Geluidprognose nieuwbouw Van der Valk Hotel te Drachten
Rapport 6081122.R02
Opdrachtgever:
16 juli 2008 HW/WH
Van der Valk Hotel Drachten Zonnedauw 1 9202 PE DRACHTEN
2
INHOUD
Rapport 6081122.R02
BLAD
1.
INLEIDING
4
2.
SITUATIE 2.1. Nieuwbouw hotel 2.2. Hotelterrein 2.3. Omgeving 2.4. Hotelverkeer 2.5. Openingstijden
4 4 5 5 5 7
3.
ACTIVITEITENBESLUIT
7
4.
MEET- EN REKENVOORSCHRIFT
7
5.
GELUIDSGEGEVENS 5.1. Uitgangspunten 5.2. Mogelijke geluidsbronnen 5.3. Personenautoverkeer 5.4. Vrachtautoverkeer 5.5. Touringcars/bussen 5.6. Indirecte geluidbijdrage
8 8 8 9 10 11 12
6.
REKENMODEL 6.1. Algemeen 6.2. Coördinaten en maaiveldniveau 6.3. Ontvangerpunten 6.4. Geluidsbronnen 6.5. Objecten 6.6. Bodemgebieden 6.7. Geluidoverdracht 6.8. Nauwkeurigheid
12 12 12 12 13 13 13 13 14
7.
BEREKENINGSRESULTATEN 7.1. Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus inrichting 7.2. Indirecte geluidbijdrage
15 15 16
8.
CONCLUSIE
18
3
Rapport 6081122.R02
COLOFON Rapport 6081122.R01 omvat: 18 pagina’s tekst 5 figuren 4 bijlagen Tot dit rapport behoort een akoestisch rekenmodel in dgmr-formaat ‘Geonoise’, versie V5.40.
4
1.
Rapport 6081122.R02
INLEIDING In opdracht van Van der Valk Hotel Drachten te Drachten is een geluidprognose opgesteld voor de nieuwbouw van het hotel aan de Zonnedauw 1 te Drachten1. Doel van de geluidprognose is het vaststellen van de te verwachten geluidsbelasting op de omgeving, afkomstig van de tot de inrichting behorende installaties en/of binnen de inrichting uitgevoerde werkzaamheden, in relatie tot de grenswaarden zoals verbonden aan het ‘Activiteitenbesluit’. De officiële naam van het activiteitenbesluit is ‘Besluit van 19 oktober 2007, houdende algemene regels voor inrichtingen’ (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer). Bij het vaststellen van de geluidsniveaus in dB(A) is voor het te verwachten aan- en afrijdend verkeer gebruik gemaakt van verkeersprognoses op basis van de grootte van de inrichting. Voor de overige geluidsbronnen is gebruik gemaakt van beschikbare geluidsgegevens van vergelijkbare inrichtingen. De actuele situatie ter plaatse met de omliggende bedrijfspanden en woningen van derden is middels foto’s vastgelegd. Bij de nadere uitwerking is gebruik gemaakt van tekeningen van de nieuwbouw van het hotel (lay-out, gevels en doorsneden), opgesteld door Van der Breggen bouw i.d., postbus 2119 te Alphen aan den Rijn en bijgewerkt tot 08-07-2008. Tevens is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond in DXF-formaat van de directe omgeving (geldend voor de bestaande situatie), zoals op 09-04-2008 beschikbaar gesteld door de GIS-applicatiebeheerder van de Gemeente Smallingerland.
2.
SITUATIE
2.1.
Nieuwbouw hotel Figuur 1 geeft een overzicht met de lay-out van de voorgenomen nieuwbouw van het hotel. Van de bestaande nieuwbouw (1e fase) zijn 53 hotelkamers reeds gerealiseerd. Aansluitend op deze bebouwing wordt een geheel nieuw hoofdgebouw (2e fase) gerealiseerd met 8 multifunctionele zalen, 53 hotelkamers, een restaurantzaal (300 m2) en een bar/brasserie (250 m2). Geheel vrijstaand wordt een bowlingcentrum (950 m2) gerealiseerd met 10 bowlingbanen. Figuur 2 geeft de gevelaanzichten van het complex in de nieuwe situatie.
1
Na realisatie van de voorgenomen nieuwbouw zal het hotel worden ontsloten via de Lavendelheide en zal het adres overeenkomstig worden aangepast.
5
2.2.
Rapport 6081122.R02
Hotelterrein Na de realisatie van de voorgenomen nieuwbouw worden de bestaande zalen, hotelkamers en overige bijgebouwen afgebroken en wordt het omliggende hotelterrein opnieuw aangelegd. De hoofdingang van het hotelterrein komt dan aan de zijde van de Lavendelheide. Aan deze zijde worden 250 parkeerplaatsen gerealiseerd ten behoeve van bezoekers van hotel, restaurant en zalen. Tevens worden hier, direct ten westen van de Lavendelheide, 70 carpoolparkeerplaatsen gerealiseerd. Het parkeerterrein van het hotel wordt middels een slagboom gescheiden van de carpoolplaatsen. Aan de zuidzijde wordt een tweede ingang aangelegd naar de Kraaiheide ten behoeve van leveranciers, personeel en bezoekers van het bowlingcentrum. Aan deze zijde zijn 50 parkeerplaatsen voorzien. Op het terreindeel nabij de Zonnedauw (ongeveer ter plaatse van de huidige ingang) is een toekomstig kantoorpand geprojecteerd dat geen deel uitmaakt van de inrichting.
2.3.
Omgeving Van der Valk Hotel Drachten is gelegen nabij de autosnelwegen A7 en A31 op het Kantorenpark Drachten. De meest nabijgelegen woningen van derden bevinden zich langs de Ureterpvallaat, even ten noorden van de inrichting (woningen Ureterpvallaat 1-6). De kortste afstand van het huidige hotelgebouw tot aan woning Ureterpvallaat 1 bedraagt circa 58 m en wordt in de nieuwe situatie vergroot naar circa 115 m. De nieuwbouw van het hotel wordt daarmee gerealiseerd op een grotere afstand tot de meest nabijgelegen woningen van derden. Verder bevinden zich in noordelijke richting tevens drie flatgebouwen van elk 13 woonlagen (+ 2 servicelagen) aan de Tjaarda op een kortste afstand tot het nieuwe hotelgebouw van circa 150 m. Aan de westzijde (Zonnedauw), zuidzijde (Kraaiheide) en oostzijde (Lavendelheide) bevinden zich kantoren en/of bedrijfspanden van derden.
2.4.
Hotelverkeer personenautoverkeer Uitgaande van het totale aantal parkeerplaatsen binnen de inrichting (250 + 50 = 300 en 70 carpoolplaatsen) en de binnen de inrichting aanwezige voorzieningen is voor het aantal personenauto’s de volgende onderverdeling aangehouden:
6
W
Rapport 6081122.R02
parkeerterrein noordzijde: - hotelgasten (159 kamers en één auto per kamer): 159 auto’s; - overige parkeerplaatsen (91 met een dubbele bezetting per dag): 182 auto’s
De bovengenoemde overige parkeerplaatsen worden bezet door bezoekers van bar/brasserie/restaurant en de multifunctionele zalen. W
parkeerterrein zuidzijde: - 50 parkeerplaatsen met een dubbele bezetting per dag: 100 auto’s;
Deze parkeerplaatsen worden bezet door bezoekers van het bowlingcentrum, personeel en een deel van de bezoekers van bar/brasserie/restaurant en de multifunctionele zalen. W
carpoolplaatsen: - 70 parkeerplaatsen met een enkele bezetting per dag: 70 auto’s;
Op basis van bovenstaande aantallen per dag is in onderstaande tabel 1 een mogelijke representatieve verdeling aangegeven voor de dag-, avond- en nachtperiode. Tabel 1:
Mogelijke verdeling van het aantal personenauto’s per dag
parkeerterrein noord parkeerterrein zuid carpoolplaatsen totaal
dag 07.00 - 19.00 uur
avond 19.00 - 23.00 uur
nacht 23.00 - 19.00 uur
totaal etmaal
186 55 50 291
124 36 10 170
31 9 10 50
341 100 70 511
vrachtautoverkeer Voor het afleveren van goederen aan de achterzijde van het hotel is in de dagperiode (07.00 - 19.00 uur) rekening gehouden met 10 vrachtwagens per dag. Ook bestelbusjes en/of voertuigen ten behoeve van onderhoud zijn hierin begrepen. In de nachtperiode (23.00 - 07.00 uur, met name vóór 07.00 uur) is rekening gehouden met 2 vrachtwagens per dag (bijvoorbeeld voor de aanvoer van brood en/of overige versproducten). Voor de avondperiode (19.00 - 23.00 uur) is, behoudens uitzonderingen, geen rekening gehouden met de aanvoer van goederen. touringcars/bussen In de berekening is uitgegaan van 5 touringcars/bussen in de dagperiode en 1 in de avondperiode. De bussen parkeren op de parkeerplaatsen aan de linkerzijde van de toegangsweg direct achter de slagboom.
7
2.5.
Rapport 6081122.R02
Openingstijden Inherent aan de aard van de inrichting is Van der Valk Hotel Drachten gedurende 7 dagen per week en 24 uur per dag geopend en/of in gebruik. De representatieve inschakelduur van de gebruikte apparatuur en/of installaties is gegeven in hoofdstuk 5.2.
3.
ACTIVITEITENBESLUIT De geluidemissie vanwege de inrichting wordt getoetst aan het ‘Activiteitenbesluit’ dat op 1 januari 2008 in werking is getreden. Bijlage 1 geeft een overzicht van de grenswaarden voor langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT) en maximale geluidsniveaus (LAmax) zoals omschreven in AFDELING 2.8 GELUIDHINDER van het besluit. Voor de nieuwbouw van het hotel zijn met name de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus volgens tabel 2.17a van toepassing. Voor maximale geluidsniveaus geldt dat deze, overeenkomstig artikel 2.17 onder lid 1b, niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten. Ook zijn deze, volgens artikel 2.18 onder lid 3a, niet van toepassing op het komen en gaan van bezoekers bij inrichtingen waar in hoofdzaak horeca-activiteiten plaatsvinden. Eventuele andere maximale geluidsniveaus, die geen relatie hebben met de bezoekers en/of met laad- en losactiviteiten, zijn bij het hotel niet te verwachten zodat het vaststellen en beoordelen van deze niveaus in voorliggende geluidprognose verder buiten beschouwing is gelaten. Ook mogelijke geluidsniveaus vanwege specifieke evenementen en/of bijzondere festiviteiten waarvoor artikel 2.21 van toepassing is, zijn in voorliggende geluidprognose verder buiten beschouwing gelaten.
4.
MEET- EN REKENVOORSCHRIFT De berekeningen van de te verwachten geluidsniveaus vanwege Van der Valk Hotel Drachten zijn uitgevoerd in overeenstemming met de richtlijnen van de ‘Handleiding meten en rekenen industrielawaai’ uitgegeven door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Samsom, 1999). Van deze handleiding is tevens een internetversie (2004) beschikbaar waarin de errata zijn verwerkt.
8
Rapport 6081122.R02
De handleiding geeft technische procedures aan voor zowel de vergunningverlening en zonering in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh), als voor de vergunningverlening in het kader van de Wet milieubeheer (Wm) en gemeentelijke verordeningen.
5.
GELUIDSGEGEVENS
5.1.
Uitgangspunten Alle binnen de inrichting te verwachten relevante geluidsbronnen zijn tezamen met de daarbij behorende expositieduur in een akoestisch rekenmodel opgenomen. Figuur 3 geeft een overzicht van het gehanteerde model. De nummering van de geluidsbronnen komt overeen met die van het gebruikte rekenmodel. De ligging van de hierna genoemde geluidsbronnen is gegeven in de figuren 4 en 5.
5.2.
Mogelijke geluidsbronnen Voor het nieuw te bouwen hotel is een aantal geluidsbronnen te verwachten behorende bij onder andere verwarming, ventilatie en airconditioning. In de huidige engineeringfase is een keukenadviseur bezig met de inrichting van de keuken en de daarbij behorende installaties. Een installatieadviseur is bezig met de mechanische ventilatie en airconditioning van zalen, restaurant, hotelkamers e.d. Vooruitlopend op deze engineering is in voorliggende geluidprognose uitgegaan van een aantal als representatief aan te merken vaste geluidsbronnen. dakafzuigventilatoren Voor de centrale keuken is rekening gehouden met het plaatsen van 5 dakafzuigventilatoren [bron 01 t/m 05]. Op basis van vergelijkbare inrichtingen is daartoe uitgegaan van geluidarme ventilatoren van J.E. Stork Air, type VDA (of vergelijkbaar), met een representatieve bronsterkte van LW = 78,5 dB(A) per stuk2. Deze ventilatoren kunnen gedurende de gehele dag- en avondperiode in gebruik zijn (Cb,dag/avond = 0 dB). Voor de nachtperiode is rekening gehouden met een effectieve bedrijfstijd van 2 uur (Cb,nacht = -10 lg 2/8 = 6,0 dB). Daarbij kan worden opgemerkt dat het toepassen van geluidarme dakafzuigventilatoren indirect ook in het belang is van de gasten in het hotel. Deze, of vergelijkbare, dakafzuigventilatoren kunnen ook geplaatst worden op het dak van de betreffende multifunctionele zalen, restaurant, lobby, toiletgroepen e.d. [bron 06 t/m 11]. Voor de dagperiode is er van uitgegaan dat de helft van deze ventilatoren daarbij ook daadwerkelijk in gebruik zal zijn (Cb,dag = 3,0 dB). 2
Dit komt overeen met een geluiddrukniveau van Lp = 56 dB(A) op een afstand van 4 m (perszijde). Bij toepassing van deze geluidarme ventilatoren is een eventuele geluiddemper (niet bedoeld voor de geluidbijdrage naar de omgeving maar om het afgestraalde geluid naar de onderliggende ruimte te dempen) niet nodig.
9
Rapport 6081122.R02
technische ruimte Voor de technische ruimte naast de keuken is rekening gehouden met twee roosters in de gevel [bron 12 en 13] elk met een representatieve bronsterkte van LW = 85 dB(A). airconditioning De airconditioning en/of mechanische ventilatie van de verschillende verblijfsruimten in het nieuwe hotel zal worden ondergebracht onder de schuin lopende daken, waarvan voor een belangrijk deel de hoge zijden zijn gesitueerd aan de binnenruimten van het gebouwencomplex (= afgeschermd naar de omgeving). Rekening houdend met bovenstaande is de geluidbijdrage vanwege deze installaties naar de omgeving vervolgens als verwaarloosbaar aangemerkt. bowlingcentrum Het vrijstaande bowlingcentrum wordt uitgerust met 10 banen. Voor de opbouw van de gevel en/of (voor zover relevant) het dak, is er van uitgegaan dat deze goed gesloten wordt uitgevoerd en zal voldoen aan de eisen volgens het Bouwbesluit. Ondanks een dergelijke opbouw is een beperkte geluidemissie door de gevel, mede bepaald door contactgeluidoverdracht en die kenmerkend is voor bowlingbanen, niet uit te sluiten. In de geluidprognose zijn hiertoe drie deelgeluidsbronnen per gevel [bron 14 t/m 22], elk met een representatieve bronsterkte van LW = 75,5 dB(A), in de berekening meegenomen. 5.3.
Personenautoverkeer uitgangspunten In hoofdstuk 2.4 is het globale aantal te verwachten (n) personenauto’s per dag gegeven met bijbehorende verdeling naar bestemming en etmaalperiode. Inclusief in- en uitparkeren rijden de auto’s met een gemiddelde rijsnelheid (v) van ten hoogste 10 km/uur over het terrein van de inrichting. De representatieve bronsterkte van personenauto’s is aangehouden op LW = 88,4 dB(A) bij een standaard bronhoogte van hb = 0,75 m. Per mobiele bron zijn de geschematiseerde rijroutes over het terrein van de inrichting opgesplitst in een aantal deelbronlocaties (b) met gemiddelde weglengten tot 20 m per bron. De totale lengte (l) in m van de geschematiseerde rijroute is aangegeven in bijlage 2.2. Opgemerkt wordt dat alleen de hoofdroutes van het personenautoverkeer in de beoordeling zijn meegenomen. Afwijkingen van deze hoofdroutes3 zijn als minder relevant buiten beschouwing gelaten.
3
Deze afwijkingen hangen voor een belangrijk deel samen met de definitieve invulling van de parkeerplaatsen op het terrein van de inrichting. Wel kan gesteld worden dat de parkeerplaatsen die het dichtst bij de ingang van het hotel zijn gesitueerd het meest gebruikt zullen worden. Voor deze parkeerplaatsen geldt dat de afstand tot de omliggende woningen van derden aan de Ureterpvallaat het grootst is.
10
Rapport 6081122.R02
berekeningsmethodiek De tijdscorrectie, uitgedrukt in dB, voor het personenautoverkeer wordt berekend met: ⎛ n × l × (1 of 2) ⎞ ⎟ ⎝ b × v × To ⎠
Cb = − 10 × lg⎜ waarin:
n l 1 of 2 b v To
[dB]
= het aantal voertuigbewegingen per beoordelingsperiode = de totale lengte in m van de geschematiseerde rijroute = enkel of dubbel bereden rijroute (rondrijden of heen en terug via dezelfde route) = aantal deelbronlocaties per rijroute = gemiddelde rijsnelheid in m per uur = beoordelingsperiode in uren (dag-, avond of nachtperiode).
rijroutes Voor het parkeerterrein van het personeel en van het bowlingcentrum is één geschematiseerde rijroute aangehouden [bron mb03]. Voor deze route (totale geschematiseerde weglengte 237,84 m (l) met 12 deelgeluidsbronnen (b), zie bijlage 2.2) is voor de dagperiode uitgegaan van 55 auto’s. De bedrijfstijdcorrectie bedraagt dan: ⎛ 55 × 237,84 ⎞ Cb,dag = − 10 × lg⎜ ⎟ = 20,4 dB, ⎝ 12 × 10.000 × 12 ⎠
voor de avondperiode met 36 auto’s: ⎛ 36 × 237,84 ⎞ Cb,avond = − 10 × lg⎜ ⎟ = 17,5 dB ⎝ 12 × 10.000 × 4 ⎠
en voor de nachtperiode met 9 auto’s: ⎛ 9 × 237,84 ⎞ Cb,nacht = − 10 × lg⎜ ⎟ = 26,5 dB ⎝ 12 × 10.000 × 8 ⎠
De berekening van de bedrijfstijdcorrecties van de overige geschematiseerde rijroutes [bron mb04 t/m mb07] is vergelijkbaar. 5.4.
Vrachtautoverkeer uitgangspunten In hoofdstuk 2.4 is het te verwachten aantal (n) vrachtwagens van en naar de inrichting gegeven. Inclusief manoeuvreren rijden de auto’s met een gemiddelde rijsnelheid (v) van 10 km/uur over het terrein van de inrichting. De representatieve bronsterkte van de hier rijdende vrachtwagens is bij deze rijsnelheid (motorgeluid bepalend en inclusief achteruitrijdsignalering) aangehouden op LW = 103,5 dB(A) bij een bronhoogte van hb = 1,0 m.
11
Rapport 6081122.R02
rijroutes Voor leveranciers aan de zijde van de Kraaiheide is uitgegaan van 12 vrachtwagens per dag en verdeeld over twee geschematiseerde rijroutes [bron mb01 en mb02]. De bedrijfstijdcorrectie bedraagt dan bijvoorbeeld voor rijroute mb01 in de dagperiode met 10/2 = 5 auto’s: ⎛ 5 × 87,83 × 2 ⎞ ⎟= ⎝ 5 × 10.000 × 12 ⎠
Cb,dag = − 10 × lg⎜
28,3 dB
en voor de nachtperiode met 2/2 = 1 auto: ⎛ 1 × 87,83 × 2 ⎞ ⎟= ⎝ 5 × 10.000 × 8 ⎠
Cb,nacht = − 10 × lg⎜
33,6 dB
De berekening van de bedrijfstijdcorrectie van de vrachtwagens over de andere rijroute [bron mb02] is vergelijkbaar. 5.5.
Touringcars/bussen uitgangspunten In hoofdstuk 2.4 is het te verwachten aantal (n) touringcars/bussen van en naar de inrichting gegeven. Inclusief manoeuvreren rijden de bussen met een gemiddelde rijsnelheid (v) van 10 km/uur over het terrein van de inrichting. De representatieve bronsterkte van de hier rijdende bussen is bij deze rijsnelheid (motorgeluid bepalend en inclusief achteruitrijdsignalering) aangehouden op LW = 103,5 dB(A) bij een bronhoogte van hb = 1,0 m. rijroutes Uitgegaan is van 6 bussen per dag. De rijroute wordt gerepresenteerd door één geschematiseerde rijroute [bron mb08]. De bedrijfstijdcorrectie bedraagt dan voor deze rijroute in de dagperiode met 5 bussen: ⎛ 5 × 514,24 ⎞ Cb,dag = − 10 × lg⎜ ⎟ = 30,8 dB ⎝ 26 × 10.000 × 12 ⎠
en voor de avondperiode met 1 bus: ⎛ 1× 514,24 ⎞ Cb,nacht = − 10 × lg⎜ ⎟ = 33,1 dB ⎝ 26 × 10.000 × 4 ⎠
12
5.6.
Rapport 6081122.R02
Indirecte geluidbijdrage Voor de berekening van de indirecte geluidbijdrage (zie hoofdstuk 7.2) over de openbare weg is uitgegaan van dezelfde voertuigintensiteit en bronsterkte met dien verstande dat de rijsnelheid 30 km/uur bedraagt.
6.
REKENMODEL
6.1.
Algemeen Alle ontvangerpunten, relevante geluidsbronnen en objecten zijn verwerkt in een akoestisch rekenmodel. Daarbij is gebruik gemaakt van het programma ‘Geonoise’, versie V5.40, van dgmr-software.
6.2.
Coördinaten en maaiveldniveau De gebruikte coördinaten van het rekenmodel komen overeen met het nationale rechthoekige coördinatensysteem van de Rijksdriehoeksmeting, waarvan de oorsprong te Amersfoort de waarden X = 155.000 m en Y = 463.000 m heeft. Het gemiddeld maaiveldniveau ter plaatse van het hotelterrein is aangehouden op hm = 0 m.
6.3.
Ontvangerpunten Het geluidsniveau vanwege de horeca-activiteiten is berekend ter plaatse van de meest nabijgelegen woningen van derden op de ontvangerpunten 01 t/m 09. De ligging van deze beoordelingspunten is gegeven in figuur 3. Alle beoordelingspunten zijn gekoppeld aan de achter het betreffende punt liggende gevel, zodat uitsluitend het op de gevel invallende geluidsniveau wordt berekend. Voor de beoordelingspunten 01 t/m 07, bij de vrijstaande laagbouwwoningen langs de Ureterpvallaat, is een ontvangerhoogte aangehouden van ho = 1,5 m en 5,0 m ten opzichte van het gemiddelde maaiveldniveau ter plaatse. Als regel (voor de standaard eengezinswoning) betekent dat, dat in de dagperiode een beoordelingshoogte kan worden aangehouden van ho = 1,5 m boven het maaiveldniveau, aangezien de buitenruimten en de woonkamers dan voornamelijk de te beschermen ruimten zijn. In de avond- en nachtperiode kan de hoogte ho = 5 m zijn ter bescherming van de slaapruimten. Voor de beoordelingspunten 08 en 09 bij de flatwoningen aan de Tjaarda zijn ontvangerhoogten aangehouden van respectievelijk ho = 5 m, 10 m, 20 m, 30 m en 40 m.
13
6.4.
Rapport 6081122.R02
Geluidsbronnen In figuur 4 is de ligging gegeven van de ingevoerde geluidsbronnen en de geschematiseerde rijroutes op het terrein van de inrichting. Figuur 5 geeft het aan- en afrijdend bestemmingsverkeer over de openbare weg (indirecte geluidbijdrage over de Lavendelheide en de Kraaiheide). Een overzicht van alle ingevoerde geluidsbronnen met coördinaten, hoogten, maaiveldhoogten, octaafbandspectra, dB(A)-waarden4 en tijdscorrecties uitgedrukt in dB is gegeven in bijlage 2. Daarbij is onderscheid gemaakt naar de gehanteerde equivalente geluidsbronnen (deelbijlage 2.1) en de mobiele geluidsbronnen (deelbijlage 2.2). De gehele bijlage kan bestaan uit meerdere bladen.
6.5.
Objecten Een overzicht van de ingevoerde deelgebouwen van het hotel, woningen, bedrijfspanden van derden en contourlijnen van toekomstige uitbreidingen is met coördinaten, hoogten, maaiveldhoogten en reflectiecoëfficiënten gegeven in deelbijlage 2.3. Eventuele geluidafscherming en/of geluidabsorptie door aanwezige of nog aan te leggen terreinverhogingen, taluds en aarden wallen is verder buiten beschouwing gelaten.
6.6.
Bodemgebieden Het wateroppervlak van de aanwezige of geprojecteerde vijvers en de wegen met de parkeerterreinen op het hotelterrein zijn tezamen met de omliggende straten en/of parkeerterreinen aangehouden als geluidreflecterend (B = 0,0). De geluidreflecterende bodemgebieden zijn in de figuren 3 t/m 5 gearceerd weergegeven. Het niet gedefinieerde overdrachtsgebied zoals groenstroken, bossages en tuinen van derden is als geluidabsorberend (B = 1,0) aangehouden.
6.7.
Geluidoverdracht Met behulp van het geluidoverdrachtmodel is voor iedere geluidsbron het gestandaardiseerde immissieniveau Li op het berekeningspunt bepaald. Uit het gestandaardiseerde immissieniveau wordt per beoordelingsperiode en per relevante bedrijfstoestand het langtijdgemiddelde deelgeluidsniveau LAeqi,LT bepaald volgens: LAeqi,LT = Li - Cb - Cm - Cg 4
De presentatie van geluidsniveaus tot twee cijfers achter de komma is niet in overeenstemming met de van toepassing zijnde ‘Handleiding meten en rekenen industrielawaai’ (zie hoofdstuk 4), maar is inherent aan het gebruik van het programma Geonoise, versie V5.40.
14
waarin:
Rapport 6081122.R02
Cb = bedrijfstijdcorrectieterm Cm = meteocorrectieterm Cg = gevelreflectieterm
Aangezien, voor zover van toepassing, is gerekend met invallend geluid is de gevelreflectieterm Cg = 0 dB. In de ‘Handleiding meten en rekenen industrielawaai’ (zie hoofdstuk 4) wordt als beoordelingsgrootheid het ‘langtijdgemiddelde beoordelingsniveau’ LAr,LT in dB(A) gehanteerd. Deze grootheid is gebaseerd op het equivalente geluidsniveau LAeq,T waarbij rekening wordt gehouden met de afzonderlijke geluidbijdragen tijdens verschillende bedrijfstoestanden van de inrichting, alsmede het karakter van het geluid (impulsachtig, tonaal, muziek) en de meteocorrectie. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT wordt voor elke beoordelingsperiode (dag-, avond- of nachtperiode) bepaald uit de energetische sommatie van de deelbeoordelingsniveaus LAri,LT voor de verschillende bedrijfstoestanden. Het deelbeoordelingsniveau LAri,LT wordt voor elke afzonderlijke beoordelingsperiode en voor elke verschillende bedrijfstoestand bepaald uit: LAri,LT = LAeqi,LT + Kx waarin:
LAeqi,LT = het langtijdgemiddeld deelgeluidsniveau voor elke afzonderlijke bedrijfstoestand; Kx = is een straffactor voor tonaal geluid (K1 = 5 dB), impulsgeluid (K2 = 5 dB) of muziekgeluid (K3 = 10 dB).
Tonaal-, impuls- of eventueel muziekgeluid zal naar verwachting niet meer ‘duidelijk hoorbaar zijn bij de ontvanger dan wel op het beoordelingspunt’, zodat het A-gewogen equivalente deelgeluidsniveau LAeqi,LT overeenkomt met het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT. 6.8.
Nauwkeurigheid De resultaten van de geluidprognose bezitten een zekere nauwkeurigheidsmarge. De grootte van deze marge is sterk afhankelijk van de nauwkeurigheid van de invoergegevens en van de daadwerkelijke overdrachtssituatie. Zo zijn voor Van der Valk Hotel Drachten met een verscheidenheid aan activiteiten de uitgangspunten zo nauwkeurig mogelijk vastgelegd. De verwachting is dan ook dat de nauwkeurigheidsmarge van het eindresultaat, voor de obstakelvrij gesitueerde beoordelingspunten, niet hoger zal zijn dan circa ± 2 dB(A). Deze nauwkeurigheidsmarge komt overeen met het gestelde in hoofdstuk 2.5.3 van de ‘Handleiding meten en rekenen industrielawaai’.
15
7.
BEREKENINGSRESULTATEN
7.1.
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus inrichting
Rapport 6081122.R02
Blad 1 van bijlage 3 geeft een overzicht van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT) vanwege Van der Valk Hotel Drachten op de aangegeven beoordelingspunten ter plaatse van de meest nabijgelegen woningen van derden. De avondperiode is op alle beoordelingspunten bepalend voor de etmaalwaarde5. Van een aantal relevante beoordelingspunten zijn op de bladen 2 t/m 6 van deze bijlage de deelgeluidbijdragen gegeven. De hoogste geluidsniveaus zijn vastgesteld ter plaatse van woning Ureterpvallaat 4 [beoordelingspunt 04]. Zoals blijkt uit blad 3 van bijlage 3 wordt het geluidsniveau hier in belangrijke mate bepaald door het personenautoverkeer zoals dit naar verwachting rijdt over het parkeerterrein van het hotel. In onderstaande tabel 2 is een overzicht gegeven van de berekeningsresultaten ter plaatse van de omliggende woningen. Tussen haakjes (..) staat het geluidseis volgens het ‘Activiteitenbesluit’. Tabel 2: Beoordelingspunt
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus Van der Valk Hotel Drachten [LAr,LT afgerond op hele dB(A)’s] Omschrijving locatie figuur 3
dag6
LAr,LT [dB(A)] bijlage 3 avond
01 02 03 04 05 06 07
Woning Ureterpvallaat 7 Woning Ureterpvallaat 5 (zijgevel) Woning Ureterpvallaat 5 (voorgevel) Woning Ureterpvallaat 4 Woning Ureterpvallaat 3 Woning Ureterpvallaat 2 Woning Ureterpvallaat 1
34 29 35 35 35 36 36
37 34 39 40 40 40 41
08 09
Flatwoningen Tjaarda 158 - 286 Flatwoningen Tjaarda 158 - 286
35/36/38/38/38 (50) 34/36/37/38/38 (50)
(50) (50) (50) (50) (50) (50) (50)
(45) (45) (45) (45) (45) (45) (45)
37/38/40/40/40 (45) 36/38/39/39/39 (45)
nacht 28 25 30 31 31 32 32
(40) (40) (40) (40) (40) (40) (40)
28/30/31/31/31 (40) 28/29/31/31/31 (40)
Uit bovenstaande berekeningsresultaten blijkt dat het hotel in de nieuwe situatie ter plaatse van alle nabijgelegen woningen van derden ruimschoots kan voldoen aan de grenswaarden zoals verbonden aan het ‘Activiteitenbesluit’.
5 6
De etmaalwaarde is de hoogste waarde van de dagperiode, de avondperiode +5 dB of de nachtperiode +10 dB. Voor de flatwoningen aan de Tjaarda [beoordelingspunt 08 en 09] zijn ontvangerhoogten aangehouden van respectievelijk ho = 5 m, 10 m, 20 m, 30 m en 40 m. Voor de overige berekeningspunten is een ontvangerhoogte aangehouden van ho = 1,5 m voor de dagperiode en van ho = 5 m voor de avond- en nachtperiode. Voor de gehanteerde ontvangerhoogte per specifiek berekeningspunt wordt verder verwezen naar blad 1 van bijlage 3.
16
7.2.
Rapport 6081122.R02
Indirecte geluidbijdrage De indirecte hinder veroorzaakt door het op korte afstand passeren van het bestemmingsverkeer van en naar Van der Valk Hotel Drachten rijdend over de openbare weg kan worden beoordeeld overeenkomstig de circulaire ‘Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening Wm’ van 29 februari 1996. Als voorkeursgrenswaarde geldt daarbij een grenswaarde van 50 dB(A) en een maximale grenswaarde van 65 dB(A). De indirecte hinder wordt daarbij separaat getoetst ten opzichte van de activiteiten op het terrein van de inrichting. Eventuele maximale geluidsniveaus (LAmax) vanwege bestemmingsverkeer over de openbare weg worden niet beoordeeld. In de nieuwe situatie geldt dat het hotel wordt ontsloten via de Lavendelheide. Voor deze weg geldt een wettelijk toegestane rijsnelheid van 30 km/uur. Vanaf de rotonde ter plaatse van de kruising met de Ureterpvallaat rijdt het verkeer op korte afstand tussen de woningen Ureterpvallaat 7 (= oostelijk) en Ureterpvallaat 5 (= westelijk) door. De kortste afstand van de gemiddelde rijlijn tot aan de zijgevel van woning Ureterpvallaat 7 bedraagt circa 30 m en tot woning Ureterpvallaat 5 circa 12 m. Figuur 5 geeft een overzicht van de nieuwe situatie met de geschematiseerde rijroute van het bestemmingsverkeer over de openbare weg. Voor zowel het personenautoverkeer als het vrachtautoverkeer zijn dezelfde aantallen (heen en terug rijdend), bronhoogten en bronsterkten aangehouden als hierboven aangegeven voor de directe geluidbijdrage. Daarbij is er van uitgegaan dat al het bestemmingsverkeer, zowel heen als terug, gebruik maakt van deze weg. Nu het hotel in de nieuwe situatie ook bereikbaar is via de Zonnedauw en de Kraaiheide kan dit uitgangspunt worden aangemerkt als ‘worst case’. De berekening van de geluidsbelasting op de bepalende woningen is uitgevoerd volgens de Standaard Rekenmethode II als beschreven in bijlage III (wegverkeer) van het ‘Rekenen meetvoorschrift geluidhinder 2006’. De rekenmethode is opgenomen in het programma Geonoise, module SRMII-2006. Het in het rekenmodel ingevoerde emissiegetal (bronvermogen) per kilometer weglengte is berekend met behulp van de volgen de formule: LW = LW’ + 10 log(n/v) waarin: Lw = emissiegetal (bronvermogen) per kilometer weglengte; LW’ = bronsterkte voertuig LW’ = 88,4 dB(A) voor de personenauto’s LW’ = 103,5 dB(A) voor de vrachtwagens en bussen; n = gemiddeld aantal voertuigen per uur; v = rijsnelheid (= 30 km/uur).
17
Rapport 6081122.R02
In tabel 3 is een overzicht gegeven van de in het rekenmodel ingevoerde wegen, rijsnelheid, uurintensiteiten en emissiegetallen (zie ook deelbijlage 2.4). Tabel 3: Weg
11
12
Overzicht van de in het rekenmodel ingevoerde wegen, rijsnelheid, uurintensiteiten en emissiegetallen
Omschrijving
personenauto’s vrachtverkeer/bussen totaal personenauto’s vrachtverkeer/bussen totaal
Rijsnelheid [km/uur] 30 30 30 30
Gemiddeld aantal voertuigen per uur dag avond nacht 9,17 18,0 2,25 1,67 0 0,50 48,5 2,50
85,0 0,50
12,5 0,50
dag 83,3 91,0 91,6 90,5 92,7 94,8
Emissiegetal LW [dB(A)] avond 86,2 86,2 92,9 85,7 93,7
nacht 77,2 85,7 86,3 84,6 85,7 88,2
Blad 1 van bijlage 4 geeft een overzicht van de berekende geluidsniveaus ter plaatse van de omliggende woningen. Blad 2 van deze bijlage geeft de uitgesplitste deelgeluidbijdragen op het hoogst belaste geveldeel van woning Ureterpvallaat 5 bij een beoordelingshoogte van ho = 5 m (bepalend voor de avond- en nachtperiode). Afgerond op hele dB(A)’s bedraagt het hoogst berekende geluidsniveau in de dagperiode 46 dB(A). In deze periode wordt daarmee ruim voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Het hoogst berekende geluidsniveau in de avondperiode bedraagt 45 dB(A) waarmee voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 45 dB(A). Het hoogst berekende geluidsniveau in de nachtperiode bedraagt 40 dB(A) waarmee voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 40 dB(A). Geconcludeerd kan worden dat in de ‘worst case’ situatie, waarbij al het bestemmingsverkeer over de Lavendelheide (2 x 511 personenauto’s, 2 x 12 vrachtwagens en 2 x 6 bussen per dag) op korte afstand langs woning van derden aan de Ureterpvallaat 5 rijdt, voldaan kan worden aan de voorkeurgrenswaarde van 50 dB(A).
18
8.
Rapport 6081122.R02
CONCLUSIE In verband met de voorgenomen nieuwbouw van Van der Valk Hotel Drachten is de te verwachten geluidsbelasting op de omgeving vastgesteld. Uitgaande van het geprognosticeerde aantal voertuigen van bezoekers en leveranciers kan de inrichting, tezamen met de overige geluidsbronnen behorende bij de horeca-activiteiten, voor langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT) ruimschoots voldoen aan de grenswaarden zoals verbonden aan het ‘Activiteitenbesluit‘. Voor de te verwachten indirecte geluidbijdrage kan de inrichting met de ontsluiting via de Lavendelheide bij de meest nabijgelegen woning van derden voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Mogelijk optredende maximale geluidsniveaus (LAmax) vanwege de inrichting ter plaatse van de meest nabijgelegen woningen van derden zijn, overeenkomstig het gestelde in het ‘Activiteitenbesluit’, in voorliggende geluidprognose verder buiten beschouwing gelaten.
WNP raadgevende ingenieurs
mevr. dr. R.F. Noorman
ing. H. Wijnmaalen
Notitie 6081122.N02 Indirecte geluidbijdrage nieuwbouw Van der Valk Hotel te Drachten (2)
Inleiding In opdracht van Van der Valk Hotel Drachten is een geluidprognose opgesteld voor de nieuwbouw van dit hotel aan de Zonnedauw te Drachten. De uitgangspunten en resultaten van deze geluidprognose zijn gepresenteerd in rapport 6081122.R02 van 16 juli 2008. In hoofdstuk 7.2 van dit rapport is de indirecte geluidbijdrage vastgesteld waarbij is uitgegaan van dezelfde aantallen, bronhoogten en bronsterkten als aangehouden voor de directe geluidbijdrage. Voor omwonenden is daarmee de daadwerkelijk te verwachten geluidhinder berekend zoals deze toegeschreven zou kunnen worden aan de verkeersbewegingen over de Lavendelheide van en naar deze inrichting. Specifiek ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening is, op verzoek van de gemeente Smallingerland, bovenvermelde berekening in voorliggende notitie tevens uitgevoerd op basis van de standaardemissie van het ‘Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006’ (RMG 2006). Daarbij is per voertuigcategorie gebruik gemaakt van de in dit voorschrift opgenomen snelheidsafhankelijke bronsterkteniveaus (SRM II). Voor de Lavendelheide geldt een wettelijk toegestane rijsnelheid van 30 km/uur. In het kader van de Wet geluidhinder zijn dergelijke wegen formeel vrijgesteld van akoestisch onderzoek (artikel 74). Aanvullend is gebruik gemaakt van de brochure ‘Handreiking berekenen wegverkeerslawaai bij 30 km/h’ uitgegeven door het kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte CROW te Ede.
Uitgangspunten Figuur 1 geeft een overzicht van het gehanteerde rekenmodel met de geschematiseerde rijroute van de verkeersbewegingen over de Lavendelheide, van en naar de inrichting. In
Notitie 6081122.N02
2
deze figuur is ook de ligging gegeven van de meest relevante ontvangerpunten 01 t/m 07 ter plaatse van woningen van derden gelegen aan de Ureterpvallaat. Alle ontvangerpunten zijn gekoppeld aan de achterliggende gevel zodat uitsluitend het invallende geluidsniveau wordt berekend. De ontvangerhoogten zijn ongewijzigd ten opzichte van voornoemde geluidsprognose en bedragen ter hoogte van de woningen van derden aan de Ureterpvallaat ho = 1,5 m (dagperiode) en ho = 5,0 m (avond- en nachtperiode). Ongewijzigd is er van uitgegaan dat al het bestemmingsverkeer, inclusief de verkeersbewegingen behorende bij de ‘carpoolplaats’, zowel heen als terug gebruik maakt van deze geschematiseerde rijroute. Nu het hotel in de nieuwe situatie ook bereikbaar is via de Kraaiheide en de Zonnedauw kan dit uitgangspunt als ‘worst case’ worden aangemerkt. De totale rijroute is opgesplitst in vier deelroutes. Het eerste deel heeft betrekking op het gedeelte tussen de ingang aan de Kraaiheide en de nieuwe hoofdingang [weg 11]. Het tweede deel heeft betrekking op het gedeelte tussen de nieuwe hoofdingang en het klinkerplateau ter hoogte van de Ureterpvallaat [weg 12]. Het derde deel heeft betrekking op het klinkerplateau zelf [bron 13] en het vierde deel heeft betrekking op het gedeelte tussen het klinkerplateau en de rotonde met de oprit naar de N31 [bron 14]. Onderstaande tabel geeft een overzicht gegeven van de in het rekenmodel ingevoerde wegen, rijsnelheden, aantallen en daaruit herleide uurintensiteiten [bijvoorbeeld (55 × 2) / 12 = 9,17]. Opgemerkt wordt dat de wegen 12 t/m 14 tezamen betrekking hebben op één doorgaande rijroute zodat aantallen en intensiteiten gelijk blijven. Weg
11 12 13 14
Omschrijving
personenautoverkeer vrachtwagens/bussen personenautoverkeer vrachtwagens/bussen personenautoverkeer vrachtwagens/bussen personenautoverkeer vrachtwagens/bussen
Rijsnelheid [km/uur] 30 30 30 30 30 30 30 30
Aantal motorvoertuigen per etmaalperiode dag avond nacht 55 36 9 10 2 291 170 50 15 1 2 291 170 50 15 1 2 291 170 50 15 1 2
Uurintensiteit (heen en terug) dag 9,17 1,67 48,5 2,50 48,5 2,50 48,5 2,50
avond 18,0 85,0 0,50 85,0 0,50 85,0 0,50
nacht 2,25 0,50 12,5 0,50 12,5 0,50 12,5 0,50
Figuur 2 geeft een detail van het rekenmodel ter plaatse van het klinkerplateau [weg 13] in de Lavendelheide ter hoogte van de kruising met de Ureterpvallaat. De kortste afstand van dit klinkerplateau tot aan de gevel van woning Ureterpvallaat bedraagt circa 18 m. De circa 0,5 m hoge gemetselde muurtjes ter weerszijde van de weg zijn akoestisch niet relevant en overeenkomstig verder buiten beschouwing gelaten (het afgestraalde geluid vanwege het wegverkeer gaat over deze muurtjes heen). De wegen 11, 12 en 14 zijn voorzien van een wegdektype met dicht asfaltbeton (dab 0/16). Op basis van voornoemde brochure van CROW is voor dit wegdektype bij 30 km/uur ongewijzigd uitgegaan van de standaardemissie. Voor het klinkerplateau [weg 13] is voor de wegdekcorrectie uitgegaan van ‘niet in keperverband’ gelegde elementenverharding bij 30 km/uur. Met een fractionele verhoging van het wegdek ter plaatse van het
3
Notitie 6081122.N02
klinkerplateau (gerekend is met een gemiddelde maaiveldverhoging van 0,1 m) is een eventuele obstakeltoeslag in de doorgaande weg niet van toepassing. Bijlage 1 geeft de lijst van wegen van het rekenmodel met hoogten, rijsnelheden, soorten wegdek en herleide uurintensiteiten.
Berekeningsresultaten Blad 1 van bijlage 2 geeft een overzicht van de berekende equivalente geluidsniveaus, uitgedrukt in dB(A), vanwege het wegverkeer zoals deze (in de ‘worst case’ situatie) toegeschreven zou kunnen worden aan Van der Valk Hotel te Drachten. Voor de hoogst geluidbelaste woningen zijn op de bladen 2 en 3 van deze bijlage de deelgeluidbijdragen gegeven van de verschillende routedelen [weg 1 t/m 4]. Uit deze berekeningsresultaten blijkt dat de vastgestelde geluidsbelasting ten hoogste 55 dB(A) etmaalwaarde bedraagt [ontvangerpunt 02, zijgevel woning Ureterpvallaat 5]. De etmaalwaarde wordt daarbij bepaald door het te verwachten wegverkeer in de avondperiode. Met 52 dB(A) is alleen nog bij woning Ureterpvallaat 7 [ontvangerpunt 01] de etmaalwaarde van het geluidsniveau hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Bij alle overige woningen is de indirecte geluidbijdrage lager dan de voorkeursgrenswaarde en daarmee verwaarloosbaar. De op deze wijze berekende geluidhinder blijft daarmee ruimschoots binnen de voor vergunningverlening relevante bandbreedte van 50 tot 65 dB(A).
WNP raadgevende ingenieurs 9 april 2009 HW
bijgevoegd:
2 figuren 2 bijlagen
NATUURTOETS t.b.v. Sloop en nieuwbouw Hotel Drachten
28 april 2008
in samenwerking met Adviesbureau Riede
Hotel Drachten Natuurinventarisatie t.b.v. sloop en nieuwbouw onderzoeksterrein gelegen binnen kilometerhokken 204/ 568+569
onderzoek en rapportage onder verantwoordelijkheid van: drs. John Mulder, veldonderzoek ing. Jan Oosterbaan, eindrapportage
INHOUDSOPGAVE
pagina
1 INLEIDING 1.1 Situatie, ingreep en mogelijke consequenties..................................................... 1 1.2 Aanpak onderzoek ............................................................................................. 2 1.3 Gegevensbronnen.............................................................................................. 4 1.4 Terreinkenmerken en mogelijke natuurschade ................................................... 6 2 LITERATUURONDERZOEK EN TOETSING 2.1 Vissen, amfibieën en reptielen............................................................................ 7 2.2 Zoogdieren ......................................................................................................... 7 2.3 Vogels ................................................................................................................ 8 2.4 Vaatplanten en andere vegetatieve soorten........................................................ 9 2.5 Ongewervelde soorten........................................................................................ 9 3 NADERE VELDINVENTARISATIE 3.1 Conclusie literatuurstudie t.b.v. veldinventarisatie............................................. 11 3.2 Bevindingen veldinventarisatie.......................................................................... 11 3.3 Voorlopige conclusies natuuronderzoek ........................................................... 12 3.4 Beschrijving eigenschappen beleidsrelevante soorten...................................... 13 4 RELEVANTE REGELGEVING 4.1 Inleiding ............................................................................................................ 14 4.2 Verbodsbepalingen Flora- en faunawet ............................................................ 14 4.3 Vrijstelling en ontheffing verbodsartikelen......................................................... 16 5 NATUURSCHADE EN MAATREGELEN 5.1 Natuurschade en consequenties....................................................................... 20 5.2 Advies mitigerende maatregelen....................................................................... 22 5.3 Voorlopige eindconclusie.................................................................................. 25 GERAADPLEEGDE LITERATUUR ............................................................................ 26 GEBRUIKTE TERMEN EN AFKORTINGEN .............................................................. 28 BIJLAGE 1 - METHODEN VOOR VELDINVENTARISATIE ....................................... 31 BIJLAGE 2 - UITGANGSSITUATIE EN TE SLOPEN BEBOUWING ......................... 33 BIJLAGE 3 - BEOORDELINGSSCHEMA FLORA- EN FAUNAWET ......................... 34 BIJLAGE 4 - NATUURINVENTARISATIE 2005 ......................................................... 35
1
1
INLEIDING
1.1
Situatie, ingreep en mogelijke consequenties
Situering De onderzoekslocatie, het Hotel Drachten, is gelegen in de uiterste oostpunt van de bebouwde kom van Drachten, in de 'oksel' van het daar gelegen verkeersknooppunt (zie figuur 1). Figuur 1 onderzoekslocatie op de grens van kilometerhokken 204-568/569
Ingreep Ten behoeve van nieuwbouw wordt de oude bebouwing gesloopt (zie Bijlage 3) ten gevolge waarvan waarschijnlijk ook enkele bomen moeten worden gekapt om ruimte te maken voor het bouwplan. Voorgeschiedenis In de afgelopen periode hebben diverse terreinwerkzaamheden rond de bebouwing plaatsgevonden. Daaraan voorafgaand heeft in 2005 een natuurinventarisatie plaatsgevonden welke was toegespitst op de te verrichten werkzaamheden (zie Bijlage 4). De te verrichten werkzaamheden bleken niet ten koste te gaan van thans ontheffingsplichtige soorten. Het thans voorliggende onderzoek is vooral afgestemd op sloop, bouw en kap van enkele bomen. Dat vergt ook een relatief beperkte natuurtoets waarin de meeste soortgroepen geheel niet in beschouwing behoeven te worden genomen: dit onderzoek spitst zich dan ook voornamelijk toe op vleermuizen en vogels.
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
2
Gevolgen van de ingreep en mogelijke consequenties De voorgenomen ingreep gaat ten koste van mogelijk van de bebouwing en de bomen gebruik makende fauna, zoals vleermuizen en spechten. In dat kader biedt de Flora- en faunawet (Ff-wet) bescherming aan planten en dieren, onder meer tegen zogeheten 'natuurschade' waaronder ook Europese regelingen zoals de Vogelrichtlijn (REG 1997) en Habitatrichtlijn (REG 1992/ 1997). Daarbij kunnen verschillende 'belangen' in het geding zijn waaraan ook verschillende beschermingsvoorwaarden zijn verbonden. In dat kader valt de ingreep onder het belang 'ruimtelijke ontwikkeling en inrichting' (zie LNV 2005). Onder natuurschade zoals bedoeld onder art. 8, 9, 10, 11 en 12 van de Flora- en faunawet (zie § 4.2) wordt begrepen de schade welke door werkzaamheden aan ter plaatse voorkomende (individuen van) beschermde soorten planten en dieren en vaste verblijf- en voortplantingsplaatsen daarvan, wordt toegebracht ('natuurschade' zie verder § 5.1). De wet schrijft de verplichting voor om zo'n voorgenomen ingreep te toetsen aan: - aanwezige natuurwaarden en soorten om daarmee vast te stellen welke planten diersoorten er voorkomen; - mogelijke aanwezigheid van (ontheffingsplichtige) soorten van tabel 2 en/of 3 AMvB (art. 75 Ff-wet, zie ook § 4.3); - de kans dat deze ontheffingsplichtige soorten bedreiging of verstoring door de werkzaamheden zouden kunnen ondergaan en of hierbij sprake is van 'wezenlijke invloed' (LNV 2005; DLG 2006) dan wel de mogelijke bedreiging van de 'gunstige staat van instandhouding' (zie § 3.3); - voorgenomen maatregelen om bedreiging of verstoring van individuele planten en/of dieren van tabel 2 en/of 3 AMvB strikt te voorkomen en van soorten van tabel 1 AMvB zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen. De wet onderscheidt in dat beschermingskader verschillende 'belangen' waaraan ook verschillende beschermingsvoorwaarden zijn verbonden (§ 4.3): het onderhavige project valt onder het belang 'ruimtelijke ingrepen en ontwikkelingen' (LNV 2005). Om nader vast te kunnen stellen in hoeverre en op welke wijze in dit project ál of géén natuurschade zou kunnen ontstaan, vergt nader onderzoek (zie hoofdstukken 2 en 3).
1.2
Aanpak onderzoek
Strekking van het onderzoek Deze natuurinventarisatie is gericht op de directe verstorende en/of bedreigende effecten van maatregelen en/of werkzaamheden op flora en fauna. Daartoe wordt de aanwezige flora en fauna in het plangebied geïnventariseerd door middel van literatuurstudie en veldinventarisaties. De inventarisatiegegevens dienen voor het nader bepalen van de natuurschade: de eventuele effecten van de voorgenomen werkzaamheden op (beschermde, ontheffingsplichtige) soorten flora en fauna (zie § 5.1). De resultaten van de inventarisaties worden vastgelegd in de onderhavige Natuurtoets. Daarmee wordt die constatering met onderbouwing vastgelegd als aantoonbaar bewijs
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
3
bij eventuele controle op naleving van de Ff-wet, óók voor de situatie waarin er géén ontheffingsplichtige soorten in het geding zijn (soorten uit tabel 2 en/of 3 AMvB, zie § 4.2). Op basis van de met de inventarisatie vastgestelde, mogelijke effecten van de werkzaamheden op flora en fauna wordt advies uitgebracht over de uitvoeringsvorm en/of de wijze van uitvoeren. Dit advies is gericht op het strikt vermijden van natuurschade ten aanzien van ontheffingsplichtige soorten of individuen, dan wel het zoveel als redelijkerwijs mógelijk beperken van natuurschade ten aanzien van overige soorten (mitigerende maatregelen, zie § 5.2). Indien compenserende maatregelen nodig blijken vallen uitgewerkte voorstellen daartoe buiten dit onderzoekskader. Onderzoeksplan 1. Als eerste vindt beoordeling plaats van terreinkenmerken. Deze beoordeling is gericht op potentieel te verwachten beschermde, met name ontheffingsplichtige, soorten flora en fauna (zie ook § 4.2). De beoordeling richt zich op de natuurwaarden van het primaire onderzoeksgebied en de directe omgeving (invloedssfeer van te verrichten werkzaamheden). 2. Vervolgens wordt de beoordeling getoetst aan reeds bekende biogeografische informatie uit verspreidingsatlassen en overige literatuur, aan indicaties van Het Natuurloket en aan andere beschikbare onderzoekingen. Die informatie is echter veelal zeer incompleet (zie ook § 1.3). 3. Op grond van het voorgaande wordt bepaald voor welke soortgroepen nadere veldinventarisaties gewenst zijn die in het daartoe meest effectieve deel van het seizoen moeten worden verricht. Veldinventarisatie omvat meerdere en voor met name vleermuizen ook in verschillende perioden af te leggen veldbezoeken in de meest optimale inventarisatieperioden. Daartoe wordt gebruik gemaakt van de gebruikelijke bezoekfrequenties, bezoekmomenten en tijdsspannen, alles passend in door de overheid onderschreven onderzoeksmethoden (o.m. Bergers 1997; van Dijk 2004). 4. De met literatuuronderzoek, veldverkenning en veldinventarisatie(s) te verzamelen en te toetsen informatie wordt aangewend om inzichtelijk te maken: - welke beschermde soorten er in het onderzoeksgebied voorkomen of met grote waarschijnlijkheid kunnen worden verwacht (hoofdstukken 2 en 3); - voor welke soorten een ontheffingsaanvraag nodig is (hoofdstuk 3 en § 5.1); - met welke (mitigerende en/of preventieve) maatregelen de natuurschade in de vorm van directe effecten, kan worden voorkómen (§ 5.2; verklaring begrippen, zie lijst gebruikte termen). Opzet rapportage Gezien de te verrichten, potentieel verstorende werkzaamheden wordt slechts aan vleermuizen en vogels aandacht geschonken: voor sommige niet méér dan waarom er géén bedreiging of verstoring wordt verwacht. Hiermee wordt aangetoond en onderbouwd op welke gronden is vastgesteld met welke beschermde soorten rekening moet worden gehouden.
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
4
Naar aanleiding van de aanpak zoals beschreven in het onderzoeksplan, worden in hoofdstuk 2 de bevindingen uit het literatuuronderzoek en toetsing aan de biotoop aangegeven. Daar wordt ook aangegeven in hoeverre oudere gegevens beschikbaar zijn. Bovendien wordt onderbouwd welk veldonderzoek in ieder geval nodig wordt geacht, waartoe de onderzoeksmethode is beschreven in Bijlage 1. Van de terreinkenmerken en biotoopbeoordeling zijn de bevindingen weergegeven in § 1.4. In hoofdstuk 3 worden de bevindingen van de veldinventarisaties weergegeven en wordt ook nader ingegaan op de soorten die beschermd zijn, een ontheffingsplichtige status hebben (zie § 4.2) en bovendien: - bij ons veldonderzoek daadwerkelijk zijn aangetroffen, of, - bij recente waarnemingen zijn aangetroffen (bestaande gegevens), of, - in deze biotoop gezien verspreidingsgegevens, zeker (kunnen) worden verwacht. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de te verwachten juridisch zwaarder beschermde soorten (tabel 2 en 3 AMvB) en de gunstige staat van instandhouding daarvan. In hoofdstuk 4 wordt een toelichting gegeven op de relevante regelgeving, te weten Flora- en faunawet en eventueel geldend provinciaal soortenbeleid. In het laatste hoofdstuk (5) wordt ingegaan op de natuurschade en worden maatregelen geadviseerd om deze natuurschade tegen te gaan dan wel te voorkomen. Dit hoofdstuk wordt beëindigd met een eindconclusie waarin de voor de initiatiefnemer relevante conclusies beknopt op een rij worden gezet.
1.3
Gegevensbronnen
Onderzoeksdoel Deze natuurinventarisatie richt zich op de Flora- en faunawet en de daarin geregelde 'soortbescherming'. De toets aan de Ff-wet richt zich daarbij met nadruk op soorten die volgens de Flora- en faunawet beschermd en tevens ontheffingsplichtig zijn. Belangrijke gegevensbronnen Voor globale toetsing aan de soortbescherming bestaan twee belangrijke literatuurbronnen: Het Natuurloket en verspreidingsatlassen. Daarnaast zijn er ook (recentere) verspreidingsgegevens beschikbaar uit andere bronnen (zie geraadpleegde literatuur). Het Natuurloket geeft gegevens per kilometerhok (1x1 km) met daarbij aangegeven het niveau van onderzoek voor een soortgroep inclusief aantallen aangetroffen soorten met beschermingsstatus, zonder echter de soorten expliciet te noemen: die soortgegevens kunnen, indien gewenst, worden aangekocht waarvan de eventuele aanbeveling in de afweging en het advies van deze toets wordt meegenomen. Verspreidingsgegevens bieden informatie per uurhok (5x5 km) wat een indicatie geeft in welke delen/ landschappen/ biotopen van Nederland bepaalde soorten zich hebben gevestigd, zonder daarbij de preciese locatie aan te geven. Beide bronnen bieden een relatief beperkt onderzoeksniveau. De informatie is gebaseerd op waarneming binnen de betreffende kilometerhokken (Het Natuurloket) of zelfs
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
5
het uurhok (verspreidingsgegevens). Het onderzoeksgebied beslaat daarbij slechts een beperkt deel van de betreffende kilometerhokken en vormt van het betreffende uurhok een zeer klein deel. De informatie van Het Natuurloket en verspreidingsgegevens zijn bovendien weinig precies omdat die slechts is gebaseerd op steekproeven: indien in een hok de soort niet als aanwezig staat vermeld is dat veelal omdat in dat hok naar die soort(groep) nog geen onderzoek heeft plaatsgevonden. Er worden bij veldinventarisaties in de praktijk dan ook op veel onderzoekslocaties soorten aangetroffen die nog nergens voor die regio staan geregistreerd. Biotoopbeoordeling als onderdeel van de verkenning speelt dan ook een belangrijke rol om in te schatten welke soorten kunnen worden verwacht. Naar aanleiding van die beoordeling wordt met veldinventarisatie van met name de ontheffingsplichtige soorten gecontroleerd of een soort aanwezig is of waarschijnlijk niét. Veldonderzoek en aanwezigheid Veldonderzoek heeft, met name met betrekking tot schaars voorkomende dieren, altijd te maken met onvoorspelbaarheid: absolute uitsluiting dat een bepaalde bijzondere soort voor zou komen is veelal niet mogelijk. Bovendien zijn er nog veel lacunes in de gedragskennis, zoals thans blijkt met betrekking tot het voortplantingsseizoen van Rugstreeppad, wisselende seizoenshabitats bij vissen of locatiegebruik door vleermuizen. Beschikbare gegevens en noodzaak tot inventarisatie Uit de gegevens van de databank van Het Natuurloket blijkt dat de betreffende kilometerhokken vrijwel geen gegevens beschikbaar zijn, evenmin als van omringende kilometerhokken. Slechts van vaatplanten en dagvlinders zijn substantiële gegevens beschikbaar, echter, die spelen met betrekking tot de te toetsen ingreep geen enkele rol. Voor vleermuizen en vogels moet worden teruggevallen op de veel oudere en veel algemenere verspreidingsgegevens (zie hoofdstuk 2). In samenhang met een biotoopbeoordeling (§ 1.4) wordt op basis daarvan onderbouwd of daarvan wél of géén ontheffingsplichtige soorten zijn te verwachten. Om vast te stellen welke ontheffingsplichtige soorten in het onderzoeksgebied werkelijk voorkomen dan wel kunnen worden uitgesloten, vergt nadere veldinventarisatie (zie hoofdstuk 3). Daarbij wordt in geval van ontheffingsplichtige soorten (tabel 2 en 3 AMvB), ten behoeve van de ontheffingsaanvraag tevens de hoedanigheid vastgesteld waarin de soort voorkomt. Voorts wordt, voor zover van belang, een indicatie gegeven van de omvang van de populatie dan wel van de ruimtelijke verspreiding van de aanwezigheid: deze informatie wordt vereist voor de ontheffingsaanvraag.
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
6
1.4
Terreinkenmerken en mogelijke natuurschade
De te slopen bebouwing en het hernieuwd te bebouwen en in te richten terrein kenmerkt zich, behalve bebouwing, uitsluitend door verhardingen, enkele kunstmatig aangelegde en intensief onderhouden tuinstroken en een aantal bomen. Het slopen van bebouwing, kappen van de bomen, verwijderen van tuinbegroeiing en het opnemen van verhardingen kan een zekere natuurschade aan fauna veroorzaken. Dat kan ook ontheffingsplichtige soorten betreffen, zoals vleermuizen, holtenbroedende standvogels of wellicht een enkel zoogdieren- of amfibieënsoort. Ontheffingsplichtige soorten vergen vooraf het verkijgen van een ontheffing. Aan die ontheffing worden voorwaarden gekoppeld welke ook in de uitvoering dienen te worden geïntegreerd, dan wel ter preventie voorafgaand daaraan dienen te worden uitgevoerd. Om nader vast te kunnen stellen in hoeverre en op welke wijze natuurschade in dit project kan ontstaan, vergt nader onderzoek (zie hoofdstukken 2 en 3). ----------
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
7
2 LITERATUURONDERZOEK EN TOETSING Het onderzoek dat in dit hoofdstuk per soortgroep wordt weergegeven betreft de toetsing van reeds bestaande inventarisatie- en verspreidingsgegevens aan de biotoopbeoordeling en aan de te verrichten werkzaamheden, op grond waarvan wordt vastgesteld of eventueel nadere veldinventarisatie gewenst is. Hierbij wordt uitsluitend ingezoomd op het thans betreffende werkterrein, de bebouwing en zijn directe omgeving (zie Bijlage 2). Voor de wijdere omgeving, die thans niet in de werkzaamheden is betrokken, wordt verwezen naar Bijlage 4 (inventarisatie 2003).
2.1
Vissen, amfibieën en reptielen
Beschikbare gegevens en biotoopbeoordeling Uit de databank van Het Natuurloket blijkt dat van de betreffende twee kilometerhokken voor deze groepen géén substantiële onderzoeksgegevens beschikbaar zijn. Vissen Omdat géén open water in de werkzaamheden is betrokken speelt deze groep dan ook géén rol. Amfibieën Gezien de te verrichten werkzaamheden kan slechts een soort als Gewone pad, die het grootste deel van het jaar een landbiotoop bewoont en zich verschuilt in holletjes óók in de omgeving van bebouwing of onder verharding, worden verstoord. Ander soorten zijn volstrekt niet in het geding. Reptielen Alhoewel Ringslang in de wijdere omgeving (overigens niet in het betreffende uurhok) zijn verspreiding heeft zou deze soort met de voorgenomen werkzaamheden geheel niet in het geding kunnen komen. Conclusie vissen, amfibieën en reptielen Op de onderzoekslocatie kunnen geheel géén ontheffingsplichtige soorten van deze groepen worden aangetroffen.
2.2
Zoogdieren
Beschikbare gegevens en biotoopbeoordeling Voor deze soortgroep moet geheel worden teruggevallen op verspreidingsgegevens. Grondgebonden zoogdieren Alhoewel in elke situatie wel enkele soorten zoogdieren kunnen worden aangetroffen, zal dat met de voorgenomen werkzaamheden slechts een enkele soort kunnen zijn (zoals Mol of een muizensoort) waaronder volstrekt géén ontheffingsplichtige soorten (zie ook broekhuizen 1992). Reden waarom hier verder ook niet op wordt ingegaan.
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
8
Vleermuizen Uit de verspreidingsatlas (Limpens 1997) is in de regio binnen het uurhok waar het onderzoeksgebied deel van uit maakt, het voorkomen van 6 soorten vleermuizen bekend: Watervleermuis, Meervleermuis, Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis en Laatvlieger. Behalve de Rosse vleermuis maken ze alle (mede) gebruik van gebouwen als vaste verblijfplaats, te weten spouwmuren, kruipruimten, zolders, schoorsteenschachten, luchtroosters, achter betimmeringen enz., terwijl de meeste soorten ook bomen als zodanig kunnen gebruiken, te weten spleten in de bast (soms zeer kleine), holten e.d. (zie ook Kapteyn 1995). Dit gebruik door vleermuizen valt in het kader van de Ff-wet onder 'vaste verblijfplaatsen'. Indien op de onderzoekslocatie vleermuizen worden aangetroffen dan is bedreiging van (een) enkel(e) individu(en) dan wel van specifieke gebruiksfuncties voor die soorten niet uit te sluiten. Alle vleermuizen zijn beschermd door de Habitatrichtlijn (REG 1992/1997) dus ontheffingsplichtig, evenals gebruiksfunties van deze dieren. Naast verblijfplaatsen zijn ook vaste vliegroutes te allen tijde ontheffingsplichtig terwijl dat voor foerageergebieden afhankelijk is van de plaatselijke omstandigheden. Conclusie zoogdieren * Op de onderzoekslocatie worden, gezien literatuurgegevens en situatie, slechts enkele beschermde grondgebonden soorten verwacht die alle onder de algemene landelijke vrijstelling vallen (zie § 4.2): nadere veldinventarisatie is derhalve voor grondgebonden zoogdieren niet noodzakelijk. *
Wél is nadere veldinventarisatie ten aanzien van vleermuizen in verschillende seizoensdelen noodzakelijk (methode zie Bijlage 1).
De op grond van de beschikbare gegevens te verwachten en aangetroffen beschermde soorten in het onderhavige plangebied zijn weergegeven in tabel 2 (blz. 12).
2.3
Vogels
Beschikbare gegevens Bij Het Natuurloket bleek één van de twee kilometerhokken 'goed' te zijn onderzocht op broedvogels. Daarbij zijn 37 verschillende broedvogels geregistreerd waarvan vijf van de Rode Lijst (LNV 2004). Ongetwijfeld kunnen er op alle werklocaties vele en verschillende soorten broedende vogels worden aangetroffen (Hustings 2002) in begroeiing zowel als aan of op de bebouwing. Broedende vogels mogen onder géén énkele conditie worden verstoord (zie § 4.2). Daartoe moeten tijdens alle werkfasen beschermingsvoorwaarden in acht worden genomen (mitigerende maatregelen, zie § 5.2). Onder die voorwaarden is echter voor de meeste broedvogelsoorten verder géén aanvullende veldinventarisatie vereist.
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
9
Conclusie broedvogels De onderzoekslocatie kent omstandigheden met bomen en gebouwen waarvan zeker diverse broedvogels gebruik zullen maken (zie ook § 1.4). Werkzaamheden die verstorend of zelfs bedreigend kunnen zijn voor broedende vogels, zoals slopen en kappen, dienen in beginsel buiten het broedseizoen plaats te vinden (zie verder §§ 4.2 en 5.2). Nadere veldinventarisatie is hiertoe niet nodig.
2.4
Vaatplanten en andere vegetatieve soorten
Beschikbare gegevens en biotoopbeoordeling Vaatplanten Uit de databank van Het Natuurloket blijkt dat het betreffende kilometerhok goed op vaatplanten is onderzocht waarbij slechts 3 beschermde soorten zijn aangetroffen, (waarvan 10 van de Rode Lijst) doch géén ontheffingsplichtige soort. De zeer kunstmatige situatie van bebouwing, verharding en tuinstroken, biedt ook geen enkele aanleiding tot het mogelijk verwachten van bijzondere soorten (zie ook Weeda 1988; Kreutz 2000). Korstmossen en paddenstoelen Van deze soortgroepen zijn in Nederland thans géén soorten beschermd: er zijn echter wel lange Rode Lijsten (LNV 2004). Deze groepen zijn volgens Het Natuurloket 'niet' binnen het kilometerhok onderzocht. Gezien de biotoop op de onderzoekslocatie zijn er ook géén bijzondere soorten te verwachten (Korstmossen: Aptroot 1998; paddenstoelen: Nauta 1995; Gerhardt 1997/1999). Mossen Van de mossen zijn in Nederland slechts 5 soorten wettelijk beschermd. Deze komen echter deels niet (meer) in Nederland voor of zijn erg zeldzaam, en komen alle slechts in zeer specifieke natuurlijke biotopen voor. Deze soorten worden in deze regio geheel niet verwacht (zie ook Dort 2002). Conclusie vegetatieve soorten Er zijn van de vegetatieve soortgroepen op de locatie géén beschermde soorten of soorten van de Rode Lijst te verwachten: dit behoeft dan ook géén nadere veldinventarisatie.
2.5
Ongewervelde soorten
Beschikbare gegevens Bij ongewervelden moet men denken aan vlinders, libellen, sprinkhanen en 'overige ongewervelden' zoals mieren, kevers (land en water), kreeftachtigen, weekdieren e.d. Deze groepen kennen eveneens beschermde soorten terwijl voor sommige soorten ook een ontheffingsplicht geldt.
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
10
De databank van Het Natuurloket geeft aan dat van het betreffende kilometerhok slechts van dagvlinders substantiële gegevens beschikbaar zijn. De gekunstelde situatie biedt echter geen enkele aanleiding tot het verwachten van bijzondere insectensoorten of overige ongewervelden (libellen: Dijkstra 2002; dagvlinders: Bos 2006; sprinkhanen: Kleukers 2004; mieren: Peeters 2004). Voorts is geen open water in het project betrokken (i.v.m. waterkevers of mollusken). Er zijn hier geheel geen ontheffingsplichtige ongewervelde soorten te verwachten. Conclusie ongewervelden Op de onderzoekslocatie zijn gezien de situatie, geheel géén ontheffingsplichtige ongewervelde soorten te verwachten. ----------
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
11
3
NADERE VELDINVENTARISATIE
3.1
Conclusie literatuurstudie t.b.v. veldinventarisatie
Uit hoofdstuk 2 blijkt dat er van het plangebied met omgeving vrijwel géén recente inventarisatiegegevens beschikbaar zijn. Verspreidingsgegevens en de habitataspecten (bebouwuing, verharding, tuinstroken) geven de indicatie dat er mogelijk beschermde soorten zijn te verwachten van een enkele amfibie, enkele grondgebonden zoogdieren, wellicht een vleermuizensoort en broedvogels (zie tabel 2 blz. 12). Algemene broedvogels behoeven in dit kader geen nadere veldinventarisatie: deze zijn reeds gebonden aan strikte regelgeving in het kader van de Ff-wet (gedragscode broedvogels, zie Vogelbescherming 2004). Nadere veldinventarisatie gewenst: Met betrekking tot soorten welke in het kader van de Ff-wet zijn vermeld op tabel 2 of 3 AMvB en welke mogelijk verstoring of bedreiging door de werkzaamheden zouden kunnen ondergaan, moet (wellicht) worden gedacht aan: * enkele vleermuissoorten.
3.2
Bevindingen veldinventarisatie
Inventarisatie naar vleermuizen zal op een drietal momenten plaats moeten vinden: twee nachtonderzoeken in de voortplantingsperiode mei-juni en één nachtonderzoek naar paarplaatsen in september. De volgens verspreidingsgegevens en situatie te verwachten beschermde of bijzondere soorten zijn met hun status weergegeven in tabel 2 (volgende bladzijde). (nader uitwerken n.a.v. inventarisatiebevindingen)
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
12
3.3
Voorlopige conclusies natuuronderzoek
(nader uitwerken n.a.v. inventarisatiebevindingen) Resultaten literatuur- en veldonderzoek Tabel 2: mogelijk op de locatie aan te treffen, door de Ff-wet beschermde soorten 1 Beschermde soorten
2 GT 2008
3 gedrags Indicatie
4 eerder aangetr.
5 verst. kans
6 HR/ Bijl.
7 RL
8 art. 75 AMvB Ff-wet bij 'ruimtelijke ontwikkel.'
AMFIBIEËN Gewone pad n.v.t. V, L Uu 2006 A Nee Nee Alg. Vrijstell./ zorgplicht niet van toepassing, geen geschikte habitat binnen de plangrenzen aanwezig VISSEN en REPTIELEN GRONDGEBONDEN ZOOGDIEREN Egel, Mol n.v.t. L Uu 1992 A Nee Nee Alg. Vrijstell./ zorgplicht Bos- en Huismuis n.v.t. L Uu 1992 A Nee Nee Alg. Vrijstell./ zorgplicht Bruine rat n.v.t. L Uu 1992 A Nee Nee Alg. Vrijstell./ zorgplicht VLEERMUIZEN Watervleermuis ?? ?? Uu 1997 ?? IV Nee in principe ontheff.plicht Meervleermuis ?? ?? Uu 1997 ?? IV Nee in principe ontheff.plicht Gewone dwergvleermuis ?? ?? Uu 1997 ?? IV Nee in principe ontheff.plicht Ruige dwergvleermuis ?? ?? Uu 1997 ?? IV Nee in principe ontheff.plicht Laatvlieger ?? ?? Uu 1997 ?? IV Nee in principe ontheff.plicht VOGELS broedvogels in bomen, struiken, wate- Nee V, L Uu 2002 A broedverstoring verboden ren, oeverzones en in/op gebouwen niet van toepassing, geen geschikte habitat binnen de plangrenzen aanwezig INSECTEN - ONGEWERVELDEN niet van toepassing, geen geschikte habitat binnen de plangrenzen aanwezig VEGETATIEVE SOORTEN ?? nog nader te inventariseren VERKLARING bij tabel 2 Kolom 2 op terrein aangetroffen bij veldinventarisatie door GroenTeam in 2007 n.v.t. = geen veldinventarisatie uitgevoerd Kolom 3 gedragsindicatie: de functie die voor de betreffende soort mogelijk in het geding is; V = voortplantingsgebied Vvl = vaste vliegroute ZV = zomerverblijf PV = paarverblijf F = (vaste) foerageerlocatie VT = vaste trekroute WV = winterverblijf IW = incidentele waarneming Kolom 4 eerder aantroffen, gegevens van derden Uu = in betreffende uurhok (= 5 x 5 km, verspreidingsgegevens) Kolom 5 A = bij aanwezigheid, verstoringskans aanzienlijk B = bij aanwezigheid, verstoring kansrijk C = gezien de werkzaamheden slechts geringe kans op verstoring D = gezien de situatie géén kans op significante verstoring Kolom 6 opgenomen in Habitatrichtlijn (met Bijlagenummer) Kolom 7 staat op vigerende Rode Lijst (LNV 2004); Kolom 8 beginsel m.b.t. regelgeving volgens art. 75 AMvB van de Flora- en faunawet, waaronder ‘zorgplicht’ (LNV 2005);
Gunstige staat van instandhouding en art.19 W.R.O. (nader uitwerken n.a.v. inventarisatiebevindingen) Art. 19 W.R.O. De condities waaronder, gezien de aanwezige biotoop, de betreffende ontheffingsplichtige soorten in het bestemmingsplangebied aanwezig kunnen zijn worden, met inachtneming van de juiste nader uit te werken maatregelen, niet zodanig geacht dat met ruimtelijke ingrepen de algemene gunstige staat van instandhouding in gevaar zou kunnen komen. Er bestaat daarmee ook geen enkele twijfel dat ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet zal kunnen worden verstrekt. Niet-ontheffingsplichtige soorten Van soorten die op de landelijke vrijstellingslijst zijn geplaatst (Staatsblad 2004/501) is de gunstige staat van instandhouding geheel niét in het geding.
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
13
3.4
Beschrijving eigenschappen beleidsrelevante soorten
Het doel van deze soortbeschrijvingen is om van de in deze omgeving (mogelijk) voorkomende ontheffingsplichtige soorten (tabel 2 en 3 AMvB, zie § 4.2) de leefkenmerken aan te geven op basis waarvan wordt beoordeeld in hoeverre er door de werkzaamheden al of geen natuurschade kan ontstaan. Voor broedvogels, vallend onder tabel 2 AMvB, wordt daartoe verwezen naar de betreffende gedragscode (Vogelbescherming 2004, zie ook § 4.2). (nader uitwerken n.a.v. inventarisatiebevindingen) ----------
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
14
4
RELEVANTE REGELGEVING
4.1
Inleiding
De regelgeving met betrekking tot natuur kent twee typen bescherming: 'soortbescherming' en 'gebiedsbescherming'. De Flora- en faunawet (Ff-wet) is geheel gericht op soortbescherming, dat wil zeggen bescherming van afzonderlijke soorten planten en dieren. Bovendien is deze wet gericht op de intrinsieke waarde van het dier, wat onder meer wil zeggen dat de bescherming eveneens is gericht op elk individueel dier. Gebiedsbescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet (Nb-wet 1998). Die is gericht op specifieke aspecten van specifiek aangewezen gebieden, zoals speciale beschermingszones in het kader van de Vogel- of Habitatrichtlijn (resp. REG 1979 en REG 1992/1997). Deze staat náást de Ff-wet: de regels van wetten sluiten elkaar dus niet uit doch vullen elkaar aan. Daarnaast hebben ook provinciale besturen een 'eigen' natuurbeleid, in aanvulling op de wetgeving. Daarin kan ook een onderscheid worden gemaakt in gebieds- en soortbescherming: de gebiedsbescherming wordt geregeld via het Streekplan terwijl de soortbescherming via andere wegen in de ruimtelijke ordening kan worden geregeld.
4.2
Verbodsbepalingen Flora- en faunawet
Met betrekking tot aanwezige en te verwachten, door de Flora- en faunawet beschermde soorten in het onderhavige projectgebied gelden de volgende algemene verbodsbepalingen: Artikel 8 Ff-wet Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, . . . . te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Artikel 9 Ff-wet Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. N.B. hieronder valt ook het 'per ongeluk' doden zonder afdoende voorzorgen te hebben genomen; N.B. het vangen van dieren vanwege onderzoek of het preventief wegvangen van dieren en ontwikkelingsstadia daarvan dient te geschieden door een 'ter zake deskundige' die daarvoor een eigen ontheffing dient aan te vragen: dit valt onder artikel 13 en daarmee ook niet onder de Gedragscode.
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
15
Artikel 10 Ff-wet Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten. N.B. hiermee wordt bedoeld het verontrusten met de intentie de soort te verstoren zonder het nemen van maatregelen om het verontrusten te voorkomen, dan wel het bouwrijpmaken van een terrein (of slopen van een gebouw) juist op het moment dat vogels zich er aan het vestigen zijn om te gaan broeden, of het slopen van bebouwing tijdens kwetsbare perioden van vleermuizen in hun verblijfplaats: voor dergelijk 'opzettelijk' verontrusten wordt in dit kader van art. 75C géén ontheffing verleend. Artikel 11 Ff-wet Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. N.B. 'Vaste verblijfplaatsen': Met betrekking tot vleermuizen dienen naast jaarlijks in gebruik zijnde vaste zomerverblijven (kolonies), paarplaatsen en winterverblijven, ook structureel gebruikte, vaste vlieg- en trekroutes te worden geïnterpreteerd als ‘vaste verblijfplaatsen’ zoals bedoeld in art. 11 (DLG 2006/ zie tevens voetnoot aanvraagformulier). Echter ook vaste foerageerplaatsen kunnen hieronder vallen, afhankelijk van de plaatselijke condities en verbanden. Met betrekking tot vogels worden hier met name vaste nestel- en schuilplaatsen bedoeld van holtenbenuttende standvogels zoals (onder meer) van spechten, Bosuil, maar ook nesten van in bomen broedende roofvogels en Ransuil en tevens van soorten met vaste verblijfplaatsen/ nesten in/op/aan gebouwen zoals valken, sommige uilen, zwaluwen (ook Gierzwaluw !), mussen en Ooievaar en van een soort als IJsvogel welke in ondergrondse holen broedt: deze verblijfplaatsen zijn óók buiten de broedtijd ontheffingsplichtig (DLG 2006/2007). Dit geldt tevens voor andere dieren, zoals een vaste voortplantingslocatie van rugstreeppadden, broeihopen van ringslangen, een geschikte watergang voor een vaste verblijfplaats voor het visje Kleine modderkruiper en bijvoorbeeld krabbescheervegetaties voor de eieren van de libel Groene glazenmaker. Artikel 12 Ff-wet Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen. N.B. Dit betreft, behalve vogels, ook eieren van beschermde amfibieën, reptielen, vissen en insecten. Indien bijvoorbeeld dergelijke eieren van een ontheffingsplichtige soort worden bedreigd vereist dit ook aanvraag van ontheffing (DLG 2006). Met betrekking tot eieren van beschermde diersoorten die niét ontheffingsplichtig zijn, geldt de wettelijke zorgplicht (zie hierna bij artikel 2). Artikel 13 Ff-wet Het is verboden: a. planten . . . enz., of dieren dan wel eieren, nesten of . . . enz., behorende tot een beschermde . . . enz. . . . diersoort . . . enz. te vervoeren . . . enz. of onder zich te hebben.
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
16
N.B. bij dit artikel gaat het om het redden en verplaatsen van bedreigde dieren, eieren, planten enz.: hiertoe dient de betreffende 'ter zake deskundige' voor de uitvoering een eigen ontheffing aan te vragen. Artikel 2 Ff-wet - algemene zorgplicht Naast de hiervoor aangegeven verbodsartikelen geldt in alle situaties een wettelijke zorgplicht. Deze houdt in dat: 'eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen ('de ingreep') of zijn nalaten (mitigerende maatregelen) nadelige gevolgen voor planten of dieren kunnen worden veroorzaakt, is verplicht dergelijk handelen achterwege te laten voor zover dat in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen (mitigerende of preventieve maatregelen) die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkómen of, voorzover deze (met maatregelen) niét kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken'. N.B. dit betekent dat elke ruimtelijke ingreep natuuronderzoek vergt dat als bewijslast wordt vastgelegd in een rapportage ('Natuurtoets'). Daarin dienen de zeker te verwachten en de met veldonderzoek aangetroffen soorten planten en dieren te worden getoetst aan de wettelijk regelgeving ('lichte' en 'uitgebreide' toets). Tevens worden hierin de mitigerende en/of preventieve maatregelen aangegeven welke er zorg voor dragen dat er aan de zorgplicht wordt voldaan (zie ook concretisering § 5.1).
4.3
Vrijstelling en ontheffing verbodsartikelen
Strekking vrijstelling en ontheffing Een 'vrijstelling' is een algemeen geldende uitzondering op een wettelijk verbod (LNV 2005): dit kan een landelijke vrijstelling betreffen of één op basis van een gedragscode. Een vrijstelling vergt géén aanvraagprocedure. Een 'ontheffing' is een besluit waarbij in een individueel concreet geval een uitzondering op een wettelijk verbod wordt gemaakt. Deze ontheffing dient per individueel project te worden aangevraagd. De regelgeving met betrekking tot vrijstelling en ontheffing is nader geregeld in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) met betrekking tot art. 75 C van de Ff-wet (Staatsblad 2004/501; LNV 2005). In de afweging tussen 'vrijstelling of ontheffing' staan daarbij in de toegepast van criteria enkele cruciale begrippen centraal: 'bestendig', 'zorgvuldig handelen', 'wezenlijke invloed' en 'significant effect', naast soortlijsten met betrekking tot specifieke regelgeving (tabellen 1, 2 en 3 AMvB). Dit is inhoudelijk toegelicht in de Brochure 'Buiten aan het werk' (LNV 2005, zie ook DLG 2006). Soorttabellen met betrekking tot vrijstelling en ontheffing De toepassing van een vrijstelling of ontheffing is nader genuanceerd middels wettelijke 'belangen' en soortlijsten.
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
17
De vrijstellingsregeling is slechts van toepassing op drie categoriën van activiteiten (de 'belangen'), te weten: - bestendig beheer en onderhoud, ook in landbouw en bosbouw; - bestendig gebruik; - ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Het onderhavige project valt onder het belang 'ruimtelijke ontwikkeling en inrichting'. Vervolgens vindt naar aanleiding van de verschillende belangen en op basis van drie onderscheiden soortlijsten (tabellen AMvB art. 75 Ff-wet) een nacere nuancering plaats. Hieronder zijn die drie tabellen kort gekenschetst: Tabel 1 AMvB In deze tabel is een categorie soorten opgenomen waarvoor een algemene landelijke vrijstelling geldt: dit betreft beschermde soorten die in Nederland algemeen voorkomen. Aan die vrijstelling zijn géén voorwaarden verbonden anders dan de wettelijke zorgplicht (zie vorige bladzijde). Deze soorten vergen een zogenaamde ‘lichte toets’ welke aantoont dat de werkzaamheden het voortbestaan van de betreffende soorten niet in gevaar brengen. Tabel 2 AMvB Deze tweede categorie omvat een lijst met nader aangeduide ‘overige soorten’ (waaronder bijvoorbeeld Kleine modderkruiper, alle broedvogels en veel beschermde planten). Indien uit die tabel één of meerdere soorten worden aangetroffen welke door de werkzaamheden worden verstoord en/of bedreigd, vergt dat in principe aanvraag van ontheffing met eveneens een ‘lichte toets’ (zie echter uitzondering broedvogels). Uitzonderingspositie broedende vogels Voor vogels tijdens het broeden wordt in principe géén ontheffing verleend. Met betrekking tot het broedseizoen is in het kader van de Flora- en faunawet ook géén standaardperiode aangegeven. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor broedende vogels geldt daarbij de algemene gedragscode (Vogelbescherming 2004) dat deze, zolang ze broeden, onder géén énkele conditie mogen worden verstoord (zie ook REG 1979). In principe dient dus het broedseizoen met mogelijk verstorende werkzaamheden te worden ontzien, zoals grond-, bagger- en/of bouwwerkzaamheden op korte afstand van nesten. Er is in die periode voor broedvogels slechts ontheffing mogelijk indien er zwaarwegende maatschappelijke termen aanwezig zijn die ontheffing voor verstoring van broedende vogels nodig maken, wat in slechts uitzonderlijke situaties van openbare veiligheid e.d. aan de orde kan zijn. Onder vogels vallen twee categorieën waarvan de eerste categorie zich beperkt tot strikt het broeden (algemeen principe) en een groep die het jaar rond vaste verblijfplaatsen gebruiken (holtenbroedende standvogels en roofvogels): van die laatste groep zijn die verblijfplaatsen ook het jaar rond ontheffingsplichtig (zie hieronder). Holten van standvogels en oude nesten voor roofvogels Holtenbroedende vogels maken deels gebruik van boomholten (spechten, uilen) maar ook van 'holten' in of aan gebouwen (gaten, nokruimten, schoorstenen, dakpannen
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
18
enz.: sommige uilen) of holten in de grond (zoals IJsvogel). De standvogels hieronder, dus de vogels die in de winter niét weg trekken, gebruiken die holten het jaar rond, dus ook als winterschuilplaats. Voorts zijn Ransuil en sommige roofvogels die in bomen broeden, niet in staat een geheel eigen nest te bouwen. Deze soorten zijn afhankelijk van oude kraaiennesten of nesten waar ze reeds eerder hebben gebroed. Voor verstoring of vernietiging van dergelijke broedholten of oude roofvogelnesten is het jaar rond ontheffing vereist, dus ónafhankelijk van het broedseizoen (DLG 2006). Dit onderdeel is in het onderhavige project echter niet aan de orde. Tabel 3 AMvB Deze categorie van soorten vergt een strikte bescherming, indien niet te bereiken met preventieve en/of mitigerende maatregelen, te bewerkstelligen middels compenserende maatregelen om negatieve effecten ook strikt uit te sluiten. Dit betreft onder meer alle soorten die vallen onder de habitatrichtlijn (REG 1992/1997) waarvoor ten behoeve van de nodige ontheffing een 'uitgebreide toets' geldt. Deze categorie betreft onder meer een soort als Bittervoorn. Indien één of meerdere soorten uit deze tabel worden aangetroffen en door de werkzaamheden mogelijk worden verstoord en/of bedreigd, vergt dat in principe aanvraag van ontheffing met zowel als ontheffingsvoorwaarde (maar ook onder de gedragscode), een 'uitgebreide toets': * het voortbestaan van de soort mag door de werkzaamheden niet in gevaar worden gebracht ('gunstige staat van instandhouding', zie § 3.3); * er dient te worden onderbouwd dat er voor de betreffende activiteit geheel géén alternatieven zijn, dus bijvoorbeeld of de ingreep niet op een andere, minder schadelijke wijze of op een andere locatie kan plaatsvinden; * de activiteit dient binnen bepaalde belangen te passen, in dit geval 'uitvoering in het kader van 'ruimtelijke ontwikkeling en inrichting'; * er dienen maatregelen te worden genomen om te garanderen dat u 'zorgvuldig handelt' (zie LNV 2005) zodat schade aan individuen van de soort wordt voorkómen. Maatregelen als voorwaarde bij ontheffing Preventieve en mitigerende maatregelen Aan een door de Minister verleende ontheffing worden met betrekking tot de soorten uit tabel 2 en 3 AMvB strikt op te volgen uitvoeringsvoorwaarden verbonden, zogenaamde mitigerende maatregelen (zie § 5.2) en in sommige gevallen ook preventieve maatregelen, bedoeld om natuurschade aan de betreffende soorten te voorkomen. Deze voorwaarden dienen met betrekking tot tabel 2 en 3 nader te worden uitgewerkt in een 'ecologisch werkprotocol'. Compenserende maatregelen Naast mitigerende en preventieve maatregelen kunnen in sommige situaties ook compenserende maatregelen als ontheffingsvoorwaarde worden vereist, met name indien er sprake is van een zodanig negatieve invloed door de ingreep dat de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort in het geding komt. Dit zal bij soorten uit tabel 2 AMvB niet zo gauw het geval zijn, doch ligt bij soorten uit tabel 3 AMvB eerder voor de hand.
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
19
Werkprotocol flora en fauna en ecologische begeleiding Indien soorten van tabel 2 of 3 AMvB in het geding zijn wordt daaraan standaard de voorwaarde gekoppeld van het opstellen van een 'ecologische werkprotocol'. Een dergelijk werkprotocol vormt een uitwerking van de mitigerende en preventieve maatregelen om strikt te voorkomen dat natuurschade ten aanzien van soorten uit tabel 2 en/of 3 AMvB ontstaat. In een ontheffing worden voorts aanvullende voorwaarden gesteld die eveneens in dat werkprotocol dienen te worden verwerkt. Dit 'Werkprotocol Flora en Fauna' omvat een apart, bestekachtig document waarin werkrichtlijnen worden aangegeven om te garanderen dat de werkzaamheden worden verricht conform de Flora- en faunawet en de in het verlengde daarvan opgestelde Natuurtoets. Deze richtlijnen vormen een concrete en afrekenbare uitwerking van de uitganspunten, werkwijzen, mitigerende en preventieve maatregelen om natuurschade door de werkzaamheden zoveel als mogelijk te voorkomen. Het uitvoeren van de maatregelen dient daarbij aantoonbaar plaats te vinden door of onder begeleiding van een 'terzake kundig persoon' en verslaglegging daarvan. Eventuele toepassing gedragscode (Ff-wet) Naast de algemene gedragscode voor broedende vogels is ook de 'Gedragscode Flora- en faunawet voor de bouw- en ontwikkelsector' beschikbaar (Arcadis 1006): werkzaamheden kunnen deels worden uitgevoerd op basis van de bij deze gedragscode geldende vrijstelling. Voor het onderhavige project (wettelijk belang 'ruimtelijke ontwikkeling en inrichting') zou eventueel voor slechts soorten van tabel 2 AMvB de vrijstelling op basis van de gedragscode toepasbaar zijn waarvoor dan géén ontheffingsprocedure met betrekking tot de artikelen 8 t/m 12 Ff-wet nodig is, mits aantoonbaar en strikt aan de voorwaarden tot hanteren van de vrijstelling wordt voldaan. Voor soorten van tabel 3 AMvB blijft onder dit belang echter te allen tijde een ontheffingsplicht gelden. Indien soorten van zowel tabel 2 als 3 zijn aangetroffen, is het raadzaam om géén gebruik te maken van de gedragscode en de ontheffingsaanvraag voor beide soorten te laten waarmee minder zware eisen aan bedrijven worden gesteld en ook minder risico's bestaan bij controle. Verplicht ter inzage aanwezig op het werk Op het werk dienen voor een controlerend ambtenaar te allen tijde, onafhankelijk van gedragscode of ontheffing, de stukken met betrekking tot Flora- en faunawet ter inzage aanwezig te zijn op straffe van het onmiddellijk stilleggen van het werk, tot aan deze verplichting voldaan is. Indien géén ontheffingsplichtige soorten van tabel 2 of 3 AMvB zijn aangetroffen, betreft dit slechts de Natuurtoets. (nader uitwerken n.a.v. inventarisatiebevindingen)
-----------
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
20
5
NATUURSCHADE EN MAATREGELEN
5.1
Natuurschade en consequenties
Vormen van natuurschade Bedreiging van alle dieren, ontheffingsplichtig of daarvan vrijgesteld, wordt vertaald in termen van 'natuurschade'. Onder natuurschade zoals bedoeld onder art. 8, 9, 10, 11 en 12 van de Flora- en faunawet wordt begrepen de schade welke door werkzaamheden aan ter plaatse voorkomende (individuen van) álle beschermde soorten planten en dieren en vaste verblijf- en voortplantingsplaatsen daarvan, wordt toegebracht. De wettelijke zorgplicht gebiedt om natuurschade (zoveel als redelijkerwijs mogelijk) te voorkomen. In algemene zin kan dat als volgt worden aangegeven: - het verwijderen of anderszins beschadigen van beschermde planten, dan wel het zodanig aantasten van de groeiplaats (-factoren) van beschermde planten dat deze er niet meer kunnen groeien (zie § 4.1 art. 8); - het (on)opzettelijk verwonden of doden van ter plaatse voorkomende dieren, zowel volwassen dieren als, direct of indirect, (zogende) jongen in hun verblijfplaat-sen (nesten, holen e.d.); dit geldt tevens voor alle ontwikkelingsstadia van dieren, zoals van amfibieën of insecten (zie § 4.1 art 9); - elke vorm van verontrusting van ter plaatse voorkomende dieren waarmee de voortplanting wordt verstoord (zie § 4.1 art. 10); - het (tijdelijk) vernietigen van (essentiële onderdelen van) voortplantingsplaatsen of vaste rust- of verblijfplaatsen waaronder nesten en holen; vaste voortplantingsplaatsen van padden; watergangen als vaste verblijfplaatsen van Kleine modderkruiper; vaste verblijf- en paarplaatsen, vliegroutes en essentiële foerageerlocaties van vleermuizen, en andere vaste verblijfplaatsen (zie § 4.1 art. 11); - het vernietigen, beschadigen (of verwijderen) van eieren, ook van amfibieën, reptielen, vissen en insecten (zie § 4.1 art. 12). Mogelijke oorzaken van natuurschade De natuurschade aan diersoorten kan in het algemeen worden veroorzaakt door: * fysieke ingrepen in de biotoop: - slopen of renoveren van gebouwen en bouwwerken; - verwijderen van bomen en andere opgaande en bodembedekkende begroeiing; - opschonen van het maaiveld; - grondwerkzaamheden zoals omwerken, (ver-)graven, ophogen, vóórbelasten; - dempen, verbreden, uitdiepen of baggeren van bestaande watergangen; - het realiseren van bouwwerken, aanleg van infrastructuur en hernieuwde terreininrichting; * belasting van het onverharde maaiveld door voertuigen en ander zwaar materieel; * overmatig natuurvreemde geluiden en trillingen (gebruik van voertuigen, machines, werktuigen, schallende radio’s); * visuele verontrusting (bewegende mensen, voertuigen, machines), met name voor vogels in hun broedperiode maar ook voor andere voorkomende, beschermde soorten in hun voortplantingsperiode; * verandering in gebruiksfuncties/ terreincondities.
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
21
Te verwachten natuurschade aan ontheffingsplichtige soorten Natuurschade aan broedvogels Broedvogels zijn binnen de directe invloedssfeer van de werkzaamheden in het plangebied te verwachten in bomen, struiken, langs oevers, op het water en in, aan of op gebouwen. Aanwezigheid van broedende vogels kan daarbij visueel soms nauwelijks worden vastgesteld. Broedende vogels kunnen in de onderhavige situatie in hun broedactiviteit worden verstoord door het slopen van gebouwen, kappen van bomen, verwijderen van struiken maar ook door bouw- en inrichtingswerkzaamheden. Verstoring ontstaat óók op korte afstand van dergelijke werkzaamheden vanwege overmatige geluiden en beweging: de gevoeligheid hiervoor is voor alle soorten verschillend en er kan dus géén richtlijn voor worden aangegeven. De verstoring ontstaat voor de meeste soorten alleen tijdens het proces van territoriumvestigen en broeden: nadat de jongen zijn uitgevlogen wordt volgens de wet geacht dat géén verstoring meer plaatsvindt. Buiten de broedtijd kan wél verstoring plaatsvinden van vaste verblijfplaatsen: dat wordt slechts van toepassing geacht voor holtenbroedende standvogels (zoals spechten en Bosuil) en voor roofvogels als soorten die zelf geen nest maken. Het onbruikbaar maken van deze 'vaste verblijfplaatsen' vergt óók ontheffing ! Wanneer potentieel verstorende activiteiten zijn aangevangen vóórdat het proces van territoriumvestigen en broeden is aangebroken waardoor vogels met hun broedactiviteiten de locatie zullen mijden, wordt dat niét als 'verstoring' aangemerkt. Dit kan worden beschouwd als 'preventieve maatregel om verstoring te voorkomen'. (overige te verwachten natuurschade, nader aan te vullen naar aanleiding van de veldinventarisatie) Wettelijke consequenties 1. Broedvogels: Territoriumactieve, broedende vogels of onzelfstandige jonge vogels mogen op geen enkele wijze worden verstoord vóórdat de jonge vogels zelfstandig zijn en deze de verstoring of bedreiging kunnen ontvluchten. Voor broedende vogels wordt géén ontheffing verleend. Men wordt geacht zich met mogelijk verstorende werkzaamheden tijdens het broedseizoen aan de betreffende gedragscode te houden (Vogelbescherming 2004; zie verder § 5.2 ). 2. Zorgplicht: De wettelijke zorgplicht geldt daarnaast voor álle soorten die onder de algemene landelijke vrijstelling vallen (zie paragraaf 4.1). In beginsel dient te worden voorkomen dat planten en dieren worden bedreigd of in hun voortplanting worden gestoord: hiertoe dienen mitigerende maatregelen in acht te worden genomen om natuurschade zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld met preventieve maatregelen ('verjagen'), een aangepaste werkwijze (mitigerende maatregelen) en/of het ontzien van voortplantingsperioden (zie § 5.2). Dit beginsel betreft alle in het project mogelijk bedreigde organismen.
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
22
3 Eventuele sancties: Deze maatregelen dienen in het kader van projecten ook in acht te worden genomen om te voorkomen dat bij mogelijke controle de genomen voorzorgen onvoldoende worden geacht zodat een boete kan worden opgelegd en het werk kan worden stilgelegd. Controle kan plaatsvinden op basis van melding van particulieren en kan worden uitgevoerd door de A.I.D. (zie verklaring termen/ afkortingen) of andere wetshandhaver in het kader van de natuurwetgeving (zoals bijv. een boswachter of jachtopziener). (overige consequenties, nader aan te vullen naar aanleiding van de veldinventarisatie)
5.2
Advies mitigerende maatregelen
Betekenis en doel mitigerende maatregelen Mitigerende maatregelen omvatten het zodanig aanpassen van een (plan voor een) ingreep of uitvoeringswijze dat de negatieve effecten op de natuur (‘natuurschade’) worden voorkomen dan wel tot een minimum worden beperkt. Daartoe behoren tevens aanvullende, preventieve maatregelen en uitvoeringsvoorwaarden (zoals het rekening houden met voortplantingsperioden, zie onder). Het specifiekere doel van mitigerende maatregelen in het kader van de Ff-wet omvat voor vrijgestelde soorten het zo véél als redelijkerwijs mogelijk voorkómen van natuurschade en voor ontheffingsplichtige soorten het strikt voorkomen van natuurschade. De voorgestelde maatregelen zijn zoveel mogelijk afgestemd op hetgeen de beoordelende instantie, het Ministerie van LNV, vereist dan wel regulier als voorwaarde bij het toekennen van een ontheffing, voorschrijft (zie ook DLG 2006). Algemene mitigerende maatregelen Deze maatregelen zijn algemeen geldend voor de meeste soortgroepen en soorten. 1. Kwetsbare perioden De voortplantingstijd als meest kwestbare periode voor alle diersoorten maar ook kwetsbare perioden als bijvoorbeeld winterrust, dient bij dreigende natuurschade aan de voortplanting als effect van (fysieke) werkzaamheden te worden ontzien. De voortplantingstijd valt voor de meeste diersoorten min of meer samen doch is voor individuele soorten wel verschillend (zie ook tabel 3), evenals eventuele perioden van winterrust. Tabel 3, meest kwetsbare perioden van soortgroepen (inclusief voortplantingsperiode) mrt. apr. mei juni juli aug. sept. okt. nov. amfibieën xxxx xxxx xxxx xxxx xxxx xx . . oo vleermuizen *) oooo kkkk kkkk kkk . . . bb bbbb bb . . . . oo over. zoogdieren xxxx xxxx xxxx xxxx xxxx . . oo broedvogels xxxx xxxx xxxx xxxx xxxx . . ss *) vleermuizen: afhankelijk van de specifieke soort lopen de perioden in elkaar over; minst kwetsbare perioden zijn: oktober+november en maart+april x = kwetsbare periode algemeen (inclusief voortplanting) k = kolonies t.b.v. voortplanting b = baltsroep- en paarplaatsen van vleermuizen in bomen o = overwinteringsverblijven/ winterrust (afhankelijk van seizoenstemperaturen) s = schuilplaatsen holtenbewonende standvogels
dec. oooo oooo oooo ssss
jan. oooo oooo oooo ssss
feb. . . xx oooo . . xx ssss
mrt. xxxx oooo xxxx xxxx
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
23
Voorts is de aanvang van het voortplantingsseizoen voor verschillende soorten meer of minder afhankelijk van het verloop van de weersomstandigheden: dit kan voor vogels en amfibieën per jaar verschillen van de tweede helft van februari (zachte winter) tot rond half maart (winter met vorst) en zal elk jaar opnieuw pas in de loop van de winter kunnen worden ingeschat. 2. Terreinwerkzaamheden Bij de ingrepen en werkzaamheden dient in beginsel de oppervlakte waar verstoring van de maaiveldzode of -oppervlakte plaatsvindt, vanwege holen van holtenbewoners (zoogdieren, amfibieën) steeds zo beperkt mogelijk te worden gehouden, dus bijvoorbeeld geen onnodige tracé's voor aanvoer van materiaal met (zwaar) materieel. Waar desalniettemin met zwaar materieel over onverharde delen van het maaiveld moet worden gereden dient er met rijplaten voor te worden gezorgd dat de kans op instortende ondergrondse verblijfplaatsen tot een minimum wordt beperkt. 3. Voorwaarden bij start van werkzaamheden De werkzaamheden dienen op een zodanige wijze te worden gestart dat de op de werkplek aanwezige dieren bij verstoring kunnen ontvluchten en dat bij het verdere verloop van werkzaamheden dieren niet 'opgesloten' raken, bijvoorbeeld tussen werkzaamheden op verschillende plekken of in een afgesloten situatie (bijv. tussen verschillende werkactiviteiten). 4. Zorg voor alle aan te treffen dieren Wanneer tijdens de werkzaamheden individuele dieren worden aangetroffen worden deze voorzichtig opgepakt en op een voor de soort geschikte en veilige plek in de omgeving weer weggezet. Voor ontheffingsplichtige soorten vereist dit tevens ontheffing van art. 9 en 13 Ff-wet. (nader aanvullen/ uitwerken n.a.v. inventarisatiebevindingen) In aansluiting hierop vergen alle soortgroepen en daarbinnen weer veel afzonderlijke soorten specifieke, op hun eigenschappen en leefwijze afgestemde, mitigerende maatregelen. Deze worden, voor zover relevant voor het project, hieronder in algemene zin aangegeven. Mitigerende maatregelen amfibieën In aanvulling op de algemene mitigerende maatregelen dient in dit project rekening te worden gehouden met diverse soorten en de plek waar ze kunnen worden verwacht zodat dieren bij bedreigende werkzaamheden tijdig kunnen worden verwijderd: Gewone pad bewoont het grootste deel van het jaar een landbiotoop. Behalve op het maaiveld op allerlei plekken zoals tussen begroeiing, verschuilen dergelijke dieren, zowel volwassen als kleine jonge dieren, zich onder allerlei (afval-) materialen, takkenen composthopen maar ook in holletjes, bijvoorbeeld in de aanwezige opslaghopen. Vanwege het ontbreken van permanent open water in het werkgebied zijn strikt watergebonden soorten (zoals salamanders) en de voortplanting van deze soortgroep (in water) hier niet aan de orde.
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
24
Mitigerende maatregelen grondgebonden zoogdieren De wettelijke zorgplicht geldt voor alle, ook onbeschermde, dieren. Van belang daarbij is onder welke condities men dieren kan verwachten: bij grondgebonden zoogdieren betreft dat voornamelijk bewoners van ondergrondse holen of soorten die zich bij gevaar ter plaatse in de vegetatie, maar ook in holletjes direct onder de begroeiing/ grasmat of tussen en onder minder goed sluitende verharding en/of in kruipruimten, verschuilen (muizensoorten, Mol). Bij het verwijderen van begroeiing, materialen en bebouwing, maar ook vanwege graafwerkzaamheden en rijdend materieel, zal bedreiging van individuele dieren onvermijdelijk zijn, vooral van zogende jonge dieren die hun (ondergrondse) schuilplaats nog niet (kunnen) verlaten. In beginsel wordt hiertoe met verwijderen van bebouwing en met graafwerk de periode met zogende jongen zoveel mogelijk ontzien, tenminste de periode tussen maart en eind juli: na juli zijn de meeste jonge dieren zodanig zelfstandig en mobiel dat ze kunnen ontvluchten. Mitigerende maatregelen vleermuizen (nader uit te werken naar aanleiding van de veldinventarisaties) Mitigerende maatregelen vogels Broedende vogels kunnen in het plangebied worden aangetroffen in bomen en aan of op bebouwing (zoals Gierzwaluw). Aanwezigheid van broedende vogels kan daarbij visueel soms nauwelijks worden vastgesteld. Bedreigende werkzaamheden en broedseizoen: Werkzaamheden waarmee broedende vogels en hun in gebruik zijnde nesten kunnen worden bedreigd of verstoord dienen binnen de verstoringszone achterwege te blijven zolang de broedende vogels daar aanwezig (kunnen) zijn. Men moet daarbij voor het onderhavige project denken aan het slopen van de bebouwing, het eventueel verwijderen van bomen en overige begroeiing of andere werkzaamheden: graaf-, bouw- en inrichtingswerkzaamheden werken verstorend op vogels die in de (directe) omgeving broeden. Indien potentieel verstorende werkzaamheden tijdens de broedtijd moeten worden gecontinueerd vergt dat preventief mitigerende maatregelen (zie hieronder). In het algemeen loopt de broedperiode van ca. begin maart tot half juli Doorlopende werkzaamheden tijdens de broedtijd: Indien verstorende werkzaamheden tijdens de broedtijd onvermijdelijk zijn, moet aan stringente voorwaarden worden voldaan: * Er wordt een strikte uitvoering van de gedragscode voor vogels gehanteerd (zie § 4.2 en Vogelbescherming 2004). * Dit houdt in dat met preventieve maatregelen tijdig wordt voorkomen dat op de werklocatie vogels zullen gaan broeden. Dit vergt dus condities die voorkómen dat bij het starten van de projectwerkzaamheden aanwezige vogels worden verstoord: dat is bij wet verboden. Dergelijke preventieve maatregelen worden vóór eind februari genomen en vanaf dat moment zodanig in stand gehouden dat ze mogelijke broedgevallen effectief zullen uitsluiten.
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
25
*
Tijdens de broedperiode wordt door een ter zake kundig persoon met voldoende regelmaat gecontroleerd op de effectiviteit van de preventieve maatregelen ('monitoren'). Daarvan vindt verslaglegging plaats welke te allen tijde op het werk ter inzage beschikbaar is. Mocht een broedgeval worden aangetroffen binnen de verstoringszone van werkzaamheden dan worden (in samenspraak met de 'ter zake kundige') maatregelen genomen waarmee verstoring wordt voorkomen, dan wel worden verstorende werkzaamheden binnen de verstoringszone tijdelijk stilgelegd.
Mitigerende maatregelen vegetatieve soorten Gezien de habitat en onderzoeksbevindingen niet van toepassing. Mitigerende maatregelen insecten en overige ongewervelden Gezien de habitat en onderzoeksbevindingen niet van toepassing.
5.3
Voorlopige eindconclusie
Afweging art.19 WRO Er zijn met de literatuurstudie en toetsing daarvan aan de terreinverkenning en biotoopbeoordeling, géén condities aangetroffen die tot twijfel zouden kunnen leiden of een eventuele nodig blijkende ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet verleend zou kunnen worden (zie ook § 3.3 'Gunstige staat van instandhouding'). Om te kunnen bepalen in hoeverre daartoe preventieve, mitigerende en/of compenserende maatregelen vereist zullen zijn vergt nadere veldinventarisatie. Terreinwerkzaamheden en kwetsbare perioden: Sloop-, opschonings- en alle andere werkzaamheden, óók het verwijderen van de verhardingen, grasvelden en overige begroeiing, dienen in het kader van de gedragscode voor broedvogels strikt buiten de broedtijd plaats te vinden: indien dit niet mogelijk is dienen strikte mitigerende maatregelen te worden toegepast (zie § 5.2). Uitvoering mitigerende maatregelen: Met het toepassen van de overige mitigerende maatregelen (zie § 5.2) kan het grootste deel van de natuurschade aan niet-ontheffingsplichtige soorten worden voorkómen waarmee de wettelijke zorgplicht zo optimaal mogelijk wordt ingelost. (nader aan te vullen/ uit te werken n.a.v. verdere inventarisatiebevindingen) ----------
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
26
GERAADPLEEGDE LITERATUUR Aptroot/ A. (1998), C.M. van Herk, H.F. van Dobben, P.P.G. van den Boom, A.M. Brand en J.L. Spier: Bedreigde en kwetsbare Korstmossen in Nederland: basisrapport met voorstel voor de rode lijst. Buxbaumiella 46. Bergers/ P.J.M. (1997): Kleine zoogdieren inventariseren: het kan efficiënter. Zoogdier 8(3):3-7. Bos/ F. (2006), M. Bosveld, D. Groenendijk, C. van Swaay, I. Wynhoff, De Vlinderstichting. De Dagvlinders van Nederland, verspreiding en bescherming. Nederlandse Fauna 7, Leiden. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey - Nederland DLG 2006, intern werkkader. Handreiking Flora- en faunawet, versie 1.0-31 oktober 2006. Dienst Landelijk Gebied. Dijk/ A.J. van (2004):Handleiding Broedvogel Monitoring Project. SOVON (i.s.m. CBS), Beek-Ubbergen. Dijkstra/ Klaas-Douwe B. (2002), Vincent J.Kalkman, Robert Ketelaar, Michiel J.T. van der Weide: De Nederlandse Libellen (Nederlandse Fauna 4). KNNV Uitgeverij. Dort/ Klaas van (2002), Chris Buter en Paul van Wielink. Veldgids Mossen. Stichting Uitgeverij KNNV, Utrecht. Gerhardt/ Ewald (1997/1999): De grote Paddestoelengids. Tirion uitgevers, Baarn. Hustings/ Fred (2002) en Jan-Willem Vergeer. Atlas van de Nederlandse Broed-vogels. Nederlandse Fauna 5. SOVON, Uitgeverij K.N.N.V. te Utrecht. Kapteyn/ Kees (1995). Vleermuizen in het Landschap. Schuyt en Co/ Provincie NoordHolland, Haarlem. Kleukers/ Roy (2004), Erik van Nieuwkerken, Baudewijn Odé, Luc Willemse, Walter van Wingerden. De Sprinkhanen en Krekels van Nederland (Neder-landse Fauna 1). KNNV Uitgeverij, Utrecht. Kreutz/ C.A.J. (2000) en H. Dewker. De Orchideeën van Nederland, ecologie, verspreiding, bedreiging en beheer. Uitgave van B.J. Seckel & C.A.J. Kreutz, Raalte en Landgraaf. Limpens/ H.J.G.A. (1997), K. Mostert en W. Bongers: Atlas van de Nederlandse Vleermuizen. Onderzoek naar verspreiding en ecologie. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Limpens, J.G.A. (2001): Beschermingsplan vleermuizen van moerassen. Rapport 2001.05, Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming.
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
27
LNV 2004 (Ministerie van), Regeling van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit houdende vaststelling van Rode Lijsten Flora en Fauna. LNV 2005 (Ministerie van), Regeling van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit: brochure ‘Buiten aan het werk ? Houd tijdig rekening met beschermde dieren en planten !’ (n.a.v. AMvB art. 75 Ff-wet). Nauta/ Marijke M. (1995) en Else C. Vellinga: Atlas van de Nederlandse Paddestoelen. A.A. Balkema Uitgevers, Rotterdam. Peeters/ T.M.J. (2004), C. van Achterberg, W.R.B. Heitmans, W.F. Klein, V. Lefeber, A.J. van Loon, A.A. Mabelis, A. Nieuwenhuijsen, M. Reemer, J. de Rond, J. Smit, H.H.W. Velthuis. De Wespen en Mieren van Nederland (Nederlandse Fauna 6). Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, Leiden, KNNV Uitgeverij, Utrecht & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. REG 1979, Richtlijn van de Raad van Europese Gemeenschappen inzake het behoud van de vogelstand (Vogelrichtlijn, EEG 79/409, 2 april 1979). REG 1992/1997, Richtlijn van de Raad van Europese Gemeenschappen inzake de instandhouding van de natuurlijke Habitats en de wilde Flora en Fauna (Habitatrichtlijn, EEG 92/43, laatstelijk gewijzigd 1997). Staatsblad 2004/501, publicatie AMvB art. 75 Ff-wet, houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van art. 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen. Vogelbescherming 2004. 'Gedragscode zorgvuldig bosbeheer 2004', opgesteld door Vogelbescherming Nederland te Zeist en Het Bosschap te Zeist, goedgekeurd 10 januari 2005 door de Minister van LNV (zie site LNV). Weeda/ drs. E.J. (1985-1994), R. Westra, Ch. Westra, T. Westra. De Nederlandse ecologische flora, wilde planten en hun relaties. Uitgave IVN i.s.m.de VARA en de VEWIN. ----------
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
28
GEBRUIKTE TERMEN EN AFKORTINGEN adult aanduiding volwassen exemplaar van diersoorten; A.I.D. Algemene Inspectiedienst, controle- en opsporingsdienst Ministerie van LNV welke zich bezighoudt met de handhaving van de wet- en regelgeving van LNV. AMvB art. 75 Ffwet een Algemene Maatregel van Bestuur, in dit geval met betrekking tot art. 75 van de Flora- en faunawet, waarin de wetgeving nader wordt uitgewerkt (zie ook LNV 2005); baltsroepplaats, baltsterritoria dit betreft het door sommige vleermuizen het door mannetjes innemen van een territorium met bijbehorende haremruimte waarheen met specifiek geluid vrouwtjes worden gelokt om te paren: de heremruimten worden soms tevens benut als winterverblijf; baltsroep lokroep van mannelijke vleermuis om vrouwtjes tot paren te verlokken; biotoop de leefomgeving van één bepaalde planten- of diersoort (RIN 1984); de gehele samenhangende leefomgeving van een planten- of diersoort; het landschaps- of vegetatietype waarin een soort thuishoort; woonplaats van een levensgemeenschap (Emmerik 2006); compenserende maatregelen te treffen maatregelen waarbij in ruil voor het bewerkstelligen van natuurschade op de ene plaats vervangende natuurwaarden elders worden gecreëerd; fauna dierlijke organismen waaronder bijvoorbeeld zoogdieren, vogels, vissen, amfibieën, reptielen, insecten en andere ongewervelden; flora plantaardige organismen zoals houtgewassen, kruidachtige gewassen, grassen, waterplanten e.d.; Ffwet Flora- en faunawet welke onder meer de beschermingskaders met juridische verboden, verplichtingen, voorwaarden en toestemmingen biedt voor (het omgaan met) flora en fauna; foerageren naar voedsel zoeken; habitat woonplaats van een bepaalde soort; Habitatrichtlijn, HR-soorten soorten planten of dieren welke zijn opgenomen in de verschillende Bijlagen van de Europese habitatrichtlijn: Bijlage II: dier- en plantensoorten van communautair belang voor de instandhouding waarvan aanwijzing van speciale beschermingszones vereist is; Bijlage IV: dier- en plantensoorten van communautair belang die strikt moeten worden beschermd; Bijlage V: soorten waarvoor bij de exploitatie (bijv. kikkerbilletjes) een beheersplan vereist is (wat hier echter niet het geval is);
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
29
P: prioritaire soort. kilometerhok, kmhok een hok van 1 x 1 kilometer (zie ruitennet op topografische kaarten 1 : 25.000/ 1 : 50.000); kolonie een vaste verblijfsholte van vleermuizen; kraamkolonie een vaste verblijfsholte van vleermuizen waar de jongen worden grootge-bracht; LNV het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; maaiveld al of niet begroeide bovenkant/ oppervlakte van het terrein; migratie actieve verplaatsing van organismen naar andere leefgebieden (naar Harms et al 1987) dan wel tussen verschillende leefgebieden; mitigeren/ mitigerende maatregelen het zodanig aanpassen van een (plan voor een) ingreep of uitvoeringswijze (met eventuele specifieke maatregelen of voorwaarden) dat de negatieve effecten op de natuur (‘natuurschade’) tot een minimum worden beperkt of worden voorkomen; natuurschade de schade welke door werkzaamheden aan ter plaatse voorkomende (individuen van) beschermde soorten planten en dieren en vaste verblijf- en voortplantingsplaatsen daarvan, wordt toegebracht door bedreiging, verwonding, beschadiging of aantasting van de leefomgeving of specifieke biotoopomstandigheden; ongewervelde soorten diersoorten zónder dan wel met een uitwendig skelet, zoals weekdieren, kevers, mieren en insecten; ontheffing (Ff-wet) een in het kader van de Flora- en faunawet aangegeven toestemming tot onder meer het verstoren of (per ongeluk, onvermijdelijk,) doden van beschermde dieren en/of vernietigen van beschermde planten en hun groeiplaats welke bescherming in genoemde wet wordt geregeld; organisme behorende tot de levende natuur (plant, dier etc.); paarplaats een vaste verblijfsplek van vleermuizen, veelal in de directe omgeving van een vaste baltsroepplaats (zie aldaar), waar vleermuizen paren; Ravon Reptielen, Amfibieën en Vissen Onderzoek Nederland; Rode Lijst, RL-soorten soorten planten of dieren die zijn vermeld op een gepubliceerde lijst van in Nederland bedreigde dier- of plantensoorten (zie literatuur); standvogel vogelsoort die het gehele jaar rond in hetzelfde territorium verblijft. uurhok een hok van 5 x 5 kilometer = 25 kilometerhokken (zie ruitennet op topografische kaarten1 : 25.000/ 1 : 50.000)
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
30
vaste verblijfplaatsen (Ff-wet) zomer-, winter- of paarverblijfplaatsen en foerageerplekken van vleermuizen, of schuil- en broedplaatsen van holtenbewonende standvogels, welke jaar-lijks opnieuw als zodanig worden gebruikt; vergunning (Nb-wet) een in het kader van de Natuurbeschermingswet aangegeven toestemming van gedeputeerde staten om in of buiten het beschermde natuurmonument handelingen te verrichten die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, de natuurwetenschappelijke betekenis of voor dieren en planten in het beschermde natuurmonument of die het beschermd natuurmonument ontsieren. vigeren, vigerend van kracht zijn, geldend; Vogelrichtlijn, VR-soorten vogelsoorten die zijn opgenomen in de Europese Vogelrichtlijn; volgens het Europese recht wijzen de lidstaten beschermingszones aan om voor alle aangewezen soorten een voldoende gevarieerdheid van leefgebieden en een voldoende omvang ervan te beschermden om populaties van deze soorten in stand te kunnen houden; vrijstelling een in het kader van de Flora- en faunawet geregelde toestemming tot onder meer het verstoren of (per ongeluk, onvermijdelijk,) doden van beschermde dieren en/of vernietigen van beschermde planten en hun groeiplaats welke bescherming in genoemde wet wordt geregeld, voor bepaalde categorieën werkzaamheden en onder voorwaarden (AMvB art. 75 Ffwet; zie ook LNV 2005). zorgplicht de in de Ffwet vastgelegde plicht (art. 2 Ffwet) dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren (en dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Dit is een algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt. Overigens geldt de zorgplicht ook voor planten (LNV 2005); zwermen het gedrag van vleermuizen waarbij deze, wanneer ze kort vóór zonsopgang naar hun verblijfplaats/ kolonie terugkeren, eerst enige tijd vlak vóór de (opening van) de verblijfplaats blijven rondvliegen.
----------
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
31
BIJLAGE 1 METHODEN VOOR VELDINVENTARISATIE Methode veldinventarisatie vleermuizen Algemeen Bij veldinventarisatie wordt de methode gehanteerd welke is afgeleid uit de onderzoeksmethode welke door de betreffende deskundige onderzoeksorganisatie wordt toegepast (VZZ, Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming). De te hanteren onderzoeksonderdelen en frequenties worden op basis van terrein- en biotoopkenmerken en daaruit voortvloeiende 'verwachtingen' ten aanzien van vleermuizen, zodanig geselecteerd en aangepast dat de inspanningen in redelijke verhouding staan tot die verwachtingen, waarmee deze ook kan worden geaccepteerd door de regelgevende overheid. Het basisonderzoek wordt op tenminste 3 momenten in de voortplantingstijd verricht: twee inventarisatiemomenten tijdens de kraamperiode en één inventarisatiebezoek tijdens de paartijd. Indien echter aanwijzingen worden verkregen voor de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen en/of vaste vliegroutes kan in tweede instantie uitgebreider onderzoek nodig blijken. Onderzoek naar vaste zomer- en paarverblijfplaatsen Het onderzoek naar kolonies en vaste vliegroutes wordt uitgevoerd tijdens de kolonievorming wanneer de dieren met warm weer frequent uitvliegen, en in de daarop aansluitende voortplantingstijd wanneer de jonge dieren (nog) afhankelijk zijn van hun ouders (periode begin mei tot eind juli). Basisonderzoek hiertoe omvat ten minste twee nachtelijke veldbezoeken. In de zomer tijdens nachten met geschikte weerscondities wordt het onderzoeksgebied met de batdetector onderzocht op mogelijk aanwezige verblijfplaatsen in bomen en/of gebouwen/ bouwwerken en op het gebruik als vaste vliegroute tussen verblijfplaats en foerageergebieden. Tevens wordt gekeken naar belangrijke foerageerplekken en eventuele beschikbare alternatieven daarvoor in de wijdere omgeving. Het nachtonderzoek wordt in eerste instantie gericht op uitvliegende en foeragerende dieren en vaste vliegpatronen (vanaf zonsondergang tot in de nacht). Indien vaste verblijfplaatsen van kolonies kunnen worden verwacht wordt dat, afhankelijk van de omstandigheden, aangevuld met onderzoek aan het eind van de nacht wanneer de dieren in hun verblijfplaats terugkeren en daartoe gezamenlijk enige tijd vóór de invliegopening gaan 'zwermen' waarmee de exacte locatie kan worden vastgesteld. Voorts wordt vanaf eind augustus tot eind september onderzoek gedaan naar het gebruik als baltsterritoria met bijbehorende vaste haremruimte dan wel paarverblijfplaatsen, welke door bijvoorbeeld dwergvleermuizen dikwijls tevens als vast winterverblijf worden gebruikt. Ook dit nachtonderzoek vindt plaats met de batdetector waarbij wordt gespeurd naar het speciefieke geluid dat door de dieren bij de paarroep wordt geproduceerd.
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
32
Onderzoeksmethode nachtelijke inventarisaties: Nachtonderzoek wordt verricht met behulp van batdetectors (o.a. type Petterson D240x) in combinatie met digitale ultrasounddetector met time-expansion voor geluidsanalyse van 10x vertraagde ultrasone geluidsopnamen, en sterke lampen (Mac Charger) als aanvullend middel voor determinatie (gedrag, grootte en manier van vliegen en jagen) en voor exemplaren die zich buiten bereik van de batdetector bevinden. ----------
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
33
BIJLAGE 2 - UITGANGSSITUATIE EN TE SLOPEN BEBOUWING
gele aanduiding, te slopen bebouwing
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
34
BIJLAGE 3 BEOORDELINGSSCHEMA HANDELWIJZE FF-WET
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
35
BIJLAGE 4 - ECOLOGISCHE SCAN 2003 1
INLEIDING
In het kader van een verandering van het bestemmingsplan en bouw- en inrichtingsplannen van een terrein naast het hotel van het bedrijf Van der Valk, is een ecologische scan verricht. Daartoe is eind september 2003 een terreinbezoek afgelegd. Doel van de scan was om mogelijk aanwezige of te verwachten natuurwaarden vast te leggen. Centraal hierin stonden de mogelijke problemen in verband met de nationale en internationale regelgeving, namelijk de Flora- en faunawet en de Europese Habitatrichtlijn. Als soortengroepen zijn in dit onderzoek betrokken: vaatplanten, amfibieën, reptielen, vissen, zoogdieren, vogels, vlinders en libellen.
2 TERREINBESCHRIJVING Verwijzingen middels cijfers in de tekst kunnen teruggevonden worden in Figuur 1. Het terrein is vrij klein en bevindt zich temidden van nieuwe bedrijfspanden aan de oostrand van Drachten. Meest opvallend element is een slotensysteem (1) over vrijwel het gehele terrein, ongeveer in de vorm van een kruis. Eén tak van dit kruis is veel breder (zie Foto 1). Ook is er een bosschage (2) aanwezig van een gevarieerde soortensamenstelling, met vrij jonge bomen tot een maximumhoogte van circa 10 meter (Foto 2). Beide elementen, het bosje en het slotencomplex (vooral het brede gedeelte) vertegenwoordigen de grootste ecologische waarde. Het resterende deel van het terrein is te omschrijven als braakliggend of ruigte (3) met een vegetatie van planten uit vochtige tot natte, voedselrijke, situaties (Foto 3). Kenmerkende soorten zijn hier diverse grassen, Riet, Pitrus, Akkerdistel en dergelijke. Foto 1. Brede deel van de kruisvormige watergang.
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
36
Figuur 1. Plattegrond van het terrein.
1: sloten; 2: bosje; 3: ruigte
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
37
Foto 2. Centrale deel van het terrein met zicht op bosjes.
Foto 3. Ruige veld.
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
38
3
AANGETROFFEN EN TE VERWACHTEN SOORTEN
3.1
Vaatplanten
De begroeiing van het onderzoeksterrein bestaat uit water-, oever- en ruderaalvegetaties en een relatief jong struweelbosje. De watervegetatie bestaat uit voornamelijk veel Kransvederkruid, een vrij zeldzame indicator voor kwelsituaties, en wat Drijvend Fonteinkruid. Er is geen kroosdek. De oevervegetatie bestaat voornamelijk uit Liesgras, Mannagras, Pitrus, Riet, Gele Waterkers en Grote Waterweegbree. De vlaktes met een grazige en kruidenrijke vegetatie worden gedomineerd door laagblijvend Riet, Fioringras, Pitrus, Akkerdistel, Harig Wilgenroosje, Ridderzuring, Vertakte Leeuwetand, diverse klaversoorten etc. Deze ruige delen zijn waarschijnlijk ontstaan door braakligging na oplevering van het bedrijventerrein en groeit, gezien de vegetatie, waarschijnlijk op een verstoorde bodem. Het bosje wordt gevormd door een flink aantal soorten struiken en bomen: Zwarte Els, Ruwe Berk, Gewone Esdoorn, Hazelaar, Eenstijlige Meidoorn, Lijsterbes, Gelderse Roos, Zomereik, Kornoelje etc.
3.2
Amfibieën en reptielen
De combinatie van redelijk mooie sloten met een geschikte landbiotoop biedt goede leef-mogelijkheden voor amfibieën. Aangetroffen Bij aankomst bij de brede sloot zijn twee plonzen gehoord die hoogstwaarschijnlijk toe te schrijven zijn aan het Groene kikker-complex. Bij het onderzoeken van de vegetatie in de buurt van de oever werd een jong exemplaar van de Bruine kikker gezien. Naast de bosschage ligt een hoeveelheid gebiedvreemd materiaal zoals stapels stoepstenen e.d. Bij het omdraaien van wat stoepstenen werd een adulte Kleine watersalamander gevonden. Te verwachten Naast deze 3 soorten amfibieën wordt, op grond van biogeografische informatie (o.a. Bergmans en Zuiderwijk, 1986), van algemeen voorkomen en van biotoop, tevens de Gewone pad verwacht. Het voorkomen van de Rugstreeppad is bekend van twee uurhokken in de buurt (Ravon), waarbij de minimale afstand 4 kilometer beslaat. Door de grote mobiliteit en het pioniergedrag van deze dieren is een voorkomen in het onderzoeksterrein niet geheel uit te sluiten. Aanwezigheid en vooral voortplanting van deze soort is eenvoudig vast te stellen door geluidswaarnemingen in de periode van half april tot begin juli. Hiervoor was dit onderzoek te laat. Uitgesloten Ook de Heikikker is bekend van een aanliggend uurhok, maar deze soort komt hier voor op blauwgraslanden, veentjes, petgaten etcetera en is op grond van biotoop geheel uit te sluiten.
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
39
Bij de reptielen geldt hetzelfde voor de Adder die van twee aansluitende uurhokken bekend is (uit te sluiten). Voor de andere reptielensoorten geldt dat de biotoop (met uitzondering voor de Ringslang) niet geschikt is en dat biogeografische gegevens het voorkomen (ook van de Ringslang), uitsluiten.
3.3
Vissen
De binnen het onderzoeksgebied aanwezige wateren zijn door middel van een groot steeknet geïnventariseerd op vissen. De massieve vegetatie van Kransvederkruid beperkte dat op vele plaatsen. Aangetroffen zijn de soorten Snoek (1 exemplaar) en Zeelt (4 exemplaren). In beide gevallen gaat het om kleine, eenjarige dieren. Gezien het type water en de biogeografische informatie (de Nie, 1997) wordt het gebied mogelijk ook bewoond door een aantal andere soorten zoals Drie- en Tiendoornige Stekelbaars, Baars, Ruis-, Blank- en Bittervoorn en Kroeskarper. Daarvan is slechts de Bittervoorn ontheffingsplichtig.
3.4
Zoogdieren
Tijdens het veldbezoek zijn geen zoogdieren waargenomen. Het voorkomen van Bosmuis en Veldmuis is echter zeer aannemelijk. Biotoop en biogeografische gegevens (o.a. Broekhuizen, 1992) geven aanleiding voor de overweging dat ook Egel, Mol, Huisspitsmuis, Gewone en Tweekleurige bosspitsmuis, Rosse woelmuis, Woelrat, Muskusrat, Bruine rat en Huismuis en de marterachtigen Wezel, Hermelijn en Bunzing hier mogelijk voorkomen. Dit geldt eveneens voor de vleermuizen Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger.
3.5
Vogels
Het terrein biedt door de geringe grootte slechts weinig mogelijkheden voor vogels. Het bosje biedt waarschijnlijk enkele mogelijkheden tot broeden van enige algemene soorten als Merel, Zanglijster, Zwartkop, Tuinfluiter, Heggenmus, Fitis, Tjiftjaf, Winterkoning, Roodborst, Houtduif, Turkse tortel en Ekster. Er zijn geen oude nesten waargenomen. Tijdens het veldbezoek cirkelde er een Buizerd rond boven het terrein. Waarschijnlijk broedt deze buiten het terrein in oudere bomen. Voorts werden ook twee wilde eenden en enkele Putters waargenomen. Mogelijk broeden deze soorten ter plekke. Van een aantal vogelsoorten is bekend dat ze graag broeden op in aanbouw zijnde of pas opgeleverde bedrijfsterreinen. Het gaat hierbij om soorten als Patrijs, Scholekster, Kuifleeuwerik e.d. Waarschijnlijk is echter de verruiging hier reeds te ver gevorderd en het oppervlak te klein om geschikt broedgebied voor die soorten te waarborgen.
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
40
3.6
Vlinders en libellen
Dagvlinders De soorten Klein koolwitje, Groot koolwitje en Kleine vos werden op het terrein aangetroffen. Enkele andere in Nederland algemene soorten kunnen ook worden verwacht. Libellen De op het terrein aanwezige wateren en oevers, alsmede de rand van het bosje leveren voortplantings- en jachtgebied op voor libellen. Tijdens het veldbezoek werden de soorten Houtpantserjuffer, Paardenbijter en Steenrode heidelibel aangetroffen. Het Lantaarntje zal zeker niet ontbreken en op grond van biotoop en biogeografische informatie (o.a. Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, 2002) is het voorkomen van algemene soorten als Gewone oeverlibel, Gewone pantserjuffer, Azuurwaterjuffer, Variabele waterjuffer, Grote roodoogjuffer, Bruine glazenmaker en Platbuik, waarschijnlijk te noemen. ----------
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
41
4
INGREPEN, EFFECTEN EN BESCHERMING
4.1
Bouwplannen
Door de geplande bouw van 55 extra hotelkamers, 28 parkeerplaatsen en uitbreiding van de carpoolplaatsen zal het terrein grondig veranderen. Aanwezige landschapselementen zullen verdwijnen en daarmee ook het leefgebied van de meeste plantenen diersoorten. Indien ook de aanwezige waterstructuur wordt aangetast kan het daarmee veroorzaakte habitatverlies als vrijwel volledig worden gezien. In ieder geval zullen met de werkzaamheden delen van het water worden gedempt en struiken, bomen en ruigte worden verwijderd. De bodem zal ernstig worden verstoord. Dit heeft onherroepelijk effect op het thans aanwezige planten- en dierenleven. Door de plannen en/of de uitvoering van het werk waar mogelijk af te stemmen kan dit effect enigszins worden beperkt.
4.2
Wetgeving en bescherming
Nationale en internationale regelgeving biedt bescherming aan vele soorten planten en dieren. De voornaamste van deze regelingen vormen de Flora- en faunawet en de Europese Habitatrichtlijn. Flora- en faunawet Veel inheemse soorten worden middels de Flora- en faunawet beschermd: dat zegt echter niet alles over de zeldzaamheid. Te verwachten beschermde soorten in dit kader zijn in hoofdstuk 4.3 aangegeven. Europese Habitatrichtlijn De Europese Habitatrichtlijn is in dit geval niet relevant omdat het gebied niet aangewezen is als Speciale Beschermingszone vanwege habitat of bijzondere soorten. Ook zijn er geen soorten aangetoond die in Bijlage IV zijn aangewezen als strikt beschermd, oftewel van communautair belang. Soorten van communautair belang zijn soorten die een speciale bescherming behoeven vanwege hun bijzondere of zeldzame status in Europa. De enige soort van bovengenoemde Bijlage IV die voorkomt in de buurt van het terrein, namelijk in aanliggende uurhokken (5x5 km), is de Rugstreeppad. Door de grote mobiliteit is een voorkomen op onderhavig terrein niet geheel uit te sluiten, maar door het voorkomen van (roof-)vis zal deze soort voor zijn voortplanting waarschijnlijk geen gebruik maken van het in het terrein aanwezige water. De soort mijdt namelijk permanente wateren met vis en maakt liever gebruik van ondiepe, tijdelijke of visloze wateren.
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
42
4.3
Effecten en beschermingsstatus
In de Flora- en faunawet worden soorten, inclusief individuen, beschermd tegen diverse gevaren als verstoring, doden e.d. Op wat exoten na genieten vrijwel alle inheemse amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren en enkele planten, vissen en ongewervelden (o.a. vlinders, libellen, weekdieren en mieren), bescherming via deze wet. Planten, dagvlinders Er is in het terrein geen enkele beschermde plantensoort aangetroffen, evenmin als van dagvlinders waarvan op grond van biotoop en biogeografische gegevens ook geen beschermde soorten worden verwacht. Het voorkomen van beide groepen hangt voor een groot deel samen. Werkzaamheden zullen ongetwijfeld tot vernietiging van groeiplaatsen leiden en daarmee ook van voortplantingsgebied voor dagvlinders. Amfibieën In het terrein zijn in ieder geval thans aangetroffen de door deze wet beschermde soorten Kleine watersalamander, Bruine kikker en Groene kikker-complex. Vaste rustof verblijfplaatsen (zowel voortplantingswater als landbiotoop) zullen verdwijnen en daarmee de overlevingskansen voor de individuen ter plaatse. De Rugstreeppad heeft een veel strengere beschermingsstatus (zie Habitatrichtlijn). Alhoewel het voorkomen in dit terrein niet op de voorhand is uit te sluiten is voortplanting in het hier aanwezige water niet voor de hand liggend. Op populatie- en soortniveau zullen de werkzaamheden slechts een geringe invloed hebben. Er zal een voldoende grote populatie in de regio blijven bestaan en deze soorten zijn algemeen in Nederland. Vissen Van de beschermde vissen zou, gezien het type water, de Bittervoorn hier voor kunnen komen: het voorkomen is echter niet aangetoond. Indien delen van de watergangen worden gedempt zal hiervan slechts een zeer beperkte verstorende invloed op vissen van uit gaan. Landgebonden zoogdieren Beschermde zoogdieren zullen er in het terrein zeker voorkomen: het betreft echter geen soorten die worden beschermd door de Habitatrichtlijn. Nader onderzoek, bij voorbeeld met life-traps, zou het voorkomen van een aantal daarvan aan kunnen tonen. Enkele algemene soorten als Bosmuis en Veldmuis en andere in de paragraaf over zoogdieren genoemde soorten zullen hier hun vaste rust- of verblijfplaats kunnen hebben. Met de werkzaamheden zullen individuen bedreigd kunnen worden. Dit is niet met eventuele aanpassing van de werkzaamheden te voorkomen. Dit zal echter nauwelijks van invloed zijn op de overlevingskansen van populaties of soorten in de regio. Vleermuizen Alle vleermuizen zijn door de Flora- en faunawet beschermd, doch van de hier mogelijk te verwachten soorten is er geen beschermd door de Habittatrichtlijn. Soorten die hier eventueel foerageren zullen elders hun heil moeten zoeken, maar dit zal door de geringe grootte van het terrein geen groot verlies zijn. Bovendien zullen er, doordat er
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
43
thans geen boomholtes aanwezig zijn, geen kolonies of verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen worden aangetast. Broedvogels Alle aangegeven vogelsoorten zijn beschermd middels de Flora- en faunawet. Voor broedvogels wordt ingeschat dat zowel het aantal soorten als het aantal individuen laag zal zijn en dat het waarschijnlijk om algemene soorten zal gaan. Voor de meeste broedvogels zal het verlies aan territoria volledig zijn. Ook hiervoor geldt dat dit geen significante aanslag zal doen op het voortbestaan van deze soorten op populatie- of soortniveau. Libellen Onder de hier te verwachten algemene soorten libellen worden geen beschermde soorten verwacht. Bij aantasting van de watergangen en hun oevers zal ook ongetwijfeld aantasting van voortplantings- en foerageergebied plaats vinden.
4.4
Aanbevelingen
De bouwactiviteiten zullen ongetwijfeld voor verstoring zorgen. Dat kan worden geminimaliseerd door mitigerende maatregelen, dat wil zeggen een zodanige werkwijze en planvorming dat verstoring zo veel mogelijk wordt beperkt. Planten, dagvlinders Het voorkomen en de voortplanting van dagvlinders hangt vooral samen met mogelijk handhaven van bestaande begroeiing. Aangezien er van beide groepen geen beschermde soorten zijn aangetroffen of worden verwacht kan hiertoe slechts worden geanticipeerd op de goede wil van de initiatiefnemer om de plannen op enig natuurbehoud af te stemmen, wat voor alle andere soortgroepen ook beperking van effecten met zich zal meebrengen. Amfibieën, libellen, vissen Voor amfibieën, die jaarrond op het terrein leven is geen periode aan te geven waarin ze minder kwetsbaar zouden zijn (zie vogels, zoogdieren). Amfibieën leven vaak jaarrond bij de oever. Dat geldt eveneens voor de voortplanting van libellen. Dat biedt mitigerende mogelijkheden. Indien de bredere watergang met zijn oevers behouden blijft en er een aangepast beheer plaatsvindt zodat er een natuurvriendelijke oever blijft bestaan, zal voor een aantal soorten wellicht voortplantingsgebied in stand worden gehouden en zullen een aantal individuele amfibieën mogelijk worden gespaard, maar zal er nauwelijks sprake zijn van landbiotoop. Zoogdieren Hierbij gaat het voornamelijk om grondgebonden zoogdieren. Tijdens de ingreep zal een deel van de aanwezige zoogdieren vluchten. Voor nestjongen is dit niet mogelijk. Voor zoogdieren kan daarom ook gekozen worden om de werkzaamheden buiten de voortplantingsperiode te verrichten: dat gaat dan ruwweg om de periode van maart tot september.
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
44
Broedvogels Vooral voor broedvogels is het van belang dat de ingreep zich zal voltrekken buiten de voortplantingstijd. Het gaat hier om de periode van half maart tot ongeveer half juli. Dit voorkomt belangrijke verstoring van voortplanting en geeft vogels de mogelijkheid op tijd uit te wijken naar andere locaties.
4.5
Conclusie
Bij uitvoering van de geplande bouwactiviteiten zal zeker een, vooralsnog onbekend, aantal soorten dieren in het gedrang komen door verstoring van vaste rust- of verblijfplaatsen en mogelijk bedreiging van individuen. Dit geldt minimaal voor de amfibiesoorten Kleine Watersalamander, Bruine Kikker en Groene kikker-complex. Verder voor sommige broedvogels en zoogdieren en wellicht een vissoort als de Bittervoorn. Bouwen buiten de voortplantingstijd vermindert of voorkomt een onnodig hoge mate van verstoring en bedreiging. De resterende gevolgen zullen dan vooral optreden op het niveau van afzonderlijke individuen. Het duurzaam voortbestaan van populaties en soorten op regionale of nationale schaal wordt op dit terrein in ieder geval niet significant aangetast. ----------
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
45
5 LITERATUUR Broekhuizen,S., Hoekstra,B., van Laar,V., Smeenk,C. & J.B.M. Thissen(1992): Atlas van de Nederlandse zoogdieren. Stichting Uitgeverij KNNV, Utrecht. 336 pag. Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie(2002): De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. Nie, H.W. de(1997): Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen. Media Publishing, Doetinchem. 2e herziene druk. ----------
Natuurtoets sloop en nieuwbouw Hotel Drachten - Van der Valk
NATUURTOETS t.b.v. Sloop, nieuwbouw en terreininrichting Hotel Drachten
in samenwerking met Adviesbureau Riede Eindrapportage 17 juli 2008
GROENTEAM - Adviescentrum voor Natuurontwikkeling, Landschapsplanning en Groenontwerp Burgemeester Brandtstraat 1-2 telefoon 0182-377.243 - postadres Postbus 25 - 2840 AA Moordrecht
Hotel Drachten Natuurinventarisatie t.b.v. sloop, nieuwbouw en terreininrichting onderzoeksterrein gelegen binnen kilometerhokken 204/ 568+569
foto voorpagina: overzichtsfoto te slopen bebouwing
onderzoek en rapportage onder verantwoordelijkheid van: drs. John Mulder, veldonderzoek ing. Jan Oosterbaan, eindrapportage
GROENTEAM - Adviescentrum voor Natuurontwikkeling, Landschapsplanning en Groenontwerp Burgemeester Brandtstraat 1-2 telefoon 0182-377.243 - postadres Postbus 25 - 2840 AA Moordrecht
INHOUDSOPGAVE
pagina
1 INLEIDING 1.1 Situatie, ingreep en mogelijke consequenties..................................................... 1 1.2 Aanpak onderzoek ............................................................................................. 3 1.3 Gegevensbronnen.............................................................................................. 5 1.4 Inventarisatie terreinkenmerken en biotoopbeoordeling ..................................... 6 2 LITERATUURONDERZOEK EN TOETSING 2.1 Vissen, amfibieën en reptielen............................................................................ 7 2.2 Zoogdieren ......................................................................................................... 8 2.3 Vogels ................................................................................................................ 9 2.4 Vaatplanten en andere vegetatieve soorten........................................................ 9 2.5 Ongewervelde soorten...................................................................................... 10 3 NADERE VELDINVENTARISATIE 3.1 Conclusie literatuurstudie t.b.v. veldinventarisatie............................................. 11 3.2 Bevindingen veldinventarisatie.......................................................................... 11 3.3 Conclusies natuuronderzoek ............................................................................ 12 4 RELEVANTE REGELGEVING 4.1 Inleiding ............................................................................................................ 14 4.2 Verbodsbepalingen Flora- en faunawet ............................................................ 14 4.3 Vrijstelling en ontheffing verbodsartikelen......................................................... 16 5 NATUURSCHADE EN MAATREGELEN 5.1 Natuurschade en consequenties....................................................................... 20 5.2 Advies mitigerende maatregelen....................................................................... 22 5.3 Eindconclusie ................................................................................................... 26 GERAADPLEEGDE LITERATUUR ............................................................................ 27 GEBRUIKTE TERMEN EN AFKORTINGEN .............................................................. 29 BIJLAGE 1 - METHODEN VOOR VELDINVENTARISATIE ..................................... 32 BIJLAGE 2a - TE SLOPEN BEBOUWING ................................................................. 34 BIJLAGE 2b - AANPASSING OPPERVLAKTEWATER ............................................ 35 BIJLAGE 3 - BEOORDELINGSSCHEMA FLORA- EN FAUNAWET ....................... 36 BIJLAGE 4 - ECOLOGISCHE SCAN 2003 .............................................................. 37
1
1
INLEIDING
1.1
Situatie, ingreep en mogelijke consequenties
Situering De onderzoekslocatie, het Hotel Drachten, is gelegen in de uiterste oostpunt van de bebouwde kom van Drachten, in de 'oksel' van het daar gelegen verkeersknooppunt (zie figuur 1). Figuur 1 onderzoekslocatie op de grens van kilometerhokken 204-568/569
Ingreep Ten behoeve van nieuwbouw wordt de oude bebouwing gesloopt (zie Bijlage 2a) ten gevolge waarvan waarschijnlijk ook enkele bomen moeten worden gekapt om ruimte te maken voor het bouwplan. Voorts vindt hernieuwde terreininrichting plaats waarvoor een deel van de watergangen moet worden gedempt en een ander deel wordt uitgebreid (zie Bijlage 2b; ontwikkelingsplan zie figuur 2 volgende bladzijde). Voorgeschiedenis In de afgelopen periode zijn diverse terreinwerkzaamheden rond de bebouwing uitgevoerd. Daaraan voorafgaand heeft in 2003 een Ecologische scan met beperkte veldinventarisatie plaatsgevonden (zie Bijlage 4) welke was toegespitst op de te verrichten terreinwerkzaamheden, welke niet ten koste bleken te gaan van (inmiddels) ontheffingsplichtige soorten. Het thans voorliggende onderzoek is vooral afgestemd op sloop, bouw, kap van enkele bomen, naast herinrichting van het terrein (waaronder het dempen van sloten).
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
2
Mede gezien het eerdere onderzoek vergt dat thans ook een relatief beperkte natuurtoets waarin de meeste soortgroepen niet meer in beschouwing behoeven te worden genomen omdat de kans dat sinds 2003 veranderingen zijn opgetreden, nihil is: dit onderzoek spitst zich dan ook vooral toe op vleermuizen, vogels en vissen. Figuur 2 ontwikkelingsplan
Gevolgen van de ingreep en mogelijke consequenties De voorgenomen ingreep gaat ten koste van mogelijk van de bebouwing en de bomen gebruik makende fauna, zoals vleermuizen en spechten. In dat kader biedt de Flora- en faunawet (Ff-wet) bescherming aan planten en dieren, onder meer tegen zogeheten 'natuurschade' waaronder ook Europese regelingen zoals de Vogelrichtlijn (REG 1997) en Habitatrichtlijn (REG 1992/ 1997). Daarbij kunnen verschillende 'belangen' in het geding zijn waaraan ook verschillende beschermingsvoorwaarden zijn verbonden. In dat kader valt de ingreep onder het belang 'ruimtelijke ontwikkeling en inrichting' (zie LNV 2005). Onder natuurschade zoals bedoeld onder art. 8, 9, 10, 11 en 12 van de Flora- en faunawet (zie § 4.2) wordt begrepen de schade welke door werkzaamheden aan ter plaatse voorkomende (individuen van) beschermde soorten planten en dieren en vaste verblijf- en voortplantingsplaatsen daarvan, wordt toegebracht ('natuurschade' zie verder § 5.1). De wet schrijft de verplichting voor om zo'n voorgenomen ingreep te toetsen aan: - aanwezige natuurwaarden en soorten om daarmee vast te stellen welke planten diersoorten er voorkomen; - mogelijke aanwezigheid van (ontheffingsplichtige) soorten van tabel 2 en/of 3 AMvB (art. 75 Ff-wet, zie ook § 4.3); - de kans dat deze ontheffingsplichtige soorten bedreiging of verstoring door de werkzaamheden zouden kunnen ondergaan en of hierbij sprake is van 'wezen-
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
3
-
lijke invloed' (LNV 2005; DLG 2006) dan wel de mogelijke bedreiging van de 'gunstige staat van instandhouding' (zie § 3.3); voorgenomen maatregelen om bedreiging of verstoring van individuele planten en/of dieren van tabel 2 en/of 3 AMvB strikt te voorkomen en van soorten van tabel 1 AMvB zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen.
De wet onderscheidt in dat beschermingskader verschillende 'belangen' waaraan ook verschillende beschermingsvoorwaarden zijn verbonden (§ 4.3): het onderhavige project valt onder het belang 'ruimtelijke ingrepen en ontwikkelingen' (LNV 2005). Om nader vast te kunnen stellen in hoeverre en op welke wijze in dit project ál of géén natuurschade zou kunnen ontstaan, vergt nader onderzoek (zie hoofdstukken 2 en 3).
1.2
Aanpak onderzoek
Strekking van het onderzoek Deze natuurinventarisatie is gericht op de directe verstorende en/of bedreigende effecten van maatregelen en/of werkzaamheden op flora en fauna. Daartoe wordt de aanwezige flora en fauna in het plangebied geïnventariseerd door middel van literatuurstudie en veldinventarisaties. Deze inventarisatiegegevens dienen voor het nader bepalen van de natuurschade: de eventuele effecten van de voorgenomen werkzaamheden op (beschermde, onthef-fingsplichtige) soorten flora en fauna (zie § 5.1). De resultaten van de inventarisaties worden vastgelegd in de onderhavige Natuurtoets. Daarmee wordt die constatering met onderbouwing vastgelegd als aantoonbaar bewijs bij eventuele controle op naleving van de Ff-wet, óók voor de situatie waarin er géén ontheffingsplichtige soorten in het geding zijn (soorten uit tabel 2 en/of 3 AMvB, zie § 4.3). Op basis van de met de inventarisatie vastgestelde, mogelijke effecten van de werkzaamheden op flora en fauna wordt advies uitgebracht over de uitvoeringsvorm en/of de wijze van uitvoeren. Dit advies is gericht op het strikt vermijden van natuurschade ten aanzien van ontheffingsplichtige soorten of individuen, dan wel het zoveel als redelijkerwijs mógelijk beperken van natuurschade ten aanzien van overige soorten (mitigerende maatregelen, zie § 5.2). Indien compenserende maatregelen nodig blijken vallen uitgewerkte voorstellen daartoe buiten dit onderzoekskader. Onderzoeksplan 1. Als eerste vindt beoordeling plaats van terreinkenmerken. Deze beoordeling is gericht op potentieel te verwachten beschermde, met name ontheffingsplichtige, soorten flora en fauna (zie ook § 4.3). De beoordeling richt zich op de natuurwaarden van het primaire onderzoeksgebied en de directe omgeving (invloedssfeer van te verrichten werkzaamheden). 2. Vervolgens wordt de beoordeling getoetst aan reeds bekende biogeografische informatie uit verspreidingsatlassen en overige literatuur, aan indicaties van Het Natuurloket en aan andere beschikbare onderzoekingen. Die informatie is echter veelal zeer incompleet (zie ook § 1.3).
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
4
3. Op grond van het voorgaande wordt bepaald voor welke soortgroepen nadere veldinventarisaties gewenst zijn die in het daartoe meest effectieve deel van het seizoen moeten worden verricht. Veldinventarisatie omvat meerdere en voor met name vleermuizen ook in verschillende perioden af te leggen veldbezoeken in de meest optimale inventarisatieperioden. Daartoe wordt gebruik gemaakt van de gebruikelijke bezoekfrequenties, bezoekmomenten en tijdsspannen, alles passend in door de overheid onderschreven onderzoeksmethoden (o.m. Bergers 1997; van Dijk 2004). 4. De met literatuuronderzoek, veldverkenning en veldinventarisatie(s) te verzamelen en te toetsen informatie wordt aangewend om inzichtelijk te maken: - welke beschermde soorten er in het onderzoeksgebied voorkomen of met grote waarschijnlijkheid kunnen worden verwacht (hoofdstukken 2 en 3); - voor welke soorten een ontheffingsaanvraag nodig is (hoofdstuk 3 en § 5.1); - met welke (mitigerende en/of preventieve) maatregelen de natuurschade in de vorm van directe effecten, kan worden voorkómen (§ 5.2; verklaring begrippen, zie lijst gebruikte termen). Opzet rapportage Gezien de te verrichten, potentieel verstorende werkzaamheden wordt slechts aan vleermuizen en vogels aandacht geschonken: voor sommige niet méér dan waarom er géén bedreiging of verstoring wordt verwacht. Hiermee wordt aangetoond en onderbouwd op welke gronden is vastgesteld met welke beschermde soorten rekening moet worden gehouden. Naar aanleiding van de aanpak zoals beschreven in het onderzoeksplan, worden in hoofdstuk 2 de bevindingen uit het literatuuronderzoek en toetsing aan de biotoop aangegeven. Daar wordt ook aangegeven in hoeverre oudere gegevens beschikbaar zijn. Bovendien wordt onderbouwd welk veldonderzoek in ieder geval nodig wordt geacht, waartoe de onderzoeksmethode is beschreven in Bijlage 1. Van de terreinkenmerken en biotoopbeoordeling zijn de bevindingen weergegeven in § 1.4. In hoofdstuk 3 worden de bevindingen van de veldinventarisaties weergegeven en wordt ook nader ingegaan op de soorten die beschermd zijn, een ontheffingsplichtige status hebben (zie § 4.3) en bovendien: - bij ons veldonderzoek daadwerkelijk zijn aangetroffen, of, - bij recente waarnemingen zijn aangetroffen (bestaande gegevens), of, - in deze biotoop gezien verspreidingsgegevens, zeker (kunnen) worden verwacht. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de te verwachten juridisch zwaarder beschermde soorten (tabel 2 en 3 AMvB) en de gunstige staat van instandhouding daarvan. In hoofdstuk 4 wordt een toelichting gegeven op de relevante regelgeving, te weten Flora- en faunawet en eventueel geldend provinciaal soortenbeleid. In het laatste hoofdstuk (5) wordt ingegaan op de natuurschade en worden maatregelen geadviseerd om deze natuurschade tegen te gaan dan wel te voorkomen. Dit hoofdstuk wordt beëindigd met een eindconclusie waarin de voor de initiatiefnemer relevante conclusies beknopt op een rij worden gezet.
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
5
1.3
Gegevensbronnen
Onderzoeksdoel Deze natuurinventarisatie richt zich op de Flora- en faunawet en de daarin geregelde 'soortbescherming'. De toets aan de Ff-wet richt zich daarbij met nadruk op soorten die volgens de Flora- en faunawet beschermd en tevens ontheffingsplichtig zijn. Belangrijke gegevensbronnen Voor globale toetsing aan de soortbescherming bestaan twee belangrijke literatuurbronnen: Het Natuurloket en verspreidingsatlassen. Daarnaast zijn er ook (recentere) verspreidingsgegevens beschikbaar uit andere bronnen (zie geraadpleegde literatuur). Het Natuurloket geeft gegevens per kilometerhok (1x1 km) met daarbij aangegeven het niveau van onderzoek voor een soortgroep inclusief aantallen aangetroffen soorten met beschermingsstatus, zonder echter de soorten expliciet te noemen: die soortgegevens kunnen, indien gewenst, worden aangekocht waarvan de eventuele aanbeveling in de afweging en het advies van deze toets wordt meegenomen. Verspreidingsgegevens bieden informatie per uurhok (5x5 km) wat een indicatie geeft in welke delen/ landschappen/ biotopen van Nederland bepaalde soorten zich hebben gevestigd, zonder daarbij de preciese locatie aan te geven. Beide bronnen bieden een relatief beperkt onderzoeksniveau. De informatie is gebaseerd op waarneming binnen de betreffende kilometerhokken (Het Natuurloket) of zelfs het uurhok (verspreidingsgegevens). Het onderzoeksgebied beslaat daarbij slechts een beperkt deel van de betreffende kilometerhokken en vormt van het betreffende uurhok een zeer klein deel. De informatie van Het Natuurloket en verspreidingsgegevens zijn bovendien weinig precies omdat die slechts is gebaseerd op steekproeven: indien in een hok de soort niet als aanwezig staat vermeld is dat veelal omdat in dat hok naar die soort(groep) nog geen onderzoek heeft plaatsgevonden. Er worden bij veldinventarisaties in de praktijk dan ook op veel onderzoekslocaties soorten aangetroffen die nog nergens voor die regio staan geregistreerd. Biotoopbeoordeling als onderdeel van de verkenning speelt dan ook een belangrijke rol om in te schatten welke soorten kunnen worden verwacht. Naar aanleiding van die beoordeling wordt met veldinventarisatie van met name de ontheffingsplichtige soorten gecontroleerd of een soort aanwezig is of waarschijnlijk niét. Veldonderzoek en aanwezigheid Veldonderzoek heeft, met name met betrekking tot schaars voorkomende dieren, altijd te maken met onvoorspelbaarheid: absolute uitsluiting dat een bepaalde bijzondere soort voor zou komen is veelal niet mogelijk. Bovendien zijn er nog veel lacunes in de gedragskennis, zoals thans blijkt met betrekking tot het voortplantingsseizoen van Rugstreeppad, wisselende seizoenshabitats bij vissen of locatiegebruik door vleermuizen.
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
6
Beschikbare gegevens en noodzaak tot inventarisatie Uit de gegevens van de databank van Het Natuurloket blijkt dat de betreffende kilometerhokken vrijwel geen gegevens beschikbaar zijn, evenmin als van omringende kilometerhokken. Slechts van vaatplanten en dagvlinders zijn substantiële gegevens beschikbaar, echter, die spelen met betrekking tot de te toetsen ingreep geen enkele rol. Voor vleermuizen en vogels moet worden teruggevallen op de veel oudere en veel algemenere verspreidingsgegevens (zie hoofdstuk 2). In samenhang met een biotoopbeoordeling (§ 1.4) wordt op basis daarvan onderbouwd of daarvan wél of géén ontheffingsplichtige soorten zijn te verwachten. Om vast te stellen welke ontheffingsplichtige soorten in het onderzoeksgebied werkelijk voorkomen dan wel kunnen worden uitgesloten, vergt nadere veldinventarisatie (zie hoofdstuk 3). Daarbij wordt in geval van ontheffingsplichtige soorten (tabel 2 en 3 AMvB), ten behoeve van de ontheffingsaanvraag tevens de hoedanigheid vastgesteld waarin de soort voorkomt. Voorts wordt, voor zover van belang, een indicatie gegeven van de omvang van de populatie dan wel van de ruimtelijke verspreiding van de aanwezigheid: deze informatie wordt vereist voor de ontheffingsaanvraag.
1.4
Terreinkenmerken en mogelijke natuurschade
De te slopen bebouwing en het hernieuwd te bebouwen en in te richten terrein kenmerkt zich, behalve bebouwing, door (een deels verruigde) kunstmatige tuinbegroeiing, enkele watergangen, verhardingen een plaatselijk solitaire of groepjes bomen. Het slopen van bebouwing, kappen van de bomen, verwijderen van tuinbegroeiing, dempen en uitbreiden van watergangen en het opnemen van verhardingen kan in principe een zekere natuurschade aan fauna veroorzaken. Dat kan ook ontheffingsplichtige soorten betreffen zoals vleermuizen, holtenbroedende standvogels of wellicht een enkel zoogdieren-, vissen- of amfibieënsoort. Ontheffingsplichtige soorten vergen vooraf het verkijgen van een ontheffing. Aan die ontheffing worden voorwaarden gekoppeld welke ook in de uitvoering dienen te worden geïntegreerd, dan wel ter preventie voorafgaand daaraan dienen te worden uitgevoerd. Om nader vast te kunnen stellen in hoeverre en op welke wijze natuurschade in dit project kan ontstaan, vergt nader onderzoek (zie hoofdstukken 2 en 3).
----------
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
7
2 LITERATUURONDERZOEK EN TOETSING Het onderzoek dat in dit hoofdstuk per soortgroep wordt weergegeven betreft de toetsing van reeds bestaande inventarisatie- en verspreidingsgegevens aan de biotoopbeoordeling en aan de te verrichten werkzaamheden, op grond waarvan wordt vastgesteld of eventueel nadere veldinventarisatie gewenst is. Hierbij wordt uitsluitend ingezoomd op soortgroepen die schade zouden kunnen ondervinden van het slopen van gebouwen, kappen van bomen (zie Bijlage 2a) en dempen van watergangen (Bijlage 2b). Voor de soortgroepen waarvan het, gezien de biotoop en verspreidingsgegevens, niet aannemelijk is dat er sinds de vorige inventarisatie veranderingen kunnen zijn opgetreden: daarvoor wordt verwezen naar Bijlage 4 (Ecologische scan 2003).
2.1
Vissen, amfibieën en reptielen
Beschikbare gegevens en biotoopbeoordeling Uit de databank van Het Natuurloket blijkt dat van de betreffende twee kilometerhokken voor deze groepen géén substantiële onderzoeksgegevens beschikbaar zijn. Vissen Verspreidingsgegevens (de Nie 1996) geven aan dat in dit uurhok géén ontheffingsplichtige soorten (zoals modderkruipers, Bittervoorn of Bermpje) worden aangetroffen. De veldinventarisatie van 2003 bevestigden dat ook terwijl tevens het biotoopkarakter van het betreffende water dat ook twijfelachtig maken (Emmerik 2006). Recente verspreidingsgegevens geven echter aan dat in het uurhok inmiddels wel Bittervoorn is aangetroffen (Ravon 27/'07), wat vanwege uit te voeren vergravingen alsnog een hernieuwde steekproef in de watergangen nodig maakt. Amfibieën Uit verspreidingsgegevens blijken beschermde soorten te kunnen worden verwacht als Gewone pad, Bruine kikker, groene kikkers (Meerkikker en Bastaardkikker) en Kleine watersalamander (Bergmans 1986; Creemers 1996; Ravon 24/'06). Rugstreeppad is in de wijde omgeving nog niet eerder geregistreerd. Andere beschermde amfibieën zijn hier, gezien de biotoop en verspreidingsgegevens, op de voorhand gehéél niet te verwachten. Reptielen Alhoewel Ringslang in de wijdere omgeving (overigens niet in het betreffende uurhok) zijn verspreiding heeft zou deze soort met de voorgenomen werkzaamheden geheel niet in het geding kunnen komen. Conclusie vissen, amfibieën en reptielen Op de onderzoekslocatie kan mogelijk slechts Bittervoorn als ontheffingsplichtige soort worden verwacht, alhoewel gezien de biotoop de kans daarop gering lijkt.
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
8
2.2
Zoogdieren
Beschikbare gegevens en biotoopbeoordeling Voor deze soortgroep moet geheel worden teruggevallen op verspreidingsgegevens. Grondgebonden zoogdieren Alhoewel in elke situatie wel enkele soorten zoogdieren kunnen worden aangetroffen, zal dat met de voorgenomen werkzaamheden slechts een enkele soort kunnen zijn (zoals Mol of een muizensoort) waaronder volstrekt géén ontheffingsplichtige soorten (zie ook Broekhuizen 1992). Reden waarom hier verder ook niet op behoeft te worden ingegaan. Vleermuizen Uit de verspreidingsatlas (Limpens 1997) is in de regio binnen het uurhok waar het onderzoeksgebied deel van uit maakt, het voorkomen van 6 soorten vleermuizen bekend: Watervleermuis, Meervleermuis, Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis en Laatvlieger. Behalve de Rosse vleermuis maken ze alle (mede) gebruik van gebouwen als vaste verblijfplaats, te weten spouwmuren, kruipruimten, zolders, schoorsteenschachten, luchtroosters, achter betimmeringen enz., terwijl de meeste soorten ook bomen als zodanig kunnen gebruiken, te weten spleten in de bast (soms zeer kleine), holten e.d. (zie ook Kapteyn 1995). Dit gebruik door vleermuizen valt in het kader van de Ff-wet onder 'vaste verblijfplaatsen'. Indien op de onderzoekslocatie vleermuizen worden aangetroffen dan is bedreiging van (een) enkel(e) individu(en) dan wel van specifieke gebruiksfuncties voor die soorten niet uit te sluiten. Alle vleermuizen zijn beschermd door de Habitatrichtlijn (REG 1992/1997) dus ontheffingsplichtig, evenals gebruiksfunties van deze dieren. Naast verblijfplaatsen zijn ook vaste vliegroutes te allen tijde ontheffingsplichtig terwijl dat voor foerageergebieden afhankelijk is van de plaatselijke omstandigheden. Conclusie zoogdieren * Op de onderzoekslocatie worden, gezien literatuurgegevens en situatie, slechts enkele beschermde grondgebonden soorten verwacht die alle onder de algemene landelijke vrijstelling vallen (zie § 4.2): nadere veldinventarisatie is derhalve voor grondgebonden zoogdieren niet noodzakelijk. *
Wél is nadere veldinventarisatie ten aanzien van vleermuizen in verschillende seizoensdelen noodzakelijk (methode zie Bijlage 1).
De op grond van de beschikbare gegevens te verwachten en aangetroffen beschermde soorten in het onderhavige plangebied zijn weergegeven in tabel 2 (blz. 13).
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
9
2.3
Vogels
Beschikbare gegevens Bij Het Natuurloket bleek één van de twee kilometerhokken 'goed' te zijn onderzocht op broedvogels. Daarbij zijn 37 verschillende broedvogels geregistreerd waarvan vijf van de Rode Lijst (LNV 2004). Ongetwijfeld kunnen er op alle werklocaties vele en verschillende soorten broedende vogels worden aangetroffen (Hustings 2002) in begroeiing zowel als aan of op de bebouwing. Broedende vogels mogen onder géén énkele conditie worden verstoord (zie § 4.2). Daartoe moeten tijdens alle werkfasen beschermingsvoorwaarden in acht worden genomen (mitigerende maatregelen, zie § 5.2). Onder die voorwaarden is echter voor de meeste broedvogelsoorten verder géén aanvullende veldinventarisatie vereist. Holtenbroedende standvogels zoals spechten vormen een groep waarvan de vaste verblijfplaatsen het gehele jaar dóór ontheffingsplichtig zijn. Echter deze groep vergt een zekere omvang van oudere boomopstanden in de wijde omgeving, wat hier niet het geval is: de omgeving betreft een zeer open weidelandschap. Conclusie broedvogels De onderzoekslocatie kent omstandigheden met (beperkte) houtopstanden en gebouwen waarvan zeker diverse broedvogels gebruik zullen maken (zie ook § 1.4). Werkzaamheden die verstorend of zelfs bedreigend kunnen zijn voor broedende vogels, zoals slopen en kappen, dienen in beginsel buiten het broedseizoen plaats te vinden (zie verder §§ 4.2 en 5.2). Nadere veldinventarisatie is hiertoe niet nodig.
2.4
Vaatplanten en andere vegetatieve soorten
Beschikbare gegevens en biotoopbeoordeling Vaatplanten Uit de databank van Het Natuurloket blijkt dat het betreffende kilometerhok goed op vaatplanten is onderzocht waarbij slechts 3 beschermde soorten zijn aangetroffen, (waarvan 10 van de Rode Lijst) doch géén ontheffingsplichtige soort. De zeer kunstmatige situatie van bebouwing, verharding en tuinstroken, biedt ook geen enkele aanleiding tot het mogelijk verwachten van bijzondere soorten (zie ook Weeda 1988; Kreutz 2000). Korstmossen en paddenstoelen Van deze soortgroepen zijn in Nederland thans géén soorten beschermd: er zijn echter wel lange Rode Lijsten (LNV 2004). Deze groepen zijn volgens Het Natuurloket 'niet' binnen het kilometerhok onderzocht. Gezien de biotoop op de onderzoekslocatie zijn er ook géén bijzondere soorten te verwachten (Korstmossen: Aptroot 1998; paddenstoelen: Nauta 1995; Gerhardt 1997/1999).
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
10
Mossen Van de mossen zijn in Nederland slechts 5 soorten wettelijk beschermd. Deze komen echter deels niet (meer) in Nederland voor of zijn erg zeldzaam, en komen alle slechts in zeer specifieke natuurlijke biotopen voor. Deze soorten worden in deze regio geheel niet verwacht (zie ook Dort 2002). Conclusie vegetatieve soorten Er zijn van de vegetatieve soortgroepen op de locatie géén beschermde soorten of soorten van de Rode Lijst te verwachten: dit behoeft dan ook géén nadere veldinventarisatie.
2.5
Ongewervelde soorten
Beschikbare gegevens Bij ongewervelden moet men denken aan vlinders, libellen, sprinkhanen en 'overige ongewervelden' zoals mieren, kevers (land en water), kreeftachtigen, weekdieren e.d. Deze groepen kennen eveneens beschermde soorten terwijl voor sommige soorten ook een ontheffingsplicht geldt. De databank van Het Natuurloket geeft aan dat van het betreffende kilometerhok slechts van dagvlinders substantiële gegevens beschikbaar zijn. De gekunstelde situatie biedt echter geen enkele aanleiding tot het verwachten van bijzondere insectensoorten of overige ongewervelden (libellen: Dijkstra 2002; dagvlinders: Bos 2006; sprinkhanen: Kleukers 2004; mieren: Peeters 2004). Voorts zijn er gezien verspreidingsgegevens geheel géén beschermde 'overige ongewervelde' soorten met een ontheffingsplicht te verwachten, ook niet in de watergangen (waterkevers: Drost 1992; zoetwatermollusken: Gittenberger 2004). Conclusie ongewervelden Op de onderzoekslocatie zijn gezien de situatie, geheel géén ontheffingsplichtige ongewervelde soorten te verwachten. ----------
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
11
3
NADERE VELDINVENTARISATIE
3.1
Conclusie literatuurstudie t.b.v. veldinventarisatie
Uit hoofdstuk 2 blijkt dat er van het plangebied met omgeving vrijwel géén recente inventarisatiegegevens beschikbaar zijn. Verspreidingsgegevens en de habitataspecten geven de indicatie dat er mogelijk beschermde soorten zijn te verwachten van enkele amfibieën, mogelijk een enkele vissoort (Bittervoorn), enkele grondgebonden zoogdieren, wellicht een vleermuizensoort en broedvogels (zie tabel 2 blz. 13), waaronder wellicht ook enkele ontheffingsplichtige soorten. Algemene broedvogels behoeven in dit kader geen nadere veldinventarisatie: deze zijn reeds gebonden aan strikte regelgeving in het kader van de Ff-wet (gedragscode broedvogels, zie Vogelbescherming 2004). Nadere veldinventarisatie gewenst: Met betrekking tot soorten welke in het kader van de Ff-wet zijn vermeld op tabel 2 of 3 AMvB en welke mogelijk verstoring of bedreiging door de werkzaamheden zouden kunnen ondergaan, moet (wellicht) worden gedacht aan enkele vleermuissoorten en mogelijk een vissoort, welke dan ook alsnog nadere veldinventarisatie vergen. Inventarisatie naar vleermuizen zal in principe op een drietal momenten plaats moeten vinden: twee nachtonderzoeken in de voortplantingsperiode april-juni en eventueel ook één nachtonderzoek naar paarplaatsen in september: dit laatste slechts als er bij het zomeronderzoek indicaties worden aangetroffen die eventuele aanwezigheid van paarplaatsen kunnen doen verwachten.
3.2
Bevindingen veldinventarisaties
Seizoen en onderzoeksmethode Zomerinventarisaties hebben plaatsgevonden op 22/23 april en 18/19 juni 2008 (nachtonderzoek vleermuizen). Voorts is op een later tijdstip in het seizoen een extra terreinbezoek verricht voor steekproeven in het water (10 juli). Eerste inventarisatiebezoek 22-23 april * 22 april, zon onder 20.50 uur, temperatuur 15 graden, windkracht 3-4; * 23 april, zon op 06.26 uur, temperatuur 5 graden, windkracht 3. Er zijn zowel na zonsondergang (van 20.45 uur tot 22.30 uur) als kort voor zonsopgang (van 05.05 uur tot 06.15 uur) waarnemingen gedaan, waarbij geheel géén vleermuizen zijn aangetroffen. Tweede inventarisatiebezoek 18-19 juni * 18 juni, zon onder 22.03 uur, temperatuur 15 graden, windkracht 3; * 19 juni, zon op 05.19 uur, temperatuur 11 graden, windkracht 2-3.
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
12
Er zijn zowel na zonsondergang (van 21.58 uur tot 23.45 uur) als kort voor zonsopgang (van 04.05 uur tot 05.10 uur) waarnemingen gedaan, waarbij ook thans geheel géén vleermuizen zijn aangetroffen. In de avond is wel een Braamsluiper met territoriumindicatief gedrag aangetroffen: deze valt onder de algemene broedvogels (broedperiode ontzien). Veldbezoek 10 juli voor vissen (gecombineerd met extra vleermuiswaarneming) Hierbij zijn alle watergangen bemonsterd op eventueel aanwezige ontheffingsplichtige soorten, waarbij het speuren naar Bittervoorn extra aandacht kreeg. Er zijn slechts enkele jonge zeelten, een snoek, enkele exemplaren van Tiendoornige stekelbaars en een Blankvoorn aangetroffen: alle onbeschermde soorten. Voorts zijn enkele waterinsecten aangetroffen welke echter eveneens onbeschermd zijn: ontheffingsplichtige soorten als Gestreepte waterroofkever of Platte schijfhoorn, hier overigens nauwelijks te verwachten, zijn ook niet aangetroffen. Een extra vleermuiscontrole in een periode kort na zonsondergang bracht wederom géén enkele waarneming met zich mee. Nadere beoordeling vleermuisonderzoek Van het feit dat zelfs zelfs geheel geen incidentele waarneming van langsvliegende of foeragerende vleermuizen is vastgesteld, moet de oorzaak waarschijnlijk worden gezocht in de geïsoleerde situering van het complex in de 'oksel' van verkeersaders en aansluitend op een zeer open landschap: deze combinatie blijkt zelfs voor de algemeen voorkomende Gewone dwergvleermuis kennelijk niet aantrekkelijk genoeg. Voorts blijkt de constructie van het gebouw ook weinig mogelijkheden voor verblijfplaatsen te bieden, wat een extra onaantrekkelijke factor vormt. Uit de bevindingen en situatie is af te leiden dat er ook geheel géén paarverblijven van vleermuizen behoeven te worden verwacht, waarmee het onderzoek thans kan worden afgesloten.
3.3
Conclusies natuuronderzoek
Resultaten literatuur- en veldonderzoek Er zijn zowel in de veldinventarisatie uit 2003 als bij de hernieuwde en aanvullende inventarisaties in 2008, geheel géén ontheffingsplichtige soorten aangetroffen, dus ook geen eventueel verwachte vleermuizen of Bittervoorn. Met betrekking tot vleermuizen waren de inventarisatiebevindingen zelfs zodanig dat aanvullend onderzoek naar paarplaatsen in september, nutteloos wordt geacht. Wel zijn er beschermde soorten te verwachten (zie tabel 2 volgende bladzijde) welke onder de algemene zorgplicht vallen: hierop zal bij de uitvoering met voorzorgen moeten worden ingespeeld (zie § 5.2 mitigerende maatregelen).
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
13
Tabel 2: mogelijk op de locatie aan te treffen, door de Ff-wet beschermde soorten 1 Beschermde soorten AMFIBIEËN Gewone pad VISSEN en REPTIELEN GRONDGEBONDEN ZOOGDIEREN Egel, Mol Bos- en Huismuis Bruine rat VLEERMUIZEN VOGELS broedvogels in bomen, struiken, wateren, oeverzones en in/op gebouwen INSECTEN - ONGEWERVELDEN VEGETATIEVE SOORTEN
2 GT 2008
3 gedrags Indicatie
4 eerder aangetr.
5 verst. kans
6 HR/ Bijl.
7 RL
8 art. 75 AMvB Ff-wet bij 'ruimtelijke ontwikkel.'
n.v.t. V, L Uu 2007 A Nee Nee Alg. Vrijstell./ zorgplicht niet van toepassing, geen geschikte habitat binnen de plangrenzen aanwezig n.v.t. L Uu 1992 A Nee Nee Alg. Vrijstell./ zorgplicht n.v.t. L Uu 1992 A Nee Nee Alg. Vrijstell./ zorgplicht n.v.t. L Uu 1992 A Nee Nee Alg. Vrijstell./ zorgplicht niet van toepassing, geheel niet aangetroffen, geen geschikte biotoop Nee
V, L
Uu 2002
A
-
-
broedverstoring verboden
niet van toepassing, geen geschikte habitat binnen de plangrenzen aanwezig niet van toepassing, geen geschikte habitat binnen de plangrenzen aanwezig
VERKLARING bij tabel 2 Kolom 2 op terrein aangetroffen bij veldinventarisatie door GroenTeam in 2007 n.v.t. = geen veldinventarisatie uitgevoerd Kolom 3 gedragsindicatie: de functie die voor de betreffende soort mogelijk in het geding is; V = voortplantingsgebied Vvl = vaste vliegroute ZV = zomerverblijf PV = paarverblijf F = (vaste) foerageerlocatie VT = vaste trekroute WV = winterverblijf IW = incidentele waarneming Kolom 4 eerder aantroffen, gegevens van derden Uu = in betreffende uurhok (= 5 x 5 km, verspreidingsgegevens) Kolom 5 A = bij aanwezigheid, verstoringskans aanzienlijk B = bij aanwezigheid, verstoring kansrijk C = gezien de werkzaamheden slechts geringe kans op verstoring D = gezien de situatie géén kans op significante verstoring Kolom 6 opgenomen in Habitatrichtlijn (met Bijlagenummer) Kolom 7 staat op vigerende Rode Lijst (LNV 2004); Kolom 8 beginsel m.b.t. regelgeving volgens art. 75 AMvB van de Flora- en faunawet, waaronder ‘zorgplicht’ (LNV 2005);
Gunstige staat van instandhouding Niet-ontheffingsplichtige soorten Van soorten die op de landelijke vrijstellingslijst zijn geplaatst (Staatsblad 2004/501) is de gunstige staat van instandhouding geheel niét in het geding.
----------
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
14
4
RELEVANTE REGELGEVING
4.1
Inleiding
De regelgeving met betrekking tot natuur kent twee typen bescherming: 'soortbescherming' en 'gebiedsbescherming'. De Flora- en faunawet (Ff-wet) is geheel gericht op soortbescherming, dat wil zeggen bescherming van afzonderlijke soorten planten en dieren. Bovendien is deze wet gericht op de intrinsieke waarde van het dier, wat onder meer wil zeggen dat de bescherming eveneens is gericht op elk individueel dier. Gebiedsbescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet (Nb-wet 1998). Die is gericht op specifieke aspecten van specifiek aangewezen gebieden, zoals speciale beschermingszones in het kader van de Vogel- of Habitatrichtlijn (resp. REG 1979 en REG 1992/1997). Deze staat náást de Ff-wet: de regels van wetten sluiten elkaar dus niet uit doch vullen elkaar aan. Daarnaast hebben ook provinciale besturen een 'eigen' natuurbeleid, in aanvulling op de wetgeving. Daarin kan ook een onderscheid worden gemaakt in gebieds- en soortbescherming: de gebiedsbescherming wordt geregeld via het Streekplan terwijl de soortbescherming via andere wegen in de ruimtelijke ordening kan worden geregeld.
4.2
Verbodsbepalingen Flora- en faunawet
Met betrekking tot aanwezige en te verwachten, door de Flora- en faunawet beschermde soorten in het onderhavige projectgebied gelden de volgende algemene verbodsbepalingen: Artikel 8 Ff-wet Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, . . . . te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Artikel 9 Ff-wet Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. N.B. hieronder valt ook het 'per ongeluk' doden zonder afdoende voorzorgen te hebben genomen; N.B. het vangen van dieren vanwege onderzoek of het preventief wegvangen van dieren en ontwikkelingsstadia daarvan dient te geschieden door een 'ter zake deskundige' die daarvoor een eigen ontheffing dient aan te vragen: dit valt onder artikel 13 en daarmee ook niet onder de Gedragscode.
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
15
Artikel 10 Ff-wet Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten. N.B. hiermee wordt bedoeld het verontrusten met de intentie de soort te verstoren zonder het nemen van maatregelen om het verontrusten te voorkomen, dan wel het bouwrijpmaken van een terrein (of slopen van een gebouw) juist op het moment dat vogels zich er aan het vestigen zijn om te gaan broeden, of het slopen van bebouwing tijdens kwetsbare perioden van vleermuizen in hun verblijfplaats: voor dergelijk 'opzettelijk' verontrusten wordt in dit kader van art. 75C géén ontheffing verleend. Artikel 11 Ff-wet Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. N.B. 'Vaste verblijfplaatsen': Met betrekking tot vleermuizen dienen naast jaarlijks in gebruik zijnde vaste zomerverblijven (kolonies), paarplaatsen en winterverblijven, ook structureel gebruikte, vaste vlieg- en trekroutes te worden geïnterpreteerd als ‘vaste verblijfplaatsen’ zoals bedoeld in art. 11 (DLG 2006/ zie tevens voetnoot aanvraagformulier). Echter ook vaste foerageerplaatsen kunnen hieronder vallen, afhankelijk van de plaatselijke condities en verbanden. Met betrekking tot vogels worden hier met name vaste nestel- en schuilplaatsen bedoeld van holtenbenuttende standvogels zoals (onder meer) van spechten, Bosuil, maar ook nesten van in bomen broedende roofvogels en Ransuil en tevens van soorten met vaste verblijfplaatsen/ nesten in/op/aan gebouwen zoals valken, sommige uilen, zwaluwen (ook Gierzwaluw !), mussen en Ooievaar en van een soort als IJsvogel welke in ondergrondse holen broedt: deze verblijfplaatsen zijn óók buiten de broedtijd ontheffingsplichtig (DLG 2006/2007). Dit geldt tevens voor andere dieren, zoals een vaste voortplantingslocatie van rugstreeppadden, broeihopen van ringslangen, een geschikte watergang voor een vaste verblijfplaats voor het visje Kleine modderkruiper en bijvoorbeeld krabbescheervegetaties voor de eieren van de libel Groene glazenmaker. Artikel 12 Ff-wet Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen. N.B. Dit betreft, behalve vogels, ook eieren van beschermde amfibieën, reptielen, vissen en insecten. Indien bijvoorbeeld dergelijke eieren van een ontheffingsplichtige soort worden bedreigd vereist dit ook aanvraag van ontheffing (DLG 2006). Met betrekking tot eieren van beschermde diersoorten die niét ontheffingsplichtig zijn, geldt de wettelijke zorgplicht (zie hierna bij artikel 2). Artikel 13 Ff-wet Het is verboden: a. planten . . . enz., of dieren dan wel eieren, nesten of . . . enz., behorende tot een beschermde . . . enz. . . . diersoort . . . enz. te vervoeren . . . enz. of onder zich te hebben.
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
16
N.B. bij dit artikel gaat het om het redden en verplaatsen van bedreigde dieren, eieren, planten enz.: hiertoe dient de betreffende 'ter zake deskundige' voor de uitvoering een eigen ontheffing aan te vragen. Artikel 2 Ff-wet - algemene zorgplicht Naast de hiervoor aangegeven verbodsartikelen geldt in alle situaties een wettelijke zorgplicht. Deze houdt in dat: 'eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen ('de ingreep') of zijn nalaten (mitigerende maatregelen) nadelige gevolgen voor planten of dieren kunnen worden veroorzaakt, is verplicht dergelijk handelen achterwege te laten voor zover dat in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen (mitigerende of preventieve maatregelen) die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkómen of, voorzover deze (met maatregelen) niét kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken'. N.B. dit betekent dat elke ruimtelijke ingreep natuuronderzoek vergt dat als bewijslast wordt vastgelegd in een rapportage ('Natuurtoets'). Daarin dienen de zeker te verwachten en de met veldonderzoek aangetroffen soorten planten en dieren te worden getoetst aan de wettelijk regelgeving ('lichte' en 'uitgebreide' toets). Tevens worden hierin de mitigerende en/of preventieve maatregelen aangegeven welke er zorg voor dragen dat er aan de zorgplicht wordt voldaan (zie ook concretisering § 5.1).
4.3
Vrijstelling en ontheffing verbodsartikelen
Strekking vrijstelling en ontheffing Een 'vrijstelling' is een algemeen geldende uitzondering op een wettelijk verbod (LNV 2005): dit kan een landelijke vrijstelling betreffen of één op basis van een gedragscode. Een vrijstelling vergt géén aanvraagprocedure. Een 'ontheffing' is een besluit waarbij in een individueel concreet geval een uitzondering op een wettelijk verbod wordt gemaakt. Deze ontheffing dient per individueel project te worden aangevraagd. De regelgeving met betrekking tot vrijstelling en ontheffing is nader geregeld in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) met betrekking tot art. 75 C van de Ff-wet (Staatsblad 2004/501; LNV 2005). In de afweging tussen 'vrijstelling of ontheffing' staan daarbij in de toegepast van criteria enkele cruciale begrippen centraal: 'bestendig', 'zorgvuldig handelen', 'wezenlijke invloed' en 'significant effect', naast soortlijsten met betrekking tot specifieke regelgeving (tabellen 1, 2 en 3 AMvB). Dit is inhoudelijk toegelicht in de Brochure 'Buiten aan het werk' (LNV 2005, zie ook DLG 2006). Soorttabellen met betrekking tot vrijstelling en ontheffing De toepassing van een vrijstelling of ontheffing is nader genuanceerd middels wettelijke 'belangen' en soortlijsten.
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
17
De vrijstellingsregeling is slechts van toepassing op drie categoriën van activiteiten (de 'belangen'), te weten: - bestendig beheer en onderhoud, ook in landbouw en bosbouw; - bestendig gebruik; - ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Het onderhavige project valt onder het belang 'ruimtelijke ontwikkeling en inrichting'. Vervolgens vindt naar aanleiding van de verschillende belangen en op basis van drie onderscheiden soortlijsten (tabellen AMvB art. 75 Ff-wet) een nacere nuancering plaats. Hieronder zijn die drie tabellen kort gekenschetst: Tabel 1 AMvB In deze tabel is een categorie soorten opgenomen waarvoor een algemene landelijke vrijstelling geldt: dit betreft beschermde soorten die in Nederland algemeen voorkomen. Aan die vrijstelling zijn géén voorwaarden verbonden anders dan de wettelijke zorgplicht (zie vorige bladzijde). Deze soorten vergen een zogenaamde ‘lichte toets’ welke aantoont dat de werkzaamheden het voortbestaan van de betreffende soorten niet in gevaar brengen. Tabel 2 AMvB Deze tweede categorie omvat een lijst met nader aangeduide ‘overige soorten’ (waaronder bijvoorbeeld Kleine modderkruiper, alle broedvogels en veel beschermde planten). Indien uit die tabel één of meerdere soorten worden aangetroffen welke door de werkzaamheden worden verstoord en/of bedreigd, vergt dat in principe aanvraag van ontheffing met eveneens een ‘lichte toets’ (zie echter uitzondering broedvogels). Uitzonderingspositie broedende vogels Voor vogels tijdens het broeden wordt in principe géén ontheffing verleend. Met betrekking tot het broedseizoen is in het kader van de Flora- en faunawet ook géén standaardperiode aangegeven. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor broedende vogels geldt daarbij de algemene gedragscode (Vogelbescherming 2004) dat deze, zolang ze broeden, onder géén énkele conditie mogen worden verstoord (zie ook REG 1979). In principe dient dus het broedseizoen met mogelijk verstorende werkzaamheden te worden ontzien, zoals grond-, bagger- en/of bouwwerkzaamheden op korte afstand van nesten. Er is in die periode voor broedvogels slechts ontheffing mogelijk indien er zwaarwegende maatschappelijke termen aanwezig zijn die ontheffing voor verstoring van broedende vogels nodig maken, wat in slechts uitzonderlijke situaties van openbare veiligheid e.d. aan de orde kan zijn. Onder vogels vallen twee categorieën waarvan de eerste categorie zich beperkt tot strikt het broeden (algemeen principe) en een groep die het jaar rond vaste verblijfplaatsen gebruiken (holtenbroedende standvogels en roofvogels): van die laatste groep zijn die verblijfplaatsen ook het jaar rond ontheffingsplichtig (zie hieronder). Holten van standvogels en oude nesten voor roofvogels Holtenbroedende vogels maken deels gebruik van boomholten (spechten, uilen) maar ook van 'holten' in of aan gebouwen (gaten, nokruimten, schoorstenen, dakpannen
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
18
enz.: sommige uilen) of holten in de grond (zoals IJsvogel). De standvogels hieronder, dus de vogels die in de winter niét weg trekken, gebruiken die holten het jaar rond, dus ook als winterschuilplaats. Voorts zijn Ransuil en sommige roofvogels die in bomen broeden, niet in staat een geheel eigen nest te bouwen. Deze soorten zijn afhankelijk van oude kraaiennesten of nesten waar ze reeds eerder hebben gebroed. Voor verstoring of vernietiging van dergelijke broedholten of oude roofvogelnesten is het jaar rond ontheffing vereist, dus ónafhankelijk van het broedseizoen (DLG 2006). Dit onderdeel is in het onderhavige project echter niet aan de orde. Tabel 3 AMvB Deze categorie van soorten vergt een strikte bescherming, indien niet te bereiken met preventieve en/of mitigerende maatregelen, te bewerkstelligen middels compenserende maatregelen om negatieve effecten ook strikt uit te sluiten. Dit betreft onder meer alle soorten die vallen onder de habitatrichtlijn (REG 1992/1997) waarvoor ten behoeve van de nodige ontheffing een 'uitgebreide toets' geldt. Deze categorie betreft onder meer een soort als Bittervoorn. Indien één of meerdere soorten uit deze tabel worden aangetroffen en door de werkzaamheden mogelijk worden verstoord en/of bedreigd, vergt dat in principe aanvraag van ontheffing met zowel als ontheffingsvoorwaarde (maar ook onder de gedragscode), een 'uitgebreide toets': * het voortbestaan van de soort mag door de werkzaamheden niet in gevaar worden gebracht ('gunstige staat van instandhouding', zie § 3.3); * er dient te worden onderbouwd dat er voor de betreffende activiteit geheel géén alternatieven zijn, dus bijvoorbeeld of de ingreep niet op een andere, minder schadelijke wijze of op een andere locatie kan plaatsvinden; * de activiteit dient binnen bepaalde belangen te passen, in dit geval 'uitvoering in het kader van 'ruimtelijke ontwikkeling en inrichting'; * er dienen maatregelen te worden genomen om te garanderen dat u 'zorgvuldig handelt' (zie LNV 2005) zodat schade aan individuen van de soort wordt voorkómen. Maatregelen als voorwaarde bij ontheffing Preventieve en mitigerende maatregelen Aan een door de Minister verleende ontheffing worden met betrekking tot de soorten uit tabel 2 en 3 AMvB strikt op te volgen uitvoeringsvoorwaarden verbonden, zogenaamde mitigerende maatregelen (zie § 5.2) en in sommige gevallen ook preventieve maatregelen, bedoeld om natuurschade aan de betreffende soorten te voorkomen. Deze voorwaarden dienen met betrekking tot tabel 2 en 3 nader te worden uitgewerkt in een 'ecologisch werkprotocol'. Compenserende maatregelen Naast mitigerende en preventieve maatregelen kunnen in sommige situaties ook compenserende maatregelen als ontheffingsvoorwaarde worden vereist, met name indien er sprake is van een zodanig negatieve invloed door de ingreep dat de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort in het geding komt. Dit zal bij soorten uit tabel 2 AMvB niet zo gauw het geval zijn, doch ligt bij soorten uit tabel 3 AMvB eerder voor de hand.
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
19
Werkprotocol flora en fauna en ecologische begeleiding Indien soorten van tabel 2 of 3 AMvB in het geding zijn wordt daaraan standaard de voorwaarde gekoppeld van het opstellen van een 'ecologische werkprotocol'. Een dergelijk werkprotocol vormt een uitwerking van de mitigerende en preventieve maatregelen om strikt te voorkomen dat natuurschade ten aanzien van soorten uit tabel 2 en/of 3 AMvB ontstaat. In een ontheffing worden voorts aanvullende voorwaarden gesteld die eveneens in dat werkprotocol dienen te worden verwerkt. Dit 'Werkprotocol Flora en Fauna' omvat een apart, bestekachtig document waarin werkrichtlijnen worden aangegeven om te garanderen dat de werkzaamheden worden verricht conform de Flora- en faunawet en de in het verlengde daarvan opgestelde Natuurtoets. Deze richtlijnen vormen een concrete en afrekenbare uitwerking van de uitganspunten, werkwijzen, mitigerende en preventieve maatregelen om natuurschade door de werkzaamheden zoveel als mogelijk te voorkomen. Het uitvoeren van de maatregelen dient daarbij aantoonbaar plaats te vinden door of onder begeleiding van een 'terzake kundig persoon' en verslaglegging daarvan. Eventuele toepassing gedragscode (Ff-wet) Naast de algemene gedragscode voor broedende vogels is ook de 'Gedragscode Flora- en faunawet voor de bouw- en ontwikkelsector' beschikbaar (Arcadis 1006): werkzaamheden kunnen deels worden uitgevoerd op basis van de bij deze gedragscode geldende vrijstelling. Voor het onderhavige project (wettelijk belang 'ruimtelijke ontwikkeling en inrichting') zou eventueel voor slechts soorten van tabel 2 AMvB de vrijstelling op basis van de gedragscode toepasbaar zijn waarvoor dan géén ontheffingsprocedure met betrekking tot de artikelen 8 t/m 12 Ff-wet nodig is, mits aantoonbaar en strikt aan de voorwaarden tot hanteren van de vrijstelling wordt voldaan. Voor soorten van tabel 3 AMvB blijft onder dit belang echter te allen tijde een ontheffingsplicht gelden. Indien soorten van zowel tabel 2 als 3 zijn aangetroffen, is het raadzaam om géén gebruik te maken van de gedragscode en de ontheffingsaanvraag voor beide soorten te laten waarmee minder zware eisen aan bedrijven worden gesteld en ook minder risico's bestaan bij controle. Verplicht ter inzage aanwezig op het werk Op het werk dienen voor een controlerend ambtenaar te allen tijde, onafhankelijk van gedragscode of ontheffing, de stukken met betrekking tot Flora- en faunawet ter inzage aanwezig te zijn op straffe van het onmiddellijk stilleggen van het werk, tot aan deze verplichting voldaan is. Indien géén ontheffingsplichtige soorten van tabel 2 of 3 AMvB zijn aangetroffen, betreft dit slechts de Natuurtoets. -----------
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
20
5
NATUURSCHADE EN MAATREGELEN
5.1
Natuurschade en consequenties
Vormen van natuurschade Bedreiging van alle dieren, ontheffingsplichtig of daarvan vrijgesteld, wordt vertaald in termen van 'natuurschade'. Onder natuurschade zoals bedoeld onder art. 8, 9, 10, 11 en 12 van de Flora- en faunawet wordt begrepen de schade welke door werkzaamheden aan ter plaatse voorkomende (individuen van) álle beschermde soorten planten en dieren en vaste verblijf- en voortplantingsplaatsen daarvan, wordt toegebracht. De wettelijke zorgplicht gebiedt om natuurschade (zoveel als redelijkerwijs mogelijk) te voorkomen. In algemene zin kan dat als volgt worden aangegeven: - het verwijderen of anderszins beschadigen van beschermde planten, dan wel het zodanig aantasten van de groeiplaats (-factoren) van beschermde planten dat deze er niet meer kunnen groeien (zie § 4.1 art. 8); - het (on)opzettelijk verwonden of doden van ter plaatse voorkomende dieren, zowel volwassen dieren als, direct of indirect, (zogende) jongen in hun verblijfplaat-sen (nesten, holen e.d.); dit geldt tevens voor alle ontwikkelingsstadia van dieren, zoals van amfibieën of insecten (zie § 4.1 art 9); - elke vorm van verontrusting van ter plaatse voorkomende dieren waarmee de voortplanting wordt verstoord (zie § 4.1 art. 10); - het (tijdelijk) vernietigen van (essentiële onderdelen van) voortplantingsplaatsen of vaste rust- of verblijfplaatsen waaronder nesten en holen; vaste voortplantingsplaatsen van padden; watergangen als vaste verblijfplaatsen van Kleine modderkruiper; vaste verblijf- en paarplaatsen, vliegroutes en essentiële foerageerlocaties van vleermuizen, en andere vaste verblijfplaatsen (zie § 4.1 art. 11); - het vernietigen, beschadigen (of verwijderen) van eieren, ook van amfibieën, reptielen, vissen en insecten (zie § 4.1 art. 12). Mogelijke oorzaken van natuurschade De natuurschade aan diersoorten kan in het algemeen worden veroorzaakt door: * fysieke ingrepen in de biotoop: - slopen of renoveren van gebouwen en bouwwerken; - verwijderen van bomen en andere opgaande en bodembedekkende begroeiing; - opschonen van het maaiveld; - grondwerkzaamheden zoals omwerken, (ver-)graven, ophogen, vóórbelasten; - dempen, verbreden, uitdiepen of baggeren van bestaande watergangen; - het realiseren van bouwwerken, aanleg van infrastructuur en hernieuwde terreininrichting; * belasting van het onverharde maaiveld door voertuigen en ander zwaar materieel; * overmatig natuurvreemde geluiden en trillingen (gebruik van voertuigen, machines, werktuigen, schallende radio’s); * visuele verontrusting (bewegende mensen, voertuigen, machines), met name voor vogels in hun broedperiode maar ook voor andere voorkomende, beschermde soorten in hun voortplantingsperiode; * verandering in gebruiksfuncties/ terreincondities.
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
21
Te verwachten natuurschade aan 'ontheffingsplichtige' soorten Natuurschade aan broedvogels Broedvogels zijn binnen de directe invloedssfeer van de werkzaamheden in het plangebied te verwachten in bomen, struiken, langs oevers, op het water en in, aan of op gebouwen. Aanwezigheid van broedende vogels kan daarbij visueel soms nauwelijks worden vastgesteld. Broedende vogels kunnen in de onderhavige situatie in hun broedactiviteit worden verstoord door het slopen van gebouwen, kappen van bomen, verwijderen van struiken maar ook door bouw- en inrichtingswerkzaamheden. Verstoring ontstaat óók op korte afstand van dergelijke werkzaamheden vanwege overmatige geluiden en beweging: de gevoeligheid hiervoor is voor alle soorten verschillend en er kan dus géén richtlijn voor worden aangegeven. De verstoring ontstaat voor de meeste soorten alleen tijdens het proces van territoriumvestigen en broeden: nadat de jongen zijn uitgevlogen wordt volgens de wet geacht dat géén verstoring meer plaatsvindt. Buiten de broedtijd kan wél verstoring plaatsvinden van vaste verblijfplaatsen: dat wordt slechts van toepassing geacht voor holtenbroedende standvogels (zoals spechten en Bosuil) en voor roofvogels als soorten die zelf geen nest maken. Het onbruikbaar maken van deze 'vaste verblijfplaatsen' vergt óók ontheffing: overigens zijn dergelijke soorten niet aangetroffen. Wanneer potentieel verstorende activiteiten zijn aangevangen vóórdat het proces van territoriumvestigen en broeden is aangebroken waardoor vogels met hun broedactiviteiten de locatie zullen mijden, wordt dat niét als 'verstoring' aangemerkt. Dit kan worden beschouwd als 'preventieve maatregel om verstoring te voorkomen'. Wettelijke consequenties 1. Broedvogels: Territoriumactieve, broedende vogels of onzelfstandige jonge vogels mogen op geen enkele wijze worden verstoord vóórdat de jonge vogels zelfstandig zijn en deze de verstoring of bedreiging kunnen ontvluchten. Voor broedende vogels, van tabel 2 AMvB en in principe ontheffingsplichtig, wordt in principe géén ontheffing verleend. Men wordt geacht zich met mogelijk verstorende werkzaamheden tijdens het broedseizoen aan de betreffende gedragscode te houden (Vogelbescherming 2004; zie verder § 5.2 ). 2. Zorgplicht: De wettelijke zorgplicht geldt daarnaast voor álle soorten die onder de algemene landelijke vrijstelling vallen (zie paragraaf 4.3). In beginsel dient te worden voorkomen dat planten en dieren worden bedreigd of in hun voortplanting worden gestoord: hiertoe dienen mitigerende maatregelen in acht te worden genomen om natuurschade zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld met preventieve maatregelen ('verjagen'), een aangepaste werkwijze (mitigerende maatregelen) en/of het ontzien van voortplantingsperioden (zie § 5.2). Dit beginsel betreft alle in het project mogelijk bedreigde organismen.
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
22
3 Eventuele sancties: Deze maatregelen dienen in het kader van projecten ook in acht te worden genomen om te voorkomen dat bij mogelijke controle de genomen voorzorgen onvoldoende worden geacht zodat een boete kan worden opgelegd en het werk kan worden stilgelegd. Controle kan plaatsvinden op basis van melding van particulieren en kan worden uitgevoerd door de A.I.D. (zie verklaring termen/ afkortingen) of andere wetshandhaver in het kader van de natuurwetgeving (zoals bijv. een boswachter of jachtopziener).
5.2
Advies mitigerende maatregelen
Betekenis en doel mitigerende maatregelen Mitigerende maatregelen omvatten het zodanig aanpassen van een (plan voor een) ingreep of uitvoeringswijze dat de negatieve effecten op de natuur (‘natuurschade’) worden voorkomen dan wel tot een minimum worden beperkt. Daartoe behoren tevens aanvullende, preventieve maatregelen en uitvoeringsvoorwaarden (zoals het rekening houden met voortplantingsperioden, zie onder). Het specifiekere doel van mitigerende maatregelen in het kader van de Ff-wet omvat voor vrijgestelde soorten het zo véél als redelijkerwijs mogelijk voorkómen van natuurschade en voor ontheffingsplichtige soorten het strikt voorkomen van natuurschade. De voorgestelde maatregelen zijn zoveel mogelijk afgestemd op hetgeen de beoordelende instantie, het Ministerie van LNV, vereist dan wel regulier als voorwaarde bij het toekennen van een ontheffing, voorschrijft (zie ook DLG 2006). Algemene mitigerende maatregelen Deze maatregelen zijn algemeen geldend voor de meeste soortgroepen en soorten. 1. Kwetsbare perioden De voortplantingstijd als meest kwestbare periode voor alle diersoorten maar ook kwetsbare perioden als bijvoorbeeld winterrust, dient bij dreigende natuurschade aan de voortplanting als effect van (fysieke) werkzaamheden te worden ontzien. De voortplantingstijd valt voor de meeste diersoorten min of meer samen doch is voor individuele soorten wel verschillend (zie ook tabel 3), evenals eventuele perioden van winterrust. Tabel 3, meest kwetsbare perioden van soortgroepen (inclusief voortplantingsperiode) mrt. apr. mei juni juli aug. sept. okt. vissen xxxx xxxx xxxx xxxx xxxx xxxx amfibieën xxxx xxxx xxxx xxxx xxxx xx over. zoogdieren xxxx xxxx xxxx xxxx xxxx broedvogels xxxx xxxx xxxx xxxx xxxx x = kwetsbare periode algemeen (inclusief voortplanting) o = overwinteringsverblijven/ winterrust (afhankelijk van seizoenstemperaturen)
nov. . . oo . . oo . . oo
dec. oooo oooo oooo
jan. oooo oooo oooo
feb. ooxx . . xx . . xx
mrt. xxxx xxxx xxxx xxxx
Voorts is de aanvang van het voortplantingsseizoen voor verschillende soorten meer of minder afhankelijk van het verloop van de weersomstandigheden: dit kan voor vogels en amfibieën per jaar verschillen van eind februari (zachte winter) tot
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
23
rond half maart (winter met vorst) en zal elk jaar opnieuw pas in de loop van de winter kunnen worden ingeschat. 2. Terreinwerkzaamheden Bij de ingrepen en werkzaamheden dient in beginsel de oppervlakte waar verstoring van de maaiveldzode of -oppervlakte plaatsvindt, vanwege holen van holtenbewoners (zoogdieren, amfibieën) steeds zo beperkt mogelijk te worden gehouden, dus bijvoorbeeld geen onnodige tracé's voor aanvoer van materiaal met (zwaar) materieel. Waar desalniettemin met zwaar materieel over onverharde delen van het maaiveld moet worden gereden dient er met rijplaten voor te worden gezorgd dat de kans op instortende ondergrondse verblijfplaatsen tot een minimum wordt beperkt. 3. Voorwaarden bij start van werkzaamheden De werkzaamheden dienen op een zodanige wijze te worden gestart dat de op de werkplek aanwezige dieren bij verstoring kunnen ontvluchten en dat bij het verdere verloop van werkzaamheden dieren niet 'opgesloten' raken, bijvoorbeeld tussen werkzaamheden op verschillende plekken of in een afgesloten situatie (bijv. tussen verschillende werkactiviteiten, of bij te dempen sloot). 4. Zorg voor alle aan te treffen dieren Wanneer tijdens de werkzaamheden individuele dieren worden aangetroffen worden deze voorzichtig opgepakt en op een voor de soort geschikte en veilige plek in de omgeving weer weggezet. Voor ontheffingsplichtige soorten vereist dit tevens ontheffing van art. 9 en 13 Ff-wet. In aansluiting hierop vergen alle soortgroepen en daarbinnen weer veel afzonderlijke soorten specifieke, op hun eigenschappen en leefwijze afgestemde, mitigerende maatregelen. Deze worden, voor zover relevant voor het project, hieronder in algemene zin aangegeven. Mitigerende maatregelen vissen en andere waterbewoners Mitigerende werkzaamheden vanuit de wettelijke zorgplicht gelden in principe alle, óók onbeschermde, waterbewoners. Bij het dempen van een watergang dient dit, in de lengte van de watergang, van één zijde naar een open, op een andere watergang aansluitende zijde plaats te vinden zodat alle waterorganismen kans krijgen naar een veilige plek te vluchten. Betreft het dempen een afgesloten situatie (waartoe ook een nauwere duikerdoorgang wordt gerekend) dan wel het (tijdelijk) leegpompen van een watergang, dan dient de watergang preventief te worden leeggevist. Wegvangen/ leegvissen dient plaats te vinden buiten de voortplantingsperiode, te weten vóór 1 maart of ná juli en kort voor de uit te voeren werkzaamheden. Alle levende have (ook andere soorten dan vissen zoals amfibieën, mossels, kevers e.d.) wordt vervolgens elders in de omgeving in geschikt water weer uitgezet. Het leegvissen vindt plaats met medewerking van een professioneel terzake deskundige.
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
24
Mitigerende maatregelen amfibieën Deze maatregelen in het kader van de wettelijke zorgplicht gelden alle dieren, ook de larven. In aanvulling op de algemene mitigerende maatregelen (o.m. voortplantingsperiode en winterrust) dient er rekening mee te worden gehouden dat diverse amfibiesoorten een deel van het seizoen of sommige soorten zelfs grotendeels, op land leven (Gewone pad, Bruine kikker). Ze kunnen overal tussen de vegetatie op land worden aangetroffen terwijl Gewone pad zich ook verschuilt in allerlei holletjes of onder op het maaiveld liggende materialen terwijl de soort ook op dergelijke plekken overwintert. Dit geldt deels ook voor Kleine watersalamander. Groene kikkers jagen meestal tussen landvegetatie in de nabijheid van water (oeverzones), deels in het water, en overwinteren bovendien in de bagger (evenals Bruine kikker). Allerlei terreinzaamheden dienen zodanig zorgvuldig te worden uitgevoerd dat met dit voorkomen rekening kan worden gehouden, zoals voortplantingsseizoen (zie waterbewoners vorige bladzijde) en schuilplekken. Groene kikkers verschuilen zich met name in bagger, wat van belang is in verband met te dempen watergangen. Bij het dempen van watergangen dienen dezelfde voorwaarden in acht te worden genomen als bij waterorganismen. Mogelijke paddentrek: Met alle terreinwerkzaamheden geldt dat men tijdens de voortplantingsperiode van Gewone pad tussen half maart en half april, alert moet zijn op mogelijke, altijd massaal optredende, paddentrek in het werkgebied. Daarbij trekken de padden uit alle (tuinen en) groene terreinen in de wijde omgeving naar hun voortplantingswater (jaarlijks dezelfde locatie), zoals in de onderhavige situatie mogelijk de aanwezige watergangen langs en op het terrein. In de oeverzone concentreren ze zich, waar massaal wordt gepaard (waarbij bij verstoring géén vluchtgedrag optreedt) en waar vervolgens ook concentraties aan eierstrengen en uitgekomen larven een aantal weken aanwezig blijven. De trekroute moet dan tenminste 2 tot 3 weken worden ontzien totdat de trek is afgelopen en vervolgens dient ook de betreffende oeverzone, afhankelijk van het temperatuurverloop, nog wel 3 weken te worden ontzien totdat de eitjes zijn uitgekomen en de larven zich hebben verspreid. Mitigerende maatregelen grondgebonden zoogdieren De wettelijke zorgplicht geldt voor alle, ook onbeschermde, dieren. Van belang daarbij is onder welke condities men dieren kan verwachten: bij grondgebonden zoogdieren betreft dat voornamelijk bewoners van ondergrondse holen of soorten die zich bij gevaar ter plaatse in de vegetatie, maar ook in holletjes direct onder de begroeiing/ grasmat of tussen en onder minder goed sluitende verharding en/of in kruipruimten, verschuilen (muizensoorten, Mol). Bij het verwijderen van begroeiing, materialen en bebouwing, maar ook vanwege graafwerkzaamheden en rijdend materieel, zal bedreiging van individuele dieren onvermijdelijk zijn, vooral van zogende jonge dieren die hun (ondergrondse) schuilplaats nog niet (kunnen) verlaten. In beginsel wordt hiertoe met verwijderen van bebouwing en met graafwerk de periode met zogende jongen zoveel mogelijk ontzien, tenminste de periode tussen maart en
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
25
eind juli: na juli zijn de meeste jonge dieren zodanig zelfstandig en mobiel dat ze kunnen ontvluchten. Mitigerende maatregelen vleermuizen Niet van toepassing, niet aangetroffen. Mitigerende maatregelen vogels Broedende vogels kunnen in het plangebied worden aangetroffen in bomen en aan of op bebouwing (zoals Gierzwaluw). Aanwezigheid van broedende vogels kan daarbij visueel soms nauwelijks worden vastgesteld. Bedreigende werkzaamheden en broedseizoen: Werkzaamheden waarmee broedende vogels en hun in gebruik zijnde nesten kunnen worden bedreigd of verstoord dienen binnen de verstoringszone achterwege te blijven zolang de broedende vogels daar aanwezig (kunnen) zijn. Men moet daarbij voor het onderhavige project denken aan het slopen van de bebouwing, het eventueel verwijderen van bomen en overige begroeiing of andere werkzaamheden: graaf-, bouw- en inrichtingswerkzaamheden werken verstorend op vogels die in de (directe) omgeving broeden. Indien potentieel verstorende werkzaamheden tijdens de broedtijd moeten worden gecontinueerd vergt dat preventief mitigerende maatregelen (zie hieronder). In het algemeen loopt de broedperiode van ca. begin maart tot half juli Doorlopende werkzaamheden tijdens de broedtijd: Indien verstorende werkzaamheden tijdens de broedtijd onvermijdelijk zijn, moet aan stringente voorwaarden worden voldaan: * Er wordt een strikte uitvoering van de gedragscode voor vogels gehanteerd (zie § 4.2 en Vogelbescherming 2004). * Dit houdt in dat met preventieve maatregelen tijdig wordt voorkomen dat op de werklocatie vogels zullen gaan broeden. Dit vergt dus condities die voorkómen dat bij het starten van de projectwerkzaamheden aanwezige vogels worden verstoord: dat is bij wet verboden. Dergelijke preventieve maatregelen worden vóór eind februari genomen en vanaf dat moment zodanig in stand gehouden dat ze mogelijke broedgevallen effectief zullen uitsluiten. * Tijdens de broedperiode wordt door een ter zake kundig persoon met voldoende regelmaat gecontroleerd op de effectiviteit van de preventieve maatregelen ('monitoren'). Daarvan vindt verslaglegging plaats welke te allen tijde op het werk ter inzage beschikbaar is. Mocht een broedgeval worden aangetroffen binnen de verstoringszone van werkzaamheden dan worden (in samenspraak met de 'ter zake kundige') maatregelen genomen waarmee verstoring wordt voorkomen, dan wel worden verstorende werkzaamheden binnen de verstoringszone tijdelijk stilgelegd. Mitigerende maatregelen vegetatieve soorten Gezien de habitat en onderzoeksbevindingen niet van toepassing. Mitigerende maatregelen insecten en overige ongewervelden Gezien de habitat en onderzoeksbevindingen niet van toepassing.
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
26
5.3
Eindconclusie
1. Ontheffingsplicht en controle Er zijn geheel geen ontheffingsplichtige soorten aangetroffen of te verwachten: werkzaamheden kunnen dus worden verricht zonder ontheffing waarbij de onderhavige Natuurtoets als bewijslast geldt. Daartoe dient deze Natuurtoets bij eventuele controle door het bevoegd gezag tijdens de werkzaamheden, te allen tijde direct ter inzage beschikbaar te zijn en dienen de mitigerende maatregelen aantoonbaar in acht te worden genomen. 2. Slopen, terreinwerkzaamheden en broedvogels: Sloop-, opschonings- en alle andere werkzaamheden, óók het verwijderen van de verhardingen, grasvelden en overige begroeiing, dienen in het kader van de gedragscode voor broedvogels strikt buiten de broedtijd plaats te vinden: dit loopt voor de meeste soorten vanaf 1 maart tot half juli (wat grotendeels ook voor de voortplanting van andere soorten geldt). Indien het broedseizoen niet (geheel) kan worden ontzien dienen met name ten aanzien van broedvogels, strikte mitigerende maatregelen te worden toegepast (zie vorige bladzijde). 3. Dempen van watergangen Met name dit werkonderdeel vergt in het kader van de zorgplicht ontzien van het voortplantingsseizoen, globaal van 1 maart tot eind juli. Voorts vergt dempen aandacht voor preventieve voorwaarden (werkwijze) en/of maatregelen met betrekking tot vissen, amfibieën en andere waterorganismen (zie blz. 23-24). 4. Terreinwerkzaamheden Dit vergt aandacht voor alle op land levende dieren, welke zoveel als mogelijk moeten worden ontzien (wegjagen, oppakken en op veilige plek wegzetten). Uitvoering mitigerende maatregelen: Met het toepassen van de overige mitigerende maatregelen (zie § 5.2) kan het grootste deel van de natuurschade aan niet-ontheffingsplichtige soorten worden voorkómen waarmee de wettelijke zorgplicht zo optimaal mogelijk wordt ingelost. ----------
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
27
GERAADPLEEGDE LITERATUUR Aptroot/ A. (1998), C.M. van Herk, H.F. van Dobben, P.P.G. van den Boom, A.M. Brand en J.L. Spier: Bedreigde en kwetsbare Korstmossen in Nederland: basisrapport met voorstel voor de rode lijst. Buxbaumiella 46. Bergers/ P.J.M. (1997): Kleine zoogdieren inventariseren: het kan efficiënter. Zoogdier 8(3):3-7. Bos/ F. (2006), M. Bosveld, D. Groenendijk, C. van Swaay, I. Wynhoff, De Vlinderstichting. De Dagvlinders van Nederland, verspreiding en bescherming. Nederlandse Fauna 7, Leiden. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey - Nederland DLG 2006, intern werkkader. Handreiking Flora- en faunawet, versie 1.0-31 oktober 2006. Dienst Landelijk Gebied. Dijk/ A.J. van (2004):Handleiding Broedvogel Monitoring Project. SOVON (i.s.m. CBS), Beek-Ubbergen. Dijkstra/ Klaas-Douwe B. (2002), Vincent J.Kalkman, Robert Ketelaar, Michiel J.T. van der Weide: De Nederlandse Libellen (Nederlandse Fauna 4). KNNV Uitgeverij. Dort/ Klaas van (2002), Chris Buter en Paul van Wielink. Veldgids Mossen. Stichting Uitgeverij KNNV, Utrecht. Drost/ M.B.P. (1992), H.P.J.J. Cuppen, E.J. van Nieuwkerken, M. Schreijer. De Waterkevers van Nederland. Uitgeverij K.N.N.V., Utrecht. Emmerik/ dr. Willie A.M. van (2006), dr. Hendrik W. de Nie. De Zoetwatervissen van Nederland. Ecologisch bekeken. Vereniging sportvisserij Nederland, Bilthoven. Gerhardt/ Ewald (1997/1999): De grote Paddestoelengids. Tirion uitgevers, Baarn. Gittenberger/ E. (2004), A.W. Janssen, W.J. Kuijper, J.G.J. Kuiper, T. Meijer, G. van der Velde, J.N. de Vries en G.A. Peeters. De Nederlandse Zoetwatermollusken (Nederlandse Fauna 2). Uitgeverij KNNV, Utrecht. Hustings/ Fred (2002) en Jan-Willem Vergeer. Atlas van de Nederlandse Broed-vogels. Nederlandse Fauna 5. SOVON, Uitgeverij K.N.N.V. te Utrecht. Kapteyn/ Kees (1995). Vleermuizen in het Landschap. Schuyt en Co/ Provincie NoordHolland, Haarlem. Kleukers/ Roy (2004), Erik van Nieuwkerken, Baudewijn Odé, Luc Willemse, Walter van Wingerden. De Sprinkhanen en Krekels van Nederland (Neder-landse Fauna 1). KNNV Uitgeverij, Utrecht.
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
28
Kreutz/ C.A.J. (2000) en H. Dewker. De Orchideeën van Nederland, ecologie, verspreiding, bedreiging en beheer. Uitgave van B.J. Seckel & C.A.J. Kreutz, Raalte en Landgraaf. Limpens/ H.J.G.A. (1997), K. Mostert en W. Bongers: Atlas van de Nederlandse Vleermuizen. Onderzoek naar verspreiding en ecologie. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Limpens, J.G.A. (2001): Beschermingsplan vleermuizen van moerassen. Rapport 2001.05, Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming. LNV 2004 (Ministerie van), Regeling van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit houdende vaststelling van Rode Lijsten Flora en Fauna. LNV 2005 (Ministerie van), Regeling van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit: brochure ‘Buiten aan het werk ? Houd tijdig rekening met beschermde dieren en planten !’ (n.a.v. AMvB art. 75 Ff-wet). Nauta/ Marijke M. (1995) en Else C. Vellinga: Atlas van de Nederlandse Paddestoelen. A.A. Balkema Uitgevers, Rotterdam. Nie/ H.W. de (1996): Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen. Media Publishing, Doetinchem. Peeters/ T.M.J. (2004), C. van Achterberg, W.R.B. Heitmans, W.F. Klein, V. Lefeber, A.J. van Loon, A.A. Mabelis, A. Nieuwenhuijsen, M. Reemer, J. de Rond, J. Smit, H.H.W. Velthuis. De Wespen en Mieren van Nederland (Nederlandse Fauna 6). Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, Leiden, KNNV Uitgeverij, Utrecht & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. REG 1979, Richtlijn van de Raad van Europese Gemeenschappen inzake het behoud van de vogelstand (Vogelrichtlijn, EEG 79/409, 2 april 1979). REG 1992/1997, Richtlijn van de Raad van Europese Gemeenschappen inzake de instandhouding van de natuurlijke Habitats en de wilde Flora en Fauna (Habitatrichtlijn, EEG 92/43, laatstelijk gewijzigd 1997). Staatsblad 2004/501, publicatie AMvB art. 75 Ff-wet, houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van art. 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen. Vogelbescherming 2004. 'Gedragscode zorgvuldig bosbeheer 2004', opgesteld door Vogelbescherming Nederland te Zeist en Het Bosschap te Zeist, goedgekeurd 10 januari 2005 door de Minister van LNV (zie site LNV). Weeda/ drs. E.J. (1985-1994), R. Westra, Ch. Westra, T. Westra. De Nederlandse ecologische flora, wilde planten en hun relaties. Uitgave IVN i.s.m.de VARA en de VEWIN. ----------
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
29
GEBRUIKTE TERMEN EN AFKORTINGEN adult aanduiding volwassen exemplaar van diersoorten; A.I.D. Algemene Inspectiedienst, controle- en opsporingsdienst Ministerie van LNV welke zich bezighoudt met de handhaving van de wet- en regelgeving van LNV. AMvB art. 75 Ffwet een Algemene Maatregel van Bestuur, in dit geval met betrekking tot art. 75 van de Flora- en faunawet, waarin de wetgeving nader wordt uitgewerkt (zie ook LNV 2005); biotoop de leefomgeving van één bepaalde planten- of diersoort (RIN 1984); de gehele samenhangende leefomgeving van een planten- of diersoort; het landschaps- of vegetatietype waarin een soort thuishoort; woonplaats van een levensgemeenschap (Emmerik 2006); compenserende maatregelen te treffen maatregelen waarbij in ruil voor het bewerkstelligen van natuurschade op de ene plaats vervangende natuurwaarden elders worden gecreëerd; fauna dierlijke organismen waaronder bijvoorbeeld zoogdieren, vogels, vissen, amfibieën, reptielen, insecten en andere ongewervelden; flora plantaardige organismen zoals houtgewassen, kruidachtige gewassen, grassen, waterplanten e.d.; Ffwet Flora- en faunawet welke onder meer de beschermingskaders met juridische verboden, verplichtingen, voorwaarden en toestemmingen biedt voor (het omgaan met) flora en fauna; foerageren naar voedsel zoeken; habitat woonplaats van een bepaalde soort; Habitatrichtlijn, HR-soorten soorten planten of dieren welke zijn opgenomen in de verschillende Bijlagen van de Europese habitatrichtlijn: Bijlage II: dier- en plantensoorten van communautair belang voor de instandhouding waarvan aanwijzing van speciale beschermingszones vereist is; Bijlage IV: dier- en plantensoorten van communautair belang die strikt moeten worden beschermd; Bijlage V: soorten waarvoor bij de exploitatie (bijv. kikkerbilletjes) een beheersplan vereist is (wat hier echter niet het geval is); P: prioritaire soort. kilometerhok, kmhok een hok van 1 x 1 kilometer (zie ruitennet op topografische kaarten 1 : 25.000/ 1 : 50.000); LNV het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
30
maaiveld al of niet begroeide bovenkant/ oppervlakte van het terrein; mitigeren/ mitigerende maatregelen het zodanig aanpassen van een (plan voor een) ingreep of uitvoeringswijze (met eventuele specifieke maatregelen of voorwaarden) dat de negatieve effecten op de natuur (‘natuurschade’) tot een minimum worden beperkt of worden voorkomen; natuurschade de schade welke door werkzaamheden aan ter plaatse voorkomende (individuen van) beschermde soorten planten en dieren en vaste verblijf- en voortplantingsplaatsen daarvan, wordt toegebracht door bedreiging, verwonding, beschadiging of aantasting van de leefomgeving of specifieke biotoopomstandigheden; ongewervelde soorten diersoorten zónder dan wel met een uitwendig skelet, zoals weekdieren, kevers, mieren en insecten; ontheffing (Ff-wet) een in het kader van de Flora- en faunawet aangegeven toestemming tot onder meer het verstoren of (per ongeluk, onvermijdelijk,) doden van beschermde dieren en/of vernietigen van beschermde planten en hun groeiplaats welke bescherming in genoemde wet wordt geregeld; organisme behorende tot de levende natuur (plant, dier etc.); paarplaats een vaste verblijfsplek van vleermuizen, veelal in de directe omgeving van een vaste baltsroepplaats (zie aldaar), waar vleermuizen paren; Ravon Reptielen, Amfibieën en Vissen Onderzoek Nederland; Rode Lijst, RL-soorten soorten planten of dieren die zijn vermeld op een gepubliceerde lijst van in Nederland bedreigde dier- of plantensoorten (zie literatuur); standvogel vogelsoort die het gehele jaar rond in hetzelfde territorium verblijft. uurhok een hok van 5 x 5 kilometer = 25 kilometerhokken (zie ruitennet op topografische kaarten1 : 25.000/ 1 : 50.000) vaste verblijfplaatsen (Ff-wet) zomer-, winter- of paarverblijfplaatsen en foerageerplekken van vleermuizen, of schuil- en broedplaatsen van holtenbewonende standvogels, welke jaar-lijks opnieuw als zodanig worden gebruikt; vergunning (Nb-wet) een in het kader van de Natuurbeschermingswet aangegeven toestemming van gedeputeerde staten om in of buiten het beschermde natuurmonument handelingen te verrichten die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, de natuurwetenschappelijke betekenis of voor dieren en planten in het beschermde natuurmonument of die het beschermd natuurmonument ontsieren.
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
31
Vogelrichtlijn, VR-soorten vogelsoorten die zijn opgenomen in de Europese Vogelrichtlijn; volgens het Europese recht wijzen de lidstaten beschermingszones aan om voor alle aangewezen soorten een voldoende gevarieerdheid van leefgebieden en een voldoende omvang ervan te beschermden om populaties van deze soorten in stand te kunnen houden; vrijstelling een in het kader van de Flora- en faunawet geregelde toestemming tot onder meer het verstoren of (per ongeluk, onvermijdelijk,) doden van beschermde dieren en/of vernietigen van beschermde planten en hun groeiplaats welke bescherming in genoemde wet wordt geregeld, voor bepaalde categorieën werkzaamheden en onder voorwaarden (AMvB art. 75 Ffwet; zie ook LNV 2005). zorgplicht de in de Ffwet vastgelegde plicht (art. 2 Ffwet) dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren (en dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Dit is een algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt. Overigens geldt de zorgplicht ook voor planten (LNV 2005). ----------
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
32
BIJLAGE 1 METHODEN VOOR VELDINVENTARISATIE Methode veldinventarisatie vleermuizen Algemeen Bij veldinventarisatie wordt de methode gehanteerd welke is afgeleid uit de onderzoeksmethode welke door de betreffende deskundige onderzoeksorganisatie wordt toegepast (VZZ, Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming). De te hanteren onderzoeksonderdelen en frequenties worden op basis van terrein- en biotoopkenmerken en daaruit voortvloeiende 'verwachtingen' ten aanzien van vleermuizen, zodanig geselecteerd en aangepast dat de inspanningen in redelijke verhouding staan tot die verwachtingen, waarmee deze ook kan worden geaccepteerd door de regelgevende overheid. Het basisonderzoek wordt op tenminste 3 momenten in de voortplantingstijd verricht: twee inventarisatiemomenten tijdens de kraamperiode en één inventarisatiebezoek tijdens de paartijd. Indien echter aanwijzingen worden verkregen voor de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen en/of vaste vliegroutes kan in tweede instantie uitgebreider onderzoek nodig blijken. Onderzoek naar vaste zomer- en paarverblijfplaatsen Het onderzoek naar kolonies en vaste vliegroutes wordt uitgevoerd tijdens de kolonievorming wanneer de dieren met warm weer frequent uitvliegen, en in de daarop aansluitende voortplantingstijd wanneer de jonge dieren (nog) afhankelijk zijn van hun ouders (periode begin mei tot eind juli). Basisonderzoek hiertoe omvat ten minste twee nachtelijke veldbezoeken. In de zomer tijdens nachten met geschikte weerscondities wordt het onderzoeksgebied met de batdetector onderzocht op mogelijk aanwezige verblijfplaatsen in bomen en/of gebouwen/ bouwwerken en op het gebruik als vaste vliegroute tussen verblijfplaats en foerageergebieden. Tevens wordt gekeken naar belangrijke foerageerplekken en eventuele beschikbare alternatieven daarvoor in de wijdere omgeving. Het nachtonderzoek wordt in eerste instantie gericht op uitvliegende en foeragerende dieren en vaste vliegpatronen (vanaf zonsondergang tot in de nacht). Indien vaste verblijfplaatsen van kolonies kunnen worden verwacht wordt dat, afhankelijk van de omstandigheden, aangevuld met onderzoek aan het eind van de nacht wanneer de dieren in hun verblijfplaats terugkeren en daartoe gezamenlijk enige tijd vóór de invliegopening gaan 'zwermen' waarmee de exacte locatie kan worden vastgesteld. Voorts wordt vanaf eind augustus tot eind september onderzoek gedaan naar het gebruik als baltsterritoria met bijbehorende vaste haremruimte dan wel paarverblijfplaatsen, welke door bijvoorbeeld dwergvleermuizen dikwijls tevens als vast winterverblijf worden gebruikt. Ook dit nachtonderzoek vindt plaats met de batdetector waarbij wordt gespeurd naar het speciefieke geluid dat door de dieren bij de paarroep wordt geproduceerd.
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
33
Onderzoeksmethode nachtelijke inventarisaties: Nachtonderzoek wordt verricht met behulp van batdetectors (o.a. type Petterson D240x) in combinatie met digitale ultrasounddetector met time-expansion voor geluidsanalyse van 10x vertraagde ultrasone geluidsopnamen, en sterke lampen (Mac Charger) als aanvullend middel voor determinatie (gedrag, grootte en manier van vliegen en jagen) en voor exemplaren die zich buiten bereik van de batdetector bevinden. Methode veldinventarisatie vissen en andere waterorganismen Om het voorkomen van (beschermde) waterorganismen te controleren vinden in de watergangen steekproeven plaats. De bemonsteringslocaties worden zodanig gekozen dat daarmee een getrouw beeld van de beschermde (flora en) fauna van alle in het plangebied voorkomende wateren wordt verkregen, doch er wordt door keuze van de visplaatsen tevens met extra aandacht gespeurd naar mogelijk hier te verwachten ontheffingsplichtige soorten vissen, mollusken en waterkevers evenals naar (larven van) amfibieën terwijl tevens alle visuele waarnemingen van andere soorten worden genoteerd. Daarbij wordt onder meer aandacht besteed aan het feit dat in de praktijk is gebleken dat bijvoorbeeld veel vissen zich concentreren aan de uiteinden van sloten en bij duikers, met name in de winterperiode ook onder aanwezig drijfvuil. De steekproeven worden uitgevoerd met een groot steekschepnet met afmetingen van ca. 40x80 centimeter, een steel van circa twee meter en een maaswijdte van ca. 3x5 millimeter, welke laatste voldoende klein is om ook zeer kleine visjes mee te kunnen vangen. Waar nodig wordt gebruik gemaakt van een boot om ook lastig bereikbare plekken te kunnen bemonsteren. Vanwege de daarvoor noodzakelijke kennis over en ervaring met het gedrag en de beoordeling van de lokale biotoop worden deze werkzaamheden uitgevoerd door een gespecialseerde terzake deskundige op het gebied van de kleinere ontheffingsplichtige vissoorten en andere kleine waterorganismen. Met deze methode, vooral gericht op ontheffingsplichtige soorten welke alle van klein formaat zijn, worden echter de grotere, algemeen voorkomende en onbeschermde vissen zoals Snoek, Baars, Brasem, Kolblei en Blankvoorn, over het algemeen 'gemist': deze zijn daartoe te beweeglijk. Bij temperaturen tot 24ºC kan dit wegvissen, indien de omstandigheden dit vereisen, ook elektrisch plaatsvinden. Daarbij wordt vangapparatuur gebruikt waarmee de visjes door een lage stroomspanning naar het net worden gelokt. Ook de 'bijvangst' van alle amfibieën en andere vissen wordt naar een andere, veilige locatie overgeplaatst. Het verplaatsen van de vissen dient zodanig te geschieden dat de visjes in goede conditie blijven, dus met slechts zeer kort verblijf in de daartoe te hanteren containers. De vissen dienen in de directe omgeving weer te worden uitgezet in op dat moment ongestoorde en geschikte wateren. ----------
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
34
BIJLAGE 2a - TE SLOPEN BEBOUWING
gele aanduiding, te slopen bebouwing
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
35
BIJLAGE 2b - AANPASSING OPPERVLAKTEWATER
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
36
BIJLAGE 3 BEOORDELINGSSCHEMA HANDELWIJZE FF-WET
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
37
BIJLAGE 4 - ECOLOGISCHE SCAN 2003 1
INLEIDING
In het kader van een verandering van het bestemmingsplan en bouw- en inrichtingsplannen van een terrein naast het hotel van het bedrijf Van der Valk, is een ecologische scan verricht. Daartoe is eind september 2003 een terreinbezoek afgelegd. Doel van de scan was om mogelijk aanwezige of te verwachten natuurwaarden vast te leggen. Centraal hierin stonden de mogelijke problemen in verband met de nationale en internationale regelgeving, namelijk de Flora- en faunawet en de Europese Habitatrichtlijn. Als soortengroepen zijn in dit onderzoek betrokken: vaatplanten, amfibieën, reptielen, vissen, zoogdieren, vogels, vlinders en libellen.
2 TERREINBESCHRIJVING Verwijzingen middels cijfers in de tekst kunnen teruggevonden worden in Figuur 1. Het terrein is vrij klein en bevindt zich temidden van nieuwe bedrijfspanden aan de oostrand van Drachten. Meest opvallend element is een slotensysteem (1) over vrijwel het gehele terrein, ongeveer in de vorm van een kruis. Eén tak van dit kruis is veel breder (zie Foto 1). Ook is er een bosschage (2) aanwezig van een gevarieerde soortensamenstelling, met vrij jonge bomen tot een maximumhoogte van circa 10 meter (Foto 2). Beide elementen, het bosje en het slotencomplex (vooral het brede gedeelte) vertegenwoordigen de grootste ecologische waarde. Het resterende deel van het terrein is te omschrijven als braakliggend of ruigte (3) met een vegetatie van planten uit vochtige tot natte, voedselrijke, situaties (Foto 3). Kenmerkende soorten zijn hier diverse grassen, Riet, Pitrus, Akkerdistel en dergelijke. Foto 1. Brede deel van de kruisvormige watergang.
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
38
Figuur 1. Plattegrond van het terrein.
1: sloten; 2: bosje; 3: ruigte
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
39
Foto 2. Centrale deel van het terrein met zicht op bosjes.
Foto 3. Ruige veld.
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
40
3
AANGETROFFEN EN TE VERWACHTEN SOORTEN
3.1
Vaatplanten
De begroeiing van het onderzoeksterrein bestaat uit water-, oever- en ruderaalvegetaties en een relatief jong struweelbosje. De watervegetatie bestaat uit voornamelijk veel Kransvederkruid, een vrij zeldzame indicator voor kwelsituaties, en wat Drijvend Fonteinkruid. Er is geen kroosdek. De oevervegetatie bestaat voornamelijk uit Liesgras, Mannagras, Pitrus, Riet, Gele Waterkers en Grote Waterweegbree. De vlaktes met een grazige en kruidenrijke vegetatie worden gedomineerd door laagblijvend Riet, Fioringras, Pitrus, Akkerdistel, Harig Wilgenroosje, Ridderzuring, Vertakte Leeuwetand, diverse klaversoorten etc. Deze ruige delen zijn waarschijnlijk ontstaan door braakligging na oplevering van het bedrijventerrein en groeit, gezien de vegetatie, waarschijnlijk op een verstoorde bodem. Het bosje wordt gevormd door een flink aantal soorten struiken en bomen: Zwarte Els, Ruwe Berk, Gewone Esdoorn, Hazelaar, Eenstijlige Meidoorn, Lijsterbes, Gelderse Roos, Zomereik, Kornoelje etc.
3.2
Amfibieën en reptielen
De combinatie van redelijk mooie sloten met een geschikte landbiotoop biedt goede leef-mogelijkheden voor amfibieën. Aangetroffen Bij aankomst bij de brede sloot zijn twee plonzen gehoord die hoogstwaarschijnlijk toe te schrijven zijn aan het Groene kikker-complex. Bij het onderzoeken van de vegetatie in de buurt van de oever werd een jong exemplaar van de Bruine kikker gezien. Naast de bosschage ligt een hoeveelheid gebiedvreemd materiaal zoals stapels stoepstenen e.d. Bij het omdraaien van wat stoepstenen werd een adulte Kleine watersalamander gevonden. Te verwachten Naast deze 3 soorten amfibieën wordt, op grond van biogeografische informatie (o.a. Bergmans en Zuiderwijk, 1986), van algemeen voorkomen en van biotoop, tevens de Gewone pad verwacht. Het voorkomen van de Rugstreeppad is bekend van twee uurhokken in de buurt (Ravon), waarbij de minimale afstand 4 kilometer beslaat. Door de grote mobiliteit en het pioniergedrag van deze dieren is een voorkomen in het onderzoeksterrein niet geheel uit te sluiten. Aanwezigheid en vooral voortplanting van deze soort is eenvoudig vast te stellen door geluidswaarnemingen in de periode van half april tot begin juli. Hiervoor was dit onderzoek te laat. Uitgesloten Ook de Heikikker is bekend van een aanliggend uurhok, maar deze soort komt hier voor op blauwgraslanden, veentjes, petgaten etcetera en is op grond van biotoop geheel uit te sluiten.
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
41
Bij de reptielen geldt hetzelfde voor de Adder die van twee aansluitende uurhokken bekend is (uit te sluiten). Voor de andere reptielensoorten geldt dat de biotoop (met uitzondering voor de Ringslang) niet geschikt is en dat biogeografische gegevens het voorkomen (ook van de Ringslang), uitsluiten.
3.3
Vissen
De binnen het onderzoeksgebied aanwezige wateren zijn door middel van een groot steeknet geïnventariseerd op vissen. De massieve vegetatie van Kransvederkruid beperkte dat op vele plaatsen. Aangetroffen zijn de soorten Snoek (1 exemplaar) en Zeelt (4 exemplaren). In beide gevallen gaat het om kleine, eenjarige dieren. Gezien het type water en de biogeografische informatie (de Nie, 1997) wordt het gebied mogelijk ook bewoond door een aantal andere soorten zoals Drie- en Tiendoornige Stekelbaars, Baars, Ruis-, Blankvoorn en Kroeskarper, geen van allen beschermd. In een aangrenzend uurhok is echter wel Bittervoorn als ontheffingsplichtige soort geregistreerd (de Nie 1997).
3.4
Zoogdieren
Tijdens het veldbezoek zijn geen zoogdieren waargenomen. Het voorkomen van Bosmuis en Veldmuis is echter zeer aannemelijk. Biotoop en biogeografische gegevens (o.a. Broekhuizen, 1992) geven aanleiding voor de overweging dat ook Egel, Mol, Huisspitsmuis, Gewone en Tweekleurige bosspitsmuis, Rosse woelmuis, Woelrat, Muskusrat, Bruine rat en Huismuis en de marterachtigen Wezel, Hermelijn en Bunzing hier mogelijk voorkomen. Dit geldt eveneens voor de vleermuizen Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger.
3.5
Vogels
Het terrein biedt door de geringe grootte slechts weinig mogelijkheden voor vogels. Het bosje biedt waarschijnlijk enkele mogelijkheden tot broeden van enige algemene soorten als Merel, Zanglijster, Zwartkop, Tuinfluiter, Heggenmus, Fitis, Tjiftjaf, Winterkoning, Roodborst, Houtduif, Turkse tortel en Ekster. Er zijn geen oude nesten waargenomen. Tijdens het veldbezoek cirkelde er een Buizerd rond boven het terrein. Waarschijnlijk broedt deze buiten het terrein in oudere bomen. Voorts werden ook twee wilde eenden en enkele Putters waargenomen. Mogelijk broeden deze soorten ter plekke. Van een aantal vogelsoorten is bekend dat ze graag broeden op in aanbouw zijnde of pas opgeleverde bedrijfsterreinen. Het gaat hierbij om soorten als Patrijs, Scholekster, Kuifleeuwerik e.d. Waarschijnlijk is echter de verruiging hier reeds te ver gevorderd en het oppervlak te klein om geschikt broedgebied voor die soorten te waarborgen.
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
42
3.6
Vlinders en libellen
Dagvlinders De soorten Klein koolwitje, Groot koolwitje en Kleine vos werden op het terrein aangetroffen. Enkele andere in Nederland algemene soorten kunnen ook worden verwacht. Libellen De op het terrein aanwezige wateren en oevers, alsmede de rand van het bosje leveren voortplantings- en jachtgebied op voor libellen. Tijdens het veldbezoek werden de soorten Houtpantserjuffer, Paardenbijter en Steenrode heidelibel aangetroffen. Het Lantaarntje zal zeker niet ontbreken en op grond van biotoop en biogeografische informatie (o.a. Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, 2002) is het voorkomen van algemene soorten als Gewone oeverlibel, Gewone pantserjuffer, Azuurwaterjuffer, Variabele waterjuffer, Grote roodoogjuffer, Bruine glazenmaker en Platbuik, waarschijnlijk te noemen. ----------
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
43
4
INGREPEN, EFFECTEN EN BESCHERMING
4.1
Bouwplannen
Door de geplande bouw van 55 extra hotelkamers, 28 parkeerplaatsen en uitbreiding van de carpoolplaatsen zal het terrein grondig veranderen. Aanwezige landschapselementen zullen verdwijnen en daarmee ook het leefgebied van de meeste plantenen diersoorten. Indien ook de aanwezige waterstructuur wordt aangetast kan het daarmee veroorzaakte habitatverlies als vrijwel volledig worden gezien. In ieder geval zullen met de werkzaamheden delen van het water worden gedempt en struiken, bomen en ruigte worden verwijderd. De bodem zal ernstig worden verstoord. Dit heeft onherroepelijk effect op het thans aanwezige planten- en dierenleven. Door de plannen en/of de uitvoering van het werk waar mogelijk af te stemmen kan dit effect enigszins worden beperkt.
4.2
Wetgeving en bescherming
Nationale en internationale regelgeving biedt bescherming aan vele soorten planten en dieren. De voornaamste van deze regelingen vormen de Flora- en faunawet en de Europese Habitatrichtlijn. Flora- en faunawet Veel inheemse soorten worden middels de Flora- en faunawet beschermd: dat zegt echter niet alles over de zeldzaamheid. Te verwachten beschermde soorten in dit kader zijn in hoofdstuk 4.3 aangegeven. Europese Habitatrichtlijn De Europese Habitatrichtlijn is in dit geval niet relevant omdat het gebied niet aangewezen is als Speciale Beschermingszone vanwege habitat of bijzondere soorten. Ook zijn er geen soorten aangetoond die in Bijlage IV zijn aangewezen als strikt beschermd, oftewel van communautair belang. Soorten van communautair belang zijn soorten die een speciale bescherming behoeven vanwege hun bijzondere of zeldzame status in Europa. De enige soort van bovengenoemde Bijlage IV die voorkomt in de buurt van het terrein, namelijk in aanliggende uurhokken (5x5 km), is de Rugstreeppad. Door de grote mobiliteit is een voorkomen op onderhavig terrein niet geheel uit te sluiten, maar door het voorkomen van (roof-)vis zal deze soort voor zijn voortplanting waarschijnlijk geen gebruik maken van het in het terrein aanwezige water. De soort mijdt namelijk permanente wateren met vis en maakt liever gebruik van ondiepe, tijdelijke of visloze wateren.
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
44
4.3
Effecten en beschermingsstatus
In de Flora- en faunawet worden soorten, inclusief individuen, beschermd tegen diverse gevaren als verstoring, doden e.d. Op wat exoten na genieten vrijwel alle inheemse amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren en enkele planten, vissen en ongewervelden (o.a. vlinders, libellen, weekdieren en mieren), bescherming via deze wet. Planten, dagvlinders Er is in het terrein geen enkele beschermde plantensoort aangetroffen, evenmin als van dagvlinders waarvan op grond van biotoop en biogeografische gegevens ook geen beschermde soorten worden verwacht. Het voorkomen van beide groepen hangt voor een groot deel samen. Werkzaamheden zullen ongetwijfeld tot vernietiging van groeiplaatsen leiden en daarmee ook van voortplantingsgebied voor dagvlinders. Amfibieën In het terrein zijn in ieder geval thans aangetroffen de door deze wet beschermde soorten Kleine watersalamander, Bruine kikker en Groene kikker-complex. Vaste rustof verblijfplaatsen (zowel voortplantingswater als landbiotoop) zullen verdwijnen en daarmee de overlevingskansen voor de individuen ter plaatse. De Rugstreeppad heeft een veel strengere beschermingsstatus (zie Habitatrichtlijn). Alhoewel het voorkomen in dit terrein niet op de voorhand is uit te sluiten is voortplanting in het hier aanwezige water niet voor de hand liggend. Op populatie- en soortniveau zullen de werkzaamheden slechts een geringe invloed hebben. Er zal een voldoende grote populatie in de regio blijven bestaan en deze soorten zijn algemeen in Nederland. Vissen Van de beschermde vissen zou, gezien het type water, de Bittervoorn hier voor kunnen komen: het voorkomen is echter niet aangetoond. Indien delen van de watergangen worden gedempt zal hiervan slechts een zeer beperkte verstorende invloed op vissen van uit gaan. Landgebonden zoogdieren Beschermde zoogdieren zullen er in het terrein zeker voorkomen: het betreft echter geen soorten die worden beschermd door de Habitatrichtlijn. Nader onderzoek, bij voorbeeld met life-traps, zou het voorkomen van een aantal daarvan aan kunnen tonen. Enkele algemene soorten als Bosmuis en Veldmuis en andere in de paragraaf over zoogdieren genoemde soorten zullen hier hun vaste rust- of verblijfplaats kunnen hebben. Met de werkzaamheden zullen individuen bedreigd kunnen worden. Dit is niet met eventuele aanpassing van de werkzaamheden te voorkomen. Dit zal echter nauwelijks van invloed zijn op de overlevingskansen van populaties of soorten in de regio. Vleermuizen Alle vleermuizen zijn door de Flora- en faunawet beschermd, doch van de hier mogelijk te verwachten soorten is er geen beschermd door de Habittatrichtlijn. Soorten die hier eventueel foerageren zullen elders hun heil moeten zoeken, maar dit zal door de geringe grootte van het terrein geen groot verlies zijn. Bovendien zullen er, doordat er
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
45
thans geen boomholtes aanwezig zijn, geen kolonies of verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen worden aangetast. Broedvogels Alle aangegeven vogelsoorten zijn beschermd middels de Flora- en faunawet. Voor broedvogels wordt ingeschat dat zowel het aantal soorten als het aantal individuen laag zal zijn en dat het waarschijnlijk om algemene soorten zal gaan. Voor de meeste broedvogels zal het verlies aan territoria volledig zijn. Ook hiervoor geldt dat dit geen significante aanslag zal doen op het voortbestaan van deze soorten op populatie- of soortniveau. Libellen Onder de hier te verwachten algemene soorten libellen worden geen beschermde soorten verwacht. Bij aantasting van de watergangen en hun oevers zal ook ongetwijfeld aantasting van voortplantings- en foerageergebied plaats vinden.
4.4
Aanbevelingen
De bouwactiviteiten zullen ongetwijfeld voor verstoring zorgen. Dat kan worden geminimaliseerd door mitigerende maatregelen, dat wil zeggen een zodanige werkwijze en planvorming dat verstoring zo veel mogelijk wordt beperkt. Planten, dagvlinders Het voorkomen en de voortplanting van dagvlinders hangt vooral samen met mogelijk handhaven van bestaande begroeiing. Aangezien er van beide groepen geen beschermde soorten zijn aangetroffen of worden verwacht kan hiertoe slechts worden geanticipeerd op de goede wil van de initiatiefnemer om de plannen op enig natuurbehoud af te stemmen, wat voor alle andere soortgroepen ook beperking van effecten met zich zal meebrengen. Amfibieën, libellen, vissen Voor amfibieën, die jaarrond op het terrein leven is geen periode aan te geven waarin ze minder kwetsbaar zouden zijn (zie vogels, zoogdieren). Amfibieën leven vaak jaarrond bij de oever. Dat geldt eveneens voor de voortplanting van libellen. Dat biedt mitigerende mogelijkheden. Indien de bredere watergang met zijn oevers behouden blijft en er een aangepast beheer plaatsvindt zodat er een natuurvriendelijke oever blijft bestaan, zal voor een aantal soorten wellicht voortplantingsgebied in stand worden gehouden en zullen een aantal individuele amfibieën mogelijk worden gespaard, maar zal er nauwelijks sprake zijn van landbiotoop. Zoogdieren Hierbij gaat het voornamelijk om grondgebonden zoogdieren. Tijdens de ingreep zal een deel van de aanwezige zoogdieren vluchten. Voor nestjongen is dit niet mogelijk. Voor zoogdieren kan daarom ook gekozen worden om de werkzaamheden buiten de voortplantingsperiode te verrichten: dat gaat dan ruwweg om de periode van maart tot september.
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
46
Broedvogels Vooral voor broedvogels is het van belang dat de ingreep zich zal voltrekken buiten de voortplantingstijd. Het gaat hier om de periode van half maart tot ongeveer half juli. Dit voorkomt belangrijke verstoring van voortplanting en geeft vogels de mogelijkheid op tijd uit te wijken naar andere locaties.
4.5
Conclusie
Bij uitvoering van de geplande bouwactiviteiten zal zeker een, vooralsnog onbekend, aantal soorten dieren in het gedrang komen door verstoring van vaste rust- of verblijfplaatsen en mogelijk bedreiging van individuen. Dit geldt minimaal voor de amfibiesoorten Kleine Watersalamander, Bruine Kikker en Groene kikker-complex. Verder voor sommige broedvogels en zoogdieren en wellicht een vissoort als de Bittervoorn. Bouwen buiten de voortplantingstijd vermindert of voorkomt een onnodig hoge mate van verstoring en bedreiging. De resterende gevolgen zullen dan vooral optreden op het niveau van afzonderlijke individuen. Het duurzaam voortbestaan van populaties en soorten op regionale of nationale schaal wordt op dit terrein in ieder geval niet significant aangetast. ----------
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
47
5 LITERATUUR Broekhuizen,S., Hoekstra,B., van Laar,V., Smeenk,C. & J.B.M. Thissen(1992): Atlas van de Nederlandse zoogdieren. Stichting Uitgeverij KNNV, Utrecht. 336 pag. Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie(2002): De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. Nie, H.W. de(1997): Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen. Media Publishing, Doetinchem. 2e herziene druk. ----------
Natuurtoets sloop en, nieuwbouw en herinrichting Hotel Drachten - Van der Valk
Notitie Samenvatting en beantwoording overleg- en inspraakreacties voorontwerpbestemmingsplan "Locatie Van der Valk" Overleg Het voorontwerpbestemmingsplan is voor het Overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening verzonden aan diverse instanties. Van de volgende organisaties is een reactie ontvangen: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Provincie Fryslân Hûs en Hiem VROM-Inspectie, namens de rijksdiensten NV Nederlandse Gasunie Brandweer Fryslân Wetterskip Fryslân Vitens
Het plan is eveneens toegestuurd aan KPN en de Adviescommissie Wonen Smallingerland. Van deze instanties is geen inhoudelijke reactie ontvangen. We gaan er daarom vanuit dat het plan, deze instanties geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Afschriften van de overlegreacties, die wel zijn ontvangen, zijn opgenomen in de bijlagen van het voorliggende plan. 1. Provincie Fryslân De provinciale belangen in het plan geven de provincie aanleiding tot het maken van enkele opmerkingen. Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een kantoorpand met een bruto vloeroppervlakte van 10.000 m². Het Streekplan Fryslân biedt bij stedelijke centra als Drachten de mogelijkheid voor middelgrote kantoorvestigingen, wat neerkomt op 2.500 m² per kantoor. De provincie adviseert om in het plan nadere toe te lichten hoe het zich verhoudt met het totale programma aan kantoren in Drachten, waarover de komende jaren nog afspraken met de provincie moeten worden gemaakt. Daarnaast adviseert de provincie in de bestemmingsplanregels bij recht een maximale bruto vloeroppervlakte van 2.500 m² per kantoor op te nemen (cat. 2). Reactie: Het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft wordt opnieuw ingericht, waarbij er sprake is van verplaatsing van functies cq. bestemmingen. Op de plek waar de nieuwe ontsluiting van het hotel is geprojecteerd is het op grond van het geldende bestemmingsplan "Kantorenpark" mogelijk kantoren te realiseren. In het nieuwe bestemmingsplan "Locatie Hotel Van der Valk" krijgt dit gebied de bestemming "Verkeer" en "Groen". Er is daarmee geen sprake van een extra kantoorlocatie, maar van verplaatsing van de kantorenbestemming. Voorts is voor de herontwikkeling van het Van der Valk terrein in 2003 (als voorloper op het huidige plan) een 1e herziening van het bestemmingsplan "Kantorenpark Drachten" opgesteld. Dit plan is echter niet verder in procedure gebracht, maar wijkt qua inhoud nauwelijks af van het nu voorliggende bestemmingsplan. De commissie van Overleg heeft hierop met haar brief van 26 juni
1
2003 een reactie gegeven en heeft destijds ingestemd met de ontwikkeling van een kantorenpand op een deel deze locatie. In verband met de opmerking ten aanzien van de omvang van de kantoorvestigingen zijn de voorschriften aangepast, waarbij het maximale vloeroppervlak van 2.500 m² per kantoor is opgenomen. De toelichting is op dit onderdeel aangevuld. Bij wijziging kan de maatvoering op de plankaart worden aangepast. De provincie adviseert uit het oogpunt van rechtszekerheid een maximum maatvoering in de wijzigingsbevoegdheid op te nemen (cat. 4). Reactie: Deze bevoegdheid is opgenomen om het plan van de nodige flexibiliteit te voorzien. Het is een bevoegdheid die in alle nieuwe bestemmingsplannen is opgenomen die in het kader van de digitalisatie en actualisatie zijn opgesteld. Hiermee is ook vanuit provinciale zijde tot dusver ingestemd. Vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid is de bevoegdheid ook in het voorliggende plan opgenomen. Het gaat om een bevoegdheid van het college en niet om rechtstreeks van toepassing zijnde rechten aan eigenaren en gebruikers van percelen. Bovendien gaat hier een openbare voorbereidingsprocedure aan vooraf. 8. Hûs en Hiem De in de plantoelichting opgenomen ruimtelijke en architectonische criteria zijn volgens Hûs en Hiem in sterk algemene bewoordingen. Als toetsingscriteria kunnen deze dan ook niet echt worden toegepast. Geadviseerd wordt dan wel de plantoelichting hierop aan te scherpen, dan wel een afzonderlijk beoordelingskader aan de plannen toe te voegen. Reactie: De gemeentelijke Welstandsnota (2004) is van toepassing. Hierin zijn voor deze locatie onder "Bedrijven en kantoren" criteria opgenomen. Bouwplannen kunnen aan deze criteria worden getoetst. 4. Het Ministerie van Defensie Het Ministerie van Defensie bericht dat een eventuele reactie ten aanzien van het bestemmingsplan zal worden opgenomen in de door VROM Inspectie Noord gecoördineerde gezamenlijke rijksreactie. Reactie: Deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen. 9. VROM-Inspectie, namens de rijksdiensten De Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten wijst in haar brief op de lokale cultuurhistorische betekenis van de Buurtschap Ureterpvallaat. De rijksdienst geeft met het oog op de herinrichting van het hotelterrein, in overweging dit ensemble, waarvan de oorspronkelijke dragende kanaalstructuur is verdwenen, in het bestemmingsplan te betrekken.
2
Reactie: Het buurtschap Ureterpvallaat is opgenomen in het bestemmingsplan Kantorenpark Drachten. De bijzondere cultuurhistorische waarde van het buurtschap wordt hierin beschreven en heeft zich vertaald naar het planologisch regime zoals dat via het plan van toepassing op het Ureterpvallaat. Het voorliggende bestemmingsplan biedt uitsluitend een planologische regeling voor de reconstructie van het hotel en de herinrichting van het terrein. Hierbij is met betrekking tot afstanden en de landschappelijke inpassing het buurtschap met het nodige respect behandeld. Wij zien van hieruit geen noodzaak om het buurtschap in het voorliggende plan op te nemen. Bovendien zal over enkele jaren het voorliggende plan bij een actualisatie worden opgenomen in een nieuw bestemmingsplan voor het kantorenpark en omgeving. 10. NV Nederlandse Gasunie De Gasunie heeft het voorontwerpbestemmingsplan getoetst aan het nieuwe externe veiligheidsbeleid van het ministerie van VROM, zoals dat naar verwachting in 2009 in werking zal treden met de AMvB Buisleidingen. Op grond van deze toetsing komt de Gasunie tot de conclusie dat aanwezige leidingen geen invloed hebben op de verdere planvorming. Reactie: De opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen. 11. Brandweer Fryslân De Brandweer Fryslân ziet geen noodzaak om bij dit voorontwerpbestemmingsplan opmerkingen te plaatsen. Dit omdat er geen risicovolle activiteiten, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen en de circulaire Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen, op het plangebied van invloed zijn. Reactie Deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen. 12. Wetterskip Fryslân Het Wetterskip heeft ten behoeve van het bestemmingsplan de watertoets uitgevoerd en in haar brief hierover een advies afgegeven. Het Waterschap ziet met betrekking tot het bestemmingsplan geen waterhuishoudkundige bezwaren en geeft daarmee een positief wateradvies af. Reactie Deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen. 5. Vitens Fryslân Vitens Fryslân geeft aan dat het bestemmingsplan geen problemen oplevert voor het leidingnet. Vitens Fryslân verzoekt bij de uitwerking van het plan rekening te houden met een nutsstrook voor de aanleg van nieuwe leidingen. De nutsstrook dient vrij te worden gehouden van bomen en/of diepwortelende struiken. Reactie:
3
Bij de uitwerking van het plan zal zo nodig rekening worden gehouden met de belangen van Vitens. Inspraak Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 10 oktober tot en met 23 oktober 2008 voor inspraak ter inzage gelegen. In deze periode zijn twee inspraakreacties ingediend. 1. De heer en mevrouw Steens, Ureterpvallaat 7, 9202 DC, Drachten 2. De heer Bouma, Ureterpvallaat 4, mede namens de heren Lutter en Oosterwoud van Urterpvallaat 5, 9202 DC, Drachten De inspraakreacties zijn kort samengevat en van een gemeentelijke beantwoording voorzien. Afschriften van de ingebrachte inspraakreacties zijn opgenomen in de bijlagen van het ontwerpbestemmingsplan. 1. De heer en mevrouw Steens zijn tegen de nieuwe ontsluiting van het hotelcomplex op de Lavendelheide. De overlast zal volgens de familie Steens toenemen op deze weg en zal zich van alleen overdag (7.30-18.00 uur) uitbreiden tot 24 uur per dag. Dit gaat ten koste van de verkeersveiligheid op dit wegtraject. Ook de privacy wordt met name in de zomerperiode aangetast, mede met het oog op toename van bus- en vrachtverkeer na 18.00 uur. De familie verwacht door de toename van dit "zware verkeer" trilling in de grond en vreest voor aantasting van de constructie van de woning. Tot slot meldt de familie dat het gemotoriseerd verkeer zich niet houdt aan de maximumsnelheid van 30 km/uur op dit wegtraject. Reactie: In het bestemmingsplan is al aangegeven waarom is gekozen voor de ontsluiting op de Lavendelheide. In deze reactie gaan we hier dan ook niet verder op in. Er is inderdaad sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen op de Lavendelheide. Het akoestisch onderzoek dat is opgenomen als bijlage bij het bestemmingsplan geeft een raming van het aantal motorvoertuigen dat het hotel zal bezoeken. Wanneer er hierbij wordt aangenomen dat deze allemaal gebruik zullen maken van de Lavendelheide, betekent dit een toename van ca. 1.058 verkeersbewegingen per etmaal over de Lavendelheide. De Lavendelheide vormt de hoofdontsluitingsweg van het kantorenpark en is zonder meer geschikt om ook de verkeersbewegingen van het hotel af te wikkelen. Het wegprofiel en de constructie van de weg zijn berekend op het aantal en aard van de verkeersbewegingen. Volgens het onderzoek zal het merendeel van het "zwaardere verkeer" (vrachtwagen en bus) tijdens de daguren (tussen 7.00 en 19.00 uur) (mogelijk) gebruik maken van de Lavendelheide. De mogelijke overlast van "zwaar verkeer" na 19.00 uur zal daarmee naar verwachting beperkt zijn. Met betrekking tot de vrees voor aantasting van de bouwkundige staat van de woning kan worden genoemd dat de constructie en breedte van de Lavendelheide is berekend op de aard en omvang van het verkeer. De verkeersbewegingen na 19.00 uur van personenauto's zullen inderdaad toenemen op dit traject van de Lavendelheide. Zoals genoemd is de weg hiervoor geschikt. Ten aanzien van geluidhinder wordt opgemerkt dat de maximum snelheid op de Lavendelheide beperkt is tot 30 km/uur. Daardoor is er op grond van de Wet geluidhinder geen sprake van een wettelijke geluidcontour langs deze weg. Om de feitelijke 4
gevelbelasting te bepalen op de woningen aan het Ureterpvallaat is een aantal geluidonderzoeken uitgevoerd. Daarbij is de huidige gevelbelasting als gevolg van het verkeer van de omliggende wegen (N31, A7 en Lavendelheide) inzichtelijk gemaakt. Ook is de indirecte hinder veroorzaakt door het hotel berekend. Uit de onderzoeken blijkt dat de huidige gevelbelasting, veroorzaakt door het knooppunt N31/A7, op de meest bepalende woning (nummer 5) 59 dB(A) bedraagt. De indirecte geluidhinder veroorzaakt door het hotel Van der Valk bedraagt 55 dB(A). Daarmee is de indirecte hinder 4 dB(A) lager dan de huidige gevelbelasting die alleen al wordt veroorzaakt door de N31/A7. Bij de beoordeling van de indirecte hinder past de gemeente landelijk beleid toe. Op grond van dat landelijke beleid mag de gemeente een waarde toestaan voor indirecte hinder tot een maximum van 65 dB(A). Omdat in de huidige situatie al een hoge gevelbelasting op de woningen nr. 5 en 7 aanwezig is, is het aanvaardbaar de berekende waarde van de indirecte hinder van het hotel toe te staan. De indirecte hinder heeft namelijk slechts een gering effect (ca. 1 dB) op de gevelbelasting van deze woningen vanwege de al hoge aanwezige gevelbelastingen. Deze verhoging is niet merkbaar voor het menselijk ook. Ook op het binnenniveau heeft de indirecte hinder daarmee slechts een beperkte invloed. De indirecte hinder wordt daarmee acceptabel geacht. Ten behoeve van de verkeersveiligheid is ter hoogte van de kruising van de Lavendelheide met het Ureterpvallaat op dit moment al sprake van een verkeersplateau, waardoor verkeersdeelnemers op de kruising worden geattendeerd. De opmerking met betrekking tot het overtreden van de maximumsnelheid van 30 km/uur op de Lavendelheide is doorgegeven aan de politie. 2. De heren Bouma, Lutter en Oosterwoud De heren verzoeken om de ontsluiting van het hotel aan de Zonnedauw te handhaven. Ze wijzen hierbij op een verhoging van verkeersdruk op de Lavendelheide en een uitbreiding van de overlast van overdag naar 's avonds en weekends. Reactie Voor de beantwoording van de reactie van de heren Bouma, Lutter en Oosterwoud wordt verwezen naar de beantwoording zoals deze is gegeven op de inspraakreactie van de familie Steens.
5