thema
1
Wie is de kampioen? Spreekvaardigheid - informatie vragen en geven over persoonlijke gegevens en kenmerken Leesvaardigheid - relevante gegevens halen uit informatieve teksten (krantenberichten over wereldrecords)
Overzicht van de oefeningen
Deel 1: Kennismaking A Kennismaking met de docent a naam zoeken b wie is de docent? B Onderlinge kennismaking a interview b vragenspel De klas spreken: antwoordblad en vragenblad
Deel 2: Wie is de kampioen? 1 Wie is de kampioen? a introductie overtreffende trap van het bijvoeglijk naamwoord (I) b spreken: interview 2 Records a overtreffende trap van het bijvoeglijk naamwoord (II) b lezen en spreken: krantenartikelen Sleutel ‘Wat kan ik?’
11
1
Wie is de kampioen?
Deel 1: Kennismaking Woord vooraf Zorg ervoor dat in deze eerste les: – de cursisten allemaal minstens één keer met elkaar in contact komen – de cursisten meteen ervaren dat er tijdens de lessen dynamisch gewerkt zal worden, dat wil zeggen: • de cursisten zullen geregeld in tweetallen of in groepjes werken • de cursisten zullen geregeld rondlopen om met elkaar in contact te komen
A
Kennismaking met de docent a
Naam zoeken Werkvorm: galgje – Zet op het bord een streepje voor elke letter van uw voor- en achternaam. – De cursisten zeggen om de beurt een letter. Zet de letter, indien hij in de naam voorkomt, op de juiste plaats op het bord. Teken, als de letter niet voorkomt, de eerste lijn van de persoon aan de galg (1 punt). In totaal kunnen zes lijnen getekend worden om de persoon aan de galg compleet te maken: hoofd, romp, twee armen en twee benen. Dit is gelijk aan 6 punten.
– De klas kan eventueel in groepjes worden verdeeld en ieder groepje kan dan een letter raden. Zolang de letter in de naam voorkomt, mag het groepje verder raden. b
Wie is de docent? • Suggestie 1 stap 1 – Schrijf met steekwoorden informatie over uzelf op het bord en zet er twee leugens bij. Voorbeeld: 1 in Amsterdam 2 vier kinderen 3 38 jaar 4 Nederlands, Engels en Spaans 5 tennis 6 asperges
12
7 8
rosé rood
stap 2 – De klas formuleert de vragen die horen bij de informatie die bij stap 1 wordt gegeven. 1 Waar woon jij? 2 Hoeveel kinderen heb jij? 3 Hoe oud ben jij? 4 Welke talen spreek jij? 5 Aan welke sport doe je? 6 Wat eet je het liefst? Wat is je lievelingsgerecht? 7 Wat drink je het liefst? Wat is je lievelingsdrank? 8 Wat is je lievelingskleur? stap 3 – Verdeel de klas in groepjes van vier. Elk groepje bedenkt welke twee antwoorden een leugen kunnen zijn en schrijft de vragen op die erbij horen. stap 4 – Na enkele minuten mag elk groepje één vraag stellen waarop de docent waarheidsgetrouw antwoordt. Het groepje dat als eerste de twee leugens achterhaalt, heeft gewonnen.
• Suggestie 2 Materiaal – de onvolledige lijst met persoonlijke gegevens waarop reeds de voor- en achternaam van de docent(e), en in elke zin hij of zij en bij lievelingskleur zijn of haar, zijn ingevuld (p. 14). – persoonlijke gegevens die reeds door de docent zijn ingevuld, in strookjes geknipt (p. 15). Werkwijze – Elke cursist krijgt de lijst waarop de persoonlijke gegevens van de docent moeten worden ingvuld (p. 14) + een ingevuld strookje met één persoonlijk gegeven van de docent. – De cursisten spreken elkaar aan en maken de lijst volledig door elkaar vragen te stellen (bijvoorbeeld: Waar is hij / zij geboren?). – Net als bij Suggestie 1 kunnen hier twee leugens in opgenomen worden. De klassikale verwerking gebeurt dan zoals beschreven onder stap 3 van Suggestie 1.
13
Wie is de kampioen?
1
14
...........................
is geboren in
...........................
is
...........................
woont in
...........................
heeft
...........................
spreekt
...........................
eet het liefst
...........................
drinkt het liefst
...........................
lievelingskleur is
...........................
is geboren in
...........................
is
...........................
woont in
...........................
heeft
...........................
spreekt
...........................
eet het liefst
...........................
drinkt het liefst
...........................
lievelingskleur is
...............
jaar. ...........................
...............
...............
...........................
kinderen.
...........................
...........................
...........................
........................
...........................
jaar. ...........................
...............
kinderen.
...........................
Kopieerblad Stap 2. © 2006 Intertaal, Amsterdam/Antwerpen. Alle rechten voorbehouden. Vermenigvuldiging voor gebruik in het onderwijs toegestaan.
...........................
...........................
........................
...........................
is geboren in
...........................
...........................
...........................
...........................
...............
woont in
heeft
...........................
...........................
is
jaar.
...........................
...............
spreekt
...........................
kinderen.
...........................
eet het liefst
...........................
drinkt het liefst
...........................
...........................
lievelingskleur is
Kopieerblad Stap 2. © 2005 Intertaal, Amsterdam/Antwerpen. Alle rechten voorbehouden. Vermenigvuldiging voor gebruik in het onderwijs toegestaan.
........................
15
1 B
Onderlinge kennismaking
Wie is de kampioen?
a Interview stap 1: tweetallen vormen stap 2: kennismakingsgesprek Elk tweetal interviewt elkaar. Suggestie 1: gestuurd interview Dit kan op basis van de vragen die ze reeds aan de docent hebben gesteld (p. 13). Suggestie 2: vrij interview Om te voorkomen dat elke cursist zijn identiteitsgegevens simpelweg opdreunt, kunt u de tweetallen ook de mogelijkheid geven om elkaar andere vragen te stellen over wat ze graag willen weten. Opmerking: vertel de cursisten vooraf dat ze na afloop van de oefening hun gesprekspartner aan de klas moeten voorstellen. stap 3: het voorstellen van de gesprekspartner
16
Tips om tweetallen te vormen 1 Op basis van praktische redenen U kunt bijvoorbeeld de cursisten van de eerste en de tweede rij laten samenwerken: die van de eerste rij draaien hun stoel om en zitten zo tegenover die van de tweede rij. Hetzelfde geldt voor rij drie en vier etc. 2 Op basis van het toeval Suggestie 1 Stel, u hebt 30 cursisten in de klas. Maak tweemaal een reeks kaartjes van 1 tot 15, zodat u 30 kaartjes hebt (2 x nummer 1, 2 x nummer 2 etc.). Verdeel de kaartjes onder de cursisten. Laat ze tweetallen vormen aan de hand van hun cijfer: de nummers 1 samen, de nummers 2 samen etc. In geval van een oneven aantal cursisten geeft u een bepaalde cursist (een zwakke of net een sterke, afhankelijk van de oefening) mondeling een nummer, zodat er een drietal ontstaat. Suggestie 2 U kunt groepjes vormen op basis van woordkaartjes waarbij de cursisten hun gesprekspartner eerst moeten zoeken. Bijvoorbeeld: Wat hoort bij elkaar? (bloem – roos, stad – Utrecht, etc.) (p. 18). Wat is een tegenstelling? (kort – lang, goed – slecht, etc.) (p. 19). 3 Op basis van niveau van taalvaardigheid Afhankelijk van de moeilijkheidsgraad en het doel van een opdracht kunt u twee cursisten laten samenwerken met een gelijkwaardig of juist een sterk verschillend taalvaardigheidsniveau. Dit leidt bijvoorbeeld tot de volgende combinaties: – een sterkere cursist met een zwakkere – twee sterkere cursisten die een moeilijkere opdracht of meerdere opdracht(en) krijgen – twee zwakkere cursisten die u extra ondersteunt
17
Wie is de kampioen?
1
18
groente
bloemkool
familie
moeder
taal
Nederlands
kleur
blauw
sport
voetbal
drank
koffie
maand
mei
stad
Utrecht
dier
vis
lichaamsdeel
voet
winkel
bakkerij
bloem
roos
getal
tien
letter
d
seizoen
lente
muziekinstrument
piano
vervoermiddel
vliegtuig
beroep
docent
Kopieerblad Stap 2. © 2006 Intertaal, Amsterdam/Antwerpen. Alle rechten voorbehouden. Vermenigvuldiging voor gebruik in het onderwijs toegestaan.
kort
lang
jong
oud
klein
groot
langzaam
snel
zwak
sterk
licht
zwaar
dom
slim
laag
hoog
weinig
veel
duur
goedkoop
ver
dichtbij
goed
slecht
dik
mager
breed
smal
gemakkelijk
moeilijk
links
rechts
boven
onder
zoet
zuur
Kopieerblad Stap 2. © 2006 Intertaal, Amsterdam/Antwerpen. Alle rechten voorbehouden. Vermenigvuldiging voor gebruik in het onderwijs toegestaan.
19
1 b Vragenspel Wie is de kampioen?
Materiaal – veertien kaartjes met aan de ene kant een vraag (p. 21) en aan de andere kant een vraagteken (p. 22). Maak sets in verschillende kleuren om een goed overzicht over de klas te houden. Werkwijze – De cursisten werken in groepjes van vier personen. – Elk groepje heeft veertien kaartjes: de kaartjes liggen op een stapeltje, met de kant met alleen het vraagteken naar boven. – De groepjes werken met de wijzers van de klok mee: De eerste cursist pakt het bovenste kaartje, leest de vraag (niet hardop) en beantwoordt de vraag hardop met een volledige zin. De cursist links van hem moet nu raden welke vraag op het kaartje staat. Als het niet lukt of als de vraag verkeerd geformuleerd wordt, mogen de andere cursisten helpen. Pas als de vraag correct gesteld is, mag de volgende cursist een volgende vraag pakken. – U kunt de instructies duidelijk maken aan de hand van deze voorbeeldkaartjes:
Hoeveel talen spreek jij?
Wat doe jij het liefst in het weekend?
?
?
– De cursisten schrijven per vraag de verkregen informatie op. Ze schrijven dus steeds de naam en de informatie per cursist op, bijvoorbeeld: Achmed spreekt drie talen. – Na afloop worden de groepjes opnieuw samengesteld: twee cursisten van een (wit) groepje vormen nu met twee cursisten van een ander (gekleurd) groepje een viertal. Met behulp van de opgeschreven informatie geeft de ene cursist informatie over de andere cursist, bijvoorbeeld: Zahra woont in Amsterdam.
20
Kopieerblad Stap 2. © 2006 Intertaal, Amsterdam/Antwerpen. Alle rechten voorbehouden. Vermenigvuldiging voor gebruik in het onderwijs toegestaan.
✂ Welke talen spreek jij?
Wat doe jij meestal op vrijdagavond?
Hoe ga jij naar de les?
Waar ben jij geboren?
Wanneer ben jij jarig?
Waar woon jij?
Hoe lang woon jij al in Nederland?
Hoe laat sta jij meestal op?
Wat zijn jouw hobby’s?
Wat eet jij ’s morgens?
Wat doe jij tijdens de pauze?
Waarom leer jij Nederlands?
Waar koop jij groente en fruit?
Hoe vaak ga jij naar de film?
✂
✂
✂
✂
✂
✂
Kopieerblad Stap 2. © 2006 Intertaal, Amsterdam/Antwerpen. Alle rechten voorbehouden. Vermenigvuldiging voor gebruik in het onderwijs toegestaan.
21
1
Wie is de kampioen?
✂
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
✂
✂
✂
✂
✂
✂
22
Kopieerblad Stap 2. © 2006 Intertaal, Amsterdam/Antwerpen. Alle rechten voorbehouden. Vermenigvuldiging voor gebruik in het onderwijs toegestaan.
De klas Materiaal – antwoordblad (tekst- en werkboek p. 6) – vragenblad (tekst- en werkboek p. 7) Werkwijze – De cursisten werken eerst individueel of eventueel in tweetallen. Ze hebben een antwoordblad dat ze alleen kunnen invullen als ze alle cursisten interviewen. – Elke cursist schrijft op het vragenblad de vragen op die hij moet stellen om het antwoord te krijgen. Oplossingen vragenblad 1 Wat is jouw nationaliteit? of Waar kom jij vandaan? 2 Wat is jouw moedertaal? 3 Hoeveel kinderen heb jij? 4 Wanneer ben jij jarig? 5 Hoe ga jij naar de les? 6 Heb jij een mobiele telefoon / GSM? 7 Doe jij aan sport? 8 Lees jij een krant / de krant? – Nadat de cursisten deze opdracht hebben voorbereid, worden deze vragen klassikaal doorgenomen (en eventueel gecorrigeerd). – Verdeel de klas in tweetallen. Elk tweetal verdeelt nu onderling de opdracht (wie gaat welke vraag / vragen stellen?). – De cursisten krijgen maximaal 10 minuten (of meer of minder, afhankelijk van de grootte van de klas) voor het interview. – Na 10 minuten komt elk tweetal weer bij elkaar en na overleg schrijven de cursiten hun antwoord op het antwoordblad. – Als alle tweetallen klaar zijn, worden de antwoorden klassikaal doorgenomen. Welk tweetal heeft de meeste juiste antwoorden?
23
1
Wie is de kampioen?
Deel 2: Wie is de kampioen? 1
Wie is de kampioen?
a
Introductie overtreffende trap van het bijvoeglijk naamwoord (I) Vraag zes cursisten om voor het bord te komen. Geef aan elk van hen één van de medailles van p. 25 en vraag hun om die aan de juiste persoon te geven (of op te spelden als het op henzelf slaat).
b
Interview Materiaal – antwoordblad (tekst- en werkboek p. 8) – vragenblad (tekst- en werkboek p. 9) Werkwijze – De cursisten werken in groepjes van twee, drie of vier personen (afhankelijk van de grootte van de klas). – Elk groepje schrijft op het vragenblad de vragen die gesteld moeten worden om het antwoordblad te kunnen invullen. Oplossingen vragenblad 1 + 2 Hoe oud ben jij? 3 + 4 Hoe lang woon jij al in Nederland? 5 + 6 Welke schoenmaat heb jij? 7 Hoeveel talen spreek jij? – Nadat de cursisten deze opdracht hebben voorbereid, worden de vragen klassikaal doorgenomen (en eventueel gecorrigeerd). – Elk groepje verdeelt nu onderling de opdracht (wie stelt welke vraag / vragen?). – De cursisten krijgen maximaal 10 minuten (of meer of minder afhankelijk van de grootte van de klas) voor het interview. – Na 10 minuten komt elk groepje weer bij elkaar en na overleg schrijven de cursisten hun antwoord op het antwoordblad. – Als alle groepjes klaar zijn, worden de antwoorden klassikaal doorgenomen door middel van vragen, bijvoorbeeld: Irina is 17 jaar. Is er iemand jonger dan 17 jaar? Welk groepje heeft de meeste juiste antwoorden? – Reik, na elk antwoord te hebben gecontroleerd, steeds één van de medailles uit (p. 26 en p. 27).
24
✂
✂ het langste haar
het kortste haar
de langste cursist
de meeste ringen
de grootste oorbellen
✂
de kleinste cursist
(Introductie overtreffende trap van het bijvoeglijk naamwoord: medailles)
Kopieerblad Stap 2. © 2006 Intertaal, Amsterdam/Antwerpen. Alle rechten voorbehouden. Vermenigvuldiging voor gebruik in het onderwijs toegestaan.
25
1
✂
Wie is de kampioen?
✂ de jongste cursist
de oudste cursist
woont het langst in Nederland
woont het kortst in Nederland
de kleinste schoenmaat
de grootste schoenmaat
✂
(Resultaat interviews: medailles)
26
Kopieerblad Stap 2. © 2006 Intertaal, Amsterdam/Antwerpen. Alle rechten voorbehouden. Vermenigvuldiging voor gebruik in het onderwijs toegestaan.
spreekt de meeste talen
(Resultaat interviews: medailles)
Kopieerblad Stap 2. © 2006 Intertaal, Amsterdam/Antwerpen. Alle rechten voorbehouden. Vermenigvuldiging voor gebruik in het onderwijs toegestaan.
27
Wie is de kampioen?
1 2
Records
a
Overtreffende trap van het bijvoeglijk naamwoord (II) Materiaal kaartspel U hebt nog vijf medailles om uit te delen a één voor de snelste cursist b één voor de sterkste cursist c één voor de cursist met de zwaarste (boeken)tas d één voor de cursist die de hoogste kaartentoren kan bouwen e één voor de cursist met de minste fouten Werkwijze – Vraag steeds twee cursisten om deel te nemen aan een wedstrijd en voor het bord te komen. De cursist die wint krijgt een medaille. – Opdracht a: laat de cursisten vijf namen van groenten geven. – Opdracht b: laat twee cursisten armpje drukken. – Opdracht c: laat twee cursisten hun tas vergelijken. Wie heeft de zwaarste tas? – Opdracht d: laat twee cursisten een toren van kaarten bouwen. – Opdracht e: laat twee cursisten de zin opschrijven die u dicteert.
28
✂
✂
heeft de zwaarste tas
de sterkste cursist
de snelste cursist
✂
maakt de minste fouten
✂
bouwt de hoogste toren
Kopieerblad Stap 2. © 2006 Intertaal, Amsterdam/Antwerpen. Alle rechten voorbehouden. Vermenigvuldiging voor gebruik in het onderwijs toegestaan.
29
1 b
Krantenartikelen
Wie is de kampioen?
Doel Met deze oefening leren de cursisten hoe ze op een efficiënte manier met korte krantenartikelen kunnen omgaan. Veel cursisten hebben de neiging om een tekst woord voor woord te willen begrijpen en elk onbekend woord op te zoeken. Met deze leesoefening over records leren de cursisten om over irrelevante gegevens heen te lezen en alleen maar stil te staan bij de informatie ze echt nodig hebben om bepaalde vragen te beantwoorden. – Via het vragenblad “Wat denk je?” in het tekst- en werkboek (p.10) wordt een leesbehoefte bij de cursisten gecreëerd. Op basis van deze opdracht moeten ze straks gericht lezen en zoeken naar informatie in korte krantenartikelen. – Bij de eerste leesronde leren de cursisten dat visuele ondersteuning helpt om sneller tot begrip van de tekst te komen. – Bij de tweede leesronde oefenen de cursisten het globaal lezen. Om de tekst te koppelen aan de juiste titel en de bijhorende foto hoeven de cursisten niet elke zin en niet elk woord te begrijpen. Het is al voldoende dat ze enkele sleutelwoorden begrijpen om de opdracht uit te voeren. – Bij de derde leesronde leren de cursisten dat het niet nodig is om elk detail te begrijpen. Via de vragen wordt de aandacht van de cursist gericht op relevante gegevens uit de tekst, men name op de specifieke details waarover de cursisten op voorhand voorspellingen hadden gedaan. Oplossing ‘Wat denk je?’ 1 b, 2 a, 3 a, 4 c, 5 a, 6 c, 7 a, 8 c Deel 1: leesoefening Materiaal – groep A: p. 32-33-34 – groep B: p. 35-36-37 Werkwijze stap 1: individueel Veronderstellingen doen: zie tekst- en werkboek p.10. stap 2: werken in twee groepen (deel 1) De klas wordt in twee groepen verdeeld: de ene helft (groep A) krijgt het blad met foto’s op p. 32 en het blad met de bijhorende titels en artikelen op p. 33. De andere helft (groep B) krijgt p. 35 en p. 36. De cursisten van groep A gaan in tweetallen zitten en die van groep B ook. stap 3: werken in tweetallen Elk tweetal van groep A vult het antwoordblad p. 34 in en gaat na hoeveel van de antwoorden (tekst- en werkboek p. 10) juist zijn. (Het betreft vier van de acht antwoorden.) Elk tweetal van groep B vult het antwoordblad p. 37 in en gaat na hoeveel van de antwoorden (tekst- en werkboek p. 10) juist zijn. (Ook hier betreft het vier van de acht antwoorden.) 30
Deel 2: spreekoefening Materiaal – groep A: p. 38 – groep B: p. 39 Werkwijze Maak groepjes van vier door steeds een tweetal van groep A samen te voegen met een tweetal van groep B. Klassikale afsluiting Geef de cursist die de meeste antwoorden van “Wat denk je?” (p. 10 tekst- en werkboek) juist heeft, de medaille van de beste quizdeelnemer. (zie hieronder)
Tip Bij een gelijke stand stelt de docent nog enkele extra vragen totdat er één de echte kampioen is.
de beste quizdeelnemer
Kopieerblad Stap 2. © 2006 Intertaal, Amsterdam/Antwerpen. Alle rechten voorbehouden. Vermenigvuldiging voor gebruik in het onderwijs toegestaan.
31
1
Wie is de kampioen?
Groep A
A
B
C
D
32
Kopieerblad Stap 2. © 2006 Intertaal, Amsterdam/Antwerpen. Alle rechten voorbehouden. Vermenigvuldiging voor gebruik in het onderwijs toegestaan.
Groep A TITELS I Het snelste dier II De zwaarste pompoen III De hoogste toren IV De sterkste man
Artikel 1 De zwaarste pompoen van Europa weegt 444 kilo en komt uit België. Dat is gebleken tijdens de Europese pompoenkampioenschappen in Zwitserland van 2003. De Belgische pompoen nam het op tegen twintig andere zwaargewichten. De winnaar van vorig jaar woog 341 kilo. Amerikaanse pompoenen kunnen wel tot 600 kilo wegen.
Artikel 2 In Spanje hebben ze zo hun eigen sporten. Denk maar aan het vechten met stieren. Maar van deze wedstrijd heb je misschien nog nooit gehoord. Het is een wedstrijd toren bouwen. Het gebeurt niet met bakstenen, beton of blokjes lego. Nee, het is een toren van mensen. De wedstrijd vond plaats in de stad Tarragona. Er kwamen veel mensen kijken. Er waren ook heel veel deelnemers. Toch waren er weinig ploegen. Om een hoge toren te bouwen heb je natuurlijk een hoop mensen nodig. De toren op de foto was de hoogste. Hij was zo’n 14 meter hoog. Er waren bijna 250 mensen voor nodig. Ze wonnen dan ook de wedstrijd.
Artikel 3 Nyana-Spier is een tam jachtluipaard. Hij is heel snel. Hij liep op 13 februari 2002 de 100 meter in 6,3 seconden. Dat was niet eens zijn beste tijd. In 1999 legde hij de afstand af in 6,1 seconden. Geen enkel dier is sneller dan een jachtluipaard. En natuurlijk ook geen mens. De snelste mensen hebben nog bijna 10 seconden nodig voor de 100 meter. In de natuur leeft een jachtluipaard van buffels, antilopes en zebra’s. Om ze te vangen moet het roofdier wel snel zijn.
Artikel 4 Arpad Nick trok dit vliegtuig 10 meter ver met zijn tanden. Arpad Nick is dan ook geen doetje. Hij is de sterkste man van Hongarije. Met deze stunt haalde hij een nieuw record. Want het vliegtuig weegt 36 ton. Niemand trok ooit zoveel gewicht voort met zijn tanden.
Kopieerblad Stap 2. © 2006 Intertaal, Amsterdam/Antwerpen. Alle rechten voorbehouden. Vermenigvuldiging voor gebruik in het onderwijs toegestaan.
33
1
Wie is de kampioen?
Groep A
ANTWOORDBLAD Deel 1: leesoefening Eerste leesronde Lees de titels en kijk naar de foto’s. Bij welke titel passen de foto’s? Vul de letter van de foto in naast de titel.
Titel
letter foto
nummer artikel
I.
Het snelste dier
.............................
.............................
II.
De zwaarste pompoen
.............................
.............................
III. De hoogste toren
.............................
.............................
IV.
.............................
.............................
De sterkste man
Tweede leesronde Lees nu artikel 1 en zoek de woorden die je helpen om het artikel te combineren met de juiste foto en titel. Bij welke titel en foto past het artikel? Vul het nummer van het artikel in naast de titel en de letter van de foto. Doe dit ook voor artikel 2, 3 en 4. Derde leesronde Lees opnieuw de vier artikelen en zoek enkele details.
34
3.1
Artikel 1: omcirkel het juiste antwoord. Hoeveel weegt de pompoen van 2003? a 444 kilo b 600 kilo c 341 kilo
3.2
Artikel 2: vul in. Om de hoogste mensentoren te maken waren er ................. mensen nodig.
3.3
Artikel 3: omcirkel het juiste antwoord. Het snelste dier ter wereld is: a een jachtluipaard b een antilope c een buffel d een zebra
3.4
Artikel 4: vul in. De sterkste man ter wereld kan een vliegtuig trekken met zijn ..........................
Kopieerblad Stap 2. © 2006 Intertaal, Amsterdam/Antwerpen. Alle rechten voorbehouden. Vermenigvuldiging voor gebruik in het onderwijs toegestaan.
Groep B
E
F
G
H
Kopieerblad Stap 2. © 2006 Intertaal, Amsterdam/Antwerpen. Alle rechten voorbehouden. Vermenigvuldiging voor gebruik in het onderwijs toegestaan.
35
1 Groep B Wie is de kampioen?
TITELS V De langste tong VI Het grootste paar schoenen VIII De kleinste krant VII Het oudste dier
Artikel 5 De meeste kranten zijn niet erg handig. Ze zijn veel te groot. Probeer ze maar eens te lezen in de trein. Je kunt ze ook moeilijk in je zak steken. Dat is geen probleem met de kleinste krant ter wereld. Die verschijnt sinds kort in Brazilië. Dat is het grootste land van Zuid-Amerika. De kleine krant is 3,5 centimeter breed en 2,5 centimeter lang. Dat is niet veel groter dan een postzegel. De krant telt 16 bladzijden.
Artikel 7 In de Filippijnen werd de grootste schoen ter wereld gemaakt. Alleen een echte reus kan de schoen aantrekken. Want de schoen is maar liefst 5,5 meter lang en 2,25 meter breed. Hij is ook bijna 2 meter hoog. Gewone mannen dragen ongeveer maat 43 van schoenen. Deze schoen staat nu in het Guinness Book of Records met maat 753. Veel schoenmakers uit de Filippijnen hebben er samen aan gewerkt. Het werk duurde twee maanden. De reuzenschoen is gemaakt van echt leer. Hij is niet goedkoop. Voor een paar moet je bijna 40.000 euro betalen.
Artikel 6 Harriet is een reuzenschildpad. Ze is het oudste levende dier ter wereld. Ze is in 1830 uit het ei gekropen. Harriet is niet zomaar een schildpad. Ze kwam in 1835 aan in Londen. Harriet was toen 5 jaar. Charles Darwin bracht haar mee van de Galápagoseilanden. Die liggen bij Zuid-Amerika in de Grote Oceaan. Daar leven veel schildpadden. Harriet woont nu in Australië. Daar wordt ze nog altijd goed verzorgd. Ze krijgt lekker eten. En af en toe neemt ze een heerlijk modderbad.
Artikel 8 De tong van deze man is zo lang als een sigaret. Hij is 8,13 centimeter. Hij wil ermee in het Guinness Book of Records komen. Dat moet lukken. Want nu staat er een Duitse vrouw in vermeld als persoon met de langste tong. Haar tong is maar 7 centimeter. De man woont in India. Hij is een arbeider van 28 jaar oud.
36
Kopieerblad Stap 2. © 2006 Intertaal, Amsterdam/Antwerpen. Alle rechten voorbehouden. Vermenigvuldiging voor gebruik in het onderwijs toegestaan.
Groep B
ANTWOORDBLAD Deel 1: leesoefening Eerste leesronde Lees de titels en kijk naar de foto’s. Bij welke titel passen de foto’s? Vul de letter van de foto in naast de titel.
Titel
letter foto
nummer artikel
.............................
.............................
VI. De grootste schoen
.............................
.............................
VII. Het oudste dier
.............................
.............................
VIII. De kleinste krant
.............................
.............................
V.
De langste tong
Tweede leesronde Lees nu artikel 5 en zoek de woorden die je helpen om het artikel te combineren met de juiste foto en titel. Bij welke titel en foto past het artikel? Vul het nummer van het artikel in naast de titel en de letter van de foto. Doe dit ook voor artikel 6, 7 en 8. Derde leesronde Lees opnieuw de vier artikelen en zoek enkele details. 3.1
Artikel 5: vul in. De kleinste krant ter wereld is iets groter dan een ............................................
3.2
Artikel 6: omcirkel het juiste antwoord. De oudste schildpad ter wereld woont a in Londen b op de Galápagoseilanden c in Australië
3.3
Artikel 7: vul in. De grootste schoen ter wereld is maat ............................................
3.4
Artikel 8: vul in. De langste tong is ............................................ centimeter.
Kopieerblad Stap 2. © 2006 Intertaal, Amsterdam/Antwerpen. Alle rechten voorbehouden. Vermenigvuldiging voor gebruik in het onderwijs toegestaan.
37
1
Wie is de kampioen?
Groep A Deel 2: stel de volgende vragen aan groep B.
1
In welk land verkoopt men de kleinste krant? In ..............................................................................................................................
2
Hoe groot is de kleinste krant ter wereld? Iets groter dan een ..............................................................................................................................
3
Hoe oud is de oudste schildpad ter wereld nu? ................................................
4
jaar.
Waar woont de oudste schildpad? In ..............................................................................................................................
5
Hoe lang hebben de schoenmakers aan de grootste schoen gewerkt? ..............................................................................................................................
6
Wat is de grootste schoenmaat ter wereld? Maat ..............................................................................................................................
7
In welk land woont de man met de langste tong? In ..............................................................................................................................
Kijk nu op p. 10 van je tekst- en werkboek: “Wat denk je?” en controleer hoeveel antwoorden je goed hebt geraden.
38
Kopieerblad Stap 2. © 2006 Intertaal, Amsterdam/Antwerpen. Alle rechten voorbehouden. Vermenigvuldiging voor gebruik in het onderwijs toegestaan.
Groep B Deel 2: stel de volgende vragen aan groep A.
1
Hoeveel woog de zwaarste pompoen van de zomer 2003? ...............................................
2
kilo.
In welk land werd de hoogste mensentoren gemaakt? In ..............................................................................................................................
3
Hoeveel mensen waren er nodig om de toren te maken? ................................................
4
Wat is het snelste dier ter wereld? ..............................................................................................................................
5
Wie kan het snelst lopen: een mens of een jachtluipaard? ..............................................................................................................................
6
Hoe trekt de sterkste man ter wereld een vliegtuig vooruit? Met zijn ..............................................................................................................................
7
Uit welk land komt de sterkste man ter wereld? Uit ..............................................................................................................................
Kijk nu op p. 10 van je tekst- en werkboek: “Wat denk je?” en controleer hoeveel antwoorden je goed hebt geraden.
Kopieerblad Stap 2. © 2006 Intertaal, Amsterdam/Antwerpen. Alle rechten voorbehouden. Vermenigvuldiging voor gebruik in het onderwijs toegestaan.
39
1
Wie is de kampioen?
Oplossing antwoordblad: p. 34 Eerste en tweede leesronde: Titel letter foto Het snelste dier d De zwaarste pompoen a De hoogste toren c De sterkste man b Derde leesronde: 3.1 a, 3.2 250, 3.3 a, 3.4 tanden
nummer artikel 3 1 2 4
Oplossing antwoordblad: p. 37 Eerste en tweede leesronde: Titel letter foto De langste tong f De grootste schoen h Het oudste dier e De kleinste krant g Derde leesronde: 3.1 postzegel, 3.2 c, 3.3 753, 3.4 8,13
nummer artikel 8 7 6 5
Oplossing deel 2: p. 38 1 Brazilië, 2 postzegel, 3 170, 4 Australië, 5 twee maanden, 6 753, 7 India Oplossing deel 2: p. 39 1 444, 2 Spanje, 3 250, 4 jachtluipaard, 5 jachtluipaard, 6 tanden, 7 Hongarije
Sleutel “Wat kan ik?” (tekst- en werkboek p. 11-13) 1 2 3 4 5 6 7
40
De grootste hoed. De zwaarste man. De oudste vrouw. De kleinste brandweerauto. Het langste haar. De meeste tatoeages. De hoogste snoepjestoren.
Kopieerblad Stap 2. © 2006 Intertaal, Amsterdam/Antwerpen. Alle rechten voorbehouden. Vermenigvuldiging voor gebruik in het onderwijs toegestaan.