Windturbines: een verschil van dag en nacht 1 Als ’s avonds de wind gaat liggen blijft het op grotere hoogtes meestal gewoon doorwaaien. Terwijl de wind afneemt kan het op hoogtes van 50 tot 100 m, de ashoogte van moderne windturbines, zelfs harder gaan waaien. Gevolg is dat bij het vallen van de avond een turbine op een hoog of zelfs hoger toerental kan blijven draaien, terwijl het windgeruis aan de grond afneemt en het daar juist stiller wordt. Bovendien blijkt dat het geluid van windturbines dan impulsachtig kan zijn. Daar hebben akoestici en overheden, ook internationaal, geen rekening mee gehouden: men is teveel van veronderstellingen op basis van ervaringen overdag uitgegaan. Het gevolg is dat de geluidsbelasting en de geluidshinder ’s nachts te laag zijn ingeschat. Om te zorgen dat de betrokken bevolking zich niet verder tegen windenergie keert zijn zowel technische als wettelijke maatregelen nodig. En mogelijk. Windpark Rhede ligt net over de grens bij Bellingwolde, iets ten zuiden van Nieuweschans, en is in 2001 in gebruik genomen. Het park telt 17 turbines van elk 1,8 MW (maximaal elektrisch vermogen) met een ashoogte van 98 m en 3 wieken van 35 m lengte. Vanaf het begin was er protest van Nederlandse zijde, vooral vanwege landschappelijke aspecten: de reeks turbines zou afbreuk doen aan het historische karakter van de streek. Vanaf dat het park in gebruik werd genomen waren er echter krachtige protesten tegen het geluid van de turbines. Daar kwam overlast door slagschaduw bij: in de slagschaduw van een wiek wordt de zon afgeschermd, en omdat de wieken draaien ervaart men dit als een periodieke wisseling in lichtsterkte. De Natuurkundewinkel had al onderzoek gedaan naar de invloed van de atmosfeer op het geluid van windturbines bij het wat zuidelijker gelegen Bourtange waar dezelfde problematiek zich voordeed bij (toen nog) drie windturbines. Overigens is een belangrijk deel van het grensgebied aan Duitse zijde inmiddels voorzien van windturbines: een rit over de snelweg A31 biedt een goede impressie daarvan, ook ’s nachts als het flonkert van de rode signaallampen bovenop de turbines. In overleg met de bewoners van beide locaties is besloten uitgebreidere metingen te gaan doen bij Bellingwolde. Deze hebben in 2002 plaatsgevonden. De resultaten van deze metingen zijn elders uitvoerig beschreven [1,2], zodat hieronder alleen een korte uiteenzetting wordt gegeven over de achterliggende principes. In een andere bijdrage is aandacht besteed aan meer algemene aspecten [3]. Interessant is bijvoorbeeld dat bij handhaving het meten van de bronsterkte zonder medewerking van de exploitant formeel niet kan plaatsvinden. Verder is het (weer) de vraag of er genoeg gemeten wordt om te controleren of de praktijk zich wel voegt naar onze modellen. Dat blijkt niet alleen bij, bijvoorbeeld, Schiphol van belang: bij windturbines heeft kennelijk de hele (akoestische) wereld over het hoofd gezien dat de wind zich niet altijd gedraagt als overdag. Doel van dit artikel is vooral om aan te geven hoe met deze resultaten rekening kan worden gehouden binnen de regelgeving zoals neergelegd in het “Besluit Voorzieningen en Installaties Milieubeheer” (hierna: AMvB) van 2001. Dit is met name van belang omdat in het hele land plannen voor windparken met vergelijkbare 1
Gepubliceerd in Geluid, maart 2004
1
grote turbines worden voorgesteld waarbij bewoners, terecht, wensen dat er met deze resultaten rekening wordt gehouden. Dat is ook in het belang van de overheid en de initiatiefnemers, omdat het grote financiële consequenties zal hebben als achteraf maatregelen moeten worden genomen als een overschrijding van grenswaarden zich inderdaad voordoet. Waarom produceren windturbines ’s nachts meer geluid? Een windturbine produceert maximaal geluid als ook maximaal elektrisch vermogen wordt gegenereerd, en dat is in het algemeen bij een windsnelheid van 10 m/s of meer op ashoogte. In figuur 1 is dit weergegeven voor een 1,5 MW windturbine met variabel toerental.
Figuur 1: ‘powercurve’ met opgewekt elektrisch vermogen als functie van de windsnelheid op ashoogte [4]
Nu is de windsnelheid op ashoogte meestal niet direct bekend (deze kan wel uit het vermogen worden afgeleid). Met de algemeen toegepaste logaritmische formule voor het windprofiel kan men de windsnelheid vh op ashoogte h wel berekenen uit de windsnelheid vref op de referentiehoogte href = 10 m (de hoogte waarop windsnelheden in het algemeen gemeten worden), maar deze formule geldt strikt genomen alleen voor een neutrale atmosfeer: vh = vref⋅log(h/zo) / log(href/z)
(1)
De toename van de windsnelheid met de hoogte hangt volgens dit model verder alleen van de ruwheidhoogte zo af, welke een maat is voor de gemiddelde ‘obstakelhoogte’ (zoals gewassen of gebouwen). In zo’n neutrale atmosfeer neemt de temperatuur op een karakteristieke manier af met de hoogte doordat de lucht uitzet vanwege de lagere druk op toenemende hoogte [zie noot I] en daarbij afkoelt. De atmosfeer wordt instabiel als overdag de lucht nabij de grond relatief warm is door contact met het door zoninstraling verwarmde aardoppervlak: er ontstaan dan verticale luchtbewegingen. Het windprofiel is dan niet gelijk aan dat van vergelijking (1), maar omdat de afwijking niet erg groot is geeft vergelijking (1) toch een redelijke indicatie. Een stabiele atmosfeer kent echter een duidelijk afwijkend windprofiel. De atmosfeer is stabiel als de lucht nabij de grond relatief koud is door contact met het door warmte-uitstraling afkoelende aardoppervlak ’s nachts. Dit verschijnsel is in engere zin ook wel bekend als (temperatuurs-) inversie. Een stabiele atmosfeer treedt vooral op tijdens niet geheel bewolkte nachten met niet teveel wind. In een stabiele atmosfeer is de turbulentie sterk verminderd met als gevolg dat luchtlagen minder 2
sterk gekoppeld zijn. De onderste luchtlaag wordt daardoor minder meegenomen door de wind (die op grotere hoogte gewoon blijft doorwaaien), waardoor de toename van de windsnelheid met de hoogte ander verloopt. Een simpel model voor windprofielen bij verschillende mates van stabiliteit is gegeven in de Duitse richtlijn voor luchtverontreiniging ‘TA-Luft’ [5]: vh = vref⋅(h/href)m
(2)
waarin de exponent m een maat is voor de stabiliteit. Voor een instabiele atmosfeer is, volgens de TA-Luft, m = 0,1 tot 0,2, voor een neutrale atmosfeer 0,2 tot 0,3, en voor een stabiele atmosfeer 0,3 tot 0,4. Het gemiddelde van onze metingen kwam overeen met m = 0,41. Uit de metingen bleek dat m een maximale waarde van 0,57 kon bereiken [zie ook noot II].
hoogte in m
Aan de hand van dit model kunnen we volgen wat er gebeurd als de nacht valt en de atmosfeer verandert van instabiel naar stabiel, wat vooral op (enigszins) heldere zomeravonden vaak voorkomt. Op grote hoogte, waar de geostrofische wind waait, trekt de atmosfeer zich weinig aan van dag of nacht en blijft de windsnelheid relatief constant. In figuur 2 is weergegeven wat er volgens vergelijking (2) gebeurt met windsnelheden op verschillende hoogtes als de stabiliteit toeneemt. De windsnelheid op 100 m hoogte blijft (hier) gelijk aan 10 m/s, de stabiliteitsmaat m neemt toe van 0,1 = zeer instabiel tot 0,57 = zeer 100 stabiel. De windsnelheid op 90 referentiehoogte blijkt af te nemen van 8 naar 3 m/s, op enkele meters 80 hoogte zelfs tot 1 m/s. We kennen 70 dit uit ervaring: bij het vallen van 60 de avond ‘gaat de wind liggen’. Dit 50 geldt echter nabij de grond: op 100 stabieler 40 m waait het nog steeds met 10 m/s en op bijv. 80 m hoogte is de 30 windsnelheid nog altijd 9 m/s. De 20 dagelijkse ervaring geldt dus niet referentie10 hoogte voor grotere hoogten. Bewoners bij 0 windturbines merken dat en hebben 0 2 4 6 8 10 12 er al een naam voor gevonden: men windsnelheid in m/s constateert dat er nauwelijks ‘lage Figuur 2: afname van de windsnelheid op verschillende wind’ is, maar als een turbine op hoogtes bij toename van stabiliteit terwijl windsnelheid hoge snelheid draait merkt men dat op 100 m hoogte constant blijft er een krachtige ‘hoge wind’ is. Beoordeling volgens AMvB De AMvB “Besluit Voorzieningen en Installaties Milieubeheer” geeft voor het geluid van windturbines grenswaarden die afhankelijk zijn van de windsnelheid gemeten op 10 m hoogte. De grenswaarden volgen de zogenoemde WindNormCurve of WNC. Bij zwakke wind (0-2 m/s, 1 Beaufort) is de grenswaarde 40 dB(A) en sluit deze aan bij nachtelijke grenswaarden in andere AMvB’s. Bij toenemende wind snelheid neemt de grenswaarde echter toe tot 50 dB(A) bij 12 m/s (krachtige tot harde wind, 6 Beaufort). Hierbij is impliciet verondersteld dat er een vast verband is tussen de windsnelheid gemeten op 10 m hoogte en op andere hoogtes -het verband volgens vergelijking (1).
3
Uit figuur 2 blijkt dat deze veronderstelling onjuist is.
Lim m en W NC in dB (A )
Overschrijding grenswaarde ‘s nachts Het gevolg van de nachtelijke stabiliteit is dat een hoge windturbine op hoog toerental kan draaien en dus een hoge geluidsproductie heeft, terwijl het aan de grond nauwelijks waait. Gebruikt men de windsnelheid op 10 m hoogte om de immissie te berekenen, dan wordt de geluidsproductie onderschat. In figuur 3 is weergegeven wat er gebeurt bij een immissie die (overdag) juist onder de WNC blijft: in een neutrale atmosfeer, met een windprofiel dat dus bij goede benadering altijd overdag geldt, hangen geluidsimmissie en windsnelheid v10 samen volgens de lijn ‘neutraal’. Bij een windsnelheid van v10 = 8 m/s is de immissie gelijk aan 43,5 dB(A) (dikke punt op lijn ‘neutraal’), dus net onder de WNC bij deze windsnelheid (44 dB(A)). Als de wind op ashoogte na zonsondergang op dezelfde sterkte blijft, kan toch de wind op 10 m hoogte afnemen, zoals we in figuur 2 zagen. Het gevolg is dat de immissie nu optreedt 50 bij een lagere waarde van v10 en daarbij de WNC overschrijdt. Overigens kan het voorkomen dat de 45 wind op grotere hoogte dan nog sterker wordt, zodat de immissie nog 40 z eer s tabiel stijgt. Een enkele keer kan het ook s tabiel voorkomen dat de wind ook op 35 neutraal grotere hoogte gaat liggen en de WNC immissie daalt, bijv. als de kern van 30 een hogedrukgebied passeert. De 0 2 4 6 8 10 gestippelde lijnen in figuur 2 geven winds nelheid V 10 in m /s de overgang weer naar een neutrale Figuur 3: verloop van immissie met windsnelheid atmosfeer: de stabiliteit wordt bij v10 bij (zeer) stabiele en neutrale atmosfeer; alleen hogere windsnelheden verbroken bij een neutrale atmosfeer blijft de immissie onder door de wrijvingsturbulentie. de WNC Het bronvermogen LW,v van een windturbine wordt normaliter gegeven bij één of meer windsnelheden v10,dag. De windsnelheid v10,nacht waarbij ’s nachts op ashoogte h dezelfde windsnelheid optreedt (en dus hetzelfde bronvermogen), kan met behulp van vergelijking (2) berekend worden: vh,nacht = vh,dag → v10,nacht = v10,dag·(h/10)∆m
(3)
waarin ∆m het verschil is tussen de stabiliteitsmaat m overdag (0,1) en ’s nachts (0,3 tot 0,6, licht tot zeer stabiel). Voor dezelfde windsnelheid op hoogte h, en dus hetzelfde bronvermogen, is in een stabiele atmosfeer de windsnelheid 66% tot 50% van de windsnelheid overdag (h = 40 m resp. 100 m, ∆m = -0,3). Uit onze metingen bleek dat, bij gelijke vh, de windsnelheid ’s nachts kan dalen tot 52% tot 34% van de windsnelheid overdag (h = 40 m resp. 100 m, ∆m = -0,47 [2]). Men moet dus bij een bepaalde windsnelheid v10 de geluidsimmissie ’s nachts berekenen met een hoger bronvermogen dan men overdag zou doen. Als voorbeeld: een bronvermogen LW,8 dat overdag optreedt bij v10,dag = 8 m/s, komt in een zeer stabiele atmosfeer en bij een 40 m hoge turbine al voor bij v10,nacht = 4 m/s en bij een 100 m hoge turbine zelfs al bij v10,nacht = 3,2 m/s. Bij een gemiddeld stabiele atmosfeer zou dat 5,3 resp. 4 m/s zijn. Een stabiele atmosfeer komt volgens KNMI-gegevens voor tijdens gemiddeld één op
4
de drie nachturen (= tussen zonsonder- en opgang) [6]. De stabiliteit is hierbij ingedeeld in klassen volgens Pasquill. In de tabel is gegeven gedurende welk percentage van de nachturen de atmosfeer stabiel of zeer stabiel was (Pasquill klassen E en F). Op landinwaartse locaties komt, gemiddeld over het jaar, een (zeer) stabiele atmosfeer voor gedurende 34% (± 5%) van de nacht. Omdat water minder afkoelt dan land, koelt de atmosfeer boven zee minder af en komt een stabiele atmosfeer aan zee minder vaak voor, maar toch nog gedurende 20 (± 6%) van de nachturen. Een stabiele atmosfeer is dus niet zeldzaam en dient voor de geluidsbelasting als maatgevend te worden beschouwd. In de zomer komt een stabiele atmosfeer relatief vaker voor door de grotere temperatuurverschillen tussen dag en nacht. Omdat mensen dan meer buiten zijn en vaker ramen en deuren open hebben, zal de hinder relatief groter zijn. Tabel: percentage van nachturen dat een (zeer) stabiele atmosfeer voorkomt en duur van de nacht, over een jaar en per seizoen [6] Locatie KNMI-waarneemstations Landinwaarts
jaar
winter
lente
zomer
herfst
29-39
16-25
29-44
42-55
30-40
Bellingwolde (metingen) Aan zee
47 15-26
10-16
17-31
20-37
17-25
nachtduur (uren) 12,4 15,3 11 9,3 14 Landinwaarts: Beek, Deelen, Eelde, Eindhoven, Gilze-Rijen, Leeuwarden, Schiphol, Twente, Volkel. Aan zee: Den Helder, Hoek van Holland, Vlissingen.
Pulserend geluid Uit de metingen is gebleken dat er bovenop het ruisachtige geluid dat wordt opgewekt door de langs de wieken stromende lucht, ook pulsen optreden in het tempo waarmee de wieken de mast passeren. Bij een enkele windturbine is dit overdag te horen als een vrij zwakke variatie (…zoef…zoef…), maar ’s nachts wordt de variatie sterker, mogelijk ook bij een enkele turbine. Bij meer vrijwel synchroon lopende windturbines blijken deze elkaar te versterken tot luidere pulsen (…bonk…bonk…). Hoewel de pulsen niet zeer hoog zijn (gemeten zijn pulshoogtes van 6 dB), zijn ze toch duidelijk waarneembaar. Omdat het geluid hierdoor meer de aandacht trekt kan het ook de hinder verhogen. Consequenties voor de beoordeling In een stabiele atmosfeer kan een windturbine van 50 m of hoger op het hoogste toerental draaien als de windsnelheid v10 op referentiehoogte (10 m) 3 à 4 m/s is. Volgens de AMvB mag de geluidsimmissie, berekend volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai van 1999 (HMRI), niet hoger zijn dan grenswaarden overeenkomstig de WNC. Bij zowel 3 als 4 m/s (v10) bedraagt de grenswaarde 41 dB(A). In plaats van berekeningen bij meerdere windsnelheden kan men dus volstaan met het berekenen van de immissie bij maximaal toerental en deze toetsen aan één grenswaarde, namelijk 41 dB(A). Dit betreft weliswaar alleen de nachtperiode, maar dat is geen beperking aangezien deze bepalend is voor de beoordeling. Volgens een eerder rapport zou windturbinegeluid niet impulsachtig zijn [7]. Deze slotsom lijkt echter te zijn gebaseerd op gesimuleerd, niet op reëel gemeten windturbinegeluid (en zeker niet op meerdere turbines) waardoor de slotsom een ‘self-fulfilling prophecy’ lijkt te zijn. Overeenkomstig zowel de HMRI als de
5
Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening is er sprake van impulsgeluid “als in het geluidsbeeld met enige regelmaat geluidsstoten voorkomen die minder dan 1 seconde duren” en wordt de aanwezigheid van een impulskarakter subjectief (op het gehoor) geconstateerd. Het geluid van Windpark Rhede blijkt dan als impulslawaai te moeten worden beschouwd, waardoor het te beoordelen geluidsniveau met 5 dB moet worden verhoogd. In feite moet het bevoegd gezag dat constateren, maar in de praktijk wordt dat overgelaten aan een akoestisch adviseur. Het zal duidelijk zijn dat ook het impulskarakter niet overdag, maar ’s nachts moet worden vastgesteld. Als het gaat om pulsen die ontstaan door interactie van het geluid van meerdere turbines, is een beoordeling op basis van één turbine uiteraard irrelevant. Bij een nog op te richten windturbine of -park moet er vooralsnog rekening mee worden gehouden dat het geluid impulsachtig zal blijken en dat dus maatregelen nodig kunnen blijken. De AMvB hoeft hiervoor niet persé te worden aangepast, behalve voor wat betreft afstanden waarbuiten geen akoestisch onderzoek hoeft te worden verricht, lees: waarbuiten geen overschrijdingen van grenswaarden werden verwacht. Deze afstand is afhankelijk is van de wiekdiameter, maar bedraagt maximaal 300 m. Bij een windturbine met een maximaal bronvermogen van 105 dB(A) kan echter tot op een afstand van ca. 450 m de WNC (41 dB(A)) worden overschreden, indien ook impulsgeluid wordt geconstateerd zelfs tot op 800 m. Bij meer windturbines nemen deze afstanden nog toe. Wel komt door de nieuwe bevindingen de ‘typische’ windafhankelijkheid van het geluid van windturbines, die in de AMvB tot uitdrukking komt in de WNC, in een ander licht te staan. In hoeverre moet men het geluid nog windafhankelijk noemen als de maximale immissie kan optreden bij elke windsnelheid vanaf 3 m/s? Waarom zou de grenswaarde dan 41 dB(A) zijn en niet gewoon 40 dB(A) zoals in andere AMvB’s? Waarom zouden er geen nadere eisen aan het geluid mogen worden gesteld zodat het bevoegd gezag in een stillere omgeving lagere waarden kan eisen, zoals in andere AMvB’s en zoals ook in overeenstemming zou zijn met de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening? En eventueel hogere grenswaarden als de omgeving toch al lawaaiig is? Kortom, er kan met de AMvB wel verder gewerkt worden (afgezien van genoemde afstandseisen), maar de logica voor wat betreft de speciale voorwaarden aan windturbinegeluid is eraan ontvallen. Maatregelen De hogere geluidsproductie van windturbines ’s nachts is eigenlijk gevolg van een duidelijk voordeel: hoe harder windturbines draaien, hoe meer ze opbrengen. Om tegelijk aan de door de overheid gestelde grenswaarden te voldoen moet ervoor gezorgd worden dat het toerental niet hoger kan worden dan die waarde waarbij de geluidsgrenswaarde juist wordt bereikt. Voor een tweetoerige turbine houdt dat in dat ’s nachts mogelijk alleen het lagere toerental mag worden gebruikt. Voor een variabel-toerental turbine moet het toerental ’s nachts begrensd worden op die waarde die nog juist tot een toelaatbaar geluidsniveau leidt. De versterking van het impulskarakter doordat turbines nagenoeg synchroon lopen kan worden tegengegaan door de synchroniciteit te verstoren. Dat vergt een aanvulling op de besturing van de windturbines, waarbij ook de onderlinge afstemming een rol speelt. Essentieel is dat het toerental niet meer (kortdurend) precies gelijk is, hetgeen wellicht mogelijk is door toevallig variërende (‘random’) variaties op te leggen aan de bladverstelling of elektrische belasting.
6
Het lijkt een goed idee om windturbines langs snelwegen te plaatsen: door lawaai met lawaai te combineren wordt het totale beïnvloede gebied immers kleiner. Daarnaast lijkt de markering van lawaaiige en eventueel verlichte snelwegen door windturbines logischer dan dat deze op ‘lijnen in het landschap’ staan die soms alleen vanuit de lucht als zodanig waarneembaar zijn. Het is echter de vraag in hoeverre het geluid van windturbines vergeleken kan worden met dat van een snelweg: het verloop in tijd is zowel op de korte (pulsen) als op de langere (dag/nacht) duur verschillend, net als de hoorbaarheid bij mee- en tegenwind. In 2004 zal dit bij ons nader worden onderzocht. Meer windenergie? Het draagvlak voor windenergie onder burgers zal niet vanzelfsprekend behouden blijven. Bij de Natuurkundewinkel merken we dat heel wat bewonersgroepen kritisch staan tegenover nieuwe windturbines. Deze houding wordt gevoed doordat men zich niet altijd serieus voelt genomen. Hoewel Wolsink al geruime tijd geleden pleitte voor het serieus nemen van klachten van omwonenden en daarvoor praktische adviezen gaf [8], kan men constateren dat er toch een grote druk zit achter windturbineplannen waarbij tegenstand –onterecht, zie Wolsink- te makkelijk als NIMBY wordt bestempeld. Wat geluid betreft blijkt de weerstand terecht. Ons onderzoek verklaart waarom bewoners bij windturbines ondanks de prognoses klagen. Commentaar op ons onderzoek, zoals een ‘second opinion’ opgesteld in opdracht van een organisatie van belanghebbenden bij windenergie [9], betrof vooral procedurele aspecten die materieel irrelevant waren en het geconstateerde relevante fenomeen negeerde. Ook op een reactie onzerzijds [10] werd door de opdrachtgever niet inhoudelijk gereageerd. Dat adviseurs wel eens teveel de oren laten hangen naar de opdrachtgever is eerder al naar voren gebracht [11]; dit geval onderstreept weer de noodzaak tot kwaliteitsbewaking. Het gevolg is helaas weer een bijdrage aan het onbehaaglijke gevoel van burgers dat er plannen worden doorgedrukt. Het is te verwachten dat de weerstand zal groeien als op grotere schaal duidelijk wordt dat windturbines meer overlast veroorzaken dan de bewoners is voorgehouden. Uit Zweeds onderzoek bleek al dat de geluidshinder rond windturbines groter was dan voorspeld, overigens op grond van berekende, niet gemeten geluidsniveaus [12]. Uit eerder Nederlands onderzoek bleek dat klachten van omwonenden van een windturbine vooral geluid betroffen [8]. Meer windenergie dan nu zal moeilijker te realiseren zijn als niet aan de klachten tegemoet wordt gekomen. Referenties 1: Frits van den Berg, Richard de Graaf: “Hoge molens vangen veel wind II - geluidsbelasting door windturbines in de nacht” , Natuurkundewinkel RuG , december 2002 2: G.P. van den Berg: “Effects of the wind profile at night on wind turbine sound”, in press (wordt gepubliceerd in Journal of Sound and Vibration, 2004) 3: Frits (G.P.) van den Berg: “Wind turbines at night: acoustical practice and sound research”, proceedings Euronoise2003, Naples, 2003 4: Repower Systems AG: “Allgemeine Anlagenbeschreibung der Windenergieanlage vom Typ Repower MD 70” (brochure) 5: TA-Luft: "Erste Allgemeine Verwaltungsvorschrift zum Bundes-Immissions-schutzgesetz –Technische Anleitung zur Reinhaltung der Luft", 1986 6: "Klimatologische gegevens van Nederlandse stations; no.8: Frequentietabellen van atmosferische stabiliteit", KNMI, De Bilt, 1972 7: A.J. Kerkers, A.I. Koffeman: “Beoordeling van windturbinegeluid: technische rapportage –
7
Continu, fluctuerend of impulsachtig”, Lichtveld, Buis & Partners bv, maart 2002 8: M. Wolsink: “Maatschappelijke acceptatie van windenergie; houdingen en oordelen van de bevolking”, Thesis Publishers, 1990 9: A.J. Kerkers: “Second opinion op Hoge molens vangen veel wind: geluidsbelasting door windturbines in de nacht”, LBP, januari 2003 10: G.P. van den Berg: “Reactie op 'second opinion' van A.J.Kerkers (LBP), notitie NWN142-2003, Natuurkundewinkel RuG, maart 2003 11: G.P. van den Berg: “Wiens brood men eet, ….. Een pleidooi voor onafhankelijke geluidsadviseurs”, Geluid, juli 2000 12: E. Pedersen, K. Persson Waye: “Perception and annoyance of wind turbine noise in a flat landscape”, proceedings Internoise2002, Detroit, 2002 13: D. Heimann: “Influence of meteorological parameters on outdoor noise propagation”, NAG-journaal nr. 163, november 2002 Noten I: Zonder condensatie bedraagt deze karakteristieke afname 1 °C per 100 m toename in hoogte, de zogenoemde droog-adiabatische temperatuurgradient dT/dh = -g/cp (g = versnelling zwaartekracht, cp = soortelijke warmte lucht bij constante druk); als condensatie optreedt, en dus bewolking ontstaat, wordt de afname geringer (nat-adiabatische gradient). II: De veronderstelling dat de windsnelheid op 100 m hoogte constant blijft is geen extreme aanname: de wind kan ’s avonds aan de grond afnemen, maar daarbij op hoogtes rond 100 m zelfs nog extra toenemen door ontkoppeling met de wrivingslaag; zie bijv. de ’low-level jet‘ in [13].
8