FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
Witwasbestrijding in België: Een onderzoek naar de repressieve politiestrategieën
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (00903418) Balduck Nick Academiejaar 2013-2014
Promotor : Verhage Antoinette
Commissarissen : Vermeulen Gert Lammens Wim
Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef criminologische wetenschappen
Ondergetekende, Balduck Nick (00903418) geeft hierbij aan derden, zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen, [de toelating] [geen toelating] (schrappen wat niet past) om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden. Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na het titelblad. Datum: 18 augustus 2014
Handtekening: Balduck Nick
2
Inhoudstafel Lijst met gebruikte afkortingen Lijst met gebruikte tabellen Lijst met gebruikte figuren Voorwoord Inleidende beschouwingen ………………………………………………………………………………………… 9 1. Probleemstelling ………………………………………………………………………………………………….. 2. De criminologische relevantie ………………………………………………………………………………. 2.1. Theoretische relevantie …………………………………………………………………………………. 2.2. Praktische relevantie ……………………………………………………………………………………… 3. Theorie en onderzoek …………………………………………………………………………………………… 3.1. De rol van theorie in de masterproef …………………………………………………………….. 3.2. De rationele keuzetheorie van Cornish en Clarke …………………………………………..
9 12 12 12 13 13 14
Deel 1 : Literatuur onderzoek ……………………………………………………………………………………. 17 1. Witwassen ……………………………………………………………………………………………………………. 1.1. Definiëring van witwassen …………………………………………………………………………….. 1.2. Het witwasproces in drie fasen ……………………………………………………………………… 1.2.1. De inbrengfase ……………………………………………………………………………………. 1.2.2. De circulatiefase ………………………………………………………………………………….. 1.2.3. De investeringsfase ……………………………………………………………………………… 1.3. Frequent gebruikte witwastechnieken ………………………………………………………….. 1.3.1. Smurfing ……………………………………………………………………………………………… 1.3.2. Schermvennootschappen ……………………………………………………………………. 1.3.3. Offshore financial centers …………………………………………………………………… 1.3.4. Underground banking …………………………………………………………………………. 1.3.5. Cashtransporten …………………………………………………………………………………. 1.3.6. Het gebruik van money mules …………………………………………………………….. 1.4. Conclusie ……………………………………………………………………………………………………….
17 17 19 19 19 19 20 20 20 21 23 25 26 26
2. De witwasbestrijding ………………………………………………………………………………………….. 2.1. Wetgeving …………………………………………………………………………………………………….. 2.1.1. De Belgische wetgeving ………………………………………………………………………. 2.1.1.1. De repressieve wetgeving wetgeving……………………………………….. a. Artikel 505 Sw…………………………………………………………………………… b. De bijzondere verbeurdverklaring……………………………………………. 2.1.1.2. De preventieve wetgeving……………………………………………………….. 2.1.2. De vierde Europese richtlijn………………………………………………………………… 2.2. Belangrijke actoren bij de witwasbestrijding in België………………………………….. 2.2.1. De Cel voor Financiële Informatieverwerking……………………………………… 2.2.1.1. Enkele cijfers…………………………………………………………………………… 2.2.2. De politie……………………………………………………………………………………………..
27 27 27 27 27 29 32 35 36 37 40 43 3
2.2.2.1. Financieel economisch rechercheren………………………………………. 2.2.2.2. Het verloop van een witwasonderzoek……………………………………... 2.2.3. Het parket…………………………………………………………………………………………….. 2.2.4. Het COIV………………………………………………………………………………………………. 2.3. Internationale actoren……………………………………………………………………………………. 2.3.1. FATG…………………………………………………………………………………………………….. 2.3.2. Europol & Interpol………………………………………………………………………………... 2.4. Conclusie…………………………………………………………………………………………………………
44 45 46 47 48 49 49 50
Deel 2: Methoden en Onderzoek ..................................................................................... 51 1. Onderzoeksstrategie……………………………………………………………………………………………… 51 1.1. Het interview als onderzoeksmethode……………………………………………………………… 52 1.2. De onderzoekspopulatie…………………………………………………………………………………… 54 1.3. De steekproef…………………………………………………………………………………………………… 54 1.4. Omstandigheden tijdens de afname van de interviews…………………………………… 55 1.5. ‘Informed Consent’…………………………………………………………………………………………. 55 2. Verwerking en analyse van de interviews…………………………………………………………….. 56 3. Geldigheid en betrouwbaarheid……………………………………………………………………………. 56 4. Beperkingen................................................................................................................ 58 4.1. Methodologische beperkingen…………………………………………………………………......... 58 4.2. Beperkingen inherent verbonden aan het onderzoek…………………………………...... 58 Deel 3: De onderzoeksresultaten ………………………………………………………………………………… 60 1. Inleiding....................................................................................................................... 60 2. Voorstelling van de respondenten en hun dienst………………………………………………… 60 2.1. FGP Oudenaarde, Mechelen en Kortrijk…………………………………………………………… 60 2.2. FGP Antwerpen, Gent, Dendermonde en Brugge……………………………………………… 61 2.3. CDGEFID…………………………………………………………………………………………………………… 63 3. Kenmerken van witwasdossiers bij politie…………………………………………………………….. 64 3.1. Evolutie en complexiteit van witwassen volgens de politie……………………………… 64 3.2. Daderprofiel……………………………………………………………………………………………………. 66 3.3. De witwastechnieken………………………………………………………………………………………. 67 3.4. De basismisdrijven……………………………………………………………………………………………. 69 3.5. De financiële crisis……………………………………………………………………………………………. 70 4. Het politioneel witwasonderzoek………………………………………………………………………… 71 4.1. De totstandkoming van dossiers……………………………………………………………………… 71 4.1.1. CFI-meldingen………………………………………………………………………………………… 71 4.1.2. Opmaak aanvankelijk proces-verbaal……………………………………………………. 73 4.1.3. Proactieve recherche……………………………………………………………………………… 74 4.2. Het rechercheproces………………………………………………………………………………………… 75 4.3. Knelpunten………………………………………………………………………………………………………. 79 5. Toekomstvisie………………………………………………………………………………………………………… 83 Deel 4: Algemene conclusie en aanbevelingen…………………………………………………………… 85 Bibliografie………………………………………………………………………………………………………………… 87 4
Bijlagen…………………………………………………………………………………………………………….............. 94 Vragen interviews............................................................................................................... 94 De interviews……………………………………………………………………………………………………………….. 96 FGP Oudenaarde FGP Mechelen FGP Kortrijk FGP Gent FGP Dendermonde FGP Brugge FGP Antwerpen CDGEFID
5
Lijst met gebruikte afkortingen CDGEFID: Centrale dienst voor de bestrijding van de georganiseerde economische en financiële delinquentie CFI: Cel voor Financiële Informatieverwerking COIV: Centraal Orgaan voor Inbeslagname en Verbeurdverklaring DJF: Centrale Directie voor de Bestrijding van Economische en Financiële Criminaliteit ECOFIN: Economische en Financiële Criminaliteit FATF: Financial Action Task Force FGP: Federale Gerechtelijke Politie FIU: Financial Intelligence unit NVP: Nationaal Veiligheidsplan OFC: Offshore Financial Center
6
Lijst met gebruikte tabellen Tabel 1: Kerncijfers van de afgelopen 5 jaar
41
Lijst met gebruikte figuren Figuur 1: Organogram van het CFI
39
Figuur 2: Werking van de CFI
40
Figuur 3: Belangrijkste verrichtingen bij nieuwe dossiers
41
Figuur 4: Belangrijkste verrichtingen bij doorgemelde dossiers
42
Figuur 5: Onderliggende misdrijven bij doorgemelde dossiers
42
7
Voorwoord Dit onderzoek is tot stand gekomen in het kader van mijn masteropleiding Criminologische Wetenschappen. Gedurende een jaar heb ik het Belgische witwasfenomeen bestudeerd. Dit was echter geen makkelijke opgave. Graag wil ik van dit voorwoord gebruik maken om een aantal personen te bedanken die dit hebben helpen realiseren. In eerste instantie wil ik mijn promotor Antoinette Verhage bedanken voor de feedback en hulp die ze heeft gegeven. In tweede instantie wil ik alle respondenten bedanken voor hun bereidwillige medewerking. Tot slot wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor de onvoorwaardelijke steun tijdens deze periode.
8
Inleidende beschouwingen 1. Probleemstelling Vele vormen van misdrijven kennen eenzelfde motief: namelijk winstverstrekking. Het gaat hier dus niet om misdrijven zoals een passionele moord, vandalisme of druggebruik. Plegers van deze misdrijven zullen op één of andere manier bevredigd zijn, maar financieel zullen ze er niet op vooruit gaan. Met winstverstrekking wordt er dus geldgewin of andere vormen van illegale vermogensvoordelen bedoeld. Toch dienen criminelen voorzichtig te zijn met de opbrengst van het misdrijf. Geld laat immers sporen na. Een crimineel mag nog zo succesvol zijn in het stellen van een criminele daad, het verantwoorden of verbergen van illegale vermogensvoordelen blijft een kunst waarbij de dag van vandaag toch enige expertise is vereist. Money laundering of witwassen is een praktijk die gehanteerd wordt om illegaal verworven gelden te verbergen en/of te verantwoorden (Madinger, 2006).
Hoewel de praktijk van het witwassen al sinds lange tijd bestaat, heeft de concrete bestrijding ervan op zich laten wachten tot voorbij de helft van de 20ste eeuw. De grondslagen van de witwasbestrijding zijn te vinden in de jaren ’70 en ’80. Wat begonnen is in Amerika met een aantal wetgevingen en organisaties is tot op de dag van vandaag uitgegroeid, zowel nationaal als internationaal, tot een heus anti-witwascomplex waarbij een geïntegreerde en integrale aanpak van het fenomeen zoveel als mogelijk wordt nagestreefd (Hicks, 2010).
Het Centrum voor Financiële Informatieverwerking (CFI, 2013) heeft in hun verslag over 20 jaar bestrijding van witwassen en financiering van terrorisme in België een evolutie van het aantal alsmaar complexere dossiers met betrekking tot witwassen vastgesteld. Daders maken voortdurend gebruik van nieuwe technieken, strategieën, technologieën (denk hierbij maar aan de nieuwe computertechnologie en het gebruik van internet), internationale structuren en het economisch klimaat, denk maar aan de financiële crisis (Tomasic, 2011), ten einde de autoriteiten steeds opnieuw te slim af kunnen zijn. Het CFI besluit dan ook dat de witwaspraktijken anno 2013 op een hoogtepunt zit.
In het nationaal veiligheidsplan (verder NVP) 2012-2015 geniet witwasbestrijding een bijzondere aandacht. In het NVP 2008-2011 werd witwassen geduid als één van de aandachtspunten bij de aanpak van het prioritaire veiligheidsfenomeen ‘ernstige financiële en economische criminaliteit’( Federale Politie, 2008), terwijl in het huidig NVP er de nadruk op 9
wordt gelegd dat “bij de aanpak van de prioritaire criminaliteitsfenomenen bijzondere aandacht zal worden besteed aan het detecteren van (het witwassen van) illegale verworven vermogensvoordelen en de maximale inbeslagname ervan met het oog op de verbeurdverklaring” (Federale Politie, 2012, p. 15).
Naar aanleiding van het verslag voor het jaar 2012 van de Centrale directie van de bestrijding van economische en financiële criminaliteit (DJF) is er een persbericht verschenen afkomstig van de Vice-Eerste minister, minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen Joëlle Milquet waarbij het belang van de aanpak van financiële en economische criminaliteit nog eens extra in de verf wordt gezet. Ook wordt er op gewezen dat niet alleen de aanpak van witwassen maar ook de inbeslagname en de verbeurdverklaring van vermogens verworven door het plegen van misdrijven, moet verbeteren (Milquet, 2013).
Naast België wil ook Europa nog meer aandacht schenken aan het witwasfenomeen. Europa heeft namelijk een voorstel tot een vierde richtlijn van de Europese raad en parlement met betrekking tot de preventie van witwassen en financiering van terrorisme. Algemeen gesteld wil de Europese Unie met deze nieuwe richtlijn zowel de preventieve als repressieve aanpak bij zijn lidstaten versterken en ook de onderlinge samenwerking verbeteren (European Commission, 2013).
Deze masterproef wil, naast een beschrijving van het Belgische witwasfenomeen zelf, vooral een beschrijving geven van de rol die de Belgische politie speelt in de anti-witwasketen en welke technieken en strategieën zij hanteren in hun onderzoek naar witwaspraktijken anno 2014. Dit impliceert dat deze masterproef zich zal beperken tot een deel van het repressieve luik van de anti-witwasketen. Binnen het anti-witwasgebeuren kan men twee grote luiken onderscheiden: een preventief en een repressief luik. Het preventieve luik heeft meer te maken met de taken en verplichtingen die personen of instellingen binnen de financiële sector hebben wanneer zij met malafide zaken (waaronder witwas) geconfronteerd worden. Denk maar bijvoorbeeld aan bankiers die verdachte transacties moeten doormelden aan het CFI of casino’s waarbij sommige klanten enorme hoeveelheden cash geld willen inwisselen voor speelchips, enzovoort. Het repressieve luik heeft met de strafrechtsketen te maken. Het gaat dus om de opsporing, vervolging, straftoemeting en strafuitvoering van witwaspraktijken waarbij er ook aandacht wordt besteed aan het onderliggende misdrijf ( Hicks, 2012). 10
Deze masterproef zal zich, wat het empirisch onderzoek betreft, beperken tot het opsporingsgedeelte van het repressieve luik binnen de anti-witwasketen. Er dient wel rekening gehouden te worden met het feit dat het repressieve en preventieve luik, zeker wat de opsporing betreft, nauw aan elkaar hangen. Vanuit die verbondenheid zullen bepaalde actoren uit het preventieve luik ook besproken worden, maar enkel in die mate waarin zij relevant zijn voor de politie.
Met dit in het achterhoofd kunnen de volgende centrale onderzoeksvragen met bijkomende deelvragen worden geformuleerd: 1. Hoe ziet het witwasfenomeen er anno 2014 in België uit? a. Wat zijn de voornaamste misdrijven die aan het witwassen voorafgaan? b. Wie zijn de voornaamste actoren die betrokken zijn bij de witwasbestrijding? c. Welke technieken worden het meest gebruikt om illegaal verkregen vermogens wit te wassen? 2. Welke zijn de voornaamste strategieën en technieken die de Belgische politie hanteert in hun aanpak van het witwasfenomeen? a. Welke zijn de voornaamste strategieën en technieken die de federale politie hanteert in hun aanpak van het witwasfenomeen? b. Welke gelijkenissen en verschillen in aanpak vallen op tussen de onderzochte politiediensten? 3. Welke knelpunten ondervindt de Belgische politie in de aanpak van het witwasfenomeen? a. Welke oorzaken koppelt de politie zelf aan deze knelpunten? b. Welke voorstellen geeft de politie op om deze knelpunten een oplossing te bieden?
11
2. De criminologische relevantie 2.1.
Theoretische relevantie
Hoewel het om een praktijkgericht onderzoek gaat, kent dit onderzoek toch een zekere theoretische relevantie. Witwassen is een misdrijf dat kan voortkomen uit verschillende types van misdrijven. Denk hierbij maar aan vormen van georganiseerde criminaliteit zoals mensenhandel, drugshandel en –productie, smokkel en vele anderen. Ook bij nietgeorganiseerde vormen van criminaliteit moet men zijn buit in de legaliteit zien te krijgen. Andere vormen van criminaliteit die zeker het vermelden waard zijn, zijn white-collar crime en corporate crime. Veel hooggeplaatste personen zoals bedrijfsleiders laten zich vaak in met financiële misdrijven waaronder witwassen en ontwijken veelal de mazen van het strafrecht door middel van hun functie (Holtfreter, Van Slyke, Bratton & Gertz, 2008). Hieruit kunnen we besluiten dat onderzoek naar witwassen niet alleen inzicht geeft in het witwasfenomeen zelf, maar ook voor de verschillende misdrijven die ermee samenhangen.
Daar dit onderzoek onder andere gericht is op de rol die de politie invult binnen de antiwitwasketen en de strategieën en technieken die zij hanteren, mag de theoretische relevantie voor criminologische domeinen als politiebeleid/organisatie, strafrechtelijk beleid en inzicht in de strafrechtketen niet over het hoofd gezien worden. Concreet gaat het over de formele reacties op criminaliteit.
2.2.
Praktische relevantie
In eerste instantie wil deze masterproef vooral relevant zijn voor politie. Er bestaat weinig onderzoek naar de rol die de politie concreet invult in de strijd tegen het witwassen. Dit onderzoek zal proberen hier een antwoord op te vinden. Concreet leren de gedeconcentreerde gerechtelijke directies van de federale politie hoe andere directies met witwaspraktijken omgaan en of hun aanpak al dan niet werkt. Op deze manier kan dit onderzoek dienen als een soort beleidsinstrument voor de politie.
Niet alleen de politie maar ook de andere actoren die deel uitmaken van de anti-witwasketen, zowel preventief als repressief, kunnen baat hebben bij deze masterproef. Denk hierbij maar aan de actoren die op proactieve wijze witwasmisdrijven proberen te detecteren, voorkomen en rapporteren. Ook voor de vervolgingsautoriteiten kan dergelijk onderzoek relevant zijn. Witwasbestrijding vereist een integrale en geïntegreerde aanpak, dus is het bijgevolg
12
noodzakelijk dat elke actor inzicht krijgt in andere actoren hun werking. De anti-witwasketen is maar zo sterk als zijn zwakste schakel.
Het witwasfenomeen kent heel weinig empirisch materiaal, wat het ook heel moeilijk maakt om anti-witwasstrategieën en -technieken op gepaste wijze te evalueren (Verhage, 2011). Witwassen is een fenomeen dat meegaat met zijn tijd, dus is het noodzakelijk dat er op regelmatige basis een stand van zaken wordt opgemaakt met betrekking tot de aanpak van witwassen. Met deze masterproef hoop ik dan ook mijn zandkorrel bij te dragen in deze woestijn van het witwasfenomeen.
3. Theorie en onderzoek 3.1.
De rol van theorie in de masterproef
Het onderzoek dat in de masterproef gevoerd wordt heeft vooral de intentie om het witwasfenomeen anno 2014, via de ervaringen van de politie, te verkennen en beschrijven. Het is geenszins de bedoeling dat het onderzoek zelf aan theorievorming gaat doen of generaliseerbare verklaringen zal geven omtrent het witwasfenomeen zelf.
Toch kan theorie niet helemaal uitgesloten worden in de masterproef. Het zal tijdens de literatuurstudie en de uiteenzetting van het bredere raamwerk van het witwasfenomeen zijn, dat theorie zijn intrede zal doen. Ook bij de opmaak van het onderzoeksinstrument, namelijk het interview, zullen theorieën en de onderzoeksliteratuur met betrekking tot het instrument hun bijdrage leveren.
Het witwasfenomeen is een speciaal geval wanneer het over theorieën gaat. Zoals eerder al werd gesteld kunnen er aan witwasmisdrijven verschillende soorten misdrijven voorafgaan. In de literatuur gaan vooral de volgende drie vormen van misdaad hand in hand met witwaspraktijken: Georganiseerde criminaliteit (D’Souza, 2012), white-collar crime en corporate crime (Gottschalk, 2010). Deze vormen van criminaliteit kunnen los van elkaar gezien worden, maar kunnen elkaar tegelijkertijd ook overlappen. Verschillende soorten misdrijven impliceert ook dat er verschillende soorten daders zijn met elk hun eigen set achtergrondkenmerken en motieven om misdrijven te plegen. Bij witwasdossiers is het zelfs zo dat de dader van het witwasmisdrijf niet altijd de dader van het onderliggende misdrijf is (Delrue, 2012). Net daarom dat witwassen in België wordt gezien als een misdrijf dat op zichzelf staat. Deze enorme waaier van daders en onderliggende misdrijven die gepaard gaan 13
met witwassen zorgt ervoor dat het aantal theorieën dat gelinkt kan worden aan witwassen op zich eindeloos is. Bij witwassen komt het er op aan per specifiek geval te gaan kijken welke theorieën er toepasbaar zijn. Daarom werd er specifiek voor het onderwerp van deze masterproef gekozen voor de rationele keuzetheorie waarbij er bijzondere aandacht wordt geschonken aan het concept “deterrence”.
3.2.
De rationele keuzetheorie van Cornish en Clarke
De rationele keuzetheorie is sterk gebaseerd op het klassieke denken (de crimineel als een rationeel individu) en economische theorieën van criminaliteit. Ze stelt dat individuen alvorens het plegen van een bepaald misdrijf of overtreden van een bepaalde regel, een kosten-baten analyse maken. Wanneer uit deze analyse zou blijken dat het gunstig zou zijn om het misdrijf te stellen of de regel te overtreden en het risico op betrapping kleiner is, dan is de kans groot dat het individu zal overgaan tot het plegen van het misdrijf (Cornish & Clarke, 1986).
Belangrijk bij de uiteenzetting van Cornish en Clarke is dat ze dit keuzeproces voor het plegen van criminaliteit indelen in twee opeenvolgende stadia: het ‘initial involvementmodel’ en het ‘criminal event model’. In het eerste stadium nemen individuen de beslissing of ze al dan niet in staat zijn om een misdrijf te plegen. Deze beslissing is grotendeels gestoeld op voorgaande ervaringen waaronder hun directe en indirecte ervaringen met criminaliteit, hun zelfperceptie, hun morele waarden, enzovoort. Naast de voorgaande ervaringen zal ook de achtergrond van individuen een rol spelen bij het keuzeproces. Het gaat dan voornamelijk om het karakter van het individu, de opvoeding die hij of zij heeft genoten en nog tal van andere sociale en demografische factoren. Eens de beslissing om een misdrijf te plegen genomen is, gaat men over tot het nemen van beslissingen met betrekking tot de eigenschappen van de criminele daad. Dit impliceert dat er voor elk misdrijf een “crimespecific” model voor het nemen van beslissingen moet worden gehanteerd (Cornish & Clarke, 1986).
De redenering waarom er voor deze theorie werd gekozen in de masterproef gaat als volgt: ten eerste zijn witwasmisdrijven complexe vormen van financiële en economische criminaliteit waarbij heel wat expertise wordt vereist. Het zijn nauwelijks misdrijven die spontaan of onder invloed van emotie worden gepleegd. Witwassen vergt heel wat planning, inzicht en creativiteit. Ten tweede zijn de plegers van witwasmisdrijven in veel gevallen werkzaam in 14
het bedrijfsleven (zie white-collar crime en corporate crime) en hebben meestal een goede reputatie binnen de maatschappij. Daardoor hebben zij veel te verliezen en neemt het belang voor het nemen van goed doordachte beslissingen alleen maar toe (Gottschalk, 2010). Witwasmisdrijven komen ook heel vaak voor bij georganiseerde vormen van criminaliteit. Ook hier mag het belang van het nemen van goede rationele beslissingen niet onderschat worden. Vaak gaat het bij georganiseerde misdaad om complexe delicten waarbij heel wat planning komt bij kijken. Denk hierbij maar aan grensoverschrijdende drugshandel. De opbrengst die het misdrijf teweegbrengt moet verdeeld worden en tevens worden witgewassen. Dit zijn allemaal processen waar een goede besluitvorming noodzakelijk is (Van Duyne & Levi, 2005). Ten derde laat de rationele keuzetheorie ruimte toe om de verschillende basismisdrijven en daders die aan witwassen voorafgaan, zelf in te vullen.
Een heel belangrijk concept voor de masterproef binnen de rationele keuzetheorie is “deterrence” of “afschrikking”. Deterrence binnen het rationele keuzeperspectief slaat op het afschrikkend effect dat de dreiging met straf of kans op betrapping teweegbrengt in het keuzeproces van de dader(s) om een misdrijf te plegen. Dit effect kan zo groot zijn dat men kan beslissen om van het misdrijf af te zien. In de literatuur worden twee vormen van afschrikking van elkaar onderscheiden: algemene afschrikking en specifieke afschrikking. Bij specifieke afschrikking wil men de gestrafte daders ontmoedigen om in de toekomst nog crimineel gedrag te stellen. Deze daders hebben rechtstreeks ervaring met bestraffing. Bij generale afschrikking wil men uit enkele gestrafte daders een voorbeeld trekken naar de algemene bevolking toe om te laten zien dat het strafrechtelijk beleid met betrekking tot een bepaald criminaliteitsfenomeen wel degelijk werkt. De algemene bevolking krijgt op die manier indirecte ervaringen met bestraffing. Hiermee willen ze toekomstige criminelen ontmoedigen een misdaad te plegen (Akers & Sellers, 2004).
Hoewel er in de literatuur meestal van een strikte scheiding tussen algemene en specifieke afschrikking wordt gesproken, trekken Stafford en War (2006) deze scheiding in twijfel. Zij beweren dat er ook mensen zijn die tegelijkertijd directe als indirecte ervaringen met bestraffing kunnen hebben. Ook wijzen ze op het belang van directe en indirecte ervaringen die personen kunnen hebben met het vermijden van straf. Net zoals de schrik om een straf te krijgen, is het vermijden van bestraffing een belangrijk element in het keuzeproces van een dader om een crimineel feit te plegen. Niet alleen voor criminelen, maar ook voor politie en justitie zijn directe en indirecte ervaringen met straf en het vermijden van straf belangrijke 15
indicatoren die kunnen aanwijzen of het gevoerde strafrechtelijk en/of opsporingsbeleid met betrekking tot een bepaald criminaliteitsfenomeen wel degelijk werkt. Daarom sluit ik mij aan bij de visie die Stafford en War hebben over het concept “deterrence”.
Afschrikking en vermijden van straf kunnen een grote rol spelen in het anti-witwasbeleid, niet alleen op preventief vlak, maar ook op repressief vlak. Een goed opsporings- en strafbeleid met betrekking tot witwassen waarbij op regelmatige basis witwasdossiers worden afgerond die leiden tot effectieve veroordeling, kunnen een afschrikkend effect hebben op zowel de gevatte, de nog-niet-gevatte en toekomstige witwassers. Een specifiek voorbeeld van een straf die wordt toegepast bij witwasmisdrijven die een afschrikkend effect kan uitlokken is de bijzondere verbeurdverklaring. Met deze straf worden alle vermogensvoordelen die uit het witwasmisdrijf zijn voortgekomen van de dader afgenomen. Naast deze straf kan men ook nog een gevangenisstraf en geldboete krijgen. Moest het zo zijn dat de witwasser tevens de dader van het basismisdrijf blijkt te zijn, kan de dader ook nog eens voor deze feiten vervolgd worden. Dit zijn natuurlijk geen prettige vooruitzichten voor witwassers (Deruyck & Haverkate, 2011).
Het zou natuurlijk utopisch zijn om te veronderstellen dat het witwasfenomeen drastisch zou dalen vanwege het gevoerde beleid. De geschiedenis leert ons dat naarmate het antiwitwasbeleid sterker en strenger werd, er ook langs criminele zijde initiatieven werden genomen om het nieuwe beleid steeds weer te omzeilen. Dit mag echter niet demotiveren. Het wil zeggen dat witwassers steeds meer moeite moeten doen om de klus geklaard te krijgen en wijst op het belang van de anti-witwasketen die de witwassers kort achter de hielen zit.
Gezien deze argumenten kan men wel stellen dat het rationeel keuzeperspectief en het concept deterrence handig kunnen zijn om het witwassen en de rol van politie beter te begrijpen.
16
Deel 1: Literatuur onderzoek In dit eerste deel zal het witwasfenomeen en de witwasbestrijding aan de hand van een uitgebreide literatuurstudie uiteengezet worden. Die is nodig om enige basiskennis op te lopen vooraleer men de resultaten van het empirisch onderzoek bekijkt. Men dient wel te begrijpen dat witwassen en de bestrijding ervan een veelzijdig fenomeen is. Dit maakt het onmogelijk om alle facetten van het fenomeen te bespreken in het kader van deze masterproef. De topics die wel behandeld worden in dit deel zijn niet exhaustief en werden uitgekozen omwille van hun relevantie voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen. Het eerste punt handelt over het witwassen op zich. Wat is het en hoe wordt het in algemene termen uitgeoefend. Daarna volgt er een bespreking van de meeste gebruikte witwastechnieken. Het tweede punt handelt over de witwasbestrijding. Starten doen we met een overzicht van de meest relevante Belgische en Europese wetgeving. Vervolgens wordt er dieper ingegaan op een aantal actoren uit de Belgische anti-witwasketen. Tot slot komen er nog een aantal internationale organen aan bod die een belangrijke rol spelen voor de witwasbestrijding. 1. Witwassen 1.1.
Definiëring van witwassen
Veel criminelen proberen met hun criminele activiteiten winst te maken. Criminelen kunnen hierbij gezien worden als ondernemers. Zolang het verdiende geld binnen de perken blijft, zal men weinig aandacht trekken en kan het gespendeerd worden aan alledaagse zaken. Wanneer de crimineel grote hopen met geld verdient, moet hij of zij proberen deze gelden in de legale economie te pompen, ofwel wit te wassen (Gnutzmann, McCarthy & Unger, 2010). Voor de definiëring van witwassen is er één bepaalde definitie die vaak wordt aangehaald in de literatuur. Money laundering is the process of concealing the existence, illegal source, or application of income derived from criminal activity, and the subsequent disguising of the source of that income to make it appear legitimate. (D’Souza, 2012, pp. 38-39) In simpele termen komt het erop neer dat illegaal verworven inkomsten via bepaalde methoden een legale schijn moet krijgen. Deze legale schijn is een belangrijk aspect omdat ‘dirty money’ altijd ‘dirty money’ zal blijven. Het is de taak van de witwasser om de illegale 17
herkomst van het vermogensvoordeel en de identiteit van de begunstigde te verbergen (Madinger, 2006). Bovenstaande definitie heeft de neiging om witwassen uitsluitend te linken met georganiseerde criminaliteit en professionele witwassers zoals accountants, advocaten en dergelijke meer. Niets is minder waar. Witwassen gaat veel verder dan dat. Iedereen kan zich inlaten met witwassen. Dit kan gaan aan de hand van een simpele cashstorting tot het opzetten van complexe bedrijfsstructuren met internationale dimensies (Hicks, 2010). Dit is echter moeilijk na te gaan omwille van het heimelijke karakter van witwassen (Vaithilingamn & Nair, 2009). Maar wat maakt van witwassen nu een dreiging? Waarom is het strafbaar? Alexander (2007) beschrijft in zijn uiteenzetting 3 redenen waarom witwassen strafbaar moet zijn en blijven. Een eerste reden kent een morele dimensie. Overheden kunnen niet toelaten dat criminelen financieel welvarender worden aan de hand van hun criminele activiteiten. Misdaad mag niet lonen. Een tweede reden legt de link met de eerder besproken ‘deterrence’ theorie. Wanneer men niet meer kan genieten van het vermogensvoordeel, dan heeft men minder de neiging zich nog in te laten met bepaalde criminele activiteiten of zelfs geen crimineel gedrag meer te stellen. Deze redenering gaat vooral op wanneer het vermogensvoordeel afkomstig is uit criminele activiteiten. Een laatste reden heeft te maken met de crimineel als een fout rolmodel voor zijn omgeving. Wanneer de omgeving merkt dat iemand een pak welvarender is dan henzelf dankzij criminele praktijken, dan zullen bepaalde personen uit de omgeving geneigd zijn om ook het criminele pad te bewandelen. Vooral wanneer deze personen in slechte leefomstandigheden vertoeven. Witwassen zorgt ook op grotere schaal voor problemen. De globalisatie heeft van onze wereld een open wereld gemaakt. Integratie is hierbij het sleutelwoord. Financiële markten over de hele wereld hangen vast aan elkaar en grootschalige politieke structuren hebben zich ontwikkeld (denk maar aan Europa, de Verenigde Naties, de G8 en tal van andere structuren). Hedendaagse technologie heeft ervoor gezorgd dat iedereen in contact staat met elkaar (Vaithilingam & Nair, 2009). Globalisatie levert heel wat voordelen op voor de globale
economie, maar helaas ook voor de illegale economie. De nieuwe en internationale structuren hebben nieuwe manieren teweeggebracht waarmee men kan witwassen. Witwassers kunnen hun geld laten circuleren over de hele wereld zonder een spoor achter te laten. Dit maakt het de autoriteiten knap lastig om witwassen te bestrijden ( Buchanan, 2004). Het is aan hen om steeds een antwoord te vinden op de nieuwe problemen die zich aandienen. Indien witwassen
18
onbeantwoord blijft, wordt de globale economie aangetast en verliest ze voor een stuk haar integriteit (Vaithilingam & Nair, 2009). 1.2.
Het witwasproces in drie fasen
Zoals de titel doet vermoeden gaan we nu iets dieper in op de drie grote fasen die men binnen het witwasproces kan onderscheiden: de inbrengfase, de circulatiefase en de investeringsfase. 1.2.1. De inbrengfase De inbrengfase of ‘placement’ heeft als doel om het vermogensvoordeel een eerste maal in het legale circuit te krijgen in een meer toegankelijke vorm dan cash (Buchanan, 2004). Dit is vooral nodig bij vormen van misdaad die enorme hoeveelheden cash genereren zoals drugshandel of illegale handel in goederen (Delrue, 2012). Grote hoeveelheden cash vallen op waardoor de autoriteiten vlugger vragen zullen stellen. Verschillende manieren kunnen gehanteerd worden om cash geld weg te werken. Zo is het een mogelijkheid om het cash geld te verspreiden over verschillende (liefst ook buitenlandse) rekeningen en uiteindelijk door te storten naar één rekening. Een andere optie is om het cash geld in te wisselen voor een andere munteenheid in wisselkantoren. Nog een manier is het cash geld inruilen voor cheques. Tal van methodes kunnen in deze eerste fase gehanteerd worden. Welke je gebruikt, van simpel tot complex, hangt telkens af van de hoeveelheid cash die je dient te verwerken. In deze fase is de witwasser het meeste kwetsbaar omdat ze moeten samenwerken met een officiële instantie zoals een bank of wisselkantoor (Madinger, 2006). 1.2.2. De circulatiefase Wanneer het geld of vermogensvoordeel in het legale circuit is gebracht, moet men proberen om de illegale herkomst ervan te maskeren door tal van complexe en seriële transacties uit te voeren (Gao & Xu, 2009). Transacties laten immers een spoor na. Dit wordt ook wel eens ‘paper trail’ genoemd. Financiële speurders proberen bij verdachte transacties dit spoor te volgen tot aan de herkomst. Wanneer dit spoor te complex blijkt te zijn omwille van het gigantische web waarin de transacties plaatsvinden, wordt het moeilijk tot onmogelijk om de illegale herkomst van het geld te achterhalen (Delrue, 2012). Dit is het doel van de circulatiefase of ‘layering’. Het geld zoveel mogelijk laten rondcirculeren om een schijn van legale financiële activiteit te creëren ten einde de illegale herkomst ervan te verhullen (Buchanan, 2004). 1.2.3. De investeringsfase
19
De investeringsfase of ‘integration’ is de laatste fase in het witwasproces. Wanneer de inbreng en de circulatie succesvol zijn, dan is het geld succesvol in de legale economie terecht gekomen. Het witgewassen geld moet nu gebruikt worden door het te investeren in het legale circuit zonder al te veel aandacht naar zich toe te trekken (Madinger, 2006; Delrue, 2012). 1.3.
Frequent gebruikte witwastechnieken
1.3.1. Smurfing Smurfing of ‘structuring’ is een techniek die gehanteerd wordt om cash geld in de legaliteit te pompen. We bevinden ons hier op het niveau van de inbreng. Het is een vrij simpele techniek waarbij gebruik wordt gemaakt van verschillende en betrouwbare personen die voor een vergoeding bepaalde hoeveelheden cash over een bepaalde periode over verschillende rekeningen heen storten (Madinger, 2006; Buchanan, 2004, Delrue, 2012). 1.3.2. Schermvennootschappen Het gebruik van schermvennootschappen is een populaire witwastechniek omwille van zijn complexiteit en efficiëntie. Men kan een onderscheid maken tussen schermvennootschappen die volledig fictief zijn en zij die ook nog op legale wijze economisch actief zijn (Delrue, 2012). Zaken die veel cash genereren zijn ideaal als economisch actieve schermvennootschap. Zij beschikken over de mogelijkheid hun illegale activiteiten te combineren met legale activiteiten. Denk hierbij aan horecazaken, nachtwinkels, carwash-zaken, enzovoort (Buchanan, 2004). Een klassieke witwastechniek die hierbij gehanteerd wordt is om het illegaal verkregen geld als omzet in te boeken (Groenhuijsen & Van Der Landen, 1995). Bedrijven die actief zijn in de internationale handel (denk hierbij aan import- en exportbedrijven) gaan veelal knoeien met facturen om hun geld wit te wassen (D’Souza, 2012). Zo kunnen ze bijvoorbeeld 100.000 euro factureren voor een lading tapijten terwijl ze in werkelijkheid maar 75.000 euro waard is. Fictieve schermvennootschappen worden ook wel eens ‘spookvennootschappen’ of ‘shell companies’ genoemd. Dit zijn bedrijven die in feite niet commercieel actief zijn in de landen waar ze gevestigd zijn, maar dit wel trachten uit te schijnen naar de buitenwereld toe (Buchanan, 2004). Ze beschikken over alle benodigdheden om legitiem voor te komen: een naam, adres, een aantal “medewerkers”, aandeelhouders en een paar rekeningen. Deze rekeningen worden meestal gebruikt om geld te laten rondcirculeren ten einde de illegale oorsprong ervan en de identiteit van de begunstigde(n) te verhullen. Meestal worden er 20
meerdere ‘shell companies’ opgericht die onderling verbonden zijn in bijvoorbeeld een piramidestructuur ten einde de afgelegde weg van de transacties zo complex mogelijk te maken (Madinger, 2006). Veelal worden deze bedrijven gevestigd in belastingparadijzen omwille van de lakse wetgeving met betrekking tot witwassen, lage taksen en strikte bankgeheimen (Schwarz, 2011). Laat ons het gebruik van ‘shell companies’ met een simpel voorbeeld verduidelijken: er wordt aan de hand van illegale activiteiten 50.000 cash opgebracht per dag. Om dit geld in de legaliteit te brengen, worden er kleinere porties van die 50.000 euro gestort op de rekeningen van spookvennootschap A, B en C. Zij storten deze kleinere bedragen door naar andere spookvennootschappen ten einde het geld wat rond te laten circuleren. Uiteindelijk komt dit geld terecht bij bedrijven die het mogelijk maken voor de begunstigde om het geld te investeren (Madinger, 2006). Het oprichten van dergelijke vennootschappen getuigt van juridische en financiële vindingrijkheid waarbij op regelmatige basis beroep wordt gedaan op professionals waaronder boekhouders, accountant, advocaten en dergelijke meer (Delrue, 2012). 1.3.3. Offshore financial centers ‘Offshore financial centers’ (verder OFC’s) is een breed begrip voor landen, jurisdicties of locaties met een heel voordelig belastingsysteem, een strikt bankgeheim, een minimum aan financiële regelgeving, lakse controleorganen en politieke stabiliteit. Zij hebben de bedoeling om zoveel mogelijk buitenlandse bedrijven en investeerders aan te trekken. Vandaar de term ‘offshore’ (Hampton & Christensen, 2002; Schwarz, 2011; Buchanan, 2004). Het verlies dat zij maken via het belastinginkomen, compenseren ze door bijvoorbeeld op jaarbasis een vergoeding te vragen aan de buitenlandse investeerders en bedrijven die operationeel zijn binnen hun belastingstelsel (D,Souza, 2012). De OFC’s genieten niet alleen de aandacht van de buitenlandse investeerders en bedrijven, maar ook van verschillende criminelen en criminele organisaties om te frauderen en witwasoperaties op te starten. De OFC’s zijn ideaal als dekmantel voor hun illegaal verkregen vermogens net omdat men vanwege het bankgeheim en dergelijke meer anoniem kan blijven naar de autoriteiten toe. Dit maakt het de autoriteiten bijzonder lastig om malafide operaties op te sporen (FATF, 2010a). Het witgewassen geld kan er beheerd worden en terug geïnvesteerd worden in criminele activiteiten. Veel terreurgroepen gaan op deze manier te werk om hun terroristische activiteiten ten kunnen financieren. De illegale opiumhandel in 21
Afghanistan is een heel belangrijke bron van inkomsten. De winst die zij hiermee maken word in OFC’s witgewassen en terug geïnvesteerd in huisvesting, wapens, vervalsing van documenten, communicatiemiddelen, noem maar op (Delrue, 2012; Kamminga, 2005). Het misbruik van OFC’s door de georganiseerde misdaad brengt schade toe aan de reputatie, de economie en de liquiditeit van het betrokken land. Een populaire witwastechniek is het oprichten van de eerder besproken schermvennootschappen binnen deze OFC’s (Buchanan, 2004). De landen met een voordelig belastingstelsel worden ook wel eens belastingparadijzen genoemd. Ongeveer 15 percent van de landen in de wereld worden aanzien als belastingparadijzen. Kenmerkend voor deze landen is dat ze klein en welvarend zijn, minder dan één miljoen inwoners hebben en beschikken over een goede regering en bestuursorganen. Dezen kenmerken zenden een positief signaal uit naar de buitenlandse investeerders en bedrijven. Ze lopen minder risico om bestolen te worden en hebben meer zekerheid met betrekking tot hun inkomsten. Het is eigenlijk een kwestie van vertrouwen (Dharmapala & Hines, 2009). Minder welvarende, politiek instabiele en kleine landen die over weinig tot geen exportproducten en diensten beschikken, richten zich in als belastingparadijs ten einde buitenlandse investeerders aan te trekken om zo hun economie te boosten, maar velen slagen niet in deze opzet. Daarom zullen deze kleinere belastingparadijzen eerder de neiging hebben om witwaspraktijken door de vingers te zien (Sharman, 2005; Shwarz, 2011). Sinds de financiële crisis proberen internationale organisaties en opsporingsautoriteiten druk te zetten op belastingparadijzen om meer financiële gegevens en informatie uit te wisselen en de antiwitwasregularisaties te implementeren ten einde witwaspraktijken te bestrijden. In tegenstelling tot de welvarendere belastingparadijzen, zijn het de arme die weerstand bieden tegen deze druk van buitenaf. Zij hebben er alle belang bij om de witwaspraktijken te behouden. De implementatie van een strengere regelgeving zou voor veel van deze landen een economische ondergang kunnen betekenen. Als blijk van goede wil implementeren ze alleen de reguleringen met betrekking tot de strafbaarstelling van witwassen. Het brengt minder kosten met zich mee en ze schenden er hun bankgeheim en de privacy van hun cliënten niet mee (FATF, 2010a; Shwarz, 2011; Hampton & Christensen, 2002). In een studie van Picard en Pieretti (2011) werd aangetoond dat wanneer men een beleid hanteert waarbij druk wordt gezet op de OFC’s om mee te werken, zij daar uiteindelijk in zullen slagen wanneer de uitgeoefende druk de reputatie van de investeerders kan schenden. Dergelijk beleid blijkt ook gunstig voor de inkomsten van het betrokken land omdat ze de 22
concurrentie tussen banken reduceren. Deze studie wijst op het belang van transparantie en informatie-uitwisseling bij de OFC’s om witwassen te bestrijden. 1.3.4. Underground banking ‘Underground banking’ is een informeel systeem die parallel loopt met het formele bankwezen om transacties naar het buitenland uit te voeren. Het wordt overal ter wereld gebruikt (D’Souza, 2012). Men kan verschillende vormen van ‘underground banking’ onderscheiden: het Chinese Chop of Chit systeem, het ‘Black market peso exchange’ systeem uit Latijns-Amerika en tot slot het Hawala-syteem zoals gehanteerd in het Midden-Oosten en Zuid-Azië (Picard & Pieretti, 2011). De bekendste is het Hawala-systeem. Hawala is het Arabische woord voor ‘overdracht’. Het kent een lange geschiedenis en maakt in veel landen zelfs deel uit van de cultuur. Het overdracht-systeem is gebaseerd op vertrouwen omdat er geen uittreksels worden bijgehouden van de transacties en de ontvangers meestal honderden tot duizenden kilometers ver zitten. Misbruik van dit vertrouwen wordt ernstig bestraft (Schram & Taube, 2003). Kenmerkend voor het Hawala-systeem zijn de lage kosten,
de
betrouwbaarheid,
de
efficiëntie,
het
gebrek
aan
sporen
en
de
gebruiksvriendelijkheid (Sandhu & Jost, 2000). Veel landen zoals India, Pakistan en Afghanistan zijn sterk afhankelijk van de inkomsten die dit systeem genereren. Het houdt hun economie draaiende en dragen sterk bij tot de ontwikkeling van de geïsoleerde, armere streken (Schram & Taube, 2003). Ondanks het feit dat vele transacties in legitieme sfeer gebeuren, is het systeem omwille van zijn kenmerken heel aantrekkelijk voor het witwassen van illegaal verkregen gelden afkomstig uit drugshandel, mensenhandel, hormonenhandel en allerlei andere vormen van (georganiseerde) criminaliteit (Delrue, 2012). Men kan dus een onderscheid maken tussen ‘white Hawala’ (geld afkomstig uit legale activiteiten) en ‘black Hawala’ (geld afkomstig uit illegale activiteiten). Omdat het Hawala-systeem een transactie-systeem is, kan het aangewend worden in alle fasen van het witwasproces (Sandhu & Jost, 2000). Meestal wordt het ook gebruikt als vermijdingsstrategie. Door het geld te laten circuleren buiten het officiële financiële stelsel, lopen ze minder risico om betrapt te worden door de banken en opsporingsautoriteiten (Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid, 2010). Om een transactie uit te voeren binnen het Hawala-systeem, gaat men in een notendop als volgt te werk: een cliënt uit land A gaat met een bepaalde hoeveelheid cash naar een Hawalabankier met de vraag om deze over te maken naar de ontvanger in een ander land B. Deze 23
bankiers staan ook bekend onder de naam ‘Hawaladar’. De Hawaladars maken deel uit van een internationaal Hawala-netwerk en voeren hun activiteiten thuis of als subactiviteit op hun werk uit (Delrue, 2012; Buchanan, 2004, D’Souza, 2012). Uitbaters van bijvoorbeeld een winkel of restaurant in India maken hier dan ook openlijk reclame voor (Sandhu & Jost, 2000). Nadat de Hawaladar het geld in ontvangst neemt, krijgt de cliënt een specifieke code. Dit kan een woord zijn of bijvoorbeeld een strofe uit de koran. Vervolgens neemt de Hawaladar uit land A contact op met de Hawaladar uit land B en deelt hem de code en het bedrag mee via de telefoon of fax. De cliënt moet de code tevens meedelen aan de ontvanger uit land B. De ontvanger uit land B gaat met de code tot bij de gecontacteerde Hawaladar en kan na het meedelen van de code zijn geld in ontvangst nemen. Beide Hawaladar’s krijgen een kleine commissie op het bedrag voor de uitgevoerde werken. Belangrijk detail is dat het geld wordt overgemaakt zonder het cash geld daadwerkelijk te verplaatsen. Beide Hawaladar’s worden in genoeg cash geld voorzien ten einde de uitbetalingen altijd ter plaatse uit te kunnen voeren. Door deze manier van werken worden er weinig tot geen sporen achtergelaten om te bewijzen dat de transactie ooit heeft plaatsgevonden. Na de transactie zijn de rekeningen van beide Hawaladar’s uit balans en dienen dus op één of andere manier vereffend te worden. Dit kan gebeuren via ruilhandel, handel in diamant of goud, overschrijvingen via het formele financiële systeem en dergelijke meer (Delrue, 2012; Buchanan, 2004; D’Souza, 2012; Schram & Taube, 2003). Een transactie via het Hawalasysteem doet min of meer denken aan een transactie die men via de Western Union kan uitvoeren. De hoeveelheid geld dat in omloop is bij ‘underground banking’ is enorm. Economisten schatten het op 100 biljoen dollar. Het gaat hierbij zowel om crimineel als niet-crimineel geld. Opvallen hierbij is dat 1/3e van het geld dat via Hawala wordt overgemaakt, gerelateerd is aan drugsfeiten (D’Souza, 2012). Dit zijn heel wat inkomsten die de legale economie van een land mislopen en dit is niet zonder gevolgen. De overheden van de landen waar uitvoerig gebruik gemaakt wordt van ondergrondse banksystemen verliezen de controle over hun eigen economie, wat enorm schadelijk is voor de macro-economische stabiliteit en de reputatie van deze landen ( Schram & Taube, 2003). Het geeft tevens criminelen en criminele organisaties een mogelijkheid om hun praktijken te financieren en hun opbrengsten over te maken en te investeren (FATF, 2010a). De maatregelen om ondergronds bankieren tegen te gaan zijn er op gericht om alle ondergrondse banksystemen in kaart te brengen, te reguleren en diegenen die weigeren mee te 24
werken of zonder vergunning hun activiteiten voortzetten te sanctioneren (FATF, 2010a). Dit klinkt theoretisch gezien fantastisch, maar is helaas praktisch onmogelijk omwille van het heimelijke karakter van ondergronds bankieren. Men dient het ondergronds netwerk eerst bloot te leggen vooraleer men kan beginnen met reguleren en sanctioneren. Dit kan enkel en alleen wanneer de overheden van de betrokken landen hun volledige medewerking geven en hierin willen investeren. Dit blijkt nog een groot struikelblok. Een andere mogelijke oplossing is het aanpakken van de zwakheden van het eigen banksysteem. Wanneer men het formele banksysteem minder kostelijk, gebruiksvriendelijker en efficiënter maakt, zullen misschien minder mensen beroep doen op ondergrondse banksystemen (D’Sousa, 2012). 1.3.5. Cashtransporten Criminele organisaties proberen de dag van vandaag het financiële systeem zoveel mogelijk te vermijden. Daarom gaan ze opnieuw aan de slag met cash geld voor hun witwasoperaties. Cash laat immers geen sporen na. Een nieuwe trend die zich sinds een aantal jaren voordoet zijn de cashtransporten naar het buitenland. Men dient te verstaan dat het gaat om cash geld verworven met het uitvoeren van illegale praktijken (CFI,2013). Er zijn twee manieren waarop men het geld naar het buitenland transporteert. Een eerste manier is om het cash geld in grote massa te vervoeren met voertuigen of in containers. Een tweede manier is om te werken met cashkoeriers. Dit zijn personen die het geld op hun persoon of in een rugzak of iets dergelijks dragen. Zij nemen meestal het vliegtuig of de trein richting het buitenland om daar het cash geld af te leveren in ruil voor een vergoeding. In sommige gevallen zal de begunstigde van het illegaal verworven geld het zelf transporteren, maar meestal wordt er beroep gedaan op externe personen ( FATF, 2010b). Het geld wordt meestal getransporteerd naar die landen waar men nog gemakkelijk grote bedragen in cash kan betalen, bijvoorbeeld in het Midden-Oosten (Delrue, 2012). Strengere controles bij reizigers naar en afkomstig van het buitenland en hun bagage zijn een ‘must’. Een betere informatie-gestuurde samenwerking tussen en met de verschillende landen kan hierbij helpen (FATF, 2010b). Om hieraan te voldoen is in België sinds februari 2014 het Koninklijk Besluit van 26 januari 2014 houdende maatregelen ter controle van het grensoverschrijdende verkeer van liquide middelen van kracht. Dit KB geeft een wettelijk kader om gerichtere controles uit te voeren naar liquide middelen met een waarde gelijk aan of meer dan 10.000 euro.1In het licht van dit Koninklijk Besluit er sinds enkele jaren een nieuw politieproject lopende met betrekking tot de cashtransporten, namelijk ‘Cash Watch’. 1
Art. 4, KB 26 januari 2014.
25
Het is een samenwerkingsverband tussen politie en douane om bij de algemene controles extra aandacht te hebben voor cash geld en andere liquide middelen zoals reischeques met het oog op een eventuele inbeslagname. Het project heeft ondertussen al gezorgd voor de inbeslagname van enkele miljoenen euro’s (Federale Gerechtelijke Politie, 2009; Infodoc, 2009). 1.3.6. Het gebruik van Money Mules Het internet heeft sinds het ontstaan ervan tal van nieuwe methodes om illegaal verkregen vermogens wit te wassen met zich meegebracht. Gebruik maken van het internet is gemakkelijk, toegankelijk, grensoverschrijdend, snel en vooral anoniem. Met deze kenmerken wordt het internet het ideale instrument om illegale vermogens wit te wassen. Het bedrag dat jaarlijks wordt witgewassen via het internet wordt geschat op 500 miljoen (Philippsohn, 2001). Een nieuwe techniek die gebruik maakt van het internet om geld wit te wassen, is het gebruik van ‘money mules’. Deze kunnen omschreven worden als tussenpersonen die, vooral uit onwetendheid, meewerken aan witwasoperaties (Delrue, 2012). Criminelen trachten bijvoorbeeld via mail mensen op te lichten onder het mom van een bedrijf met een jobaanbieding. Mensen die hierop ingaan, krijgen periodiek geld gestort op hun rekening die ze cash moeten afhalen en via de Western Union moeten overschrijven naar rekeningen in het buitenland. Een bepaald percentage van het gestorte bedrag mogen ze houden ter compensatie. De “job” wordt zelfs vastgelegd met contracten die men dient te ondertekenen. Uiteraard gaat het hier om goed vervalste contracten. Op die manier hebben de money mules geen flauw idee waar ze in werkelijkheid mee bezig zijn (CFI, 2013). Eigenlijk moet men ze meer aanzien als slachtoffers dan als medeplichtigen. 1.4.
Conclusie
Witwassen is een uiterst complex fenomeen, ingedeeld in drie hoofdprocessen (Placement, Layering en Integration). Tal van verschillende technieken kunnen gehanteerd worden om illegaal verkregen vermogens wit te wassen. Het gebruik van internet en de globalisering hebben heel wat nieuwe technieken opgebracht, waardoor de opsporing met betrekking tot witwassen sterk wordt gehinderd. De diversiteit aan technieken toont aan dat iedereen uit alle lagen van de samenleving zich kan inlaten met witwassen met als gevolg dat het lijstje van onderliggende misdrijven enorm is. Afstemming met betrekking tot de preventie en bestrijding van witwassen tussen alle landen van de wereld is een hoogste prioriteit. 26
In het volgende onderdeel van de literatuurstudie gaan we dieper in op de witwasbestrijding waarbij het wetgevend kader en enkele actoren uit de Belgische anti-witwasketen. Afsluiten doen we met het bespreken van enkele internationale actoren die een belangrijk bijdrage leveren aan de witwasbestrijding. 2. De witwasbestrijding 2.1.
Wetgeving
Hoewel Amerika in de jaren ’70 en ’80 de eerste wetteksten heeft ontwikkeld met betrekking tot de preventie en bestrijding van witwassen, heeft het nog tot de jaren ’90 geduurd vooraleer witwassen internationale aandacht heeft gekregen op vlak van legislatuur (Madinger, 2006). Sindsdien zijn er verschillende organen en teksten ontwikkeld die heel wat impact hebben gehad en nog altijd hebben op de manier waarop er de dag van vandaag met witwassen wordt omgegaan. Eén van de belangrijkste organen is de Financial Action Task Force (FATF). Met hun 40 aanbevelingen en negen bijzondere aanbevelingen inzake de bestrijding van witwassen en financiering van terrorisme hebben zij de meeste invloed gehad in de ontwikkeling van tal van nationale wettelijke systemen (Hicks, 2010). In Europa heeft de Raad en het Parlement een eerste (1991), een tweede (2001) en een derde (2005) richtlijn uitgevaardigd met betrekking tot witwassen en terrorismefinanciering. Omdat de aanbevelingen van de FATG niet verplicht zijn om op te nemen in de nationale wetgeving, heeft Europa met haar ondertussen derde richtlijn dit toch voor een stuk kunnen afdwingen. Zonder de aanbevelingen en richtlijnen zou de Belgische wetgeving met betrekking tot witwassen niet zijn zoals ze de dag van vandaag is. (Spreutels & Mûelenaere, 2003). 2.1.1. De Belgische wetgeving 2.1.1.1.
De repressieve wetgeving
Zoals reeds werd gesteld, regelt de repressieve wetgeving de strafbaarstelling van witwassen en de bijzondere verbeurdverklaring in het strafwetboek. De bepalingen zijn terug te vinden in artikel 505 Sw. wat het witwassen betreft en in artikelen 42, 43 , 43bis, 43ter en 43quater Sw. voor de bijzondere verbeurdverklaring. a. Artikel 505 Sw. Dit artikel slaat op de ‘ heling en andere verrichtingen met betrekking tot zaken die uit een misdrijf voortkomen’.2 Met ‘andere verrichtingen’ wordt dan vooral witwassen bedoeld, maar de term ‘witwassen’ wordt nooit gebruik in de bepalingen. Witwassen wordt in de
22
Boek 2, TITEL IX, HFDST. II, Afdeling 4., Sw.
27
strafwetgeving gezien als een vertakking van heling. Daarom spreekt men soms van ‘verruimde heling’ als het over witwassen gaat (Delrue, 2012). Vroeger stond enkel het misdrijf ‘heling’ bepaald in artikel 505 Sw: Art. 505. Met gevangenisstraf van vijftien dagen tot vijf jaar en met geldboete van zesentwintig frank tot honderdduizend frank of met een van die straffen alleen worden gestraft: 1° zij die weggenomen, verduisterde of door misdaad of wanbedrijf verkregen zaken of een gedeelte ervan helen; Ten einde dat België conform zou zijn met de internationale bepalingen, aanbevelingen en wetteksten over witwassen heeft de Belgische wetgever in de jaren ’90 met de wet van 17 juli 19903 en de wet van 7 april 19954 nog drie extra gedragingen toegevoegd aan artikel 505 Sw. Deze drie gedragingen vormen samen de drie witwasmisdrijven (Spreutels & De Mûelenaere, 2003; Delrue, 2012): 2° zij die zaken bedoeld in artikel 42, 3°, kopen, ruilen of om niet ontvangen, bezitten, bewaren of beheren, ofschoon zij op het ogenblik van de aanvang van deze handelingen, de oorsprong van die zaken kenden of moesten kennen; 3° zij die zaken, bedoeld in artikel 42, 3°, omzetten of overdragen met de bedoeling de illegale herkomst ervan te verbergen of te verdoezelen of een persoon die betrokken is bij een misdrijf waaruit deze zaken voortkomen, te helpen ontkomen aan de rechtsgevolgen van zijn daden; 4° zij die de aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing of eigendom van de in artikel 42, 3°, bedoelde zaken verhelen of verhullen, ofschoon zij op het ogenblik van de aanvang van deze handelingen de oorsprong van die zaken kenden of moesten kennen; De zaken die bedoeld worden in artikel 42, 3°, Sw. zijn “de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit het misdrijf zijn verkregen”. Dit artikel behoort bij de bijzondere verbeurdverklaring die later in de thesis zal besproken worden.
3
Wet 17 juli 1990 tot wijziging van de artikelen 42, 43 en 505 van het Strafwetboek en tot invoeging van een artikel 43bis in hetzelfde Wetboek, B.S., 15 augustus 1990. 4 Wet van 7 april 1995 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, B.S., 10 mei 1995.
28
Opmerkelijk is dat witwassen in het strafrecht als een autonoom misdrijf wordt aanzien. Dit kan men afleiden uit het feit dat een veroordeling voor witwassen niet vervalt wanneer men als dader, mededader of medeplichtige wordt bevonden van het basismisdrijf. Het basismisdrijf moet niet worden bewezen. De enige voorwaarde om tot een veroordeling te komen is dat elke mogelijke legale oorsprong van het vermogensvoordeel moet worden uitgesloten (Delrue, 2012): De in het eerste lid, 3° en 4°, genoemde misdrijven bestaan, indien de dader ervan ook dader, mededader van of medeplichtige is aan het misdrijf waaruit de zaken genoemd in artikel 42, 3°, voortkomen.5 Wanneer men een poging onderneemt om illegaal verkregen vermogens wit te wassen, kan deze alsnog bestraft worden.6 Tot slot kunnen misdrijven die een vermogensvoordeel met zich meebrengen in het buitenland gepleegd worden met als gevolg dat sommige van deze misdrijven niet in België kunnen vervolgd worden. Daarom heeft de wetgever voorzien in de mogelijkheid om deze personen alsnog voor het witwassen van vermogensvoordelen te veroordelen, indien het witwasdelict kan aangetoond worden: De in het eerste lid, 1° en 2°, genoemde misdrijven bestaan, ook indien de dader ervan eveneens de dader, mededader van of medeplichtige is aan het misdrijf waaruit de zaken genoemd in artikel 42, 3°, voortkomen, wanneer dit misdrijf in het buitenland is gepleegd en in België niet kan worden vervolgd. 7 b. De bijzondere verbeurdverklaring Onder invloed van de ‘war on drugs’, die begon in de jaren ’70, is men op internationaal niveau steeds meer aandacht beginnen krijgen voor het patrimonium van de crimineel en criminele organisaties. Vooral in de context van internationale drugshandel (Verrest, 2006). De georganiseerde criminaliteit werd alsmaar complexer en groter. Rijke drugsbaronnen drongen met hun groot vermogen de legale economie binnen waardoor ze meer macht en aanzien verworven. De gewone straffen en onderzoeksmethoden schoten tekort omdat ze de baan naar de kern van de organisaties niet konden vrijmaken. Men speelde met het idee om de georganiseerde criminaliteit te pakken waar het pijn doet, namelijk in de portefeuille (Denolf 5
Art. 505, lid 2, Sw. Art. 505, lid 8, Sw. 7 Art. 505, lid 2, Sw. 6
29
& Francis, 2004). Het geldspoor leidt makkelijker naar de kern van de organisaties en dus ook naar de veroordeling van de sleutelfiguren binnen de organisatie. Het afnemen van het vermogen maakt het moeilijk voor criminele organisaties hun illegale activiteiten verder te bekostigen. Wanneer deze twee fundamenten binnen een criminele organisatie ontbreken, liggen de kansen voor de volledige opdoeking ervan hoger (Denolf & Francis, 2004). Met dit in het achterhoofd zijn er op internationaal niveau initiatieven gelanceerd die allen het afnemen van de vermogensvoordelen uit misdrijven benadrukten. Het gaat om het VN Sluikhandelverdrag, het Europees Witwasverdrag en de aanbevelingen van het FATF. In het verlengde van deze ontwikkelingen kwam de Belgische wet van 17 juli 1990 tot stand die, naast de klassieke confiscatie, voorziet in de mogelijkheid tot verbeurdverklaring van criminele vermogensvoordelen (Rozie, 2005). Toch had de wet nog tekortkomingen. Na heel wat parlementair getrek en geduw en door lessen te trekken uit de Nederlandse situatie zijn er nog twee belangrijke wijzigingen gebeurd met de wet van 20 mei 19978 en de ‘Kaalplukwet’ van 19 december 20029 (Denolf & Francis, 2004). De verbeurdverklaring kan omschreven worden als een straf die door de rechter wordt uitgesproken naast de hoofdstraf waarbij de veroordeelde het eigendomsrecht verliest over een bepaalde zaak of goed (Delrue, 2012). De bijzondere verbeurdverklaring wordt geregeld door artikelen 42, 43, 43bis, 43ter en 43quater van het strafwetboek. In België spreekt men altijd van bijzondere verbeurdverklaring omdat de algemene verbeurdverklaring, waarbij het eigendomsrecht over het hele vermogen van de veroordeelde wordt afgenomen, verboden is volgens artikel 17 van de Grondwet (Van Den Wyngaert, 2011). Artikel 42 van het strafwetboek bepaald dat enkel de zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken10, zaken die uit het misdrijf voortkomen11 en de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit het misdrijf zijn verkregen12 in aanmerking komen voor bijzondere verbeurdverklaring. Wat de vermogensvoordelen betreft, kan men een onderscheid maken tussen primaire, secundaire en tertiaire vermogensvoordelen (Delrue, 2012). Primaire vermogensvoordelen zijn de voordelen die men rechtstreeks uit het misdrijf haalt zoals het cash geld die ment ontvangt na een drugsdeal of een televisie die men tijdens een inbraak 8
Wet van 20 mei 1997 betreffende de internationale samenwerking inzake de tenuitvoerlegging van inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen, B.S., 3 juli 1997. 9 Wet van 19 december 2002 tot uitbreiding van de mogelijkheden tot inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken, B.S., 14 februari 2003. 10 Art. 42, 1°, Sw. 11 Art. 42, 2°, Sw. 12 Art. 42, °3, Sw.
30
heeft gestolen. De secundaire vermogensvoordelen zijn de ‘vervangingsgoederen’. De primaire vermogensvoordelen worden als het ware vervangen door andere zaken. In het voorbeeld van de drugsdeal kan er met het cash geld een auto of iets dergelijks gekocht worden. Hoewel de auto onrechtstreeks gelinkt is met de drugsdeal, kan deze auto alsnog verbeurd verklaard worden omdat ze gekocht is met het geld dat verkregen werd met de drugsdeal. De tertiaire vermogensvoordelen zijn de ‘ beleggingsvoordelen’. Laat ons terug het voorbeeld van de drugsdeal en de auto gebruiken. Wanneer de dader beslist om zijn illegaal verworven auto op te knappen en door te verkopen met aanzienlijke winst, dan is het mogelijk om ook de winst die de dader uit de verkoop van de wagen heeft verkregen te confisqueren. De bijzondere verbeurdverklaring is verplicht wanneer het gaat om de zaken die werden gebruikt om wanbedrijven en misdaden te plegen en om de zaken die eruit voortkomen.13 Ze is echter facultatief als het om de vermogensvoordelen gaat afkomstig uit alle misdrijven.14 Het witwassen van vermogensvoordelen is hierbij een speciaal geval omdat de vermogensvoordelen die men in het legale circuit probeert te integreren tegelijkertijd ‘het voorwerp’ in de zin van artikel 42, 1° als ‘het vermogensvoordeel’ in de zin van artikel 42, 3° vormen met als gevolg dat men strenger optreedt tegen de daders die zowel het basismisdrijf als het witwasmisdrijf gepleegd hebben (Van Den Wyngaert, 2011). De wetgever heeft voorzien in een oplossing voor situaties waarbij de vermogensvoordelen niet in het patrimonium van de daders kunnen getraceerd worden. In deze gevallen zal de rechter een eerlijke en accurate schatting maken van de waarde van de vermogensvoordelen en het bedrag dat in overeenstemming is met die waarde verbeurd verklaren. 15 Om een te zware bestraffing te vermijden, kan de rechter op basis van de betrokkenheid van de veroordeelde bij het misdrijf beslissen om dit bedrag te verminderen.16 Aangezien witwassen een internationaal fenomeen is, is de kans heel groot dat de vermogensvoordelen zich in het buitenland bevinden op bijvoorbeeld een bankrekening in een belastingparadijs. Om die reden werd bij wet van 20 mei 1997 artikel 43ter bij het strafwetboek toegevoegd. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om zaken die zich in het buitenland bevinden alsnog verbeurd te verklaren indien de nodige bilaterale akkoorden gerespecteerd worden (Rozie, 2005).
13
Art. 43, Sw. Art. 43bis, lid 1, Sw. 15 Art. 43bis, 2e lid, Sw. 16 Art. 505, lid 6 & 7, Sw. 14
31
Artikel 43quater van het strafwetboek omschrijft ‘de verruimde voordeelsontneming’ die tot stand is gekomen door de Kaalplukwet van 2002. De verruimde voordeelsontneming is een verregaandere vorm van bijzondere verbeurdverklaring en is daarom ook gebonden aan allerlei voorwaarden en moet nauwkeurig gemotiveerd worden door de rechter alvorens ze mag aangewend worden (Delrue, 2012). Zo is het mogelijk om de vermogensvoordelen waarvan vermoed wordt dat ze afkomstig zijn uit andere misdrijven dan diegene waarvoor de veroordeelde veroordeeld werd, alsnog te confisqueren (Rozie, 2005). Een voorwaarde is wel dat het misdrijf waarvoor men veroordeeld wordt, opgenomen is in de limitatieve lijst bepaald in artikel 43, §1 van het strafwetboek. Tot slot wordt de bewijslast in het geval van verruimde verbeurdverklaring gedeeld tussen het openbaar ministerie en de veroordeelde. Het openbaar ministerie legt de discrepanties die gevonden zijn tijdens het opsporingsonderzoek of het gerechtelijk onderzoek voor op de rechtbank en het is aan de veroordeelde om deze discrepanties te weerleggen door bijvoorbeeld de legaliteit ervan aan te tonen (Van Den Wyngaerde, 2011; Rozie, 2005). Naast de verruimde confiscatie heeft de Kaalplukwet van 2002 ook voorzien in de ‘inbeslagneming’. Deze mag niet verward worden met de bijzondere verbeurdverklaring en staat geregeld in artikel 35, 35bis en 35ter van het wetboek van strafvordering. De inbeslagname mag enkel gehanteerd worden op vordering van de Procureur des Konings in het kader van een opsporingsonderzoek.17 Het gaat hier dus om een onderzoeksmaatregel (Delrue, 2012). Om te vermijden dat er door de verdachte met potentieel bewijsmateriaal geknoeid wordt, worden de zaken die de waarheid aan het licht kunnen brengen tijdelijk uit het bezit van de verdachte genomen (Rozie, 2005). Een belangrijk verschil met de verbeurdverklaring is dat de verdachte het eigendomsrecht van de inbeslaggenomen goederen niet verliest. De inbeslaggenomen goederen worden geverbaliseerd en kunnen tot nader onderzoek onderworpen worden. Wanneer de verdachte schuldig wordt bevonden in de rechtbank, worden de inbeslaggenomen goederen die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houden met het misdrijf verbeurd verklaard. Indien hij of zij onschuldig wordt bevonden, keren de goederen terug naar de eigenaar (Van Den Wyngaerde, 2011). De invoering van deze procedure heeft een enorme meerwaarde betekend voor de efficiëntie van het financieel rechercheren inzake witwassen (Denolf & Francis, 2004). 2.1.1.2.
17
De preventieve wetgeving
Art. 35, §1; Sv.
32
Aanvullend op de repressieve wetgeving, is er een preventieve wetgeving met betrekking tot witwassen in België die een afgeleide is van de ondertussen derde Europese richtlijn (Delrue, 2012). De bepalingen kan men terugvinden in de preventieve witwaswet van 11 januari 1993.18 Ook de preventieve wetgeving is sinds 1993 talloze keren aangepast en uitgebreid (CFI, 2013). Het doel van de preventieve wetgeving is om de publieke en private instellingen te verplichten om elke verdachte actie die mogelijks iets te maken heeft met witwassen eventueel te onderzoeken en te melden aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking (www.ctif-cfi.be). De private en publieke instellingen die gebonden zijn aan de wet, worden ook wel eens de meldingsplichtigen genoemd. Men kan een onderscheid maken tussen de instellingen en beroepen binnen de financiële sector en de niet-financiële sector (Delrue, 2012). De verschillende instellingen en beroepen zijn opgenomen in een limitatieve lijst in artikel 2, 3 en 4 van de witwaswet. Onder de instellingen en beroepen binnen de financiële sector vallen bijvoorbeeld
de
Nationale
Bank
van
België,
Bpost,
verzekeringsmaatschappijen,
kredietinstellingen, advocaten, accountants en dergelijke meer. Omdat deze instellingen dag in en dag uit werkzaam zijn in het financiële systeem, vormen zij belangrijke tools voor witwassers om hun illegale vermogens in het legale circuit te krijgen. Toch mag de rol van de melders in de niet-financiële sector niet onderschat worden. Meer en meer doen de witwassers beroep op de niet-financiële sector omdat de pakkans lager is (Compin, 2007). Zo stelt het CFI jaar na jaar in haar activiteitenverslag vast dat de financiële sector trouwer is aan de preventieve wetgeving dan de niet-financiële sector. Accountants, advocaten, boekhouders en dergelijke meer hebben de laatste jaren een belangrijke rol gekregen binnen het witwasproces (CFI, 2012). Andere voorbeelden van instellingen en beroepen binnen de niet-financiële sector zijn de bewakingsbedrijven19, casino’s20 en diamanthandelaren21. Andere verplichtingen die de melders worden opgelegd hebben te maken met de cliënten van de melders, hun interne organisatie, de bewaring en transparantie van hun gegevens en dergelijke meer. Deze bepalingen staan omschreven in hoofdstuk 2 van de preventieve wet. Banken moeten te allen tijde hun cliënten kunnen identificeren alsook de begunstigden van 18
Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en financiering van terrorisme, B.S., 9 februari 1993. 19 Art. 2, 20°, Witwaswet. 20 Art. 4, Witwaswet. 21 Art. 2, 21°, Witwaswet.
33
bijvoorbeeld een transactie. Deze informatie dient ook transparant te zijn ten aanzien van de controle-overheden. Belangrijk is het principe van de ‘risk based approach’.22 Dit wil zeggen dat de melders een risicoprofiel dienen op te maken van elke cliënt in de mate waarin zij gevoelig zijn aan witwaspraktijken ten einde de controle op deze cliënten te verscherpen (Van Droogbroeck, 2010). Een belangrijke rol wordt ook toegekend aan de functie van ‘compliance officer’.23 Elke meldingsplichtige instelling dient één of meerdere compliance officers aan te stellen. Zij zien er intern op toe dat de preventieve regelgeving zo goed mogelijk wordt nageleefd. De werknemers dienen elke verdachte actie of cliënt aan te geven bij deze compliance officers. Zij gaan deze acties uitvoerig onderzoeken. Wanneer vastgesteld wordt of er een vermoeden is dat de actie verband houdt met witwassen, zijn zij verplicht deze door te melden aan het CFI (Delrue, 2012). In een studie van Verhage (2009) blijkt dat deze compliance officers zich veelal in een moeilijke positie bevinden. Zeker wanneer ze werkzaam zijn in instellingen met commerciële doeleinden. Hoewel de compliance officers een onafhankelijke positie bekleden, moeten zij constant de afweging maken om al dan niet door te melden aan het CFI. Een doormelding kan immers leiden tot het verlies van klanten en reputatieschade, wat hun niet echt geliefd maakt bij de meldingsplichtige instellingen en ondernemingen. Naast de interne controle door de compliance officer, worden er ook externe controleorganen en –overheden aangesteld.24 Zij waken over naleving van de meldingsplicht bij de melders en zullen niet-naleving doormelden aan het CFI en indien nodig administratieve sancties opleggen. Men onderscheid twee soorten administratieve sancties. De eerste is een administratieve geld boete die start bij 250 euro en kan oplopen tot maximum 1.250.000 euro.25 Een tweede sanctie is de ‘naming and shaming’ van de meldingsplichtigen. 26 Hierbij worden alle beslissingen en maatregelen openbaar gemaakt aan het grote publiek. Dergelijke bekendmaking kan enorm veel schade aanrichten aan de reputatie van de ondernemingen en instellingen met het risico dat zij klanten kunnen verliezen. Naast de administratieve sancties kunnen er ook strafrechtelijke sancties27 genomen worden (Delrue, 2012; www.ctif-cfi.be).
22
Art. 12, Witwaswet. Art. 18, Witwaswet. 24 Art. 39, Witwaswet. 25 Art. 40, 2°, Witwaswet. 26 Art. 40, 1°, Witwaswet. 27 Art. 41, Witwaswet. 23
34
Wat het witwasmisdrijf betreft, mag de wet enkel toegepast worden wanneer het onderliggende misdrijf opgenomen is in de limitatieve lijst.28 In die zin is de preventieve wetgeving strikter dan de repressieve wetgeving, waarbij het basisdelict niet moet worden aangetoond (Delrue, 2012). Hier is echter een verklaring voor. Door de preventieve wetgeving te beperken, wil men efficiënter en doelgerichter te werk gaan (Spreutels & De Mûelenaere, 2003). Langs de andere kant laat de witwaswet iets te veel ruimte toe met betrekking tot de interpretatie. Hierdoor weten sommige melders niet wanneer ze extra waakzaam moeten zijn, wat ze moeten doormelden en wat niet. Sommige melders zijn zelfs niet voldoende uitgerust of opgeleid om verdachte acties te achterhalen. In deze gevallen gaat men een beroep doen op de ‘compliance industry’. Dit is een markt speciaal gericht op de meldingsplichtigen die voorziet in tal van softwarepakketten, opleidingen en advies en dergelijke ten einde langs de ene kant de melders te ondersteunen bij het traceren van verdachte acties en langs de andere kant er winst uit te slaan (Verhage, 2011). 2.1.2. De vierde Europese richtlijn De Europese richtlijnen van de Raad en het Parlement zijn, naast de FATF-aanbevelingen, één van de belangrijkste internationale instrumenten wat de preventie en bestrijding van witwassen betreft (Spreutels & De Mûelenaere, 2003). De focus van de richtlijnen ligt op het ontwikkelen van een preventief stelsel om witwassen tegen te gaan. Eind de jaren ’80 maakte Europa zich ernstig zorgen over de internationale drugshandel waar veel witwaspraktijken mee gepaard gingen. Om het witwasfenomeen met gelijke wapens aan te pakken lanceerde Europa in 1991 een eerste richtlijn. Deze richtlijn was geïnspireerd op de aanbevelingen van het FATF. Europa gebruikte de richtlijn eigenlijk om de FATF-aanbevelingen voor een stuk op te leggen aan haar lidstaten (Hicks, 2010). Het witwasfenomeen staat echter niet stil en blijft nieuwe gedaantes aannemen. Tien jaar na de eerste FATF-aanbevelingen bleken deze verouderd. Daarom heeft de FATF zijn aanbevelingen terug aangepast ten einde zich weer in de strijd tegen witwassen te gooien. De Europese Unie kon niet achterblijven en lanceerde in 2001 de tweede richtlijn inzake witwasbestrijding, die eigenlijk een update was van de eerste richtlijn gebaseerd op de nieuwe FATF-aanbevelingen (D’Souza, 2012; Alexander, 2007). Een aantal jaren later doet zich hetzelfde voor wat geleid heeft tot een derde aanbeveling in 200529 die in 2006 werd aangevuld met de uitvoeringsmaatregelen van de richtlijn van de Commissie30. Deze twee worden tot op de dag van vandaag gebruikt als referentie voor het 28
Art. 5, 3§, Witwaswet. Richtlijn 2005/60/EG. 30 Richtlijn 2006/70/EG. 29
35
Belgisch legislatief stelsel met betrekking tot witwassen (Delrue, 2012). Omdat het Belgisch stelsel een afgeleide is van de derde Europese richtlijn, is een uitgebreide bespreking van de richtlijn overbodig. Belangrijker is dat het FATF in februari 2012 zijn 40 aanbevelingen en 9 bijzondere aanbevelingen opnieuw heeft aangepast (FATF, 2012). Daarom heeft de Europese Unie op 5 februari 2013 haar finale versie van de vierde Europese richtlijn gepubliceerd. In eerste instantie worden de Europese witwasrichtlijn van 2005 en de richtlijn van 2006 betreffende de uitvoeringsmaatregelen samengevoegd ten einde de richtlijn overzichtelijker te maken (European Commission, 2013). De EU stelde immers vast dat de derde richtlijn door veel lidstaten anders wordt toegepast binnen hun nationale wetgevingen. Ten einde meer uniformiteit te bereiken tussen de landen gaan ze in hun vierde richtlijn genuanceerder te werk en willen ze de richtlijn meer in overeenstemming brengen met de internationale regelgeving (European Commission, 2013). In de vierde richtlijn kunnen contante betalingen in handelszaken van waardevolle goederen enkel nog maar tot 7.500 euro in plaats van 15.000 euro.31 Elke contante betaling hoger dan 7.500 euro moet gemeld en onderzocht worden. Een andere wijziging is de opname van alle aanbieders van gokdiensten als meldingsplichtigen.32 Voorheen was die beperkt tot enkel de casino’s. Gezien zijn effectiviteit wordt er nu ook meer aandacht geschonken aan de ‘Risk Based Approach’. Dit zijn, naast nog enkele kleine wijzigingen, de belangrijkste wijzigingen die in de vierde richtlijn voorkomen (European Commission, 2013). In wezen is er weinig aangepast in vergelijking met de derde witwasrichtlijn. De vierde richtlijn is iets praktischer geworden en hier en daar wat uitgebreid. De Belgische wetgeving is eigenlijk al voor het grootste deel in overeenkomst met de richtlijn en soms zelfs strikter. Hier en daar zijn er nog enkele wijzigingen die nog moeten gebeuren. Wanneer België de wijzigingen zal implementeren is echter nog de vraag (http://www.dvp-law.com/documents). 2.2.
Belangrijke actoren bij de witwasbestrijding in België
Het witwasfenomeen wordt in België op integrale en geïntegreerde wijze aangepakt. Concreet hebben wij een anti-witwasketen die bestaat uit opeenvolgende actoren die afkomstig zijn van zowel het preventieve als het repressieve luik. Om optimaal te functioneren, werken alle actoren als een geheel (Hicks, 2010; Delrue, 2012).
31 32
Art. 10, vierde Europese richtlijn. Art. 3, (10), vierde Europese richtlijn.
36
De Belgische anti-witwasketen ziet er in het ideaal beeld als volgt uit (Delrue, 2012; Verhage, 2011): wanneer een meldingsplichtige, zoals omschreven in de witwaswet van 11 januari 1993, in contact komt met een verdachte verrichting die mogelijks in verband kan worden gebracht met een witwaspraktijk, dan dient zij deze door te melden aan de bevoegde ‘compliance officer’ voor een eerste analyse. Indien de ‘compliance officer’ dezelfde vaststellingen doet, moet de verdachte verrichting worden overgemaakt aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking. Zij gaan de verdachte richting voor een tweede keer analyseren. De CFI beschikt over het nodige specialisme om de verrichting tot in de puntjes uit te pluizen. Wanneer de CFI het zaakje niet vertrouwd en er ernstige aanwijzingen zijn in verband met witwas, dan wordt de verrichting doorgemeld aan het parket. De verdachte verrichting is nu uit handen van het preventieve luik en wordt verder behandeld in het repressieve luik van de keten. Het parket moet nu beslissen of er een onderzoek naar de verrichting wordt opgestart. Wanneer de slaagkansen hoog liggen of de verrichting als prioritair wordt beschouwd, zal men overgaan tot onderzoek. Onder leiding van de Procureur des Konings of de onderzoeksrechter zal de politie zoveel mogelijk bewijsmateriaal verzamelen om met een sterk dossier voor de rechtbank te verschijnen. De rechtbank kan nu beslissen om al dan niet te veroordelen. Het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring
(COIV)
zal
assisteren
in
de
uitvoering
van
de
bijzondere
verbeurdverklaring van de vermogensvoordelen. Samengevat: De meldingsplichtigen => De ‘compliance officer’ => de CFI => Het parket/ de politie => De rechtbank (Verhage, 2011). In het volgende stuk gaan we iets dieper in op een aantal actoren van de anti-witwasketen die op veel belangstelling kunnen rekenen bij de politie. We bespreken de CFI, de politie zelf, het parket en het COIV. 2.2.1. De Cel voor Financiële Informatieverwerking De Cel voor Financiële Informatieverwerking, ofschoon de CFI, is de Financial Intelligence Unit (FIU) van België. In simpele termen is een FIU het centraal meldpunt van een land dat alle informatie met betrekking tot witwassen ontvangt, bijhoud en doorstuurt. De CFI is naar aanleiding van de eerste Europese witwasrichtlijn in België opgericht met de wet van 11 januari 199333 en kan als volgt gedefinieerd worden:
33
Hoofdstuk IV, Witwaswet.
37
De Cel, opgericht door de Witwaswet, is een onafhankelijke administratieve overheid met rechtspersoonlijkheid, belast met het verwerken en doormelden van informatie met het oog op de bestrijding van witwassen van geld en financiering van terrorisme. (Delrue, 2012, p. 153) De nadruk wordt in deze definitie gelegd op “een onafhankelijk administratieve overheid met rechtspersoonlijkheid”. De financiële melders en vooral de banken zagen het niet zitten om financiële informatie rechtstreeks te melden aan de opsporingsautoriteiten of aan een instelling die eraan verbonden is. Het is slechte reclame en schend voor een stuk de vertrouwensrelatie met klanten. Om rechtstreek contact met de opsporingsautoriteiten te vermijden opteerden zij voor een instelling die op volledig zelfstandige basis functioneert zonder van buiten af beïnvloed te worden. Met het geven van onafhankelijkheid en rechtspersoonlijkheid kon dit gerealiseerd worden (Spreutels & De Mûelenaere, 2003). Wat de samenstelling van de CFI betreft moet er een onderscheid gemaakt worden tussen de Cel en het Bureau. De Cel bestaat uit een voorzitter, een vicevoorzitter en twee plaatsvervangende voorzitters (allen zijn gedetacheerde magistraten) en drie leden (financieel deskundigen). Deze leden hebben de beslissingsbevoegdheid met betrekking tot de CFI (CFI, 2013; Spreutels & De Mûelenaere). Het Bureau omvat het ondersteunende personeel die onder andere assisteren bij de verwerking, analyse en doormelding van de ontvangen informatie, het opmaken van strategische analyses, het geven van juridisch advies en het geven van computer-technische bijstand. Ook de verbindingsofficieren werken onder het Bureau. Zij zijn gedetacheerd van andere diensten zoals politie en douane ten einde het contact tussen de diensten en de CFI optimaal te houden (Delrue, 2012).
38
Figuur 1: Organogram van het CFI (www.ctif-cfi.be)
In een notendop kunnen de taken van het CFI kunnen als volgt omschreven worden (www.ctif-cfi.be; Spreutels & De Mûelenaere, 2003; Delrue, 2012): In eerste instantie moet de CFI alle informatie die zij ontvangen van de verplichte melders inventariseren, centraliseren en onderzoeken.34 De ontvangen informatie worden meldingen genoemd. Zelf mag ze alle informatie opvragen, al dan in originele staat, die zij nuttig acht voor de uitvoering van haar taken. Niet alleen kan ze die informatie opvragen bij de meldingsplichtigen, maar ook daarbuiten (zoals politiediensten, kadaster, de bijzondere belastinginspectie, enzovoort).35 Op informatie afkomstig van een onderzoeksrechter wordt er echter een uitzondering gemaakt. Dit kan enkel met de toestemming van de procureurgeneraal of de federale procureur.36
34
Art. 22, §2, Witwaswet. Art. 33, Witwaswet. 36 Art. 33, lid 1, 6°, Witwaswet. 35
39
Na het onderzoeken van verdachte meldingen, heeft zij de taak de meldingen over te maken aan het parket indien er een ernstige aanwijzing bestaat van witwassen. De overdracht van een melding van de CFI naar het parket wordt een doormelding genoemd Wanneer de dreiging ernstig is, kan de CFI beslissen om de verrichting voor een bepaalde periode te bevriezen.37 Ter bescherming van de meldingsplichtigen zijn alle leden en gedetacheerde leden van de CFI gebonden aan een beroepsgeheim. Alle informatie die personeelsleden ontvangen of gerucht van krijgen bij het uitoefenen van hun opdrachten, blijven mits enkele uitzonderingen binnen de muren van de CFI.38
Figuur 2: Werking van de CFI (www.ctif-cfi.be)
Het bovenstaande omvat de centrale werking van de CFI. Daarnaast hebben ze ook nog opdrachten met betrekking tot controle, advisering en internationale samenwerking (Spreutels & De Mûelenaere, 2003). 2.2.1.1.
37 38
Enkele cijfers
Art. 23, §2, Witwaswet. Art. 35, Witwaswet.
40
In dit deel gaan we kort even in op de statistieken die worden gepresenteerd in het 19e activiteitenverslag van de CFI (2012). Op die manier heeft de lezer een beeld van het aantal meldingen en doormeldingen die binnen de CFI circuleren. Toch dient enige voorzichtigheid zich aan met betrekking tot de interpretatie van deze cijfers. Het geeft enkel een gefragmenteerd beeld weer van het witwasfenomeen in België op het niveau van de CFI. Met elke stap die de meldingen nemen in de anti-witwasketen, worden ze gehalveerd (Verhage, 2011). Stel dat er 100 meldingen worden overgemaakt aan het parket. Van de honderd meldingen worden er misschien 30 nader onderzocht door parket en politie. Van die 30 leidt de helft nog niet tot een veroordeling voor de rechtbank. Het is belangrijk dat men deze selectie binnen de anti-witwasketen voor ogen houdt. 2008 2009 2010 Aantal ontvangen meldingen 15.554 171.770 18.673 Aantal nieuwe dossiers 4.875 4.925 4.928 Aantal doorgemelde dossiers 937 1.020 1.259 Aantal doorgemelde meldingen 5.054 4.711 5.119 Tabel 1: Kerncijfers van de afgelopen 5 jaar (CFI, 2012)
2011 20.001 5.183 1.345 5.634
2012 21.000 6.124 1.506 5.454
Eerst dienen we een onderscheid te maken tussen dossiers en meldingen. Dossiers zijn eigenlijk die meldingen die nader werden onderzocht binnen het CFI. Wanneer we deze cijfers bekijken is er een evolutie in stijgende zin van het aantal meldingen, doormeldingen, dossiers en doorgemelde dossiers. Dit kan drie mogelijke oorzaken hebben: Ten eerste is het mogelijk dat de stijging te wijten is aan een betere werking van het CFI. Een andere mogelijkheid kan te maken hebben met de meldingsplichtigen die vlugger melding doen bij de CFI. Ten laatste bestaat de kans dat de witwaspraktijken in België algemeen zijn toegenomen (CFI, 2012).
Figuur 3: Belangrijkste verrichtingen bij nieuwe dossiers (CFI, 2012)
41
Uit bovenstaande tabel zien we voor 2012 dat geldverzendingen en cashtransport veruit de populairste verrichtingen zijn. Cash geld laat immers geen ‘paper trail’ achter wat de opsporing aanzienlijk bemoeilijkt. Daarnaast wordt er vaak gebruik gemaakt van internationale overschrijvingen. Geld laten circuleren op buitenlandse rekeningen is een efficiënte manier om detectie te vermijden.
Figuur 4: Belangrijkste verrichtingen bij doorgemelde dossiers (CFI, 2012)
Ook wat de doorgemelde dossiers betreft vinden we eenzelfde trend terug.
Figuur 5: Onderliggende misdrijven bij doorgemelde dossiers (CFI, 2012)
Verbazingwekkend genoeg neemt de illegale drugshandel maar de vijfde plaats in. Dit kan te maken hebben met het feit dat België als een transitland beschouwd wordt. België staat 42
bekend om de productie van cannabis en xtc, maar dit zijn vooral exportproducten (Spapens, 2008). 2.2.2. De politie Het onderzoeken van witwasmisdrijven in de repressieve context, gebeurt door de politie onder leiding van het parket. De Procureur des Konings heeft de leiding bij een opsporingsonderzoek. Wanneer er speciale politietechnieken moeten aangewend worden, wordt er een gerechtelijk onderzoek gevorderd onder leiding van de onderzoeksrechter. De dag van vandaag is dit echter meer de uitzondering, dan de regel. Veel politietechnieken vallen ondertussen onder de bevoegdheid van de procureur (Van Den Wyngaert, 2011). Om de verschillende structurele en operationele problemen weg te werken, werd de politie in 1998 gestructureerd op lokaal niveau en federaal niveau. De lokale politie staat in voor de basispolitiezorg terwijl de federale politie gespecialiseerde materie behandeld en ondersteunend, naar de lokale politie toe, werkt. Het was de bedoeling van de wet om de twee niveaus dichter bij elkaar te brengen ten einde over een vlotter politieapparaat te beschikken (Van Den Wyngaert, 2011).39 In principe kunnen zowel de lokale politie als de federale politie dossiers behandelen met betrekking tot witwassen. Wanneer het zou gaan om een klein witwasdossier op lokaal niveau, dan wordt deze behandeld door de lokale politie (Delrue, 2012). In werkelijkheid komt dit bijna nooit voor. Witwassen is een heel complexe materie die bijna altijd een grensoverschrijdend karakter heeft die ver het boekje en de capaciteit van de lokale politiezones te buiten gaat. De federale politie beschikt over speciale eenheden, zowel op centraal als gedeconcentreerd niveau, die uiterst geschikt zijn om het witwasfenomeen in België aan te pakken (http://www.polfed-fedpol.be). De lokale politie kan wel op andere manieren assisteren bij de aanpak van witwassen. Door wegcontroles en vaststellingen door patrouilles en wijkagenten die mogelijks een link hebben met witwaspraktijken. Bijvoorbeeld wanneer er tijdens een alcohol- en papierencontrole een grote som cash geld in de auto wordt ontdekt of wanneer een wijkagent zich vragen stelt bij de aanzienlijk verbeterde financiële toestand van iemand die altijd krap bij kas zat. Wanneer mensen opgelicht zijn in het kader van witwaspraktijken, gaan zij veelal in eerste instantie naar de lokale politie met hun klachten. De financiële recherche bij de lokale politie behandelen meestal dossiers rond milieu,
stedenbouw,
erfenisrecht
en
faillissementen.
Bij
de
behandeling
van
39
Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, B.S., 5 januari 1999.
43
faillissementendossiers kunnen witwashandelingen aan het licht komen. Wanneer de lokale politie dergelijke vaststellingen doet, dienen zij deze door te melden aan de federale politie die de zaken verder kunnen onderzoeken (Hamblenne, 2013). De federale politie bestond in de oude structuur uit een commissariaat-generaal met daaronder een algemene directie van bestuurlijke politie, een algemene directie van gerechtelijke politie en een algemene directie van ondersteuning en beheer. Onder de algemene directie van gerechtelijke politie bevinden zich de 27 gedeconcentreerde gerechtelijke directies (FGP’s), de zeven centrale directies en het A.I.K.40Voor het bestrijden van witwassen zijn vooral de afdelingen van economische en financiële criminaliteit41 binnen de FGP’s en de CDGEFID42 binnen de DJF43 van belang (http://www.polfed-fedpol.be). Terwijl de ecofin-afdelingen van de gedeconcentreerde directies vooral een onderzoekende rol spelen binnen hun arrondissement, zijn de taken van het CDGEFID inzake witwassen breder. Naast een onderzoekende taak, hebben zij ook een ondersteunende en conceptuele taak. Zo moeten zij de gedeconcentreerde directies en de lokale politie zowel technisch als operationeel ondersteunen in financiële dossiers. Het geven van opleidingen kan een vorm zijn van technische ondersteuning. De conceptuele rol bestaat uit het maken van strategische analyses waarbij nieuwe fenomenen uit de doeken worden gedaan en wat de ‘best practices’ zijn met betrekking tot de aanpak van financiële criminaliteitsfenomenen (Denolf & Francis, 2004). Dit was de oude situatie. Deze is belangrijk omdat het empirisch onderzoek van deze masterproef werd uitgevoerd binnen de oude situatie. Ten einde de werking en organisatie van de federale politie te optimaliseren, is ze dit jaar onderworpen aan een grondige reorganisatie die begonnen is op 1 juni. Concreet vertaalt deze reorganisatie zich in een schaalvergroting en een herziening van de bevoegdheden. De 27 gedeconcentreerde directies zullen in plaats van op het arrondissementeel niveau, op het provinciaal niveau georganiseerd worden. De 27 directies worden herleid naar 12. Met betrekking tot de bevoegdheden is het nog verder afwachten (Milquet, De Bolle & Hellinckx, 2014). 2.2.2.1.
Financieel economisch rechercheren
In de volgende alinea gaan we dieper in op het begrip ‘financieel economisch rechercheren’.
40
Arrondissementeel Informatiekruispunt. Afgekort ecofin. 42 Centrale dienst voor de bestrijding van georganiseerde economische en financiële delinquentie. 43 Algemene directie van de bestrijding van de economische en financiële criminaliteit. 41
44
Alvorens men een dossier opstart, moet het doel van dit dossier bepaald worden. Is deze gericht op de dader, het misdrijf, het slachtoffer, een organisatie of op de buit? Afhankelijk van de doelstellingen worden de concrete recherchetechnieken bepaald die men zal hanteren (Ponsaers & Mulkers, 2001). Bij witwasdossiers is dit doel meervoudig aangezien witwassen een misdrijf is dat op zichzelf staat. Zo voert men in deze dossiers altijd onderzoek naar het witwasmisdrijf op zich, de witwasser(s) die natuurlijke personen of rechtspersonen kunnen zijn waarbij men altijd een maximale inbeslagname en verbeurdverklaring van de witgewassen vermogensvoordelen nastreeft. In witwasonderzoeken doet men aan financieel rechercheren. Hierbij wenden de onderzoekers hun financiële deskundigheid aan om alle mogelijke
financiële
gegevens
te
verzamelen
en
te
controleren/analyseren
op
onregelmatigheden ten einde het witwasmisdrijf aan te tonen (Denolf & Francis, 2004; De Samblanx, Spreutels & Waeterinckx, 2004). 2.2.2.2.
Het verloop van een witwasonderzoek
Hoe gaat een witwasonderzoek nu concreet in zijn werk? Drie grote fasen kunnen binnen een witwasonderzoek onderscheiden worden: de identificatie, het vermogensonderzoek en tot slot het verzamelen van bijkomende inlichtingen met behulp van de klassieke politietechnieken (Delrue, 2003). Wanneer het doel van het dossier bepaald is, moet men in eerste instantie zoveel mogelijk over de verdachte te weten komen. Men moet zijn verdachte als het ware identificeren. De onderzoekers doen hierbij op allerhande informatie die voorhanden is, zonder dieper in te gaan op de financiële situatie van de verdachte (De Samblanx, Spreutels & Waeterinckx, 2004). Een eerste groot onderscheid moet gemaakt worden tussen natuurlijke personen en vennootschappen als verdachte(n). Bij natuurlijke personen wordt de naam, het adres, de gezinstoestand, het strafrechtelijk verleden en de werktoestand nagetrokken van de verdachte. Allerhande kanalen kunnen hiervoor gecontacteerd worden zoals het rijksregister, vakbonden, het parket, het strafregister, gerechtsdeurwaarders en dergelijke meer. Indien de verdachte een vennootschap is, moet men in eerste instantie het Belgisch Staatsblad raadplegen. Men kan alle informatie en wijzigingen met betrekking tot de vennootschap vanaf de oprichting tot aan de stopzetting hier in terugvinden (Delrue, 2003). De Kruispuntbank voor Ondernemingen is een andere optie aangezien alle ondernemingen en hun vestigingseenheden in België zich hierbij moeten registreren. Bij de kruispuntbank gaat het echter om basisgegevens (http://economie.fgov.be/nl/ondernemingen/bce/). Wanneer men zowel voor natuurlijke personen als voor vennootschappen wil achterhalen of ze gekend zijn voor vormen van 45
ernstige georganiseerde fiscale fraude, kan men dit altijd natrekken bij de administratie van de bijzondere belastinginspectie (http://fiscus.fgov.be/interfbbinl/nl/index.htm). Wanneer men een goed beeld heeft van wie de verdachte is, kan men starten met het patrimoniumonderzoek. De rechercheurs gaan zoveel mogelijk financiële transacties analyseren waar de verdachte bij betrokken is. Hierbij kijken ze onder andere naar de inkomsten uitgaven van de verdachte. Discrepanties kunnen mogelijks een link hebben met witwassen. De rechercheurs moeten dan een onderscheid maken tussen de illegale inkomsten en de legale inkomsten ten einde deze in beslag te kunnen nemen met het oog op verbeurdverklaring (Denolf & Francis, 2004). Voor financiële inlichtingen kunnen ze bij tal van instellingen terecht waarbij banken één van de belangrijkste zijn. Inlichtingen afkomstig uit rekeningen, leningscontracten, verzekeringscontracten, het aantal bankkaarten en dergelijke meer vormen de belangrijkste bronnen van informatie voor de financiële toestand van een verdachte in kaart te brengen (Delrue, 2003). De bepalingen voor bankonderzoek als opsporingsmaatregelen vind men terug in artikel 46quater van het wetboek van strafvordering. Voor alle gegevens met betrekking tot de onroerende bezittingen van de verdachte kan men terecht bij het kadaster (http://www.kadaster.be). Naast
het
verzamelen
van
financiële
informatie
kan
men
tijdens
of
na
het
vermogensonderzoek via de klassieke politietechnieken bijkomende informatie vergaren. Het verhoren van de verdachten is daarbij de meest gebruikte methode. Het verhoor kan dienen om informatie te verzamelen met betrekking tot de persoon en de leefomstandigheden van de verdachte. De verhoren kunnen ook gebruikt worden om de verdachte te confronteren met de verzamelde inlichtingen om zo te luisteren naar hun verklaringen voor de discrepanties (Delrue, 2012). Een andere techniek is de huiszoeking. Mits toestemming van de procureur of onderzoeksrechter kunnen bepaalde stukken uit de woonsten of ondernemingen van verdachten of betrokkenen opgevraagd worden voor verder onderzoek (Ponsaers & Mulkers, 2001). Op het einde van een onderzoek worden essentiële bewijsstukken in beslag genomen en maakt men een synthese van alle bevindingen waarin duidelijk alle morele en materiële bestanddelen van het witwasmisdrijf vermeld zijn. Het dossier wordt overgemaakt aan het parket die al dan niet de zaak zal voorleggen bij de rechter (Delrue, 2012; Van Den Wyngaert, 2011). 2.2.3. Het parket 46
Het parket heeft op het gebied van witwassen een viervoudige taak. In eerste instantie neemt zij de doormeldingen afkomstig van het CFI in ontvangst. Na een grondige analyse van de meldingen beslist het parket om een melding al dan niet te onderzoeken (Spreutels & De Mûelenaere, 2003). Indien er beslist wordt om een dossier op te starten, wordt het overgemaakt aan de bevoegde politiedienst. In tweede instantie neemt het parket de leiding in opsporingsonderzoeken naar witwassen.44 Het is haar taak om de opsporingsactiviteiten van de politie te coördineren. De procureur heeft tevens de beslissingsbevoegdheid om alle zaken die nuttig zijn voor de bewijsvoering van het witwasmisdrijf in beslag te nemen.45 Indien het wenselijk wordt geacht is het ook mogelijk een onderzoeksrechter te vorderen om de leiding van het onderzoek over te nemen. Men spreekt in deze gevallen van een gerechtelijk onderzoek.46 Wanneer een dossier is afgerond, is het de taak van het parket om de zaak aanhangig te maken bij de rechtbank.47 Indien de zaak voor de rechtbank komt, staat het parket in voor de bewijsvoering. Wanneer de rechter tot een uitspraak is gekomen, is het aan het parket om de straf uit te voeren (Van Den Wyngaert, 2011). 2.2.4. Het COIV Ten einde de inbeslagname en bijzondere verbeurdverklaring te ondersteunen werd er met de wet van 26 maart 2003 een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring (COIV) opgericht binnen het Openbaar Ministerie.48 Het COIV is in grote mate een steundienst voor de magistraten en politiediensten die in aanraking komen met inbeslagname- en verbeurdverklaringsprocedures. Het is voor de politie en magistraten niet altijd even duidelijk wat ze in beslag kunnen nemen of verbeurd verklaren en hoe ze dit moeten doen. Aangezien het COIV gespecialiseerd is in deze materie, zal zij de vragende
partijen
hierin
adviseren
en
bijstaan
(http://www.om-
mp.be/page/165/165/coiv.html). Naast het adviseren voorziet zij ook in het geven van opleidingen en infosessies voor leden van de magistratuur en politie (Denolf & Francis, 2004).
44
Art. 28bis, §1, Sv. Art. 35, 35bis & 35ter, Sv. 46 Art 55. Sv. 47 Art. 28quater, Sv. 48 Wet van 26 maart 2003 houdende de oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties, B.S. 2 mei 2003. 45
47
Alle vermogensvoordelen die in beslag worden genomen, moeten geverbaliseerd of geïnventariseerd worden om vervolgens door te geven aan het COIV. Met doorgeven wordt enkel het doorgeven van de gegevens bedoeld, niet de geconfisqueerde zaken. Het COIV houdt deze gegevens bij in een centrale databank. Hetzelfde geld voor de gegevens van de verbeurdverklaarde goederen. De enige zaken die het COIV effectief bijhoudt en beheerd, is cash geld (Rozie, 2005). Witwasonderzoeken kunnen lang aanslepen waardoor sommige inbeslaggenomen goederen zoals wagens verouderen en in waarde afnemen. In deze gevallen is het mogelijk om de zaken via het COIV te verkopen. De opbrengst zal de plaats innemen van het verkochte vermogensvoordeel. Het COIV zet zich tevens in voor de internationale samenwerking met betrekking tot confiscatie en verbeurdverklaring door zoveel mogelijk buitenlandse contacten te sluiten en te onderhouden (Denolf & Francis, 2004). Om die reden zijn ze lid van het CARIN-netwerk. Alle leden zijn werkzaam binnen een instelling die instaan voor het ontnemen van criminele vermogensvoordelen. Zij delen niet alleen hun ervaringen, problemen en best practices met elkaar, maar houden ook contact voor het geval ze in concrete dossiers moeten rekenen op het buitenland. Men kan altijd op een vlottere medewerking van het buitenland rekenen indien men de lokale autoriteiten kent (Mühl, Thomas & Gotskova, 2012). In de praktijk bleek dat dat rechters minder geneigd waren om de bijzondere verbeurdverklaring toe te passen wanneer deze zaken nog niet in beslag waren genomen (Denolf & Francis, 2004). Om die reden wordt de inbeslagname volop gepromoot tijdens onderzoeken naar ernstige criminaliteitsfenomenen in het Nationaal Veiligheidsplan (Federale politie, 2012). Het COIV zal ook in de toekomst een centrale rol blijven spelen met betrekking tot het afnemen van misdadige opbrengsten. 2.3.
Internationale actoren
2.3.1. FATF Het Financial Action Task Force (FATF) wordt door enorm veel auteurs omschreven als het belangrijkste orgaan met betrekking tot de strijd tegen het witwassen en financiering van terrorisme (Buchanan, 2004; Madinger, 2009; Gao & Xu, 2009; Spreutels & De Mûelenaere, 2003; Delrue, 2012). Witwassen kwam eind de jaren ’80 in opmars en genoot veel internationale aandacht. Men kwam tot het besef dat er een nood was aan een internationaal overkoepelend orgaan die het witwasfenomeen ging analyseren en op basis van de bevindingen oplossingen ging zoeken om het fenomeen aan te pakken. De G7 heeft daarom in
48
’89 het FATF opgericht die nu onder leiding staat van het OESO49( Hicks, 2010; Buchanan, 2004). Het FATF definieert zichzelf als: An independent inter-governmental body that develops and promotes policies to protect the global financial system against money laundering, terrorist financing and the financing of proliferation of weapons of mass destruction. (FATF, 2013b, p.2) De belangrijkste bijdrage van het FATF zijn de 40 aanbevelingen voor de strijd tegen witwassen. Naar aanleiding van de aanslagen op de WTC-torens in 2011, werden deze aanbevelingen aangevuld met negen aanbevelingen specifiek gericht op terrorisme. (FATF, 2012; Madinger, 2009). De aanbevelingen kunnen door landen gebruikt worden als instrument voor het ontwikkelen van een eigen wettelijk kader met betrekking tot witwassen. Deze zijn niet verplicht, hoewel dit met een korreltje zout mag genomen worden. De landen die lid zijn van het FATG worden periodiek geëvalueerd op de efficiëntie van hun wetgevingen. Landen die weigeren om mee te werken, komen terecht op een soort van ‘zwarte lijst’ (Gnutzmann, McCarthy & Unger, 2010; FATF, 2013b). Er wordt verwacht dat België in 2015 zal geëvalueerd worden (Grijseels, 2012). De aanbevelingen worden om het aantal jaar gewijzigd om ze terug in lijn te brengen met het alsmaar evoluerende witwasfenomeen. In 2012 werden ze voor de laatste keer gewijzigd (FATF, 2013a). Inhoudelijk is er weinig veranderd. De wijzigingen hebben de aanbevelingen strikter en duidelijker gemaakt ten einde meer uniformiteit te hebben tussen de landen die de aanbevelingen implementeren (Grijseels, 2012). Naast de aanbevelingen bestudeert het FATF vooral het witwasfenomeen om de nieuwste trends bloot te leggen. Zij maakt strategische analyses op en publiceert de ‘best practices’. In 2010 publiceerden ze een rapport waarin er werd gewaarschuwd voor onder andere het toenemende gebruik van cash geld (FATF, 2010b). 2.3.2. Europol & Interpol Interpol en Europol zijn allebei politionele organen die georganiseerd zijn op internationaal niveau. Zij werden in leven geroepen om alle politiediensten van hun lidstaten te ondersteunen en de drempel tot internationale samenwerking te verlagen. Zij hebben geen operationele
bevoegdheden
met
betrekking
tot
onderzoek
(http://www.interpol.int;
https://www.europol.europa.eu). Zij verzamelen, inventariseren, analyseren en verspreiden alle soorten informatie met betrekking tot criminaliteitsfenomenen en daders. Politiediensten 49
De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling.
49
van de lidstaten doen meestal beroep op deze instellingen om inlichtingen te verkrijgen of om in contact te komen met een andere lidstaat (Madinger, 2009). Interpol en Europol onderschrijven het gevaar van witwassen en willen hun leden hier bewust van maken door het organiseren van studiedagen, het geven van opleidingen of het opmaken van strategische analyses (Spreutels & De Mûelenaere, 2003; Europol, 2013). Europol heeft zijn nut met betrekking tot internationale samenwerking al bewezen met de Joint Investigation Teams. Dit zijn gemeenschappelijke onderzoeksteams die bestaan uit rechercheurs en magistraten uit de betrokken lidstaten die samen een specifiek dossier behandelen. Door samen te werken kunnen de landen vlugger en efficiënter bepaalde daders opsporen zonder zich zorgen te maken over de landsgrenzen. De rol van Europol is beperkt tot het coördineren, adviseren, het geven van technische en administratieve ondersteuning ten einde de teams te ontlasten. Sommigen pleiten voor de uitbreiding van de bevoegdheden van Europol, maar dit is een debat die nog volop aan de gang is (De Moor, 2009; De Ruyver, Ponsaers, Vermeulen & Van Der Beken, 2010). 2.4.
Conclusie
Het witwasfenomeen heeft overal ter wereld een sterke indruk nagelaten. Zij heeft gezorgd voor de opmaak van een aantal heel belangrijke teksten die regularisaties met betrekking tot de repressieve en preventieve aanpak van witwassen. De belangrijkste zijn de FATFaanbevelingen en de Europese anti-witwasrichtlijnen die door veel landen als leidraad gebruikt werden voor hun wettelijk kader van witwassen uit te tekenen. Ook België is volledig in overeenstemming met de internationale reguleringen. Wij hanteren een preventief en repressief stelsel die zich uit in een anti-witwasketen die op een geïntegreerde en integrale wijze witwaspraktijken aanpakt. De Cel voor Financiële Informatieverwerking, de politie, het parket en het COIV vormen hierbij de belangrijkste actoren. De CFI vormt de belangrijkste bron van het aantal meldingen waaruit witwasdossiers kunnen ontstaan. Het aantal meldingen is de afgelopen vijf jaar in stijgende zin geëvolueerd waaruit een voorkeur voor cash geld is gebleken. De politie vormt de motor van het witwasonderzoek met het parket achter het stuur. Financieel rechercheren blijkt hieruit een uiterst tijdrovende manier van rechercheren die voor het grootste deel gebaseerd is op externe informatie. Dit alles levert niets op wanneer er in de slotfase gefaald wordt om het illegaal verkregen vermogensvoordeel te confisqueren en verbeurd te verklaren. Vandaar het belang van het COIV om de procedures met betrekking tot inbeslagname en bijzondere verbeurdverklaring in goede banen te leiden.
50
Deel 2: Methoden en onderzoek Vooraleer we overgaan tot het presenteren van de resultaten van het onderzoek, ga ik in dit tweede deel de gehanteerde methodologie bespreken en meer uitleg geven over de omstandigheden waarin het onderzoek heeft plaatsgevonden. Op die manier heeft de lezer meer context bij het interpreteren van de resultaten. 1. Onderzoeksstrategie Het onderzoek dat in het kader van deze masterproef werd gevoerd, is empirisch van aard waarbij er werd gekozen voor een kwalitatieve onderzoeksstrategie en –methode. Deze keuze zal uiteengezet worden aan de hand van de drie kernbeslissingen zoals deze omschreven werden door Decorte, Tieberghien en Petintseva (2013). Een eerste kernbeslissing heeft te maken met de keuze voor een grootschalige, generaliseerbare aanpak of een kleinschaligere aanpak met meer diepgang. Deze masterproef heeft de bedoeling om het witwasfenomeen vanuit het perspectief van de politie in de diepte te bestuderen. Kwalitatief onderzoek laat het toe om te achterhalen hoe de politie het witwasfenomeen beleeft, welke de dominante visies zijn of zijn er verschillende visies, welke knelpunten worden er ondervonden en hoe gaan zij hiermee om, enzovoort. Het is helemaal niet de bedoeling om generaliseerbare uitspraken te doen of om de omvang of spreiding van het witwasfenomeen in kaart te brengen. Het type antwoord dat op de onderzoeksvragen wordt verwacht, bepaald voor een groot stuk de keuze voor kwalitatief onderzoek. De tweede kernbeslissing heeft te maken met de voorkeur waarop je rapporteert. Rapporteer je liever in de gewone schrijftaal of vertaal je de resultaten liever in statistische gegevens? Mijn voorkeur gaat uit naar het rapporteren in de gewone taal. Dit kan ook niet anders aangezien het onderzoek bestaat uit het voeren van diepgaande gesprekken waarbij de belangrijke zaken gebonden zijn aan de details. In deze masterproef werden er in de literatuurstudie cijfers gepresenteerd om een beeld te kunnen geven hoe het witwasfenomeen er anno 2014 ongeveer uitziet. Let wel, er werd geen kwantitatief onderzoek gevoerd om tot deze gegevens te komen. Deze cijfers zijn afkomstig uit open bronnen afkomstig van de CFI. De kern van het gevoerde onderzoek blijft kwalitatief. Een laatste beslissing hangt af van je voorkeur voor bureauwerk of veldwerk. In deze scriptie wordt er een combinatie van de twee naar voren geschoven. Vooraleer het veld in te gaan, is een grondige studie van de literatuur op zijn plaats. Het onderzoek bestaat uit semi51
gestructureerde interviews met sleutelfiguren werkzaam bij de politie die gespecialiseerd zijn inzake witwas. Een onderzoeker kan het zich niet veroorloven om zonder degelijke voorkennis deze personen te benaderen. Iemand die goed op de hoogte is van de materie, kan op meer sympathie en medewerking van zijn respondenten rekenen. Ook de discussies en vragen zullen meer diepgang krijgen, met als gevolg dat de antwoorden relevanter zullen zijn. 1.1.
Het interview als onderzoeksmethode
Binnen een kwalitatieve setting kan men drie grote bronnen van dataverzameling onderscheiden, namelijk de analyse van documenten, de participerende observatie en het diepte-interview (Billiet & Waege, 2003). In het kader van dit onderzoek werd er gekozen om te werken met diepte-interviews. De onderzoeksvragen kunnen in dit geval het best benaderd worden door gesprekken te voeren met sleutelfiguren binnen de politie die zich buigen over het witwasfenomeen. Met andere woorden, de kennis die nodig is om de onderzoeksvragen te beantwoorden zijn te vinden bij deze sleutelfiguren (Decorte & Zaitch, 2010). Het zou mogelijk zijn om andere methoden te combineren met het interview, maar omwille van het strakke tijdsschema waarbinnen dit onderzoek moest gebeuren, werd er bewust gekozen om niet aan methodische triangulatie te doen (Baarda, De Goede & Teunissen). Hoewel het één van de meest gebruikte methoden is om onderzoek te doen, wordt het interview nog te zwaar onderschat. Met de voorbereiding van de interviews, de waakzaamheid en intensiteit tijdens de interviews en de verwerking en analyse na de interviews, hoeft deze methode zeker niet onder te doen voor anderen (Payne, 1999). Interviews heb je in alle maten en vormen en kunnen binnen verschillende contexten toegepast worden. Je kunt mensen individueel of in groep interviewen. Men hoeft zijn respondenten niet altijd face-to-face te interviewen. Dit kan perfect via mail of telefoon gebeuren. Interviews kunnen gebruikt worden in het kader van marketingonderzoek, journalistiek, wetenschappelijk onderzoek en nog vele anderen ( Fontana & Frey, 2000). Een keuze die je als onderzoeker moet maken, is welke soort interview je gaat hanteren. Je kunt het interview volledig open laten. Op die manier begin je het interview door een beginvraag of thema aan te reiken die zo dicht mogelijk aanleunen bij de leefwereld van de respondent. Het verdere verloop van je interview is afhankelijk van je respondent en je vaardigheden met ‘doorvragen’ of ‘probing’. (Billiet & Waege, 2003). Een andere manier is om het interview half te structureren. De vragen of thema’s die tijdens het interview aan bod zouden komen, worden op voorhand opgemaakt in een schema of lijst. Niet alle vragen of 52
thema’s hoeven aan bod te komen en ze hoeven zeker niet in een bepaalde volgorde gesteld worden. Deze lijst kan fungeren als een soort hulpmiddel of leidraad voor de interviewer zonder dat de spontaniteit van het gesprek hoeft verloren te gaan (Decorte & Zaitch, 2010). Voor dit onderzoek is er gekozen voor halfgestructureerde interviews. Op die manier kunnen de vragen op een degelijke manier worden voorbereid en aangepast worden aan de expertise van de respondent (Boeije, 2005). De voorbereiding van vragen zet ook voor een stuk aan om bezig te zijn met de materie en bepaalde opzoekingen te doen. Het is ook gemakkelijker interviewen als je een soort draaiboek hebt waarop je je kunt baseren, maar dit is een persoonlijke voorkeur. De respondenten die in het kader van dit onderzoek bevraagd worden zijn vooraanstaande personen binnen het politiewezen die over een uitgebreide expertise en ervaring beschikken op het gebied van witwassen. Zulke respondenten worden ook wel eens ‘sleutelinformanten’ of ‘experts’ genoemd. In dit onderzoek gaat het dus om expertinterviews (Baarda, De Goede & Teunissen, 1997). In deze masterproef is ook de keuze gevallen om te werken met individuele interviews, hoewel drie interviews in groep zijn gebeurd met telkens twee collega’s ter ondersteuning en aanvulling van de “hoofdrespondent”. De toevoeging van de extra respondenten waren telkens een initiatief van de ”hoofdrespondent” ten einde meer kleur te geven aan de interviews. Deze collega’s hadden meer zicht op bepaalde topics die in de interviews aan bod kwamen zoals beeldvorming, het rechercheren op zich, beleid en knelpunten. De topics en vragen waren ook niet van gevoelige aard waardoor het gevaar voor sociaal wenselijke antwoorden eerder klein was (Evers, 2007). Wat de omvang van de steekproef betreft, is in kwalitatief onderzoek moeilijk te bepalen. De literatuur stelt dat de steekproef stopt wanneer het theoretische saturatiepunt is bereikt, dit wil zeggen wanneer men geen nieuwe informatie meer verkrijgt met betrekking tot de topics en vragen in het geval dat het interview wordt gehanteerd als onderzoeksmethode. De omvang hangt ook af van een aantal factoren zoals de homo- of heterogeniteit van de steekproef, het aantal onderzoeksmethoden, het aantal verschillende steekproeven, het monetair- en tijdsbudget en dergelijke meer (Decorte & Zaitch, 2010). In dit onderzoek werd de steekproef gehouden op 12 respondenten. Theoretische saturatie werd grotendeels bereikt, maar meer respondenten zou wenselijk geweest zijn, maar dit was gewoon onmogelijk vanwege het beperkte tijdsbudget. 53
1.2.
De onderzoekspopulatie
Als onderzoekspopulatie werd er logischerwijze voor de Belgische politie gekozen, meer specifiek voor de federale politie. De Belgische politie bestaat uit een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveau’s: de federale politie en de lokale politie. In principe kunnen kleinschalige witwasonderzoeken in opdracht van de procureur des konings of de onderzoeksrechter worden uitgevoerd door de lokale politie (Delrue, 2012). Maar na het rondbellen met een tiental ecofin-rechercheurs van de lokale politie kreeg ik telkens te horen dat zij zelden of geen witwasonderzoeken doen. Om die reden werd ik er telkens doorverwezen naar de federale politie en werd er voor hen gekozen als onderzoeksgroep. Wat de federale politie betreft werden de respondenten gezocht in de eerder besproken ecofinafdelingen van de FGP’s en de CDGEFID. De FGP’s zijn per arrondissement georganiseerd. Let wel, de FGP’s zijn vanaf 1 juni 2014 gereorganiseerd. Een schaalvergroting heeft het aantal FGP’s herleid van 27 naar 12. Het onderzoek in kader van de masterproef werd echter uitgevoerd in het oude systeem van 27. De FGP’s voeren onderzoeken uit, terwijl de CDGEFID naast onderzoeken vooral een ondersteunende taak hebben (omwille van hun verregaandere specialisatie) en aan beeldvorming doen. 1.3.
De steekproef
Aangezien het onderzoek kwalitatief is van aard en als onderzoeksmethode het interview wordt gebruikt, is het niet haalbaar om respondenten uit alle 27 FGP’s te interviewen. Om die reden blijft het onderzoek beperkt tot 7 FGP’s en het CDGEFID. De FGP’s zijn Antwerpen, Dendermonde, Gent, Kortrijk, Mechelen, Oudenaarde en Dendermonde. Het CDGEFID is gelegen te Brussel. Deze plaatsen zijn uitgekozen omdat ze gemakkelijk te bereiken zijn met de auto en het openbaar vervoer. Wat de selectie van de steekproef betreft, werd er gekozen om doelgericht of select respondenten te zoeken (‘purposive sampling’). Om antwoorden te vinden op de onderzoeksvragen is het noodzakelijk sleutelfiguren binnen de onderzoekspopulatie te zoeken met betrekking tot het onderwerp. Deze sleutelfiguren zijn vooraanstaande personen binnen onderzoekspopulatie die omwille van hun expertise nuttige informatie kunnen aanleveren met betrekking tot witwassen. Deze sleutelfiguren worden ook wel eens experts genoemd als ze deze informatie aanleveren in het kader van hun beroep (Decorte & Zaitch, 2010). Deze selectie ging wat dit onderzoek betreft heel vlot. De respondenten waren alles behalve terughoudend. Bij sommigen diende er wel toestemming gevraagd te worden bij de oversten, maar het vragen en krijgen van deze toestemming verliep ook zonder problemen. Elke 54
respondent werd op dezelfde manier benaderd. Eerst werd er naar het algemeen nummer gebeld van de FGP in kwestie. Deze algemene nummers waren trouwens de enige nummers die op het internet te vinden waren. De personen van het onthaal hebben mij op mijn vraag doorverbonden naar de dienst ecofin. Daar werd ik in contact gesteld met de rechercheurs en/of diensthoofden die gespecialiseerd zijn in witwasaffaires. Na een korte voorstelling van het onderzoek kon ik, mits de nodige toestemmingen werden verzameld, rekenen op een volledige wedewerking. Er werd met de respondenten via mail verder afgesproken. Op die manier kon het volledige onderzoek nog eens in mail worden toegelicht en hadden de respondenten de tijd om deze rustig door te nemen en hun agenda’s te bekijken om een afspraak te maken. 1.4.
Omstandigheden tijdens de afname van de interviews
De omstandigheden waarin de interviews plaatsvonden waren bij elke respondent dezelfde. Alle interviews, behoudens één, vonden plaats in het kantoren van de respondenten. De andere vond plaats in de kantine van het politiegebouw. De duur van de interviews varieerden telkens van 50 minuten tot twee uur. De interviews werden afgenomen in het Nederlands, met uitzondering van het interview afgenomen bij het CDGEFID te Brussel. Twee respondenten van de drie spraken Frans als moedertaal, maar konden goed Nederlands spreken. Wanneer ze het moeilijk hadden om sommige vragen in het Nederlands te beantwoorden, deden ze beroep op de derde respondent die Nederlands als moedertaal sprak om het te vertalen. De vragen werden gesteld aan de hand van een vragenlijst, aangezien de interviews semi-gestructureerd waren. Meestal werden de vragen in chronologische volgorde behandeld. Soms gebeurde het dat de respondent op de vragen vooruit liep. In plaats van de vraag over te slaan, heb ik ervoor gekozen om de vraag alsnog te stellen ten einde de consistentie van de antwoorden te bepalen. Op het einde van de interviews werd telkens gevraagd of men nog vragen, opmerkingen of eventuele aanvullingen had. Indien men later nog vragen zou hebben, kon men mij altijd bereiken via de contactgegevens die tijdens de eerste contactopname met de respondenten werden uitgewisseld. 1.5.
‘Informed Consent’
De ‘informed consent’ is één van de belangrijkste principes die men binnen de ethiek van wetenschappelijk moet hanteren en respecteren. Het is een blijk van wederzijds vertrouwen tussen de onderzoeker en respondent (Billiet & Waege, 2003). Het komt erop neer dat de onderzoeker de respondent voldoende in kennis moet stellen over het onderzoek ten einde de
55
respondent kan kiezen om al dan niet deel te nemen aan het onderzoek (Decorte & Zaitch, 2010). De respondenten binnen dit onderzoek werden meerdere keren uitgebreid geïnformeerd met betrekking tot het onderwerp van het onderzoek, de keuze om anoniem te blijven, of het interview al dan niet mag opgenomen worden en tot slot wat er gebeurd bij de verwerking van de interviews. Ze werden een eerste keer ingelicht via de telefoon, een tweede keer via mail en een laatste keer vlak voor het interview. Er werd een document opgesteld waarbij de respondent hierover in kennis wordt gesteld en waarbij ze expliciet hun toestemming konden geven om het gesprek al dan niet op te nemen en al dan niet anoniem te blijven. Dit document diende door de respondent(en) gedateerd en getekend te worden. 2. Verwerking en analyse van de interviews Alle afgenomen interviews werden opgenomen met een opnameapparaat en later uitgetypt in een tekst. Er bestaat heel wat software die het uittypen van de interviews vergemakkelijken. Voor dit onderzoek werd er gebruik gemaakt van het softwareprogramma F4. Dit is een transcriptieprogramma die het toelaat om de opname op een efficiënte wijze af te spelen en terug te spoelen terwijl ment typt. Deze manier van werken spaart zeeën van tijd uit50. Deze teksten zijn uiteraard niet gemakkelijk te analyseren. Deze teksten zijn meestal geschreven in de spreektaal van de respondent. Deze teksten zijn ook uitvoerig en de verschillende thema’s kunnen door elkaar staan. Werken met half-gestructureerde interviews heeft dit voor een groot stuk makkelijker gemaakt. Om deze data analyseerbaar te houden, werden deze ruwe teksten herwerkt naar meer overzichtelijke teksten waar puntsgewijs de belangrijkste bevindingen werden genoteerd. Hierbij werd geen gebruik gemaakt van een softwareprogramma. De belangrijkste verschillen en gelijkenissen die in de teksten van de verschillende respondenten naar buiten gekomen zijn, werden op die manier gerapporteerd in de masterproef. Tijdens de interviews werd er getracht om zoveel mogelijk notities te maken van de lichaamstaal van de respondent bij het bespreken van bepaalde thema’s. Deze informatie gaat namelijk verloren bij het beluisteren van opnames en dat zou een grote zonde zijn gezien het feit dat de analyse van iemand zijn of haar lichaamshouding één van de belangrijkste vaststellingen zijn die met interviews te verkrijgen zijn (Boeije, 2005). 3. Geldigheid en betrouwbaarheid
50
Meer informatie over het programma F4 kan je vinden op http://www.audiotranskription.de/english/f4.htm.
56
De geldigheid en betrouwbaarheid aantonen van wetenschappelijk kwalitatief onderzoek is altijd al een moeilijke opgave gebleken (Billiet & Waege, 2003). Twee vormen van geldigheid kunnen onderscheiden worden: interne en externe validiteit. Interne validiteit verwijst in kwantitatief onderzoek naar de geloofwaardigheid van causale uitspraken. In kwalitatief onderzoek hebben vele onderzoekers deze definitie uitgebreid naar de geloofwaardigheid van alle uitspraken. Dit is in kwalitatief onderzoek en dus zeker in interviews moeilijk meetbaar omdat je over een gering aantal respondenten beschikt en de waarheidsgetrouwheid van uitspraken van de respondenten moeilijk te meten is (Decorte & Zaitch, 2010). Verschillende strategieën zoals triangulatie of ‘respondent validation’ kunnen aangewend worden om kwalitatief onderzoek aan meer geldigheid te doen winnen (Payne, 1999). In dit onderzoek is het wel zo dat de bevraagde topics van het interview onderdeel uitmaken van de expertise van de respondenten en dat de antwoorden erop wel in een zekere mate geloofwaardig zullen zijn. De externe validiteit bepaalt in hoeverre men de resultaten kan generaliseren naar andere personen, organisaties, landen, fenomenen, tijdstippen, etc. Opnieuw doet het geringe aantal respondenten in dit onderzoek het schoentje knellen. Generaliseren naar de totale populatie in kwalitatief onderzoek komt bijna nooit voor (Decorte & Zaitch, 2010). Generalisering is trouwens niet het doel van dit onderzoek. Het wil eerder een beeld schetsen over de huidige situatie wat witwassen betreft via de ervaringen van rechercheurs binnen de FGP’s zonder deze te veralgemenen naar de gehele Belgische politie. Het geven van aanbevelingen op basis van de opgedane kennis is een gepastere doelstelling. “Betrouwbaarheid verwijst naar de stabiliteit of consistentie van verschillende metingen van hetzelfde fenomeen” (Decorte & Zaitch, 2010, p. 132). Men kan nagaan of men met dezelfde data tot dezelfde conclusies zou komen (interne betrouwbaarheid) of men kan nagaan of men met nieuwe data tot dezelfde conclusies zou komen (externe betrouwbaarheid). Bij kwalitatief onderzoek is dit echter moeilijk na te gaan. Een algemeen advies dat men in de literatuur kan terugvinden met betrekking tot betrouwbaarheid van het onderzoek is om zoveel mogelijk informatie op te nemen met een opnameapparaat en zo nauwkeurig mogelijk elke stap die je maakt binnen het onderzoek neer te schrijven (Baarda, De Goede & Teunissen, 1997). In dit specifiek onderzoek zou herhaling van het onderzoek met de intentie de betrouwbaarheid ervan te meten zinloos zijn aangezien het vooral wil beschrijven hoe de politie anno 2014 het witwasfenomeen ervaart en aanpakt. Indien men ditzelfde onderzoek binnen vijf jaar wil herhalen zou het perfect kunnen dat zelfs met dezelfde data en steekproef men tot andere
57
conclusies zal komen. De resultaten uit interviews zijn sterk afhankelijk van de context en tijdsgeest waarin het interview heeft plaatsgevonden (Billiet & Waege, 2010). 4. Beperkingen 4.1.
Methodologische beperkingen
Het hanteren van een kwalitatieve onderzoeksstrategie en -methode heeft zijn voordelen, maar heeft logischerwijze het ook zijn beperkingen. Een eerste beperking is dat er binnen dit onderzoek maar één onderzoeksmethode wordt gehanteerd, namelijk het semigestructureerde interview. Gebruik maken van meerdere methoden (triangulatie) zouden een grotere impact gehad hebben op de geldigheid en betrouwbaarheid van het onderzoek (Baarda, De Goede & Teunissen, 1997). Een tweede beperking ligt eerder bij de interviewer zelf. Als interviewer is het bijzonder moeilijk, zeker bij diegenen met weinig ervaring, om de gestelde vragen niet te suggestief te stellen. Zelfs met een degelijke voorbereiding is het kwaad vlugger geschied dan je zou denken (Boeije, 2005). Een laatste beperking ligt bij de geïnterviewde. In sommige gevallen loopt men het risico op sociaal wenselijke antwoorden, zeker bij gevoelige onderwerpen. Anonimiteit of individuele interviews kunnen hier een oplossing voor bieden, maar dit biedt geen garantie (Decorte & Zaitch, 2010). 4.2.
Beperkingen inherent verbonden aan het onderzoek
Naast de methodologische beperkingen zijn er een aantal beperkingen dat rechtstreeks met het onderzoek en de respondenten te maken hebben. Een eerste beperking is dat het onderzoek slechts de visie van de politie weergeeft met betrekking tot witwassen. Binnen de anti-witwasketen zijn er nog actoren die zeker een belangrijke bijdrage konden geven aan deze visie. Er wordt dan vooral gedacht aan het CFI, het parket en het COIV. Maar zelfs met de bijdrage van deze actoren, hadden we enkel een beeld van de geregistreerde criminaliteit. Achter witwassen en heel wat andere misdaadfenomenen schuilt een heus dark-number (Billiet & Waege, 2010). Maar zoals in het begin van deze paper wordt gesteld, is dit onderzoek slechts beperkt tot de visie van de politie. Een tweede beperking heeft te maken met het feit dat de bevraagde respondenten zich enkel bezighouden met pure witwasonderzoeken. Zij voeren geen onderzoek naar het basismisdrijf. 58
Het zou interessant geweest zijn om personen werkzaam binnen de eerder besproken PLUKteams te bevragen, net omdat zij vermogensonderzoeken doen in bijvoorbeeld drugsdossiers en dergelijke meer. Langs de andere kant zijn de PLUK-teams nog maar een halfjaar actief. Er bestaat tevens weinig openbare informatie over deze teams waardoor het bijna onmogelijk was om ze toch nog in het onderzoek te betrekken. Een laatste beperking uit zich in het feit dat dit onderzoek werd uitgevoerd gedurende een transitieperiode bij de politie. Sinds 1 juni 2014 zijn de FGP’s georganiseerd op provinciaal niveau. Het onderzoek geeft een beeld van hoe de situatie was in het oude systeem. Dit brengt de betrouwbaarheid van het onderzoek voor een stuk in gevaar. De effecten van de schaalvergroting kunnen een gigantisch of een gering effect hebben op het witwasfenomeen. Toekomstig onderzoek zou dit moeten uitwijzen.
59
Deel 3: De onderzoeksresultaten 1. Inleiding In dit deel wordt er een overzicht gepresenteerd van de belangrijkste bevindingen die uit het empirisch onderzoek, zoals beschreven in deel twee, naar voren zijn gekomen. Dit wordt gedaan aan de hand van de centrale topics die tijdens de interviews zijn behandeld. Om de onderzoeksresultaten te verrijken, worden ze aangevuld met citaten. We starten met een voorstelling van de respondenten en de wijze waarop hun dienst is georganiseerd en gesitueerd kan worden binnen hun FGP of centrale directie in het geval van de CDGEFID. Vervolgens wordt er dieper ingegaan op het Belgische witwasfenomeen vanuit de ervaringen van de respondenten. Dit wordt uiteengezet aan de hand van de evolutie en complexiteit van de dossiers, het daderprofiel, de gehanteerde witwastechnieken, de onderliggende misdrijven en wat de mogelijke invloed is geweest van de financiële crisis op het witwasfenomeen. Later wordt het politioneel witwasonderzoek nader onder de loep genomen met aandacht voor de totstandkoming van witwasdossiers en het rechercheproces. Daarbij worden de knelpunten en aangereikte oplossingen in de verf gezet. Tot slot kijken we naar de visie van de respondenten met betrekking tot de toekomst van het witwasfenomeen en de financiële recherche. 2. Voorstelling van de respondenten en hun dienst In totaal werden er 12 respondenten ondervraagd waarvan er zes anoniem zijn gebleven. Negen respondenten zijn afkomstig uit de financiële secties van de FGP’s en de overige drie zijn van de CDGEFID. De FGP’s bestaan uit een mix van drie kleine FGP’s (Oudenaarde, Mechelen en Kortrijk) en vier grote FGP’s (Antwerpen, Gent, Brugge en Dendermonde). Elke FGP heeft zijn eigen organisatie en taken op het gebied van witwassen. 2.1.
FGP Oudenaarde, Mechelen en Kortrijk
FGP Oudenaarde heeft tien personeelsleden die alle dossiers op het gebied van financiële en economische criminaliteit behandelen zoals fiscale fraude en witwassen. De respondent in kwestie is één van die 10 personeelsleden, maar wenst anoniem te blijven. Daarom zal er, zo ook bij de andere anonieme respondenten, niet verder ingegaan worden op de specifieke functie van de respondent. Naast het onderzoeken van financiële dossiers, nemen zij ook de taken op van de zogenaamde PLUK-teams. Het nationaal veiligheidsplan 2012-2015 heeft er een prioriteit van gemaakt om maximaal in beslag te nemen bij onderzoeken naar alle soorten criminaliteitsfenomenen. Om dit te ondersteunen werden er speciaal daartoe gerichte PLUK60
teams bij de FGP’s opgericht. Zij zijn verantwoordelijk voor vermogensonderzoeken in andere dan financiële dossiers. Zo zal er bijvoorbeeld in een drugsdossier een extra luik geopend worden om het vermogensvoordeel afkomstig uit het misdrijf te berekenen en te confisqueren met het oog op latere verbeurdverklaring. Omdat Oudenaarde de capaciteit niet heeft om een fulltime PLUK-team op te richten, nemen zij het PLUK-aspect bijkomstig op zich. De respondent uit FGP Kortrijk is afkomstig uit de cel witwassen. Het is een onderafdeling van de afdeling FIN die naast witwassen nog een cel fiscale fraude heeft. Zij werken hoofdzakelijk op de meldingen van het CFI. Omwille van de beperkte capaciteit nemen ze ook de PLUK-taken op zich. Voor FGP Mechelen was het commissaris Kurt Verhulst die mij te woord stond. Hij is hoofd van de financiële afdeling die voorlopig uit acht personeelsleden bestaat. Binnen de ecofin zijn er net als in Oudenaarde geen afzonderlijk cellen ingericht. Van elk personeelslid wordt verwacht dat ze in elk type financieel onderzoek kunnen meedraaien, maar elk personeelslid heeft uiteraard zijn specialiteiten. Ook de PLUK-taken worden door deze mensen uitgevoerd. Zijn kerntaken zijn coördineren en voor een stuk ook onderzoeken. Daarnaast gaat hij op regelmatige basis in overleg met de andere afdelingen of er in hun dossiers genoeg aanwijzingen zijn om een bijkomend vermogensonderzoek in het kader van de PLUK op te starten. 2.2.
FGP Antwerpen, Gent, Dendermonde en Brugge.
Witwasonderzoeken vallen in FGP Antwerpen onder de sectie GEFIC binnen de ecofinafdeling. De respondent in kwestie is het sectiehoofd van de GEFIC: commissaris Agim De Bruycker. GEFIC staat voor georganiseerde financiële criminaliteit. Wat valt daar onder: alle witwasonderzoeken, alle fiscale onderzoeken en dan specifiek voor Antwerpen nog eens alles wat met diamant gerelateerd is omdat heel dikwijls diamant een link heeft met witwas. (De Bruycker, FGP Antwerpen, interview, 7 mei 2014) De GEFIC bestaat uit 16 rechercheurs. De taak van de commissaris bestaat vooral uit coördineren, maar probeert altijd in actieve rol te spelen in de grote dossiers. Commissaris Michael Osaer is de unitleider van de afdeling witwas binnen de FGP van Gent. Tijdens ons gesprek werd hij bijgestaan door twee rechercheurs die zich onder andere buigen 61
over witwasdossiers. Naast witwassen behandelen zij ook dossiers met betrekking tot sociale fraude en zwendel die verdeeld worden over 14 personeelsleden binnen de unit. Zwendel kan opgevat worden als een aantal strafbare feiten zoals fiscale fraude, skimming, tankkaartfraude, kredietkaartfraude, enzovoort. Hun taken bestaan vooral uit het reactief en ook voor een stuk proactief onderzoeken van deze feiten. Dendermonde behandeld witwasdossiers binnen de sectie financiële criminaliteit die onder leiding staat van commissaris Danny Geldof. Naast de sectie FinCrim heb je nog de sectie personen, eigendommen, drugs en nog twee steunafdelingen. De FinCrim bestaat uit 23 mensen die op een 14-tal fenomenen werken die vrij uiteenlopend zijn: fraude, witwas, skimming, bankkaartfraude, milieu en nog een aantal anderen. Wij moeten allemaal polyvalent zijn en wij moeten kunnen werken in alle fenomenen. Maar je kunt niet van iedereen die hier zit verlangen dat hij evengoed kennis heeft en kan functioneren in alle fenomenen. (Geldof, FGP Dendermonde, interview, 14 mei 2014) Om dit probleem op te vangen werkt Dendermonde met het uniek systeem van taakhouderschap. Taakhouders zijn minstens twee medewerkers die zich blijven specialiseren in een beperkt aantal fenomenen door zich op regelmatige basis bij te scholen en allerlei vergaderingen en lezingen te volgen. De opgedane kennis geven zij door aan de andere collega’s zodat ook zij up-to-date blijven en ingezet kunnen worden op specifieke dossiers. Voor witwasdossiers zijn er vier taakhouders binnen de sectie en zij woorden bij voorrang ingezet. Twee van deze taakhouders hebben ook deelgenomen aan het interview: hoofdinspecteurs Nico Troch en Werner Vanopdenbosch. Tot slot is er FGP Brugge die ook over een grote afdeling economische en financiële criminaliteit beschikt met een capaciteit van 22 onderzoekers. Zes van deze onderzoekers worden ingezet voor witwasdossiers. Opvallend tussen de grote en de kleine FGP’s is de impact van de capaciteit op de organisatie en taakverdeling binnen de ecofin-afdelingen. Terwijl de grotere FGP’s zich in secties kunnen verdelen die specifiek op bepaalde misdrijven gericht zijn, moeten de kleine FGP’s hun beperkte
capaciteit
verspreiden
over
verschillende
financiële
misdrijven.
Recherchemanagement is hierbij een belangrijk begrip. Dit laat weinig ruimte toe om zich echt te specialiseren in bepaalde misdrijven of proactief te werken. 62
Daar hebben wij geen capaciteit voor. Het is heel tijdrovend en de financiële sector is een moeilijke sector om proactief in te werken. (FGP Kortrijk, interview, 19 mei 2014) De grotere FGP’s beschikken wel over PLUK-teams, maar die maken geen deel uit van de ecofin-afdelingen. De ecofin-rechercheurs buigen zich over de pure witwasdossiers waarbij het basismisdrijf niet moet bewezen worden om de zaak rond te krijgen. Wij gaan wel op zoek naar het basismisdrijf, maar als we het niet vinden is dat niet zo erg omdat witwassen een zelfstandig misdrijf is. De verdachten kunnen zowel voor witwassen veroordeeld worden, als voor drugs, mensenhandel of diefstal. Maar onze dossiers starten met witwassen. (FGP Brugge, interview, 24 april 2014) Ook onderling verschillen de grotere FGP’s met elkaar qua organisatie. Op het gebied van taakverdeling zijn er altijd personen die bij voorkeur worden ingezet op het gebied van witwassen, maar FGP Dendermonde gaat daar met zijn taakhouderschap een stapje verder in. Ze plukken er echter wel de vruchten van en het valt sterk te overwegen om dit bij andere FGP’s ook te implementeren. 2.3.
CDGEFID
Het CDGEFID is een centrale dienst die niet met een FGP kan vergeleken worden. Onze taken houden in: enerzijds autonoom dossiers behandelen. Vooral met supranationaal karakter. Ten tweede werken wij ondersteunend naar FGP’s en lokale politie toe. En dan de derde taak is dan conceptueel. (Respondent 1, CDGEFID, interview, 16 mei 2014) Ten einde een inzicht te krijgen in alle drie de kerntaken werd het interview in groep met drie respondenten afgenomen: twee rechercheurs en één strategisch analist. Een specifieke taak van de rechercheurs is het behandelen van ‘alpha cases’. Een ‘alpha case’ is een nieuw fenomeen dat plots ontdekt wordt, dat actueel wordt. Hier werken we erin en kijken welke manieren en technieken het best werken en dan kan je opnieuw ondersteunend werken naar FGP’s als die ook met dat fenomeen geconfronteerd worden. Wij kunnen dan meedelen hoe wij hier aan gewerkt hebben en welke resultaten dat opgeleverd heeft. (Respondent 1, CDGEFID, interview, 16 mei 2014)
63
Ondersteuning omvat verschillende zaken: het geven van opleidingen, lezingen en studiedagen, het organiseren van vergaderingen, het coördineren van dossiers waar meerdere FGP’s bij betrokken zijn, enzovoort. De conceptuele rol gaat meer over het opvolgen van fenomenen en ervaringen van onderzoekers en het maken van statistische analyses die gerapporteerd en verspreid worden voor de belanghebbende partijen binnen politie en justitie. 3. Kenmerken van witwasdossiers bij politie 3.1.
Evolutie en complexiteit van witwassen volgens de politie
Eerst en vooral wou ik een beeld krijgen over de instroom van het aantal dossiers inzake witwassen die werden behandeld. Dit bleek echter een moeilijke opgave. Het CDGEFID stelt vast dat er op jaarbasis de afgelopen twee jaar door de politie 800 aanvankelijke processenverbaal zijn opgemaakt over heel België met betrekking tot witwas. Zelf schatten ze het aantal opgestarte witwasdossiers binnen het CDGEFID op 10 à 15 dossiers per jaar. Voor de FGP’s was het onmogelijk om hier een gemiddelde op te kleven omdat de instroom onderhevig is aan een aantal factoren. In eerste instantie heeft de capaciteit van een FGP en de selectie op het niveau van het parket een grote invloed op de instroom. Als je spreekt over een evolutie meer of minder, dan is dat moeilijk. In Antwerpen zit je sowieso in een situatie waar wij eigenlijk meer aanbod krijgen, dan dat we echt kunnen behandelen. Ik kan eigenlijk niet meer doen dan de mensen die ik heb. Dus op een bepaald moment moet je een selectie maken. (De Bruycker, FGP Antwerpen, interview, 7 mei 2014) Wij moeten onze aandacht verdelen over verschillende fenomenen, met andere woorden, elke opdrachtgever, elke magistraat die voor een bepaald fenomeen staat, die moeten wij blijven bedienen. Wat wij binnenkrijgen aan dossiers zijn een selectie binnen een groter geheel van een groter aanbod.(Geldof, FGP Dendermonde, interview, 14 mei 2014) Een tweede factor heeft te maken met de kenmerken van het arrondissement zelf. Wij zitten hier in Oudenaarde met heel veel groen, een rurale omgeving en dat speelt mee hé. Als je met heel veel industrieterreinen zit, met heel veel bedrijven waar heel veel kapitaal aanwezig is, waar er dagelijks heel veel geld economisch verhandeld wordt, dan zal je ook meer zaken hebben waarbij de dingen niet kloppen. (FGP Oudenaarde, interview, 22 mei 2014) 64
Een laatste factor slaat op de stijgende aandacht die men de laatste jaren heeft voor witwassen en het ontnemen van het vermogensvoordeel. Door de inrichting van de PLUK-teams worden er veel meer vermogensvoordelen in beslag genomen dan voorheen, wat ook meer aanleiding heeft gegeven voor het opstarten van een witwasdossier. Die stijgende aandacht voor het witwasfenomeen geldt niet alleen bij de repressieve kant, maar ook bij de preventieve kant, namelijk de melders. Door de preventieve wetgeving zijn de melders de laatste jaren ook meer en meer op de hoogte van het feit dat ze moeten melden en wat ze moeten melden. Op die manier heb je meer meldingen en bijgevolg ook meer dossiers. (FGP Kortrijk, interview, 19 mei 2014) Er was echter geen discussie over het feit dat de witwasdossiers de laatste jaren alleen maar complexer zijn geworden. Om illegaal verkregen vermogens wit te wassen moeten de criminelen de dag van vandaag veel meer moeite doen om hun opbrengsten in het legale circuit te krijgen. Het doel blijft hetzelfde, maar de werkwijze die ze hanteren om dat doel te bereiken is veel complexer en internationaler geworden. (De Bruycker, FGP Antwerpen, interview, 7 mei 2014) De wetgeving omtrent witwassen en de controles zijn de laatste jaren alleen maar verstrengd en worden strikter toegepast, waardoor de crimineel niet zomaar wegkomt met het gebruiken van de klassieke en simpele witwasmethoden. De criminelen worden zich bewust van het bestaan van de preventieve wetgeving. Ze kunnen hun zwart geld niet meer op de bank zetten zonder dat de bank hier melding over doet bij de CFI. Ze moeten zich aanpassen en hebben de keuze tussen niet meer naar de bank gaan en hun geld cash bij te houden of naar het buitenland te gaan en daar grote uitgaven in cash doen. (Respondent 2, CDGEFID, interview, 16 mei 2014) De witwasconstructies worden ook gecompliceerder omwille van de grotere betrokkenheid van criminele organisaties en financiële en juridische experts. De daders zijn ook meer op de hoogte van de verschillende politietechnieken en anticiperen hier op. Criminele organisaties worden slimmer. Ze leren van de veroordelingen of de advocaten leren van wat er in arresten of vonnissen voorkomt. Of door inzage dossier leren zij hoe de politie werkt en echt vooruitgang boekt en daar gaan ze de volgende 65
keer op proberen te anticiperen natuurlijk. Plus ze laten zich bijstaan door tal van accountants, advocaten en andere experts op welk domein ook, doodeenvoudig omdat ze centen hebben en dat ze die mensen kunnen betalen. Dan vind je inderdaad mensen die raad en advies geven. (De Bruycker, FGP Antwerpen, interview, 7 mei 2014) Witwassen staat de dag van vandaag ook meer en meer in het teken van anonimiteit. Door het gebruik van nieuwe technologieën en buitenlandse constructies op te zetten via bijvoorbeeld rechtspersonen in belastingparadijzen wordt het steeds moeilijker om de begunstigden op te sporen. De ‘paper trail’ wordt op deze manier onderbroken of op zijn minst bijzonder moeilijk te traceren. Dit zorgt ervoor dat de witwasonderzoeken veel meer tijd in beslag nemen of zelfs niet afgehandeld kunnen worden. Ook de komst van de euro heeft ervoor gezorgd dat er veel minder sporen worden achtergelaten binnen het financiële circuit omdat men vroeger meer beroep moest doen op de wisselkantoren. Alle middelen om hun anonimiteit te garanderen en te verstoppen wie de echte begunstigde is van een transactie worden aangewend. (Respondent 2, CDGEFID, interview, 16 mei, 2014) De echte witwasser blijft meestal buiten schot want die zoeken andere mensen om het vuile werk te doen. Het is dan ook dikwijls heel moeilijk om die te traceren want die gebruiken zodanig veel tussenpersonen zonder dat deze tussenpersonen de witwasser kent. (FGP Kortrijk, interview, 19 mei 2014) 3.2.
Daderprofiel
Toen werd gevraagd naar een daderprofiel van de hedendaagse witwasser, bleek dit zoals verwacht onmogelijk te zijn. Alle personen, rechtspersonen en criminele organisaties die op de één of andere manier via illegale activiteiten winst maakt, moet een beroep doen op witwassen. Er zijn te veel elementen die het daderprofiel van een witwasser kunnen bepalen. Denk hierbij maar aan zaken zoals leeftijd, nationaliteit, opleiding, het basismisdrijf, de waarde van het vermogensvoordeel, de gehanteerde witwastechnieken en nog veel meer. Al deze zaken verschillen per dossier. Het is wel mogelijk om de witwassers te onderscheiden in twee categorieën. Langs de ene kant heb je de personen die zelf hun opbrengsten gaan witwassen en langs de andere kant heb je diegenen die een beroep doen op externe personen om hun opbrengsten wit te wassen. Dit kan gaan om boekhouders of accountants, de zogenaamde professionals. Deze externen kunnen ook tussenpersonen zijn die hun rekening
66
ter beschikking stellen om illegaal geld te laten circuleren, meestal in ruil voor een vergoeding. In Antwerpen valt er een uitzondering te maken in specifieke dossiers. In Antwerpen wordt er vaak een beroep gedaan op diamant als witwastechniek. In deze dossiers zien ze vaak de etnische groepen Joden, Libanezen en Indiërs terugkeren. Indiërs zitten met een andere mentaliteit dan Europeanen wat hun handel en zwarthandel betreft. Libanezen durven nog verder gaan met hun contacten in Afrika, hun familie enzoverder. Etnisch gezien zijn Libanezen zeg maar belangrijke witwassers. Bij Joden is het nu eenmaal zo gegroeid dat die altijd cash geld willen opzij houden om zo snel mogelijk bij hun kapitaal te kunnen. (De Bruycker, FGP Antwerpen, interview, 7 mei 2014) Algemeen gesteld kan er wat witwassen betreft geen daderprofiel meegegeven worden. 3.3.
De witwastechnieken
Er zijn tal van witwastechnieken die kunnen aangewend worden om illegale vermogens wit te wassen. We overlopen in dit deel de verschillende technieken waar de FGP’s mee geconfronteerd worden. In veel FGP’s zien we veel zaken terugkomen maar er zijn ook onderlinge verschillen te bemerken. Een opvallend fenomeen is dat er heel veel met cash geld gewerkt wordt. De meeste misdrijven generen cash geld. Dit kan zowel om kleine als om grote hoeveelheden gaan. De kleinere bedragen worden meestal direct geïnvesteerd in alledaagse zaken zoals auto’s, kleren, reizen of gewoon in kleine hoeveelheden op rekeningen gestort. Deze zaken vallen niet vlug op. Dit zijn zaken die vaak voorkomen in België. Wanneer het om grotere bedragen gaan zien we dat Mechelen, Gent en Antwerpen vaak in aanraking komen met cashtransacties en cashtransporten die een internationaal karakter hebben. Deze grote bedragen vallen vlug door mand wanneer ze in het Belgische circuit gepompt worden. In Gent en Mechelen is er een grote Turkse en Marokkaanse populatie die een uitgebreid familiaal netwerk hebben, zowel in het binnenland en als in hun land van herkomst. Veel van het cash geld dat zij genereren, investeren ze in onroerend goed in hun land van herkomst. In deze landen is het nog altijd mogelijk om grote bedragen in cash te betalen. Om dit cash geld over te brengen kunnen ze gebruik van de Western Union (cashtransactie) of ze gaan zelf met het geld naar het buitenland (cashtransport) 67
Wij krijgen verschillende meldingen binnen van op de luchthaven van den dienen of den dienen van Gent die gepakt is met 20.000 euro cash. Wij hebben ook informatie van onze CID dat er een Albanees constant cash koeriert. Die koopt een aftandse auto, geld ophaalt voor zijn landgenoten en daarmee naar ginder rijdt. Ter plaatse wordt dat geld afgegeven en die keert terug. (Osaer, FGP Gent, interview, 12 mei 2014) Veel vormen van georganiseerde misdaad zoals drugshandel brengen enorm veel cash geld waarvan de bedragen kunnen variëren van 500.000 euro tot twee miljoen euro. Deze bedragen zijn veel te groot om via cashtransactie over te maken of te transporteren. In Antwerpen zien ze dat veel van deze criminele organisaties bij hun terechtkomen om hun cash geld te investeren in goud of diamant. Het opgekochte goud of diamant gaan ze dan via coverfirma’s transporteren naar Dubai. In Dubai bestaat er de mogelijkheid om goud terug in te wisselen voor geld. Dat geld kan daar zonder problemen op een rekening gestort worden en via offshore-constructies terug naar België getransfereerd worden om het terug te investeren. Met het cash geld kan men ook in de zwarte handel diamant opkopen om het te transporteren naar bijvoorbeeld Colombia, waar de criminele organisaties het terug kunnen investeren in de drugshandel. Daaraan zien wij ook dat Antwerpen een aantrek heeft van criminele organisaties vanuit de andere arrondissementen die met hun cash geld naar hier komen. (De Bruycker, FGP Antwerpen, interview, 7 mei 2014) In Oudenaarde worden ze bijna altijd geconfronteerd met het gebruik van rechtspersonen om te frauderen. Het gebruik van rechtspersonen wordt volgens de respondent te zwaar onderschat. Rechtspersonen hebben enorm veel faciliteiten. Het is niet alleen uw identiteit die je erachter kan verbergen, maar je kunt er alles ondersteken. Wij zien ook dat iedereen zich bijzonder comfortabel voelt omdat iedereen zich schuilt achter de naam van het bedrijf. Anonimiteit is heilig en wordt zwaar onderschat. (FGP Dendermonde, interview, 22 mei 2014) In Dendermonde wordt in het gros van de dossiers die behandeld worden door hoofdinspecteurs Troch en Vanopdenbosch, gebruik gemaakt van handelsvennootschappen. Meestal in een internationale context. Het geld wordt dan via de handelsrekeningen overgemaakt naar belastingparadijzen. Een ander fenomeen binnen Dendermonde is het 68
gebruik van sterfhuisconstructies. Een onderneming wordt gebruikt om failliet te verklaren om zo de activa te verplaatsen naar een andere onderneming. In België worden er eigenlijk heel veel technieken aangewend om wit te wassen. Dit hangt zoals eerder gesteld van heel wat factoren af. De technieken die de meeste voorkeur genieten, zijn diegene die de anonimiteit het meeste waarborgen. Je kan geen dossiers behandelen met een enkelvoudige visie dat de verdachten enkel met cash geld werken of alleen maar investeren. Ze doen eigenlijk een beetje van alles. Je weet nooit waar je mee geconfronteerd wordt en het is altijd uitzoeken welke technieken er gehanteerd werden. (Respondent 3, CDGEFID, interview, 16 mei 2014) 3.4.
De basismisdrijven.
Vooraleer verder in te gaan op de basismisdrijven dient er de opmerking gemaakt te worden dat elk onderzoek naar een misdrijf dat een vermogen genereert, een basismisdrijf kan vormen bij witwassen. De basismisdrijven worden meestal ook intensief onderzocht in witwasdossiers omdat het witwasmisdrijf op zich al volstaat. Dit gezegd zijnde blijkt uit de bevraging van alle respondenten dat de meeste basismisdrijven gerelateerd aan witwasdossiers bestaan uit allerhande vormen van fiscale fraude, sociale fraude en drugshandel. Dit heeft een aantal oorzaken. Een eerste oorzaak heeft te maken met de strengere instelling van de financiële onderzoekers en magistraten wat inbeslagname en verbeurdverklaring betreft. Je moet beseffen dat de onderzoekers en magistraten die werken in de ecofin zeer gevoelig zijn wat de recuperatie van de opbrengsten betreft. Ze zijn meer geopend wat de witwasbestrijding betreft, wat niet altijd het geval is bij onderzoekers of magistraten die bezig zijn met gewone criminaliteit als prostitutie, drugs enzovoort. Dat is niet hun reflex. (Respondent 2, CDGEFID, interview, 16 mei 2014) Een tweede oorzaak heeft te maken met de CFI meldingen. Het merendeel van de dossiers die door de witwaseenheden van de FGP’s en het CDGEFID behandeld worden zijn afkomstig van het CFI. De basismisdrijven gerelateerd aan de meldingen hebben bijna altijd te maken met misdrijven van financiële en economische aard. Een derde oorzaak heeft te maken met de opbrengsten die financiële en economische misdrijven genereren. 69
Met een BTW-carrousel kan je in een paar maanden een paar miljoen euro krijgen. Dat is ook de reden waarom er veel CFI-meldingen zijn wat ecofin-criminaliteit betreft. (Respondent 2, CDGEFID, interview, 16 mei 2014) 3.5.
De financiële crisis
De kredietcrisis in 2008 heeft heel wat onrust gebracht in de wereld. Veel landen kwamen in een financiële crisis terecht met heel wat gevolgen voor de plaatselijke bevolking en de ondernemingswereld. Geld werd belangrijker dan ooit. In dit licht vond ik het interessant om een vraag te stellen naar de gevolgen van de crisis voor het witwasfenomeen en de bestrijding ervan. De meningen waren verdeeld. Sommigen waren van mening dat de crisis min of meer een invloed heeft gehad op het witwassen. Een eerste mening hieromtrent betrof de ondernemingen die zich inlieten met witwassen of banken die meer cash geld aanvaarden om hun vel te redden. Onrechtstreeks wel en hoe merken wij dat, daarvoor zal ik teruggrijpen naar het hoofdstuk diamant. Maar wij merken dat de middelgrote firma’s die getroffen worden door de crisis en die problemen hebben met hun legale handel om hun hoofd boven water te houden, dat dat eigenlijk een potentieel gevaar vormt dat wanneer zij een aanbod krijgen, zij hier rapper op zullen ingaan dan wanneer het bedrijf goed zou draaien. Tijdens de crisis is het makkelijker om mensen te vinden die mee in uw verhaal willen stappen omwille van financiële problemen. (De Bruycker, FGP Antwerpen, interview, 7 mei 2014) Ja, in die zin dat sommige banken zich toch laten verleiden om cash te aanvaarden. Maar ja, dat kun je moeilijk aantonen. Als overleving zullen er wel banken zijn die crimineel geld aanvaard hebben. (FGP Kortrijk, interview, 19 mei 2014) Een andere opvatting was om het zwart geld terug wit te wassen om uit geldnood te komen. Je gaat het vel van een vennootschap niet redden met witwassen. Je kan het vel van uw vennootschap redden door al het geld dat je altijd buiten de vennootschap hebt gehouden, bij wijze van spreken, om dat geld terug te gaan geven. (Verhulst, FGP Mechelen, interview, 13 mei 2014) Anderen hadden de mening dat de financiële crisis eerder een invloed zal gehad hebben op de reactie op witwassen. 70
Misschien heeft de financiële crisis meer een impact op de reactie van het gerecht. Ik bedoel daarmee, ja witwaspraktijken bestaan al jaren, maar misschien zijn de magistraten sinds de financiële crisis gevoeliger geworden voor witwasmisdrijven. (Respondent 3, CDGEFID, interview, 16 mei 2014) Ik zou precies het omgekeerde zeggen. Er wordt nu gewoon veel minder getolereerd door mensen die hun zuurverdiende centjes hard nodig hebben en die zien dan links en rechts veel fiscale fraude en zeggen: “Godverdoeme, diene witwasser wil ik wel eens aangepakt zien”. Er is denk ik veel meer onverdraagzaamheid naar een aantal fraudes, inclusief witwassen waarschijnlijk. (Respondent 2, FGP Gent, interview, 12 mei 2014) Tot slot had je diegenen die meenden dat de crisis geen invloed heeft gehad op de criminaliteit. Echte criminelen gaan hier weinig van voelen. De vraag voor drugs zal ongeacht de crisis toch altijd blijven. (FGP Brugge, interview, 24 april 2014) 4. Het politioneel witwasonderzoek Na de bevraging over de ervaringen met het witwasfenomeen, werd het onderzoeksproces bij witwasdossiers benaderd. We overlopen de totstandkoming van witwasdossiers, het rechercheproces, de knelpunten en aangereikte oplossingen. 4.1.
De totstandkoming van dossiers
In algemene termijn zijn er drie wijzen waarop een witwasdossier tot stand kan komen. In eerste instantie worden dossiers opgestart aan de hand van de CFI-meldingen. In tweede instantie kunnen er aanvankelijke processen-verbaal opgemaakt met informatie afkomstig uit andere afdelingen waarbij voldoende elementen aanwezig zijn om een witwasdossier op te starten. Tot slot kunnen er witwasdossiers opgestart worden in het kader van proactief rechercheren. Men gaat hierbij, op eigen initiatief of in het kader van een project, actief op zoek naar alle mogelijke informatie die een mogelijk witwasmisdrijf kunnen inhouden. 4.1.1. CFI-meldingen Unaniem blijkt dat de belangrijkste instroom die leiden tot de opstart van een witwasdossier de doormeldingen van de CFI zijn. Ik spreek niet voor ons, maar voor heel België. Maar de laatste cijfers die wij hebben tonen aan dat 60% van de dossiers afkomstig zijn van het CFI. De rest is opgestart via 71
specifieke programma’s van de federale politie. (Respondent 2, CDGEFID, interview, 16 mei 2014) De CFI-doormeldingen komen binnen op het parket. Zij gaan, al dan niet in overleg met de FGP’s of het CDGEFID, bepalen welke doormeldingen er behandeld zullen worden en welke niet en door wie ze behandeld worden. Belangrijke elementen om dit te bepalen zijn de capaciteit van de betrokken FGP’s en de slaagkansen van een dossier. Om een dossier tot een goed einde te kunnen brengen zijn overleg en recherchemanagement twee sleutelbegrippen. Een belangrijke instroom, en dat zal bij de andere FGP’s ook zo zijn, zijn de CFImeldingen. Die komen binnen, en opnieuw met het parket krijgen wij te veel CFImeldingen voor Antwerpen binnen. Dus opnieuw op dat rechercheoverleg gaan wij met het parket bekijken wat onderzocht gaat worden en wat niet. (De Bruycker, FGP Antwerpen, interview, 7 mei 2014) Wij stellen periodiek prioriteiten met het parket. De dossiers die prioriteit krijgen worden er bij voorrang bijgenomen. (Geldof, FGP Dendermonde, interview, 14 mei 2014) In FGP Dendermonde hanteren ze een andere en unieke manier van werken met betrekking tot de CFI-meldingen. In normale omstandigheden gaan de meldingen eerst naar het parket. Daar worden ze eerst geanalyseerd, vervolgens wordt er een selectie gemaakt en dan worden ze overgemaakt aan de FGP’s. In Dendermonde komen alle meldingen rechtstreeks bij hen terecht. Wij hebben hier afgesproken met het parket dat alle meldingen, die nog altijd aan het parket worden overgemaakt, sowieso worden overgemaakt door het parket aan ons voor verder nazicht en evaluatie en dat is hetgeen Nico en Werner hier doen. (Geldof, FGP Dendermonde, interview, 14 mei 2014) Zij gaan de informatie uit de meldingen structureren, aanvullen, verbaliseren en terug overmaken aan het parket. Wij maken dus een aanvankelijk proces-verbaal met inhoud van de CFI-doormelding. Die informatie wordt verrijkt door nazicht van het gerechtelijk verleden van die entiteit, eventueel open bronnen die geraadpleegd worden, eventueel financiële databanken die geraadpleegd worden enzoverder. Dat wordt in PV-vorm overgemaakt naar de magistraat zodanig dat die magistraat met kennis van zaken een beslissing 72
kan nemen. Omdat alle informatie die voorhanden is daar in staat. De finale beslissing zal wel nog altijd bij de magistraat liggen. (Geldof, FGP Dendermonde, interview, 14 mei 2014) Een belangrijk voordeel is dat door alle meldingen te verbaliseren, deze terecht komen in de ANG-bank51. Wij stellen een aanvankelijk PV op met als gevolg dat al die entiteiten die vermeld staan in die melding terechtkomen in onze ANG-databank. Dat is raadpleegbaar voor alle politiediensten in België. Dan zien ze dat er over die entiteiten, personen of bedrijven informatie bestaat, dat daar een witwasmelding over is geweest, wat niet wil zeggen dat daar onderzoek over geweest is, maar die entiteiten zitten wel al in de databank. (Troch, FGP Dendermonde, interview, 14 mei 2014) Deze manier van werken valt aan te raden bij de andere FGP’s. Niet alleen zorgt het voor een efficiëntere toewijzing en behandeling van dossiers, maar het maakt de politiecijfers meer betrouwbaar wat het witwasmisdrijf betreft. 4.1.2. Opmaak aanvankelijk proces-verbaal Naast de CFI-meldingen is er een andere manier om witwasdossiers op te starten. Wanneer er in lopende dossiers van de andere afdelingen, bijvoorbeeld in drugsdossiers, witwaspraktijken worden ontdekt, wordt er mits toestemming van het parket een aanvankelijk proces-verbaal opgemaakt om een apart witwasonderzoek te voeren naar deze praktijken. Het voordeel van witwassen als zelfstandig misdrijf doet hier zijn intrede. Het kan bijvoorbeeld zijn dat het basismisdrijf in een onderzoek moeilijk kan worden bewezen en er dus bijgevolg een luik witwassen aan wordt gekoppeld om toch nog een zaak te kunnen hebben tegen de verdacht. Want witwassen is in België een zelfstandig misdrijf. (FGP Kortrijk, interview, 19 mei 2014) In sommige gevallen kan het dan weer interessanter zijn om een witwasluik te openen net omdat er niet genoeg bewijzen zijn voor het basismisdrijf, maar dan wel voor witwassen. (Respondent 3, CDGEFID, interview, 16 mei 2014) We zien dat witwassen hier gebruikt wordt als een alternatief om toch nog tot een veroordeling te komen, voor witwassen dan, wanneer er niet genoeg elementen zijn om het
51
Algemene Nationale Gegevensbank
73
basismisdrijf te bewijzen. Dit is een methode die vaak gebruikt wordt in België. Maar men moet toch voorzichtig zijn dat men dit niet misbruikt. Een knelpunt is dat witwassen als misdrijf wordt misbruikt door politie en justitie als ze strop zitten bij een ander misdrijf. En dan probeert men toch door een witwasluik aan een dossier te koppelen waar men te weinig bewijzen voor heeft, toch nog te laten doorgaan. (Respondent 2, FGP Gent, interview, 12 mei 2014) In deze gevallen zijn er dus voldoende elementen aanwezig om een witwasdossier op te starten, wat zich onderscheid van proactief rechercheren. Bij proactieve recherche start men eigenlijk van nul en indien er genoeg informatie voorhanden is kan men een aanvankelijk pv opmaken om een witwasdossier op te starten. Opnieuw is hier de toestemming van het parket noodzakelijk. In het volgende deel gaan we dieper in op een aantal initiatieven in het kader van proactieve recherche. 4.1.3. Proactieve recherche Proactieve recherche is in financiële zaken geen evidentie. Dit heeft meestal te maken met gebrek aan tijd en capaciteit. Laat ons zeggen dat onze ruimte om dat te doen vrij beperkt is. Wij kunnen dat niet maken om tegen het parket te zeggen van kijk wij zitten hier met 24 rechercheurs, wij kunnen 60 dossiers doen, maar houdt tien van de 60 bij u want we hebben zelf ook nog tien dossiers. (Geldof, FGP Dendermonde, interview, 14 mei 2014) Proactief rechercheren houdt ook risico’s in. Het gaat niet altijd om malafide zaken. Het is altijd zuur als politie en justitie onderzoek doet naar iemand die eigenlijk niets te verbergen had. Vandaar dat men de voorkeur geeft om zoveel als mogelijk reactief op te treden en vermogens in beslag te nemen. (FGP Oudenaarde, interview, 22 mei 2014) Ondanks de beperkingen heerst de tendens om in de mate van het mogelijke toch proactief op te treden. Er zijn dan ook een aantal initiatieven gelanceerd om proactieve recherche te ondersteunen. In Antwerpen wordt er vaak een beroep gedaan op informanten. Dan heb je ons CID, de centrale informatiedienst, de informantenwerking zeg maar, dus via informanten. Er zijn hier informanten die een fulltime job hebben om de hele 74
dag met informanten te praten eb vanuit die informanten komt er ook informatie met betrekking tot witwaspraktijken. (De Bruycker, FGP Antwerpen, interview, 7 mei 2014) In Gent hebben ze een soortgelijk project lopen binnen de criminele informatiedienst. Er wordt aan proactieve recherche gedaan in die zin dat wij een financiële CID zitten hebben. Dat is de criminele informatiedienst. Die hebben iemand die zich specialiseert in financiële zaken. Dus hij spoort op zich mogelijke witwaszaken proactief op en maakt volgens de procedure een verslag op en op die manier komt het al dan niet nadat het bij Coördinatie en Leiding gepasseerd is bij ons terecht om proactief een witwasdossier op te starten en vervolgens reactief te gaan. (Osaer, FGP Gent, interview, 12 mei 2014) Een ander project is de controle op kapitaalsverhogingen. Dat is openbare informatie dat in het Belgisch Staatsblad staat. We hebben onderzoekers die dat zullen bestuderen en eventuele verhogingen zullen onderzoeken en kijken of de rechtspersonen deze verhoging kunnen verantwoorden. ( Respondent 2, CDGEFID, interview, 16 mei 2014) Er zijn dus heel wat mogelijkheden om proactief te rechercheren, maar dit is eerder de uitzondering op de regel. De rechercheurs zullen echter altijd waakzaam zijn voor informatie die een mogelijk witwaspraktijk bloot kunnen leggen. Laat ons zeggen dat een politieman altijd attent moet zijn als er bepaalde zaken opvallen. Af en toe worden er wel eens projecten opgestart, maar dan moet je echt wel tijd hebben. (FGP Oudenaarde, interview, 22 mei 2014) 4.2.
Het rechercheproces
Uit de interviews is gebleken dat zowel de FGP’s als het CDGEFID op dezelfde manier te werk gaan in witwasdossiers. Het financieel onderzoek is grotendeels beschreven in de literatuurstudie. Om onnodige herhaling te vermijden, beperken we ons tot de hoofdzaken. Interessanter zijn de knelpunten die in het volgende deel besproken worden. We zien dat financieel onderzoek uit verschillende fases bestaan. In eerste instantie moet altijd samen met het parket het doel en de strategie bepaald worden. 75
Eens dit bepaald is, kan men starten met het vooronderzoek. Die start met een verzameling van informatie over de persoon of de rechtspersoon zelf. We moeten zo vlug mogelijk een beeld krijgen van de criminaliteitsvormen en entiteiten die we willen vervolgen. (Geldof, FGP Dendermonde, interview, 14 mei 2014) Dit gaat dan vooral over de identiteit, het strafrechtelijk verleden en de bezittingen van een persoon of rechtspersoon. Je gaat eerst uw huiswerk maken. Wie zit waar in, wie heeft welke vennootschappen. Eigenlijk open en politionele bronnen checken. Meestal wordt ook navraag gedaan naar roerende en onroerende bezittingen zoals voertuigen op eigen naam of op het bedrijf. Gewoon kwestie van een beeld te krijgen over die persoon en wat die bezit. (Verhulst, FGP Mechelen, interview, 13 mei 2014) Eén van de punten die wij willen weten is wat die kerel heeft. Dus direct allerhande opzoekingen doen op naam van de persoon of de vennootschap naar welke fiscale dossiers er aanhangig zijn bij de bijzondere belastinginspectie en bevraging van FOD financiën en het kadaster. (Respondent 1, CDGEFID, interview, 16 mei 2014) Eens deze fase is afgerond maakt men een tussentijdse evaluatie met het parket. Indien er genoeg aanwijzingen zijn wordt er overgegaan tot bankonderzoek. Hierbij wordt meestal het wederrechtelijk vermogen al eens berekend. Dan wordt er gevraagd welke rekeningen die persoon heeft en welke volmachten heeft en worden de historieken bekeken en meestal leert u dat wel veel. (Verhulst, FGP Mechelen, interview 13 mei 2014) Een volgende stap is dan parallel met ons bankonderzoek. We proberen al een tussentijdse berekening te maken van het wederrechtelijk vermogen. Pak nu dat je komt op 500.000 euro, dan ga je proberen zien dat je al 500.000 euro in beslag kunt nemen met het oog op latere verbeurdverklaring. (Respondent 1, CDGEFID, interview, 16 mei 2014) In financieel onderzoek hecht men heel veel belang aan het vooronderzoek en vergt ook het meeste werk. Dit ten einde een sterk dossier te hebben alvorens men overgaat tot het ondernemen van acties. 76
Wij gaan echt eerst altijd een grondig vooronderzoek doen en dan pas een actie proberen doen zoals huiszoekingen of verhoor. Want in bepaalde acties dat gepland worden is dat van de eerste keer binnenvallen en alles in beslagnemen en dan twee à drie maanden later moet je al dingen teruggeven en sta je in een mindere positie tegenover je verdachte. (Respondent 1, CDGEFID, interview, 16 mei 2014) Het vooronderzoek is meestal ook een kwestie van goede afwegingen te maken. Wat ik altijd belangrijk vind bij het begin van een dossier is of we van de eerste keer doorgaan tot de cirkel rond is of eerst eens bij de verdachte langsgaan en vragen of hij of zij daar een verklaring voor heeft. Voor hetzelfde geld maak je een hele lasso rond die verdachte en heeft hij een vrij plausibele uitleg en was al het werk voor niets geweest. Soms moet je afwegen om onmiddellijk naar de kern van de zaak te gaan. In andere dossiers ga je al meer aan infovergaring doen enzoverder en op die manier weegt je dossier meer door. (Respondent 3, FGP Gent, interview, 12 mei 2014) Bij afronding van het vooronderzoek worden de resultaten voorgelegd bij het parket en wordt er beslist welke acties er verder ondernomen worden. Meestal gaat dit om een verhoor al dan niet aangevuld met een huiszoeking. Een verhoor heeft meestal het doel om de verdachte te horen over hoe zij de gevonden discrepanties verklaren. Een huiszoeking wordt meestal toegepast om meer bewijzen te verzamelen om het dossier aan te sterken. In sommige gevallen worden de bijzondere opsporingsmethoden aangewend. Dit gaat dan vooral om de telefoontap. Dit hangt af van dossier tot dossier en gebeurt in samenspraak met het parket of de onderzoeksrechter. Daar wordt gebruik van gemaakt wanneer wenselijk en nodig. Je moet altijd de principes van proportionaliteit, subsidiariteit en dergelijke meer. Dat is in overleg met parket ook. Maar als je wil tappen moet je naar de onderzoeksrechter stappen. (Geldof, FGP Dendermonde, interview, 14 mei 2014) Je gebruikt eigenlijk alle mogelijke technieken die de politie ter beschikking heeft. Zelfs die methoden die onder de BOM-wetgeving vallen. Dit hangt af van het type dossier en in overeenstemming met de procureur of de onderzoeksrechter die aan het hoofd van het dossier staat. (FGP Brugge, interview, 24 april 2014)
77
Tot slot wordt een synthese gemaakt van alle gegevens en wordt het wederrechtelijk vermogen nog eens berekend voor de inbeslagname. Het dossier wordt overgemaakt aan het parket. Vanaf dan is alles in handen van het parket en het gerecht. Tijdens het opsporingsonderzoek wordt er heel veel belang gehecht aan een goede verstandhouding tussen de politie en het parket/onderzoeksrechter. Dit speelt een cruciale rol voor dossiers tot een goed einde te brengen. Wij hebben en mogen geen geheimen hebben voor elkaar en in principe het parket naar ons toe ook niet. Het bekomen van resultaat is het einddoel. Wij hebben graag resultaat en het parket ook. Wij staan aan dezelfde kant van de lijn. Alleen met samenwerking kan je dit bereiken. Je moet een vorm van vertrouwen kunnen creëren tussen beide partijen om goed vooruit te komen en men moet weten wat men aan u heeft. (Geldof, FGP Dendermonde, interview, 14 mei 2014) Om goed financieel te rechercheren moet je als onderzoeker over bepaalde kwaliteiten beschikken. Maar hier zijn heel wat misvattingen over. Zo wordt het behandelen van financiële dossiers gezien als iets uiterst complex en worden de rechercheurs omschreven als een boekhoudkundig genie. Maar klopt dit beeld? Uit de interviews bleek het tegenovergestelde. Wel men schermt daar dikwijls mee van dat is complexe materie en ja dat is complex, maar niet complexer dan bijvoorbeeld een moordonderzoek. Als je op een crime scene terecht komt waar er iemand dood ligt, maar je hebt voor de rest geen enkel idee of spoor. Je ziet duidelijk dat de kop ingeslagen is, voor de rest zie je geen enkel spoor, getuige of feitelijk gegeven om u op weg te zetten. Dan is dat een even complex en moeilijk dossier als een witwasdossier waar er offshores gebruikt worden en dergelijke meer. (De Bruycker, FGP Antwerpen, interview, 7 mei 2014) Witwaswetgeving kennen en met Excel kunnen werken. Boekhouding is niet nodig. Ik zit al lang in de financiële en heb nog nooit echt boekhouden nodig gehad. Sommige basisprincipes moet je wel kennen, maar dat is het dan ook. (FGP Kortrijk, interview, 19 mei 2014) Een echte achtergrond is niet nodig. Iedereen kan dat doen zolang men zich een beetje verdiept in de materie. Uiteraard als je je wilt verdiepen in de materie. Eerst en vooral
78
een beetje uw wetgeving kennen en op zich is dat niet moeilijk hé. (Osaer, FGP Gent, interview, 12 mei 2014) Er hangt wel een financieel aspect aan vast hé. Als je een dossier of meldingen van het CFI krijgt met vennootschapsconstructies met een financieel of fiscaal misdrijf als onderliggend misdrijf, dan kan dat al ingewikkelder worden, maar dat zijn ze niet allemaal hé. Rekeninguitreksels bekijken. Iedereen heeft daar schrik van, maar thuis moet je ook uw rekeningen controleren hé. (Respondent 2, FGP Gent, interview, 12 mei 2014) Samenvattend moet je gezond boerenverstand hebben, een stuk politiemens en goed uw misdrijf kennen. (Respondent 3, FGP Gent, interview, 12 mei 2014) 4.3.
Knelpunten
Onderzoeken in financiële dossiers is niet altijd een makkelijke opgave. De voeding van de dossiers is vooral afhankelijk van externe informatie die verspreid is over tal van diensten. De procedures om deze informatie te bemachtigen zijn vaak complex en tijdrovend. Witwassen is bovendien een internationaal fenomeen met als gevolg dat financiële speurders zich vaak moeten wenden naar het buitenland om vooruitgang te boeken in dossiers. Al deze zaken brengen heel wat knelpunten met zich mee en dat uit zich ook in de bevraging van de respondenten. In dit deel worden de belangrijkste knelpunten uiteengezet. Een eerste en het grootste knelpunt is de internationale samenwerking. Indien men beroep wil doen op het buitenland moet men volgens de procedure rechtshulpverzoeken sturen naar het land in kwestie. Indien men buitenlandse informatie of bewijsstukken in een dossier verwerkt die niet op formele wijze werd bekomen, dan zijn deze niet rechtsgeldig. Het gevolg hiervan is dat men niet of moeilijk kan overgaan tot een veroordeling. Maar bij veel landen duurt het inwilligen van een rechtshulpverzoek veel te lang of wordt zelfs niet uitgevoerd waardoor de witwasdossiers blijven liggen. Als je praktisch vaststelt dat je in een dossier eventjes de grens over moet gaan voor een huiszoeking en pas twee jaar later de stukken krijgt. En voordien mag je ze niet gebruiken hé. Je hebt het allemaal wel gezien want je was aanwezig op de huiszoeking, maar zonder de stukken ligt voor ons dat onderzoek al twee jaar stil. Dat is honderd meter over de grens hé. (Osaer, FGP Gent, interview, 12 mei 2014)
79
Het probleem is niet ter plaatse gaan en het onderzoek doen, maar ligt wel in de termijnen waarop we informatie en stukken krijgen en vooral stukken. Dit kan één tot twee jaar duren. Ik heb een IRC in Luxemburg januari 2013 en ik heb nog altijd de stukken niet terwijl deze essentieel zijn voor mijn dossier. Voor mij zijn die stukken van primordiaal belang omdat er in mijn dossier een aantal Luxemburgse vennootschappen betrokken zijn. Ik heb die stukken nodig en heb geen andere manier om aan die stukken te geraken. (Respondent 3, CDGEFID, interview, 16 mei 2014) De oorzaken voor de gebrekkige internationale samenwerking kunnen gevonden worden in onder andere gebrekkige bilaterale akkoorden, verschillende prioriteiten en verschillen in wetgeving. Het gaat om financiële misdrijven, dat komt niet altijd bovenop de stapel te liggen in het buitenland. Men hecht daar iets te weinig belang bij. (Geldof, FGP Dendermonde, interview, 14 mei 2014) Zo zijn er landen die witwassen niet als zelfstandig misdrijf kennen en dan sta je daar. De verschillende regelgevingen uit de verschillende landen moeten meer op elkaar afgestemd worden.(FGP Brugge, interview, 24 april 2014) Elk land zal niet zo gemakkelijk zijn financiële gegevens overmaken aan een ander land. Als het over drugs ofzo gaat, geen probleem. Maar vragen of meneer X geld heeft en hoeveel hij er heeft, is al te veel. (Respondent 3, FGP Gent, interview, 12 mei 2014) Gebrekkige internationale samenwerking heeft als gevolg dat ook criminelen hier vaker op zullen inspelen. Daarbij kom je bij een ander knelpunt als de bewijslast dat niet altijd even evident is. Je moet niet het onderliggend misdrijf bij witwassen bewijzen, maar je moet wel elke mogelijk legale herkomst van het vermogen dat je onderzoekt kunnen uitsluiten. Maar stel dat het gaat om een Turk die zegt dat hij het geld heeft gehad van zijn grootvader uit Turkije of het is een erfenis. Als Turkije niet meewerkt, begin er dan maar aan hé. (Respondent 2, FGP Gent, interview, 12 mei 2014) Je hebt nog een groot verschil binnen en buiten Europa. Wij zien dat men meer en meer landen gaat gaan opzoeken die geen bilaterale akkoorden hebben. (Geldof, FGP Dendermonde, interview, 14 mei 2014) 80
Toch worden er bepaalde oplossingen naar voren geschoven om de samenwerking te versoepelen. Soms moet je zelf ook gewoon meer druk zetten. Als het gaat over een land waar een verbindingsofficier zit, dan gaat alles vlotter dan bij die landen waar er geen zitten. (Verhulst, FGP Mechelen, interview, 13 mei 2014) Het is wel juist dat je soms lang moet wachten op informatie of stukken, maar je moet er gewoon achter zitten en dat heb je met veel dingen. Bij mij zal het geen half jaar duren. Van het moment dat ik vind dat de informatie er mag beginnen zijn, en ik aanzie dat niet als negatief, dan pak ik mijn telefoon en begin ik te bellen. Uiteindelijk kom je wel bij de juiste persoon terecht en zal je uw informatie krijgen. (FGP Oudenaarde, interview, 22 mei 2014) Een tweede knelpunt heeft te maken met het opvragen van informatie bij banken en andere diensten. Ons nadeel is dat al onze informatie met betrekking tot vermogens bij andere diensten zit. Wij moeten beroep doen op banken voor rekeningen. Wij moeten beroep doen op kadaster voor onroerende goederen. Wij moeten beroep doen op de belastingen om vermogensvergelijking te maken en dergelijke meer. Die moeten met ons kunnen samenwerken want anders kunnen wij geen dossiers draaien. (Geldof, FGP Dendermonde, 14 mei 2014) Vaak zijn de procedures te complex en langdradig wat gewoon als tijdsverlies wordt beschouwd. Veel zaken moeten ook langs het parket gebeuren waardoor simpele zaken lang op zich laten wachten zoals informatie opvragen bij de fiscus. Om verdachten hun rekeningen te bekijken, moet eerst alle banken aangeschreven worden om te weten of een persoon daar rekeningen heeft. Dit antwoord kan negatief of positief zijn. Dit neemt heel wat tijd in beslag om enkel maar te weten of iemand al dan niet een rekening heeft. Banken houden hun gegevens ook maar voor tien jaar bij. De procedures moeten versimpelen en er zijn oplossingen voorhanden. Er wordt helaas geen gebruik van gemaakt Bij de nationale bank is er een databank waarbij alle banken aangeven wie er een rekening heeft en hoeveel er dat zijn. Ze weten niet hoeveel er opstaat, maar ze weten wel hoeveel rekeningen en bij welke banken je ze hebt. Terwijl we onze vragen direct zouden kunnen richten naar de nationale bank en geen tijd meer verliezen om alle banken aan te schrijven met de vraag of iemand daar een rekening heeft. Dat zou 81
enorm veel tijd en werklast uitsparen, niet alleen voor ons, maar ook voor de banken. (FGP Kortrijk, interview, 19 mei 2014) Een ander probleem met betrekking tot de opvraging van informatie is dat men niet altijd goed weet bij wie men moet zijn voor welke informatie omwille van talloze hervormingen. Wat ik nu wel vind, bijvoorbeeld het kadaster, dat is allemaal veranderd en die bevoegdheden veranderen. De ene dienst weet niet van de andere. Ze kennen elkaar niet. De structuren zijn zeer ingewikkeld bij financiën. (Troch, FGP Dendermonde, interview, 14 mei 2014) Een derde knelpunt heeft te makken met de te nauwe procedures die moeten gevolgd worden tijdens een opsporingsonderzoek. Hierdoor is men te veel bezig met administratie en gaat de kern van de zaak verloren. Wij merken keer op keer, en vooral bij witwasdossiers, dat men niet zozeer meer over de kern van de zaak gaat praten of over de feiten, maar dat men over procedures gaat praten. Hoe is de kennisname van dat misdrijf gebeurd, is dat allemaal geacteerd in de PV, staan daar de juiste datums op, zijn de juiste datums en handtekeningen gezet op de beschikkingen, zijn de beschikkingen wel voldoende gemotiveerd. En daar denk ik ligt de balans verkeerd. Maar ik kan alleen maar vaststellen dat de laatste jaren de balans alleen maar meer en meer overhelt naar de procedures en regelgeving waar je mottig van wordt. En ik denk niet dat dat de volgende jaren in een andere richting zal evolueren. (De Bruycker, FGP Antwerpen, interview, 7 mei 2014) In overeenstemming met het voorgaande is er nog een vierde knelpunt met betrekking tot de inbeslagneming en de verbeurdverklaring. Te weinig magistraten zijn er happig op om deze procedures uit te voeren omwille van de moeilijkheden die ermee gepaard gaan. Er zijn ook te weinig magistraten die echt gespecialiseerd zijn in het uitvoeren van deze procedures. Inbeslagneming van onroerend goed is een hele procedure en ik heb de indruk dat men daar op magistraatniveau niet graag aan begint. Ik merk dat het alle keren een strijd is om een magistraat zover te krijgen om beslag te leggen op een onroerend goed. Maar dat gaat over de uitvoering. Dat heeft niets met de bewijsvoering te maken. Dit is vaak een strijd en zou beter mogen. (Verhulst, FGP Mechelen, interview, 13 mei 2014)
82
Dit heeft vaker ook een inslag op de moraal van de onderzoekers aangezien het doel van witwasdossiers gelegen is in het afnemen van illegaal verkregen vermogens. Vaak hebben we een rechter die verbeurdverklaring met uitstel uitspreekt. Alles verdwijnt. Ook als er geen inbeslagname gebeurt van in het begin van het onderzoek zal alles verdwijnen. Uiteindelijk is er geen verbeurdverklaring en dat is frustrerend. Zoals reeds werd gesteld is de werklast zeer hoog en dit vaak met weinig resultaat omwille van de gebrekkige verbeurdverklaringsprocedure. Soms wordt er wel eens een gevangenisstraf uitgesproken, maar die is meestal te kort om te laten uitvoeren. (Respondent 2, CDGEFID, interview, 16 mei 2014) Een laatste knelpunt heeft te maken met de afwezigheid van een uniform meetinstrument voor witwasmisdrijven. In België zijn er, naast politie en CFI, heel veel instellingen die bij het witwasfenomeen betrokken zijn en hun eigen metingen hebben. Deze metingen kunnen van cruciaal belang zijn om het ‘dark number’ met betrekking tot witwassen op te vangen. Als alle betrokken partijen hun gegevens zouden inbrengen in één databank, dan zou men meer gerichte uitspraken kunnen doen, niet alleen over het fenomeen, maar ook over de aanpak ervan. In het bovenstaande werden de belangrijkste knelpunten weergegeven die bij de respondenten aanhaalden. Opvallend hierbij is dat de meeste slaan op procedures die moeten gevolgd worden en de gevolgen voor het verder verloop en de goede afloop van een dossier. De meesten pleiten daarom op een vereenvoudiging van procedures en regels die dienen gevolgd te worden. Hierdoor zou de administratie die ermee gepaard gaat afnemen waardoor er meer focus kan gelegd worden op de dossiers. 5. Toekomstvisie De respondenten zien dat de toekomst van financieel rechercheren verzekerd is. Dit komt tot uiting in de verschillende nationale en internationale teksten die steeds meer belang hebben voor het ontnemende element in opsporingsonderzoeken. De crimineel mag niet geloven dat misdaad loont. Maar er is nog veel werk voor de boeg om het financieel rechercheren te optimaliseren, niet alleen op nationaal niveau, maar ook op internationaal niveau. Er is in eerste instantie meer nood aan opleiding en specialisatie bij politie en justitie. Men is hier al aan begonnen, maar het is nog onvoldoende.
83
Ik vind dat er in financiële materie en ook witwassen te weinig specialisatie is. Betere, concretere en voortdurende opleiding is op zijn plaats voor diegenen die dat willen hé. De waaier is te groot nu. We zijn met teveel tegelijk bezig. Administratieve zaken, voeding en databanken enzomeer. Gewoon meer focus op uw misdrijf en dossier. (Respondent 2, FGP Gent, interview, 12 mei 2014) Vanuit de magistratuur is er geleidelijk aan meer interesse. Er worden geleidelijk aan meer gespecialiseerde mensen in de materie aangesteld. Vroeger in de magistratuur was dat een straf om ecofin-zaken te doen. (Respondent 1, CDGEFID, interview, 16 mei 2014) Daarnaast zou ook de lokale politie moeten opgeleid worden om witwasonderzoeken te voeren op lokaal niveau. (FGP Brugge, interview, 24 april 2014) In tweede instantie moeten alle actoren en die nu actief zijn op het financiële terrein meer afgestemd worden op elkaar ten einde efficiënter te werken. Iedereen werkt in zijn eigen hoek en iedereen zegt dat er een gebrek is aan eigen mensen en middelen. Zowel het parket, politie en douane zeggen dat. Maar soms doen deze diensten twee keer dezelfde baan en dat is dom. Meer werken in multidisciplinaire teams, meer communicatie en betere samenwerking ten einde de mensen en middelen die we nu hebben optimaal te kunnen gebruiken. (Respondent 2, CDGEFID, interview, 16 mei 2014) Tot slot moet er in de toekomst meer initiatieven genomen worden om de internationale wetgeving meer op elkaar af te stemmen.
84
Deel 4: Algemeen besluit Met dit algemeen besluit zijn we in de slotfase beland van deze masterproef. Het doel van deze masterproef was om de rol te beschrijven van de Belgische politie in de anti-witwasketen en om aan de hand van hun ervaringen een beschrijving te geven van het witwasfenomeen in België anno 2014. Met de opgedane kennis kunnen we het volgend besluit opmaken. De Belgische anti-witwasketen is het resultaat van verschillende wetteksten die op internationaal niveau zijn uitgewerkt om het witwasfenomeen aan te pakken. Zij bestaat uit een nauw samenwerkingsverband tussen de melders, het CFI, de politie, het parket en het gerecht. De politie en het parket vervullen een centrale rol in deze keten omdat een witwasdossier staat of valt met hun inspanningen. De laatste twee jaar zien we dat er meer aandacht is om economische en financiële criminaliteit te bestrijden. Dit uit zich in het meest recente Nationale Veiligheidsplan waarbij de aandacht nu vooral ligt op het ontnemen van criminele vermogensvoordelen. Een beschrijving geven van het hedendaagse witwasfenomeen is een moeilijke opgave omdat de dossiers die door de politie behandeld worden, maar een klein aandeel vormen van een groter geheel in een bredere internationale context. Omdat het witwasmisdrijf in België een zelfstandig misdrijf is, is het moeilijk na te gaan wat de meest frequente basismisdrijven zijn. Het basismisdrijf moet in witwasdossiers immers niet bewezen worden. Uit het onderzoek zijn echter wel een aantal tendensen naar voren gekomen. Het gros van de dossiers die behandeld worden, hebben de basismisdrijven fiscale fraude, sociale fraude en drugshandel. Dit wordt veroorzaakt doordat de meeste dossiers afkomstig zijn van het CFI die voornamelijk meldingen krijgen over misdrijven in de economische sfeer. Vandaar het grote aandeel meldingen met betrekking tot fiscale en sociale fraude. Over de witwastechnieken zien we dat witwassers nu vooral technieken hanteren die in het teken staan van anonimiteit. Anonimiteit is heilig geworden in België. De detectiemethoden en de melders staan op scherp waardoor het voor de witwasser praktisch onmogelijk wordt om met de klassieke witwasmethoden aan de slag te gaan. Deze laten te veel sporen na. Daarom handelt de witwasser nu vooral in cash geld dat ze trachten te transporteren naar het buitenland. Het liefst in landen waar het nog mogelijk is om grote aankopen te doen in cash. Andere technieken zijn vooral het gebruik van schermvennootschappen waarbij opbrengsten afkomstig uit fiscale en sociale fraude via handelsrekeningen naar het buitenland worden overgemaakt, vooral richting belastingparadijzen. 85
De anonimiteit en het internationaal karakter van het witwasfenomeen brengen heel wat problemen met zich mee. De Belgische politiediensten moeten nu vooral beroep doen op de buitenlandse opsporingsdiensten om hun dossier sterk te maken. Helaas kunnen zij op weinig medewerking rekenen. Ondanks de inspanningen van de internationale regelgevingen, zijn nog te weinig landen afgestemd op elkaar wat hun witwaswetgeving betreft. Verdere inspanningen die zich vertalen in betere bilaterale akkoorden tussen de verschillende landen zijn een ‘must’. Door de verschillende technologieën en de globalisering zullen witwassers de opsporingsdiensten altijd een stapje voor blijven. België blijft de nodige inspanningen leveren om witwassen te bestrijden. Met de huidige schaalvergroting willen ze korter op de bal spelen. Een grotere politiedienst betekent immers meer capaciteit, aanzien, bevoegdheden en middelen. Het is echter nog te vroeg om uitspraken te doen over het effect van de schaalvergroting op het witwasfenomeen. Dit zet aan om de werking en het effect van de nieuwe structuur op misdaadfenomenen en ook witwassen in de toekomst nader te onderzoeken.
86
Bibliografie Boeken Akers, R.L. & Sellers, C.S. (eds.). Criminological theories: introduction, evaluation and application. California: Roxbury Publishing Company, 2004. Alexander, R.C.H. (2007). Insider dealing and money laundering in the EU: law and regulation. Alderschot: Ashgate. Baarda, D. B., De Goede M.P.M. & Teunissen, J. (1997). Basisboek kwalitatief onderzoek: Praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Leiden: Stenfert Kroese. Billiet, J. & Waege, H. (eds.). Een samenleving onderzocht: methoden van sociaalwetenschappelijk onderzoek. Antwerpen: De Boeck, 2010. Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Den Haag: Boom Uitgevers. Cornish, D.B. & Clarke, R.V. (eds.). The reasoning criminal: rational choice perspectives on the reasoning criminal. New York: Springer, 1986. D’Souza, J. (2012). Terrorist financing, money laundering, and tax evasion: Examining the performance of financial intelligence units. Boca Rato: Taylor and Francis Group. De Moor, A. (2009). The role of Europol in Joint Investigation Teams. A foretaste of an executive European police office. In Cools, M., De Kimpe, S., De Ruyver, B., Easton, M., Pauwels, L., Ponsaers, P., Vande Walle, G., Vander Beken, T. & Vander Laenen, F. Readings on criminal justice, criminal law and policing. (pp. 329-358), AntwerpenApeldoorn: Maklu. De
Ruyver,
B.,
Ponsaers,
P.,
Vermeulen,
G.,
&
Vander
Beken,
T.
(eds.),
Strafrechtshandhaving in België en Nederland. Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, 2010. De Samblanx, M. J., Spreutels, J. & Waeterickx, P. (2004). Financieel economisch rechercheren. Brussel: Politeia. Decorte T., Tieberghien, J. & Petinseva, O. (2013). Methoden van onderzoek: ontwerp en dataverzameling. Een handleiding. Gent: Academia Press. Decorte, T. & Zaitch, D. (eds.). Kwalitatieve methoden en technieken in de ciminologie. Leuven- Den Haag: Acco, 2010. Delrue, G. (2003). Vademecum financieel onderzoek. Antwerpen/Apeldoorn: Maklu. Delrue, G. (2012). Witwassen en financiering van terrorisme. Antwerpen-Apeldoorn: Maklu.
87
Denolf, J. & Francis, E. (eds.). Follow the money: de jacht op crimineel geld. Brussel: Politeia, 2004. Deruyck, F. & Haverkate, G.C. (2011). Witwassen in Nederland en België. Nijmegen: Wolf Legal Publishers. Evers, J. (ed.), Kwalitatief interviewen: kunst en kunde. Den Haag: Uitgeverij Lemma, 2007. Fontana, A. & Frey, J.H. (2000). The interview: from structured questions to negotiated text. In: Denzin, N.K. & Lincoln, Y.S. (eds.), Handbook of qualitative research. Thousand Oakes: Sage Publications. Gottschalk, P. (2010). White-collar crime: detection, prevention and strategy in business enterprises. Florida: Universal-Publishers. Groenhuijsen, M.S. & Van Der Landen, D. (1995). Financiële instellingen en de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld. Amsterdam: Nederlands instituut voor het bank- en effectenbedrijf. Hicks, D.C. (2010). Money Laundering. In: Brookman, F., Maguire, M., Pierpoint, H. & Bennnet, T. (eds.), Handbook on crime. Devon: Willan Publishing. Kamminga, J.M.A. (2005). Afghanistan: linkages between the illegal opium economy, international crime and terrorism. In: Spivack, D., Arjona, J., Francis, J., Loannidou, T., Jensema, E., Badiella, M.K. & Pothier, F. (eds), Feasibility study on opium licensing in Afghanistan for the production of morphine and other essential medicines. London: MF Publishing Ltd. Madinger, J. (2006). Money laundering: a guide for criminal investigators. Boca Raton: Taylor and Francis Group. Payne, S. (1999). Interview in qualitative research. In: Memon, A & Bull, R. (eds.), Handbook of the psychology of interviewing. Chichester: Wiley. Ponsaers, P. & Mulkers, J. (2001). Politionele recherchetechnieken: een praktijkoverzicht. Antwerpen: Maklu. Rozie, J. (2005). Voordeelsontneming. Antwerpen: Intersentia. Spapens, T. (2008). Georganiseerde misdaad en strafrechtelijke samenwerking in de Nederlandse grensgebieden. Antwerpen: Intersentia. Spreutels, J. & De Mûelenaere, P. (eds.). De cel van financiële informatieverwerking en de voorkoming van witwassen van geld in België. Brussel: Bruyland, 2003. Van Den Wyngaert, C. (2011). Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. AntwerpenApeldoorn: Maklu. 88
Van Duyne, P.C. & Levi, M. (2005). Drugs and money: managing the drug trade and crimemoney in Europe. Abingdon: Routledge. Verhage, A. (2011). The money laundering complex and the compliance industry. Abingdon: Routledge.
Tijdschriften
Buchanan, B. (2004). Money laundering: a global obstacle. Research in International Business and Finance. 18 (1), pp. 115-127. Compin, F. (2007). The role of accounting in money laundering and money dirtying. Critical Perspectives on Accounting. 19 (5), pp. 591-602. Dharmapala, D. & Hines, J.R. (2009). Which countries become tax havens? Journal of Public Economics. 93 (9-10), pp. 1058-1068. Gao, S. & Xu, D. (2009). Conceptual modeling and development of an intelligent agentassisted decision support system for anti-money-laundering. Expert Systems with Applications. 36 (2), pp. 1493-1504. Gnutzmann, H., McCarthy, K.J. & Unger, B. (2010). Dancing with the devil: Country size and the incentive to tolerate money laundering. International Review of Law and Economics. 30 (3), pp. 244-252. Hampton, M. P. & Christensen, J. (2002). Offshore pariahs? Small island economies, tax havens and the re-configuration of global finance. World Development. 30 (9), pp. 16571673. Holtfreter, K., Van Slyke, S., Bratton, J. & Gertz, M. (2008). Public perceptions of whitecollar crime and punishment. Journal of Criminal Justice. 36 (1), pp. 50-60. Philippsohn, S. (2001). Money laundering on the internet. Computers and Security. 20 (6), pp. 485-490. Picard, P.M. & Pieretti, P. (2011). Bank secrecy, illicit money and offshore financial centers. Journal of Public Economics. 95 (7-8), pp. 942-955. Schramm, M. & Taube, M. (2003). Evolution and institutional foundation of the Hawala financial system. International review of financial analysis. 12 (4), pp. 405-420. Schwarz, P. (2011). Money launderers and tax havens: Two sides of the same coin? International Review of Law and Economics. 31 (1), pp. 37-47. Sharman, J. C. (2005). South pacific tax havens: From leaders in the race to the bottom to laggards in the race to the top? Accounting forum. 29 (3), pp. 311-323. 89
Stafford, M.C. & Warr, M. (2006). Reconceptualizing deterrence theorie. In: Cullen, F. T. & Agnew, R. (eds.), Criminological theory: past to present. California, Roxbury Publishing Company. Tomasic, R. (2011). The financial crisis and the haphazard pursuit of financial crime. Journal of Financial Crime, 18 (1), pp.7 – 31. Vaithilingam, S. & Nair, M. (2009). Mapping global money laundering trends. Lessons from the pace setters. Research in International Business and Finance. 23 (1), pp. 18-30. Van
Droogbroeck,
J.
(2010).
De
verplichtingen
van
externe
accountants
en
belastingconsulenten inzake de bestrijding van witwassen na de wet van 18 januari 2010. Accountancy & Taks. (4), pp. 5-24. Verhage, A. (2009). Between the hammer and the anvil? The anti-money laundering-complex and its interactions with the compliance industry. Crime, Law and Social Change. 52 (1), pp. 9-32. Verrest, P.A.M. (2006). De strafbaarstelling van witwassen. Justitiële verkenningen, 32 (2), pp. 42-53.
Andere bronnen Cel voor Financiële Informatieverwerking. (2012). 19e activiteitenverslag. Verkregen op 9 augustus 2014, via http://www.ctifcfi.be/website/images/NL/annual_report/ctif_ra2012nl_pages.pdf Cel voor Financiële Informatieverwerking. (2013). Witboek over zwart geld: 20 jaar bestrijding van witwassen en financiering van terrorisme. Verkregen op 29 december 2013, via http://www.ctif-cfi.be/website/images/NL/annual_report/nl_livre20ans_ctif.pdf Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid. (2010). Jaarrapport 2010: Georganiseerde criminaliteit in
België
2007-2009.
Verkregen
op
9
augustus
2014,
via
http://www.dsb-
spc.be/doc/pdf/RAP_CRIMORG_2007-2009_NL_.pdf Europol. Serious and Organised Crime Threat Assessment 2013 (SOCTA). Den Haag. 2013. FATF. (2010a). Global Money Laundering & Terrorist Financing Threat Assessment. Verkregen
op
9
augustus
2014,
via
http://www.fatf-
gafi.org/media/fatf/documents/reports/Global%20Threat%20assessment.pdf FATF. (2010b). International Best Practices: Detecting and preventing the illicit cross-border transportation of cash and bearer negotiable instruments. Verkregen op 9 augustus 2014, 90
via
http://www.fatf-
gafi.org/media/fatf/documents/recommendations/International%20BPP%20Detecting%20a nd%20Preventing%20illicit%20crossborder%20transportation%20SR%20IX%20%20COVER%202012.pdf FATF. (2013a). International standards on combating money laundering and the financing of terrorism & proliferation: The FATF recommendations. Verkregen op 13 augustus 2014, via
http://www.fatf-
gafi.org/media/fatf/documents/recommendations/pdfs/FATF_Recommendations.pdf FATF. (2013b). Annual Report 2012-2013. Verkregen op 14 augustus 2014, via http://www.fatfgafi.org/media/fatf/documents/brochuresannualreports/FATF%20Annual%20Report%202 012%202013.pdf Federale Gerechtelijke Politie. (2009). Onze bijdrage in de strijd tegen criminaliteit. Verkregen op 9 augustus 2014, via http://www.polfedfedpol.be/org/pdf/Brochure_FGP_NL.pdf Federale Politie (2009). Geld stinkt niet (altijd). Infodoc. Verkregen op 9 augustus 2014, via http://www.ris.be/efiles/153-InfoDocPublicatie.pdf Federale Politie. (2008). Nationaal Veiligheidsplan 2008-2011. Verkregen op 29 december 2013, via http://www.polfed-fedpol.be/pub/pdf/NVP2008-2011.pdf Federale Politie. (2012). Nationaal Veiligheidsplan 2012-2015. Verkregen op 29 december 2013, via http://www.polfed-fedpol.be/pub/pdf/NVP2012-2015.pdf Grijseels, C. (2012). De herziene veertig aanbevelingen van de Financiële Actiegroep (FAG). Internationale normen ter bestrijding van witwassen, financiering van terrorisme en proliferatie: voornaamste wijzigingen. Brussel: Cel voor Financiële Informatieverwerking. Hamblenne, D. (2013). Fenomeenanalyse: witwassen van geld jaren 2008-2012 (document intern). Brussel: Federale Gerechtelijke Politie. Jost, P. M. & Sandhu, H. S. (2000). The Hawala alternative remittance system and its role in money laundering. Verkregen op 9 augustus 2014, via http://www.imuna.org/hawalaalternative-remittance-system-and-its-role-money-laundering Milquet, J. (2013). Persbericht: verslag 2012 van de centrale directie van de bestrijding van de economische en financiële criminaliteit. Brussel.
91
Milquet, J., De Bolle, C. & Hellinckx, M. (2014). Persbericht: voorstelling van zeer recente maatregelen voor een nieuwe hervormde federale politie tegen 1 juni 2014. Brussel: 11 april. Mühl, B., Thomas, J & Gotskova, D. (2012). Camdem Asset Recovery Inter-Agency Network (CARIN). The history, statement of intent, membership and functioning of CARIN. Den Haag: Europol.
Wetgeving Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Publicatieblad van de Europese Unie. 2005/L 197/01. European Commission. (2013). Proposal for a directive of the European parliament and the council on the prevention of the use of the financial system for the purpose of money laundering and terrorist financing. (2013/0025 COD). Strasbourg. Wet 17 juli 1990 tot wijziging van de artikelen 42, 43 en 505 van het Strafwetboek en tot invoeging van een artikel 43bis in hetzelfde Wetboek, B.S., 15 augustus 1990. Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en financiering van terrorisme, B.S., 9 februari 1993. Wet van 7 april 1995 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, B.S., 10 mei 1995. Wet van 20 mei 1997 betreffende de internationale samenwerking inzake de tenuitvoerlegging van inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen, B.S., 3 juli 1997. Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, B.S., 5 januari 1999. Wet van 19 december 2002 tot uitbreiding van de mogelijkheden tot inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken, B.S., 14 februari 2003. Wet van 26 maart 2003 houdende de oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties, B.S. 2 mei 2003. Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van politiek prominente personen en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde klantenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond 92
van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten. Publicatieblad van de Europese Unie. 2006/L 214/29. K.B. 26 januari 2014 houdende maatregelen ter controle van het grensoverschrijdend verkeer van liquide middelen, B.S., 17 februari 2014.
Elektronische bronnen http://economie.fgov.be/nl/ondernemingen/bce/ http://fiscus.fgov.be/interfbbinl/nl/index.htm http://www.ctif-cfi.be/website/ http://www.dvp-law.com/documents/news-items/20140109-recente-trends-in-witwasland.xml http://www.interpol.int http://www.kadaster.be/ http://www.polfed-fedpol.be https://www.europol.europa.eu
.
93
Bijlagen Vragen interviews Voorstelling en taken: 1) Kunt u zichzelf en uw dienst kort even voorstellen? 2) Wat zijn, in algemene termen, uw taken op het gebied van witwassen? Witwassen binnen de FGP: 3) Hoeveel witwasdossiers worden er op jaarbasis behandeld door de FGP? 4) Merkt u de laatste jaren een stijging of daling op van het aantal witwasdossiers dat door de FGP wordt behandeld? 5) Het CFI heeft in hun verslag over 20 jaar bestrijding van witwassen en financiering van terrorisme in België een evolutie vastgesteld van het aantal alsmaar complexere dossiers met betrekking tot witwassen vastgesteld. Stelt u dit ook vast binnen het arrondissement? 6) Op welke manieren komt u meestal tot een witwasdossier? a. Via proactieve recherche? b. Het parket? c. Het CFI (Cel voor Financiële Informatieverwerking)? d. …? 7) Welke technieken worden door de daders de dag van vandaag het meest gehanteerd om illegaal verkregen vermogens wit te wassen? 8) Kunt u een beschrijving geven van het daderprofiel van de witwassers? Gaat dit meestal om eenzelfde categorie daders of verschilt dit profiel per dossiers? 9) Hebben de witwasdossiers soms een grensoverschrijdend karakter? 10) Wat zijn de voornaamste misdrijven die aan het witwasmisdrijf voorafgaan? 11) Denkt u dat de financiële crisis een invloed heeft gehad op het witwasfenomeen? Strategieën en technieken: 12) Welke zijn de voornaamste strategieën en technieken die de financiële recherche hanteert in de aanpak van het witwassen? 13) Wordt er een bepaalde standaardprocedure gevolgd of is dit afhankelijk van het type dossier?
94
14) Welke expertise is nodig om dergelijke dossiers te behandelen? Welke achtergrond heb je nodig als onderzoeker? 15) Welke knelpunten worden er ondervonden bij de aanpak van het witwasfenomeen? 16) Zijn er voorstellen binnen de FGP om deze knelpunten een oplossing te bieden? Nationale en internationale samenwerking? 17) Met welke nationale instellingen werkt uw dienst samen tijdens de behandeling van een witwasdossier (Andere FGP’s, de lokale politie, CFI, CDGEFID, banken, bedrijven,…) en hoe vlot die samenwerking? a. Indien de samenwerking stroef verloopt, welke oorzaken worden er daar aan gekoppeld? 18) Met welke internationale instellingen werkt uw dienst samen tijdens de behandeling van een witwasdossier (Europol, Interpol, politiediensten van andere landen,…) en hoe vlot die samenwerking? a. Indien de samenwerking stroef verloopt, welke oorzaken worden er daar aan gekoppeld? 19) Is er een taakverdeling lokaal-federaal als het op witwasdossiers aankomt? Ik heb namelijk vernomen dat de lokale zones weinig tot niet betrokken worden in witwasdossiers? Wat vindt u van het idee om een deel van de werklast gebonden aan een witwasdossier over te dragen aan de lokale politiezones. Bv: het verhoor van een money mule. Toekomstperspectief: 20) Hoe moet er volgens u, vanuit politioneel perpectief, naar het witwasfenomeen in de toekomst gekeken worden?
95
De interviews
96