Whiplash, geen beperkingen vastgesteld door neuroloog, verlies arbeidsvermogen afgewezen (Rechtbank Amsterdam d.d. 14-12-2011; LJN-nr. BV1323)
Samenvatting: Eiseres stelt dat zij lijdt aan diverse post whiplashklachten, als gevolg waarvan beperkingen, leidend tot schade. Beroep op voorlopig deskundigenbericht van door de rechtbank benoemde neuroloog. Neuroloog rapporteert: klachten als aangegeven door eiseres zijn te duiden als posttraumatisch pijnsyndroom tgv ongeval, maar geen beperkingen vanuit zijn vakgebied. Eiseres wenst rapportage door anesthesioloog, psychiater en neuropsycholoog tbv vaststelling medische beperkingen. Gedaagde betwist de vordering. Omdat sprake is van zorgvuldige rapportage door een door de rechtbank -juist gezien zijn specialisme en mede met het oog op conflictbeslechting, daaronder begrepen het dispuut omtrent de medische beperkingen- benoemde deskundige, waartegen geen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren zijn aangevoerd, volgt de rechtbank de bevindingen van de neuroloog. De door hem gediagnosticeerde klachten worden door de rechtbank aangemerkt als ongevalgerelateerde reële, niet ingebeelde/voorgewende/overdreven klachten. De stelling van eiseres dat sprake is van ongevalgerelateerde beperkingen wordt - gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval, met name ook gezien voormeld processueel kader - afgewezen nu deze stelling niet wordt ondersteund door bevindingen neuroloog. Derhalve in casu geen ruimte voor door eiseres nog voorgestane rapportage. Voor zover gebaseerd op de gestelde beperkingen, die in rechte niet zijn komen vast te staan, worden de schadevergoedingsvorderingen -waaronder verlies arbeidsvermogen en kosten huishoudelijke hulpafgewezen. Het smartengeld is toewijsbaar tot een bedrag van EUR 3.000,--. De zaak: Benadeelde is op 4 april 2005 als inzittende van een auto van achteren aangereden door een bestuurder van een bij London verzekerde auto en London heeft aansprakelijkheid erkend. Benadeelde was werkzaam als ‘sales-support’ bij een champignonfabriek en verrichtte voornamelijk administratief werk. Sinds 23 april 2007 ontvangt zij een WIA-uitkering (arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100%) In juli 2008 benoemde de rechtbank neuroloog prof. dr. E.Ch. Wolters tot deskundige en hij heeft vervolgens een conceptrapport opgesteld en aan partijen toegezonden. Benadeelde heeft terzake van dit conceptrapport geen op- en/of aanmerkingen gemaakt. London heeft wel commentaar geleverd op het conceptrapport, maar dit noopte Wolters niet tot aanpassingen van het rapport. In het definitieve rapport van Wolters van 13 februari 2009 is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen: “Conclusie en beantwoording van uw vraagstelling: Een en ander overziende betreft het hier een thans 36-jarige vrouw die 3 april 2005 direct in aansluiting aan een kop-staart autoongeval last kreeg van ondanks een intensief therapeutisch beleid persisterende klachten zoals met tintelingen over de linkerarm uitstralende nekklachten, dewelke vooral houdings- en belastingsafhankelijk duidelijk in omvang kunnen toenemen, een bewegingsbeperking over de cervicale wervelkolom, aanvalsgewijs optredende hoofdpijnen, duizeligheid, slaapstoornissen en een abnormaal snel intredende vermoeidheid met wazig zien, concentratiestoornissen en daardoor ook geheugenstoornissen alsmede een episodische emotionele ontregeling en angstequivalenten. Bij uitvoerig neurologisch thans werden hiervoor echter geen aanknopingspunten gevonden voor een betrokkenes klachten onderliggend neurologisch substraat. Genoemde tot op heden persisterende klachten van betrokkene dienen derhalve beschouwd te worden in het kader van een (buiten mijn vakgebied vallend) pijnsyndroom, zich manifesterend met een concordant beperkt bewegingspatroon over de cervicale wervelkolom. Vraag 1. De situatie na ongeval. Vraag A. De anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandeling en het resultaat van deze behandeling staat uitvoerig beschreven in bijgaand medisch rapport. Kort samengevat betreft het hier een thans 36-jarige vrouw die op 3 april 2005 betrokken was bij een kopstaartbotsing, waarbij zij naar alle waarschijnlijkheid een acceleratietrauma over de cervicale wervelkolom opliep. In verband met de direct in aansluiting aan dit ongeval opgetreden klachten, werd zij intensief behandeld middels chiropractie, fysiotherapie en later psychotherapie. Desondanks blijft zij tot op heden last houden van min of meer onveranderde klachten, dewelke thans door mij geduid kunnen worden in het kader van een posttraumatisch pijnsyndroom. Vraag B. Voor onderhavig ongeval is betrokkene naar haar zeggen nimmer ernstig ziek geweest, in een ziekenhuis opgenomen geweest of geopereerd. Zij zou met name nooit last gehad hebben van nek- en/of hoofdpijnen, een abnormaal snel intredende
vermoeidheid met visusklachten, concentratiestoornissen en geheugenstoornissen, zoals opgetreden in aansluiting aan onderhavig ongeval d.d. 3 april 2005. Vraag D. Bij oriënterend lichamelijk en uitgebreid neurologisch onderzoek thans vond ik een concordant, licht beperkt, bewegingspatroon over de cervicale wervelkolom met licht beperkte bewegingsexcursies, vooral voor wat betreft de lateroflexie, anteflexie en retroflexie. Vraag E. De (overigens buiten mijn vakgebied gelegen) waarschijnlijkheidsdiagnose luidt: posttraumatisch pijnsyndroom. Vraag F. Genoemd pijnsyndroom werd door mij min of meer geobjectiveerd door vaststelling van een bij voortduring aanwezig, concordant, beperkt bewegingspatroon over de cervicale wervelkolom. Differentiaal diagnostische overwegingen zoals een cervicaal syndroom, cervicaal wortelprikkelingsyndroom, traumatische myelopathie en ook een postcontusioneel klachtenpatroon, konden door mij uitgesloten worden. Vraag G. De richtlijnen van de American Medical Association, laatste druk, alsook de richtlijnen van mijn beroepsvereniging volgend lijkt er sprake van een functieverlies (impairment) van 1% van de gehele mens Vraag H. Naar mijn oordeel, de richtlijnen van mijn beroepsvereniging volgend, zijn er vanuit mijn vakgebied geen beperkingen voor wat betreft de verrichtingen van het dagelijkse leven, de vrijetijdsbesteding, het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden en het verrichten van loonvormende arbeid. Vraag I. Alhoewel thans, drieënhalf jaar na vigerend ongeval, een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval gerechtvaardigd lijkt, kan ik niet uitsluiten dat zich in de toekomst nog veranderingen van het klachtenpatroon van betrokkene ontwikkelen. Vraag J. Ik kan niet uitsluiten dat zich in de nabije toekomst veranderingen in gunstige zin kunnen ontwikkelen voor wat betreft het klachtenpatroon van betrokkene. Vraag K. Ik kan echter geen oordeel geven over de termijn en/of de mate van eventuele verbetering, dewelke zich mogelijk in de toekomst kan ontwikkelen. Vraag 2. De hypothetische situatie zonder ongeval. Vraag A. In zoverre door mij te beoordelen zijn er op mijn vakgebied geen klachten en/of afwijkingen die er ook geweest zouden zijn of die op enig moment ook hadden kunnen ontstaan als betrokkene het ongeval niet was overkomen. Vraag 3. Overige aspecten van de hypothetische situatie zonder ongeval. Vraag A. In het medisch dossier van betrokkene komen geen feiten en/of omstandigheden naar voren die ook buiten de huidige klachten en afwijkingen en/of mijn eigen vakgebied gelegen, aanleiding zouden kunnen geven te veronderstellen dat bij betrokkene ook zonder ongeval op enig moment beperkingen zouden zijn opgetreden op het gebied van de uitoefening van de beroepsactiviteit of het verrichten van werkzaamheden in en rond de woning. Vraag 4. Het genezingsproces en de opstelling van betrokkene daarin. Vraag A. Vanuit mijn vakgebied bestaat er geen gouden standaard voor wat betreft de behandeling voor letsels zoals betrokkene bij onderhavig ongeval opliep. Over het algemeen kan evenwel gesteld worden dat hierbij doorgaans behandelingen middels chiropractie en fysiotherapie toegepast worden.
Benadeelde vordert betaling van een voorschot op haar schade van € 27.590,01 en € 3.813,68 aan buitengerechtelijke kosten. Zij stelt dat zij als gevolg van het ongeval last heeft van persisterende klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen, te weten: - met tintelingen over de linkerarm uitstralende nekklachten, die vooral houdings- en belastingsafhankelijk duidelijk in omvang kunnen toenemen; - een bewegingsbeperking over de cervicale wervelkolom, - aanvalsgewijs optredende hoofdpijnen, - duizeligheid, - slaapstoornissen, - een abnormaal snel intredende vermoeidheid met wazig zien, concentratiestoornissen en daardoor ook geheugenstoornissen, - een episodische emotionele ontregeling en angstequivalenten. Beide partijen betrekken bij hun stellingen (onder meer) het voorlopig deskundigenrapport van Wolters. De rechtbank neemt bij de beoordeling van dit rapport de volgende maatstaf in acht. De waarde die aan
het deskundigenbericht zal worden toegekend, staat ter beoordeling van de rechtbank, waarbij met name acht zal worden geslagen op het volgende. Een deskundigenrapport dient antwoord te geven op de vraag naar de medische klachten en beperkingen en de medische causaliteit met het ongeval op een zodanig begrijpelijke wijze, dat de rechtbank aan de hand daarvan een juridisch oordeel kan vellen. De deskundige is vrij in de wijze waarop hij zijn onderzoek inricht. Zijn rapport dient deugdelijk gemotiveerd te zijn, hetgeen onder meer inhoudt dat de deskundige inzichtelijk maakt hoe hij tot zijn oordeel is gekomen en hoe zijn oordeel zich verhoudt tot de gebruikelijke zienswijzen en richtlijnen binnen zijn beroepsgroep, alsmede dat hij een eventuele afwijking daarvan deugdelijk motiveert. Indien een deskundigenbericht dat is uitgebracht op verzoek van de rechtbank op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de conclusies van de deskundige deugdelijk zijn onderbouwd en voortvloeien uit de door hem in het rapport vermelde gegevens, zal de rechtbank het oordeel van de deskundige, die juist vanwege zijn specifieke deskundigheid op het terrein van het onderzoek is benoemd, niet snel naast zich neerleggen. Van de partij die een dergelijk deskundigenbericht bekritiseert, mag verlangd worden dat hij zijn stellingen deugdelijk onderbouwt, bijvoorbeeld door een rapport van een andere deskundige in het geding te brengen, waarin de conclusies van de door de rechtbank benoemde deskundige op overtuigende wijze worden weersproken. In dat geval zullen er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren aangaande de wijze van totstandkoming of de inhoud van het deskundigenbericht moeten zijn, wil de rechtbank besluiten dat zij een dergelijk bericht naast zich neerlegt. De klachten ten gevolge van het ongeval Wolters duidt de klachten in het kader van een posttraumatisch pijnsyndroom. Dit is min of meer geobjectiveerd door vaststelling van een bij voortduring aanwezig, concordant, beperkt bewegingspatroon over de cervicale wervelkolom. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank, met inachtneming van de criteria van het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2001, (LJN-nr.: AB 2054 ‘Zwolsche/De Greef’), vast dat benadeelde lijdt aan de door Wolters omschreven klachten. London betwist de causaliteit tussen deze klachten en het ongeval door aan te voeren dat benadeelde al eerder (in 1997) betrokken is geweest bij een ernstig ongeval waarbij haar auto total loss is geraakt en waarna zij nooit meer heeft durven rijden. Benadeelde heeft Wolters niet voorzien van medische informatie na dit eerste ongeval. Wolters heeft wel melding gemaakt van dit ongeval en opgemerkt dat benadeelde hiervoor kennelijk geen medische hulp heeft gezocht, maar hij heeft dit niet daadwerkelijk geverifieerd. Dit terwijl de impact van een ongeval waarbij een auto total loss raakt substantieel groter is dan de impact van het onderhavige ongeval met een voertuigschade van slechts € 1.019,32 exclusief BTW. Aldus steeds London. London verzoekt de rechtbank te bevelen dat benadeelde alsnog haar huisartsenkaart vanaf 1997 tot heden overlegt zodat inzicht kan worden verkregen in de gevolgen van voornoemd ongeval. Benadeelde erkent dat haar in 1997 een ongeval is overkomen, maar volhardt in haar stelling dat zij daarvoor geen medische hulp heeft gehad en dat dit ongeval dus ook geen rol speelt bij het huidige klachtenbeeld. Zij wijst ter onderbouwing van haar stelling op de door haar overgelegde schriftelijke bevestiging hiervan door haar huisarts van 12 juni 2007. Ook Wolters gaat ervan uit dat het ongeval van 1997 geen rol speelt, aldus benadeelde. Uit de antwoorden van Wolters valt af te leiden dat hij de klachten beschouwt als ongevalgevolg. Hij kon naar het oordeel van de rechtbank, gegeven de informatie van de betrokken huisarts, er redelijkerwijs van afzien nog nadere gegevens uit de medische voorgeschiedenis op te vragen. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding het verzoek van London om het medisch dossier vanaf 1997 over te leggen te honoreren. Aldus staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat sprake is van causaal verband tussen de klachten en het ongeval. De uit de klachten voortvloeiende beperkingen Wolters concludeert, de richtlijnen van zijn beroepsvereniging volgend, dat er vanuit zijn vakgebied geen medische beperkingen zijn voor wat betreft de verrichtingen van het dagelijkse leven, de vrijetijdsbesteding, het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden en het verrichten van loonvormende arbeid.
Benoeming van een andere deskundige? Benadeelde werpt bezwaren op tegen het rapport van Wolters en verzoekt de rechtbank een nieuw deskundigenbericht te gelasten ter beantwoording van de vraag naar de medische beperkingen en stelt voor daartoe een anesthesioloog, een psychiater en een neuropsycholoog te benoemen. London heeft dit verzoek gemotiveerd betwist en aangevoerd dat het rapport van Wolters leidend moet zijn voor de verdere beoordeling. Beoordeeld moet worden of de bezwaren van benadeelde tegen het rapport van Wolters voor wat betreft de inhoud en de wijze waarop dat rapport tot stand is gekomen doel treffen. Dat is het geval als deze bewaren zwaarwegend en steekhoudend zijn. In dat geval kan de beantwoording van de vraag of er sprake is van ongevalgerelateerde beperkingen niet (zonder meer) aan de hand van dit rapport worden beantwoord. Het ligt dan in de rede om aan een andere deskundige deze vraag voor te leggen. Ook heeft de rechtbank te bekijken of er in de stellingen van benadeelde en de onderbouwing daarvan aanleiding bestaat tot benoeming van een andere deskundige. Met name gelet op het scala van de door Wolters gediagnosticeerde klachten en zijn duiding daarvan als een pijnsyndroom, valt gezien de bevindingen van Wolters vanuit zijn neurologisch vakgebied – namelijk dat géén beperkingen aanwezig zijn – op zichzelf niet uit te sluiten dat vanuit een ander medisch vakgebied wèl uit die klachten voortvloeiende functionele beperkingen kunnen worden vastgesteld. Hieruit volgt dat uit oogpunt van materiële bewijsgaring de behoefte aan nadere medische rapportage, zoals door benadeelde wordt voorgestaan, op zichzelf voorstelbaar is. Het rapport van Wolters biedt voldoende onderbouwing van de stelling van benadeelde dat sprake is van objectiveerbare reële, niet ingebeelde, niet voorgewende en niet overdreven klachten die te duiden zijn als ongevalgevolg. Dit laat onverlet dat het ook aan benadeelde is om het benodigde bewijs van de door haar gestelde beperkingen bijeen te brengen. In het kader van deze, op benadeelde rustende, bewijslast heeft de rechtbank op verzoek van benadeelde een medisch deskundigenbericht gelast, waartoe neuroloog Wolters is benoemd. Wolters heeft benadeelde in de gelegenheid gesteld te reageren op en vragen te stellen over zijn conceptrapport, daaronder begrepen het voor benadeelde prangende punt van de bevindingen van de deskundige betreffende de medische beperkingen. Benadeelde heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. In dit rapport is een van de belangrijkste conclusies dat benadeelde in haar huidige toestand, bezien vanuit het vakgebied van de neurologie, geen beperkingen heeft. Voor zover benadeelde beoogt aan te voeren dat Wolters niet anders kon dan tot deze conclusie komen, nu dit overeenkomstig de richtlijnen van zijn beroepsgroep is, kan dit haar niet baten omdat deze stelling onjuist is. Uit de verplichting van een deskundige om onpartijdig en naar beste weten te rapporteren, vloeit immers niet zonder meer voort dat hij steeds gehouden zou zijn met toepassing van een richtlijn van zijn beroepsgroep te rapporteren. Hij kan daarvan afwijken mits hij dit motiveert en indien er in zijn beroepsgroep verschil van inzicht bestaat, hij daarvan melding maakt. Wolters heeft blijkens zijn rapport geen aanleiding gezien om af te wijken van de desbetreffende NVvN- richtlijnen. Evenmin heeft hij kenbaar gemaakt andere medische expertise en/of nader neuropsychologisch onderzoek noodzakelijk te achten. Het deskundigenrapport is naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk, logisch en consistent qua opbouw, inhoud en uitkomsten, zodat het rapport voldoet aan de weergegeven criteria. Daarmee is de vraag waarover partijen verdeeld zijn, te weten of er (medische) beperkingen bestaan die als ongevalgevolg hebben te gelden, op zorgvuldige wijze door de door rechtbank daartoe aangewezen deskundige beantwoord. Benadeelde bestrijdt de bewijswaarde van de rapportage van Wolters met berichten van haar behandelend artsen/therapeuten en met het rapport van neuroloog dr. [B] die in het kader van de ongevallenverzekering rapporteerde. Deze bevindingen kunnen niet zonder meer op één lijn worden gesteld met de bevindingen van een onafhankelijke medisch specialist als Wolters. Daarbij komt dat hun bevindingen aan hem zijn voorgelegd, juist om klaarheid te brengen in het debat dat tussen partijen (mede) naar aanleiding van die bevindingen over de klachten en beperkingen was gerezen. Ook weegt mee dat deze rapporten zijn
vervaardigd zonder dat London daarbij op enigerlei wijze betrokken is geweest. Dit laatste geldt ook voor het rapport van [B], dat bovendien is opgesteld in het kader van een ongevallenverzekering, hetgeen een andere optiek en vraagstelling veronderstelt dan die van de thans in het geding zijnde medische en juridische causaliteit. Aan deze rapporten kan reeds daarom niet dezelfde (bewijs)waarde worden toegekend als aan de rapportage van de door de rechtbank benoemde deskundige. De overgelegde rapportages komen er op neer dat – in afwijking van hetgeen Wolters concludeert – wèl sprake is van de door benadeelde gestelde medische beperkingen. Onder de gegeven omstandigheden zijn deze afwijkende visies op zichzelf onvoldoende voor de rechtbank om het deskundigenrapport van Wolters naast zich neer te leggen. Wolters is immers juist vanwege zijn specifieke deskundigheid op dit terrein benoemd en zijn voorlopig deskundigenbericht is gelast ter beslechting van het debat tussen partijen hieromtrent. Zijn op zorgvuldige wijze tot stand gekomen conclusies worden door deze rapportages niet op overtuigende wijze weersproken. Dit leidt tot de slotsom dat benadeelde geen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren aangaande de wijze van totstandkoming of de inhoud van het deskundigenbericht van Wolters heeft aangevoerd. De rechtbank neemt de conclusies van Wolters over en maakt ze tot de hare. De rechtbank stelt vast dat de stelling van benadeelde dat zij medische beperkingen heeft ten gevolge van haar klachten, niet wordt ondersteund door de conclusie hieromtrent van Wolters. Het verzoek van benadeelde om nog nieuwe deskundigen te benoemen wordt dan ook afgewezen. Het verlies aan arbeidsvermogen en de kosten van huishoudelijke hulp Uit het hiervoor overwogene volgt dat deze schadeposten niet voor toewijzing in aanmerking kunnen komen, nu zij zijn gebaseerd op gestelde beperkingen, die in rechte niet zijn komen vast te staan. Kosten chiropractor en fysiotherapeut Ter zitting heeft London zich bereid verklaard de opgevoerde kosten van de chiropractor en de fysiotherapeut te betalen (€ 520,--). Dit deel van de vordering zal derhalve worden toegewezen. Kosten neuropsycholoog Benadeelde vordert de kosten van haar behandelend neuropsycholoog, voorzover deze niet zijn vergoed door haar toenmalige werkgever, ad € 6.289,10. London heeft hiertegen aangevoerd dat [D] blijkens haar website hulp biedt aan mensen met niet-aangeboren hersenletsel en dat haar hulpverlening is gericht op neuropsychologische stoornissen na het letsel, zoals geheugen- en aandachtsstoornissen, terwijl dit hersenletsel zich bij benadeelde niet voordoet en een medische indicatie ontbreekt, zodat geen sprake kan zijn van causaal verband met het ongeval. De rechtbank overweegt dat Wolters ‘concentratiestoornissen en daardoor ook geheugenstoornissen’ heeft vastgesteld. Zoals terecht is aangevoerd door London, blijkt uit zijn rapportage echter niet dat deze stoornissen zijn ontstaan na dan wel veroorzaakt door (ongevalgerelateerd) hersenletsel. Daarbij komt dat benadeelde geen medische indicatie heeft overgelegd. Bij deze stand van zaken is een beroep van benadeelde op haar persoonlijke inzet haar schade te beperken weliswaar prijzenswaardig, maar kan niet leiden tot toewijzing van deze vordering. Telefoon- en portokosten Benadeelde vordert € 50,-- i.v.m. contacten met artsen, therapeuten, UWV, ziektekostenverzekeraar, advocaat. Volgens London is het grootste deel van deze kosten gemaakt in het kader van behandelingen die niet ongevalgerelateerd en niet medisch geïndiceerd zijn. De rechtbank stelt vast dat geen nadere specificatie is gegeven van de aard van de kosten, terwijl niet valt in te zien waarom het totaal van deze kosten per datum dagvaarding niet al geconcretiseerd had kunnen zijn. Een begroot totaalbedrag van € 50,-- aan wèl met het ongeval in verband staande telefoon- en portokosten acht de rechtbank evenwel redelijk en derhalve toewijsbaar.
Reiskosten Benadeelde vordert € 1.758,92 reiskosten neuropsycholoog en € 87,06 voor de mondelinge behandeling voorlopig deskundigenbericht. De reiskosten naar de neuropsycholoog zijn niet ongevalgerelateerd, en worden afgewezen. De € 87,06 zijn wel toewijsbaar nu noch het causaal verband met het ongeval, noch de hoogte ervan door London zijn betwist, en deze kosten de rechtbank redelijk voorkomen. Buitengerechtelijke kosten Benadeelde vordert vergoeding van buitengerechtelijke kosten ad € 3.813,68. Zij verwijst naar een declaratie van haar rechtsbijstandsverzekeraar RVS. Deze declaratie heeft betrekking op de kosten van rechtsbijstand door SRK ad € 3.045,-- en de kosten van extern medisch advies ad € 768,68. Benadeelde onderbouwt haar vordering door te verwijzen naar artikel 9.5 van de polisvoorwaarden van RVS. Daarin staat, voor zover hier van belang: “Indien de verzekerde op grond van een wettelijke of contractuele bepaling de kosten van rechtsbijstand geheel of gedeeltelijk vergoed kan krijgen, komen die kosten niet in aanmerking voor vergoeding krachtens deze verzekering. Het SRK zal de verzekerde, ter compensatie van de door SRK voorgeschoten kosten, bijstand verlenen bij het terugvragen of verhalen van die kosten (…)”
London betwist deze vordering. SRK heeft geen ‘expences out of the pocket’ hoeven doen. Benadeelde heeft geen declaraties aan SRK betaald. De kosten van rechtsbijstand hebben het vermogen van benadeelde niet geraakt en zijn alleen ten laste van SRK gekomen. Benadeelde had de kosten, indien door haar zelf gemaakt, op London kunnen verhalen. De rechtbank overweegt dat niet wordt betwist dat voormelde polisvoorwaarde van toepassing is op de rechtsverhouding tussen benadeelde en SRK. Blijkens deze polisvoorwaarde biedt SRK geen dekking voor kosten van rechtsbijstand die de verzekerde op grond van een wettelijke of contractuele bepaling geheel of gedeeltelijk vergoed kan krijgen. Hieruit volgt dat indien en voor zover in de onderhavige procedure komt vast te staan dat London aansprakelijk is voor de door benadeelde gevorderde kosten van rechtsbijstand, benadeelde geen vergoeding toekomt van SRK. Dat betekent dat het verweer van London faalt. De kennelijke omstandigheid dat SRK deze werkzaamheden reeds heeft verricht zonder dat benadeelde hiervoor kosten heeft betaald, doet daar niet aan af. Ook is van belang dat London niet heeft betwist dat niet alleen de kosten van door SRK zelf verrichte rechtsbijstand maar ook extern gemaakte kosten van door SRK ingeschakelde externe medisch adviseurs, onder deze polisvoorwaarde moeten worden begrepen. Ten aanzien van de kosten van rechtsbijstand door SRK zelf geldt het volgende. Artikel 6:96 lid 2 sub c BW maakt een voorbehoud voor vergoeding van kosten ex artikel 6:96 lid 2 sub b BW voor zover het bepaalde in de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) al een vergoeding pleegt in te sluiten (naar het forfaitaire tarief), zoals verrichtingen ter voorbereiding van gedingstukken en instructie van de zaak. In dat geval kan ingevolge artikel 241 Rv geen vergoeding van deze kosten ex artikel 6:96 lid 2 sub b BW worden toegekend. De rechtbank stelt vast dat uit de facturen niet, althans niet voldoende, kan worden afgeleid dat geen sprake is van voornoemde uitgezonderde verrichtingen. Bij gebreke van een nadere specificatie op dit punt kan dus niet worden beoordeeld of de vordering voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 2 BW. Deze vordering zal daarom worden afgewezen. Met betrekking tot de kosten van medisch advies geldt dat London deze kosten op zichzelf niet heeft betwist. Uit de facturen is de rechtbank niet gebleken dat deze kosten de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW niet kunnen doorstaan. Derhalve komen deze kosten ad € 768,68 in aanmerking voor vergoeding door London ingevolge het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 sub b BW. Smartengeld Benadeelde stelt dat zij immateriële schade lijdt gelet op haar voortdurende ongevalgerelateerde klachten, dat zij dientengevolge sinds maart 2006 geen loonvormende arbeid meer kan verrichten en dat de klachten ook invloed hebben op haar sociale leven. Vordering: € 5.000,--.
London voert aan dat een pijnsyndroom zonder beperkingen weliswaar een smartengeldvergoeding rechtvaardigt, maar niet in de gevorderde orde van grootte. Bij de begroting van het smartengeld dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden van het geval, waaronder in ieder geval de aard van de aansprakelijkheid, de ernst van het aan de aansprakelijke partij te maken verwijt en de aard, ernst en duur van het geconstateerde letsel. Daarbij wordt acht geslagen op de bedragen die in vergelijkbare gevallen door de rechter zijn toegekend. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat benadeelde heeft te leven met het scala aan klachten als door Wolters is vastgesteld en dat volgens Wolters sprake lijkt te zijn van een functieverlies 1% van de gehele mens. Wolters heeft voorts verklaard dat hij niet kan uitsluiten dat zich in de nabije toekomst veranderingen in gunstige zin kunnen ontwikkelen voor wat betreft het klachtenpatroon. Hij acht het evenwel onwaarschijnlijk dat eventueel in de toekomst optredende veranderingen van de gezondheidstoestand van benadeelde in gunstige zin, de mate van functieverlies significant zullen doen veranderen. Uit de eerdere overwegingen volgt dat de stelling van benadeelde dat zij tengevolge van haar klachten geen loonvormende arbeid meer kan verrichten niet kan slagen. De stelling dat de klachten invloed hebben op haar sociale leven is op zichzelf invoelbaar. De mate waarin dat het geval is, vergt echter wel enige onderbouwing om dit aspect afzonderlijk gewicht te geven bij de vaststelling van het smartengeld. De invloed van de pijnklachten op haar sociale leven is door benadeelde echter niet nader ingekleurd. Deze twee gestelde omstandigheden kunnen derhalve niet worden meegewogen bij de begroting van de immateriële schade. Alles overziend, acht de rechtbank toekenning van een bedrag van € 3.000,00 aan smartengeld in het onderhavige geval billijk.