Wie is er bang voor de gladde slang? Beschermingsplan voor de gladde slang in Noord-Brabant Datum
maart 2006
Colofon Provincie Noord-Brabant
Directie Ecologie Brabantlaan 1 Postbus 90151 5200 MC ’s-Hertogenbosch
[email protected] www.brabant.nl Auteurs
J.J.C.W. van Delft & A.C. van Rijsewijk Stichting RAVON Postbus 1413 6501 BK Nijmegen tel. 024-3653270
[email protected] www.ravon.nl Topografische ondergronden
Kadaster Nederland, Emmen Fotografie
Jeroen van Delft, Arnold van Rijsewijk en Ton Bakker Meer informatie
Tel. (073) 680 2715 U kunt dit rapport bestellen bij: Het Servicecentrum van de Provincie Noord-Brabant Tel. (073) 681 25 25
[email protected]
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Provincie NoordBrabant. © 2006.
Voorwoord Voor u ligt het provinciale soortbeschermingsplan voor de gladde slang. Het is een plan voor de bescherming van de enige slangensoort die Noord-Brabant rijk is, waarbij nadrukkelijk wordt ingegaan op de concrete maatregelen die nodig zijn voor deze zeldzame reptielensoort. In de nota “Over bevers, blauwtjes en brabanters, ruimer baan voor bedreigde brabanders” (2004) hebben Gedeputeerde Staten de soorten benoemd die in aanmerking komen voor een extra inspanning van de provincie. Deze extra inspanning heeft voor de gladde slang vorm gekregen in dit soortbeschermingsplan. Het plan is opgesteld in nauw overleg met de betrokken terreineigenaren en deskundigen op het gebied van amfibieën en reptielen. Het resultaat mag er dan ook zijn: een werkbaar plan, dat de basis vormt voor behoud en herstel van de populaties gladde slang in Noord-Brabant. Het is nu dan ook noodzakelijk dat de maatregelen die zijn opgenomen in het plan, daadwerkelijk worden uitgevoerd. De provincie zal de uitvoering van deze maatregelen de komende jaren dan ook extra ondersteunen. Annemarie Moons Lid van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
1
Inhoud 1
Inleiding
5
2
Soortbeschrijving, leefwijze en verspreiding
7
2.1 2.2 2.3 2.4
Beschrijving Leefwijze Verspreiding Habitat
7 9 13 17
3
Beleidsaspecten en regelgeving
19
3.1 3.2 3.3
Internationaal beleid Nationaal beleid Provinciaal beleid
19 19 19
4
Doelstelling
21
4.1 4.2
Algemene doelstelling Doelstellingen per kerngebied
21 23
5
Knelpunten en streefbeeld
25
5.1 5.2 5.3
Knelpunten op een rij Knelpunten per kerngebied Streefbeeld
25 30 34
6
Maatregelen
45
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8 6.9 6.10
Heidebeheer Hoogveenbeheer Beheer van bossen en bosranden Graslandbeheer Wegen en fietspaden Maatregelen per gebied Boswet Meeprofiterende soorten Ecologische begeleiding en studiebijeenkomsten Monitoring
46 49 50 52 52 53 78 79 80 80
7
Actieplan
83
7.1 7.2
Planning en uitvoering Kosten en financiering
83 85
8
Literatuur
89
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
3
4
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
1 Inleiding De Stichting RAVON (Reptielen Amfibieën Vissen Onderzoek Nederland) is door de Provincie Noord-Brabant, directie Ecologie gevraagd voor het opstellen van een provinciaal soortbeschermingsplan gladde slang. Dit soortbeschermingsplan is bedoeld als plan van aanpak voor het behoud en herstel van de populaties van de gladde slang in de provincie Noord-Brabant. Het soortenbeleid vormt één van de speerpunten van het provinciale natuurbeleid. In het bestuursakkoord van 2003 is dit als volgt verwoord; “De provincie wil dat op basis van de inventarisaties van verschillende biotopen, de bescherming van de verscheidenheid van soorten krachtig ter hand wordt genomen”. Een planmatige onderbouwing van het soortenbeleid is beschreven in de nota “Over bevers, blauwtjes en brabanters” (oktober 2004). Met de vaststelling van het “Meerjarenprogramma uitvoering soortenbeleid Noord-Brabant” door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant in maart 2005 is tenslotte de gewenste impuls voor de uitvoering van het soortenbeleid, zoals geformuleerd in de beleidsnota voor natuur en landschap ‘Natuur- en landschapsoffensief Brabant’, op uitvoeringsniveau uitgewerkt. De realisatie van de doelstellingen van het natuurbeleid stoelt op twee peilers: het gebiedenbeleid en het soortenbeleid. Met het gebiedenbeleid wordt de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vormgegeven, zowel qua omvang als kwaliteit. De Groene Hoofdstructuur uit het Streekplan 2002 biedt tevens mogelijkheden om ook buiten de EHS met gebiedsgericht stimuleringsbeleid de doelstellingen uit het natuurbeleid te bereiken. Het soortenbeleid fungeert aanvullend op het gebiedenbeleid. Met de uitvoering van het soortenbeleid wordt getracht via extra maatregelen op korte termijn de meest bedreigde soorten voor uitsterven te behoeden. Voor de lange termijn is het doel om via het soortenbeleid alle bedreigde Brabantse dieren en planten weer een geschikte leefomgeving te bieden. In de nota is aangegeven dat de uitvoering plaats vindt via actieplannen voor soorten en voor habitats. Op basis van het vijfjarenprogramma 2005-2009 wordt elk jaar een uitvoeringsprogramma opgesteld waarin expliciet wordt aangegeven welke soorten en uitvoeringsmaatregelen dat jaar geprogrammeerd zijn voor uitvoering. De opstelling van het soortbeschermingsplan gladde slang stond voor 2005 geprogrammeerd. RAVON beschikt over het landelijke databestand met betrekking tot de verspreiding van amfibieën, reptielen en vissen. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van bestaande verspreidingsgegevens uit dit bestand, die deels zeer recent zijn. De auteurs zijn namelijk al jarenlang nauw betrokken bij de inventarisatie en monitoring van de gladde slang in Noord-Brabant. Vanaf de jaren ‘90 wordt er vanuit RAVON Noord-Brabant extra aandacht aan de gladde slang besteed. Er is veel inventariserend onderzoek verricht en er is met een aantal beheerders overleg gevoerd over het beheer van specifieke terreinen (van Erve, 1996; van Erve & Marijnissen, 1994; van Delft, 1998a en b; van Rijsewijk, 2003 en 2004; van Rijsewijk & van Delft, 2005). Veel maatregelen die in dit soortbeschermingsplan worden voorgesteld hebben ook een positief effect op andere zeldzame soorten in het leefgebied van de gladde slang.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
5
In dit beschermingsplan is ook gebruik gemaakt van de aanwezige kennis bij terreinbeheerders en enkele specialisten op het gebied van de gladde slang in NoordBrabant. Hartelijk dank daarvoor aan Piet Zegers, Sjaak Smits, Jap Smits (Staatsbosbeheer), Wilton de Dooij, Cees Akkermans, Bert Kruyntjens, Robert Ketelaar, Wout Antonis, Toon van den Eijnde (Natuurmonumenten) Geert Konings (Landgoed De Moeren B.V.) Anton Vos, Denis Frissen, Jan Rots (Bosgroep Zuid-Nederland), Harrie Brouwers, G. Stevens (Gemeente Bergeijk), Domin Dalessi en Peter Keijsers (ervaren RAVON-vrijwilligers met betrekking tot de gladde slang). Velen van hen leverden ook gewaardeerd commentaar op een concept van dit plan.
6
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
2 Soortbeschrijving, leefwijze en verspreiding 2.1 Beschrijving De gladde slang Coronella austriaca (Laurenti, 1768) is een relatief kleine, eierlevendbarende slang. De soort wordt zelden langer dan 65 centimeter. Het lichaam is slank en gaat vrij onopvallend over in de relatief kleine kop. De neus is stomp en enigszins naar beneden gebogen. De pupil, in het oranjebruine oog, is rond. De gladde slang dankt zijn naam aan de gladde, ongekielde schubben, die het dier een glad en glimmend uiterlijk geven. De kleur van de bovenzijde kan grijsachtig, gelig tot bruin zijn en soms zijn gladde slangen wat rood aangelopen. De buikzijde van volwassen dieren is veelal bezet met kleine donkere vlekken, maar deze kan ook geheel donker zijn of roodbruin. Op de kop is een donkere vlek aanwezig die naar de hals toe meestal in twee punten uitloopt. Aan dit “kroontje” heeft de soort zijn wetenschappelijke geslachtsnaam Coronella te danken. Een ander altijd aanwezig patroon op de kop, is de donkere streep die vanaf het neusgat via het oog tot in de hals loopt.
Afbeelding 1: De gladde slang heeft een ronde pupil en donkere oogstreep. Foto: Ton Bakker Het vlekkenpatroon op de rug is variabel wat betreft vorm maar ook intensiteit. Meestal is sprake van twee rijen vlekken die (deels) met elkaar verbonden kunnen zijn. De vlekken staan meestal schuin tegenover elkaar. Ook op de flanken zijn donkere vlekjes aanwezig. Aan de vorm van “het kroontje”, de oogstreep en de vlekken op de eerste centimeters achter de kop zijn gladde slangen individueel herkenbaar.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
7
Afbeelding 2: Op de kop is een donkere vlek aanwezig. Foto: Ton Bakker Een zeker geslachtsonderscheid is op grond van de kleur niet te maken. Het aantal schubben op de buikzijde van het lichaam (meer bij vrouw) en de staart (meer bij man) en de verhouding tussen lichaams- en staartlengte (langere staart bij man) kan wel uitkomst bieden (van Gelder et al., 1988; Strijbosch & van Gelder, 1993). De jongen zijn bij de geboorte vaak rond de 15 centimeter lang en hebben meestal een rode buikzijde. Zij hebben verder een vergelijkbare kleur en tekening als volwassen slangen, maar vertonen een fluweelachtige staalblauwe glans. De gladde slang wordt voornamelijk met de adder verward. Beide soorten hebben een overeenkomstige kleur. Het vlekkenpatroon kan, zeker bij contrastrijk getekende gladde slangen, enigszins aan een zigzagpatroon doen denken. Een duidelijk zigzagpatroon zoals dat bij adders voorkomt, is echter nooit aanwezig. De gladde slang is slanker en heeft een langere en gelijkmatiger eindigende staart dan de adder, ook de overgang van hals naar kop is bij de gladde slang gelijkmatiger. De gladde slang heeft een ronde pupil, terwijl een adderpupil verticaal is samengedrukt als bij een kattenoog. In Noord-Brabant komt de adder niet meer voor. Van dichtbij zijn de gladde schubben van de gladde slang duidelijk zichtbaar. Beide andere inheemse slangen hebben gekielde schubben. Zelfs vervellingshuiden kunnen op deze manier van die van adder en ringslang onderscheiden worden. Dit kan ook aan de hand van de vorm van de kopschilden. De glimmende huid van gladde slangen kan ook nog voor verwisseling met de hazelworm, een pootloze hagedis, zorgen.
8
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
2.2 Leefwijze Jaarritmiek
De gladde slang komt later uit haar winterslaap te voorschijn dan de andere Nederlandse reptielen. Vaak zijn de eerst waargenomen dieren mannetjes (Keijsers, 2000). Grotere aantallen dieren worden pas vanaf mei waargenomen, maar al in maart kan de soort actief zijn. Mannetjes worden vooral in mei waargenomen, terwijl vanaf eind mei vrijwel uitsluitend vrouwtjes worden gezien (Keijsers, 2000; Keijsers & Lenders, 2005). De paartijd loopt van eind maart tot eind april. In Nederland nemen gladde slangen vanaf hun vierde levensjaar aan de voortplanting deel. Bij uitzondering wordt een vrouwtje pas in haar vijfde levensjaar geslachtsrijp (Strijbosch & van Gelder, 1993).
Afbeelding 3: Juveniele gladde slangen. Foto: Arnold van Rijsewijk Tijdens de lentetrek van half april tot eind mei vinden verplaatsingen van enkele honderden meters in een tot twee dagen van het winterverblijf naar het zomerhabitat plaats (Strijbosch & van Gelder, 1993). Mannetjes komen nauwelijks in de zomerhabitats van vrouwtjes en worden er ook niet geduld (waarneming P. Keijsers). Vrouwtjes zijn met name in juli en augustus zonnend aan te treffen. Zij hebben immers veel warmte nodig voor de zich ontwikkelende embryo’s. Zonnende vrouwtjes liggen regelmatig in kleine groepjes (tot 4-7 dieren) bijeen, waarbij de verschillende vrouwtjes soms zelfs tegen elkaar aan liggen. De meeste jongen worden tussen half augustus en half september geboren (Keijsers & Lenders, 2005). In warme jaren kunnen ze al in begin augustus geboren worden en in koude jaren kunnen vrouwtjes soms pas in oktober werpen. De typische kluwens jonge gladde slangen worden met name in koude perioden gevonden. In warme perioden met vroege geboortes blijken de jongen al na korte tijd hun eigen weg te gaan
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
9
(Feenstra, 2000, 2001). In Nederland krijgt de gladde slang tussen de 2 en 13 jongen, maar gemiddeld worden zo’n 6 tot 8 jongen geboren (Strijbosch & van Gelder, 1993; Feenstra, 2000, 2001; Keijsers & Lenders, 2005). Gladde slangen kennen in Nederland een tweejaarlijkse voortplantingscyclus. Vanaf midden september tot midden oktober vindt de herfsttrek richting de overwinteringsplaatsen (hibernacula) plaats. Afstanden naar overwinteringsplaatsen (tot 400 meter) worden in korte tijd afgelegd en de slangen lijken de locaties dan ook goed te kennen (Strijbosch & van Gelder, 1993). De overwinteringsplaatsen zijn relatief hoog en droog gelegen en worden veelal door opslag beschermd tegen te extreme weersinvloeden. Zij onderscheiden zich echter veelal niet duidelijk wat betreft structuur of vegetatie van het zomerhabitat (Strijbosch & van Gelder, 1993). De juvenielen verdwijnen als laatste in winterslaap. De slangen overwinteren zo’n drie tot vier decimeter onder de grond, waar de temperatuur nooit onder het vriespunt komt (Kersten & Mertens, 1982). Bij dalende temperaturen blijken de slangen zich dieper in de bodem te bewegen. Gladde slangen kunnen gezamenlijk gebruik maken van een geschikte overwinteringsplek, maar doen dat niet altijd. Dagritmiek en thermoregulatie
Dagritmiek en thermoregulatie van de gladde slang zijn door de Bont et al. (1986) onderzocht. Ook Feenstra (2000, 2001), Keijsers (2000) en Keijsers & Lenders (2005) verrichtten interessante waarnemingen. De soort blijkt te streven naar een constante lichaamstemperatuur van 29 tot 33°C. Tijdens het zonnen in de ochtenduren wordt deze temperatuur bereikt, waarna de soort zich in de vegetatie terugtrekt om de temperatuur niet te ver te laten oplopen. Wanneer de lichaamstemperatuur onder de 29°C daalt wordt er weer gezond. Bij bewolkt weer en circa 18°C blijven gladde slangen zonnen omdat ze nauwelijks op temperatuur kunnen komen. Ze kunnen in de zomer zelfs tijdens lichte regen of in de ochtendmist worden aangetroffen. Op hete zomerdagen komen ze na een fikse regenbui vaak massaal te voorschijn. De dagritmiek van de gladde slang is sterk seizoensafhankelijk. In voorjaar en herfst wordt met name midden op de dag gezond om voldoende warmte te kunnen opnemen. In de loop van het seizoen wordt de tijd tussen zonsopgang en het te voorschijn komen van de slangen steeds korter. In de zomer is de soort met name in de vroege ochtend en late middag tot in de avond bovengronds aanwezig. Gladde slangen zijn vaak al tussen 8.00u en 9.00u aan te treffen. Bij temperaturen onder de 15°C komen ze veelal pas rond 10.00u te voorschijn. Op zulke koele dagen gaan de slangen ’s avonds eerder naar hun schuilplaatsen terug. In de zomer worden ze soms al om 5.30u gevonden en kunnen ze ook om 22.00u nog actief zijn. ’s Nachts en overdag, bij afwezigheid bovengronds, verblijven gladde slangen op een gemiddelde diepte van zo’n vijf centimeter in de bodem of in graspollen. De soort warmt zich ook indirect op, door bijvoorbeeld onder opwarmende stukken boomschors of afval zoals een stuk plastic of metaal te gaan liggen.
10
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
Voedsel
Als prooien komen in het bijzonder allerlei muizen en spitsmuizen in aanmerking evenals hagedissen en slangen, inclusief de adder. Opvallend is dat zich onder de zoogdieren veel jonge nestmuizen bevinden. Volwassen gladde slangen zijn veel flexibeler in hun prooikeuze dan jonge slangen. Ze eten soms ook nestjongen van vogels, vogeleieren en amfibieën. Hierdoor kunnen ze een periode met een gering aanbod van gangbare prooien waarschijnlijk veel makkelijker doorstaan dan de jonge gladde slangen (Völkl & Käsewieter, 2003).
Afbeelding 4: De levendbarende hagedis, een belangrijke prooi van de gladde slang. Foto: Arnold van Rijsewijk Jonge gladde slangen zijn duidelijk selectiever in hun prooikeuze en beperken zich vrijwel uitsluitend tot het eten van hagedissen. Strijbosch & van Gelder (1993) vonden bij onderzoek aan volwassen gladde slangen in Limburg een verhouding tussen zoogdieren en reptielen van 4:1 tot zelfs 5:1. Dit komt overeen met het dieet van Engelse populaties. Daar werden voor jonge slangen omgekeerde waarden gevonden; tot 87,5% van het dieet bestond uit reptielen (Spellerberg & Phelps 1977, Goddard 1984, Spellerberg 1988). Er zijn weinig gegevens over de hoeveelheid voedsel die gladde slangen tot zich nemen. Völkl & Käsewieter (2003) noemen aantallen waaruit te berekenen valt dat het om circa 12 muizen of 18 hagedissen per jaar gaat. Van de adder is vrij nauwkeurig bekend dat hij van circa acht tot tien woelmuizen (zwaargebouwde muizensoorten) per jaar kan leven. Gedrag
De gladde slang is niet giftig, maar bijt vaak heftig wanneer ze wordt opgepakt. De “belager” wordt dan vastgehouden, waarna de slang kauwende bewegingen maakt. Dit levert slechts kleine bloedende wondjes op. Ook worden de anaalklieren soms geleegd of voedselresten uitgebraakt om de belager af te schrikken. Wanneer gladde slangen worden bedreigd, platten zij hun kop af zodat deze een driehoekige vorm krijgt en enigszins op die van een adder lijkt.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
11
Afbeelding 5: Zonnende gladde slang. Foto: Arnold van Rijsewijk Wanneer een gladde slang opgerold ligt te zonnen is de kop vaak enigszins onder het lichaam verstopt. Op deze manier blijven ze dan vaak lange tijd liggen, ook al staat de waarnemer er vlakbij. Migratie en kolonisatie
Over het koloniseren van nieuwe gebieden door de gladde slang is niets bekend. Er bestaan wel gegevens over de afstanden die in een dag of seizoen worden afgelegd. De gladde slang geldt als een tamelijk honkvast en weinig mobiel reptiel dat binnen een seizoen, maar ook tussen meerdere seizoenen vaak op dezelfde plaats is aan te treffen (Gent & Spellerberg 1993, Keijsers & Lenders, 2005). Strijbosch & van Gelder (1993) vermelden voor Nederland tijdens de trekperioden afstanden van 240 en 360 meter per dag. In het zomerhabitat bestaat veel variatie in activiteit tussen de dagen. Soms zijn dieren meerdere dagen op exact dezelfde locatie zonnend aan te treffen, waarna de dieren zich weer actief door het terrein bewegen. Drachtige vrouwtjes verplaatsen zich slechts na veelvuldige verstoring of gedeeltelijke vernietiging van het habitat door bijvoorbeeld maai- of plagwerkzaamheden. Strijbosch & van Gelder (1993) vonden gemiddelde afgelegde afstanden per dag van 2535 meter. Als maximale afgelegde afstand binnen het zomerhabitat kwamen zij tot 480 meter voor mannetjes, 460 meter voor niet drachtige vrouwtjes en 60 meter voor drachtige vrouwtjes. Drachtige vrouwtjes zijn dus veelal minder mobiel en liggen vaker langere tijd op een zelfde locatie die gunstig is om te zonnen. Uit het nabije buitenland zijn verplaatsingen langs lineaire structuren bekend van meer dan vier kilometer in een jaar (Völkl & Käsewieter, 2003). In de Peel zijn gladde slangen tot wel een kilometer buiten de natuurgebieden gevonden. Ze verplaatsen zich dan via wat ruigere slootkanten en wegbermen (Keijsers & Lenders, 2005 en mond. med. P. Keijsers). Hoewel gladde slangen tamelijk honkvast zijn, zijn er binnen een populatie zeker dieren aanwezig die wat verder wegtrekken en op die manier ook nieuwe leefgebieden kunnen koloniseren.
12
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
Hoewel er grote verschillen kunnen zijn, komen er gemiddeld één tot drie gladde slangen per hectare geschikt leefgebied voor (Völkl & Käsewieter, 2003). De omvang van een levensvatbare populatie gladde slangen is onbekend en het is zeer moeilijk om een hard getal te geven. Völkl (1991) gaat uit van minimaal 50 geslachtsrijpe dieren. Uitgaande van het ruimtegebruik van deze soort betekent dat, dat een minimale levensvatbare populatie tenminste over zo’n 50 - 150 hectare geschikt leefgebied moet kunnen beschikken (Völkl & Käsewieter, 2003). De noodzakelijke oppervlakte en kwaliteit van leefgebieden zijn ook moeilijk te kwantificeren. Zeer goed habitat mag van een geringere oppervlakte zijn voor een levensvatbare populatie dan marginaler leefgebied. Wij achten 50 geslachtsrijpe dieren een ondergrens en houden daarom als norm 150 hectare geschikt leefgebied (dichte bossen, landbouwgronden en wateren dus niet meegerekend!) aan, voor een zelfstandige, duurzame populatie. 2.3 Verspreiding Areaal
De gladde slang heeft een ruime verspreiding in Europa. De soort komt in het westen voor in Zuid-Engeland en naar het oosten loopt de verspreiding door tot in West-Azië. De noordelijke verspreidingsgrens verloopt door het zuidelijke deel van Scandinavië. In Zuid-Europa kan de soort tot in het zuiden van Spanje, Italië en Griekenland worden aangetroffen. De gladde slang komt voor van bijna zeeniveau in Noordwest-Europa tot op een hoogte van 2200 meter in Zuid-Europa. In grote delen van zijn verspreidingsgebied is het een gewone soort van droge, stenige en bergachtige terreinen, groeven en stapelmuren. In het noordwestelijk deel van Europa is het een zeldzamere soort van voornamelijk droge heidevelden (Gasc et al., 1997). Nederland
De gladde slang komt van oorsprong voor op de hoge zandgronden ten oosten van de lijn Bergen op Zoom, Bussum, Heerenveen. Tegenwoordig wordt de gladde slang aangetroffen in Friesland, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Limburg en Noord-Brabant (figuur 1). In Utrecht en Noord-Holland is de soort uitgestorven. Een aantal Nederlandse populaties is grensoverschrijdend met België of Duitsland. Het zwaartepunt van de verspreiding ligt tegenwoordig op de Veluwe en in het Drents-Friese grensgebied. Met name buiten deze beide grootste kerngebieden heeft een sterke achteruitgang plaatsgevonden.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
13
Figuur 1: De verspreiding van de gladde slang in Nederland (1990-2005) op uurhokniveau (5 x 5 km.). Noord-Brabant
De gladde slang is de enige slangensoort in Noord-Brabant. Waarschijnlijk kwam dit reptiel vroeger ruimer verspreid over de heidevelden en hoogvenen voor. Toch zijn er ook de nodige grote heideterreinen waarvan geen enkele historische waarneming bestaat, zoals bijvoorbeeld de Kampina en Strabrechtse Heide (van Rijsewijk & van Delft, 2005). In het verleden waren er met name in de zuidelijke helft van de provincie uitgestrekte heidevelden en andere woeste gronden. Door ontginningen zijn deze verdwenen, waarmee ook het leefgebied van de gladde slang steeds kleiner werd. Momenteel is het voorkomen van de soort alleen nog bekend van enkele gebieden in de grensstreek.
14
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
Er zijn vier kerngebieden van de gladde slang in Noord-Brabant te onderscheiden (figuur 2).
Figuur 2: De verspreiding van de gladde slang in Noord-Brabant (1990-2005) op kilometerhokniveau (1 x 1 km.).
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
15
Kerngebied 1 In het uiterste zuidwesten van de provincie zijn waarnemingen bekend van het uitgestrekte bos- en heidegebied nabij Putte en Ossendrecht. Van het aangrenzende Belgische gebied de Kalmthoutse Heide is bekend dat er een populatie voorkomt. De Nederlandse en Belgische populatie staan met elkaar in contact. Als grens van dit gebied worden in dit plan, naast de landsgrens met België, de Putse weg en de Abdijlaan genomen. Dit kerngebied wordt in dit plan aangeduid als “Omgeving Ossendrecht”. Kerngebied 2 In de omgeving van Zundert vinden we een tweede kerngebied. De gladde slang is hier bekend van de Oude Buisse Heide, Lange Maten en De Moeren. Dit kerngebied wordt in dit plan aangeduid als “Omgeving Zundert”. Kerngebied 3 Het derde kerngebied is gesitueerd tussen Reusel en Bergeijk. Gescheiden door de snelweg A67 komt de soort hier voor in de Reuselse Moeren en meer oostelijk in de gebieden Cartierheide en de Stevensbergen. Deze gebieden vormen een belangrijke kern. Temeer daar de omgeving mogelijkheden biedt voor uitbreiding van het leefgebied van de soort en er ook recent nog diverse waarnemingen in de tussenliggende bosgebieden zijn gedaan. In de jaren zeventig zijn er ook gladde slangen bij de Groote Cirkel gevonden. In Ten Vorsel hier net ten oosten van zou in 1986 of 1987 nog een slang gezien zijn. Deze gebieden liggen tussen de Reuselse Moeren en de A67 in. De Kempische populatie is grensoverschrijdend met België. De soort is net over de grens aanwezig op de Blekerheide en in het vochtige schraallandsreservaat circa twee kilometer ten westen van de Blekerheide nabij grenspaal 193. Naar verwachting komt de gladde slang er ruimer verspreid voor. Dit kerngebied wordt in dit plan aangeduid als “De Kempen”. Kerngebied 4 Het vierde kerngebied wordt gevormd door twee stukken van de Peel: de Deurnese- en de Groote Peel. Ook deze gebieden vormen een belangrijke kern voor de soort. In de andere kerngebieden is het aantal waarnemingen relatief laag, maar in de Peelgebieden worden soms grote aantallen gladde slangen gezien. De populaties in het Brabantse Peelgebied zijn verbonden met die in de Limburgse Peel (Limburgs deel Groote Peel en Mariapeel). Dit kerngebied wordt in dit plan aangeduid als “De Peel”. Er zijn in het verleden incidentele, soms onzekere waarnemingen verricht in meerdere heide- en bosgebieden niet ver van de grens met België en Limburg. Waarschijnlijk is deze moeilijk waarneembare soort op meer plaatsen aanwezig dan nu bekend is. De soort kan door zijn verborgen bestaan immers jarenlang over het hoofd worden gezien. Daardoor is er nog een aantal gebieden, de meeste gelegen in de omgeving van de huidige kerngebieden, die de moeite waard zijn om te bezoeken. In de paragraaf Monitoring wordt hier verder op ingegaan.
16
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
2.4 Habitat De gladde slang komt in Noord-Brabant voor op droge heideterreinen, droge delen van hoogveengebieden en in open bossen en bosranden. Zijn biotoop wordt gekenmerkt door veel zoninstraling en vaak zijn hogere droge structuren aanwezig zoals begroeide stuifduintjes of dijkjes in het veen, taluds van greppels en sloten en maaisel- en plagselhopen. Hij zont graag op op het zuiden gesitueerde hellinkjes. Ook bij liggende boomstammen en takkenbossen houdt hij zich graag op. Een verspreide begroeiing van bomen en struiken kan aanwezig zijn, maar massale bosopslag wordt niet verdragen. De bodemvegetatie bestaat meestal uit structuurrijke, oude heide, maar zwaar vergraste delen zijn ook zeer in trek. Deze slang houdt zich schuil en verplaatst zich het liefst onder de vegetatie. Een bodem of bodemlaag met een losse structuur, waarin zich veel holen en gaten bevinden, heeft dan ook de voorkeur. Dikke, vervilte vegetaties van bochtige smele en pijpenstrootje vormen een prima leefgebied. In de droge delen van de Kempen komen de meeste waarnemingen van vervilte bochtige smele-vegetaties, terwijl in dezelfde gebieden goed ontwikkelde struikheidevegetaties aanwezig zijn. De structuur van bulten en laagtes gevormd door de dikke “matten” bochtige smele levert blijkbaar voldoende structuur, voedselaanbod en vergraafbaar substraat. Ook Kersten & Mertens (1982) deden het grootste percentage waarnemingen in bochtige smelevegetaties. In de Peel zijn veel waarnemingen gedaan aan randen van dichte pijpenstrootjevegetaties. Waarschijnlijk heeft de gladde slang meer last van beheersmaatregelen tegen vergrassing dan van de vergrassing zelf. De soort is zeer gevoelig voor versnippering van het leefgebied. De gladde slang wordt dan ook voornamelijk aangetroffen in de grotere complexen van natuurgebieden met droge heide, hoogveen, droge schrale graslanden en open bossen. Er zijn, van landschapsschaal inzoomend tot op het niveau van een individuele gladde slang, drie niveaus herkenbaar die erg vaak in leefgebieden van gladde slangen te herkennen zijn. 1 op macro-niveau een glooiend landschap 2 op meso-niveau de aanwezigheid van taluds, steilkantjes en dergelijke 3 op micro-niveau veel bulten, kuilen en gaten Biotoopaspecten samengevat: open terrein met voldoende zonlicht; variatie in vegetatiestructuur; hellingen en steilkantjes met een geaccidenteerde bodem; vergraafbare bodem (dikke strooisellaag, turf of veel holen en gaten).
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
17
De gladde slang gekarakteriseerd in tien punten: -
18
niet giftig en onschadelijk; actief tussen maart en november, daarna in winterslaap; het voedsel bestaat vooral uit (spits)muizen en hagedissen; niet erg mobiel. Legt in een jaar enkele honderden meters tot maximaal enkele kilometers af; er leven gemiddeld een tot drie gladde slangen op een hectare geschikt leefgebied; er is 150 hectare geschikt leefgebied nodig voor een duurzaam levensvatbare populatie; het leefgebied bestaat uit heide en hoogveen met veel variatie in het terrein en in de vegetatie; de gladde slang komt zeldzaam voor op de hoge zandgronden van Nederland; in Noord-Brabant komt hij voor nabij Ossendrecht, Zundert, in de Kempen en in de Peel; de gladde slang is bedreigd en zowel in Nederland als internationaal streng beschermd.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
3 Beleidsaspecten en regelgeving 3.1 Internationaal beleid Het verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun leefmilieu in Europa, bekend als ‘de Conventie van Bern', richt zich op de bescherming van de Europese flora en fauna, met name van die soorten waarvoor internationale samenwerking nodig is. De gladde slang is in de Conventie van Bern opgenomen in bijlage 2 (soorten die strenge bescherming vereisen). De "Richtlijn inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna", bekend als de Habitatrichtlijn richt zich op behoud van biodiversiteit door bescherming van (half) natuurlijke landschappen (habitats) en soorten van Europees belang. De gladde slang is in de Habitatrichtlijn opgenomen in bijlage 4, als een soort die strikte bescherming vereist. 3.2 Nationaal beleid De vereiste bescherming dient te worden gerealiseerd door aanwijzing van de gladde slang als beschermde inheemse diersoort. In de Flora- en faunawet is de gladde slang opgenomen in tabel 3; de tabel met de zwaarst beschermde soorten. In de Nederlandse Rode Lijst van reptielen en amfibieën is de gladde slang opgenomen als bedreigde soort (Creemers, 1996; Hom et al., 1996). In diverse beleidsdocumenten van het Ministerie van LNV, waaronder het ‘meerjarenprogramma uitvoering soortenbeleid 2000-2004' wordt de gladde slang genoemd als een soort die een hoge prioriteit heeft binnen het natuur- en soortenbeleid. De gladde slang is opgenomen op de doelsoortenlijst in het Handboek Natuurdoeltypen (Bal et al., 2001). Hij fungeert in plannen voor heideherstel steeds vaker als een gidssoort vanwege de hoge eisen die de soort stelt aan zijn leefgebied zowel wat betreft kwaliteit als kwantiteit. Ook in Noord-Brabant groeit de aandacht voor dit reptiel de laatste jaren gestaag. 3.3 Provinciaal beleid De gladde slang is een hoog prioritaire soort (hoogste categorie) in de lijst van Brabantse amfibieën, reptielen en vissen welke prioriteit behoeven in het provinciale beleid (van Delft et al., 2003). Dit vanwege een sterke achteruitgang in de afgelopen eeuw in Nederland en Brabant (beide meer dan 55% achteruitgang) en het grote belang van de Brabantse populatie voor Nederland. Ruim 20% van de in Nederland door deze slang bezette kilometerhokken is namelijk in Noord-Brabant gelegen.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
19
20
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
4 Doelstelling 4.1 Algemene doelstelling De algemene doelstelling van het beschermingsplan is het duurzaam voortbestaan van de gladde slang in Noord-Brabant. Getracht wordt dit doel te realiseren door het (opnieuw) geschikt maken van leefgebieden. Er dient daarbij gelet te worden op een voldoende kwantiteit en kwaliteit van het habitat. Deze maatregelen dienen de basis te vormen voor een verbeterd reproductiesucces en een grotere overleving van dieren. Daarbij zijn ook goede uitwisselingsmogelijkheden tussen verschillende (deel)populaties van groot belang. Aanleg en herstel van leefgebied dient via een tweesporenbeleid plaats te vinden: 1
De huidige leefgebieden dienen op zodanige wijze te worden beheerd dat de populaties zich kunnen handhaven en/of zich tot een levensvatbare omvang uit kunnen breiden en op de langere termijn kunnen voortbestaan.
2
In (de directe omgeving van) de huidige leefgebieden dienen de mogelijkheden tot herstel en ontwikkeling van leefgebieden te worden onderzocht.
De omvang van een levensvatbare populatie gladde slangen is onbekend en het is zeer moeilijk om een hard getal te geven. In de paragraaf Migratie en kolonisatie (par. 2.3) is uiteengezet dat in dit plan niet wordt uitgegaan van het aantal aanwezige dieren, maar van de oppervlakte geschikt leefgebied. De norm daarvoor is gesteld op 150 hectare. Deze oppervlaktemaat is, gezien de lastige inventarisatie en monitoring van de gladde slang, een beter criterium dan het aantal aanwezige dieren. In de inspanningen die in het kader van dit beschermingsplan noodzakelijk zijn, zijn een viertal fasen te onderscheiden, die zich toespitsen op de instandhouding van de huidige leefgebieden, het herstel van voormalige leefgebieden en de ontwikkeling van nieuwe leefgebieden van de gladde slang. Door Lenders (1996) wordt dit beschreven als de ‘vierfasen-strategie' (figuur 3). De fasen zijn als volgt te omschrijven: Fase 1. Veiligstellen. De fase van veiligstellen heeft betrekking op de bestaande leefgebieden die op korte termijn beschermd dienen te worden. Potentiële bedreigingen van buiten het leefgebied dienen te worden geweerd, zodat het huidige leefgebied optimaal kan functioneren. De leefgebieden dienen verzekerd te worden van een goed intern beheer. Fase 2. Versterken. Tijdens de fase van versterking dienen leefgebieden te worden vergroot door ontwikkeling en/of herstel van leefgebied direct aansluitend op het actuele leefgebied. Het oppervlak en de kwaliteit van de leefgebieden dienen dermate toe te nemen, dat het voortbestaan van de soort niet door eenmalige calamiteiten in gevaar kan komen. Herstel en ontwikkeling van grote, levenskrachtige populaties is voor structurele overleving van essentieel belang.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
21
Fase 3: Verbinden. Thans geïsoleerde, maar eertijds verbonden leefgebieden dienen weer met elkaar in contact te worden gebracht. Hierdoor ontstaan netwerken van leefgebieden, verbonden door migratiezones. De verbinding van leefgebieden is van belang omdat uitwisseling van individuen tussen populaties noodzakelijk is voor het behoud van genetisch levenskrachtige populaties en omdat thans geschikte leefgebieden door het ontbreken van een accurate ecologische infrastructuur onbezet blijven.
Figuur 3: De vierfasenstrategie schematisch weergegeven (naar Lenders, 1996)
22
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
Fase 4: Verbreiden. Door de ontwikkeling van nieuwe en/of herstelde leefgebieden ontstaat een complex van weliswaar ruimtelijk gescheiden maar in ecologisch opzicht niet geheel geïsoleerde leefgebieden van de gladde slang, de zogenaamde ‘metapopulatiestructuur'. Deze structuur dient het duurzaam voortbestaan van de soort te garanderen. Lokaal uitsterven van populaties vormt dan in de toekomst nauwelijks meer een probleem. Herstelde of nieuw aangelegde leefgebieden kunnen immers op natuurlijke wijze worden ge(re)koloniseerd. Het volgen van deze strategie voorkomt onder andere dat verbindingszones worden aangelegd, terwijl de bronpopulatie uiterst gering van omvang is. Elk wegtrekkend individu is dan een verlies voor de bronpopulatie; de bron loopt als het ware leeg. Als een populatie eerst wordt versterkt tot een grotere omvang, is het wegtrekken van dieren een minder groot risico. 4.2 Doelstellingen per kerngebied Per kerngebied van de gladde slang kunnen de volgende doelstellingen worden geformuleerd. Omgeving Ossendrecht -
Vergroten van de oppervlakte geschikt biotoop naar tenminste 150 hectare. Herstel van verbindingen tussen de Nederlandse heideterreinen en de Kalmthoutse Heide in België. Herstel van de verbindingen tussen de verschillende Nederlandse heideterreinen onderling.
Omgeving Zundert
-
Vergroten van de oppervlakte geschikt biotoop naar tenminste 150 hectare. Herstel van de verbindingen tussen de sterk versnipperde heideterreinen onderling. Inrichting van een groot areaal verworven en nog te verwerven landbouwgrond tot een voor de gladde slang geschikt biotooptype.
De Kempen
-
Vergroten van de oppervlakte geschikt biotoop in beide kleine verspreidingskernen de Stevensbergen en de Reuselse Moeren. Herstel van verbindingen tussen de Nederlandse heideterreinen en de terreinen in België. Herstel van de verbindingen tussen de verschillende Nederlandse heideterreinen onderling. Inrichting van een groot areaal verworven en nog te verwerven landbouwgrond tot een voor de gladde slang geschikt biotooptype.
De Peel
-
Herstel van verbindingen tussen de verschillende grote, open terreindelen ter voorkoming van isolatie van deelpopulaties binnen het gebied. Herstel van de open Peelbanen (de hoger gelegen paden die door het veen van de Peel lopen). Dit zijn belangrijke hogere en drogere structuren voor de gladde slang.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
23
24
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
5 Knelpunten en streefbeeld Gezien de achteruitgang van de gladde slang in Noord-Brabant, met name gedurende de afgelopen 50 jaar, is de situatie momenteel ongunstig voor een duurzame instandhouding van de soort. Enkele gebieden herbergen vermoedelijk nog vrij grote en stabiele populaties, enkele andere populaties zijn waarschijnlijk klein en sterk geïsoleerd. Op basis van gesprekken met beheerders, lokale deskundigen en een groot aantal recente veldbezoeken aan de diverse terreinen, is de huidige toestand van de deelgebieden in kaart gebracht. Per deelgebied worden de knelpunten in dit hoofdstuk uitgewerkt. De knelpunten hebben zowel betrekking op het ontbreken van verbindingen tussen geschikte terreinen als op een ongunstige staat waarin het actuele biotoop soms verkeert (bijvoorbeeld te veel opslag, of te eenvormige structuur). De oorzaken van de achteruitgang van de gladde slang in Noord-Brabant zijn niet exact bekend. Versnippering en ontginning van het heide- en hoogveenareaal hebben de soort ongetwijfeld parten gespeeld. Daarnaast is de kwaliteit van de vegetatiestructuur verminderd als gevolg van veranderde milieuomstandigheden en een verkeerd beheer. Of voedsel een beperkende factor voor het voorkomen van de gladde slang is, is niet bekend. De soort eet voornamelijk (spits)muizen en de jonge slangen zijn afhankelijk van hagedissen. In Noord-Brabant zal de levendbarende hagedis, de enige vrij algemene hagedissensoort, de belangrijkste reptielenprooi zijn. De levendbarende hagedis kan voorkomen in dichtheden van wel 40 tot 150 volwassen dieren per hectare (Strijbosch 1986, 1988; Strijbosch & Creemers, 1988). Gladde slangen kunnen met hun reuk- en gezichtsvermogen deze prooien gericht opzoeken. De inschatting is dan ook dat voedsel niet de belangrijkste beperkende factor voor het voorkomen van deze soort is. Maatregelen die zorgen voor een toename van hagedissen en (spits)muizen zijn echter wel aan te bevelen. De belangrijkste bedreigingen zijn: versnippering van leefgebieden; verlies van rijk gestructureerde bosranden en zoomvegetaties; eutrofiëring en daardoor een versnelde vergrassing en verbossing van heide; grootschalig en onnodig plaggen, maaien, branden en intensief begrazen; verstoring. 5.1 Knelpunten op een rij De belangrijkste bedreigingen zullen kort worden toegelicht. Versnippering
De gladde slang is een weinig mobiele soort, die in relatief lage dichtheden voorkomt. Voor het in stand houden van een gezonde populatie is dan ook een grote oppervlakte geschikt leefgebied nodig. De ontginningen en aanplant van met name naaldhout vanaf de jaren 30 van de vorige eeuw heeft gezorgd voor een enorme afname van het heide- en hoogveenareaal in Noord-Brabant. Bovendien zijn hierdoor terreinen van elkaar geïsoleerd geraakt voor de gladde slang. De dichte naaldbossen zijn voor deze soort namelijk totaal ongeschikt. Door de aanleg van wegen en de sterke intensivering van de landbouw is later de versnippering van het landschap nog verder toegenomen. De genetische uitwisseling tussen verschillende (deel)populaties is hierdoor sterk gereduceerd.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
25
Een voorbeeld van deze situatie is in De Kempen aanwezig. Het gebied van de Stevensbergen-Cartierheide-Groote Cirkel-Reuselse Moeren was 100 jaar geleden één groot aaneengesloten gebied van enkele duizenden hectaren heide en hoogveen (Uitgeverij Nieuwland, 2005). Nu zijn er nog slechts enkele open terreinen aanwezig met oppervlaktes van enkele tientallen tot maximaal zo’n 150 hectare. Daartussen liggen uitgestrekte (naald)bossen, intensieve landbouwpercelen en wegen.
Afbeelding 6: Fraai ontwikkeld heideterreintje wordt opgeslokt door het oprukkende naaldbos aan de rand van de Stevensbergen. Foto: Jeroen van Delft Dat de bebossing van heide niet alleen iets is van lang vervlogen tijden, blijkt wel uit het onderzoek van van Delft & Kuenen (1998). Zij stelden vast dat 56% van de heideterreinen in Oost-Brabant, die midden jaren 80 nog als zodanig op topografische kaarten stonden, in 1997 verdwenen bleken te zijn! In 52% van de gevallen was de oorzaak verbossing (uitblijven van heidebeheer) in 48% van de gevallen was direct menselijk handelen, zoals omzetten naar akkerland, bebouwen en vuilstort de oorzaak. Verlies van rijk gestructureerde bosranden en zoomvegetaties
Door veranderingen in de bosbouw is het aandeel aan structuurrijke bosranden en zomen langs bospaden sterk teruggelopen. Voorheen werden langs bospaden brede open randen in stand gehouden als maatregel tegen bosbranden en als werkruimte voor bosbouwwerkzaamheden. Zo werden daar de uitgesleepte stammen op stapels neergelegd. Door het kappen van hele bosvakken waren er ook altijd niet beboste percelen in het bos aanwezig.
26
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
Afbeelding 7: Te scherpe overgang van bos naar akker aan de rand van de Deurnese Peel. Foto: Jeroen van Delft Ook de veranderde landbouwpraktijk heeft gezorgd voor minder mantel- en zoomvegetaties. Hakhoutbeheer in bosranden, heggen en houtwallen vindt nauwelijks nog plaats. De overgang van open naar gesloten landschappen is daardoor bijna overal erg scherp geworden. Juist in die geleidelijke overgangen vond de gladde slang voorheen geschikt leefgebied en geschikte migratieroutes. Eutrofiëring en vergrassing van de heide
Door de ver-thema’s verzuring, verrijking en verdroging is de vegetatie van de Brabantse heidevelden en hoogveenrestanten de afgelopen decennia sterk veranderd. Dit uit zich door het achteruitgaan en verdwijnen van een aantal zeer kwetsbare plantensoorten, maar, meer zichtbaar, ook door een sterke vergrassing en verbossing. Verdroging is voor de gladde slang geen direct gevaar. De soort kan zijn vochthuishouding zeer goed reguleren en komt daardoor ook in heel droge gebieden voor. Verdroging heeft wel een negatief effect op de levendbarende hagedis, de belangrijkste prooi voor jonge gladde slangen. Vergrassing is bedreigend voor diverse plant- en diersoorten van het heide- en hoogveenecosysteem. Voor de gladde slang is dat veel minder het geval. Een vergraste heide kan nog steeds de structuurvariatie bieden, waar deze soort afhankelijk van is. Desondanks is een afwisselende heide met ook een aanzienlijk aandeel struikheide en andere dwergstruiken gunstiger. Dergelijke vegetaties bieden waarschijnlijk in elk geval een ruimer voedselaanbod. Verbossing is voor de gladde slang een directe bedreiging. Wanneer een voldoende aanbod van zonplekken ontbreekt, verdwijnt de soort.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
27
Afbeelding 8: Vergrast terreindeel in de Groote Peel, geschikt leefgebied voor de gladde slang. Foto: Jeroen van Delft Gevoerde beheer
De beheersmaatregelen die vanaf de jaren 80 in zwang kwamen om heide open te houden zijn vaak zeer negatief voor de gladde slang geweest. Grootschalig plaggen, maaien en intensieve begrazing leidden tot een zeer snelle afname van de structuurvariatie en het direct verdwijnen van aanzienlijke oppervlakten voorheen geschikt leefgebied. Een te intensief beheer tegen vergrassing is voor de gladde slang een groter probleem dan de vergrassing zelf! Hoewel de verdroging, verzuring en verrijking tot een aanzienlijke verarming van de diversiteit in de heide- en hoogveensystemen in Noord-Brabant hebben geleid, zijn de effecten op de gladde slang niet direct desastreus. Zijn ideale leefgebied bestaat uit oude heide met daarin grassen als pijpenstrootje en bochtige smele, dood hout en enige opslag, maar ook in monotone, oude vegetaties van bochtige smele en pijpenstrootje kan de soort zich handhaven. Dit soort vegetaties biedt namelijk nog een hoge structuurvariatie en voldoende voedselaanbod in de vorm van hagedissen en muizen.
28
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
Afbeelding 9: Veel te grote maaiplek in een oude struikheidevegetatie nabij Zundert. Foto: Jeroen van Delft Door te intensief en grootschalig maai- en plagbeheer zijn dergelijke vegetaties omgevormd in eenvormige, structuurloze en jonge vlakten zonder strooisellaag. Door te intensieve begrazing zijn in diverse leefgebieden van de gladde slang oude heidevegetaties in één tot twee jaar tijd volledig vernield. Oude heidestruiken werden vertrapt, pollen pijpenstro tot op de kern afgevreten en bomen met afhangende takken tot de maximale vraathoogte “opgesnoeid”. Het niet beheren van heideterreinen is ook een regelmatig voorkomend probleem. Bij het veldwerk voor dit plan zijn diverse percelen bezocht die op recente topografische kaarten nog als heide stonden aangegeven, maar inmiddels begroeid waren met opslag van veelal grove den van 10-15 jaar oud. Het gaat meestal om natuurlijke bosopslag, maar er zijn ook tamelijk recent nog binnen het leefgebied van de gladde slang heidepercelen omgeploegd en ingeplant met bos! Het ging daarbij soms om reliëfrijke terreinen met voorheen prachtige heidevegetaties (nog herkenbaar in de ondergroei en aan de randen). Voorbeelden hiervan liggen bij de Bergeijkse Stukken (kerngebied De Kempen) en de Kriekelareduinen (kerngebied Omgeving Ossendrecht). Juist deze heideterreintjes van één tot enkele hectaren groot zijn vaak zeer structuurrijk (relatief veel randen) en liggen als stapstenen in een zee van naaldbos en zij dienen dan ook open gehouden te worden. Een specifiek probleem werd tijdens het veldwerk vastgesteld voor de vochtige biotopen zoals de Lange Maten, Reuselse Moeren en de Deurnese Peel. In deze gebieden wordt bij het beheer vaak met name ingezet op de vochtige terreindelen. Er vindt vernattingsbeheer in het kader van hoogveenherstel plaats en/of er wordt geplagd. Plaggen levert juist op vochtige plekken vegetatiekundig gezien winst op. Na plaggen verschijnen vaak gewaardeerde soorten als moeraswolfsklauw, moerashertshooi, klokjesgentiaan en zonnedauw- en snavelbiessoorten. Droge gebiedsdelen leveren na beheersmaatregelen in de regel minder spectaculaire resultaten op en vaak keert alleen wat meer struikheide terug. In de natte terreinen bleken de lage delen nogal eens door middel van maaien, plaggen en opslag verwijderen zeer open en kaal te blijven, terwijl de
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
29
hogere delen (Peelbanen, dijkjes, zandopduikingen) nauwelijks werden beheerd. In die situaties valt de gladde slang tussen de wal en het schip: hij houdt immers niet van zeer korte vochtige tot natte vegetaties, maar ook niet van droge, geheel verboste situaties. In deze gebieden is het van het grootste belang om ook de hogere terreindelen voldoende open te houden, zeker wanneer er ook intensieve vernatting in een gebied plaatsvindt. Verstoring
In diverse Brabantse leefgebieden van de gladde slang bestaat er een hoge recreatiedruk van fietsers en wandelaars. Van enkele druk bezochte locaties op de Cartierheide en in de Groote Peel zijn desondanks veel waarnemingen van de gladde slang bekend. Deze tamelijk extensieve vormen van recreatie vormen voor de gladde slang vermoedelijk dan ook geen probleem. Motorcrossers, loslopende honden en wandelaars die zich buiten de paden begeven vormen wel een serieuze bedreiging. Van de Cartierheide is bekend dat op een asfaltfietspad regelmatig gladde slangen werden overreden door fietsers. In één jaar werden er vijf overreden gladde slangen gevonden. De dieren lagen er voornamelijk in de avonduren om van het opgewarmde, zwarte asfalt te profiteren. Inmiddels is het asfalt door lichter gekleurd materiaal vervangen. Het is bekend dat er soms reptielen gevangen worden voor de terrariumhouderij. Of dit ook met gladde slangen in Noord-Brabant gebeurt is niet duidelijk. Mocht dit zich voordoen dan is het in elk geval uiterst kwalijk en dient het aangepakt te worden. 5.2 Knelpunten per kerngebied Knelpunten Omgeving Ossendrecht
Het kerngebied Omgeving Ossendrecht bestaat voornamelijk uit droge heideterreinen, uitgestrekte naaldbossen op veelal reliëfrijke bodem en een aantal vennen waarvan het Kleine en Groote Meer de twee belangrijkste en grootste zijn. Natuurmonumenten en de Familie Cogels zijn al bezig met de uitvoering van een aantal zeer nuttige beheersmaatregelen, maar tot voor kort waren er de volgende knelpunten in het gebied aanwezig, en een deel daarvan is ook nog niet opgelost.
Afbeelding 10: Een grote oppervlakte zeer structuurrijke struikheide op de Staartsche Heide is recentelijk geheel verbost. Foto: Jeroen van Delft
30
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
-
De voor de gladde slang geschikte terreinen zijn relatief klein en slecht met elkaar verbonden. Langs bospaden en bosranden zijn nauwelijks geschikte vegetaties aanwezig. De verbinding met de belangrijke populatie op de aangrenzende Belgische Kalmthoutse heide was tot zeer recent slecht. Enkele fraaie stukken heide zijn jarenlang niet beheerd en groeien in hoog tempo dicht met bos. Verspreid door het gebied liggen landbouwpercelen. Opgeleverde kapvlaktes ten behoeve van het heideherstel zijn erg “opgeruimd”. Daardoor bieden ze, totdat de vegetatie over een jaar of vijf tot tien enigszins ontwikkeld is, nauwelijks kansen voor reptielen.
Knelpunten Omgeving Zundert
Het kerngebied Omgeving Zundert omvat de terreinen Lange Maten, De Moeren en de Oude Buisse Heide en tussenliggende kleine restanten van deze gebieden. Het gaat om heidegebieden en voormalige hoogveengebieden. De Oude Buisse Heide is overwegend droog van karakter, terwijl met name in de Lange Maten en De Moeren ook vochtige situaties voorkomen. De tussenliggende landbouwgronden zijn al voor circa 70% in bezit van Natuurmonumenten en zullen te zijner tijd worden ingericht zodat de verschillende terreinen beter met elkaar verbonden worden. -
-
De voor de gladde slang geschikte terreinen zijn relatief klein en slecht met elkaar verbonden. De gebiedsdelen worden van elkaar gescheiden door te grootschalige landbouwgronden (deels al verworven). Er is recent in veel terreindelen intensief en tamelijk grootschalig plag-, maai- en/of begrazingsbeheer uitgevoerd, waardoor de vegetatie over grotere oppervlakten een nog ongeschikte structuur voor de gladde slang heeft. In sommige terreindelen zijn zeer eenvormige vegetaties van struikheide aanwezig als gevolg van grootschalig beheer in het verleden. Er is vaak erg “netjes” gewerkt waardoor er weinig dood hout of plagselhopen in het terrein zijn achtergebleven. Geschikte vegetaties voor de gladde slang verbossen. De gladde slang raakt tussen de wal en het schip door intensief beheer op laaggelegen gronden en achterstallig beheer op hoger gelegen gronden. Tussen de Lange Maten enerzijds en de Moeren en Oude Buisse Heide anderzijds ligt de drukke Rucphenseweg.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
31
Afbeelding 11: Nog niet alle landbouwgrond tussen de verschillende Zundertse heideterreinen is verworven. Zicht op Landgoed De Moeren vanaf een restant heide ten zuiden van De Moeren. Foto: Jeroen van Delft Knelpunten De Kempen
Het kerngebied De Kempen omvat drie belangrijke vindplaatsen van de gladde slang: Reuselse Moeren, Cartierheide en Stevensbergen en nog een grote oppervlakte bos met daarin nog verspreid voorkomende heiderestanten en vennen. Ook in dit tussenliggende gebied worden met enige regelmaat waarnemingen verricht. De gebieden zijn grotendeels droog, maar de Reuselse Moeren is een nat hoogveenrestant. -
32
De drie grote kerngebieden voor de gladde slang zijn sterk van elkaar geïsoleerd geraakt. De isolatie bestaat vooral uit dicht (naald)bos, maar ook plaatselijk uit landbouwgrond, enkele wegen en de snelweg A67. Langs bospaden en bosranden zijn nauwelijks geschikte vegetaties aanwezig. Enkele zeer kansrijke hogere structuren in het landschap zijn verbost. De verbindingen met aangrenzende Belgische populaties zijn slecht. Vrij recent zijn nog kleinere heideterreinen met gladde slangen door achterstallig beheer verbost of zelfs omgeploegd en ingeplant met dennen.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
Afbeelding 12: De duiker waardoor de Goorloop onder de A67 doorstroomt, is volstrekt ongeschikt voor de gladde slang. Foto: Jeroen van Delft Knelpunten De Peel
Het kerngebied De Peel bestaat uit de twee grote van elkaar gescheiden hoogveenrestanten de Groote en Deurnese Peel. De Groote Peel loopt door op Limburgs grondgebied. Dicht tegen de Deurnese Peel ligt de Limburgse Mariapeel. De gebieden zijn voor een belangrijk deel vochtig tot nat en het herstel van hoogveen is een belangrijke doelstelling. -
-
-
-
De gladde slang raakt tussen de wal en het schip door intensief beheer op laaggelegen gronden en achterstallig beheer, met verbossing tot gevolg, op hoger gelegen gronden. Delen van de Peelvenen, met name de Deurnese Peel, groeien in hoog tempo dicht en raken ongeschikt voor de gladde slang. Het beheer is sterk gericht op hoogveenherstel waarbij vooral de flora en vogels sturend zijn voor het beleid. Andere dieren, waaronder de gladde slang, krijgen relatief weinig aandacht. Tekenend is dat in het uitwerkingsplan Deurnesche Peel (Staatsbosbeheer, 2001a) en Mariapeel (Staatsbosbeeheer, 2001b) slechts vijf zinnen aan deze bedreigde Habitatrichtlijnsoort besteed worden. Vernatting ten behoeve van hoogveenherstel heeft vermoedelijk te snel plaatsgevonden en in de winter. Hierdoor kunnen grote aantallen dieren in winterslaap verdrinken. Overgangen van bos naar landbouwgebied zijn zeer scherp. Maaibeheer van bermen buiten en soms binnen de reservaten gebeurt op ongeschikte momenten en een ongeschikte manier. Het begrazingsbeheer is mogelijk nog wat te intensief. Uitwisseling met andere Peelrestanten en in mindere mate met de Mariapeel is niet meer (optimaal) mogelijk.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
33
Afbeelding 13: Geheel verboste greppelkant in de Deurnese Peel. Vroeger wel, nu niet meer geschikt voor de gladde slang. Foto: Jeroen van Delft
5.3 Streefbeeld De huidige toestand van de vier kerngebieden in Noord-Brabant waar de gladde slang nog voorkomt (Omgeving Ossendrecht, Omgeving Zundert, De Kempen en De Peel) biedt goede kansen om de gladde slang duurzaam te behouden. Er zijn echter wel de nodige beheersingrepen nodig om dit doel te bereiken. Daarbij is het van groot belang dat de uitvoerders van deze maatregelen een goed beeld hebben van de eisen die deze slang aan zijn leefgebied stelt. Deze eisen worden hier uiteengezet en aan de hand van foto’s verduidelijkt. Het ideaalbeeld
In Noord-Brabant komt de gladde slang in twee biotooptypen voor, namelijk (droge) heideterreinen en hoogveenrestanten. Het leefgebied Omgeving Ossendrecht omvat voornamelijk de droge heidecomponenten. Dat geldt ook grotendeels voor De Kempen, hoewel de Reuselse Moeren een hoogveenrestant is. In Omgeving Zundert komen met name de hoogveenrestanten voor, maar de Oude Buisse Heide is een droog heidegebied. De gehele Peel kan tot het type hoogveenrestant gerekend worden. De essentiële kenmerken voor beide biotooptypen zijn in de paragraaf Habitat nader uitgewerkt. Aangezien de gladde slang in lage dichtheden voorkomt, is het van belang dat geschikte vegetaties over grote oppervlakten voorkomen en goed verbonden zijn met andere geschikte terreindelen. Het ideaalbeeld van beide hoofdbiotooptypen wordt hier beschreven en bovendien wordt ingegaan op het belang van voormalige landbouwgronden die immers recent rond en binnen alle leefgebieden van de gladde slang zijn verworven ten behoeve van realisering van de Ecologische Hoofdstructuur.
34
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
Hoogveenrestanten
Wat er in Noord-Brabant nog rest van de eens uitgestrekte hoogvenen wordt wel aangeduid met de term hoogveenrestanten. Hoewel de natuurwaarden sterk zijn aangetast herbergen deze gebieden nog altijd een groot aantal zeer bijzondere planten en dieren. Bovendien vindt lokaal succesvolle hoogveenregeneratie plaats. De gladde slang kan in de hoogveenrestanten soms op erg vochtige terreindelen worden aangetroffen, zoals op drijftillen en op oevers van turfgaten en plassen. Een bepaalde periode van het jaar is de soort echter aangewezen op droge plekken. Zo worden de jongen meestal op droge steilkantjes afgezet en vindt de overwintering plaats op plekken die ’s winters permanent droog blijven. In de hoogveenrestanten zijn daarom zandkoppen in het veen, greppelkanten, dijkjes van zand of plagsel en Peelbanen van groot belang. Deze hogere structuren dienen tenminste deels open en zonbeschenen te zijn.
Afbeelding 14: Een dijk van plagsel kan in natte gebieden een zeer belangrijke structuur zijn voor de gladde slang. Foto: Arnold van Rijsewijk De vegetatie bestaat vaak voor een aanzienlijk deel uit oude pijpenstropollen, die voor veel schuilgelegenheid zorgen. Dopheide en vaak ook struikheide zijn aanwezig en verspreid zijn opslagbosjes en solitaire bomen (met name berk) aanwezig. Het landschap moet echter een overwegend open karakter hebben. Wanneer bosopslag gaat overheersen verliest het biotoop snel aan waarde voor de gladde slang. Plagsel, takken en stammen kunnen in beperkte mate in hopen en wallen als extra structuurgevend element worden achtergelaten. In de Reuselse Moeren, grote delen van de Peel en op Landgoed de Moeren zijn fraaie voorbeelden van dit biotooptype zichtbaar.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
35
Afbeelding 15: Fraai ontwikkelde overgang van open gebied naar bos in de Reuselse Moeren. Foto: Arnold van Rijsewijk
Afbeelding 16: Vindplaats van een gladde slang in een Brabants hoogveenrestant. De dikke laag maaisel op het talud van dit water biedt schuilmogelijkheden en voedsel in de vorm van muizen en hagedissen. Foto: Arnold van Rijsewijk Droge heide
In Noord-Brabant zijn enkele grote en ook soortenrijke heidevelden bewaard gebleven. Toch is ook dit biotooptype de afgelopen eeuw sterk in oppervlakte en kwaliteit achteruitgegaan.
36
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
De gladde slang zoekt in droge heideterreinen vaak structuren op zoals begroeide stuifduinen, steilkantjes, takkenhopen, solitaire bomen, de bosrand of opslagbosjes en niet zozeer de openheid die kenmerkend is voor de kern van veel grote heideterreinen. Juist deze iets afwijkende plekjes bieden volop schuilgelegenheid, maar ook een hoger voedselaanbod.
Afbeelding 17: Vindplaats van een gladde slang op de Cartierheide. De vindplaats ligt in de overgang van bos naar vergraste vrij vochtige heide met dood hout en boomstronken. Foto: Arnold van Rijsewijk De vegetatie bestaat voor een groot deel uit struikheide, maar grassen zijn ook nadrukkelijk aanwezig. In de droge heide gaat het daarbij om oude, vervilte vegetaties van bochtige smele, maar ook wel borstelgras en buntgras. In iets vochtigere situaties kan ook pijpenstrootje aanwezig zijn. Hier en daar is opslag aanwezig van vooral eik, berk, vuilboom of grove den. Deze boomsoorten komen in het ideale geval ook voor in de mantel die de overgang vormt tussen de open heide en het gesloten bos. Ook voor dit biotooptype geldt dat bosopslag nooit mag domineren. Open stuifzanden vormen geen wezenlijk onderdeel van het ideale gladde slangenbiotoop, maar zijn uiteraard wel zeer het beschermen en ontwikkelen waard. Ze verhogen ook de variatie binnen een gebied.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
37
Afbeelding 18: Goed ontwikkeld, reliëfrijk deel van de Oude Buisse Heide met struikheide die tot heuphoogte reikt en wat pijpenstrootje. De overgang naar het bos mag wat geleidelijker verlopen. Foto: Jeroen van Delft Fraaie voorbeelden van dit biotooptype liggen op de Oude Buisse Heide, de Cartierheide, de Kriekelareduinen en de Stevensbergen. Met name de laatste twee gebieden vertonen ook duidelijk het reliëf wat een extra dimensie aan een gladde slangenbiotoop geeft.
Afbeelding 19: Zulke oude horsten van bochtige smele zijn zeldzaam. Hoe oninteressant dit plekje vegetatiekundig gezien ook mag zijn, voor de gladde slang is het een zeer waardevolle structuur. Foto: Arnold van Rijsewijk
38
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
Afbeelding 20: Reliëfrijke droge heide met jeneverbes op de Stevensbergen, vindplaats van de gladde slang. Foto: Jeroen van Delft Grasland
Zowel rond de hoogveenrestanten als rond de drogere biotooptypen zijn recent veel landbouwpercelen verworven door terreinbeherende organisaties. Op deze manier wordt de Ecologische Hoofdstructuur verder uitgebouwd. Ook deze gronden kunnen een belangrijke rol gaan spelen in het behoud van de gladde slang. Er is nog nauwelijks kennis over de kansen die deze percelen na verschraling precies bieden aan reptielen, maar naar alle waarschijnlijkheid zijn die kansen wel degelijk aanwezig. Donker (1999) vond in Drentse graslanden die waren verruigd tot pitrusveldjes, opvallend hoge aantallen reptielen. Deze voormalige landbouwgronden dienen te worden verschraald totdat (afhankelijk van de vochttoestand) soorten verschijnen als veldrus, echte koekoeksbloem, pinksterbloem, muizenoortje, zandblauwtje, Sint Janskruid, brem en struikheide. Enige houtige opslag en ruigte van bijvoorbeeld braam is gunstig. Ook zouden langs of door deze percelen wallen aangelegd kunnen worden met schrale, gebiedseigen grond (die bijvoorbeeld vrijkomt bij de aanleg van een poel elders in het perceel). Deze wallen kunnen beplant worden met eikenhakhout of braamstruweel.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
39
Afbeelding 21: Grasland tussen twee delen van de Lange Maten. Rechts uit productie genomen en verruigend grasland, links gangbaar gebruikt grasland en een maïsakker. Het verruigde grasland begint nu al een hogere waarde te krijgen voor migrerende reptielen. Op deze plek zou een hakhoutwal aangelegd kunnen worden. Foto: Jeroen van Delft Voormalige landbouwgrond blijft vaak jarenlang in een onbevredigend successiestadium steken, waarin opslag geen kans krijgt. Het inbrengen van wat dood hout (stammen en takken) zorgt dan voor een versnelde toename van de structuurvariatie en het eerder geschikt worden van deze gronden. Op deze manier moeten de pas verworven graslanden tot leefgebied, maar in elk geval tot migratieroute van de gladde slang kunnen uitgroeien. Het is zeker niet noodzakelijk alle verworven landbouwgrond te verschralen. Iets rijkere graslanden herbergen vaak veel muizen, wat gunstig is voor de gladde slang en tal van andere predatoren. Verbindingszones
Isolatie vormt voor de weinig mobiele en in lage dichtheden voorkomende gladde slang een serieus risico. Daarom wordt in dit plan veel aandacht besteed aan de aanleg van verbindingszones tussen deelleefgebieden. Verbindingszones zijn niet slechts een migratieroute voor gladde slangen, maar kunnen, als ze goed worden aangelegd, ook daadwerkelijk leefgebied voor deze soort vormen. Er kunnen meerdere gladde slangen het jaarrond aanwezig zijn en zich ook voortplanten. Er zijn verbindingszones gepland door gesloten bossen heen en langs de buitenrand van bossen. Via deze verbindingszones kunnen gladde slangen uit verschillende heideterreinen weer met elkaar in contact komen en kan genetische uitwisseling plaatsvinden. Zonder goede verbindingszones lukt dat niet of nauwelijks, omdat de soort gesloten bos mijdt. Het ideaalbeeld zijn bossen waarlangs en waar doorheen volop open, brede, lijnvormige structuren aanwezig zijn die van het ene naar het andere leefgebied van de gladde slang lopen.
40
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
De verbindingszones moeten aan een aantal voorwaarden voldoen. Ze moeten voldoende breed zijn om te voorkomen dat ze overschaduwd worden door de slagschaduw van het aangrenzende bos. Bovendien groeien ze dan ook minder snel dicht, wat de duurzaamheid van de verbinding vergroot en de beheerkosten drukt. In bossen bestaan verbindingszones uit twee stroken van 15 meter breed aan weerszijden van het pad. De totale breedte is dus 30 meter. Waar bos grenst aan open terrein, kan met één strook van 15 meter breed worden volstaan.
Afbeelding 22: Smalle berm met structuurrijke heide langs een bospad in de Reuselse Moeren. Nu al redelijk geschikt voor de gladde slang, maar breder is beter. Foto: Arnold van Rijsewijk -
Wanneer grotere afstanden overbrugd moeten worden, dienen stapstenen te worden ingebouwd. Dit zijn heidevelden van circa een tot tien hectare. Deze worden aangelegd door een stuk bos met geringe natuurwaarden volledig te vellen. In uitgestrekte, dichte bossen, zoals in De Kempen moeten die bij voorkeur om de circa 300 meter (maximaal na een kilometer) worden aangelegd. Deze wat grotere oppervlakten structuurrijke heide maken de kans groter dat de verbindingszone duurzaam goed functioneert.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
41
Afbeelding 23: Snel dichtgroeiende open plek in het bos (bosverjonging) in de Kempen. Nu nog potentieel geschikt als stapsteen voor de gladde slang, over enkele jaren vanwege de bossuccessie niet meer. Foto: Jeroen van Delft -
Na het kappen van de strook bos hoeft er niet geplagd te worden, als er al een heideachtige vegetatie aanwezig is. Hier en daar kan een enkele boom en struik blijven staan. Er kunnen wat takken en stammen in de bosrand worden achtergelaten. Stronken kunnen blijven zitten en zeker naaldhoutstronken (lopen toch niet meer uit) moeten niet gefreesd worden.
Afbeelding 24: Naaldhoutstronken hoeven niet tot pulp gefreesd of geklepeld te worden. Ze bieden zonplaatsen aan levendbarende hagedissen en onderdak aan tal van insectensoorten. Ze rotten ook veel trager weg dan houtsnippers, waardoor er minder voedingsstoffen in één keer vrij komen. Foto: Jeroen van Delft
42
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
-
-
-
Het is essentieel dat verbindingszones doorlopen van de ene geschikte plek naar de andere. Een strook door het bos die op een gegeven moment doodloopt tussen de sparren heeft voor de gladde slang als verbindingszone geen enkele waarde! Verbindingszones volgen zoveel mogelijk de geschikte structuren voor de gladde slang. Indien mogelijk zijn er dus stuifduintjes, greppels, dijkjes, Peelbanen en dergelijke in opgenomen. Geheel vlakke verbindingszones kunnen echter ook goed functioneren. Het beheer van deze stroken is erop gericht ze duurzaam open te houden en er een heideachtige vegetatie te ontwikkelen. Een extensief beheer is noodzakelijk.
Afbeelding 25: Kapvlakte langs bospad. De stobben- en plagselwal is speciaal voor de gladde slang aangelegd. Er is heidemaaisel uitgestrooid en op de voorgrond is al jonge struikheide en pijpenstrootje zichtbaar. Via een honderden meters lange en dertig meter brede heideberm door het bos, staat deze kapvlakte in verbinding met de Cartierheide en het Dal van de Goorloop. Foto: Jeroen van Delft
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
43
44
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
6 Maatregelen Om de gladde slang duurzaam in Noord-Brabant te behouden zijn per deelgebied een reeks concrete maatregelen opgesteld. Als gekeken wordt naar de vierfasenstrategie, zoals verwoord in het hoofdstuk Doelstelling, blijken de terreinen in verschillende stappen van deze strategie in te delen. Fase 1, veiligstellen is bereikt. De gladde slang komt in Noord-Brabant vrijwel uitsluitend voor op gronden die in bezit zijn van natuurbeherende organisaties, particulieren met veel affiniteit voor natuurbehoud en gemeenten die het beheer van hun gronden uitbesteden aan de Bosgroep Zuid-Nederland. Fase 2, versterken is aan de orde voor Omgeving Ossendrecht en Omgeving Zundert en ook nog enigszins voor De Kempen. Fase 3, verbinden is aan de orde voor De Kempen en ook al enigszins voor de Omgeving Ossendrecht en de Omgeving Zundert. De Peel neemt een bijzondere positie in. De beide grote Peelgebieden hebben (met enkele kleine aanpassingen) voldoende oppervlakte en kwaliteit om de gladde slang duurzaam in stand te kunnen houden, maar zijn dusdanig geïsoleerd dat verbreiden (Fase 4) vrijwel uitgesloten is. Bij de maatregelen is er veel aandacht voor structuurrijkdom. Structuurrijkdom binnen een geringe oppervlakte biedt aan deze weinig mobiele soort volop kansen voor thermoregulatie, schuilen en voedsel zoeken. In het beheer zal daarom gestreefd moeten worden naar het in elkaars nabijheid voorkomen van deze combinatie van factoren. Dit zorgt vrijwel automatisch ook voor een groter aanbod aan prooidieren (hagedissen en (spits)muizen). Omdat de gladde slang weinig mobiel is, kunnen maatregelen op deze soort meer invloed hebben dan op sommige andere reptielen. Voordat per deelgebied de voorgestelde maatregelen uiteen worden gezet, zal hier eerst ingegaan worden op beheersmaatregelen voor de gladde slang in het algemeen. In de uiteenzetting per deelgebied is dan een minder uitvoerige uitleg nodig, omdat naar deze algemene delen verwezen wordt. Er zijn drie algemene regels ten aanzien van beheer: 1 werk kleinschalig en/of gefaseerd; 2 heb aandacht voor de aanwezige geschikte biotoopelementen op micro- en mesoniveau voor de gladde slang (zie paragraaf Habitat). Vereffen bijvoorbeeld geen steilkantjes en kuilen en maai niet het oudste stuk heide; 3 gebruik de aanwezige kennis of verzamel kennis over favoriete terreingedeelten van de gladde slang. Dergelijke zwaartepunten in de verspreiding (overwinteringsplaatsen, zonplekken drachtige vrouwtjes) moeten met de uiterste zorg worden beheerd. In sommige delen van het jaar kan een groot deel van de aanwezige populatie op een zeer geringe oppervlakte voorkomen.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
45
6.1 Heidebeheer Het heidebeheer heeft de afgelopen decennia de nodige ontwikkelingen doorgemaakt. De vergrassing die vanaf de jaren 60-70 in hevige mate toesloeg, noopte tot de ontwikkeling van vernieuwende beheersstrategieën. Na het beschikbaar komen van plagmachines zijn er met name in de jaren 80 enorme oppervlaktes heide in één keer geplagd. Dit leidde tot direct verlies van leefgebied voor tal van diersoorten. Ook de oorspronkelijke structuur van de bodem met microreliëf en holen werd sterk verstoord. De vegetatie die na jaren terugkeerde was ook nog eens zeer uniform, waardoor in bepaalde terreinen veel diersoorten sterk achteruitgingen of zelfs zijn verdwenen. De begrazing die vervolgens in zwang raakte werd lange tijd op een voor de fauna veel te intensieve manier ingezet, met op hoofdlijnen dezelfde negatieve gevolgen als hiervoor al bij het plaggen is beschreven. De laatste jaren komen beheerders dichter bij de gulden middenweg die recht doet aan zowel de vegetatie als de heidefauna. In het beheer dient voorzichtig met vergraste heidevelden omgegaan te worden. Deze terreinen kunnen zeer geschikt voor gladde slangen zijn. Ook oude heide (> 20 jaar), bosranden en jonge aanplant bieden deze structuurvariatie. De soort is vaak in reliëfrijke terreindelen te vinden en het gericht openkappen van voormalige stuifduintjes, taluds en dergelijke is dan ook een goede soortgerichte maatregel. Verspreid staande opslag van bomen en braam, maar ook de aanwezigheid van dood hout of stenen heeft een positief effect op de gladde slang. Om het in de paragraaf Streefbeeld geschetste ideaalbeeld op de heide te bereiken kunnen een aantal maatregelen worden toegepast. Opslag verwijderen
In veel terreinen heeft een gestage opmars van opslag plaatsgevonden. Enige opslag is gunstig voor de gladde slang, zijn prooien, maar zeker ook voor tal van andere diersoorten. Grotere oppervlakten opslag en oudere opslag zijn echter nadelig. Daarom is het zaak voldoende openheid in de heideterreinen te behouden. Met name reliëf in het terrein zoals greppelkanten, begroeide stuifduinen en dergelijke dient met de hoogste prioriteit vrijgesteld te worden. Opslag dient hiertoe handmatig afgezet te worden. Hier en daar kunnen enkele struiken en bomen blijven staan, waarbij voor enkele dagvlindersoorten in het bijzonder vuilboom en kleine eikjes als waardplant van belang zijn. Soorten als brem, jeneverbes en gagel en monumentale bomen worden natuurlijk nooit verwijderd. Ook braamstruwelen zijn gunstig voor de gladde slang. De afgezette bomen en struiken kunnen op wallen tegen de bosrand, of langs eenvormige stukken heide worden gelegd. Ze moeten in elk geval niet als een verstikkende deken op de heide blijven liggen en niet vlakbij kwetsbare vegetaties zoals heischraal grasland, venoevers en soortenrijke natte heide worden neergelegd, vanwege de uitspoeling van voedingsstoffen uit het verterende hout. Dit soort takkenwallen moet echter ook niet, zoals wel gebeurd, op een vrijwel onbegroeid stuk stuifzand worden neergelegd. Er is dan geen aangrenzende geschikte vegetatie waarlangs reptielen gemakkelijk bij de takkenwal kunnen komen. Bij het uit de heide slepen van gekapte bomen is het zaak dit niet door de oudste heidevegetaties te doen. Er ontstaat dan namelijk veel breukschade aan de oude, houtige delen, terwijl juist de heel oude, hoge heide voor reptielen bijzonder waardevol is (Stumpel, 2004). Hout kan in plaats van gesleept ook uit de heide getild worden. Als er
46
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
gesleept wordt kunnen er enkele sleeppaden door de minst waardevolle delen worden uitgezet. In bestaande heidevelden volstaat het om eens in de vijf tot 15 jaar opslag te verwijderen. Op plagvlaktes en kapvlaktes in het bos is vaak de eerste jaren een intensievere bestrijding nodig, omdat er als het ware een groot kiembed voor houtige gewassen is gemaakt. Het verwijderen van opslag op de heide is bij uitstek een maatregel waarbij vrijwilligers ingezet kunnen worden. Overal in de provincie zijn vrijwilligersgroepen met dit soort werk actief. Vaak nemen hierin mensen deel met een achtergrond bij IVN, KNNV, Jeugdbonden, Scouting en dergelijke. Mogelijk kunnen ook Wildbeheereenheden hier een rol in spelen. Met een groepje van 10 tot 20 personen kunnen op een zaterdagochtend al aanzienlijke oppervlakten heide worden vrijgesteld en diverse terreinbeheerders in de Brabantse leefgebieden van de gladde slang hebben hier al zeer positieve ervaringen mee opgedaan. Kleinschalig plaggen
Met plaggen wordt getracht om vergraste heide in relatief korte tijd te veranderen in een door heide gedomineerde vegetatie. Vergraste heide is een uitstekend biotoop voor de gladde slang en voor dit reptiel is plaggen zelden noodzakelijk. Als de vergrassing extreme vormen aanneemt kan het echter ook voor de gladde slang een goede beheersmaatregel zijn. Sommige andere diersoorten zijn zeker gebaat bij een hoger aandeel heideplanten in de vegetatie. Bij plaggen wordt de vegetatie en de toplaag van de bodem verwijderd. In beginsel is het dus een zeer destructieve methode. Als het echter op kleine schaal wordt uitgevoerd kunnen er goede resultaten mee worden bereikt. Plagplekken in het leefgebied van de bedreigde gladde slang hebben een maximale oppervlakte van 200 m2. Bovendien mag nooit meer dan 10% van de oppervlakte van een terrein per drie jaar geplagd worden. Nadrukkelijk moet rekening gehouden worden met de ligging van bekende vindplaatsen van de gladde slang, zodat niet de belangrijkste vindplaatsen worden vernietigd. De soort is doorgaans niet gelijkmatig over een gebied verdeeld. Alleen door kleinschalig te plaggen en de maatregel over een ruim aantal jaren te verdelen kan de gewenste structuurvariatie verkregen worden. In de Brabantse gebieden waar de gladde slang voorkomt kan de methode worden toegepast om variatie aan te brengen in grote oppervlakten pijpenstro en in oude, te grote plagvlakken waar nu een eenvormige heidevegetatie aanwezig is. Plagbeheer moet met mate worden toegepast en kan zeer lang (tenminste 20 jaar) achterwege blijven, zeker nu de vermesting via de neerslag sterk is afgenomen. Het tussentijds verwijderen van opslag is dan meestal wel nog noodzakelijk. Op die manier kunnen zeer waardevolle, heuphoge heidevegetaties ontstaan, die tegenwoordig in Nederland erg schaars zijn (Stumpel, 2004). Staatsbosbeheer heeft voor zowel de Deurnese Peel als de Groote Peel (gezamenlijke oppervlakte circa 3000 hectare!) in beheersplannen de eis opgenomen dat er nooit meer dan één hectare per jaar geplagd mag worden. Een voor de fauna waardevolle keuze!
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
47
Maaien
Bij het maaien van heide worden slechts de bovengrondse delen van de vegetatie verwijderd, niet de toplaag van de bodem. Er vindt dan ook minder afvoer van voedingsstoffen plaats dan bij plaggen. Ook zorgt het voor het opnieuw uitlopen van verouderde vegetaties. Heideplanten lopen echter, ook na vorst of droogte, meestal weer gewoon van onderen uit. Verjonging door middel van maaien is uit beheeroogpunt dan ook zelden nodig (Stumpel, 2004). Voor de wandelaar kunnen oude heideplanten wellicht onaantrekkelijk zijn, voor reptielen is dat zeker niet het geval. Het is belangrijk dat delen van de heide ook in het vervalstadium kunnen komen. Maaien zorgt voor een geringe afvoer van voedingsstoffen en zou alleen op kleine schaal toegepast moeten worden om enige variatie aan te brengen in monotone pijpenstro- of heidevlakten. Voor het maaien van heide gelden dezelfde aanwijzingen als voor plaggen wat betreft kleinschaligheid en fasering. Begrazen
Heidevelden zijn grotendeels ontstaan door de kap van bossen gevolgd door begrazing. Door het wegvallen van het landbouwkundig gebruik van heidevelden begonnen ze dicht te groeien of werden ze in bosbouwkundig gebruik genomen. Overal verdwenen de schaapskuddes. Sinds enige tientallen jaren worden veel heideterreinen weer begraasd, maar nu veelal met koeien en soms paarden of schapen. Deze dieren moeten grassen en bosopslag tegengaan en de structuurvariatie in de vegetatie vergroten. Begrazing is in het grootste deel van de gevallen veel te intensief ingezet en op tal van heidevelden hebben reptielen, maar ook bijvoorbeeld insecten en vogels hun biotoop in korte tijd ongeschikt zien worden. Dit is bijvoorbeeld in de jaren 90 ook op de Cartierheide gebeurd en in de Limburgse Mariapeel grenzend aan de Brabantse Deurnese Peel. Enkele negatieve effecten die voor reptielen, vaak al binnen één tot twee jaar na het instellen van het begrazingsbeheer zijn vastgesteld, zijn het afbreken van de oudste en daarmee hoogste heideplanten, het niet hoger worden van de heide dan zo’n 50 centimeter, het volledig openbreken van de vegetatie met een sterk veranderend microklimaat als gevolg en het volledig opsnoeien van alle bomen en struiken. Er zijn ook gegevens bekend die aantonen dat soorten werkelijk verdwenen zijn uit begraasde terreindelen (o.a. van Erve & Marijnissen, 1994; Strijbosch, 1999; Donker, 1999). Daarom zijn veel reptielendeskundigen erg terughoudend met het adviseren van begrazing (Strijbosch, 1999) of wijzen het zelfs geheel af (Stumpel, 2004). Na de overbegraasde situatie uit de jaren 90 heeft de Cartierheide zich, nu met een veel geringere begrazingsdichtheid, goed kunnen herstellen. Ook in andere heideterreinen, zoals de Strabrechtse heide (geen leefgebied van de gladde slang) zijn fraaie, begraasde heidevegetaties te zien. Het lijkt er dus op dat begrazing en reptielen samen kunnen gaan. Dat wil niet zeggen dat het moet. In zeer voedselarme situaties (bijvoorbeeld Kriekelareduinen en Stevensbergen) is met het verwijderen van opslag de heide al prima te beheren. In kleine terreinen (tientallen hectaren) is begrazing een zeer riskante beheersmaatregel. Een iets te hoge veebezetting kan al snel desastreuze gevolgen hebben, zoals in De Moeren bij Zundert bleek. Zelfs in kleine begraasde terreinen die zeer intensief en nauwlettend worden gemonitoord door faunadeskundigen met een grote
48
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
kennis over begrazing, blijken toch nog ongewenste effecten op te treden (Verbeek & Scherpenisse-Gutter, 2005). Er dient altijd met een zeer lage veebezetting begonnen te worden, waarna het aantal zonodig opgevoerd wordt of gekozen wordt om handmatig aanvullend beheerswerk zoals het verwijderen van opslag uit te voeren. Als een te hoge veedichtheid wordt ingezet, treedt snel een negatief effect op. De voedselarme heide hersteld zich daar vervolgens slechts traag van. Bij begrazing binnen een raster schijnt jaarrond- of winterbegrazing tot een hogere structuurvariatie te leiden dan zomerbegrazing. Om een gevarieerde heide, met hier en daar opslag te krijgen, zijn bij jaarrondbegrazing dichtheden van ongeveer één tot vijf GVE (groot vee eenheid) per 100 ha. nodig (Lotz & Poorter, 1983; Bosman et al., 2001). Dit zijn richtlijnen die afgestemd moeten worden op de specifieke terreingesteldheid. Ook moet de dichtheid jaarlijks aangepast worden aan de voedselsituatie. In natte jaren kan er een hogere biomassaproductie in het terrein zijn, terwijl deze in extreem droge jaren gering is. Indien binnen een raster begraasd wordt is het ten zeerste aan te raden het raster niet in het bos te zetten maar juist in de heide. Hierdoor is er altijd nog een strook geschikte vegetatie met gladde slangen buiten het raster over, als de begrazing onverhoopt te intensief uitpakt. In veel Nederlandse heideterreinen, waaronder de Cartierheide, is dit waarschijnlijk de redding voor de gladde slang geweest. Ook in De Moeren in Omgeving Zundert worden de gladde slangen momenteel net buiten het raster gevonden. In grotere gebieden zoals De Kempen en De Peel zijn wat betreft begrazing wellicht de beste resultaten te bereiken met een schaapskudde met een deskundige herder. Hij kan zijn kudde sturen en weghouden bij kwetsbare vegetaties en juist begrazen op rijkere, dichtgroeiende stukken. In deze grote kerngebieden kan de kudde echt rondtrekken wat ook nog eens toeristisch heel aantrekkelijk is. Tijdens het rondtrekken kunnen de schapen ook de aangelegde bermen langs bospaden openhouden. Voor de meeste terreinen geldt dat als het beheer zonder begrazing haalbaar is, dat vooralsnog de voorkeur heeft. 6.2 Hoogveenbeheer In dit beschermingsplan wordt niet ingegaan op het beheer van de zeldzame hoogveenvegetaties, maar op de structuren in de Brabantse hoogveenrestanten die relevant zijn voor de gladde slang. Het beheer lijkt sterk op de maatregelen die bij Heidebeheer beschreven zijn. Beide zijn voedselarme ecosystemen met een begroeiing van vooral heidesoorten en schrale grassoorten. Voor beide systemen zijn verbossing en vergrassing een probleem. Ook in hoogveenrestanten worden plaggen, maaien, opslag verwijderen en begrazen als beheersmaatregelen ingezet. Wat betreft kleinschaligheid en fasering gelden de zelfde vuistregels als onder Heidebeheer uiteen is gezet. Specifiek voor de hoogveenrestanten is de vochtigheid van het gebied. Hoewel gladde slangen soms op zeer vochtige plaatsen worden aangetroffen en zelfs kunnen zwemmen, zijn zij voor een belangrijk deel van het jaar afhankelijk van droge landschapselementen. Die zijn in de (vernatte) hoogveenrestanten relatief schaars. Deze Peelbanen, dijkjes, zandruggen, greppelkanten en dergelijke hebben daarmee een grote waarde voor de gladde slang en dienen heel gericht grotendeels vrij van opslag gehouden te worden. Zo ontstaat geschikt leefgebied voor de gladde slang, dat door zijn langgerekte vorm ook nog eens een geschikte migratieroute vormt.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
49
Plagsel, takken en stammen kunnen in beperkte mate in hopen en wallen als extra structuurgevend en droog element worden achtergelaten. In een van de Brabantse hoogveenrestanten is een plagselwal, die is achtergebleven nadat een groot plagseldepot werd afgevoerd, een van de rijkste vindplaatsen van de gladde slang in dat gebied. 6.3 Beheer van bossen en bosranden Naast de open biotooptypen heide en hoogveen, komt de gladde slang ook voor in open bossen en bosranden. De struweelrijke overgang van bos naar heide vormt zelfs vaak een uiterst rijk reptielenbiotoop, veel rijker dan de open stukken midden in een heideveld (Strijbosch, 1988; Krekels & Creemers, 1998). Er liggen in bossen en bosranden op voedselarme grond dan ook uitstekende kansen om nieuw leefgebied voor de gladde slang te realiseren en verbindingen tussen heideterreinen tot stand te brengen. Houtkap
Door in dichte bossen kapvlaktes (volledige velling) aan te leggen, worden stapstenen gecreëerd waarlangs de gladde slang zich kan uitbreiden en in contact kan komen met andere deelpopulaties. Kapvlaktes van circa een tot tien hectare kunnen een belangrijke rol spelen voor de gladde slang. Ook kleinere open plekken hebben hun waarde, maar kunnen natuurlijk weinig slangen herbergen en zijn niet duurzaam. In uitgestrekte, dichte bossen, zoals in De Kempen en Omgeving Ossendrecht moeten kapvlaktes bij voorkeur om de circa 300 meter (maximaal na een kilometer) worden aangelegd. Om een duurzaam effect te bereiken moeten de kapvlaktes vervolgens worden beheerd als een heideterrein (zie onder Heidebeheer) en dus open worden gehouden. Na het kappen van bos hoeft er niet geplagd te worden als er al een heideachtige vegetatie aanwezig is. Er kunnen wat takken en stammen op stapels in de bosrand worden achtergelaten. Stronken kunnen blijven zitten en zeker naaldhoutstronken (lopen toch niet meer uit) moeten niet gefreesd worden. Voor bepaalde insecten en vogels heeft het een meerwaarde als enkele bomen op borsthoogte worden afgezaagd en het stuk stam blijft staan. Ook het ringen van een enkele boom zorgt voor meer diversiteit en een toename van de hoeveelheid dood hout. Er wordt bij een volledige velling uiteraard gekozen voor percelen met een geringe natuurwaarde, zoals dichte sparren- of dennenbossen. Indien er geen jonge bomen en struiken in de ondergroei voorkomen vergemakkelijkt dat na de kap het openhouden van het perceel. In elk geval in De Kempen komt deze situatie soms voor (afb. 39). Er is dan sprake van een oud en open grove dennenbos met op de bosbodem slechts een dikke mat bochtige smele. Waarschijnlijk functioneert dit bostype al als leefgebied voor de gladde slang. Al zou hier echter gekapt worden, dan zal de kapvlakte veel minder snel vollopen met bos dan op plekken waar de ondergroei al bestaat uit een dichte bosopslag. Een dergelijke kapvlakte is aanwezig nabij de Stevensbergen. Ongeveer een jaar na aanleg schiet het loofhout uit de ondergroei al de hoogte in. Bij voorkeur worden bosvakken gekozen waarin al veel geschikte structuren voor de gladde slang aanwezig zijn zoals stuifduintjes, greppels, dijkjes, Peelbanen en dergelijke. Geheel vlakke kapvlaktes kunnen echter ook goed functioneren. In bosverjongingsvlakken wordt eenvormig naaldbos gekapt met als doel dat spontaan loofbos of gemengd bos de kapvlakte opvult. Na het kappen vindt er dus geen beheer plaats. Deze vakken kunnen enkele jaren enige rol van betekenis spelen voor de gladde slang. Omdat de gladde slang geen snelle kolonisator is, moet daar niet teveel van worden
50
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
verwacht. De verjongingsvlakken groeien te snel dicht. Een van zijn prooien, de levendbarende hagedis kan wel snel van dergelijke vlaktes profiteren (Strijbosch, 2002) en mogelijk geldt dat ook voor (spits)muizen. Op termijn bieden de loof- en gemengde bossen waarschijnlijk betere kansen voor de gladde slang dan de dichte naaldhoutpercelen die in het kader van de bosverjonging gekapt worden. De gladde slang is echter een soort van open tot halfopen terrein en opgaand bos is dan ook nooit een optimaal biotoop voor deze soort. Bermbeheer in bossen en bosrandbeheer
In alle leefgebieden van de gladde slang zijn veel paden aanwezig waar het bos tot direct aan het pad groeit. De paden zijn dan ongeschikt als lijnvormige verbindingszone of zelfs leefgebied voor de gladde slang. Hetzelfde geldt voor de overgangen van bos naar open terrein zoals agrarisch gebied of heide. Juist dit soort overgangszones kunnen voor reptielen en tal van andere soorten optimaal leefgebied vormen. Op veel plaatsen is er echter sprake van een erg scherpe overgang van gesloten bos naar open terrein. Met relatief eenvoudige middelen is de situatie langs bospaden en -randen sterk te verbeteren. De bermen en open zones langs bossen dienen voldoende breed te zijn om te voorkomen dat ze overschaduwd worden door de slagschaduw van het aangrenzende bos. Bovendien groeien ze dan ook minder snel dicht, wat de duurzaamheid van de verbinding vergroot en de beheerkosten drukt. In bossen bestaan verbindingszones uit twee stroken van 15 meter breed aan weerszijden van het pad. De totale breedte is dus 30 meter. Als bij kruisingen van paden wat extra gekapt wordt, ontstaat direct een forse en extra zonnige open plek (van Delft & Creemers, 2000). Op de overgang van bos naar open terrein kunnen zomen en mantels worden ontwikkeld met een breedte van 15 meter. Dit kan door het kappen van een strook bos, op een liefst grillige manier (inhammen), door het terugzetten van een raster zodat er een brede strook tussen weiland en bos kan verruigen en door het inplanten van struweelvormende struiken tegen het bos. Evenals bij het verwijderen van opslag op de heide geldt ook hier dat enkele struiken en bomen kunnen blijven staan, waarbij voor enkele dagvlindersoorten in het bijzonder vuilboom en kleine eikjes van belang zijn als waardplant. Soorten als brem, jeneverbes en gagel en monumentale bomen worden natuurlijk nooit verwijderd. Ook braamstruwelen zijn gunstig voor de gladde slang. Het is essentieel dat deze zones doorlopen van de ene geschikte plek naar de andere. Een strook door het bos die op een gegeven moment doodloopt tussen de sparren heeft voor de gladde slang als verbindingszone geen enkele waarde! Deze verbindingszones moeten zoveel mogelijk geschikte structuren voor de gladde slang volgen. Indien mogelijk moeten er dus stuifduintjes, greppels, dijkjes, Peelbanen en dergelijke in op worden genomen. Geheel vlakke verbindingszones kunnen echter ook goed functioneren. Het beheer van deze stroken moet erop gericht zijn ze duurzaam open te houden en er een heideachtige vegetatie te ontwikkelen. Er kan een vergelijkbaar beheer worden gevoerd als op de open heide (Stumpel, 2004). Bij herplant van bos moet vermeden worden dat tot zeer dicht aan het pad geplant wordt. Dan kunnen zich structuurrijke heideachtige vegetaties ontwikkelen.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
51
6.4 Graslandbeheer Het beheer van verworven agrarische percelen, dient er op gericht te zijn een open, voedselarme tot matig voedselrijke vegetatie te creëren. Dat geldt zeker als deze op cruciale plaatsen liggen voor het verbinden van deelpopulaties van de gladde slang (bijvoorbeeld in de Weijerkens in Bergeijk en tussen de terreinen in Zundert). Verworven landbouwpercelen die niet op cruciale verbindingen voor de gladde slang liggen (bijvoorbeeld aan de rand van de Deurnese Peel en enkele kleine percelen in de Omgeving Ossendrecht), zouden ook ingeplant kunnen worden ter compensatie van te kappen bos. Afhankelijk van de huidige voedselrijkdom kan het omvormen van de voormalige agrarische gronden door het afvoeren van de bouwvoor, enkele jaren telen van gewassen zonder bemesting en maaien aangevuld door begrazing. De beste (combinatie) van methode(n) moet van geval tot geval bekeken worden. Na het afvoeren van de bouwvoor kan eventueel heidemaaisel van een nabijgelegen terrein worden opgebracht om de vegetatieontwikkeling te stimuleren. Hiermee zijn enkele positieve ervaringen opgedaan (Bekker et al., 2005). Plaatselijk mag zich ruigte en struweel ontwikkelen. Een zeer extensief begrazingsbeheer kan na de verschralingsperiode voor voldoende variatie en openheid in het terrein zorgen. Deze begrazing dient goed gemonitoord en eventueel bijgesteld te worden, zodat een hoge structuurrijkdom in stand blijft. Ook zouden langs of door deze percelen van schrale, gebiedseigen grond houtwallen begroeid met eikenhakhout of braamstruweel aangelegd kunnen worden. Wanneer poelen aangelegd worden komt de benodigde grond immers toch vrij. Dergelijke structuren kunnen belangrijke geleidende elementen voor de gladde slang vormen en zijn door de aangebrachte verhoging gunstig gelegen ten opzichte van de zon. Gedacht kan worden aan wallen van vijf tot tien meter breed en een halve meter tot een meter hoog, eventueel met greppels erlangs. Bedacht moet worden dat ook vegetatiekundig oninteressante pitrusvelden voor reptielen al een grote waarde kunnen hebben (Donker, 1999). Er zijn echter zeker ook vegetatiekundig interessantere graslandtypen te realiseren zoals blijkt bij de Weijerkens waar nu al soorten groeien als zandblauwtje, muizenoortje, struikheide en Sint Janskruid. Voormalige landbouwgrond blijft nogal eens jarenlang in een onbevredigend successiestadium steken, waarin opslag geen kans krijgt. Het inbrengen van wat dood hout (stammen en takken) zorgt dan voor een versnelde toename van structuurvariatie en het eerder geschikt worden van deze gronden voor de gladde slang. Op deze manier moeten de pas verworven graslanden tot leefgebied, maar in elk geval tot migratieroute van de gladde slang kunnen uitgroeien. 6.5 Wegen en fietspaden Wegen en fietspaden horen niet tot het biotoop van de gladde slang, maar ze liggen wel in zijn leefgebied en de situatie voor de gladde slang ten aanzien van deze structuren is voor verbetering vatbaar. Daarom worden ze in dit hoofdstuk behandeld. Op een aantal plaatsen worden leefgebieden van de gladde slang doorsneden door wegen en verharde fietspaden. Over de wijze waarop deze soort wegen oversteekt is weinig bekend. Van een asfaltfietspad op de Cartierheide is bekend dat er tot wel vijf doodgereden gladde slangen per jaar werden gevonden. Vermoedelijk warmden de slangen zich er graag aan het asfalt dat lang warmte vasthoudt.
52
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
De snelwegen en drukke provinciale en gemeentelijke wegen kunnen waarschijnlijk alleen door middel van een ecoduct passeerbaar gemaakt worden. Met het gebruik van tunnels door de gladde slang is nog geen ervaring opgedaan, maar de inschatting is dat tunnels weinig gebruikt worden. Tunnels moeten in elk geval zo licht mogelijk zijn. Grootwildtunnels van circa twee bij drie meter bieden wellicht een goede kans als er langs de rand takken of stobben worden aangebracht zodat de gladde slang beschutting heeft tijdens het migreren. Een kale betonnen tunnel van tientallen meters lang is voor een gladde slang bijzonder onvriendelijk. Het viaduct over de A67 bij de Palts (De Kempen) zou met een smalle stobbenwal veel beter passeerbaar gemaakt kunnen worden voor de gladde slang en tal van andere kleine diersoorten. Enkele wegen in met name de Kempen zijn dermate verkeersluw dat het goed voorstelbaar is dat gladde slangen deze over kunnen steken en op die manier voor genetische uitwisseling tussen populaties kunnen zorgen. Er worden daarom ook verbindingszones richting deze wegen voorgesteld, zonder dat er tunnels of ecoducten zijn gelegen. Uit Duitsland is bekend dat de sterfte op wegen bij de gladde slang, onafhankelijk van de verkeersintensiteit, geringer is dan bij adder en ringslang (Blab et al., 1994; Völkl, 1991; Carnier, 1993; Krach, 2000; Käsewieter, 2002). Dit zou kunnen komen doordat de gladde slang graag nabij schuilplaatsen zont en zich daardoor niet graag op het open asfalt ophoudt. Dit is echter in tegenspraak met ervaringen op het eerdergenoemde fietspad. Een goede monitoring van eventuele verkeersslachtoffers is dan ook van belang om zonodig maatregelen te kunnen treffen. 6.6 Maatregelen per gebied Om de gladde slang duurzaam in Noord-Brabant te behouden zijn een aantal beheersmaatregelen nodig die hieronder per gebied uiteen worden gezet. Deze maatregelen dienen binnen de looptijd van dit beschermingsplan (5 jaar) gerealiseerd te worden. De ideale volgorde is eerst bestaande leefgebieden vergroten en vervolgens pas verbindingen aanleggen (vierfasenstrategie). De praktijk van het beheer laat dit niet altijd toe en soms zullen dan ook pragmatische keuzes gemaakt moeten worden. Het aanhouden van de ideale volgorde is vooral gewenst in Omgeving Zundert en de Reuselse Moeren. De populaties daar zijn waarschijnlijk klein en de ideale volgorde voorkomt dat er uit die kleine populaties dieren wegtrekken via verbindingszones. Om herhaling met de hierboven gedetailleerd beschreven maatregelen te voorkomen, wordt in de gebiedsbeschrijvingen volstaan met een opsomming van de gewenste maatregelen. Alle maatregelen zijn per gebied gedetailleerd op kaart weergegeven (figuren 4 t/m 7). Bij de daadwerkelijke uitvoering kan ecologische begeleiding in het veld erg nuttig zijn. 6.6.1 Maatregelen Omgeving Ossendrecht
In dit gebied is vergroting van de oppervlakte geschikt leefgebied van groot belang evenals het verbeteren van de verbindingen tussen de verschillende leefgebieden. In dit gebied zijn al de nodige kapwerkzaamheden uitgevoerd en in gang gezet. In het kader van het Natuurgebiedsplan van de provincie en de status van dit gebied in de Vogel- en Habitatrichtlijn zal er een grote oppervlakte bos omgevormd worden in heide en stuifzand, wat ook zeer positief is voor de gladde slang.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
53
Figuur 4: maatregelenkaart Ossendrecht
54
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
Een goede afstemming met de beheerders in België kan zorgen voor het goed op elkaar laten aansluiten van grensoverschrijdende verbindingszones, bijvoorbeeld richting de landbouwenclave ten noordwesten van de Kalmthoutse heide, die al deels verworven is en ingericht zal gaan worden. De geplande recreatiezonering aan de randen van het gebied kan voor voldoende rust in de kern van het gebied zorgen. In het kader van dit beschermingsplan worden de volgende maatregelen, vooruitlopend op de genoemde zeer grootschalige kapwerkzaamheden, als noodzakelijk voor de gladde slang beschouwd. Kappen van bos
-
-
Kappen van het opslagbos van voornamelijk grove den op de lange strook heide op de Staartsche Heide ten noorden van het Groote Meer. In de ondergroei is nu nog een goed ontwikkelde heidevegetatie aanwezig, die echter binnen enkele jaren zal verdwijnen (zie Afbeelding 10). Na kappen en voorzichtig uitslepen van het hout, is er geen aanvullend beheer nodig. Slechts de opslag moet elke paar jaar verwijderd worden. Het gladde slangenbiotoop ligt hier kant en klaar onder de bosopslag! Kappen van bos en opslagbos op de Kriekelareduinen (deels al uitgevoerd) en het instellen van een heidebeheer. Met name een robuuste open verbinding naar de Kalmthoutse heide is van belang omdat daar al een grotere populatie van de gladde slang (en andere typische heidesoorten) aanwezig is. Door ook binnen de Kriekelareduinen opslagbosjes en enkele bosvakken te kappen, ontstaat ook binnen het gebied een betere mogelijkheid tot uitwisseling voor de gladde slang. Bovendien komen er onder de opslagbosjes plaatselijk zeer goed ontwikkelde heidevegetaties voor, die zich door het verwijderen van de opslag kunnen handhaven en ontwikkelen. De reeds gerealiseerde kapvlakte tegen de Kalmthoutse heide is goed gekozen. Het is een gebied dat goed aansluit op grote stukken goed ontwikkelde heide in België, er is reliëf aanwezig en voor de variatie zijn her en der bomen gehandhaafd. De kapvlakte is erg netjes opgeleverd. Het aanbrengen van enkele houtstapels kan voor een snelle verrijking van de structuur zorgen. Zowel pal op de Nederlands-Belgische grens tegen deze kapvlakte aan, als op de Kriekelareduinen zijn recent gladde slangen gevonden, mogelijk als gevolg van het herstellen van de verbinding met de Kalmthoutse Heide!
Afbeelding 26: Goed ontwikkelde vegetatie van struikheide en pijpenstrootje met verspreide opslag van grove den op een reliëfrijke bodem op de Nederlands-Belgische grens bij de Kriekelareduinen. Foto: Jeroen van Delft
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
55
-
-
Kappen van een strook bos rond de heide en het stuifzand van de Meersche Duinen. Zo kan het gebied een robuuste stapsteen tussen de Kriekelareduinen en het Groote Meer vormen. In het aangrenzende bos zijn bovendien enkele stuifduinen aanwezig, waardoor snel een zeer geschikte uitbreiding van het leefgebied gerealiseerd kan worden. Kappen van bos ten zuidwesten van de Hoekberg. Dit moet een stapsteen worden tussen de Kriekelareduinen en het Groote en Kleine Meer.
Ontsnipperende maatregelen
-
De aanleg van brede heidebermen langs een groot aantal bospaden om goede verbindingen tussen de verschillende (potentiële) leefgebieden tot stand te brengen. Bijvoorbeeld langs de Putse Baan is kappen al voldoende, plaggen is overbodig. Na kap komt het reliëf vrij en er is al een vegetatie van struikheide met pijpenstrootje aanwezig.
Afbeelding 27: Onder dit open bos langs de Putse Baan is al veel reliëf en een aardig ontwikkelde vegetatie aanwezig. Foto: Jeroen van Delft Structuurverbetering van de heide
-
56
Kappen van alle bos tussen het Groote en Kleine Meer (recent al uitgevoerd) en het instellen van een heidebeheer. Vooralsnog is uitsluitend opslag verwijderen op de kapvlakte voldoende. De kapvlakte is zwak hellend, met enig reliëf en daarmee op termijn zeer geschikt voor de gladde slang. De vegetatie ontwikkelt zich richting een monocultuur van pijpenstrootje. Voor de gladde slang is dat geen probleem, zoals in De Peel blijkt. De kapvlakte is erg “opgeruimd” opgeleverd. Het aanbrengen van enkele houtstapels kan voor een snelle verbetering van de structuurvariatie zorgen.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
Afbeelding 28: Zicht over de grote kapvlakte tussen het Groote en Klein Meer. Foto: Jeroen van Delft Overige maatregelen
-
Omvorming landbouwpercelen. Met name de twee landbouwpercelen tussen het Kleine en Groote Meer en de Kriekelareduinen zouden omgevormd moeten worden naar een open, schrale vegetatie. De verworven percelen ten westen van het Kleine Meer liggen aan de uiterste rand van het potentieel leefgebied voor de gladde slang en zijn daarmee minder van belang. Zonodig zouden die percelen ingeplant kunnen worden, als dat het verkrijgen van toestemming voor het kappen van bos op kansrijke locaties vergemakkelijkt.
6.6.2 Maatregelen Omgeving Zundert
In dit gebied is ontsnippering van groot belang evenals vergroting van de oppervlakte geschikt leefgebied. In dit gebied hebben al de nodige grondaankopen plaatsgevonden, maar enkele cruciale percelen zijn nog in agrarisch gebruik. De verdrogingsproblematiek in dit gebied is ernstig en er zijn diverse nota’s en visies verschenen om dit probleem aan te pakken. In het kader van dit plan is dat echter minder relevant en er zal niet verder op worden ingegaan. Zowel bij Natuurmonumenten, Landgoed de Moeren en de Provincie bestaat het plan om de komende jaren de grotere heide- en hoogveenkernen en kleine restanten met elkaar te verbinden via de in te richten graslanden. In dit kerngebied van de gladde slang valt vooral het tamelijk intensieve plag- en maaibeheer op (delen Oude Buisse Heide en Lange Maten) en de intensieve begrazing (inmiddels sterk teruggebracht) op De Moeren. Juist omdat het hier om een kleine en sterk versnipperde populatie gaat, zijn dergelijke forse beheersingrepen zeer riskant voor
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
57
het duurzaam voortbestaan van de gladde slang. Bovendien worden voornamelijk de vochtige gebieden opengehouden en geplagd (meeste potenties voor de vegetatie) terwijl de hogere delen te weinig aandacht krijgen en verbossen. De gladde slang komt hierdoor in de knel. De soort houdt immers niet van extreem open en vochtig en niet van droog en verbost. Gladde slangen gebruiken vrij open droge gebiedsdelen en de wat ruigere vochtige delen. Beide typen worden door het genoemde beheer schaars. Tussen de Lange Maten enerzijds en de Moeren en Oude Buisse Heide anderzijds ligt de drukke Rucphenseweg. Onder deze weg zijn diverse faunapassages aangelegd, maar het is vooralsnog volstrekt onduidelijk of slangen van dit soort voorzieningen gebruik maken. Momenteel wordt er vanuit gegaan dat dat niet of slechts zeer zelden gebeurt. In dit plan wordt daarom niet te sterk ingezet op het verbinden van beide gebieden. Dit plan is er op gericht zowel ten noorden als ten zuiden van de Rucphenseweg een zelfstandige duurzame populatie te creëren. Om een overeenkomstige reden wordt niet ingegaan op de mogelijkheid om de Lange Maten met de Pannenhoef te verbinden. De Sprundelse Baan is een te grote barrière en tussen de Lange Maten en de grotere heidevelden van de Pannenhoef ligt nog veel dicht bos en grote stukken landbouwgrond. Er zou momenteel een grote inzet nodig zijn, met een geringe kans op succes. Op de lange termijn kan deze verbinding overwogen worden. In de Lange Maten zou dan in elk geval een florerende populatie aanwezig moeten zijn, zodat er voldoende migrerende dieren de populatie verlaten, zonder dat dat schadelijk is voor de bestaande populatie. Ook kan op de lange termijn gedacht worden aan een verbinding tussen de Oude Buisse Heide en de Rucphense Bossen.
Afbeelding 29: Zicht door een faunatunnel onder de Rucphenseweg. Foto: Arnold van Rijsewijk In het kader van dit beschermingsplan worden de volgende maatregelen als noodzakelijk voor de gladde slang beschouwd.
58
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
Figuur 5: maatregelenkaart Zundert
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
59
Kappen van bos
-
Kappen van twee stukjes opslagbos op de Oude Buisse Heide en het instellen van een heidebeheer ter vergroting van de oppervlakte heide. Ook wordt zo voorkomen dat het oostelijke deel op termijn door een strook opslag van het westelijke deel wordt geïsoleerd. Een aanwezig vennetje komt hierdoor ook opener in het landschap te liggen.
Afbeelding 31: De Oude Buisse Heide met reliëf, droge en natte delen en een gevarieerde vegetatie. Foto: Jeroen van Delft -
-
60
Kappen van bos op Wallsteyn en het instellen van een heidebeheer. Vooral ten oosten van de open heide liggen goede kansen om het aandeel heide te vergroten door het kappen en dunnen van bos. Aan de randen van de heide kan het bos stevig worden gedund zodat er meer openheid ontstaat. Op Wallsteyn is grootschalig geplagd (helft van het open gebied) op de laag gelegen delen, terwijl de hogere delen verbossen. De gladde slang raakt zo tussen de wal en het schip, waardoor het openkappen van de hogere terreindelen een hoge prioriteit heeft gekregen. Op het geplagde deel moet 90% van de jonge grove dennenopslag verwijderd worden. Kappen van opslagbosjes en het instellen van een heidebeheer op de twee smalle stroken bos en heide tussen de Oude Buisse Heide en De Moeren. Deze stroken kunnen op termijn een belangrijke rol spelen als stapsteen tussen beide gebieden, ze groeien echter in hoog tempo dicht. Het is zelfs niet uitgesloten dat op dergelijke snippers, waarvan er in de Omgeving Zundert diverse aanwezig zijn, nog gladde slangen voorkomen.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
-
-
-
-
Op het rechthoekig stuk heide ten zuiden van de Oude Buisse Heide is tenminste een derde deel van de oude struikheide in één keer gemaaid. Dat is te veel en in dit stuk moet zeker de komende 15 jaar dan ook uitsluitend nog opslag verwijderd worden. De bosrand tegen dit heideveld kan structuurrijker gemaakt worden. Omdat dit stuk geïsoleerd ligt van de Oude Buisse Heide door de Buntweg, heeft het voor de gladde slang een wat lagere prioriteit. De soort zou er echter, gezien het aanwezige biotoop, aanwezig kunnen zijn. Kappen van opslagbos op stuk heide ten westen van De Moeren en het instellen van een heidebeheer. Ook dit stuk is zwaar verbost. Openkappen verhoging in het bos ten westen van De Moeren en het instellen van een heidebeheer. Dit is een ideale structuur in het landschap voor de gladde slang en het kan een kleine stapsteen zijn. Openkappen twee stukken heide ten zuiden van De Moeren en het instellen van een heidebeheer. Kappen van twee stukjes bos in de Moeren en het instellen van een heidebeheer. In het westelijke te kappen bosvak is reliëf aanwezig en het is daarmee zeer geschikt voor de gladde slang. Door het kappen van het oostelijke stukje bos ontstaat een meer aaneengesloten open gebied in De Moeren. Beide stukken liggen vlakbij de nu bekende kern van de verspreiding van de gladde slang in Omgeving Zundert en kunnen daardoor snel bijdragen aan het verder uitgroeien van deze populatie. Kappen van opslagbos in twee stukken van de Lange Maten en het instellen van een heidebeheer. In het noordelijke deel kunnen kleine stukken aan de rand van het gebied gekapt worden. Het zuidelijke stuk is zwaar verbost en hier moet 90% van het bos verwijderd worden. De ondergroei voldoet vervolgens direct aan de biotoopeisen van de gladde slang.
Ontsnipperende maatregelen
-
-
Omvorming landbouwpercelen. Het gebied is erg versnipperd en veel heideterreinen hebben een geringe oppervlakte. De verwerving en omvorming van landbouwgronden is dan ook cruciaal voor het duurzaam behoud van de gladde slang. Met name de landbouwpercelen tussen de Oude Buisse Heide en De Moeren zijn bijzonder belangrijk. De inrichting van deze percelen loopt ernstige vertraging op. De Landinrichting Zundert en de kavelruil die daar uit moet volgen verlopen te traag. Ook verwerving en inrichting van de percelen tussen de verschillende delen van de Lange Maten is belangrijk. De percelen dienen omgevormd te worden naar een open, schrale vegetatie. Indien agrarische gronden worden aangekocht buiten deze nu nog zwakke schakels tussen de verschillende terreindelen, kan overwogen worden die wel in te planten met bos, als dat het verkrijgen van toestemming voor het kappen van bos op kansrijke locaties voor de gladde slang vergemakkelijkt.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
61
Afbeelding 32: Zicht vanaf de Oude Buisse Heide op een heiderestant ten noorden daarvan. Het tussenliggende grasland moet op termijn een migratieroute voor de gladde slang worden. Foto: Jeroen van Delft -
-
De aanleg van zomen en mantels langs een grote lengte aan bosranden om goede verbindingen tussen de verschillende (potentiële) leefgebieden tot stand te brengen. De aanleg van brede heidebermen langs enkele bospaden om goede verbindingen tussen de verschillende (potentiële) leefgebieden tot stand te brengen. Aanleg van houtwallen (hakhout van voornamelijk eik en berk) in combinatie met ruigtestroken op enkele plekken door de Eldersche gronden om de verbinding tussen de Oude Buisse Heide en De Moeren versneld tot stand te brengen. De doelstelling is de graslanden te ontwikkelen richting heide en heischraalgrasland, maar totdat dat gerealiseerd is, zouden houtwallen de migratiemogelijkheden voor de gladde slang sterk verbeteren. Aanleg van een houtwal (hakhout van voornamelijk eik en berk) in combinatie met een ruigtestrook aan de noordwestzijde van de Lange Maten om de verbinding tussen de verschillende delen van dit gebied versneld tot stand te brengen.
Structuurverbetering van de heide
-
62
Op de Oude Buisse Heide is een plek van meer dan 50 bij 50 meter in de oude heide gemaaid nabij de vindplaats van de gladde slang. Ook elders in het terrein liggen vrij recente maai- en plagplekken. Het beheer is de laatste jaren dusdanig intensief geweest, dat het voor de gladde slang noodzakelijk is dat er tenminste 15 jaar lang alleen nog maar opslag verwijderd/gekapt wordt in het gebied. Er zijn wel nog oudere, ideale heidevegetaties aanwezig in het gebied. De wal van gekapte berken op de Oude Buisse Heide is een goed voorbeeld voor andere houtstapels voor de gladde slang. De wal bevat zowel dik hout als takken en ligt tegen structuurrijke en reliëfrijke heide aan.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
Afbeelding 33: De wal van gekapte berken op de Oude Buisse Heide. Foto: Jeroen van Delft -
-
Om de structuurvariatie op het grote geplagde stuk van Wallsteyn in korte tijd enigszins te herstellen, kunnen enkele houtstapels tegen de niet-geplagde vegetatie worden gelegd. Behalve kappen en met enige regelmaat opslag verwijderen, moet het terrein zeker zo’n 15 jaar onaangeroerd blijven. Het grote stuk van de Lange Maten heeft plaatselijk een zeer geschikt reliëf en een zeer geschikte vegetatie voor de gladde slang. Het gebied is echter te “steriel”. Plaatselijk kan wat meer opslag getolereerd worden en mag meer dood hout in het terrein aanwezig zijn. Er zouden vijf houtstapels van vijf bij vijf meter met dik stamhout en takken aangebracht kunnen worden om de structuurvariatie te vergroten. De nog aanwezige pijpenstrovegetaties moeten gehandhaafd blijven. Door grootschalig plaggen in het verleden zijn er terreindelen met grote oppervlakten eenvormige struikheide, waarin nu weer grootschalig gemaaid is (circa 0,75 – 1 hectare aaneengesloten). In het noordelijke deel van het grote stuk van de Lange Maten moet zeker 15 jaar niet meer geplagd of gemaaid worden. Op die manier komen delen van de struikheide in het natuurlijke vervalstadium terecht dat voor de gladde slang en veel andere soorten erg waardevol is. In het zuidelijk deel leveren de plagplekken een interessante vegetatie op (met onder andere dop- en struikheide, snavelbies, zonnedauw en pijpenstro). In dit deel kunnen nog enkele plagplekken worden gemaakt. De plagplekken moeten wel steeds kleinschalig en gefaseerd worden aangelegd. De vergrassing die hier met plaggen wordt tegengaan vormt overigens voor de gladde slang hoogstwaarschijnlijk geen probleem.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
63
Afbeelding 34: Oude struikheide in het vervalstadium is van grote waarde voor reptielen. Foto: Arnold van Rijsewijk
Afbeelding 35: Eenvormige struikheidevegetaties, hier op de Lange Maten, hebben nauwelijks waarde voor reptielen. Foto: Jeroen van Delft
64
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
Afbeelding 36: Oude pijpenstrovegetatie in de Lange Maten, geschikt leefgebied voor de gladde slang. Foto: Arnold van Rijsewijk Overige maatregelen
-
In De Moeren is, onder andere in verband met het voorkomen van de gladde slang, de begrazing geëxtensiveerd van 15 koeien op circa 40 hectare hei naar 2 koeien met 2 kalveren. Dit betekent voor de gladde slang een zeer belangrijke en goede bijstelling van het beheer. Ook in de weilanden op het landgoed wordt gestreefd naar een minder intensieve begrazing. Dit alles heeft als consequentie dat de opbrengst van de begrazing grotendeels wegvalt en dat de beheerder andere beheersmaatregelen moet nemen die (meer) geld kosten.
Afbeelding 37: Te veel koeien in De Moeren in 2003. Foto: Arnold van Rijsewijk
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
65
6.6.3 Maatregelen De Kempen
In dit gebied is het verbeteren van de verbindingen tussen de verschillende leefgebieden van groot belang, omdat de drie grote kerngebieden voor de gladde slang (Reuselse Moeren, Carterheide en Stevensbergen) grotendeels van elkaar geïsoleerd geraakt zijn. Er zijn al de nodige kapwerkzaamheden uitgevoerd en in gang gezet en er zijn gronden verworven die het mogelijk maken verbindingen te versterken. Dit is geheel in lijn met het natuurgebiedsplan voor deze regio. Doordat de eigendomssituatie relatief versnipperd is (Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, diverse gemeenten) is goed overleg nodig om verbindingszones ook werkelijk op elkaar aan te laten sluiten. Dergelijk overleg heeft de afgelopen jaren al naar ieders tevredenheid plaatsgevonden en dient gecontinueerd te worden. De verbindingen met aangrenzende Belgische populaties zijn slecht. In dit plan zijn structuren opgenomen die een goede verbinding richting België vormen. Door overleg met Belgische beheerders kan de effectiviteit nog sterk worden verbeterd. Aan de Belgische kant van de grens groeien de brede bosdreven ook dicht. De stroken net buiten het raster van de Cartierheide dienen halfopen te blijven. Het struweel vormt een mooie geleidelijke overgang van bos naar heide, maar moet niet de overhand krijgen. Met enige regelmaat wat opslag kappen volstaat hier. Een gefaseerd maaibeheer is van belang langs akkers, waterlopen en rasters. In het verleden zijn er meerdere malen gladde slangen doodgemaaid bij het maaien van vegetatie bij schrikdraad. Fasering vormt een verbetering, maar ook maaien bij ongunstig weer voor gladde slangen (zeer warm of zeer nat), of na 1 november zijn mogelijkheden om dit te voorkomen. In het kader van dit beschermingsplan worden de volgende maatregelen als noodzakelijk voor de gladde slang beschouwd.
66
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
Figuur 6a: maatregelenkaart Kempen west
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
67
Figuur 6b: maatregelenkaart Kempen oost
68
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
Kappen van bos
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Vergroten heiderestant tegen de westelijke rand van de Groote Cirkel door kappen van bos en het instellen van een heidebeheer. Dan kan het gebied een kleine stapsteen tussen de Reuselse Moeren en de Cartierheide vormen. Kappen bosvakken ten noorden van de Groote Cirkel en het instellen van een heidebeheer. Zo kan het gebied een stapsteen tussen de Reuselse Moeren en de Cartierheide vormen. Kappen bos rondom de Kroonvennen en het instellen van een heidebeheer. Zo kan het gebied een stapsteen tussen de Reuselse Moeren en de Cartierheide vormen. Het vrijkappen van de venoevers komt overigens ook veel andere dier- en plantensoorten van vennen ten goede. Kappen bosvakken tussen de Kroonvennen en de A67 en het instellen van een heidebeheer. Dan kan het gebied een stapsteen tussen de Reuselse Moeren en de Cartierheide vormen. Kappen bosvakken in het Dal van de Goorloop en het instellen van een heidebeheer. Naast een floristisch zeer kansrijk gebied, liggen hier ook voor de gladde slang uitstekende kansen. Het is wel zaak de hogere stuifduinen die tegen het dal van de Goorloop liggen mee open te kappen. Anders is vrijwel het gehele open gebied erg vochtig en daarmee minder geschikt voor de gladde slang. Als het op deze wijze wordt uitgevoerd kan het Dal van de Goorloop vanwege zijn kwaliteit en oppervlakte uitgroeien tot een kerngebied voor de gladde slang. Op twee plaatsen kappen van bosvakken tussen het Dal van de Goorloop en de Cartierheide (reeds uitgevoerd) en het instellen van een heidebeheer. Zij vormen stapstenen tussen beide gebieden. Kappen van bos in zuidoosthoek van de Cartierheide en het instellen van een heidebeheer. Dit vergroot de oppervlakte aaneengesloten heide in dit gebied. Deze maatregel is reeds gepland door Staatsbosbeheer en betekent ook een verbetering voor de gladde slang. Kappen van bos ten westen van Witrijt en het instellen van een heidebeheer. Zo kan het gebied een stapsteen tussen de Cartierheide en de Stevensbergen vormen. Door de aanwezigheid van een gordel met stuifduintjes is het gebied bijzonder geschikt om omgevormd te worden naar leefgebied voor de gladde slang. Kappen van bosvakken ten westen van De Holle Witrijt en het instellen van een heidebeheer. Zo kan het gebied een stapsteen tussen de Cartierheide en de Stevensbergen vormen. De Postelse Weg ten zuiden van de Witrijt is niet bijzonder druk waardoor slangen een reële kans maken om de weg hier te passeren. Op twee plaatsen kappen van bosvakken op de Postelsche Heide ten oosten van De Holle Witrijt en het instellen van een heidebeheer. Dan kan het gebied een stapsteen tussen de Cartierheide en de Stevensbergen vormen. De aanwezige stuifduinen lenen zich daar erg goed voor. Nu de graslanden van de Weijerkens niet meer in agrarisch gebruik zijn, is de kans reëel dat de gladde slang zich na het kappen van de bosvakken vrij snel kan vestigen vanuit de Stevensbergen / Bergeijkse Stukken. Kappen van de bosopslag aan weerszijde van de Lindendreef / St. Gerardusweg ten westen van beide huizen en het instellen van een heidebeheer. Dit gebied is een belangrijke schakel tussen de Cartierheide en de Stevensbergen. De gladde slang is er aanwezig en kan de verharde weg waarschijnlijk wel passeren.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
69
-
-
-
-
-
-
Kappen van enkele bosvakken op de Bergeijkse Stukken en het instellen van een heidebeheer. De gladde slang is hier nog aanwezig, maar delen van het gebied groeien snel dicht. Het vormt een stapsteen tussen de Stevensbergen en de Cartierheide. Kappen opslagbos op de Stevensbergen (deels al uitgevoerd) en het instellen van een heidebeheer. De Stevensbergen en omgeving vormen een kerngebied voor de gladde slang in de Kempen. Natuurmonumenten heeft op haar deel al veel bos verwijderd. De Bosgroep wil voor het deel van de gemeente Bergeijk een vergelijkbaar beheer doorvoeren, wat gunstig is voor de gladde slang en andere aanwezige heidesoorten zoals jeneverbes, nachtzwaluw en veldkrekel. De particuliere eigenaar van een kwart van de Stevensbergen zou open staan voor kapbeheer op zijn grond. Overleg is noodzakelijk. Vergroten van de heide in het Riebos door middel van het kappen van bos. Mogelijk is de gladde slang hier al aanwezig, anders kan het gebied op termijn gekoloniseerd worden. Op twee plaatsen kappen van bosvakken tussen de Stevensbergen en de Bosscher Weijer en het instellen van een heidebeheer. Dan kan het gebied een stapsteen tussen de Stevensbergen en het Venakkerbos vormen. De aanwezige stuifduinen lenen zich daar bijzonder goed voor. Openkappen van het heiderestant aan de noordrand van het Venakkerbos. Waarschijnlijk is de gladde slang er aanwezig en het gebiedje vormt daarmee een belangrijke stapsteen tussen de Stevensbergen en het Venakkerbos. Op twee plaatsen kappen van bosvakken in het Venakkerbos en het instellen van een heidebeheer. Alleen op die manier kan het gebied een stapsteen tussen de Stevensbergen / Venakkerbos en de populatie op de Belgische Blekerheide vormen.
Ontsnipperende maatregelen
-
-
70
Aanleg van een houtwal in combinatie met een ruigtestrook ten oosten van de Reuselse Moeren tussen de Postelse Dijk en de bossen van de Groote Cirkel. Dit vergroot de kans dat er op termijn weer uitwisseling plaats gaat vinden tussen de slangen van de Reuselse Moeren en die van de Cartierheide. De aanleg van brede heidebermen langs een groot aantal bospaden om goede verbindingen tussen de verschillende (potentiële) leefgebieden tot stand te brengen.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
Afbeelding 38: Opengekapte bosdreef ten zuiden van de Cartierheide. Aan beide kanten van het pad is een strook van 15 meter breed gekapt. Foto: Jeroen van Delft -
De aanleg van zomen en mantels langs een grote lengte aan bosranden om goede verbindingen tussen de verschillende (potentiële) leefgebieden tot stand te brengen. Omvorming landbouwpercelen. Met name de landbouwpercelen van De Holle Witrijt, Weijerkens en Bosscher Weijer zijn cruciale “missing links” tussen de verschillende kerngebieden van de gladde slang in de Kempen. Deels zijn deze percelen reeds verworven, andere staan op de nominatie om aangekocht te worden. Ze zouden omgevormd moeten worden naar een open, schrale vegetatie. Indien agrarische gronden worden aangekocht buiten deze nu nog zwakke schakels, kan overwogen worden die wel in te planten met bos, als dat het verkrijgen van toestemming tot het kappen van bos op kansrijke locaties vergemakkelijkt.
Structuurverbetering van de heide
-
Niet van toepassing
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
71
Afbeelding 39: Oud, open naaldbos tegen de Nederlands-Belgische grens in de Kempen. Waarschijnlijk nu al geschikt voor de gladde slang. Na kappen hoeft er niet geplagd te worden en de kans op een explosie van opslag is gering. Een struiklaag ontbreekt geheel. Foto: Jeroen van Delft Overige maatregelen
-
-
-
72
Uitbreiden plagselwal Reuselse Moeren. De hier aanwezige plagselwal is van groot belang voor de gladde slang en zal worden uitgebreid en vrij worden gehouden van een teveel aan opslag. Bosverjonging wordt met name op de Bergeijkse Stukken en omgeving uitgevoerd (deels al uitgevoerd). Zoals elders beschreven verbetert dit mogelijk de voedselsituatie voor de gladde slang en zorgt het waarschijnlijk voor enige verbetering van zijn leefgebied. Bosverjonging levert echter geen wezenlijke bijdrage aan het duurzaam in stand houden van de gladde slang. Robuuste verbinding, maar liefst een ecoduct over de A67. De A67 vormt momenteel een onoverkomelijke barrière tussen de westelijke en oostelijke leefgebieden van de gladde slang in de Kempen. De duiker waardoor de Goorloop onder de A67 door stroomt heeft voor reptielen in elk geval geen enkele waarde. Via het viaduct bij de Palts steken waarschijnlijk af en toe slangen de snelweg over, zoals de vondst van twee dode exemplaren op het viaduct aannemelijk maakt. Er zijn daarom aanbevelingen gedaan om de omgeving van dit viaduct aantrekkelijker voor gladde slangen te maken door bermen verder open te kappen. Er is hier al plaatselijk een fraaie struikheidevegetatie aanwezig. Het viaduct over de A67 bij de Palts zou met een smalle stobbenwal veel beter passeerbaar gemaakt kunnen worden voor de gladde slang en tal van andere kleine diersoorten. Een robuuste verbinding, bestaande uit een ecoduct, wat meer naar het zuiden heeft echter de voorkeur. Door het openkappen van het Dal van de Goorloop en de kapvlakte ten westen van de snelweg liggen er dan aan beide zijden van de weg grote, geschikte terreinen, wat bij de Palts niet te realiseren is. De aanleg van een ecoduct ter plaatse is helaas niet voorzien in het Meerjarenprogramma Ontsnippering. Daarin is wel sprake van een serie tunnels waaronder ook een grote tunnel. Indien daarin stobben of een takkenwal wordt aangebracht, zou de gladde slang er misschien gebruik van kunnen maken. De kans dat de soort
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
een kale tunnel van tientallen meters lang passeert, is niet groot. Het niet opnemen van een ecoduct ter plaatse, verdient dan ook met klem heroverweging.
Afbeelding 40: Landschap van de Cartierheide. In de jaren negentig volledig overbegraasd, nu goed hersteld. Foto: Jeroen van Delft 6.6.4 Maatregelen De Peel
In dit gebied is vooral in de Deurnese Peel het verbeteren van de verbindingen tussen de verschillende deelgebieden van groot belang, evenals het herstellen van wat meer openheid in het terrein. De beide grote Brabantse Peelgebieden zijn dusdanig van elkaar geïsoleerd dat herstel van de verbinding binnen dit plan als onrealistisch wordt beschouwd. Enkele kleinere Peelrestanten zijn ook buiten beschouwing gelaten. De Heitraksche Peel is grotendeels dichtgegroeid met adelaarsvaren en een ander deel is verbost. Er zijn geen waarnemingen van de gladde slang bekend. Om die redenen worden beheersmaatregelen niet nodig geacht. De Bult ligt zo’n zes kilometer ten noorden van de Deurnese Peel. Het gebied is minder geschikt voor de gladde slang dan het Zinkske (mond. med. Piet Zegers) en er zijn geen waarnemingen van bekend. Om er te komen zou een slang vanaf de Deurnese Peel meerdere verharde wegen, het spoor en een kanaal moeten oversteken. Vervolgens moet dan een zes kilometer lange strook dicht loofbos gevolgd worden. Inrichtingsmaatregelen om het mogelijk te maken zijn kostbaar, de karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle bosstrook langs het Peelkanaal zou ingrijpend omgevormd moeten worden en in het intensieve landbouwgebied grenzend aan deze strook zouden enkele stapstenen van meerdere hectares gerealiseerd moeten worden. Dit alles is niet realistisch.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
73
De recente verwerving van landbouwgronden rondom de Peel biedt goede kansen om ook daar schrale vegetatietypen te ontwikkelen, die op termijn geschikt kunnen worden voor de gladde slang. De reservaten zijn groot genoeg voor het duurzaam voortbestaan van een populatie gladde slangen en de verworven landbouwgronden dragen niet direct bij aan een betere verbinding tussen deelgebieden, zoals dat in Omgeving Zundert en De Kempen wel het geval is. Daarom wordt er hier niet verder op ingegaan. Door de herinrichting van verworven landbouwgronden tussen de Deurnese Peel en de Limburgse Mariapeel wil Staatsbosbeheer de verbinding tussen beide gebieden versterken. Voor de gladde slang vormt de er tussen gelegen Soemeersingel en de Helenavaart een barrière. Volgens Peter Keijsers (mond. med.) worden er echter regelmatig in de bermen langs deze weg en het kanaal slangen gezien. Het kanaal is waarschijnlijk door een gladde slang zwemmend over te steken. Te steile en beschoeide oevers vormen wellicht een probleem, maar verwacht wordt dat ze er via overhangende vegetatie en minder goed onderhouden oeverdelen toch uit kunnen kruipen. Ook zijn er veel brugjes over het kanaal. Bij onderhoud aan het kanaal dienen de oevers geoptimaliseerd te worden voor het aan land komen van kleine diersoorten zoals de gladde slang. Van veel Peelrestanten en aangrenzende gebieden ten noorden van de Deurnese Peel zijn incidentele oudere vondsten of geruchten bekend, of lijkt het biotoop geschikt voor de gladde slang. Indien uit onderzoek blijkt dat de soort er nog voorkomt, dienen beheersmaatregelen zoals in dit beschermingsplan uiteengezet, te worden uitgevoerd. Het gaat om Vliegbasis de Peel (grotendeels Limburg), De Bult, Heidsche Peel (Limburg), Paardekop (Limburg) en de oostzijde van de Stippelberg.
Afbeelding 41: Geschikte, maar sterk verboste wegberm aan de rand van de Deurnese Peel (Leegveld). Foto: Jeroen van Delft In het kader van dit beschermingsplan worden de volgende maatregelen als noodzakelijk voor de gladde slang beschouwd.
74
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
Figuur 7a: maatregelenkaart Grote Peel
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
75
Figuur 7b: maatregelenkaart Deurnese Peel
76
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
Kappen van bos
-
-
-
Kappen van bos in het Peelrestant ten noordoosten van de N279 en instellen van een heidebeheer. Er zijn hier geen meldingen van gladde slangen, maar het gebied ziet er goed uit. Vanuit het voorzorgsbeginsel is het verder openmaken van dit gebied toch zinnig. Het bos in de kern van het gebied dient gekapt te worden. Vooral het walletje aan de Tureluurweg moet opengehouden worden. Creëren van een geleidelijkere overgang van het bos aan de westrand van het Peelrestant ten noordoosten van de N279 naar het open landbouwgebied. Kappen van bos op twee plaatsen in het noordelijke deel van de Deurnese Peel. Daardoor worden de open delen in het noorden van het gebied en die in het centrale deel beter met elkaar verbonden. Kappen van bos in het zuidelijk deel van de Deurnese Peel en het instellen van een heidebeheer. Deze kapvlakte vormt een stapsteen tussen het centrale en zuidelijke open deel van de Deurnese Peel.
Ontsnipperende maatregelen
-
-
-
Aanleg van brede open bermen langs enkele Peelbanen door het centrale deel van de Groote Peel. Dit vergemakkelijkt de migratie voor de gladde slang tussen het noordelijke en zuidelijke deel van het gebied. Het openkappen van een reeks verboste Peelbanen in de Deurnese Peel. Deze stroken zijn belangrijke verbindingszones, maar ook leefgebied. Door dergelijke stroken aan te leggen langs (het verlengde van) de Eikenlaan ontstaat een lang lint van geschikt leefgebied, dat ook nog eens de grote open gebieden met elkaar verbindt. Het openkappen van de hogere structuren in de Peel biedt tegenwicht tegen het verdwijnen van laaggelegen leefgebied ten gevolge van de vernattingsmaatregelen. De aanleg van zomen en mantels langs een grote lengte aan bosranden om goede verbindingen tussen de verschillende delen van de Deurnese Peel tot stand te brengen en een geleidelijkere overgang te krijgen naar het grootschalige open landbouwgebied. Ook hierbij gaat het vaak om hoger gelegen terreindelen die zeer geschikt zijn voor de gladde slang.
Structuurverbetering van de heide
-
-
-
De begrazing in de Groote Peel lijkt goed uit te pakken voor de gladde slang. Enige extensivering kan overwogen worden, om nog iets meer variatie in de vegetatie te krijgen. In het Zinkske zouden gladde slangen voorkomen (Keijsers & Lenders, 2005, niet in RAVON-bestand aanwezig). De vegetatie is er behoorlijk ontwikkeld. De begrazingsdruk is echter iets te hoog waardoor er relatief veel open, strooiselloze bodem aanwezig is tussen de heide en grassen. Pijpenstrootje groeit niet uit tot grote pollen. Er is nauwelijks opslag aanwezig en van alle bomen zijn de onderste takken afgevreten. De veedichtheid iets terugbrengen is een goede optie, maar het is wellicht beter om de begrazing enkele jaren te staken en het effect goed te volgen. Zeker de iets reliëfrijkere oosthoek moet duurzaam open worden gehouden. Het Zinkske maakt een erg steriele, opgeruimde indruk. Er is nauwelijks dood hout aanwezig. Enkele flinke hopen stammen en takken op de overgangen van bos naar heide kunnen hier de structuurrijkdom verhogen.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
77
Afbeelding 42: Het Zinkske oogt wat te steriel en de begrazingsdruk is aan de hoge kant. Foto: Jeroen van Delft Overige maatregelen
-
Vernatting moet altijd geleidelijk gebeuren en niet in de winter worden ingezet om het onderlopen van overwinteringsplekken te voorkomen. Aanpassing van het maaibeheer is plaatselijk noodzakelijk. Langs een aantal extensief gebruikte gemeentelijke wegen zoals de Eikenlaan en de Leegveldweg (gemeente Deurne) wordt gemaaid op het moment dat er nog gladde slangen en hun jongen in de bermen aanwezig zijn (augustus-september). Hierbij worden regelmatig dieren doodgemaaid. Fasering vormt een verbetering, maar ook maaien bij ongunstig weer voor gladde slangen (zeer warm of zeer nat), of na 1 november zijn mogelijkheden om dit te voorkomen. Staatsbosbeheer maait na 15 oktober, wat een flinke verbetering is ten opzichte van de vroegere maaidata. Wanneer na 1 november wordt gemaaid is dat nog beter. Maaien in oktober levert nog een gevaar op voor de dieren die zich bij de overwinteringsplekken verzamelen. De overwinteringsplekken bevinden zich waarschijnlijk voor een belangrijk deel juist op de te maaien Peelbanen.
6.7 Boswet In dit beschermingsplan worden een aantal tamelijk ingrijpende maatregelen voorgesteld om de gladde slang in Noord-Brabant duurzaam te behouden. Deze maatregelen zijn echter noodzakelijk en een groot aantal andere prioritaire diersoorten profiteert er van mee. Een van de grootste knelpunten om deze maatregelen uit te kunnen voeren vormt wellicht de Boswet. Het vellen van bos moet in de nabijheid (of elders) worden gecompenseerd door het planten van nieuw bos of er moet vrijstelling van de herplantplicht worden verkregen. De zogenaamde Nota Open Bos (Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 1992) maakt echter een uitzondering voor terreinen die bij de opname van de Derde bosstatistiek 1964-1968 nog als open natuurterrein zijn gekarteerd, maar vervolgens spontaan zijn verbost tot open of gesloten bos. In Nederland gaat het daarbij om 26.500 hectare (!) en ook in Noord-Brabant komt dit op grote schaal voor (van Delft & Kuenen, 1998). Ook de Provincie Noord-Brabant hanteert de vrijstellingsmogelijkheden uit deze Nota (mond. med. dhr. H. Kars, Provincie Noord-Brabant).
78
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
Bij het verkrijgen van vrijstelling van de herplantplicht kan de Provincie Noord-Brabant een voortrekkersrol in het kader van dit beschermingsplan spelen. Zo zou overwogen kunnen worden om alle te kappen bosvakken in één grote, goed onderbouwde aanvraag en ondersteund door alle terreinbeheerders, bij het Ministerie van LNV in te dienen. Naast het aanvragen van een vrijstelling van de herplantplicht is het op sommige plaatsen ook mogelijk om compensatie uit te voeren op verworven landbouwgronden. Zoals elders in dit plan uiteengezet, dienen een aantal van deze percelen open te blijven. Voor sommige andere percelen geldt dat niet, of ze zijn zo groot dat delen beplant kunnen worden met bos. De provincie Utrecht heeft onlangs, in het kader van heideherstel op de Utrechtse Heuvelrug, met succes ontheffing van de herplantplicht voor 350 hectare te kappen bos gekregen. Dit gebeurde op grond van artikel 6 tweede lid van de Boswet, waarbij tegelijkertijd aan de Minister is gevraagd om gemachtigd te worden de ontheffing op naam te zetten van de eigenaren die in aanmerking komen voor de omvorming naar heide, overeenkomstig de provinciale Notitie heideherstel. Met de verkregen ontheffing (juli 2005) worden alle partijen gelijkgesteld met Staatsbosbeheer, die reeds over een dergelijke ontheffing beschikt (Geerdes & van Arkel 2005). Deze ontheffingsverlening aan de provincie Utrecht biedt wellicht zeer goede aanknopingspunten voor een Brabants verzoek. 6.8 Meeprofiterende soorten De gladde slang is een kritische soort van heide en hoogveen. De soort is weinig mobiel en komt in lage dichtheden voor. Hij is sterk warmtebehoeftig. Door deze factoren verlangt hij een grote oppervlakte open leefgebied met een relatief schrale, open vegetatie met een hoge structuurrijkdom. Er zijn veel meer zeldzame en bedreigde soorten afhankelijk van deze factoren. Veel van die soorten zullen dan ook profiteren van maatregelen die voor de gladde slang genomen worden. Dat de heide onder druk staat blijkt ook uit het feit dat bijvoorbeeld 76% van de karakteristieke vaatplanten en 69% van de karakteristieke bijen van droge heide op de Rode Lijst staat (Odé et al., 2001; Peeters et al., 2001; Peeters & Reemer, 2003). In de Brabantse leefgebieden van de gladde slang zullen onder andere de volgende soorten kunnen profiteren van de voorgestelde maatregelen. Vlinders
Heideblauwtje Bruine eikenpage Bont dikkopje Spiegeldikkopje Sprinkhanen en krekels
Moerassprinkhaan Veldkrekel
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
79
Vogels
Nachtzwaluw Geelgors Boomleeuwerik Roodborsttapuit Wespendief Reptielen en amfibieën
Levendbarende hagedis Hazelworm Heikikker Poelkikker Vinpootsalamander 6.9 Ecologische begeleiding en studiebijeenkomsten In de gesprekken met de verschillende terreinbeheerders kwamen twee zaken herhaaldelijk naar voren. Men stelt gezamenlijke veldbezoeken waarbij kennisuitwisseling plaatsvindt, zoals dat in de Kempen en Omgeving Zundert al vaker gedaan is, zeer op prijs. Ook wil men dat beheersplannen op papier beoordeeld worden door een deskundige en krijgt men graag adviezen rondom de uitvoering in het veld. Het voorstel is daarom om jaarlijks gedurende een dag een leefgebied van de gladde slang in Noord-Brabant te bezoeken. Er kan dan nieuws rondom de soort en het beheer worden uitgewisseld. In het veld kunnen vervolgens getroffen maatregelen en plekken waar beheer uitgevoerd zal gaan worden, worden bezocht. Ter plekke kan de ingreep worden bediscussieerd. Veel beheerders willen graag aan zo’n jaarlijkse dag deelnemen en ook medewerkers van Waterschappen en collega’s uit aangrenzend België (er bestaan al contacten) kunnen worden uitgenodigd. Ook bij de Provincie bestaat animo om in een dergelijk gezelschap de situatie van de gladde slang in het veld te gaan bekijken. Daarnaast zou het RAVON mogelijk gemaakt kunnen worden om een bepaald aantal dagen per jaar te adviseren rondom de uitvoering van dit beschermingsplan. Waar nodig kan dan in het veld advies gegeven worden, kunnen uitvoeringsplannen worden doorgelezen of kan een lezing worden gegeven. Hiervoor stellen we een strippenkaartidee voor. De provincie of beheerders kopen een aantal adviesuren in bij RAVON en zij worden als ze vragen hebben dan snel en op maat geholpen. Een strippenkaart met 20 adviesuren kost € 1500,-. Tot slot zou een algemene folder over de gladde slang, zijn leefgebied en het terreinbeheer voor recreanten, gemeenten en uitvoerders van beheersmaatregelen handig zijn. 6.10 Monitoring De maatregelen die in dit plan worden voorgesteld worden ondersteund door alle terreinbeheerders in het leefgebied van de gladde slang en door de Provincie. Zij willen er voortvarend mee aan de slag gaan. De monitoring van dit plan dient om vast te stellen of alle geplande maatregelen inderdaad worden uitgevoerd, hoe de terreindelen waarin maatregelen worden voorgesteld zich ontwikkelen en hoe de gladde slang daarvan profiteert.
80
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
Het monitoringsprogramma bestaat uit de volgende deelonderzoeken: Terreinbezoeken en rapportage daarover ter controle van de uitvoering van voorgestelde maatregelen en overleg met beheerders daarover. Knelpunten in de uitvoering kunnen vervolgens in samenspraak met beheerders en provincie worden opgelost. Terreinbezoeken en rapportage daarover ter beoordeling van de ontwikkeling van terreindelen waar het voorgestelde beheer is uitgevoerd. Eventuele “gebreken” kunnen vervolgens in samenspraak met beheerders en provincie worden opgelost. Inventarisatie en/of monitoring van de gladde slang. Door de verborgen levenswijze is dat haast onmogelijk vlakdekkend uit te voeren. Voorgesteld wordt om enkele veel voorgestelde maatregelen (bijvoorbeeld opengekapte bermen langs bospaden, kapvlakten) steekproefsgewijs te monitoren. Naast deze monitoring die direct met de voorstellen in dit plan samenhangt, is het zeer zinnig om ook twee andere onderzoeken op te starten. 1 Inventarisatie van enkele terreindelen waar momenteel geen waarnemingen van bekend zijn, maar waar de aanwezigheid van de gladde slang wel wordt verwacht. Dit geldt voor veel kleinere heide- en hoogveenrestanten rondom de kerngebieden. Als vastgesteld is dat de gladde slang er voorkomt kan in het beheer veel beter met deze soort rekening worden gehouden. In het kerngebied Omgeving Ossendrecht is het niet duidelijk in welke mate de gladde slang in dit uitgestrekte bos- en heidegebied voorkomt. De vele kleine en grotere heidegebieden bieden hier volop mogelijkheden voor de soort. Het kerngebied Omgeving Zundert ligt in een hele reeks van natuurgebieden en door landbouwgronden gescheiden heidesnippers, die niet goed onderzocht zijn. Het is niet uit te sluiten dat de gladde slang hier een ruimere verspreiding heeft dan tot nu toe bekend is. De bosgebieden in kerngebied De Kempen zijn zeer uitgestrekt. De vroegere waarnemingen laten een verspreiding over meer uurhokken zien. Mogelijk is dat nog zo. Nog bijna jaarlijks worden hier nieuwe kilometerhokken ontdekt en de verwachting is dat de soort er nog altijd op nieuwe vindplaatsen gevonden kan worden. Het kerngebied De Peel en omgeving omvat de nodige plekken die een geschikt leefgebied voor de gladde slang kunnen vormen, maar waar de soort nooit is vastgesteld. Dat geldt zowel binnen de Groote en Deurnese Peel alsook in de kleinere stukken heide en hoogveen die versnipperd rondom de beide natuurgebieden liggen. Van veel Peelrestanten en aangrenzende gebieden ten noorden van de Deurnese Peel zijn incidentele oudere vondsten of geruchten bekend, of lijkt het biotoop geschikt voor de gladde slang. Indien uit onderzoek blijkt dat de soort er nog voorkomt, dienen beheersmaatregelen, zoals in dit beschermingsplan uiteengezet, te worden uitgevoerd. Het gaat om Vliegbasis de Peel (meerdere onbevestigde geruchten, grotendeels Limburg), De Bult (Noord-Brabant), Heidsche Peel (één waarneming 1988, Limburg), Paardekop (één recente vondst, Limburg) en de oostzijde van de Stippelberg (Noord-Brabant). 2 Inventarisatie van een aantal gebieden waar de soort vroeger voorkwam en mogelijk nog steeds en de inventarisatie van enkele gebieden waarvan geruchten bekend zijn over het voorkomen van de gladde slang. Dat dergelijke verhalen werkelijk op de
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
81
aanwezigheid van de gladde slang kunnen wijzen, bewijzen de vele vondsten van gladde slangen rondom de Stevensbergen, naar aanleiding van enkele geruchten over het voorkomen van slangen aldaar (van Delft, 1998a). Een nader te onderzoeken gebied, dat niet direct een relatie heeft met een kerngebied van de gladde slang, betreft de omgeving van Budel en Budel-Dorplein. Hier bevinden zich kleine en grote gebieden met bossen en droge heide zoals de Budeler Bergen, Loozerheide, Boshoverheide, Kruispeel en talloze andere kleine naamloze bos- en heiderestanten. De soort is hier van zo’n 50 jaar geleden bekend en medio jaren 90 is aan de Limburgse kant van de provinciegrens nog een gladde slang waargenomen (van Rijsewijk & van Delft, 2005). Buiten deze zeer kansrijke gebieden, zijn er ook nog gebieden waaruit de soort uit het verleden bekend is, maar lang niet meer is gevonden of waarvan er geruchten gaan dat er slangen zouden voorkomen. Ook deze gebieden zouden nader onderzocht kunnen worden. Diessense Heide bij Annanina’s Rust tussen Hilvarenbeek en Diessen, (vondst levende gladde slang in 1972 en dode gladde slang in 1973 of 1974. Er zijn ook geruchten uit Hilvarenbeek). Gebied nu grotendeels verbost. -
-
-
Leenderbos en Groote Heide (jongens zouden een gladde slang gevangen hebben op de Groote Heide en fietser zou jonge gladde slang hebben doodgereden op fietspad aan noordrand Leenderbos. Verder ook enkele onbevestigde, vage meldingen van slangen) Weelde Statie, ten zuiden van Baarle-Nassau (soort aanwezig net over de Belgische grens) Schietterrein Mastbosch Breda (één recente melding van een “adder”. Gladde slang ligt veel meer voor de hand. Gebied wordt druk bezocht, verder nooit meldingen) Stippelberg (oudere geruchten over slangen aan oostrand gebied. Reliëfrijke droge heide aanwezig) Mispeleindse en Neterselse Heide (oude waarneming en waarneming uit najaar 1986 van onbekende slang door jager in zuidoosthoek gebied. Verwarring met de aanwezige hazelworm is denkbaar) Malpie (oudere geruchten en recent een onbevestigde vondst van “een dode slang”. Hier komt echter zeer zeldzaam ook de hazelworm voor) Moerbleek (Onderdeel van Landgoed de Utrecht, onbevestigde recente vondsten)
Alle bovengenoemde gebieden zijn zeer interessant om intensiever te onderzoeken. Alleen wanneer bekend is dat de gladde slang ergens aanwezig is, kan in het beheer immers rekening met deze soort worden gehouden. Omdat de aanwezigheid van de gladde slang in deze gebieden nu niet bekend is, worden er ook geen beheersmaatregelen in dit plan voorgesteld. In deze gebieden zal aanvullend inventariserend onderzoek naar verwachting jaarlijks belangrijke verrassingen opleveren. Na de looptijd van dit plan (5 jaar) zou het aan de hand van bovenbeschreven monitoringsactiviteiten geëvalueerd moeten worden. Vervolgens kan besloten worden of het plan een vervolg moet krijgen en op welke manier.
82
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
7 Actieplan In het actieplan zijn alle maatregelen die in dit beschermingsplan worden voorgesteld per kerngebied van de gladde slang op een rij gezet. Er is een tijdsplanning aan toegevoegd en de uitvoerende(n) per deelproject. Naast de uitvoering van het beheer en de inrichting van percelen, zijn ook zaken opgenomen met betrekking tot afstemming en onderzoek en voorlichting. Als coördinator oftewel programmamanager van dit project zal de Provincie NoordBrabant fungeren. Alle betrokkenen die we hebben gesproken tijdens de voorbereiding van dit plan (zie Inleiding) hebben aangegeven positief te staan tegenover de gedane voorstellen en ze uit te willen voeren in hun terreinen. 7.1 Planning en uitvoering Actiepunten Omgeving Ossendrecht
Tijdsplanning
Uitvoerenden
Beheer en inrichting
Kappen opslagbos Staartsche Heide Kappen(opslag)bos Kriekelareduinen Kappen bos rond Meersche Duinen Kappen bos bij de Hoekberg Aanleg brede heidebermen langs paden Omvormen enkele landbouwpercelen Actiepunten Omgeving Zundert
2006-2007 2006-2008 2006-2008 2007 2006-2008 2006-2010
SBB NM NM NM NM, BGZNL NM
Tijdsplanning
Uitvoerenden
2006-2007 2007-2009 2006-2007 2007-2008 2006 2007 2006-2007 2006-2007 2006-2007 2007-2010 2006-2007 2006-2007 2007-2010 2006
NM NM NM NM NM BGZNL, part. NM DMBV NM NM NM, DMBV NM, DMBV NM NM
Beheer en inrichting
Kappen opslagbosjes Oude Buisse Heide Kappen bos Wallsteyn Kappen opslagbos tussen Oude Buisse Heide en De Moeren Ontwikkeling geleidelijke bosrand heide zuid van Buntweg Kappen opslagbos heide ten westen van De Moeren Openkappen verhoging in bos west van De Moeren Openkappen twee stukken heide zuid van De Moeren Kappen bos in De Moeren Kappen opslagbos De Lange Maten Omvorming landbouwpercelen Ontwikkeling geleidelijke bosranden Aanleg brede heidebermen langs paden Aanleg houtwallen Oude Buisse Heide en Lange Maten Aanleg houtstapels Wallsteyn en Lange Maten
N.B.: Voor bijna alle kapwerkzaamheden geldt dat deze gevolgd worden door het instellen van een heidebeheer om de gecreëerde openheid te behouden (zie tekst rapport). SBB NM BGZNL DMBV RWS Prov GEMD GEMRdM part.
Staatsbosbeheer Natuurmonumenten Bosgroep Zuid-Nederland Landgoed De Moeren BV Rijkswaterstaat Provincie Noord-Brabant Gemeente Deurne Gemeente Reusel-de Mierden particuliere eigenaar benaderen
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
83
Actiepunten De Kempen
Tijdsplanning
Uitvoerenden
Beheer en inrichting
Kappen bos en vergroten heideterreintje Groote Cirkel Kappen bos rond Kroonvennen Kappen bos tussen Kroonvennen en A67 Kappen bos Dal van de Goorloop Kappen bos zuidoosthoek Cartierheide Kappen bos west van Witrijt Kappen bos west van Holle Witrijt Kappen bos oost van Holle Witrijt (Postelsche Heide) Kappen bosopslag heideterreintjes Lindendreef/St. Gerardusweg Kappen bos Bergeijkse Stukken Kappen opslagbos Stevensbergen Kap bos rond heide Riebos Kappen bos tussen Stevensbergen en Bosscher Weijer Kappen bosopslag op heiderestant noordkant Venakkerbos Kappen bos in Venakkerbos Aanleg houtwal Postelse Dijk bij Reuselse Moeren Aanleg brede heidebermen langs paden
2008-2010 2007-2010 2007-2010 2006-2008 2006-2007 2006-2008 2006-2008 2007-2010 2007-2008 2007-2008 2006-2007 2006-2007 2007-2008 2006-2007 2006-2007 2008-2010 2006-2010
Ontwikkeling geleidelijke bosranden
2006-2010
Omvorming landbouwpercelen Uitbreiding plagselwal Reuselse Moeren Bosverjonging Robuuste verbinding liefst met ecoduct A67
2006-2010 2006 2006-2010 2006-2010
Actiepunten De Peel
Tijdsplanning
GEMRdM BGZNL BGZNL SBB, BGZNL SBB SBB SBB BGZNL BGZNL SBB, BGZNL, part. BGZNL, part. SBB BGZNL BGZNL BGZNL, SBB SBB, part. SBB, BGZNL, GEMRdM SBB, BGZNL, GEMRdM SBB, BGZNL SBB SBB, BGZNL RWS, Prov Uitvoerenden
Beheer en inrichting
Kappen bos Peelrestant west van N279 Ontwikkeling geleidelijke bosrand Peelrestant west van N279 Kappen bos noordelijk deel Deurnese Peel Kappen bos zuidelijk deel Deurnese Peel Openkappen Peelbanen centrale deel Groote Peel Openkappen Peelbanen Deurnese Peel Ontwikkeling geleidelijke bosranden Deurnese Peel Enige extensivering begrazing Groote Peel Extensivering of tijdelijk staken begrazing het Zinkske Aanleg enkele houtstapels het Zinkske Aanpassing maaibeheer bermen van wegen en Peelbanen
2006-2007 2006-2007 2006-2007 2006-2007 2006-2010 2006-2008 2006-2010 vanaf 2006 vanaf 2006 2006 vanaf 2006
SBB SBB SBB SBB SBB SBB SBB SBB SBB SBB GEMD, SBB
N.B.: Voor bijna alle kapwerkzaamheden geldt dat deze gevolgd worden door het instellen van een heidebeheer om de gecreëerde openheid te behouden (zie tekst rapport). SBB NM BGZNL DMBV RWS Prov GEMD GEMRdM part.
84
Staatsbosbeheer Natuurmonumenten Bosgroep Zuid-Nederland Landgoed De Moeren BV Rijkswaterstaat Provincie Noord-Brabant Gemeente Deurne Gemeente Reusel-de Mierden particuliere eigenaar benaderen
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
Actiepunten
Tijdsplanning
Uitvoerenden
Afstemming
Overleg knelpunten beheer en de Boswet
2006
Aftrap start uitvoering SBP gladde slang
2006
Actiepunten
Tijdsplanning
Prov, NM, BGZNL e.a. Prov., RAVON, voor alle beheerders Uitvoerenden
Onderzoek en voorlichting
Jaarlijkse overlegdag gladde slang
vanaf 2006
Beheersadviezen op maat / ecologische begeleiding
vanaf 2006
Monitoring uitvoering maatregelen
2008-2010
Monitoring ontwikkeling beheerde terreindelen
2009-2010
Inventarisatie/monitoring gladde slang in alle kerngebieden
vanaf 2006
Inventarisatie gladde slang in heidesnippers rondom kerngebieden
vanaf 2006
Inventarisatie oude vindplaatsen en hardnekkige geruchten
vanaf 2006
Inventarisatie vage meldingen
vanaf 2006
Folder gladde slang SBB NM BGZNL DMBV RWS Prov GEMD GEMRdM part.
2007
RAVON, voor beheerders en Prov RAVON, aanbesteding Prov, RAVON, aanbesteding Prov, RAVON, aanbesteding RAVON (deels vrijwillig), beheerders RAVON (deels vrijwillig), beheerders RAVON (deels vrijwillig), beheerders RAVON (deels vrijwillig), beheerders RAVON, aanbesteding
Staatsbosbeheer Natuurmonumenten Bosgroep Zuid-Nederland Landgoed De Moeren BV Rijkswaterstaat Provincie Noord-Brabant Gemeente Deurne Gemeente Reusel-de Mierden particuliere eigenaar benaderen
7.2 Kosten en financiering Het beheer van terreinen die liggen binnen de Ecologische Hoofdstructuur wordt voor een belangrijk deel gefinancierd vanuit het Programma Beheer. Specifieke maatregelen ten behoeve van de gladde slang kunnen in beginsel vanuit het soortenbudget van de Provincie betaald worden. Ook is financiering mogelijk vanuit de eigen middelen van de terreinbeheerders. Omdat zeker twee van de vier leefgebieden van de gladde slang grensoverschrijdend zijn met België en de soort een hoge internationale status heeft, is het beslist de moeite waard om gezamenlijk (Provincie en terreinbeheerders) te zoeken naar cofinanciering vanuit Europese subsidieregelingen voor natuur en landschap zoals Leader+, Interreg en LIFE.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
85
Voor het herstel van heide kan ook een beroep worden gedaan op het Overlevingsplan Bos en Natuur (OBN). Zeer recent is het project “heideherstel tussen Nijmegen en Mook” goedgekeurd, waarbij de gladde slang een van de doelsoorten is. Hierbij worden ook tientallen hectares bos gekapt. Financiering vindt daarbij voornamelijk plaats vanuit OBN en de provincies Gelderland en Limburg. De kosten van de in dit plan voorgestelde maatregelen zijn zeer sterk afhankelijk van de specifieke locatie waar ze worden uitgevoerd. Zo kan het kappen van bos kostenneutraal zijn, tot wel € 4500,- per hectare opleveren, maar, in het geval van spontane opslag, ook geld kosten. Ook de bereikbaarheid van een gebied, de terreingesteldheid en de gewenste wijze van uitvoering (voorzichtig door man met motorzaag of grootschalig met “harvester” en klepelmachine) spelen allemaal een rol. Tekenend is de factor 10 verschil die er zat tussen twee offertes voor het vrijstellen van een bijna dichtgegroeid droog heideterrein in Noord-Brabant. Om deze redenen is het ondoenlijk om enigszins betrouwbare schattingen te geven voor de omvangrijke werkzaamheden die in dit plan worden voorgesteld. Om die reden worden slechts enkele richtbedragen genoemd die betrekking hebben op de uitvoering van werkzaamheden: Omvorming van bos naar heide
Harvester Man met motorzaag Klepelmachine ten behoeve van klepelen tophout, takken, stronken Takkenversnipperaar
€ 85,- / uur € 35,- / uur € 120,- / uur € 85,- / uur
De harvester wordt over het algemeen ingezet in goed ontwikkelde bospercelen. Het vellen van dat soort percelen levert geld op. In dit soort percelen gaat het dan om € 3000,tot € 5000,- per hectare. Nadat een bosperceel is omgevormd naar een heideachtige vegetatie is een vervolgbeheer (heidebeeheer) nodig dat duurder is dan het bosbeheer wat voorheen op het betreffende perceel werd gevoerd. Indien voor gehele kerngebieden van de gladde slang (eigendommen van meerdere beheerders) offertes aangevraagd kunnen worden, kan dat de prijs aanzienlijk drukken. Overig
Beplanten houtwal/singel (10 meter breed) Inscharen vee boeren uit omgeving
€ 550,- / 100 m. € 0,-
Het inscharen van vee van boeren uit de omgeving kan kostenneutraal gebeuren als er duidelijke afspraken over verantwoordelijkheden worden gemaakt. Die verantwoordelijkheden zoals voor de gezondheid van het vee, het toezien op een goede staat van het raster, het tijdig weghalen of bijplaatsen van vee komen dan bij de boer te liggen.
86
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
-
Kosten jaarlijkse workshop Kosten beheersadviezen e.d. op maat Kosten folder
€ 1.250,€ 1.500,- / 20 uur € 5.000,-
Kosten monitoringsprogramma
-
-
Monitoring en evaluatie van uitvoering maatregelen
€ 5.000,/ of door provincie ontwikkeling van beheerde terreindelen € 8.000,evt. combineren met bovenstaande monitoring inventarisatie en/of monitoring gladde slang € 20.000,inventarisatie potentieel leefgebied rondom kerngebieden € 7.500,Inventarisatie oude en kansrijke (leef)gebieden € 30.000,-
Alle bedragen zijn exclusief BTW. Het volledig professioneel uit laten voeren van de biologische monitoring wordt erg kostbaar, temeer daar de gladde slang een lastig waar te nemen soort is en er dus een relatief grote inspanning nodig is om enkele dieren te vinden. De inventarisatie en monitoring van de gladde slang kan echter deels worden uitgevoerd door terreinbeheerders en vrijwilligers van RAVON zoals dat nu ook al gebeurd. Dat betekent een flinke bezuiniging op de hier genoemde kostenposten. RAVON kan dan vrijwilligers en beheerders die mee willen werken coördineren en van een reiskostenvergoeding voorzien. Ook zouden zij met een (e-mail)nieuwsbrief verder gestimuleerd kunnen worden. De inventarisatie van potentieel leefgebied en oude vindplaatsen kan ook deels worden uitgevoerd binnen de Inhaalslag Verspreidingsonderzoek die RAVON momenteel uitvoert in opdracht van het Ministerie van LNV.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
87
88
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
8 Literatuur Bal, D., H.M. Beije, M. Fellinger, R. Haveman, A.J.F.M. van Opstal & F.J. van Zadelhof, 2001. Handboek Natuurdoeltypen. Rapport EC-LNV nr. 2001/020, Wageningen. Bekker, R.M., L.J.L. van den Berg, R.J. Strykstra & R. Verhagen, 2005. Maaisel opbrengen: het recept voor snel herstel van heidevegetaties? De Levende Natuur 106(5): 214-218. Blab, J., R. Günther & E. Nowak, 1994. Rote Liste und Artenverzeichnis der in Deutschland vorkommenden Kriechtiere (Reptilia). Schriftenreihe für Landschaftspflege und Naturschutz 42: 109-124. Bont, R.G., J.J. van Gelder & J.H.J. Olders, 1986. Thermal ecology of the smooth snake, Coronella austriaca Laurenti, during spring. Oecologia 69: 72-78. Bosman, W., C. van Turnhout & H. Esselink, 2001. Effecten van herstelmaatregelen op diersoorten: Eerste versie van Standaard Meetprotocol Fauna (SMPF) en Richtlijnenprogramma Uitvoering Herstelmaatregelen Fauna (RUHF). Rapport Stichting Bargerveen, Nijmegen. Carnier, T., 1993. Zur Phänologie von Ringelnatter Natrix natrix (L.) und Blindschleiche Anguis fragilis (L.) anhand von Straßenverkehrsopfern 1988-1993. Beiträge zur Naturkunde Niedersachsens 46: 210-211. Creemers, R.C.M., 1996. Bedreigde en kwetsbare amfibieën en reptielen in Nederland. Basisrapport met voorstel voor de Rode Lijst. Publicatiebureau Stichting RAVON, Nijmegen. Delft, J. van, 1998a. Een andere inventarisatiemethode: Gladde slangenwerkgroep RAVON Noord-Brabant. RAVON 2(1): 3-5. Delft, J. van, 1998b. Natuurwaarden van de Stevensbergen en omgeving in de gemeente Bergeijk. Privé-uitgave t.b.v. Natuurmonumenten “De Kempen”. Delft, J.J.C.W. van & F.J.A. Kuenen, 1998. Onderzoek naar de effecten van landschapsversnippering op populaties van de Levendbarende hagedis (Lacerta vivipara) in oostelijk Noord-Brabant. Katholieke Universiteit Nijmegen. Verslagen Milieukunde nr. 160a en b. Delft, J. van & R. Creemers, 2000. Zandhagedissen in de provincie Utrecht. Inrichting en beheer. Uitgave provincie Utrecht i.s.m. Stichting RAVON. Delft, J. van, H. de Nie, F. Spikmans, M. Verdijk & W. Bosman, 2003. Prioritaire soorten amfibieën, reptielen en vissen in Noord-Brabant. Stichting RAVON. 29 p.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
89
Donker, A., 1999. Pitrus, een verrassend goed reptielbiotoop. De Levende Natuur 100(6): 222-223. Erve, F. van, 1996. De gladde slang in Noord-Brabant. Brabants Landschap 113: 46-47. Erve, F. van & K. Marijnissen, 1994. De Gladde slang (Coronella austriaca) op de Cartierheide. Stand van zaken 1993. Rapport Herpetologische Studiegroep NoordBrabant. Feenstra, H., 2000. Veel gladde slangen in het Fochtelooërveen. Nieuwsbrief RAVON Meetnet Reptielen 19: 3-6. Feenstra, H., 2001. De Gladde slang in het Fochteloërveen. Twirre 12(3): 89-93. Geerdes, A. & H. van Arkel, 2005. Heide op de Utrechtse Heuvelrug: vergroten en verbinden. De Levende Natuur 106(5): 200-201. Gelder, J.J. van, J.H.J. Olders, L.A.J.M. Mertens & H.L.M. Kersten, 1988. Field Identification of the Sex of the Smooth Snake (Coronella austriaca Laurenti). Journal of Herpetology 22(1): 53-60. Gent, A.H. & I.F. Spellerberg, 1993. Movement rates of the smooth snake Coronella austriaca (Colubridae): a radio-telemetric study. Herpetological Journal 3: 140-146. Goddard, P., 1984. Morphology, growth, food habitats and population characteristics of the Smooth snake Coronella austriaca in southern Britain. Journal of the Zoological Society of London 204: 241-257. Hom, C.C., P.H.C. Lina, G. van Ommering, R.C.M. Creemers & H.J.R. Lenders, 1996. Bedreigde en kwetsbare reptielen en amfibieën in Nederland. Toelichting op de Rode Lijst. Rapport IKC Natuurbeheer nr. 25. Käsewieter, D., 2002. Ökologische Untersuchungen an der Schlingnatter (Coronella austriaca). Dissertation Universität Bayreuth. Keijsers, P., 2000. Veel gladde slangen in de Deurnsche Peel. Nieuwsbrief RAVON Meetnet Reptielen 19: 7. Keijsers, P.L.G. & A.J.W. Lenders, 2005. Het voortplantingsgedrag van de gladde slang. Een ecologische studie in het noordelijk Peelgebied. Natuurhistorisch Maandblad 94(12): 263-268. Krach, J.E., 2000. Reptilienbeobachtungen um Altmühl und Donau. Zeitschrift für Feldherpetologie 7: 101-158. Krekels, R. & R. Creemers, 1998. Reptielen in de boswachterij Kootwijk-Loobos. RAVON 1(3): 37-43.
90
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
Lenders, H.J.R., 1996. Poelenplannen: RAVON en pragmatische soortbescherming in Nederland. De Levende Natuur 97(5): 199-204. Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 1992. Nota Open Bos. Uitgave Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Directie Natuur, Bos, Landschap en Fauna. Odé, B., K. Groen & G. de Blust, 2001. Het Nederlandse en Vlaamse heidelandschap. De Levende Natuur 102(4): 145-149. Peeters, T.M.J. & M. Reemer, 2003. Bedreigde en verdwenen bijen in Nederland (Apidae s.l.). Basisrapport met voorstel voor de Rode Lijst. EIS-Nederland, Leiden. Peeters, T.M.J., M. Nijssen & H. Esselink, 2001. Bijen in Nederlandse heidelandschappen. De Levende Natuur 102(4): 159-165. Rijsewijk, A. van, 2003. Onderzoek naar het voorkomen van de gladde slang in landgoed De Moeren te Zundert. Discussie naar aanleiding van het eerste jaar, 2003. Privé-uitgave. Rijsewijk, A. van, 2004. Onderzoek naar het voorkomen van de gladde slang in landgoed De Moeren te Zundert. Discussie naar aanleiding van het tweede jaar, 2004. Privéuitgave. Rijsewijk, A. van & J. van Delft, 2005. Gladde slang. In: Delft, J.J.C.W. van & W. Schuitema (red.): Werkatlas amfibieën en reptielen in Noord-Brabant. RAVON NoordBrabant, Tilburg / Stichting RAVON, Nijmegen. Spellerberg, I.F., 1988. Ecology and management of reptile populations in forests. Quarterly Journal of Forestry 82: 99-109. Spellerberg, I.F. & T.E. Phelps, 1977. Biology, general ecology and behaviour of the snake Coronella austriaca Laurenti. Biological Journal of the Linnean Society 9: 133-164. Staatsbosbeheer, 2001a. Uitwerkingsplan Deurnsche Peel 2001. Rapport Staatsbosbeheer regio Limburg – Oost-Brabant. Staatsbosbeheer, 2001b. Uitwerkingsplan Mariapeel 2001. Rapport Staatsbosbeheer regio Limburg – Oost-Brabant. Strijbosch, H., 1986. Niche segregation in sympatric Lacerta agilis and L. vivipara. In: Z. Roček (ed.), Studies in Herpetology. Prague 1986: 449-454. Strijbosch, H., 1988. Habitat selection of Lacerta vivipara in a lowland environment. Herpetological Journal 1: 207-210. Strijbosch, H., 2002. Kolonisatie van nieuw aangelegde kapvlakten door de levendbarende hagedis. RAVON 5(1): 1-5.
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant
91
Strijbosch, H. & R.C.M. Creemers, 1988. Comparative demography of sympatric populations of Lacerta vivipara and Lacerta agilis. Oecologia (Berlin) 76: 20-26. Strijbosch, H. & J.J. van Gelder, 1993. Ökologie und Biologie der Schlingnatter, Coronella austriaca Laurenti 1768 in den Niederlanden. Mertensiella 3: 39-58. Stumpel, A.H.P., 2004. Reptiles and amphibians as targets for nature management. Proefschrift Wageningen Universiteit. Uitgeverij Nieuwland, 2005. Grote historische topografische Atlas ca. 1905, NoordBrabant, 1 : 25.000. Uitgeverij Nieuwland, Tilburg. Verbeek, P.J.M. & M.C. Scherpenisse-Gutter, 2005. Herstel van flora en fauna in het Haeselaarsbroek na herinrichting. Natuurhistorisch Maandblad 94(11): 232-237. Völkl, W., 1991. Habitatansprüche von Ringelnatter (Natrix natrix) und Schlingnatter (Coronella austriaca): Konsequenzen für Schutzkonzepte am Beispiel nordbayerischer Populationen. Natur und Landschaft 66: 444-448.
92
Soortbeschermingsplan gladde slang Noord-Brabant