. Algemeen.
Na deze uitvoerige inhoudelijke bespreking van Balthasar Bekkers Ondersoek van de betekeninge der Kometen is het handig om bepaalde essentiële kenmerken van het traktaat nog eens te bespreken. De sterk logische opbouw van de tekst is er daar een van. Bekker bewijst telkens weer een punt en bouwt dan daarop verder om een volgende punt op te nemen. Zo staat ook vaak in de tekst dat “hij dit punt afdoende bewezen acht”. Het volledige werk is dan ook sterk teleologisch van inslag, en de lezer kan duidelijk merken dat Bekker naar zijn uiteindelijke conclusie toewerkt. Zoals al eerder vermeld kan het werk van Bekker in verschillende componenten opgedeeld worden. Een belangrijk deel van Bekkers argumentatie rust op het feit dat kometen geen tekens zijn, noch betekenisdragers. Hiervoor trekt hij dan ook een groot deel van zijn tekst uit. Hij beseft dat zijn lezers niet altijd even geschoold zijn in de wetenschappen en probeert dit te verhelpen door zeer veel aandacht te besteden aan een aantal basisbegrippen van de sterrenkunde. Daarnaast zet hij een aantal van de belangrijkste theorieën over de hemel uiteen. Hij varieert van de Klassieke Oudheid tot zijn contemporainen. Het werk van Bekker getuigt dan ook van zijn grote belezenheid. Hij mag het niet eens zijn met de theorieën die zijn tijdgenoten poneren, hij respecteert hun mening wel en probeert hun standpunten op een relatief objectieve manier weer te geven. Doorheen de gehele tekst blijft de notie van een onderscheid tussen het Boek der Natuur en het Boek der Schriftuur duidelijk aanwezig. Dit valt ook op te merken in de opbouw van zijn tekst. Waar hij eerst 10 hoofdstukken de tijd neemt om kometen te kaderen in het Boek der Natuur, gaat hij vanaf hoofdstuk veertien verder met de Heilige Schrift. Waar voorheen Bijbelcitaten gebruikt werden om bepaalde zaken te duiden, gebruikt Bekker nu de Bijbelexegese als het ultieme argument. Men kan immers moeilijk uitspraken doen over de Bijbel zonder de Schrift daarbij te betrekken. Toch gaat het gebruik dat Bekker maakt van de Schrift nog veel verder. Aan de hand van de relatie die sommigen hebben met de Bijbel, en de methode van lezing die ze gebruiken, evalueert hij hun standpunt ten opzichte van het Boek der Natuur. Zij die geneigd zijn om Bijbelse teksten aan interpretatie te onderwerpen, zijn ook eerder geneigd om de verschijnselen in de natuur en dan specifiek aan de hemel te gaan interpreteren. Dit is bijzonder duidelijk als Bekker in hoofdstuk 20 een van de argumenten van zijn tegenstanders gaat weerleggen. Zij die duidelijk op zoek gaan naar kometen in de Bijbel, zijn ook degenen die in het Boek der Natuur op zoek gaan naar tekens. Uiteindelijk kan geconcludeerd worden dat Bekkers tekst niet zozeer een onderzoek is naar de betekenis van kometen, maar eerder een waarschuwing voor de bevolking die geloof hecht aan de 60
interpretatie van kometen. Bekker put uit de Bijbel om zo zijn toehoorders ervan te overtuigen om terug te keren naar het rechtmatige pad, dat van het juiste geloof. Zijn conclusie is uiteindelijk ook dat kometen op zich geen betekenis hebben gekregen van God, maar dat er wel een zekere waarde aan kan gehecht worden vanuit zijn geloofsovertuiging. Het is echter belangrijk om deze waarde in relatie te zien tot zowel het Boek der Natuur als de Heilige Schrift. De menselijke zwakte zorgt voor een hoge vatbaarheid voor sterrenwichelarij en andere vormen van magie. De geest moet deze zwaktes overkomen om zo een werkelijk godsdienstig leven te leiden. Bekker stelt dat kometen hier een bijzondere hulp kunnen zijn. Kometen, en bij uitbreiding het hele Boek der Natuur, kunnen dienen als een constant aanwezige herinnering aan God. De Schepping is een teken van God dat de mens steeds met zich meedraagt. Overal waar gekeken wordt, is de almacht en de goedheid van de Schepper duidelijk zichtbaar. Op die manier krijgen kometen wel degelijk betekenis, maar men moet beseffen dat deze betekenis voortkomt uit het geloof van de toeschouwer. Als een toeschouwer met heidense geloofsovertuigingen naar kometen kijkt, zal hij immers iets anders zien dan de orthodoxe calvinist. Het betekende komt dus voort uit de ontvanger, niet uit de zender van het verschijnsel.
2. Protestantisme.
Doorheen zijn hele traktaat valt op te merken dat Bekker duidelijk in de protestantse traditie geschoold is. Vaak maakt hij opmerkingen over het Paapse bijgeloof en de dwalingen van de paus. Daarnaast is zijn grote Bijbelvastheid typisch voor de idealen van het calvinisme. Sola Scriptura, of enkel de Bijbel is daar immers een grondregel. Een aantal malen maakt Bekker een onderscheid tussen de protestantse geloofsgemeenschappen en die van de Katholieke Kerk. Ook in De betoverde weereld zou hij meermaals opmerken dat bijgeloof in de Nederlanden zo goed als verdwenen is, terwijl het in de omringende katholieke landen nog woekert.176 Het lijkt typisch te zijn voor de protestantse gemeenschap om het aantal mirakels en wonderen sterk beperkt te houden. Uiteraard worden de Bijbelse wonderen nog steeds als mirakels gezien, omdat deze een directe manifestatie van de Heer waren door een eenmalige ingreep in Zijn eigen orde. De eigentijdse verschijnselen waren voor de protestanten doorgaans heel wat moeilijker te classificeren.
176
H. De Waardt, “Prosecution or defense: procedural possibilities following a witchcraft accusation in the province of Holland before 1800”, in: M. Gijswijt-Hofstra en W. Frijhoff (eds.), Witchcraft in the Nederlands from the fourteenth to the twentieth century, Rotterdam, Universitaire Pers, 1991, p. 87.
61
Onverklaarbare genezingen en opmerkelijke hemeltekens, om enkele voorbeelden te geven, waren al dan niet mirakels naargelang de religieuze achtergrond van de beschouwer.177 Van Deursen zou hierover zeggen dat de wonderen in de calvinistische confessie nagenoeg geschiedenis geworden waren. Waar binnen het katholicisme het wonder nog steeds aanwezig was in het dagelijkse leven, was er binnen het calvinisme amper plaats voor buiten- of bovennatuurlijke gebeurtenissen.178 Zowel het Katholicisme als het Protestantisme waren op het einde van de zeventiende eeuw bezig met een hervorming van het volksgeloof, zoals de toewijding van het gewone volk aan spreuken, betoveringen en waarzeggerij. De Protestantse kerken gingen hier vaak nog iets verder in, omdat ze verschillende katholieke rites zagen als amper verhulde heidense rituelen. Zo geloofden de protestanten dat de Katholieke Kerk in haar vroegste ontstaansjaren de heidense gebruiken in verband met kometen hadden overgenomen om zo grotere groepen te kunnen bekeren. Daarom zagen sommigen onder hen, waaronder Pierre Bayle, het gebruik van kometen als goddelijke tekens als niets meer dan folklore-versie van het christendom. Toch dient het opgemerkt te worden dat dit geen algemeen aanvaard standpunt was en dat de mening van verschillende predikanten hierover ernstig kon verschillen.179
3. Descartes’ Visie op kometen.
Descartes’ visie op kometen was radicaal tegengesteld aan die van Aristoteles. Volgens Descartes hadden kometen immers geen plaats in de lucht, zoals Aristoteles voorstond, maar in de hemel. Door ze in de hemel te plaatsen, konden het geen uitwasemingen van de aarde zijn. Bekkers interpretatie van het systeem van Descartes stemt grotendeels overeen met de visie van Descartes zelf. Kometen zijn een samenraapsel van allerhande deeltjes, die in de periferie van de draaikolken samenklonteren. Hun beweging is onregelmatig en hun zichtbaarheid wordt veroorzaakt door de refractie van het zonlicht. Voor Descartes waren kometen geen eeuwige scheppingen, maar lichamen die aan de wetmatigheden van het universum onderhevig waren. Kometen zijn dus niet langer bijzondere gebeurtenissen die enkel verklaard kunnen worden in hun uniciteit. In plaats daarvan worden ze epifenomenen, uitingen van de eigenlijke oorzaken zoals de natuurwetten, die niet waargenomen konden worden. In Descartes’ visie op het onderscheid tussen het Boek der Nature en de Heilige Schrift wordt de natuur volledig ontdaan van haar semiotische karakter en worden alle 177
E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, pp. 18-19. Van Deursen, Mensen van klein vermogen, p. 276. 179 S. Schechner-Genuth, Comets, p. 125. 178
62
Bijbelse referenties irrelevant. Deze radicale visie zou niet doorgetrokken worden door Balthasar Bekker.180
4. Bekker en het cartesianisme.
De Nederlandse Republiek wordt traditioneel door historici gezien als een incubator voor de Verlichting. Op het einde van de zeventiende eeuw heerste er immers een relatief tolerante atmosfeer, waarbinnen verschillende van de grootste geesten van die tijd, zoals Descartes, Locke en Spinoza, konden leven en schrijven. Het cartesianisme zou dan ook nergens sneller en vroeger verspreiden dan in de Republiek. In datzelfde cartesianisme ligt volgens sommigen dan ook de basis voor de seculiere en rationele blik op de wereld die de Verlichting zo sterk kenmerkt.181 Het cartesianisme zou aan de basis liggen van en meespelen in heel wat theologische disputen. De strikte scheiding tussen de materiële en geestelijke wereld had immers serieuze implicaties voor bepaalde onderdelen van het geloof. Dit zou ervoor zorgen dat het cartesianisme eerder geadapteerd werd door sommige strekkingen in de theologische debatten van dat moment, dan een overname van het volledige systeem.182 De ideeën van Descartes hadden ook een aantal hevige tegenstanders, waaronder Gijsbertus Voetius. Deze zag het cartesianisme niet enkel als een dreiging voor het orthodoxe geloof, maar ook voor de sociale en politieke orde. Daarnaast was het cartesianisme een rechtstreekse aanval op de Aristoteliaanse vormendoctrine.183 Hoewel Voetius ook het onderscheid tussen een Boek der Natuur en een Boek der Schriftuur maakte, zouden kometen bij hem een uiting zijn van Gods gramschap. Met Bekker deelt hij zijn afkeer voor alles wat waarzeggerij, sterrenwichelarij en idolatrie is. Ook hij was een overtuigd protestant, die het pausdom en de heidense afgodendienst veroordeelde. Het verschil tussen Bekker en Voetius, hoewel ze geen tijdgenoten waren, ligt in hun aanvaarding van het cartesianisme en het feit dat Voetius wel kometen terugvindt in de Bijbel. Beiden verwijzen naar dezelfde teksten maar geven er een andere interpretatie aan.184 Een andere tegenstelling tussen Voetius en de Nederlandse cartesianen was de status van het geloof. Waar het geloof bij Voetius expliciet was en de betekenis van de Schrift letterlijk, objectief en duidelijk is, stelden de cartesianen dat het geloof impliciet was. De pure rede kon niet gebruikt worden om het geloof te benaderen, omdat bepaalde elementen van dat geloof niet redelijk waren.
180
E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, pp. 153-155. A. Fix, “Balthasar Bekker and the Collegiants”, p. 527. 182 A. Fix, “Balthasar Bekker and the Collegiants”, p. 528. 183 A. Fix, “Balthasar Bekker and the Collegiants”, p. 531. 184 E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, pp. 143-147. 181
63
Daarom zou een rationele benadering van de Bijbel onvermijdelijk leiden tot een interpretatie van bepaalde zaken. Interpretaties kunnen variëren en hebben daarom geen specifieke autoriteit meer. De band tussen de rede en het geloof was substantieel en interpretatief, eerder dan instrumenteel. Deze visie op het geloof werd door de volgelingen van Voetius vaak aanzien als een pad dat naar subjectivisme en atheïsme kon leiden. Dit zou tot gevolg hebben dat de Nederlandse cartesianen vaak veel moeite deden om zich als orthodoxe calvinisten te profileren.185 Deze profilering valt ook duidelijk op te merken in Bekkers Ondersoek. Hij herhaalt vaak dat hij enkel tracht om de godsdienst te herstellen in haar oude glorie en dat niet hij afdwaalt van het pad naar verlossing, maar net zij die hem dat verwijten de zondaars zijn. 186 Tot Descartes’ grote spijt werd de orthodoxie van de cartesianen vaak bewezen door een strikt onderscheid te maken tussen filosofie en theologie. Deze strikte scheiding tussen de sferen van rede en geloof werd door Descartes zelf een aantal malen veroordeeld. Ook deze scheiding valt te kaderen in het onderscheid tussen het Boek der Natuur en het Boek der Schriftuur. Waar de rede geen enkele invloed heeft op het Boek der Schriftuur, zou de theologie dan ook geen enkele invloed mogen hebben op de natuurwetenschappelijke waarheid. 187 Bekker wordt vaak de meest controversiële cartesiaan van allemaal genoemd. Doorheen zijn hele carrière als predikant zou Bekker de rol van verdediger van het cartesianisme opnemen. Ook hij zou vasthouden aan een strikte scheiding tussen filosofie en theologie en in zijn De philosophia Cartesiana admonitio stellen dat Descartes zelf dit onderscheid maakte. Beiden hebben een eigen rijk van waarheid. Bekker zou dan ook volhouden dat theologie en de Openbaring nooit aan de rede onderworpen mogen worden. In Bekkers interpretatie van het cartesianisme bestond er immers een duidelijk onderscheid tussen filosofie en theologie. Daarnaast kunnen de waarheden van de rede nooit in tegenspraak zijn met de waarheden van de openbaring omdat God de enige auteur van de waarheid is in beide rijken, zodus kan er enkel harmonie zijn tussen de verschillende waarheden.188 De belangrijkste rol die het cartesianisme speelt in Bekkers redenering is het onderscheid tussen de geestelijke en de materiële wereld. Het is godslastering om hemellichamen invloed te laten hebben op menselijke zaken. Dit voorrecht komt immers enkel God toe. Al in zijn Ondersoek ziet men dus de kiemen van zijn aanval op alle volkse heidense praktijken en bijgeloof, tevens zijn meesterwerk. In De betoverde weereld zou Bekker een einde maken aan het geloof in de duivel. Dit valt te kaderen in een ideologisch debat dat al langer aan de gang was.189
185
A. Fix, “Balthasar Bekker and the Collegiants”, pp. 531-532. B. Bekker, Ondersoek, passim. 187 A. Fix, “Balthasar Bekker and the Collegiants”, pp. 532-533. 188 A. Fix, “Balthasar Bekker and the Collegiants”, pp. 534-535. 189 A. Fix, “Balthasar Bekker and the Collegiants”, p. 536. 186
64
In het laatste derde van de zeventiende eeuw waren er in Europa drie groepen die discussieerden over de plaats van het bovennatuurlijke in het menselijke leven en daaraan gekoppeld de werkelijkheid van de duivel, demonen, geesten en andere vormen van magie. De klassieke tegenstelling tussen conservatieven en progressieven werd uitgebreid door het opdelen van die progressieven in twee groepen. Enerzijds waren er de gematigden, anderzijds de radicalen.190 Het oorspronkelijke scepticisme van bijvoorbeeld Hobbes werd al snel uitgebreid door de opkomst van het radicalisme als filosofische stroming. Een typevoorbeeld hiervan is Spinoza, die stelde dat duivels niet konden bestaan en dat verhalen over geesten en demonen het beste voorbeeld waren van de neiging die de mens heeft om de wereld te vertellen zoals hij de werkelijkheid ziet, eerder dan zoals de werkelijkheid echt is. Spinoza zou nog vaak geciteerd worden in de debatten over het bestaan van het slechte, maar dan vaak om zijn gebrek aan ernst en bescheidenheid.191 Spinoza was immers de filosofische boeman van de Vroege Verlichting. Met zijn doctrine over de simpliciteit van het heelal zou hij er immers voor zorgen dat de Goddelijke Voorzienigheid geen rol meer kon spelen in de wereld.192 Rond 1650 waren er twee grote denklijnen te onderscheiden als het over het geloof in magie ging. Beide waren te kaderen in de aanwezige conceptuele aanval op autoriteit en traditie. Enerzijds waren er de eerder conservatieve standpunten, zowel gematigd als fundamentalistisch terug te vinden in de maatschappij, gesteund door de kerkelijke autoriteiten, de religieuze tradities en de alomtegenwoordige folklore van dat moment. Daar recht tegenover stonden de gematigd Verlichte Geesten, gesteund door de zogenaamde wetenschappelijke revolutie van dat moment. Hoewel de opkomst van het mechanische wereldbeeld en het empirisme van Locke ervoor zorgden dat er gezaagd kon worden aan de poten van het geloof in het bovennatuurlijke, konden ze er niet voor zorgen dat het geloof in geesten en magie volledig verdween. De meeste wetenschappers werkten immers aan een manier om bepaalde bovennatuurlijke zaken op te nemen in het uitbreidende raamwerk van wetenschappelijke rationaliteit.193 Enkel de radicalisten van dat moment, door hun tijdgenoten vaak neerbuigend atheïsten en naturalisten genoemd, durfden het aan om de traditionele begrippen over magie en alle praktijken die ermee te maken hadden af te vallen. Deze magische praktijken omvatten onder andere waarzeggerij en uitdrijvingen van kwade geesten bij bezetenheid, en waren niet beperkt tot de volkscultuur of de elitecultuur.194
190
J. Israel, Radical Enlightenment, p. 375. J. Israel, Radical Enlightenment, p 375. 192 J. Israel, Radical Enlightenment, p. 159. 193 J. Israel, Radical Enlightenment, p 376. 194 J. Israel, Radical Enlightenment, p 377. 191
65
In de Nederlanden zou het geloof in de duivel de grootste klap opvangen. Nergens anders was het hele proces zo ver gevorderd. Vaak werd dit proces gelinkt aan de opkomst van de Vrijdenkers, hoewel dit even vaak zou tegengesproken worden. Men mocht immers ook de invloed van de algemene vooruitgang van de filosofie en de geneeskunde niet vergeten. Verder zou Richard Bentley, een Newtoniaanse docent, opmerken dat twee van de sterkste boeken die hij over dit onderwerp gelezen had geschreven waren door predikanten, een ervan door Balthasar Bekker.195 Bekker vond het probleem van hekserij een ernstiger probleem dan dat van de kometenvrees. Beschuldigingen van hekserij konden immers leiden tot het verlies van levens.196 Doorheen het hele oeuvre van Bekker is het gebruik van zowel de rede als de Heilige Schrift een constante. Het onderscheid tussen het Werk van God en het Woord van God is een concept dat Bekker dankbaar blijft gebruiken, net zoals de scheiding van de materiële en geestelijke wereld. Net zoals Descartes zou hij alles in twijfel trekken en alle eerdere autoriteiten verwerpen.197 Enkel door zelf over de zaken te oordelen, kon kennis bereikt worden. Bekker zou twee zekerheden bereiken, God en de rationele mens. De rede leert ons dat er maar een God is, die een wereld gecreëerd heeft waarin geest en materie strikt gescheiden waren. De enige uitzondering op die regel is de mens, waarin God toestaat dat lichaam en geest met elkaar interageren. Bekker zou het cartesianisme dan ook gebruiken om zijn visie op het ware christendom te verdedigen en uit te dragen. Uiteindelijk zou Bekkers conclusie zijn dat er wel degelijk geestelijke aanwezigheden zijn in de wereld, maar dat deze volkomen invloedloos zijn op de materiële werkelijkheid. Kort samengevat kan dus gesteld worden dat Bekker probeerde om de cartesiaanse filosofie te verzoenen met de calvinistische theologie, met als belangrijkste doel het verzekeren en behouden van zijn eigen religieuze orthodoxie.198 Dit zorgt ervoor dat het fout zou zijn om Bekker te zien als de ware vader van het secularisme uit de Verlichting. Hoewel hij een krachtige aanval inzet op het volkse geloof in geesten, weigert hij om deze redenering radicaal door te trekken tot het geloof in God. 199
195
J. Israel, Radical Enlightenment, p. 377. A. Fix, “Balthasar Bekker and the Dutch Collegiants”, p. 536. 197 H. Van Ruler, “Minds, Forms and Spirits: The Nature of Cartesian Disenchantment”. In: Journal of the History of Ideas. Vol. 61 (2000), 3, p. 383. 198 A. Fix, “Balthasar Bekker and the Collegiants”, pp. 537-541. 199 A. Fix, “Balthasar Bekker and the Collegiants”, pp. 541-542. 196
66
5. Bekker en het Boek der Natuur.
Hoewel de ontstaanscontext van het Boek der Natuur er een is waarbij boekenwijsheid verworpen werd ten voordele van rationaliteit en zintuiglijke waarnemingen, is het belangrijk om op te merken dat Bekker hier niet aan deel nam. Voor Bekker was de Heilige Schrift nog altijd de belangrijkste bron van kennis. Daarnaast stond Bekker zeer wantrouwig ten opzichte van de kennis die verworven werd via waarneming. Ook in zijn Ondersoek zou hij verschillende malen de nadruk leggen op het onderscheid tussen het schijnbare en de werkelijkheid. Door de beperkte omvang van het menselijke verstand was het ook niet mogelijk om alles waar te kunnen nemen, aldus Bekker. Bekker lijkt ook een perfect samengaan van de visies van het cartesianisme en die van Huygens over het Boek der Natuur te zijn. Het zien van de natuur als een coherent betekenisdragend geheel lijkt sterk af te wijken van het cartesiaanse natuurbeeld. Het cartesiaanse ideaal kan gecombineerd worden met een bewondering voor wetmatigheden door God als leidsprincipe te nemen. Als God degene is die de wetmatigheden bepaalt, zoals bij de theodicee van Leibniz200, is God ook degene die verantwoordelijk is voor de verwondering die ontstaat bij het aanschouwen van de perfectie van de wereld. Dit valt perfect te kaderen binnen Leibniz’ “best mogelijke wereld”, waar het wonder van de Schepping net de Schepping zelf is. In de omvangrijke regelmaat valt Gods grootheid immers veel beter te lezen dan in eenmalige veranderingen. Bij Bekker is de band tussen beide boeken wel opmerkelijk losser dan bij zijn voorgangers. Het Boek der Natuur kan volgens Bekker ook perfect begrepen worden zonder een uitvoerige Bijbelkennis.201
6. Wonderen en de theodicee.
Een belangrijk aspect van iets tot wonder verklaren, ligt in de almacht van God. Met Augustinus’ De Civitate Dei werd de basis gelegd van wat ook Bekkers redenering lijkt te zijn. Volgens Augustinus is immers alles in de natuur toe te schrijven aan de hand van God. Wonderen en mirakels zijn zo niet strijdig met de natuur, maar vallen binnen de wil van de Schepper. Augustinus merkt, net zoals Huygens, op dat de zondige menselijke geest zodanig in elkaar zit dat er steeds meer aandacht is voor de afwijkingen dan voor de perfectie van het systeem.202 Deze denkwijze komt zeer sterk terug in Bekkers Ondersoek en wordt zelfs letterlijk weergegeven.
200
S. Nadler, The best of all possible worlds, pp. 78-108. E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, p. 34 202 E. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, p. 36. 201
67
68
DEEL III: CONCLUSIE. Doorheen de historiografie is bijzonder veel aandacht besteed aan de manier waarop de bevolking omging met bijzondere natuurverschijnselen. Een van deze natuurverschijnselen zijn de kometen. Vooral in de zeventiende eeuw zijn de reacties op kometen een bijzonder dankbaar onderwerp, omdat ze kunnen dienen als casus om de relaties tussen religie en wetenschap te bestuderen. Voor de Nederlanden is de recentste studie daarover die van Eric Jorink in zijn Het ‘Boeck der Natuere’ uit 2006. Dit werk kan gezien worden als de spitstechnologie als het over kometen, wetenschap en religie gaat. Volgens Jorink is Bekker de eerste theoloog die systematisch probeert te bewijzen dat de Schrift nergens over kometen spreekt. Hierbij is het belangrijk om op te merken dat dit stilzwijgen voor Bekker ook een bespreking van het fenomeen inhoudt. De afwezigheid van kometen in de Bijbel zegt evenveel over de waarde van kometen als moest er een letterlijke afwijzing van kometen als tekens in de Schrift staan. Jorink verwoordt Bekkers conclusies als volgt: kometen zijn noch natuurlijke tekens, noch expliciet in de Schrift terug te vinden. Uit de inhoudelijke analyse van Bekkers Ondersoek in deze thesis is duidelijk gebleken dat de ontkenning van kometen als tekens de kern is van Bekkers discours. Daarom is het bijzonder vreemd dat Jorink uiteindelijk besluit dat de waarde van kometen als tekens onveranderd blijft doorheen de zeventiende eeuw. De betekenis mag dan wel veranderd zijn, hun status als betekenaar blijft volgens Jorink dezelfde. Ook blijft God degene die het teken betekenis verleent. Waar het eerst tekens van een omineuze God waren, zijn het op het einde van de zeventiende eeuw tekens van een glorieuze God. Uit de inhoudelijke analyse van Bekkers Ondersoek mag wel geconcludeerd worden dat dit niet overeenstemt met Bekkers mening over de waarde van kometen. In het voorlaatste hoofdstuk van zijn Ondersoek merkt Bekker immers zeer nadrukkelijk op dat kometen enkel een betekenis krijgen door de verwondering die ze veroorzaken. De gever van betekenis is bij Bekker dus de gelovige toeschouwer, eerder dan de Schepper. Hoewel deze nuancering eerder semiotisch van aard is, moet ze toch aangebracht worden. Er lijkt immers een fundamenteel verschil te zijn tussen de betekenis van het woord “teken” bij Jorink en “betekeninge” bij Bekker. In Jorinks tekst wordt dit onderscheid niet voldoende duidelijk in de verf gezet en worden de tekens van een omineuze God op dezelfde hoogte geplaatst als Bekkers herinneringen aan de grootsheid van God. Hierdoor komt een deel van Jorinks conclusies in zijn derde hoofdstuk op losse schroeven te staan.
69
Daarnaast plaatst Jorink Balthasar Bekker in een lopend proces waarbij men afscheid neemt van de klassieke teksten in verband met kometen, om op te schuiven in de richting van pure Bijbelexegese. Ook hier kan men argumenteren dat Jorink niet voldoende rekening gehouden heeft met de persoon Bekker en de tijdsgeest en context waarin deze gestudeerd en gewerkt heeft. Bekker is immers eerder het product van de Reformatie en de ad fontes beweging die op dat moment aan de gang is. Sola scriptura is geen losse term als het over Balthasar Bekker gaat. Hoewel hij ook op zoek gaat naar tekens in het Boek der Natuur, blijft de Schriftuur de boventoon voeren. Het Boek der Natuur mag volgens Bekker immers niet geïnterpreteerd worden met eender welke regelset in het achterhoofd. . Zolang de natuur enkel admiratio oproept, kan eender welke leek God zien in de schepping. Als men op zoek wil gaan naar de diepere betekenis van bepaalde fenomenen, kan men dit niet zonder de Bijbel verwezenlijken. Voor verder onderzoek zou het bijzonder interessant zijn om de traktaten van andere auteurs die ingaan tegen de kometenvrees, zoals Pierre Bayle, op eenzelfde manier te bestuderen. Hoewel Jorinks boek een noodzakelijke andere interpretatie geeft voor het begin van de Verlichting, is dit slechts het topje van de ijsberg. Als men in zijn blik op het verleden kan afstappen van het Verlichtingsdiscours, kunnen immers heel wat nieuwe feiten aan het licht komen. Bij Balthasar Bekker lijkt het immers zo te zijn dat men enkel in zijn teksten gelezen heeft wat men wil weten. Het is pas vanaf en met Jorink dat Bekkers Ondersoek gerespecteerd wordt buiten een rigide discours. Het kan dan ook bijzonder waardevol zijn om te proberen verschillende auteurs te proberen lezen vanuit een aperspectieve objectiviteit.
70
Bibliografie Bronnen BEKKER (B.). Ondersoek van de betekeninge der Kometen, by gelegenheid van de gene die in de jaren 1681 en 1682 geschreven hebben / Dese druk is vermeerdert met een hooftstuk en een nareden. Hier is noch bygevoegd een berigt en naberigt aangaande de oost en west-vindingen voorgegeven van Lieuwe Willems Graaf, door den selfden auteur. Amsterdam, Jan ten Hoorn, 1692, 8 + 102 + 18 p. De Statenbijbel, via http://www.statenvertaling.net/. Laatst geconsulteerd op 4 augustus 2010. Willibrordvertaling, Schooleditie. De Bijbel. ’s Hertogenbosch, Katholieke Bijbelstichting, 2000, XXV + 1103 + 247 + 112 +108 + 65 p.
Literatuur BARTON (T.). Ancient Astrology. Londen, Routledge, 1994, XXV + 245 p. EVANS (J.). The history and practice of ancient astronomy. Oxford, Oxford University Press, 1998, 480 p. FIX (A.). “Angels, Devils, and Evil Spirits in Seventeenth-Century Thought: Balthasar Bekker and the Collegiants.” In: Journal of the History of Ideas. Vol. 50 (1989), 4, pp. 527-547. ISRAEL (J.I.). Radical Enlightenment. Philosophy and the Making of Modernity 1650-1750. Oxford, Oxford University Press, 2001, XVI + 810 p. JORINK (E.). Het ‘Boeck der Natuere’. Nederlandse geleerden en de wonderen van Gods schepping 1575-1715. Leiden, Primavera Pers, 2006, 510 p. KNUTTEL (W.P.C.). Balthasar Bekker, de bestrijder van het bijgeloof. ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1906, 368 p. NADLER (S.). The Best of All Possible Worlds. A story of philosophers, God and evil. New York, Farrar, Straus and Giroux, 2008, XII + 300 p. RULER (H. Van). “Minds, Forms and Spirits: The Nature of Cartesian Disenchantment.” In: Journal of the History of Ideas. Vol. 61 (2000), 3, pp. 381-385. SCHECHNER GENUTH (S.). Comets, Popular Culture and the Birth of Modern Cosmology. Princeton, Princeton University Press, 1997, XVI + 365 p. WAARDT (H. de). “Prosecution or Defense: Procedural Possibilities following a Witchcraft Accusation in the Province of Holland before 1800.” In: Gijswijt-Hofstra (M.) en Frijhoff (W.) (eds.). History of the Low Countries I: Witchcraft in the Netherlands from the fourteenth to the twentieth century. Rotterdam, Universitaire Pers, 1991, pp. 79-90.
71
72