Willy Brandt (1913-1992), staatsman en vat vol tegenstrijdigheden door Piet de Moor ‘De tijd van Willy Brandt als bondskanselier was, ondanks de Vredesnobelprijs, ondanks de knieval in Warschau, niet zijn beste tijd,’ heeft de Spiegel-reporter Hermann Schreiber ooit eens raak opgemerkt. Vanaf een afstand gezien strookte Brandts rol als SPD-partijvoorzitter en voorzitter van de Socialistische Internationale inderdaad beter met zijn temperament dan het regeringsleiderschap. Voor zijn directe omgeving bleef Willy Brandt niettemin ook in de latere fase van zijn leven een vat vol tegenstrijdigheden. In zijn boek Andenken (2006) formuleerde Lars (°1951), zijn tweede zoon, het zo: ‘Als je deze mens van zijn contradicties had willen bevrijden, zou er slechts weinig van hem overgebleven zijn.’ Warschau, 7 december 1970. Bij de knieval van Willy Brandt voor het monument van de joodse getto-opstand van april 1943 hield de wereld zijn adem in. De man, die daar op het harde plaveisel zeeg, had in zijn jeugd het nazisme bestreden. Brandt was een Duitser die vanaf het begin aan de goede kant had gestaan. Door zijn knieval in Warschau, de stad die zozeer onder de Duitse bezetting had geleden, nam de bondskanselier in naam van Duitsland de Duitse schuld op zich. De geloofwaardigheid van zijn overtuiging dat er geen collectieve Duitse schuld bestond, werd er alleen maar door gesterkt. Toen zijn vrouw Rut hem later vroeg of hij zijn gebaar in de Poolse hoofdstad op voorhand had gepland, had Willy Brandt zijn schouders opgehaald en gezegd: ‘Er moest toch iets worden gedaan.’ Brandts knieval behoort tot de iconografie van de internationale politiek. Een echte machtsmens is de sociaaldemocraat, die vanaf 1969 de eerste sociaalliberale coalitie (SPD/FDP) in het naoorlogse West-Duitsland zou leiden, nooit geweest. In zijn citatenverzameling staat een uitspraak van George Orwell, volgens wie elk mensenleven, van binnenuit bekeken, een snoer van nederlagen is. Maar in zijn Herinneringen (1989) relativeerde de oude staatsman dit met Orwell gedeelde pessimisme alweer: ‘De omstandigheden en mijn functie, maar zeker ook de oogst van mijn jonge jaren hebben me – reeds als burgemeester, daarna als minister van Buitenlandse Zaken en vooral als bondskanselier – de kans gegeven om de begrippen Duitsland en vrede in de waarneming van grote delen van de wereld onder dezelfde noemer te brengen.’ In de talrijke boeken waarin hij op zijn leven en zijn loopbaan terugblikt, heeft Brandt altijd graag de inspanningen belicht die hij voor het eerherstel van de natie heeft gedaan. Willy Brandt had de politiek nodig om zichzelf als mens te realiseren. Zijn biologische vader heette John Möller, een boekhouder die in 1958 in Hamburg overleed. Brandt heeft hem nooit gekend. ‘Aangezien hij zo ostentatief niets over mij wilde weten, vond ik het ook later niet aangewezen om het vaderlijke spoor te volgen,’ aldus Brandt in zijn memoires. Als kind miste hij de nestwarmte van het gezin. Hij groeide op bij zijn stiefgrootvader Ludwig Frahm, die hij papa noemde. De verhouding met zijn moeder, de verkoopster Martha Frahm, was vanaf het begin koel en afstandelijk. De vragen waarmee hij als jongen worstelde, kwamen pas laat naar boven in de brieven waarin hij als volwassen man zijn moeder, (‘de vrouw, die mijn moeder was’) om opheldering verzocht. Brandt, die met de naam Herbert Ernst Karl Frahm door het leven ging, was vierendertig jaar toen zijn moeder hem in 1947 de naam van zijn biologische vader verklapte. De onzekerheid omtrent zijn afkomst en het misbruik dat zijn politieke tegenstrevers in de christendemocratie daarvan maakten om lastercampagnes tegen ‘de bastaard’ te ontketenen, hebben Brandt diep geraakt. Daarbij kwam dat hij in die kringen ook nog eens als vaderlandsverrader en communistenvriend verdacht werd gemaakt. Dertig jaar na Brandts
emigratie uit nazi-Duitsland zou de Beierse CSU’er Franz-Joseph Strauss (CSU) in een van zijn beruchte speeches alsnog proberen om Brandt, die tijdens de oorlog als koerier zijn bijdrage aan het verzet tegen de nazi’s had geleverd, te compromitteren met zijn ballingschap. De controverse over zijn oorsprong heeft Brandt voor het leven getekend. Als zeventigjarige kwam hij daar nog eens op terug. Toen beklemtoonde hij dat hij reeds in zijn Noorse ballingschap had afgezien van elke poging om ‘de problemen van mijn kinderjaren door een analyse te ontwarren’. Hij was er trots op dat hij zijn levensloop zonder psychologische of psychotherapeutische hulp had afgelegd. Zijn biografen hadden de indruk dat Willy Brandt zijn leven beschouwde als een eindeloos proefwerk dat door de grote examinator in hemzelf afgenomen en beoordeeld werd. Begin jaren dertig had Brandt zich van de sociaaldemocratische hoofdstroom afgekeerd en zich aangesloten bij de SAP, de ‘Sozialistische Arbeiterpartei Deutschlands’, een linkse afsplitsing van de SPD. Tijdens de Weimar-republiek raakte Brandt immers erg ontgoocheld over de slappe houding van de Duitse sociaaldemocratische leiders. Met name de SPD’ers Otto Braun en Carl Severing hadden al in 1932 – enkele maanden vóór de benoeming van Hitler tot rijkskanselier – de democratische stellingen in Pruisen en Berlijn aan de slopers van de rechtsstaat prijsgegeven. Die gebeurtenis memoreerde Brandt later in een passage die een leidraad voor elk mensenleven zou kunnen vormen: ‘In een open strijd verliezen is tragisch – capituleren zonder te vechten, maakt de tragedie tot een farce. Ze ontneemt de verslagene het laatste wat hij bezit, het kostbaarste: zijn zelfachting.’ Twee maand na Hitlers benoeming tot rijkskanselier (1933) vluchtte Herbert Frahm in een vissersschuit naar Noorwegen. In die tijd had hij de schuilnaam Willy Brandt aangenomen, een pseudoniem dat hij waarschijnlijk aan de Lübeckse firma voor scheepsuitrusting William Brandt Wwe had ontleend. Zijn have en goed bestond uit honderd mark en een paar hemden. In Noorwegen zocht hij vrij snel weer aansluiting bij de traditionele sociaaldemocratie. Die terugkeer naar de stal was het gevolg van de positieve indrukken die Brandt als jong journalist van de hervormingsgezinde Noorse Arbeiderspartij had opgestoken. Zijn heroriëntering was ook te wijten aan een paar traumatische ervaringen tijdens zijn ballingschap. Als reporter in de Spaanse burgeroorlog werd hij geconfronteerd met het moordzuchtig optreden van de stalinisten tegen onorthodoxe marxisten, trotskisten en sociaaldemocraten. Bovendien ervoer Brandt het nietaanvalsakkoord (1939) tussen Hitler en Stalin als een duivelspact dat de communistische ideologie de morele doodsteek had gegeven. De sociaaldemocratie vormde een van de twee grote bakens in het leven van Willy Brandt. Daarnaast was de omgang met de pen de tweede grote passie van de man die in de journalistiek gepokt en gemazeld was. Die hartstocht kwam hem na de oorlog goed van pas. Als ‘war correspondent’ versloeg hij in Nürnberg (1946) het proces tegen de nazikopstukken, die bijna allemaal als oorlogsmisdadigers tot de galg veroordeeld werden. Pas in 1948 werd Brandt weer Duitser. Die Duitse herinburgering had een bittere smaak omdat ze hem niet spontaan werd aangeboden. Hij moest ze opeisen. Het naoorlogse Duitsland was niet erg vriendelijk voor zijn ex-emigranten, ook niet voor Willy Brandt, die in Duitsland in de rol van bezetter werd geduwd omdat hij in 1945 in een Noors uniform naar huis was teruggekeerd. Brandts eerste grote liefde was Gertrud Meyer, die hij in zijn Noorse ballingschap had leren kennen. Ze was de secretaresse van de psychoanalyticus Wilhelm Reich. Maar al in Noorwegen liep die relatie stuk omdat Brandt daar vervreemdde van de SAP, waarin Meyer als functionaris was geëngageerd. In Zweden mislukte in 1944 zijn verhouding met de tien jaar oudere Anna Carlota Thorkildsen na amper twee jaar huwelijk. Brandt werd verliefd
op de Noorse Rut Hansen, die hem drie kinderen zou schenken. Ook dit huwelijk hield niet stand. Eind jaren zeventig nam Brandt in een cryptische brief afscheid van de vrouw zonder wie zijn carrière ondenkbaar is. Hij deelde haar mee dat hij in de toekomst ‘zelf zal beslissen, wat belangrijk en wat juist is’. In zijn Herinneringen komt de vrouw met wie hij dertig jaar van zijn leven heeft gedeeld helemaal niet voor. Brandt, die begin jaren tachtig al een hele tijd over zijn politieke hoogtepunt heen was, trouwde in 1983 met Brigitte Seebacher, zijn jonge privésecretaresse die een ijzeren greep op de partijvoorzitter had. Ze stopte haar slecht geklede man ‘in krachtig gestreepte hemden met min of meer passende das stopt’, aldus Brandts biograaf Gregor Schöllgen in Willy Brandt – Die Biographie (2013). Eigenzinnig redigeerde ze de boeken van haar echtgenoot. Ze zag erop toe dat haar man zijn ‘slechte gewoonten’ (nicotine, alcohol) afzwoer. Op zijn ziekbed schermde ze hem van de buitenwereld af. Toen op 20 september 1992 de bel overging bij de Brandts in Unkel, vroeg Seebacher via de intercom wie er aan de deur stond. ‘Een stem zegt Gorbatsjov. Ik denk, wat een flauwe grap, en haast me weer naar boven. Het spelletje herhaalt zich nog een keer, dan is het stil. De volgende dag hoor en lees ik dat het werkelijk Gorbatsjov met zijn begeleiders was. Had men zijn komst niet vooraf kunnen melden?’ aldus Brigitte Seebacher in Willy Brandt (2004), het portret van haar man. In dat boek beschrijft ze haar overleden echtgenoot als een man die altijd graag aan de zijlijn heeft gestaan: ‘Zoals alle mensen die in zichzelf gekeerd zijn genoot hij van het gevoel dat hij voor anderen een raadsel was, of dat ze zich een verkeerd beeld van hem vormden.’ Na Brandts dood maakte Seebacher bekend dat haar man in de jaren zestig en zeventig de minnaar was geweest van Stern-journaliste Heli Ihlefeld, die in 2012 in Willy Brandt – Auch darüber wird Gras wachsen, zelf een anekdotisch boekje over die relatie schreef. In zijn boek Mit andern Augen – Versuch über den Politiker und Privatmann (2013) heeft de historicus Peter Brandt (°1948) in 2013 zijn vaders zucht naar vrouwen psychologisch proberen te duiden: ‘Waag ik me te ver op vreemd terrein als ik vermoed dat hij bij de vrouwen levenslang geborgenheid heeft gezocht?’ Als burgemeester van West-Berlijn, een stad die hij van 1957 tot 1966 bestuurde, heeft Willy Brandt zich het best in zijn vel gevoeld. West-Berlijn was destijds een gebied ‘aan de rand van de wereld’ dat door zijn geïsoleerde ligging achter de hermetische Duits-Duitse grens, die deel uitmaakte van het IJzeren Gordijn, een uitzonderlijk statuut genoot. Burgemeester Brandt was geliefd in het westelijke deel van de gewezen hoofdstad van het Duitse Rijk. Zijn naturel sprak de mensen aan. Hoe gestrest de ‘frontstad’ in de Koude Oorlog ook was, West-Berlijn bleef overzichtelijk, wat resulteerde in de zekerheid dat hij greep had op de politieke realiteit. Die vaste greep zou Brandt missen toen hij later vanuit Bonn de Duitse Bondsrepubliek bestuurde. Gedurende drie jaar, van 1966 tot 1969, was Brandt minister van Buitenlandse Zaken in een grote coalitie (SPD/CDU), die hij in zijn hart verafschuwde, al was het maar omdat de oud-nazi Kurt-Georg Kiesinger (CDU) er aan het hoofd van stond. Toen die ploeg in 1969 werd afgelost door een regering waarin Brandt als eerste naoorlogse sociaaldemocratische regeringsleider met de liberalen in zee stak, was dat het begin van een nieuw tijdperk, de stichting van wat wel eens ‘de tweede naoorlogse republiek’ wordt genoemd. Voor het eerst in de geschiedenis van de nog jonge Bondsrepubliek belandden de christendemocraten in de oppositie. Brandt becommentarieerde die cesuur met de uitspraak dat Hitler nu de oorlog definitief verloren had, want ‘ik zou me niet als kanselier van het verslagen, maar van een bevrijd Duitsland beschouwen’. ‘Meer democratie wagen’ werd het devies, wat impliceerde dat vrouwen, jongeren, dwarsliggers, schrijvers en kunstenaars, voorop Günter Grass, door Brandt uit hun politiek isolement werden gehaald. Door zijn aanhangers werd Brandt aanbeden. Ondanks zijn aarzelende manier van spreken hing de massa aan zijn lippen.
Ondanks de nuchterheid van zijn speeches veroverde zijn rauwe sound de harten van het publiek. Net als Adenauer was Brandt een pleitbezorger van een stevige verankering van WestDuitsland in de West-Europese structuren, incluis de westerse militaire allianties. Maar anders dan Adenauer, die op zijn treinreizen naar het oosten vanaf Maagdenburg de gordijntjes dichttrok ‘zodat ik de Aziatische steppen niet hoefde te zien’, begreep Brandt door zijn ervaringen in het ommuurde West-Berlijn dat ontspanning op het Europese continent en het perspectief op een mogelijke Duitse vereniging moesten worden voorafgegaan door een definitieve erkenning van de feitelijke naoorlogse grenzen in Duitsland en het midden van Europa. Met de Sovjet-Unie bereikte Brandt het akkoord dat die grenzen alleen maar met wederzijdse toestemming gewijzigd konden worden. Het is gemakkelijk om vanuit ons tijdvenster Brandts Oostpolitiek te ontdoen van de visionaire aspecten waaruit ze destijds haar elan leek te putten. Op de keper beschouwd was het beleid van Brandt en zijn medestanders (Egon Bahr, Horst Ehmke) een harde strijd om alle politieke en maatschappelijke klassen in Duitsland, Europa en de wereld ertoe te bewegen de Europese naoorlogse status-quo te aanvaarden als voorwaarde voor elke kentering op het oude continent. Brandt was het niet eens met de opvatting dat de bouw van de Berlijnse Muur (1961) zijn oost- en vredespolitiek op gang had gebracht. In zijn herinneringen beklemtoonde hij dat ‘de conclusies die aan de basis lagen van de politiek van de kleine stappen in Berlijn en van mijn inspanningen in het kabinet in Bonn in werkelijkheid niet ver af stonden van wat me al tijdens de oorlog noodzakelijk geleken had’. Terwijl Brandt in de jaren van zijn kanselierschap voor tal van zijn opponenten een fantast leek, bleek achteraf dat zijn tegenstanders realiteitszin hadden gemist. De politiek van Willy Brandt en zijn geestverwanten bestond namelijk uit het omzichtig verzamelen van de bouwstenen die moesten bijdragen aan de normalisering van het leven in Europa in de Koude Oorlog: een politiek met een panoramisch perspectief, ingebed in een beleid dat ook rekening hield met de rechten en gevoeligheden van de vier bezettingsmachten in het verdeelde Duitsland. In zijn al geciteerde boek over zijn vader heeft Peter Brandt beklemtoond dat Willy Brandt in feite een loepzuivere pragmaticus was die reeds in zijn Scandinavische ballingschap het belang van de kleine stappen in de politiek had leren kennen en waarderen. Dat pragmatisme legde de grondslag voor het beleid van de Wandel durch Annäherung (kentering door toenadering) tussen west en oost, een begrip dat Egon Bahr, Brandts vriend en medearchitect van de Oostverdragen, heeft gesmeed. Het is ondenkbaar dat de ontbinding van de DDR, de vreedzame Duitse vereniging (1990) en de implosie van de Sovjet-Unie in even ordelijke banen verlopen zouden zijn zonder de architectuur van Brandts Oostpolitiek. Jammer genoeg ging Brandts ontspanningspolitiek gepaard met een beleid dat minder vriendelijk was voor de linkerzijde in eigen land. Intellectueel Duitsland liep storm tegen Brandts zogenaamde ‘radicalenbesluit’ van 28 januari 1972, dat niet alleen communisten, maar ook progressieve Duitsers met een ‘beroepsverbod’ in de openbare dienst sanctioneerde en bedreigde. Later noemde Brandt het ‘Radikalenerlass’, dat in 1976 werd opgeheven, de grootste blunder uit zijn politieke carrière. Al in het begin van zijn kanselierschap werd tegen het beleid en de persoon van bondskanselier Willy Brandt geïntrigeerd, binnen de SPD niet minder dan erbuiten, eerst stiekem, daarna steeds openlijker. Brandt legde zijn rivalen en tegenstanders in de SPD niet veel hindernissen in de weg. Zijn tweede kanselierschap (1972-1974) was een last die zijn krachten meer dan eens te boven ging. Die ambtstermijn was getekend door een gevoel van onmacht tegenover acute problemen zoals de oliecrisis en de talrijke stakingen die de Bondsrepubliek verlamden. Ook privé vlotte het niet. In zijn gezin werd Brandt overmand door het gevoel dat hij als vader faalde. Hij raakte verstrikt in amoureuze affaires. Omdat hij
zijn stress in alcohol probeerde te lenigen, gingen zijn critici in eigen rangen hem denigrerend Weinbrand-Willy noemen. Als bondskanselier dook hij soms dagen onder in een donker vertrek van zijn dienstvilla op de Venusberg in de hoofdstad Bonn, ten prooi aan depressies die voor de buitenwereld als ‘fysieke uitputting’ of ‘koortsachtige verkoudheid’ werden uitgelegd. Brandts vriend en vertrouweling Horst Ehmke, chef van de kanselarij, vertelde hoe hij de terneergeslagen en apathische kanselier eens uit bed moest halen met de woorden: ‘Willy, opstaan, we moeten regeren.’ Grof verwoord komt het erop neer dat zijn partijgenoten, vooral Helmut Schmidt, al in de vroege jaren zestig hadden begrepen dat het vooruitschuiven van de charismatische Brandt een noodzakelijke zet was om zichzelf voor een toekomstige carrière in stelling te brengen. Achteraf bleek inderdaad hoe de echte machtsmensen in de SPD de positie van hun bondskanselier begonnen te ondermijnen zodra ze dat opportuun achtten. Hun kansen zagen ze schoon op het ogenblik dat de conflictschuwe Willy Brandt, die in 1971 met de Nobelprijs voor de Vrede gelauwerd was, het hoogtepunt van zijn carrière had bereikt. Die wereld van intriges werd aanvankelijk nog verhuld door het grandioze electorale succes dat de SPD tijdens de parlementsverkiezingen van november 1972 had geboekt. Achter de schermen was het schouwspel echter minder fraai. Brandt zelf was fysiek verzwakt. Tijdens de coalitieonderhandelingen leefde hij in de verkeerde overtuiging dat een kwaadaardige keelkanker zijn gezondheid belaagde. Zijn tijdelijke afwezigheid op het politieke toneel werd door zijn rivalen in de SPD uitgebuit om zijn demontage vakkundig te beramen. Financieminister Helmut Schmidt en fractievoorzitter Herbert Wehner maakten van Brandts ‘ziekte’ gebruik om diens echte politieke medestanders en vertrouwelingen uit de kanselarij en dus uit het centrum van de macht te verjagen. Brandt had nauwelijks aandeel in de nieuwe regeringsvorming van SPD en FDP. De regeringsleider werd voor voldongen feiten geplaatst. Toen de verzwakte bondskanselier met de resultaten werd geconfronteerd, sloot hij zich woedend op in zijn villa, waar hij bovendien een uitputtende strijd tegen zijn nicotineverslaving bleef leveren. In die dagen werd de bondskanselier voor zijn slechte luim gevreesd. De spionagezaak die in 1974 de steile val van Willy Brandt introduceerde en die de geschiedenis inging als de Guillaume-affaire, was in wezen een futiliteit. Günter Guillaume was een DDR-agent die er tot zijn eigen verbazing en die van zijn opdrachtgevers in OostBerlijn in geslaagd was om de post van secretaris bij de bondskanselier in te palmen. Dat was des te merkwaardiger omdat Guillaume wellicht toen al door de West-Duitse geheime diensten van spionage voor de DDR werd verdacht. Zeker is dat Guillaume met medeweten van de West-Duitse inlichtingendiensten en van een aantal prominente liberale en sociaaldemocratische politici langer dan nodig, nuttig en wenselijk was in de directe omgeving van Willy Brandt werd geduld. Brutaal gezegd: bondskanselier Brandt werd feitelijk ten val gebracht door zijn partijgenoten, die niets ondernamen om Brandt te beschermen en die maar al te goed beseften dat ze de bondskanselier onherstelbaar beschadigden door een Oost-Duitse spion in zijn directe omgeving te laten betijen. Guillaumes late ontmaskering ging bovendien gepaard met een intern bericht van de federale recherche. Het betrof een inventaris van alle amoureuze verhoudingen die Brandt in zijn carrière gehad zou hebben, in alle kamers, in alle hotels, in alle treinen, op alle dienstreizen over de hele wereld. Geconfronteerd met het resultaat van dat onderzoek trad een onthutste Brandt af met het argument dat Duitsland niet geregeerd kon worden door een bondskanselier die mogelijk door Oost-Berlijn gechanteerd kon worden. Tot op het laatst bleef Willy Brandt een heer. Toen de christendemocratische kanselier Helmut Kohl hem in de herfst van 1992 kort voor zijn dood op zijn ziekbed bezocht, ontving
de zwakke Brandt hem in overhemd, met das. Toen Kohl, geconfronteerd met een man die niet meer de kracht had om op te staan, protesteerde tegen die al te formele uitdossing, repliceerde Brandt: ‘Als de kanselier komt, dan hoort dat zo.’ Willy Brandt overleed op 8 oktober 1992. Enkele dagen later werd hij op het Berlijnse Waldfriedhof in het Berlijnse Zehlendorf bijgezet. Bibliografie Willy Brandt, Erinnerungen – Mit den ‘Notizen zum Fall G’, List Taschenbuch, 2013. Brigitte Seebacher, Willy Brandt, Piper, 2013. Lars Brandt, Andenken, Hanser Verlag, 2006. Peter Brandt, Mit andern Augen – Versuch über den Politiker und Privatmann, Dietz Verlag, 2013. Gregor Schöllgen, Willy Brandt – Die Biographie, Berlin Verlag, 2013. Heli Ihlefeld, Willy Brandt – Auch darüber wird Gras wachsen, LangenMüller, 2012. Egon Bahr: ‘Das musst du erzählen.’ Erinnerungen an Willy Brandt. Propyläen Verlag, 2013. Peter Merseburger, Willy Brandt: 1913-1992 - Visionär und Realist, Deutsche Verlagsanstalt, 2006.
Tijdslijn Willy Brandt 1913: geboren in Lübeck. 1933: vlucht voor de nazi’s naar Noorwegen. Journalistieke activiteiten en steun aan de weerstand. 1937: verblijf in Catalonië en verslaggeving over de Spaanse burgeroorlog. 1949: volksvertegenwoordiger voor Berlijn in het eerste West-Duitse parlement. 1957: burgemeester van Berlijn (tot 1966). 1966: minister van Buitenlandse Zaken in de eerste grote coalitie met de CDU (kanselier Kurt-Georg Kiesinger). 1969: bondskanselier in een coalitie van sociaaldemocraten (SPD) en liberalen (FDP). 1971: Nobelprijs voor de Vrede. 1974: ontslag als bondskanselier ten gevolge van het spionageschandaal rond Günter Guillaume. 1976: voorzitter van de Socialistische Internationale. 1979: verkozen in het Europees Parlement. 1987: ontslag als SPD-partijvoorzitter.
1992: overlijdt op 78-jarige leeftijd in Unkel, bij Bonn.