De VOORZITTER: De vergadering is heropend. Het woord is aan de wethouder financiën, die meteen de vragen over de andere onderdelen van zijn portefeuille zal beantwoorden. Afgesproken is dat de portefeuillehouders maximaal een kwartier het woord zullen voeren. Ik zal vijf minuten soepel zijn, maar na twintig minuten kap ik af. Natuurlijk zal ik wel rekening houden met interrupties. Het moet mogelijk zijn vanavond rond tien uur, kwart over tien, klaar te zijn. BEANTWOORDING DOOR HET COLLEGE Wethouder VAN STEENSEL: Mijnheer de voorzitter. Allereerst onze dank voor de vele complimenten voor de leesbaarheid en de transparantie van de begroting, die in deze raad een goed debat over de gemeentelijke financiën mogelijk maken. Ook dank voor de op één na door alle fracties uitgesproken complimenten voor het evenwicht dat wij hebben weten te vinden tussen de lokale lasten, het ambitieuze investeringsprogramma en de risico’s die sinds kort voor een belangrijk deel boven tafel zijn. Ik zal eerst een paar opmerkingen maken over het onderwijs, met name over het al dan niet samenwerken door de VMBO-scholen op het Leerpark. In de tweede plaats zal ik een aantal opmerkingen maken over de portefeuille milieu – daarbij zal ik ingaan op de vragen en opmerkingen over externe veiligheid – en tot slot zal ik ingaan op de financiën, waarbij ik ook zal reageren op de motie van ECO-Dordt over het ENECO-dividend en het ons nog boven het hoofd hangende amendement van de VVD. Ik zal mijn best doen de VVD zoveel mogelijk tegemoet te komen… De heer POLS: Het kan ook een motie zijn. Wethouder VAN STEENSEL: Ik ga van het donkerste scenario uit, maar volgens mij moeten wij eruit kunnen komen. Zoals gezegd eerst enkele opmerkingen over het rapport van de visitatiecommissie over het Leerpark, waarbij wij in de commissie uitvoerig hebben stilgestaan. Vanmiddag zijn daarover diverse opmerkingen gemaakt en het lijkt mij goed daaraan in deze plenaire raad ook van mijn kant een bijdrage te leveren. In de commissie heb ik aangegeven dat ik blij ben met het visitatierapport. Ik ben het eens met de daarin beschreven analyse, wat betekent dat een aantal kritische noten is te kraken over de samenwerking of het ontbreken daarvan tussen de VMBO-scholen en de VMBO-scholen en het MBO. Ik beschouw het visitatierapport als een extra aansporing om de opmerkingen van de raad mee te nemen in de gesprekken die wij met de scholen zullen hebben en er, waar mogelijk, een schepje bovenop te doen om de samenwerking tussen de scholen te stimuleren, te faciliteren en waar nodig af te dwingen. De scholen hebben ons vanwege de financiën immers nodig. In de commissie heb ik erop gewezen dat sinds het uitkomen van het rapport op het Leerpark het een en ander is gebeurd. Het rapport, dat is samengesteld door een club van wijze mensen – waaronder een hoogleraar onderwijskunde – en in februari is uitgekomen, heeft ons een spiegel voorgehouden. In de afgelopen periode hebben wij gemerkt dat het visitatierapport effecten heeft gehad op de samenwerking. De scholen lijken de daad bij het woord te hebben gevoegd en hebben een aantal concrete toezeggingen gedaan, die erop duiden dat zij verdere stappen willen ondernemen op het gebied van samenwerking. Sterker nog, zij hebben de gemeenteraad uitgenodigd in het voorjaar van het komend jaar nog een keer bij hen op bezoek te komen, expliciet bij het rapport stil te staan en, indien nodig, het rapport van kritische kanttekeningen te voorzien. Wij hebben altijd gezegd dat het niet primair om de gebouwen op het Leerpark gaat, maar om wat in die gebouwen gebeurt. In de afgelopen maanden hebben wij aan den lijve ervaren dat het feit, dat de gebouwen mooi gevonden worden, een effect heeft op wat in die gebouwen plaatsvindt. Wij merken dat aan de docenten en aan de schoolleiding. Bij bijvoorbeeld het Da Vinci College zien we VMBO-leerlingen rondlopen die in het café, zoals het heet, een daadwerkelijke bijdrage leveren en in het MBO worden stageopdrachten uitgevoerd. Wij zien Da Vinci-leerlingen op de VMBO-scholen rondlopen. Als je daar met docenten en leerlingen spreekt, ervaar je als het ware de kracht die uitgaat van het feit dat de scholen nu bij elkaar zitten en daar gehuisvest zijn op een manier waarop iedereen trots is. In die zin is het visitatierapport van februari juist en ook een document dat past in zijn tijd. Op een aantal terreinen heeft het rapport zoals gezegd al een uitwerking gehad.
1
Wij zijn er zeker nog niet op het terrein van VSV. Ik denk dat wij nog maar aan het begin staan van een ontwikkeling op dat punt. In de commissie heb ik met een aantal voorbeelden aangegeven hoe wij daarmee bezig zijn en hebben wij de afspraak gemaakt dat wij binnen afzienbare termijn met elkaar van gedachten zullen wisselen, niet alleen over hetgeen wij doen maar bijvoorbeeld ook over hoe lastig het is de registratie op orde te krijgen. Dat blijft een zwak punt bij de aanpak van VSV. Ik heb ook toegezegd waar mogelijk met de raad van gedachten te zullen wisselen over de uitkomsten van een onderzoek van buiten, van de vijf jeugdinspecties, het ITJ-onderzoek. Voorts een opmerking over de verkeersleerkracht, die door GroenLinks is genoemd. Doorgaans komen dergelijke punten van het gewaardeerde raadlid Nederpelt, die zijn huiswerk altijd grondig doet, grondiger dan ik dat in de afgelopen uren heb kunnen doen. Ik zeg toe dat, als hiervoor inderdaad provinciale middelen beschikbaar zijn, het college zich ervoor zal inspannen om een deel van deze middelen te verkrijgen in de vorm van uren voor een leerkracht die zich op de scholen met verkeer zal bezighouden. De stageplanner is deze keer door de fractie van de VVD opgevoerd. De heer Staat heeft daarover al eerder een aantal opmerkingen gemaakt. Wij stimuleren en faciliteren de stageplanner. Bij de opzet van de stageplanner hebben wij daarin middelen gestoken en wij hebben een bescheiden toezegging gedaan voor de exploitatie in de komende jaren. Daarbij moet gedacht worden aan een bedrag van € 10.000,-. De scholen hebben aangegeven dat zij de stageplanner wel zien zitten, maar het helpen van de scholen betekent soms ook dat wij kritisch moeten zijn en er niet al te gemakkelijk geld bij moeten leggen. Wij zien graag dat de stageplanner daadwerkelijk van de grond komt, maar als de stageplanner een voornamelijk door de overheid gefinancierd instrument moet zijn, draagt dat niet bij tot het tot volle wasdom komen daarvan. Wij waarderen dit initiatief echter zeer en leveren daaraan waar nodig en mogelijk een bijdrage. De heer POLS: Ik heb gevraagd of de stageplanner bij het MKB-loket kan worden ondergebracht, zodat alle ondernemers daarop zullen kunnen kijken. Wethouder VAN STEENSEL: Ik neem die suggestie mee. Mevrouw VAN DEN BERG-PUPOVIC: De wethouder heeft mijn vraag over de weekendschool nog niet beantwoord, mijnheer de voorzitter. Wethouder VAN STEENSEL: Omdat u die vraag in relatie hebt gebracht met jeugdcriminaliteit, zal mijn collega Lagendijk daarop zo dadelijk antwoorden. Hij zal aangeven hoe wij daarmee verder willen gaan. De heer VAN DONGEN: Ik heb nog een vraag gesteld over de LOOT-scholen. Wethouder VAN STEENSEL: Dat is een punt dat in het kader van de Sportnota aan de orde is geweest. Mijn collega zal daarover een aantal opmerkingen maken. Ik kom bij het onderwerp milieu, met name het thema externe veiligheid. De heer Van Dongen heeft daarover scherpe woorden gesproken, maar ook de fracties van BVD en de CU/SGP hebben daarover opmerkingen gemaakt. De situatie op het spoor in Dordt is wat ons betreft onacceptabel. Dat is niet nieuw en ik zeg dit niet alleen tegen de gemeenteraad. Wij hebben dit overgebracht aan de mensen die hiervoor bij de ministeries verantwoordelijk zijn en vanuit het apparaat wordt buitengewoon intensief ingezet om ervoor te zorgen dat de situatie op het spoor bij Dordrecht verbetert. Dat niet alleen omdat wij anders mooie plannen misschien niet zullen kunnen uitvoeren – de heer Van Dongen noemde er enkele -, maar ook omdat een belangrijk deel van de bestaande stad dichtbij het spoor is gelegen. Alleen al om die reden is er alle aanleiding ervoor te zorgen dat de ruime overschrijding van normen op het punt van externe veiligheid waarvan nu sprake is sterk wordt teruggebracht, opdat de veiligheidssituatie in Dordt zal worden verbeterd. In de richting van de heer Sleeking merk ik op dat daarover overleg wordt gevoerd met de steden langs de Brabantroute, startend vanaf Zwijndrecht en doorlopend tot Venlo. Zeer recent hebben wij met alle portefeuillehouders over dit punt overleg gevoerd ter voorbereiding van een gesprek, dat wij op 14 december met de Ministers Cramer en Eurlings zullen hebben. Wij vinden het niet sjiek onze 2
inzet voor dat overleg vooraf publiekelijk kenbaar te maken, maar direct na afloop van het overleg zal door een aantal steden langs de Brabantroute een persconferentie worden georganiseerd. Omdat wij een gezamenlijk belang hebben, trekken wij samen op. Voor steden als Eindhoven en Tilburg helpt het als het transport vanuit Vlissingen over de Brabantroute geherrouteerd wordt - dan komt het namelijk niet meer langs die steden -, maar voor Dordrecht en Zwijndrecht zal dat een verzwaring betekenen en ook de aanleg van de Tweede Maasvlakte zal ertoe leiden, dat meer transport van gevaarlijke stoffen zal gaan plaatsvinden. Wij zetten langs twee sporen in. Ten eerste het korte termijn-spoor: treinen niet meer als “bonte treinen” – dat betekent ongesorteerd, je leert nog eens wat – maar als “bloktreinen” over het spoor laten rijden en diverse vormen van gevaarlijke stoffen niet meer bij elkaar in één trein vervoeren. Als de treinen bovendien langzamer rijden en de wissels goed beveiligd zijn – daarover is terecht een opmerking gemaakt – zal een geweldige winst kunnen worden geboekt. Daarop zetten wij voor de korte termijn in. Voor de lange termijn valt naar onze mening niet te ontkomen aan het om de stad heen of onder de stad door geleiden van het spoor. Er wordt nog steeds nagedacht over een aparte goederenspoorlijn, die vanaf de Kijfhoek onder de stad door zou moeten lopen en in het zuidelijk deel van de stad zou moeten aantakken. De heer VAN DONGEN: Ik hoop dat u mijn scherpe bewoordingen hebt geduid als een ondersteuning van de inspanningen van het college richting de externe partijen die ertoe doen en ben er blij om dat u hebt gezegd, dat de problematiek van de 40 kilometergrens zal moeten worden opgelost. Mijn punt is dat de normen niet voor niets zijn vastgesteld en wij moeten constateren dat de normen overschreden worden. Er zou een instantie moeten zijn die handhavend optreedt. Waarom gebeurt dat niet? Wethouder VAN STEENSEL: Het juridisch kader daar omheen is niet van dien aard, dat deze normen niet overschreden kunnen worden. Dit zijn veiligheidsnormen waarmee marges in de ruimtelijke ordening worden aangegeven. De wijze waarop Dordrecht op het gebied van de ruimtelijke ordening met deze normen omgaat wordt vaak als voorbeeld gebruikt. De heer VAN DONGEN: Als een goed of als een slecht voorbeeld? Wethouder VAN STEENSEL: Als een goed voorbeeld! De wijze waarop de gemeente Dordrecht in haar ruimtelijke ordening de normen gebruikt om zaken op orde te krijgen, wordt als een goed voorbeeld aangeduid. Onze zorg ligt niet allereerst bij de nieuwbouwprojecten. Wij hebben zorgen over alle huizen die langs het spoor staan. De heer VAN DONGEN: Dat is ook mijn voornaamste zorg. Wethouder VAN STEENSEL: Wij kunnen niet stellen dat geen treinen met gevaarlijke stoffen over het spoor mogen rijden, maar dat neemt niet weg dat de normen een instrument zijn om bij het Ministerie aandacht te vragen voor het feit dat de situatie in het Dordtse onacceptabel is. Dat geldt niet alleen voor Dordrecht, maar ook voor Zwijndrecht, Roosendaal, Breda, Tilburg, Eindhoven, Helmond en Venlo. Al deze steden hebben dat aangegeven en de provincies hebben zich daar achter geschaard. De provincie Zuid-Holland heeft in haar recente coalitieakkoord geformuleerd dat nagedacht moet worden over de “Robelspoorlijn”, de dedicated spoorlijn voor het transport van gevaarlijke stoffen. De heer SLEEKING: Wij ondersteunen de inzet van het college en hebben waardering voor de wijze, waarop het college zich naar de landelijke overheid toe inzet om tot een verbetering van de situatie te komen. Namens mijn fractie heb ik expliciet gevraagd naar de betrokkenheid van de gemeente bij het recent gepubliceerde onderzoek naar aanleiding van één van de incidenten. Vastgesteld is dat sprake was van achterstallig onderhoud. Ik kan mij goed voorstellen dat de gemeente op enig moment duidelijk uitspreekt dat zich een moment kan voordoen waarop zij harder zal optreden. Wij kunnen wel blijven zeggen dat de situatie onacceptabel is, maar misschien moeten wij, als sprake is van achterstallig onderhoud, een stapje verder gaan en het treinverkeer stil leggen totdat sprake is van een veilige situatie. Wij weten dat langs het hele traject sprake is van een verhoogd risico, maar intussen gaan de bouwprojecten gewoon door. Ik denk aan het Leerpark en het project in Crabbehof. Daarbij is wel enige afstand bewaard, maar ik moet er niet aan denken wat daar zou kunnen gebeuren. Wij kunnen de risico’s moeilijk inschatten, de aanpak van de 3
veiligheidsproblematiek moet echter in het overleg met de mensen die daarover gaan de allerhoogste prioriteit hebben en houden. Wethouder VAN STEENSEL: Dat is een terechte opmerking, maar zoals ik al aangaf,wil ik nu niet veel zeggen over de verschillende scenario’s die na 14 november denkbaar zijn. Wij proberen het op een sjieke manier te doen, maar als wij van de hogere overheden geen medewerking krijgen, zullen wij uiteraard nadenken over wat ons dan te doen staat. Dat bereiden wij nu al voor. Wij kunnen hierover mooie woorden spreken en zeggen dat wij hieraan hard werken, maar het gaat om de resultaten die wij boeken. Ik heb hoop dat er voor wat betreft de door mij genoemde korte termijnmaatregelen licht gloort aan het einde van de tunnel. De heer SLEEKING: Is de gemeente op enig moment bij het door mij genoemde onderzoek betrokken? Is de gemeente in kennis gesteld van de resultaten van dat onderzoek en bent u bereid die informatie, desnoods na het gesprek van de 14e, met de commissie en de raad te delen? Wethouder VAN STEENSEL: Wij hebben daarover voor het debat even gesproken. Onze indruk is dat mensen van de brandweer bij het onderzoek betrokken zijn geweest, maar zeker weten wij dat niet. Wij laten dat uitzoeken. Ik zal de gemeenteraad een briefje sturen, waarin ik de vragen van de heer Sleeking zal beantwoorden. De heer MOSTERT: Ik wil de wethouder nog een vraag stellen over de betrokkenheid. Hij noemde zojuist plaatsen als Zwijndrecht en Breda. Worden de door de wethouder genoemde stappen richting het Ministerie gezamenlijk ondernomen of gaan alle gemeenten apart met de Ministers praten? Dan wordt het niks! Wethouder VAN STEENSEL: Op 14 november hebben wij een gesprek met vertegenwoordigers van alle steden langs de Brabantroute, dat juist om ervoor te zorgen dat wij niet uit elkaar gespeeld worden. De fractie van ECO-Dordt heeft erop gewezen dat in de begroting geen woord over de Wet Gemeentelijke Watertaken staat. Dat is juist en dat klopt niet. Deze wet wordt inderdaad per 1 januari van kracht. Ik heb zeer recent een startnotitie over het overgaan tot een verbreed GRP gezien en ga ervan uit dat deze startnotitie snel richting de gemeenteraad zal komen. Wij zijn vast van plan daaraan in het komend jaar te gaan werken. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over water. Uit alle onderzoeken die zijn gedaan naar het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water blijkt dat er landelijk geen probleem is met het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en dus ook niet in Dordrecht. Er zijn dus geen risicocontouren, zoals bij het spoor en op sommige punten ook op de weg. Sterker nog: één van de korte termijnmaatregelen waarop wij inzetten is dat LPG, dat in Vlissingen aan land komt en naar België en Duitsland moet worden vervoerd, daar op een binnenvaartschip wordt geladen en vervolgens naar het achterland wordt getransporteerd in plaats van dat het per trein naar Kijfhoek vervoerd wordt en daarna al dan niet door onze stad of straks via de Betuweroute. Wij zetten in op een toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water. De heer Mostert heeft een vraag gesteld over de voorziening walstroom. Ik heb begrepen dat het onderzoek daarnaar in een vergevorderd stadium is en een voorziening walstroom technisch haalbaar is. Momenteel wordt bezien of zo’n voorziening ook financieel haalbaar is. Het is niet zo dat wij daarvoor geen geld over hebben, maar kosten en baten moeten wel enigszins met elkaar in overeenstemming zijn. Ik denk dat wij dit jaar in Drechtstedenverband - dit is een Drechtstedenproject – afspraken zullen kunnen maken en op enig moment zullen wij de raad daarover via de Drechtraad dan wel via een commissie van de gemeenteraad van Dordrecht nader informeren. Ik heb gehoord dat wordt gelobbyd om daarvoor extra geld binnen te krijgen. De heer KARAPINAR: Zal wethouder Lagendijk de door mij over het groen gemaakte opmerkingen beantwoorden en op mijn motie reageren? Wethouder VAN STEENSEL: Ik denk dat wij wethouder Van den Oever daarvoor moeten aanwijzen. Waarom weet ik niet, maar dat lijkt mij aardig. Groen in de wijk heeft met bomen te maken. 4
De heer Karapinar heeft het college een compliment gemaakt voor hetgeen waarmee het bezig is in het kader van het SGP. Van dat compliment heb ik graag kennis genomen. De financiën. De fractie van BVD heeft een vraag gesteld over het kwijtscheldingsbeleid. Voor wat betreft het kwijtscheldingsbeleid hanteren wij de minimagrenzen. Het is inderdaad mogelijk dat als gevolg van de overgang van 70 naar 75% iemand net door de grens heen gaat, die geldt voor het kwijtschelden van lokale belastingen. Daarvoor is door BVD terecht aandacht gevraagd. De orde van grootte van het probleem is ons niet bekend en er is discussie gaande over de vraag of die situatie zich in de praktijk zal voordoen, maar in theorie is dat mogelijk. De heer SLEEKING: De vraag is natuurlijk of u daaraan iets gaat doen. Is het college bereid te bezien of wij daarop aanvullend beleid moeten zetten? Als mensen er 5% bij krijgen en daardoor – ik kan het percentage niet inschatten – bijvoorbeeld 5% terugvallen, schieten zij niet veel op. Wethouder VAN STEENSEL: Wij hebben het dan over grensgevallen en die zijn altijd vervelend. Als wij de mensen op het spreekuur ontmoeten, kunnen wij dat vaststellen. Het is moeilijk voor deze groep een nieuwe grens vast te stellen, omdat wij daardoor weer nieuwe grensgevallen zullen krijgen. Er zijn hierbij twee redenaties mogelijk. Wij kunnen afstappen van het kwijtscheldingsbeleid of wij kunnen de grens zo laag maken, dat alleen mensen met een minimumuitkering voor het kwijtscheldingsbeleid in aanmerking komen. Onze grens ligt daarboven, wij zijn royaler en dus vatbaarder voor dit soort grensgevallen. Dat is echter een lijn die het college niet wil volgen. Het op de rijksregelingen afstemmen van onze lokale regelingen is een andere mogelijkheid. Als wij dat doen, moeten wij niet alleen naar de WAO’ers, maar ook naar de WW’ers en andere mensen in een uitkeringssituatie kijken. Eerlijk gezegd zie ik niet in hoe wij deze problematiek kunnen ondervangen. De heer SLEEKING: Het zou wel prettig zijn als wij inzicht zouden krijgen in de omvang van dit probleem. Is het mogelijk in kaart te brengen over hoeveel mensen wij het hebben? Wethouder VAN STEENSEL: Doelt u specifiek op de problematiek van de WAO’ers? Ik weet niet zeker of dit mogelijk is, maar als het mogelijk is via de afdeling belastingen inzicht te krijgen in wie in Dordrecht een WAO-uitkering krijgen en die informatie aan de inkomengegevens te koppelen, heb ik er geen bezwaar tegen die informatie in vertrouwen aan de raad voor te leggen. Ik ben daarover echter niet optimistisch, ik weet niet of het ons zal lukken aan die gegevens te komen. Als ons dat zal lukken, zou ik daar om andere redenen vragen over hebben, maar wij doen een poging. Over de p.m.-post betreffende de N3/A16 zijn meerdere opmerkingen gemaakt. Collega Van den Oever is dezer dagen met de provincie en het rijk in onderhandeling om zo veel mogelijk middelen onze kant op te krijgen. Het is niet productief deze p.m.-post op dit moment al van een invulling te voorzien. Voorgesteld is een deel van het ENECO-dividend – de € 9 miljoen die wij dit jaar extra ontvangen - voor dit doel te reserveren. Als wij een deel daarvan voor dit doel zouden reserveren, zou dat betekenen dat grosso modo € 30 tot € 35 miljoen door andere overheden moet worden betaald. Wij willen de aanpak van de N3/A16 daarop niet laten schieten. Wij zien daarvoor mogelijkheden. Er is een dekkingsvoorstel aangegeven, maar er zijn meerdere mogelijkheden om deze post van een invulling te voorzien. De VOORZITTER: Als u niet ver over uw tijd heen wilt gaan, zult u nu op de gestelde vragen over de bouwleges moeten ingaan. Wethouder VAN STEENSEL: Ik zal eerst kort op het dividend-voorstel van ECO-Dordt reageren. Wij hebben een aantal malen gediscussieerd over de vraag of het mogelijk is het ENECO-dividend rechtstreeks aan de burgers terug te geven. Via de lokale belastingen is dat lastig. Gedacht kan worden aan een Steenselsnip, maar de invoering daarvan brengt behoorlijk hoge perceptiekosten met zich mee. Als wij daartoe willen overgaan, zal een behoorlijk deel van het beschikbare bedrag aan kosten van ambtenaren moeten worden besteed. ECO-Dordt heeft een ander voorstel gedaan. Het college heeft ook vele voorstellen voor de besteding van het ENECO-dividend gedaan, het gratis bibliotheekabonnement staat daar niet tussen, maar het staat ECO-Dordt vrij daarover een motie of een amendement in te dienen. Hoe sympathiek wij het voorstel ook vinden, het college is er niet voor voor dat doel een bedrag ter beschikking te stellen. 5
De bouwleges. Ik deel het standpunt van de fracties van de VVD en ECO-Dordt dat voor wat betreft de bouwleges kostendekkendheid het uitgangspunt moet zijn. Het is vrij ingewikkeld, maar ik zal proberen uit te leggen hoe het zit en vervolgens een toezegging doen. Men moet mijn uitleg niet beschouwen als een manier om mij van de over dit onderwerp gemaakte opmerkingen af te maken. In het jaar 2007 hebben wij de bouwleges kostendekkend gemaakt. Dat betekent dat wij meer kosten dan in het verleden, voor 2007, zijn gaan toeschrijven aan de bouwleges en de handhaving daarvan. De vergelijking tussen de jaren 2005 en 2006 met de jaren 2007 en verder gaat mank, omdat wij vanaf 2007 meer kosten aan de bouwleges zijn gaan toeschrijven. Wij hebben dat gedaan omdat daarvoor BZK-regelingen waren opgesteld, waarin precies wordt aangegeven wat daaraan wel en niet mag worden toegeschreven. Wij hebben daarover met de raad van gedachten gewisseld. Dit jaar hebben wij de tarieven met de inflatiecorrectie verhoogd. Wellicht zal men zich afvragen waarom in dit geval 2,75% inflatiecorrectie is doorgevoerd en bij de OZB 1,5%. Dat heeft te maken met het feit dat de kosten voor de bouwleges voor driekwart verklaard worden uit de CAO-lasten, dus personeelskosten, en voor een kwart uit overige kosten. Daarbij geldt een inflatiepercentage van 1,5 en de CAO-lonen zijn met 3,2% gestegen. De verhoging met 2,75% is dus geen extra inkomstenbron, maar een vertaling van het uitgangspunt van 2007 naar 2008. Het is juist dat wij over het vorig jaar een plus hadden en waarschijnlijk ook over dit jaar een bescheiden plus zullen realiseren. In de jaren daarvoor was sprake van een verlies. De bouwleges is gekoppeld aan de bouwproductie die in een gemeente wordt gerealiseerd. Op andere gebieden is over het algemeen sprake van een gecontroleerde productie, maar bij de bouwleges ligt dat anders. Eigenlijk moeten we de resultaten over een reeks van jaren bekijken. Wat betekent het verstrekken van meer bouwvergunningen voor onze eigen personeelsinzet? Ik heb hierover met college Kamsteeg van gedachten gewisseld. Wij sluiten niet uit dat wij voorstellen zullen moeten doen voor het versterken van de capaciteit bij Bouw- en Woningtoezicht. Ik stel de raad voor bij de behandeling van de Kadernota 2008 bij dit onderwerp stil te staan. Tegen die tijd zullen wij weten of ook over dit jaar sprake is van een plus. Wij kunnen dan bezien hoe wij met die plus zullen moeten omgaan, wat die plus betekent voor het tarief dat wij bij de Kadernota vaststellen en hoe wij de inkomsten en de uitgaven in relatie tot elkaar moeten zien. Er mag geen misverstand over bestaan: ook het college is van mening dat de bouwleges niet bedoeld zijn als een melkkoe. Ik heb er begrip voor dat die suggestie wellicht is gewekt, maar dat is geenszins de bedoeling. De VOORZITTER: Ik verzoek de heer Weidema het voorzitterschap over te nemen. De heer Weidema neemt het voorzitterschap over van de burgemeester. De heer BANDELL: Mijnheer de voorzitter. Ik zal eerst de vragen over openbare orde en veiligheid beantwoorden. Twee weken geleden hadden wij een memorabel moment. het percentage van het terugdringen van het aantal aangiften dat wij in 2010 zouden moeten hebben gehaald is inmiddels gerealiseerd. Dat betekent dat de stad Dordrecht in de politieregio niet op eenzame hoogte, maar wel op een forse hoogte staat. In Albasserwaard/Vijfheerenlanden is het percentage aangiften aanzienlijk minder gedaald, met bijna de helft van de 35% die voor Dordt geldt, maar ik ben nog niet tevreden. Burgers die een misdrijf overkomt hebben immers niets aan cijfers. In de afgelopen tijd is geprobeerd door het uitoefenen van veel gerichter toezicht succes te behalen en er is een actie die erop is gericht het aantal vernielingen van bushokjes terug te dringen. Het is nog te vroeg om over resultaten van die acties te kunnen spreken, maar wij hebben wel een paar daders kunnen oppakken. Op het schadeverhaal zal ik zo dadelijk terugkomen. In het licht van de succesvolle ervaringen die daarmee zijn opgedaan in Midden- en West-Brabant en ook andere delen van het land – in onze regio in de Hoeksewaard en de Zwijndrechtsewaard – hebben wij SMS Alert ingevoerd. Zonder dat wij daarvoor indringend reclame hebben gemaakt – er is alleen huis aan huis een brief bezorgd – hebben zich daarvoor al vele duizenden mensen aangemeld en er komen nog iedere dag aanmeldingen binnen. Ik hoop dat SMS Alert, zoals in de Hoeksewaard, ook in onze gemeente de medewerking van burgers zal doen toenemen. Als voorbeeld van het succes van SMS Alert wil ik naar voren brengen dat in de Hoeksewaard enkele vermiste kinderen dankzij SMS Alert snel zijn opgespoord. Met die kinderen was niets aan de hand,
6
er was niet iets vreselijks gaande, maar ze werden wel heel snel opgespoord. Het is heel belangrijk dat mensen attent zijn. Ten derde wil ik de agressiemicrofoons noemen, die door een aantal sprekers zijn genoemd. In de stad Groningen zijn daarmee in het uitgaansgebied uitstekende ervaringen opgedaan. Dit zijn microfoons die een camera activeren. Het grote voordeel daarvan is dat wij er niet constant naar behoeven te kijken. Een bezwaar van permanent cameratoezicht is dat burgers die niets te verbergen hebben voortdurend worden bekeken. Deze camera’s, die via Rotterdam een directe aansluiting hebben met de meldkamer van de politie, worden zoals gezegd pas geactiveerd als sprake is van agressie. Dat betekent dat gericht actie kan worden ondernomen. Het uitgaansgebied waarover wij op dit moment de meeste zorgen hebben, is het gebied Houttuinen. De raad heeft bij een discussie in een Raadskamer over de herziening van de Horecanota van bewoners gehoord wat daar zo nu en dan speelt. De Houttuinen zijn naar mijn mening een prima gebied om deze nieuwe mogelijkheid toe te passen, dit past ook bij de innovatie van het korps. In het kader van het Grote Steden Beleid zijn hiervoor middelen beschikbaar, wij behoeven de raad hiervoor geen extra krediet te vragen. Het college heeft er op mijn verzoek mee ingestemd middelen voor dit jaar beschikbaar te stellen, zodat wij dit systeem kunnen aanschaffen. Natuurlijk ben ik graag bereid hierover bij een andere gelegenheid in detail met de raad te spreken, daarover mag geen misverstand bestaan. Ik vind het naar de burgers toe, die terecht over de problemen in hun omgeving hebben geklaagd, van belang snel maatregelen te nemen nu dit technisch mogelijk blijkt te zijn. “Lik op stuk” noemen wij dat. Ik begrijp dat velen zich daarin kunnen vinden. De heer SLEEKING: Voortvarendheid valt vaak te waarderen. Vanmiddag heb ik gerefereerd aan de uitvoerige discussie die wij in het verleden over de plaatsing van camera’s hebben gevoerd. Daarvan ben ik altijd een warm pleitbezorger geweest en ik heb niets tegen uitbreiding van dit systeem op plaatsen waar dat noodzakelijk is, maar ik ben wel verbaasd over de manier waarop het college dit besluit heeft genomen. De commissie en de raad zijn daarover niet geraadpleegd. Ik weet dat sommige partijen daarover in hun programma’s een expliciet standpunt hebben ingenomen en tegen de uitbreiding van cameratoezicht zijn. Ik ben er daarom verbaasd over dat andere partijen hierop niet hebben gereageerd. Het gaat ons ook om de afweging met betrekking tot de vraag welke kosten wij in dit traject maken. Hoe is de kosten/batenverhouding en wat kunnen wij op een andere manier inzetten als wij niet voor dit systeem kiezen? Ik heb er waardering voor dat snel op klachten van de bewoners van dit gebied is gereageerd, maar er zijn in andere gebieden ook vaak klachten geweest. Denk maar aan het Vrieseplein en omgeving. Waarom is bij dit gebied wel voor deze vorm van toezicht gekozen en is er bij het Vrieseplein jarenlang niets gebeurd? De heer BANDELL: Zoals ik opmerkte is hierbij geen sprake van permanent cameratoezicht. Het gaat primair om het waarnemen van geluid. Dat is iets anders dan het voortdurend hebben van cameratoezicht. Deze vorm van toezicht past nadrukkelijk bij iets waarover wij al wel uitvoerig hebben gesproken, namelijk een hot spotbenadering. Met deze microfoons zijn wij vrij snel in staat op een hot spot een aantal zaken neer te zetten. In dat kader vind ik het verheugend dat het college, gegeven de middelen die voor veiligheid beschikbaar zijn, in dezen zijn bestuurlijke verantwoordelijkheid heeft genomen. Ik ben graag bereid daarover nog eens met de raad van gedachten te wisselen, vooral over de toekomstwaarde van dit type systemen. Deze systemen hebben alles te maken met modern politiewerk en de manier waarop de pakkans kan worden vergroot. Ik begrijp dat ook BVD het ermee eens is, dat wij binnen de grenzen van de wet alles uit de kast moeten trekken om agressiviteit in de stad te beteugelen, waarvoor dank. Mevrouw VAN DEN BERG-PUPOVIC : Wij delen uw analyse dat de agressiemicrofoons geen permanent cameratoezicht inhouden, maar onze vraag waar de evaluatie van het permanente cameratoezicht op het station blijft, is nog niet beantwoord. Wij hebben de afspraak gemaakt dat daarvan een duidelijke kosten/baten-analyse zou worden gemaakt. De heer BANDELL: Toeval bestaat niet. Tussen de middagvergadering en deze vergadering in trof ik op mijn bureau het eerste concept aan van de evaluatie van het permanente cameratoezicht. Ik hoop u binnenkort in dat opzicht te kunnen bedienen. De heer MERX: Ik wil mevrouw Van den Berg een vraag stellen. Kunt u ter voorbereiding op het debat dat hierover nog zal worden gevoerd een tipje van de sluier oplichten en aangeven wat u in dit 7
kader met “kosten/baten-analyse” bedoelt? Naar mijn mening kun je dit soort veiligheid niet in baten in financiële zin uitdrukken. Dat het in een gebied veiliger is geworden komt mede door het gebruik van camera’s, maar dat is moeilijk in baten uit te drukken. Mevrouw VAN DEN BERG-PUPOVIC: Ik zal u helpen! Al vaker is onderzoek gedaan naar wat cameratoezicht oplevert. Bij de eerste evaluatie van het cameratoezicht bij het station kwam naar voren dat er in dat gebied minder problemen waren, maar het aantal problemen buiten dat gebied was toegenomen. Dat is het waterbedeffect. Het door politiemensen constant naar de beelden van de camera’s kijken, brengt ook kosten met zich mee en wij moeten afwegen of wij er veel geld voor over hebben om te bewerkstelligen dat de problemen bij het station afnemen in de wetenschap dat ze elders toenemen. De agressiemicrofoon is veel effectiever dan het permanente cameratoezicht op het station. De heer BANDELL: De VVD heeft aandacht gevraagd voor de mogelijkheid ondernemers te betrekken bij ons streven het gebruik van alcohol terug te brengen. In de Raadskamer heb ik gezegd dat die mogelijkheid in het horecaoverleg aan de orde zal worden gesteld. Ik kan de raad melden dat wij daarover in de eerstvolgende vergadering zullen spreken. Bovendien volgen wij de landelijke discussie over dit onderwerp indringend. Het regeringsbeleid is erop gericht het gebruik van alcohol, vooral door jonge mensen, binnen de perken te krijgen. Het alcoholgebruik geeft echt zorg, ook in onze stad. De heer MERX: Onze ideeën zijn vooral gericht op de benzinestations en supermarkten. Ik zie regelmatig gebeuren dat degenen die alcohol verkopen nog jonger zijn dan degenen die de alcohol kopen en heb soms de indruk dat degenen die alcohol kopen nog niet de leeftijd hebben bereikt waarop zij dat mogen. Het gaat ons om ondernemingen zoals benzinestations en supermarkten en alle andere zaakjes waar ook alcohol wordt verkocht. De heer BANDELL: Ik zeg toe met de wethouder van economische zaken te zullen bespreken of wij dit vraagstuk in het overleg met de andere ondernemers indringend aan de orde kunnen stellen. Wij zullen ons daarin actief betonen. Door de VVD is een motie over het verhalen van schade ingediend. Deze motie bevat twee punten. In de eerste plaats wordt de vraag gesteld hoe de gemeente, ongeacht tijd en kosten, schade aan haar eigendommen op de daders kan verhalen. In het werkprogramma van de afdeling openbare orde en veiligheid is dit onderwerp in het eerste kwartaal opgenomen. De regel is dat wij altijd trachten schade te verhalen, maar ik moet zeggen dat ik – mede gelet op ervaringen elders in de regio – niet goed met dat verhaal uit de voeten kan. Ik wil absoluut weten hoe dat in de praktijk gaat. Of het zal lukken daarover in het eerste kwartaal duidelijkheid te geven weet ik niet, maar het moet lukken de raad daarover voor 1 juni te rapporteren. Het tweede punt vind ik moeilijker. Wij moeten gaan onderzoeken op welke wijze schade, die het slachtoffer alleen op de bekende dader kan verhalen, geheel of gedeeltelijk door de gemeente kan worden vergoed. Dat brengt mij tot de vraag of hierbij sprake is van een gemeentelijke taak. Ik weet dat op landelijk niveau en binnen landelijke partijen over dit onderwerp in relatie tot het Schadefonds Geweldmisdrijven en het Landelijk Fonds Slachtofferhulp gedachten worden ontwikkeld en veronderstel dat de heer Merx niet onbekend is met deze gedachtevorming. Wij zouden moeten bekijken of dat leidt tot positieve landelijke regelingen, die ik beter acht dan een gemeentelijke regeling op dit gebied. Voor het geval mocht blijken dat er landelijk niets gebeurt, zeg ik toe graag nog eens over dit onderwerp in discussie te zullen treden. Gelet op wat landelijk speelt, wil ik op dit moment niet verder gaan. De heer Tazelaar – hij is zelf niet aanwezig, maar zijn fractiegenote is er wel – heeft gevraagd hoe het met de veiligheid van de oudere burgers staat. Dit staat niet in de begroting, maar ik wijs erop dat wij een paar weken geleden de Monitor Leefbaarheid en Veiligheid hebben uitgebracht, waarin alle mogelijke percentages staan betreffende het veiligheidsgevoel in de onderscheiden wijken in Dordrecht. De heer Tazelaar kan het antwoord op zijn vraag daarin vinden. Ik zeg graag toe in het overleg met de Commissaris van Politie te zullen bevorderen dat het toezicht op het terreintje aan de Blekersdijk wordt geïntensiveerd. Dat is het terrein waarop de nieuwbouw van School Vest zal moeten komen. Het is nu een rommelig geheel en het signaal van de CDA-
8
fractie neem ik serieus. Wij zullen bekijken op welke wijze het toezicht ter plaatse kan worden bevorderd. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Bij interruptie: dat signaal is door ECO-Dordt afgegeven. De heer BANDELL: Het was een signaal vanuit de raad en de fractievoorzitter van het CDA was de eerste die daarover iets riep. Mevrouw De Smoker heeft gezegd dat wij ons aan gerechtelijke uitspraken moeten houden. Dat is een evidentie, natuurlijk houden wij ons aan uitspraken van de rechter. Dat laat echter onverlet dat wij moeten bekijken in hoeverre uitspraken van rechters, in dit geval de Raad van State, ruimte bieden voor het aanpassen van ons beleid. Ik heb het nu niet over het carillon, maar spreek in het algemeen. Een vonnis leidt vaak tot een heroverweging en een bijstelling van beleid. Zo hoort dat in dit land. In de richting van de heer Mostert merk ik op dat het rapport Bestuurlijke Maatregelen en Veiligheid, waaraan hij refereerde, binnenkort zal uitkomen. Ik hoop dat rapport één dezer dagen aan de Minister te kunnen overhandigen. Dit rapport is belangrijk voor de bestuurlijke maatregelen die in het kader van de veiligheid moeten worden genomen en zou tot meer bevoegdheden van burgemeesters kunnen leiden. Zelf ben ik daarvan geen voorstander, maar dat is een ander verhaal. Het rapport zal zeker van belang zijn voor Dordrecht. Vanuit de politierapportage heb ik geen signalen gekregen die erop duiden, dat het met de veiligheid in de parken, met name het Merwesteinpark, slecht gesteld zou zijn. Zo nu en dan zijn er wel zorgen over een ander park, waarvan ik de naam nu niet zal onthullen. Om die reden is daar sprake van intensiever toezicht. Natuurlijk gebeurt er altijd wel iets, niet iedere dag maar zo nu en dan. Parken worden nu eenmaal door mensen bezocht. De mij ter hand gestelde rapportage geeft echter geen aanleiding tot het instellen van extra toezicht op welke manier dan ook in het Merwesteinpark. De heer MOSTERT: Ik heb niet gezegd dat in het Merwesteinpark aanwijsbare problemen aan de orde zijn, maar mij hebben via de pers wel signalen bereikt die daarop duiden. Daarom heb ik hierover een opmerking gemaakt. De heer BANDELL: Die signalen heb ik ook gelezen en ik heb ze in het wekelijkse overleg met de commissaris van politie ingebracht. Ik heb gevraagd of uit de dagrapportages signalen naar voren komen die aanleiding geven voor dit type persberichten. Soms is dat het geval, soms niet. In dit geval kwam dat niet als een trend uit de rapportages naar voren. Ik zeg niet dat er nooit een incident gebeurt want ik wil niet in een welles/nietes-discussie terechtkomen, maar er was geen aanleiding daarover specifiek met elkaar te spreken. De heer SLEEKING: Kort geleden is besloten dat een deel van het Wielwijkpark in het kader van sociale veiligheid bebouwd zal worden. Wij hebben toen gesteld dat het de wereld op zijn kop zetten is als je vaststelt dat je de sociale veiligheid in parken niet kunt beheersen en daarom besluit in een park te gaan bouwen. Dat is niet onze lijn. Over het Weizigtpark zijn ons andere signalen bekend. De signalen die uit de omgeving van het Merwesteinpark komen nemen wij serieus, maar in het Weizigtpark gebeuren regelmatig echt vervelende dingen en wij hebben daarom in het verleden al om extra toezicht en extra verlichting gevraagd. Laten wij daar een schepje bovenop doen om de veiligheid in het park te bewaken. Het besluit een deel van een park te bebouwen om zo de sociale veiligheid beter te kunnen bewaken, gaat ons te ver. De heer BANDELL: Volgens mij is een vraag gesteld over één specifiek park en die vraag heb ik beantwoord. Elk signaal dat erop duidt dat het slecht is gesteld met de veiligheid in een park in de stad wordt door het college serieus genomen, maar de manier waarop daarvoor oplossingen worden gevonden – de heer Sleeking heeft daarvan blijk gegeven – kan verschillen. De eerste oplossing is een intensivering van toezicht, laat dat duidelijk zijn. Daarover zijn wij het eens. Ik ben blij met de constatering van de fractie van D66 dat de combinatie brandweer/leerwerkplaatsen een goede zaak is. Ik hoop het overleg daarover zodanig te kunnen afronden, dat wij gestand zullen kunnen doen wat in de begroting staat, namelijk dat wij begin 2008 9
met betrekking tot de tweede post – het is heel ingewikkeld – tot een echt voorstel zullen komen. Dat zal gebeuren. De gedachte van BVD één keer per raadsperiode een niet-bestuurder, een vrijwilliger, tot ereburger te benoemen spreekt ons aan. Deze gedachte ligt in het verlengde van een onlangs in het college gevoerde discussie over de vraag of een aantal criteria, los van de Johan de Wittspeld, niet ruimer kan worden bekeken. Ik zal hierop graag terugkomen, bijvoorbeeld in het presidium. Over de jeugdcriminaliteit zijn vele vragen gesteld. Het onderwerp externe veiligheid wordt tegenwoordig in hoge mate ook door wethouder Van Steensel behartigd en wethouder Lagendijk is bezig zich het vraagstuk van de jeugdcriminaliteit eigen te maken. Dat is niet omdat ik van deze portefeuille af wil, maar omdat het vanuit het breed gedragen collegebeleid belangrijk is dat het beleid op het gebied van de veiligheid door meerderen wordt gedeeld. De over de jeugdcriminaliteit gestelde vragen zullen daarom door wethouder Jan Lagendijk worden beantwoord. De jeugdcriminaliteit is een onderwerp waarover wij zorgen hebben. Door de VSP is een opmerking gemaakt die ik niet onbesproken wil laten. De woordvoerder namens de VSP heeft herhaaldelijk over “het stadskantoor met marmeren vloeren en nieuwe balies” gesproken. Dat wij nieuwe balies hebben klopt, de vloeren zijn echter niet van marmer maar van natuursteen. Bovendien wil ik erop wijzen dat de natuurstenen vloeren uitsluitend aanwezig zijn in de ruimten waarin de burgers van Dordrecht komen, 120.000 keer per jaar. De suggestie kan zijn gewekt dat wij in een paleis zitten. Wij vinden dat voor de begane grond, waar onze burgers komen, het beste nog niet goed genoeg is, maar onze medewerkers zitten allemaal in kamers met linoleum of marmoleum op de vloeren en zijn daarmee buitengewoon tevreden. Dat is geen punt van discussie. Ik wil dit gezegd hebben. Het waarom van de code voor de raad, waarover door ECO-Dordt is gesproken, wil ik in overleg met de griffier graag ter sprake brengen in een bijeenkomst waarbij raadsleden die nog niet zo lang in de raad zitting hebben en burgerraadsleden aanwezig zijn. Daarbij kunnen voorbeelden aan de orde komen, die niet aan het Dordtse ontleend behoeven te zijn, waaruit blijkt hoe nuttig zo’n code kan zijn. Mijn voorwoord is terecht geciteerd. Het is niet de bedoeling dat wij elkaar bij voortduring de maat nemen, maar wij moeten elkaar hierop wel blijven aanspreken. Ik bereid dit onderwerp graag voor met de griffier. Over de servicenormen hebben wij in de commissie uitbundig gesproken. Eigenlijk is er maar één servicenorm die wij niet halen, namelijk de norm ten aanzien van de brieven. Dat heeft aanleiding gegeven tot het instellen van de “oorvijgbrigade”, dit naar analogie van de Kafkabrigade die op landelijk niveau probeert gemeenten te helpen bij het in de prullenmand stoppen van overbodige regelgeving. Die “oorvijgbrigade” is tot mooie ontdekkingen gekomen. Een uitnodiging die binnenkomt wordt met een stempel geregistreerd en als de uitnodiging niet wordt teruggestuurd, blijft de uitnodiging als onbeantwoorde brief geregistreerd staan terwijl aan de uitnodiging wel gevolg is gegeven. Het is vaak een kwestie van registreren, maar er is een soort ijzeren voorraad van ongeveer 2000 brieven – die voorraad wordt natuurlijk steeds ververst – die eigenlijk moet worden afgedaan. Dat betekent dat ik in mijn volgende Burgerjaarverslag niet met genoegen, maar tandenknarsend, op dit onderwerp zal terugkomen. De “oorvijgbrigade” is met deze problematiek bezig en de directieraad is er zeer van doordrongen dat dit onderwerp niet meer aan de orde zou moeten komen, omdat wij brieven als regel vanzelfsprekend binnen een nette tijd moeten beantwoorden, maar zo ver is het nog niet. De heer SLEEKING: Misschien kan bij de “oorvijgbrigade” ook het niet tijdig beantwoorden van vragen van de raad of het niet tijdig nakomen van door het college gedane toezeggingen worden betrokken. Wij zullen daaraan graag een bijdrage leveren. Ook daarbij laat men het wel eens afweten. De heer Van Steensel is niet ingegaan op de toezegging, dat er een communicatieplan voor externe veiligheid zal komen. Ik heb toch goed begrepen dat aan zo’n plan zou worden gewerkt? Het lijkt mij absoluut noodzakelijk dat niet ad hoc te doen op een moment waarop er iets is gebeurd. De mensen die in het risicogebied wonen, moeten op de hoogte worden gesteld van de risico’s die zij lopen en hoe het gemeentebestuur daarmee omgaat. Wat kunnen zij verwachten als er daadwerkelijk iets 10
gebeurt? Ik denk dat wij die informatie regelmatig aan de bewoners moeten doen toekomen. Als er iets gebeurt en de situatie uit de hand loopt, zullen de gemeenteraad en het gemeentebestuur daarop worden aangesproken en zal worden gevraagd: hebben jullie met z’n allen zitten slapen? Waarom hebben jullie niets gedaan? Wij kennen de voorbeelden daarvan in het land en willen daarmee in Dordrecht niet geconfronteerd worden. De heer BANDELL: Ik ben het met u eens. Wij hebben regelmatig, ambtelijk en bestuurlijk, een zeer intensieve oefencyclus. Bijvoorbeeld bij de grote brand in Sterrenburg is bewezen hoe adequaat allerlei mensen ook in de nachtelijke uren hun functies kunnen vervullen. Op de website van de provincie Zuid-Holland is een risicokaart geplaatst. Bij lezing daarvan kan iedereen kennis nemen van de risico’s die er zijn, het onderwerp risicocommunicatie staat hoog in het vaandel. In de loop van het volgend jaar zullen wij daarover graag nader spreken. Overigens is op veel specifieke locaties al met mensen gesproken over de vraag wat zij in een voorkomend geval moeten doen. Het belangrijkste is als de sirene gaat, ga naar binnen, doe de deur dicht en zet de radio aan. Bij de Heinenoordtunnel is dat ook gebeurd. Het is verbijsterend te zien dat veel mensen denken dat het zo’n vaart niet zal lopen. Daar is niet tegenaan voor te lichten. Dat geldt zelfs voor hulpverleners, die ook naar binnen hadden moeten gaan. De heer MOSTERT: Ik wil u nog een vraag stellen over de recente bijeenkomst van de DOV. Ik betwijfel of de vraag daarover straks door wethouder Van den Oever zal worden beantwoord. Die vraag betreft de veiligheid van de bedrijventerreinen en het winkelcentrum. Ik heb erop gewezen dat door de politie de eigen verantwoordelijkheid van de ondernemers sterk is benadrukt. De heer BANDELL: Wethouder Van den Oever kan hierover meer zeggen. Ik moet erop wijzen dat wij in de afgelopen vier jaar, dankzij de inspanningen van de politie maar vooral dankzij de inspanningen van het bedrijfsleven, hebben weten te bereiken dat meer dan 60% van de bedrijfsterreinen in de regio Zuid-Holland-Zuid extra is beveiligd en van een beveiligingsplan is voorzien. Ferdinand van den Oever weet hoe het bij de DOV gaat. Wethouder Spigt heeft het woord. Wethouder SPIGT: Mijnheer de voorzitter, geachte raadsleden. Door alle fracties is gesproken over de rapportage van Deloitte over de dertien grote projecten die in deze collegeperiode prioriteit hebben. Het college heeft heel nadrukkelijk op al die projecten willen inzoomen, omdat het van mening is dat wij goed in het oog moeten houden hoe onze ambities waargemaakt worden en op welke wijze de organisatie daarvoor is toegerust. Uit het Rekenkamer-rapport “Dordtse Dromen” is gebleken, dat wij een rapport zoals het rapport van Deloitte nodig hebben om dat goed te toetsen. In dat rapport wordt aangegeven waar verbeteringen nodig zijn en wij vinden het onze verantwoordelijkheid daarnaar te laten kijken. In de richting van de heer Van der Kruijff wil ik opmerken dat wij onze ambities niet zullen bijstellen. Wij houden de door ons geformuleerde ambities overeind en bekijken hoe wij die zullen kunnen realiseren. De heer MOSTERT: Ik wil u naar aanleiding van het rapport van Deloitte een vraag stellen. Bent u niet een beetje geschrokken? Wethouder SPIGT: Natuurlijk zijn wij geschrokken en hebben wij bekeken waar het beter kan. Wij willen graag dat een buitenstaander kritisch bekijkt hoe wij de projecten hebben georganiseerd, binnen welke financiële kaders de projecten zullen moeten worden gerealiseerd en op welke wijze wij voortgang boeken en daarover een oordeel geeft. Dat is gebeurd en Deloitte heeft ons geadviseerd ten aanzien van alle projecten een aantal maatregelen te nemen ter verbetering van het resultaat dat wij willen halen: de realisatie van de projecten. In de bij het rapport gevoegde notities heeft het college nauwkeurig aangegeven op welke punten het de rapportage van Deloitte overneemt. Wij komen daarover nog uitgebreid te spreken, niet alleen in algemene termen, maar ook per project afzonderlijk. Alle meegestuurde notities – bijvoorbeeld over het Energiehuis, het museum en Achterom/Begijnhof – zullen nog in de Kamers aan de orde komen. Wij hebben heel nadrukkelijk de behoefte daarover met de raad te spreken, omdat de notities invulling geven aan wat wij met de realisatie van de projecten willen bereiken. In de notities is ook aangegeven hoe wij dat willen gaan doen en in de begroting zijn de financiële kaders aangegeven, waarbinnen de projecten zullen
11
moeten worden gerealiseerd. Over de reserveringen zullen wij spreken op het moment waarop wij met de raad over de afzonderlijke projecten van gedachten zullen wisselen. De heer POLS: Is het mogelijk dat de wethouder ons een financiële stand van zaken per project geeft? Dat mis ik in dit rapport. Ik kan daarin niet zien wat aan een bepaald project per stap is uitgegeven. Een overzicht daarvan zou ik graag bij het rapport gevoegd zien, zodat wij ook daarover een discussie zullen kunnen voeren. Wethouder SPIGT: Ik zeg toe dat ik in de beslotenheid van een Raadskamer graag inhoudelijk met de raad wil praten over een aantal financiële consequenties rondom bijvoorbeeld het project Stadswerven. Ik wil daarover geen geheimzinnigheid laten bestaan, maar als wij daarover in beslotenheid met elkaar praten, hebben wij meer vrijheid. Wij kunnen het dan ook hebben over cijfers die wellicht voor anderen heel interessant zijn. Over de vraag hoe wij de ambities met betrekking tot Stadswerven willen realiseren en willen omgaan met het programma dat wij daarvoor hebben gedefinieerd, inclusief alle publieksfuncties die daar ook een plek zullen moeten krijgen, wil ik in januari een uitgebreid debat met de raad voeren. Dat debat kan worden gezien als de opmaak voor de discussie over wat op de Kop van De Staart zal moeten gebeuren. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Kan de wethouder een termijn verbinden aan zijn toezegging dat hij met de raad in beslotenheid over de financiën van Stadswerven zal spreken? De eerste toezegging dat dit zal gebeuren is in maart van dit jaar gedaan… Wethouder SPIGT: In de eerste helft van december zal ik daarover in beslotenheid met de raad spreken. Ik zal dat met de griffie regelen. Wij zullen dan spreken over de plussen en de minnen bij het project Stadswerven in relatie tot de in 2005 geformuleerde ambitie. Dat plan ligt nog steeds op tafel. De heer KARAPINAR: Ik heb gevraagd hoeveel de voorgestelde maatregelen ter verbetering gaan kosten. Zullen die maatregelen extra kosten met zich meebrengen? Heeft de wethouder daar een beeld van? Wethouder SPIGT: Wat bedoelt u? De heer KARAPINAR: In het rapport van Deloitte zijn verbetermaatregelen voorgesteld. Zal de invoering van deze maatregelen extra kosten met zich meebrengen? Ik denk bijvoorbeeld aan de inzet van extra-projectmanagement. Wethouder SPIGT: Collega Lagendijk zal daarop ingaan. Door een aantal fracties zijn opmerkingen gemaakt over versterking van projectmanagement. Dat is de portefeuille van wethouder Lagendijk. Wij kijken wat breder dan alleen per project naar de benodigde inspanningen die aan de orde zijn. Wij kijken naar het totaal. Op de vraag hoe wij projecten in onze gemeente organiseren, zal wethouder Lagendijk ingaan. Mevrouw VAN DEN BERG-PUPOVIC: De wethouder heeft zijn planning voor één van de grote projecten aangegeven. Kijkend naar de uitkomsten in het rapport van Deloitte en de haken en ogen die erin zitten, vraag ik mij af of het niet verstandig is een strakker regime op de grote projecten te zetten en ervoor te zorgen dat tijdig over een aantal zaken wordt gesproken. Wethouder SPIGT: Dat staat in het rapport van Deloitte en wij hebben aangegeven regelmatig inhoudelijk met de raad over de dertien projecten te zullen praten. Wij zullen dat inplannen. In de notitie is aangegeven dat wij de raad in ieder geval op een aantal natuurlijke rapportagemomenten apart over de dertien projecten zullen informeren. Over het Energiehuis zullen wij natuurlijk een inhoudelijke discussie voeren, waarbij dit project in zijn hele omvang aan de orde zal komen. Ook het Dordrechts Museum en alle afspraken daar omheen zullen aan de orde komen. Ik neem aan dat ook het Dordrechts Museum voor de maand december zal worden geagendeerd. Over de financiën van het project Stadswerven zullen wij zoals gezegd in een besloten Kamer met elkaar spreken en in januari zullen wij daarover inhoudelijk praten.
12
Er zijn meer projecten, maar daarbij is sprake van een aantal fasen. Sommige projecten zijn bijna afgerond. De tunnel in de Laan der Verenigde Naties zal naar ik meen op 19 november worden geopend, maar de afronding van dat project zal nog even doorlopen. Daarover valt minder te bespreken dan bijvoorbeeld over het project Energiehuis, waarbij de fasering en de betrokkenheid van de raad grotere bepalende factoren zijn. Ik denk dat het goed is dat wij op die manier met elkaar proberen de grote projecten in een volgende fase te brengen en de realisatie en uitvoering feitelijk te starten. De heer SLEEKING: Eén van de constateringen in het rapport van Deloitte is dat de risico’s met betrekking tot deze projecten niet planmatig in beeld zijn gebracht en het de raad aan een totaaloverzicht daarvan ontbreekt. Mogen wij ervan uitgaan dat wij die overzichten krijgen op de momenten waarop de presentaties zullen plaatsvinden? Wij willen graag volledig inzicht hebben in de risico’s die er nu zijn en zich mogelijk nog kunnen voordoen. Wethouder SPIGT: De raad heeft bijvoorbeeld bij de stukken over het Energiehuis een uitgebreide risico-inventarisatie ontvangen, waarin is aangegeven welke risico’s zich in dat traject zullen kunnen voordoen. Op een aantal onderdelen zijn de risico’s nog niet bekend en wij hebben afgesproken dat daarnaar onderzoek zal worden gedaan en wij daarop later zullen terugkomen. Wij hebben een splitsing gemaakt. Wij willen het project faseren en in het kader van die aanpak de verschillende stappen die gezet worden en de risico’s die per stap worden gelopen met de raad doornemen. Op die manier maken wij het project overzichtelijker, wij maken de risico’s kleiner en de mogelijkheid daarop te sturen maken wij groter. In die zin willen wij ook kijken naar de andere projecten, waarin wij al een aantal stappen hebben gezet. De fasering waarin de verschillende projecten verkeren, maakt natuurlijk een verschil voor wat betreft de risico’s die worden gelopen. De heer SLEEKING: Ik kan mij voorstellen dat de raad zich, als hij tevoren volledig inzicht heeft in het totaal van de risico’s die zich kunnen voordoen, achter de oren zal krabben en zich zal afvragen of het wel verstandig is met zo’n project te beginnen. Dat geldt met name voor een project zoals het Energiehuis. Als je met elkaar tot de conclusie komt dat de risico’s veel te groot zijn, kun je wel stap voor stap verder gaan en telkens een stukje van het project realiseren, maar dan weet je niet waar je uitkomt en hoe aan het einde van het project de gaten zullen moeten worden gedicht. Naar mijn mening is een voorwaarde voor het tegen zo’n project definitief “go” zeggen, dat wij weten waaraan wij beginnen. Wethouder SPIGT: Ieder project is met risico’s omgeven. Dat is zeker, je weet nooit hoe de ontwikkeling in de tijd zal zijn. Wij proberen de risico’s van projecten in te schatten en te bedenken hoe wij daarmee zullen omgaan als bepaalde risico’s zich inderdaad voordoen. Wij maken per project een zo goed mogelijke inschatting. Deloitte heeft geconstateerd dat dit niet consequent gebeurt, dat moeten wij dus consequenter gaan doen. Wij vinden het belangrijk dat Deloitte ons daarop heeft gewezen en hebben met het projectmanagement afspraken gemaakt over het beter en consequenter organiseren van de voortgang van de projecten en met name de risicocontrol. Ik ben het met u eens dat de stappen die wij ten aanzien daarvan zetten gemotiveerd moeten zijn. Het gaat hierbij ook over de afweging die wij bij een voorstel maken en die wij uiteindelijk aan de raad voorleggen. Wij zullen aangeven of wij vinden dat risico’s aanvaardbaar zijn en hoe wij daarmee willen omgaan. Ik denk dat dit een goede manier is om naar de projecten te kijken, de projecten hanteerbaarder te maken en het niet altijd, helemaal aan het eind, over het grote risico te hebben. Wij moeten tussentijds bekijken of zich risico’s voordoen en hoe wij kunnen bijsturen. Ik denk dat dit een goede manier is om projecten van deze schaal, met een hoge moeilijkheidsgraad, goed uit te voeren. Dat hoort deze stad te kunnen doen. Mevrouw KOPPENS-VAN LEEUWEN: Mag ik daarop een aanvulling geven, mijnheer de voorzitter? Op de themavond risicobeheersing heeft de heer Aptroot ons veel goede aanwijzingen gegeven. Eén daarvan was “Raad, zorg ervoor dat je je informatievraag helder hebt”. Als de raad vaststelt wat hij precies wil weten – misschien is dat maar een deel van de informatie die de ambtelijke organisatie kan bieden – is dat duidelijk voor de organisatie en duidelijk voor ons. Aan de hand van die informatie kunnen wij de discussie voeren. Als u met een voorbeeld komt van de wijze waarop het projectmanagement is opgetuigd, de raad daarover gerustgesteld is en de toezegging wordt gedaan dat de raad over de informatievraag zal worden geïnformeerd, behoeft het ambtelijk apparaat niet iedere keer weer een enorme papiermassa te produceren. 13
Wethouder SPIGT: Ik denk dat u gelijk hebt voor zover het gaat om het consequent en transparant zijn bij het beantwoorden van de informatievraag die er ligt. Ik heb de thema-avond van de raad bijgewoond. Aptroot gaf daarbij aan dat hij daarover een bepaalde opvatting had, maar Mark van Twist en de andere Mark - ik ben zijn achternaam kwijt - meenden dat daar op een andere manier naar moet worden gekeken. Natuurlijk hebben wij de door de griffie gemaakte bundel betrokken bij onze discussie over de vraag hoe wij met het rapport van Deloitte moeten omgaan. Ik ben met u van mening dat wij die zaken bij elkaar moeten brengen op het moment waarop het Deloitte-rapport aan de orde is. Wat is de informatievraag? Hoe gaan wij die beantwoorden en op welke momenten doen wij dat? Wij moeten er aan de voorkant bij zijn, het mag niet gebeuren dat wij aan de achterkant moeten vaststellen dat wij iets hadden willen weten. Volgens mij gaat het dan niet goed. Dat is hetgeen waarop de heer Aptroot wees. Hij heeft gezegd dat je de zaken aan de voorkant goed moet organiseren, maar niet alles kunt weten. Er zijn altijd externe factoren die van invloed zijn op grote projecten. De VOORZITTER: Ik stel voor dat wij de volgende week in de agendacommissie bekijken wat wij moeten doen met het dikke pak stukken, dat wij in de laatste uren hebben gekregen. Het komt mij voor dat als startpunt voor de discussie het belangrijkste stuk het Deloitte-stuk is. Wellicht zullen wij extra tijd moeten reserveren om de behandeling van de stukken goed te laten verlopen. Ik stel voor de volgende week dinsdag in de commissie te overleggen over de wijze waarop wij dat in procedure moeten zetten. Voor die tijd zal ik daarover met de griffier spreken. Wethouder Spigt zet zijn betoog voort. Wethouder SPIGT: Ik maak een overstapje naar de binnenstad. U hebt allemaal de geannoteerde kaart van de binnenstad in drie delen ontvangen, waarin is aangegeven wat rondom de binnenstad is gebeurd en waarmee wij bezig zijn. Door één van de fracties is een opmerking gemaakt over het ontbreken van een bioscoop. Wij hebben gesproken met een partij die geïnteresseerd is in het realiseren van een bioscoop in de binnenstad en aangeboden te zullen nadenken over de vraag waar een bioscoop zou kunnen worden gevestigd. Wij hebben die partij gevraagd met een aantal suggesties te komen. Daaraan wordt gewerkt, maar ik wijs erop dat het realiseren van een bioscoop een verantwoordelijkheid is van marktpartijen en geen verantwoordelijkheid van de gemeente. Wij willen proberen een dergelijke partij aan onze stad te binden, dat vinden wij belangrijk omdat het natuurlijk vreemd is dat in de zeventiende stad van het land een bioscoop ontbreekt. De discussie over Cinode is van een andere orde. Daarbij gaat het over een heel ander genre… De heer POLS: Kunt u voor wat de bioscoop betreft een tijdpad aangeven? Is bekend wanneer u daarover zekerheid zult hebben? Wethouder SPIGT: Nee, dat hangt af van de partij die zich bij ons zal melden op het moment waarop een interessante locatie zal zijn gevonden. Wij hebben uitgesproken dat wij welwillend tegenover suggesties staan, maar het wel mogelijk moet zijn op zo’n locatie een bioscoop te realiseren. Zodra wij daarover iets weten, zullen wij daarover met de raad praten. De discussie over het Filmhuis is van een andere orde. Waar gaat het Filmhuis naartoe? Die discussie past bij de discussie over de vraag welke culturele voorzieningen op de verschillende locaties zullen worden gerealiseerd. Over het Filmhuis zullen wij nog discussiëren, wij hebben daarover nog geen afgeronde ideeën. Het Filmhuis zit nu waar het zit en voorlopig willen wij dat zo houden. Mevrouw VAN DEN BERG-PUPOVIC: Vindt u niet dat de discussie hierover nu moet worden gevoerd? Als wij het hebben over de binnenstad, de menging van functies met andere functies, de wisselwerking en de looproutes, zouden wij daarover integraal met elkaar van gedachten moeten wisselen en over die visie verder moeten doordiscussiëren. Wethouder SPIGT: Over de spreiding van culturele voorzieningen zijn afspraken gemaakt. In het kader van het Energiehuis speelt de discussie over de vraag welke voorzieningen wij waar laten landen en hetzelfde gaat natuurlijk rond de muziekkant spelen. Hoe gaan wij om met muziek? Waar laten wij bijvoorbeeld de popmuziek landen en hoe gaan wij met klassieke muziek om? Over het 14
theater en het Filmhuis komen wij nog uitgebreid te spreken op het moment waarop wij over Stadswerven gaan praten. Mevrouw VAN DEN BERG-PUPOVIC: Zullen wij elke keer aparte discussies moeten voeren? Is het niet beter een integrale discussie te voeren? Wethouder SPIGT: Het ingewikkelde is dat dit vormen van podiumkunsten zijn die allemaal een eigen omgeving nodig hebben en een eigen schaal hebben. Dat dwingt ons er goed naar te kijken. Wij kunnen wel zeggen dat wij in onze stad een voorzieningenpakket moeten hebben waarvan wij vinden dat het bij de stad past, aantrekkelijk is en mee kan in de discussie over de verhouding tussen de verschillende steden in Nederland qua culturele voorzieningen, maar waar die voorzieningen moeten komen is vraag twee. Wij hebben altijd gezegd dat het Filmhuis onderdeel is van het theater. De discussie over de toekomst van het Filmhuis is ook onderdeel van de discussie die daarover wordt gevoerd. Wij komen daarover nog met de raad te praten, wij hebben daarover nog geen afgerond oordeel. Voorlopig kan het Filmhuis blijven zitten waar het nu zit. De heer POLS: Krijgen wij bij het theater ook een Filmhuis? Dat is voor mij nieuw! Wethouder SPIGT: Nee, het Filmhuis is nu onderdeel van het theater. Mevrouw RUISCH: Mag ik nog één opmerking over het Filmhuis maken? Ik hoor wat de wethouder zegt, maar wil toch vaststellen dat het één op het ander blijft wachten. De binnenstad van Dordrecht is zo dood als een pier en wij horen al jaren dat Cinode feitelijk niet voldoet. Er zijn maar tachtig stoelen en Cinode is duur omdat er één operator is. Wij moeten ergens beginnen. Waarom kunnen wij daarmee niet een begin maken? Waarom moeten alle ontwikkelingen op elkaar wachten? De ontwikkeling van het theater kan nog wel vijf jaar duren. Wethouder SPIGT: Ik ben het niet met u eens. Het Filmhuis functioneert juist wel. Mevrouw RUISCH: Ik heb niet gezegd dat het Filmhuis niet functioneert. Wethouder SPIGT: In de begroting worden structureel middelen voor de programmering beschikbaar gesteld en wij zien het aantal bezoekers stijgen. Cinode heeft in de afgelopen jaren een bepaald kwaliteitniveau opgebouwd, het is belangrijk dat wij ons dat realiseren. Naar de toekomst toe moeten wij daarmee voorzichtig omgaan. Mevrouw VAN DEN BERG-PUPOVIC: U weet toch ook dat een bioscoop met twee zalen qua exploitatie veel voordeliger is en eerder films krijgt. Daar gaat het om. Wethouder SPIGT: Wij hebben het nu over het Filmhuis, dat is iets anders dan een bioscoop. Voorlopig kan het Filmhuis gewoon doorgaan. Laten wij maar zien in hoeverre dat wel of niet aan de orde moet komen. De hotelfunctie. Het is belangrijk hotels rondom de binnenstad toe te voegen, dat past bij de aantrekkelijke functie van de binnenstad. Het hotel dat op Amstelwijck zal worden gerealiseerd, is van een geheel andere orde. Dat hotel is sterk op de zakelijke markt en minder op de verblijfs- en weekendmarkt gericht. Wij zien dat Villa Augustus een aantrekkelijke toevoeging aan de stad is en mensen van buiten aantrekt. Overigens heeft een aantal van mijn collega’s daar “proef” geslapen en dat is hen zeer goed bevallen. Post 120 is door de CU/SGP aangeduid als een project, waarvoor de raad meer aandacht zou moeten hebben. Wij hebben daarover in de commissie gesproken en wij zullen hierover inderdaad met de raad moeten praten. De door mij in de commissie gedane toezegging zal ik overeenkomstig de motie inlossen. Dat betekent dat het college het traject van de zienswijzen zal afmaken en het voorgenomen besluit en onze reactie op de diverse zienswijzen met de raad zal bespreken. Ik meen op die manier aan het in de motie gestelde tegemoet te komen. Wij zullen nog een keer inhoudelijk goed over dat plan doorpraten, maar dat zullen wij binnen de procedure wel op een zorgvuldig gekozen tijdstip moeten doen.
15
De heer SLEEKING: Ik wil u verzoeken aan die toezegging de toezegging te koppelen, dat de adviezen van de Welstandscommissie voor de raad beschikbaar zullen komen. Wethouder SPIGT: Volgens mij zijn die adviezen u op verzoek van één van uw fractiegenoten al toegezonden. De heer SLEEKING: Wij hebben de adviezen al, maar het lijkt mij handig dat iedereen daarover de beschikking krijgt. Wethouder SPIGT: De adviezen van de Welstandscommissie zijn openbaar, daarover kan geen misverstand bestaan. Ik ga over naar de parkeergarages. Op de binnenstadskaart is een aantal parkeergarages ingetekend. Een aantal garages is al gerealiseerd, een aantal garages zit in de planning en er is een aantal zoeklocaties voor garages aangegeven. Ik denk dat het goed is dat wij bij de discussie over de kaart terugkomen op de plekken die wij voor ogen hebben. Dat zijn niet allemaal zoeklocaties die wij zelf hebben bedacht, het zijn ook locaties die voortkomen uit ingrepen die in een gebied plaatsvinden. Daarbij kan gedacht worden aan de situatie dat eigenaren van panden herontwikkelingen voorzien, waarbij wellicht kan worden nagedacht over het daaraan toevoegen van een parkeervoorziening. Wij komen daarop terug. De heer KARAPINAR: Zijn dat parkeergarages buiten de garage Steegoversloot en Achterom om? Wethouder SPIGT: De garages staan op de kaart. Er is bijvoorbeeld over de Van Damme-locatie gesproken. Het is niet onbekend dat Van Damme zijn onroerend goed heeft verkocht en de mogelijke herontwikkeling van dat gebied ons de mogelijkheid biedt na te denken over parkeervoorzieningen, die daar kunnen worden gerealiseerd. De heer MOSTERT: Ik dacht dat wij de Van Damme-locatie al min of meer hadden weggeschoven. Ik was deze locatie al bijna vergeten en nu komt u er weer mee. Wethouder SPIGT: Het is logisch dat wij daarmee nu komen. In een vorige periode was er geen sprake van dat verwerving van de Van Damme-locatie aan de orde zou kunnen zijn omdat, als die locatie al zou kunnen worden verworven, de prijs die daarvoor zou moeten worden betaald dusdanig hoog was dat zij voor ons niet interessant was, maar een herontwikkeling op dat gebied biedt ons nu misschien wel mogelijkheden om daarover nog eens te praten. De VOORZITTER: Mag ik u aan de tijd herinneren? U bent 28 minuten aan het woord. Daarvoor heb ik begrip want u bent veel geïnterrumpeerd, maar ik moet nu streng worden voor wat betreft de interrupties. Ik veronderstel dat ook andere delen van uw portefeuille behandeling behoeven. Wethouder SPIGT: Dat klopt, mijnheer de voorzitter. Dit is het eerste jaar van de gemeenschappelijke Sociale Dienst Drechtsteden. Wij hebben een nieuwe directeur zien verschijnen, Yvonne Bieshaar, en ervaringen opgedaan met het hebben van een regionale sociale dienst, het afleggen van verantwoording aan de Drechtraad en het hebben van een commissie die is samengesteld uit vertegenwoordigers uit de raden van de Drechtsteden. Ik ben ervan overtuigd dat het beter kan, daarover is ook in de commissie WZI gesproken. Mevrouw Van Benthem, mevrouw Ruisch en de heer Van der Kruijff weten dat wij nog zoekende zijn naar de juiste vorm voor het voeren van inhoudelijke discussies tussen de bestuurlijke commissie en de raden. Ik kan mij voorstellen dat een aantal van de vandaag gemaakte opmerkingen, bijvoorbeeld over inburgering – daarop zal ik zo dadelijk inhoudelijk ingaan – en ook over nuggers, voor de Regiokamer worden geagendeerd en wij daarover met de vertegenwoordigers van deze raad in de commissie WZI zullen praten, waarbij wij zullen kunnen bespreken hoe wij deze discussie inhoudelijk op een ander niveau goed kunnen laten landen. Anders blijven wij discussies overdoen. Ik vind het wel belangrijk met de raad in discussie te blijven over zaken die in onze eigen stad spelen. Dat is een zoektocht en wij moeten daarover nog eens met elkaar praten. De heer MOSTERT: De communicatie tussen de raden en de Drechtsteden is uitermate belangrijk en daarom moeten wij aan de Regiokamer meer invulling geven. Ik moet eerlijk zeggen dat ik de 16
invulling daarvan zeer mager vind. Binnenkort krijgen wij de begroting van de Drechtraad en er zijn nog veel meer zaken aan de orde. Daarom pleit ik ervoor de Regiokamer meer structuur te geven. Wethouder SPIGT: Dat is genoteerd, ik ben het met u eens dat wij daaraan meer inhoud moeten geven. Wellicht zal collega Kamsteeg daarover zo dadelijk nog iets zeggen. De heer WAGEMAKERS: Ik verzoek u wel concreet op onze vraag over de nuggers te willen ingaan. Wethouder SPIGT: Dat zal ik nu doen. De heer WAGEMAKERS: Dank u! Wethouder SPIGT: In het jaarplan 2008 is opgenomen dat wij 400 trajecten voor nuggers zullen organiseren. Het jaarplan zal in november aan de orde zijn, ik meen dat de commissie WZI op 14 of 15 november bijeen zal komen. Wij zullen dan ook over het jaarplan 2008 spreken, waarin de start van 400 trajecten voor nuggers is voorzien. Wij brengen dat in combinatie met het inburgeringstraject, omdat een aantal van de mensen die moeten inburgeren ook nugger zijn. Wij proberen de trajecten te laten samenvallen. In het Deltaplan Inburgering is het streven vervat zoveel mogelijk trajecten te schakelen door naast taal- ook werktrajecten aan te bieden. Op het gebied van de inburgering hebben wij een taakstelling. Wij hebben uitgerekend, dat wij in de Drechtsteden 6000 à 7000 inburgeringplichtigen en inburgeringbehoeftigen hebben. Zo heet dat. Tweederde daarvan woont in Dordrecht en wij hebben de verplichting een deel daarvan trajecten aan te bieden. Wij zullen ongeveer 700 trajecten per jaar aanbieden en hebben daarvoor ongeveer € 4 miljoen per jaar te besteden. Een traject kost € 4.000,- à € 6.000,-, wij weten dus welke investeringen daarbij horen. Dit zijn belangrijke investeringen. Wil je in deze samenleving meedoen, wil je erbij horen, wil je kunnen communiceren en een goede plek in de samenleving krijgen, dan is een voorwaarde dat je je in het Nederlands goed verstaanbaar kunt maken. Wij hebben dat gemeld aan Ella Vogelaar die, na alle in het land gevoerde discussies over de Wet Inburgering, heeft ingezien dat een aanpassing van de wetgeving zal moeten plaatsvinden en wel met terugwerkende kracht tot 1 november, zodat wij iedere inburgeringplichtige een traject kunnen aanbieden, los van de wijze waarop mensen daarvoor zelf verantwoordelijk zijn. Wij wachten op de circulaire die Minister Vogelaar daarover aan de gemeenten zal sturen. Zij zal daarin aangeven hoe wij dat naar haar mening moeten gaan doen. De leegloop die bij de inburgeringtrajecten is ontstaan, zal op die manier moeten worden opgevangen. Ik ben ervan overtuigd dat wij nu een aantal stappen zullen kunnen zetten en blijf hierop sterk sturen, omdat ik het belangrijk vind dat alle trajecten die wij hebben ingekocht vol lopen en onze grootste aanbieder, het Da Vinci College, zijn expertise op dit gebied kan inzetten. Ik heb de raad een overzicht van de huidige stand van zaken in Dordrecht doen toekomen. Mevrouw RUISCH: Wij hebben in de Kamer met de wethouder gesproken over de inburgeringtrajecten en de met het Da Vinci College gesloten contracten. De door mij uitgesproken zorg, die werd veroorzaakt door de situatie in diverse andere steden, heeft de wethouder toen weerlegd. Hij stelde dat het risico dat er mensen uit gaan bij het Da Vinci niet zou spelen. De afgelopen week heb ik contact gehad met het Da Vinci College en gehoord dat nog geen 30% binnen is en dat, als de situatie per 1 januari niet zal verbeteren, er in januari wel mensen uit gaan. Het is nu al november en het is dus vijf over twaalf. Ik vond het heel prettig dat de wethouder mij geruststelde, maar ik veronderstel dat zijn kijk op de zaak te optimistisch is. Het Da Vinci College is niet optimistisch. Wethouder SPIGT: Wij hebben van het Ministerie toestemming gekregen de middelen die voor de trajecten in dit jaar en het volgend jaar beschikbaar zijn in de komende twee jaar mee te nemen. De middelen voor 2007 en 2008 kunnen dus naar 2009 worden meegenomen. Dat heeft te maken met de vertraging die is ontstaan bij het aanmelden van de trajecten. Mevrouw RUISCH: Als het Da Vinci die diensten niet levert, krijgt het geen geld. Het Da Vinci College heeft op dit moment een x-aantal mensen in dienst waarvoor het geen geld ontvangt. Dat kan wel even, maar dat mag niet te lang duren.
17
Wethouder SPIGT: Wij hebben daarover met de raad van bestuur van het Da Vinci gesproken. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat de aanbieder van trajecten in de problemen komt als gevolg van het feit dat toeleiding en selectie stagneren. Zoals gezegd praten wij daarover met het Da Vinci en wij komen er vast en zeker uit. De heer VAN VERK: Ik heb de wethouder horen zeggen dat met terugwerkende kracht, vanaf 1 november, cursussen kunnen worden aangeboden. Betekent dit dat die cursussen moeten worden afgenomen? Wethouder SPIGT: Nee. Wij kunnen de mensen die een uitkering hebben, verplichten een cursus te volgen, omdat zij gelet op hun uitkeringssituatie die verplichting hebben, maar mensen die over een eigen inkomen beschikken zijn zelf verantwoordelijk voor het wel of niet ingaan op het aanbod. Tot voor kort konden wij tegen die mensen zeggen: “U moet inburgeren, dit zijn de mogelijkheden en kijkt u zelf maar of u daarvan wel of niet gebruik wilt maken.” Nu kunnen wij een veel concreter aanbod doen, namelijk: “U kunt gebruik maken van de trajecten die wij bij het Da Vinci hebben ingekocht en daar kunt terecht.” Deze mensen blijven zelf verantwoordelijk voor hun eigen inburgeringtraject. Ik hoop dat Minister Vogelaar het mogelijk zal maken dat allochtone vrouwen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld in het kader van de NUG-regeling ofwel doordat ruimte wordt gemaakt voor wat betreft het wel hebben van een inkomen, toch gebruik kunnen maken van het gemeentelijk aanbod en in de taaltrajecten zullen kunnen instromen. Ik hoop dat wij dat voor elkaar zullen krijgen. Onze voorzitter is voorzitter van de delegatie die daarover met Minister Vogelaar spreekt. Wij zijn nationaal dus goed op die discussie aangesloten en proberen daarop invloed uit te oefenen. Ik heb begrip voor de zorg over de mensen die graag naar taalles willen, maar daar nu niet terecht komen. Dat is een perverse situatie. Ik kom bij de 45 plus-aanpak, waarover de heer Tazelaar een opmerking heeft gemaakt . Binnen het CWI zijn 300 mensen vrijgemaakt om exclusief voor deze doelgroep arbeidstoeleidingstrajecten en bemiddeling te organiseren en er is ook extra formatie in Dordrecht terecht gekomen. Wij hebben samen met het CWI netwerkbijeenkomsten georganiseerd en werkgevers benaderd om te bezien of er mogelijkheden zijn om 45-plussers onder hun aandacht te brengen. Voorts is een aparte competentietest voor 45-plussers ontwikkeld, waarbij mensen die zelf 45-plus zijn betrokken zijn om anderen, die werkloos zijn geworden, wellicht te helpen bij het leren omgaan met hun werkloosheid. Voor 45-plussers in de Bijstand is een aantal specifieke re-integratietrajecten gestart. Eén van die trajecten wordt georganiseerd in het Werkcentrum in Papendrecht, waar geprobeerd wordt 45plussers op een andere manier naar een baan toe te leiden en gebruik te maken van de ervaringen die deze mensen hebben. Ik denk dat wij op deze manier goed invulling hebben gegeven aan de motie die het vorig jaar is ingediend. De invulling van de motie over allochtone vrouwen heeft geleid tot een concept-notitie, die gereed is. In deze notitie wordt op het brede pakket ingegaan. Hoe gaan wij om met allochtone vrouwen? Kunnen wij hen ondersteuning bieden waar het de opvoeding betreft in combinatie met taal? Kunnen wij ervoor zorgen dat deze vrouwen een stap naar werk kunnen maken? Dit is niet alleen een integratietraject, maar ook een emancipatietraject. Het is heel belangrijk dat wij deze vrouwen zorgvuldig begeleiden en er is ook veel vraag naar. Ik wil graag in een Kamer met de raad bespreken of de initiatieven die wij daartoe denken te nemen de goede initiatieven zijn. De heer WEIDEMA: Wanneer kunnen wij die notitie verwachten? Wethouder SPIGT: Ik ga ervan uit dat wij dat stuk nog in december naar de raad kunnen geleiden. Deze notitie zal voldoende input geven voor een in een Kamer over dit onderwerp te voeren discussie. De heer KARAPINAR: U hebt mijn vraag over discriminatie nog niet beantwoord. Wethouder SPIGT: De economische ontwikkeling werkt mee, maar het is nog steeds een feit dat allochtonen een achterstand op de arbeidsmarkt hebben. Wij zullen met Radar, waar het antidiscriminatiebureau is ondergebracht, in een breder verband aandacht vragen voor dit probleem. Radar zal begin 2008 het Dordtse deel van zijn werkplan presenteren, waarin veel aandacht zal worden besteed aan discriminatie op de arbeidsmarkt. 18
De heer KARAPINAR: Mijn vraag was op het lokaal beleid van de gemeente gericht. Wat Radar gaat doen is mij bekend. Wethouder SPIGT: Radar voert het gemeentelijk beleid uit. De heer KARAPINAR: Ik heb zelf contact opgenomen met Radar en tips gekregen over de wijze waarop de gemeente in dezen een goed voorbeeld kan geven en discriminatie kan tegengaan. Wethouder SPIGT: Wij hebben met Radar afgesproken dat Radar dat voor en met ons zal gaan doen. Samen met Radar zullen wij ervoor zorgen dat het antidiscriminatiebeleid in onze gemeente beter zichtbaar wordt. De heer KARAPINAR: U zegt dus dat u samen met Radar een lokaal antidiscriminatiebeleid gaat opzetten. Wethouder SPIGT: Radar doet dat in onze opdracht. De heer KARAPINAR: Ik begrijp u nog steeds niet. Ik weet wat Radar doet, maar mijn vraag is wat de gemeente op dit gebied doet. In 2002 hebben wij een afspraak gemaakt over het personeelsbeleid van de gemeente en ik meen dat wij toen hebben afgesproken, dat in de daaropvolgende vijf jaren 300 allochtonen in gemeentelijke dienst zouden worden genomen. Is dat gebeurd? Wethouder SPIGT: U hebt het nu over de gemeentelijke organisatie, dat is een ander vraagstuk. Binnen de gemeentelijke organisatie wordt hieraan wel degelijk aandacht besteed, zeker waar het gaat over stageplekken. Er wordt aan veel mensen gevraagd deel van onze personele organisatie te gaan uitmaken om ervaring op te doen. Wij proberen een zo breed mogelijk beeld van de Dordtse samenleving in huis te hebben. De heer VAN VERK: Ik heb begrepen dat de wethouder voor wat betreft de inburgeringproblematiek optimaal gebruik zal maken van de lijn die wij in landelijk verband hebben. Op onze tweede vraag heb ik het antwoord nog niet gehoord of misschien gemist. Wij zijn benieuwd wat het college vindt van de aanpak in Amsterdam en Den Haag, waar alleen een redelijke eigen bijdrage behoeft te worden betaald. Wethouder SPIGT: Dat klinkt sympathiek, maar ik vraag mij af hoe Amsterdam en Den Haag dat beleid bekostigen. Dat moet ik uitzoeken. Ik zal dat zeker doen, maar dan wel in het licht van de door mevrouw Vogelaar aan de Kamer gedane toezeggingen. Ik ben heel benieuwd wat in de komende circulaire zal staan, welke doelgroepen wij wel en niet trajecten kunnen aanbieden en welke financiële gevolgen dat zal hebben. Zoals u weet kan dat best oplopen. De heer STAAT: Onze fractie heeft aandacht gevraagd voor het aspect schuldhulpverlening. In de begroting is aangegeven dat wij het volgend jaar willen gaan voor 25% extra geslaagde schuldhulpverleningstrajecten. De wethouder heeft op ons verzoek cijfermateriaal nagestuurd, waarvoor hartelijk dank. Op basis van dat cijfermateriaal hebben wij moeten constateren, dat het er niet positief uitziet. In de eerste twee kwartalen van dit jaar zijn immers maar dertig overeenkomsten getekend, wat niet veel grond biedt voor een goede voortzetting in 2007. Wethouder SPIGT: U moet ook de één na laatste regel van het overzichtje lezen. Daar wordt het aantal geslaagde trajecten vermeld en kunt u zien, dat de resultaten van het beleid min of meer in lijn zijn met de gemaakte afspraken. Daarboven staan gegevens over het aantal aanmeldingen, welke mensen zijn uitgestroomd en hoe dat is gebeurd. Deze gegevens geven een duidelijk beeld van de werkzaamheden die verricht worden. Een aantal cijfers geeft ons wellicht aanleiding een extra inspanning te plegen, maar wij hebben het nog maar over twee kwartalen. Mijn voorstel is de gang van zaken in dit jaar af te wachten en na afloop van dit jaar te bezien op welke punten wellicht zal moeten worden bijgestuurd. We kunnen niet op basis van de resultaten in twee kwartalen een heel jaar doorrekenen, bij de schuldhulpverlening kan dat zeker niet.
19
De heer WAGEMAKERS: Een jaar geleden hebben wij in dit huis over de mogelijkheden voor het invoeren van een Drechtpas gesproken. Daarnaar zou onderzoek worden gedaan. Kan de wethouder kort en helder aangeven wat de status is? Wethouder SPIGT: De status is als volgt: in februari zal ik in de commissie WZI van de Drechtraad over de Drechtpas spreken. Dan kunnen de verschillende standpunten – bijvoorbeeld hoe kijk je aan tegen de organisatie en het middel Drechtpas en hoe kijk je aan tegen de toegankelijkheid van voorzieningen en met name het wegnemen van financiële drempels – aan de orde komen. Is de Drechtpas daarvoor wel het goede middel? Wij zullen daarover in die bijeenkomst een wat bredere discussie voeren en ik zal ervoor zorgen dat u voor die avond wordt uitgenodigd, zodat u van de discussie kennis zult kunnen nemen. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Kunt u iets over de motie over de theaterdiscussie zeggen? Wethouder SPIGT: Ik heb gezegd dat ik deze motie zie als een aanmoediging om daarover in de maand januari met de raad te discussiëren. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Neemt u mij niet kwalijk, die toezegging heb ik gemist. De VOORZITTER: De vergadering is geschorst. Schorsing. De VOORZITTER: De vergadering is heropend. Wethouder Van den Oever heeft het woord. Wethouder VAN DEN OEVER: Mijnheer de voorzitter, geachte leden van de raad. Ondanks de korte voorbereidingstijd heb ik geprobeerd de door mij te behandelen onderwerpen te ordenen. Ik zal ingaan op de onderwerpen verkeer en vervoer, economische zaken inclusief toerisme en het beheer van de stad. Over het groen in de stad zijn nogal wat opmerkingen gemaakt, ik zal mijn best doen alle vragen snel te beantwoorden. Allereerst een reactie op de opmerking van BVD: 70 kilometer per uur klinkt mij als muziek in de oren, met name als het gaat om bevordering van de doorstroming waarvoor door meerdere fracties aandacht is gevraagd. In de richting van de heer Sleeking kan ik opmerken, dat wij serieus hebben onderzocht of het mogelijk is op het door hem genoemde traject een maximale snelheid van 70 kilometer per uur in te voeren en daarbij gebleken is, dat daaraan meer nadelen kleven dan je zou verwachten. Gebleken is bijvoorbeeld dat de gevelbelasting ter hoogte van de Zuidendijk twee decibel zal toenemen, wat op grond van wettelijke bepalingen inhoudt dat reconstructiemaatregelen zullen moeten worden genomen. Bovendien moeten we ons afvragen of verhoging van de snelheid met het oog op de continuïteit van het wegbeeld, als je doorgaat naar de Laan der Verenigde Naties, wenselijk is. Wij pleiten wel voor een groene golf en ik kan toezeggen, dat daar een extra signaleringsbord met “Let op: 50 kilometer per uur” zal worden neergezet. Voor wat betreft de handhaving van het OM op het gebied van de verkeersveiligheid heeft de heer Sleeking een punt, maar puur op het gebied van de verkeersveiligheid valt daar natuurlijk niet veel winst te behalen. In de richting van de heer Mostert merk ik op dat de groene golf voor een deel is gerealiseerd. Helaas is dat nog maar een klein stukje, maar wij willen dat verder uitrollen. Met dat kleine stukje zullen wij inderdaad van start gaan bij de opening van de tunnel in de Laan der Verenigde Naties. De heer MOSTERT: Is de zaak dan helemaal rond? Is alles dan klaar? Wij zijn al jaren met die groene golf bezig! Wethouder VAN DEN OEVER: Wij hebben de plannen daarvoor niet tot uitvoering kunnen brengen, omdat de weg bij de tunnel doodliep. Op 19 november gaat de tunnel open en dat deel van de groene golf zal dan operationeel worden. Wij hebben samen met het door het Ministerie ingestelde groene golfteam een aantal onderzoeken lopen. Ik heb daarop in de commissie gewezen. Wij willen ook graag de aansluiting hebben vanuit de stad, opdat tot een goede doorstroming zal kunnen worden gekomen. De maximale snelheid zal helaas geen 70 kilometer per uur zijn.
20
De heer POLS: Van waar tot waar zal de groene golf lopen? Zal dat alleen in de tunnel zijn of begrijp ik dat verkeerd? Wethouder VAN DEN OEVER: Vooralsnog zal er een groene golf zijn op het korte tunneltracé, waar vier stoplichten zijn. Door veel fracties is over de verkeersveiligheid gesproken. Toevallig heeft het college vandaag een startnotitie geaccordeerd en naar de raad gestuurd. Ik ben benieuwd wanneer de agendacommissie die startnotitie kan doorgeleiden. In de startnotitie, die de titel heeft “Door met verkeersveiligheid”, wordt aangegeven dat wij niet alleen van de verschillende partners, maar ook van de raad de opvatting over de verkeersveiligheid willen weten. Wij proberen het Openbaar Ministerie als betrokken partner daarbij ook nadrukkelijk te betrekken. Dat heeft te maken met de vraag wanneer en waar wordt gehandhaafd. In de afgelopen periode hebben wij in overleg met het verkeershandhavingsteam regelmatig in 30 kilometergebieden gehandhaafd. Dat was zeer succesvol, naar de mening van sommige mensen misschien te succesvol. Naar aanleiding van de startnotitie willen wij graag met de raad over dit onderwerp praten. De vanmiddag in het kader van de verkeersveiligheid gemaakte opmerkingen waren ook sterk op de fiets gericht. Onder andere is aandacht gevraagd voor knelpunten die zich bij het Leerpark voordoen. Ik heb eerder gezegd, dat naar onze verwachting na de openstelling van de tunnel in de Laan der Verenigde Naties de grote druk daar op de verkeersveiligheid van de fietsers zal zijn opgelost, maar wij blijven daar vooralsnog verkeersregelaars inzetten. Als na een gewenningsperiode na openstelling van de tunnel zal blijken dat nog steeds verkeersregelaars zullen moeten worden ingezet, zal ik het eens zijn met de fracties die hebben gezegd dat daar fysieke aanpassingen nodig zijn voor het garanderen van de veiligheid van de fietsers. Door enkele fracties is voor het continu inzetten van verkeersregelaars gepleit. Ook daarover zullen wij bij de behandeling van de startnotitie uitvoerig kunnen praten. Vooralsnog is het staand beleid dat wij de initiatieven rond bijvoorbeeld de verkeersbrigadiers bij vrijwilligerorganisaties neerleggen. Daarbij kan onder andere gedacht worden aan scholen en ouders, die wij op tal van manieren willen ondersteunen en faciliteren, maar misschien moet of kan dat anders. Ik wil dat graag met de raad in bespreken. De VVD heeft aandacht gevraagd voor de ontsluitingen van de nieuwe wijken en ook van Stadspolders. Daarnaar lopen al enige tijd studies, waarbij bekeken wordt of de provinciale weg met een aantal aanpassingen het verkeer aan kan. Puur naar de kwantiteit kijkend kunnen wij vaststellen, dat dit mogelijk is, maar naar de kwaliteit kijkend zijn wij van mening dat wij deze gebieden op een andere manier zullen moeten ontsluiten. In het kader van de Structuurvisie zullen wij de raad mogelijkheden daartoe voorleggen. Wij hebben ook met nieuwe werkzaamheden te maken. De raad heeft de wens uitgesproken dat het Rioleringsplan zo snel mogelijk zal worden uitgevoerd. Wij proberen daarop zo veel mogelijk te anticiperen. Ik ben het eens met de opmerking dat daarover in een vroeg stadium met de bewoners zal moeten worden gecommuniceerd. In de commissie heb ik erop gewezen dat wij ruim een jaar van werkzaamheden in de stad verstoken zijn geweest. Gezien het grote aantal infrastructurele werken dat moet worden uitgevoerd zal het in de komende periode anders zijn. Denk bijvoorbeeld aan het in gebruik nemen van de verbinding oostelijke stadsdelen en de Crayensteynstraat, die eruit gaat. Ik kan mij voorstellen dat wij ons zullen beraden op een bredere communicatie dan alleen met de direct betrokkenen, zoals wij dat gedaan hebben in de periode voordat de tunnel in de Laan der Verenigde Naties aan de orde was. Wij hebben toen stadsbreed een flyer verspreid. Ik wil hierover helder zijn: wij zijn met de uitvoering van een prestigieus rioleringsplan bezig en wij zullen er niet aan kunnen ontkomen dat van tijd tot tijd knooppunten zullen ontstaan, maar naar mijn mening is dat geen reden het mobiliteitsplan ter discussie te stellen. De motie over de bereikbaarheid verwijst daarnaar. Het mobiliteitsplan is in 2005 en de uitvoeringsagenda is in 2006 vastgesteld. Dat is gebeurd zonder daarvoor budgetten vast te stellen. In de uitvoeringsagenda is aangegeven dat wij op deelgebieden zullen terugkomen, dat hebben wij onder andere gedaan met “Dordt fietst door” en de herijking van ons verkeersveiligheidsbeleid. Het lijkt mij goed – dit is een aanbod richting de raad – te bekijken wat wij de raad in de uitvoeringsagenda hebben toegezegd, wat op de rit staat en of dat in de tijd klopt. Vinden wij dat het totaal aantal maatregelen dat wordt genomen, inclusief de budgetten die daarvoor beschikbaar zijn maar soms door een aantal uitvoeringsagenda’s heen verweven zijn, voldoende is en tot het 21
gewenste effect leidt? In bijvoorbeeld de Fietsnota zitten niet impliciet, maar wel expliciet middelen besloten. Ik zal de raad de samenhang graag laten zien, maar beveel de raad niet aan een nieuwe notitie op te stellen. Wel bied ik de raad aan van gedachten te wisselen over de vraag of wij op de goede weg zijn. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Het doel van die motie is niet het opstellen van een nieuw mobiliteitsplan. Wij constateren dat er een bepaalde verkeersproblematiek is, waarop het mobiliteitsplan geen antwoord geeft. In uw mobiliteitsplan is aangegeven dat wij jaarlijks monitoringcijfers krijgen. Over 2006 heb ik die cijfers nog niet gezien en de cijfers over 2007 zijn er ook nog niet. Onze bedoeling is aan de hand van wat wij hebben te bekijken waar de knelpunten zitten. De wethouder constateert met ons dat wij op een aantal punten vastlopen. Wethouder VAN DEN OEVER: Ik heb aangeboden daar gezamenlijk naar te kijken en wat mij betreft discussiëren wij daarover. Ik heb aangegeven dat werkzaamheden niet in een mobiliteitsplan kunnen worden vervat en heb aangeboden hierover naar aanleiding van het uitvoeringsplan met de raad van gedachten te wisselen. De heer NEDERPELT: Kunt u daaraan een termijn verbinden? Wanneer gaan wij daarover van gedachten wisselen? Wethouder VAN DEN OEVER: Ik denk aan een presentatie zoals wij die naar aanleiding van het parkeerbeleid hebben gegeven. Het prikken van een datum daarvoor leg ik graag in handen van de agendacommissie. Openbaar vervoer. De heer Van Dongen merkte op dat de tevredenheid over het openbaar vervoer enorm is teruggelopen. Dat vind ik een lastig begrip. De laatste metingen van de NS laten namelijk voor wat betreft de tevredenheid een opwaartse beweging zien. De busvervoerder Arriva heeft een moeizame start gehad - daarover hebben wij ons allemaal opgewonden -, maar Arriva wordt op dit moment gewaardeerd en dat geldt ook voor een aantal acties van Arriva. Jammer is het dat niet separaat voor het onderdeel bus metingen worden gedaan. De SVD deed dat wel. In de stelling van de heer Van Dongen, dat de tevredenheid over het openbaar vervoer onder de maat is of terugloopt, kan ik mij niet vinden. Dat brengt mij bij de motie over het uitvoeren van een experiment met gratis openbaar vervoer. Het is jammer dat wij daarover niet in commissieverband met elkaar van gedachten hebben gewisseld. Wij hebben daarover alleen, op initiatief van de fractie van BVD, een opiniërende bespreking gehad. Het college heeft uitvoerig gesproken over de vraag of het gelijkheidsbeginsel rond de Drechthopper eruit kan worden gehaald. Door de gelijkheidsschakeling wordt het vervoer extra duur, dat is uit het onderzoek gebleken en wij zien daarvoor geen mogelijkheden. Heel praktisch: wij vervoeren een WVG-geïndiceerde op basis van de kosten van openbaar vervoer. Dat moeten wij gratis maken. De 65-plusser moet een opslag betalen voor het gebruik van de Drechthopper. Ik weet niet hoe hard de stelling is dat de 65-plusser gebruik zal gaan maken van de bus. Bij uitsluitend busvervoer sla je in de stad een aantal strippen over. Als je dat met de Drechthopper moeten gaan doen, wordt het ontzettend ingewikkeld. Ik zou mij kunnen voorstellen dat wij met de raad van gedachten wisselen over de verschillende experimenten, die in de motie worden genoemd. Laten wij die eens bekijken. Ik heb gemeld dat er veel gemeenten zijn die inmiddels in GOV-verband hun eerste ervaringen hebben opgedaan. Gezien het feit dat wij geen mogelijkheden zien voor het toepassen van het gelijkheidsbeginsel, gezien de enorme kostenpost van € 1,5 tot € 2 miljoen en het ontbreken van enige dekking voor dit voorstel raad ik deze motie af. Ik doe de raad wel het aanbod met elkaar te bezien hoe de verschillende experimenten verlopen. De heer WEIDEMA: Zal het college met een voorstel richting de raad komen als de experimenten goed verlopen? Wethouder VAN DEN OEVER: Zojuist heb ik aangegeven dat wij over € 2 miljoen structureel per jaar praten. Vindt de raad het, dat bedrag in het grotere geheel afwegend, wenselijk hieraan € 2 miljoen te besteden, met inachtneming van de beperking dat wij het hierbij alleen hebben over een bepaalde doelgroep 65-plussers afgebakend in een bepaalde tijd?
22
De heer WEIDEMA: Ik heb het niet over een bedrag gehad en zeker niet over € 2 miljoen. U hebt aangegeven naar de resultaten van de proeven in andere gemeenten te willen kijken. Mijn vraag is alleen of het college de raad een voorstel zal voorleggen dat in de richting komt van hetgeen in de motie wordt voorgesteld als de resultaten van die proeven positief blijken te zijn. Wethouder VAN DEN OEVER: Het college heeft daarover uitvoerig gesproken. Afgezet tegen de korte tijdsperiode en de kosten van € 2 miljoen heeft het college besloten de raad hierover geen voorstel voor te leggen. Zo’n voorstel zou grote financiële implicaties hebben. Ik zie niet in dat de kosten, als je het alleen over de bus hebt, structureel worden teruggebracht met bijvoorbeeld € 500.000,-. Als de meerderheid van de raad het verantwoord acht hiervoor structureel € 2 miljoen per jaar uit te trekken… De heer WEIDEMA: Nogmaals: ik heb niet over bedragen gesproken. Ik heb alleen gevraagd welke de consequenties zullen zijn als de resultaten van de proeven bekend zijn. Het heeft geen zin proeven te doen als met de uitkomst daarvan niets wordt gedaan. Wethouder VAN DEN OEVER: Ik heb geprobeerd te zeggen dat in verschillende steden verschillende experimenten worden gedaan. Dat staat ook in de motie. De ervaringen in de verschillende steden zijn ook verschillend. Ik wil daarover graag met de raad in debat gaan, waarna raadsbreed zal kunnen worden afgewogen of het verantwoord is voor een beperkte groep gedurende een beperkte tijd € 2 miljoen uit te trekken. De heer SLEEKING: Ik zal hierop morgenavond, in mijn tweede termijn, terugkomen. Misschien zal ik dan aanvullende informatie over lopende experimenten hebben, zoals bijvoorbeeld het experiment in Eindhoven, en kunnen aangeven hoe men daar met het aanvullend vervoer omgaat en het knelpunt waar het college tegenaan hikt, heeft weten op te lossen. Wij hebben ook niet over een bedrag gesproken, € 2 miljoen is veel geld. Gelet op de berekening van de Adviesraad WMO denk ik dat wij veel lager zullen uitkomen als wij ons tot de bedoelde groep zouden beperken. Wethouder VAN DEN OEVER: Wij kunnen ons niet voorstellen dat iemand die geïndiceerd is, dus recht heeft op vervoer, voor de Drechthopper moet betalen en iemand die niet geïndiceerd is gratis kan reizen of dat mensen in de leeftijdcategorie 65-plus extra moeten betalen als zij van de Drechthopper gebruik maken, maar gratis in het openbaar vervoer kunnen stappen. Wij zien niet hoe iemand van Dordrecht bijvoorbeeld naar Papendrecht zou kunnen reizen, maar wij hebben hierover nog niet met de raad kunnen discussiëren. De heer SLEEKING: De Drechthopper is een andere vorm van vervoer, die meer biedt dan het reguliere openbaar vervoer. Naar onze mening kunnen wij deze vormen van vervoer uit elkaar halen. Wethouder VAN DEN OEVER: In het college hebben wij besproken hoe wij iemand die op basis van een indicatie recht heeft op vervoer voor de prijs van openbaar vervoer daarvoor kunnen laten betalen, terwijl iemand die geen indicatie heeft en veel mobieler is recht heeft op gratis openbaar vervoer. Wij zien niet hoe wij dat kunnen regelen. Ik zie het debat daarover graag tegemoet. De heer SLEEKING: Ik begrijp dat u er in ieder geval niet volledig afwijzend tegenover staat en hierover op basis van elders opgedane ervaringen een discussie met de raad wilt voeren. Die discussie gaan wij graag aan. Wethouder VAN DEN OEVER: Ik kom nog even op het onderwerp verkeersveiligheid voor de fietser terug. Ik ben vergeten motie 7 van de PvdA te bespreken, de motie over verlichting van fietspaden. Ik wil daarover een paar opmerkingen maken. Hetgeen wordt voorgesteld is technisch uitvoerbaar, dat is één. In het kader van subjectieve onveiligheid en onveiligheidsgevoelens hebben wij in het recente verleden ook het besluit genomen de verlichting op een aantal hoofdfietspaden te versterken. Een goed voorbeeld daarvan is het fietspad langs de N3. Indertijd is ook gekeken naar de kosten/batenanalyse, waarbij wij hebben geconstateerd dat de kosten van een dergelijk systeem vrij hoog zijn. Het gaat over de hoofdroute fiets. Op veel van de hoofdroutes fiets is de verlichting gekoppeld aan de openbare straatverlichting en de andere hoofdroutes fiets zijn over het algemeen fietspaden die zeer intensief gebruikt worden, ook in de avonduren, bijvoorbeeld door sporters, mensen die honden 23
uitlaten en anderszins. Onze inschatting is dat de winst die daar behaald kan worden door de verlichting korter te laten branden – daarvan is ook een berekening gemaakt – niet in verhouding staat tot de kosten van aanschaf van het systeem en het effect op het klimaat – CO2 – verwaarloosbaar is. Ik wil de scan en de destijds gemaakte berekening met liefde en plezier naar de raad sturen. Wij hebben wel degelijk naar de mogelijkheden gekeken. Economie. De PvdA heeft een aantal suggesties tot verbetering van het ondernemersklimaat gedaan en een deel van het door het college ingezette beleid middels een motie onderschreven. Zo zie ik dat. Ik doel op de motie “tijdelijk gebruik vastgoed”. Ik vind dat een prima motie, maar wil daarbij de kanttekening maken dat wij verder gaan dat het in deze motie verwoorde. Wij gaan uit van gebouwen die tijdelijk leegstaan en hebben daaraan niet het criterium gekoppeld, dat de boekwaarde van die gebouwen nul moet zijn. Wij zijn bijvoorbeeld intensief bezig geweest met het kantoorpand van Van Twist, dat onlangs is gesloopt. Wij hebben bekeken of dat pand als een bedrijfsverzamelgebouw zou kunnen worden ingezet. In de richting van de heer Van Dongen merk ik op, dat wij ons daarbij juist op creatief ondernemerschap hebben gericht. In de plannen die in het kader van het Programma Wijkeconomie naar de raad zijn gestuurd en die naar ik verwacht snel zullen worden geagendeerd, wordt ingegaan op voorstellen die hieraan verwant zijn. Bijvoorbeeld het voorstel leegstaande schoolgebouwen tijdelijk in te zetten als bedrijfsverzamelgebouwen. Wij proberen ook afspraken te maken met de corporaties, om ervoor te zorgen dat het mogelijk wordt ondernemers tijdelijk te huisvesten. Wij zoomen steeds in op de mogelijkheden en de behoeften op dat gebied, maar wij hebben niet, zoals in dit voorstel wordt beoogd, een lijst van panden gemaakt. Wij hebben bekeken of er in een bepaald gebied mogelijkheden zijn, of wij mogelijkheden moeten creëren en hoe wij daarvoor kunnen zorgen. Bij de bespreking van het stuk over de wijkeconomie zal hierop kunnen worden ingegaan en wij zullen hierover ook te spreken komen in relatie tot de doelstelling drie creatieve verzamelgebouwen te realiseren. De problematiek van de freeriders is een onderwerp dat regelmatig in deze raad terugkomt, zij het af en toe onder een andere naam. In het verleden is door de raad bijvoorbeeld over het invoeren van een baatbelasting gesproken. Het invoeren van zo’n belasting past niet bij de door ons gemaakte afspraak, dat zal worden geprobeerd zo weinig mogelijk lastenverhogingen door te voeren. Volgens mij gaat het om de vraag of wij kunnen inzoomen op het probleem dat ondernemers hebben. Wat is het probleem van verschillende winkeliersverenigingen in de binnenstad? Als we daarop inzoomen, kunnen we vaststellen dat de feestverlichting op dit moment de grote bottleneck is. Naar mijn mening moeten wij nadenken over de vraag of de sfeerverlichting, die wij allemaal belangrijk vinden in het kader van de totale sfeer in de binnenstad, niet op een andere manier kan worden gefinancierd. Volgens mij kunnen wij op die manier het echte probleem van de winkeliers in de binnenstad oplossen. Een aantal wijkwinkelcentra wil graag het keurmerk “veilig ondernemen” invoeren en er zijn ook bedrijfsterreinen waar extra beveiliging nodig is. Daarbij is het thema “samen doen” van groot belang. Vandaar de oproep van de politie, waarover de heer Mostert een opmerking heeft gemaakt. Het gaat hierbij altijd over drie spelers: ondernemers die graag iets willen en bereid zijn daarin te investeren, de politie die daartoe een extra inspanning pleegt en de overheid die dat mogelijk maakt. Wij doen dat met het keurmerk “Veilig ondernemen binnenstad”, maar ook bij Crabbehof hebben wij hierin geïnvesteerd en in het kader van de upgrading van De Kil I en II en Amstelwijck-West realiseren wij met subsidie van het rijk een compleet nieuwe fysieke infrastructuur op het gebied van de beveiliging. Als we inzoomen op de oplossing van de bedrijfsgerichte gebiedsverbetering, waarover de PvdA heeft gesproken, houden we een aantal knelpunten over. Het is namelijk niet de overheid die het maximum van de 36 experimenten aanmeldt, dat doen de ondernemers. De ondernemers moeten in een bepaald gebied eerst voor een absolute meerderheid zorgen en vervolgens moeten zij een vereniging of een stichting oprichten, een plan van aanpak maken dat aan de doelstellingen voldoet en daaraan een begroting hangen. Daarna kunnen zij hun plan van aanpak bij de gemeente indienen, die het plan kan aanmelden als één van de 36 experimenten in het kader van de nieuwe Experimentenwet. Een dergelijk initiatief heb ik van de ondernemers nog niet gezien en ik vraag mij ook af of dit een situatie met grote knelpunten wel een oplossing is. Mevrouw VAN DEN BERGH-WAPPEROM: U stelt dat u nog geen initiatief van de ondernemers hebt gezien. Zult u, als ondernemers in een bepaald gebied zo’n initiatief ontplooien, serieus bekijken of aan dat verzoek kan worden voldaan? 24
Wethouder VAN DEN OEVER: Wij zullen toetsen of zo’n initiatief aan de gestelde criteria voldoet. Eén van de voorwaarden is dat de meerderheid van de ondernemers in een bepaald gebied zo’n initiatief moet ondersteunen en dat is nu juist één van de knelpunten. De wet is duidelijk over de vraag waarvoor de middelen wel en niet mogen worden ingezet en in de wet is ook duidelijk aangegeven, dat er een compleet plan van aanpak moet zijn. Mevrouw VAN DEN BERGH-WAPPEROM: U brengt mogelijke knelpunten naar voren, terwijl alleen sprake is van een mogelijkheid voor het vinden van een oplossing voor het freeridersprobleem. Volgens u is de feestverlichting op dit moment het grootste knelpunt, maar ons is bekend dat nog veel meer zaken spelen. Er zijn winkeliers die activiteiten willen organiseren en gebleken is, dat de kar altijd door een kleine minderheid moet worden getrokken. Wethouder VAN DEN OEVER: Mijnheer de voorzitter. Ik heb regelmatig contact met alle winkeliersverenigingen, ook met de koepel centrummanagement. Bij die contacten hoor ik steeds dat de feestverlichting het echte knelpunt is. Ik hoor graag of er ook andere knelpunten zijn, wellicht kunnen wij een faciliterende rol vervullen. Ik wil erop wijzen dat de in de wet gestelde eisen een enorme druk op de verenigingen leggen en we zullen ons ook moeten afvragen of we ten behoeve van een verbetering van het ondernemersklimaat een belastingverhoging willen doorvoeren. Mevrouw RUSINOVIC: Aansluitend op de vraag van mevrouw Van den Bergh wil ik graag van u horen wat u zult doen als een meerderheid van de ondernemers in een gebied aangeeft interesse te hebben in een BGV-zone. Bent u dan bereid daar serieus naar te kijken of zegt u bij voorbaat “het zal wel”? Wethouder VAN DEN OEVER: Daarop ben ik al uitvoerig ingegaan. Ik heb aangegeven dat dit college geen belastingverhogingen wil doorvoeren – dat staat ook in het coalitieakkoord – en de belastingen zo laag mogelijk wil houden. Wij willen ook proberen de knelpunten op te lossen. Ik heb er echt op gewezen dat het voldoen aan de in de wet gestelde criteria een enorme opgave is. Om die reden vraag ik mij af of wij die weg moeten inslaan. Mevrouw RUSINOVIC: Het gaat niet om een belastingverhoging. Het gaat om een bijdrage die de ondernemers nu ook leveren. Het behoeft geen belastingmaatregel te zijn. Wethouder VAN DEN OEVER: Volgens mij kan dit uitsluitend via een opslag op de OZB worden geregeld. Mevrouw RUSINOVIC: Bij de in andere steden ingevoerde BGV-zones is dat niet het geval. De heer MOSTERT: Mijnheer de voorzitter. Ik heb gerefereerd aan de recente bijeenkomst van de DOV, waar over de veiligheid op de bedrijfsterreinen is gesproken. Ik weet dat er bedrijfsterreinen zijn waar een vorm van bewaking is. Aan de Kamerlingh Onnesweg zijn bijvoorbeeld maatregelen genomen. Mijn vraag is of die aanpak functioneert en of die aanpak is uit te breiden op andere terreinen? Wethouder VAN DEN OEVER: Ik kan u zeggen dat niet alleen aan de Kamerlingh Onnesweg maatregelen zijn getroffen. De complete Kil I en II zijn beveiligd en binnenkort zal dat ook voor Amstelwijck-West gelden. Daarnaast heeft Kil III een beveiliging evenals Louter Bloemen. Wij hebben daaraan een enorme bijdrage geleverd op het gebied van de fysieke infrastructuur, er zijn slagbomen en camera’s geplaatst en uit de meldingen blijkt, dat de criminaliteit daardoor enorm is teruggedrongen. Om die reden hebben wij ingestemd met het voorstel ook Crabbepolder op die manier te beveiligen. De cijfers klinken als een klok. De vraag is gesteld of verplaatsing van de markt niet te voorzien was. Misschien heeft de verplaatsing van de markt met voortschrijdend inzicht te maken. De winkeliers, de mensen van de markt en de inwoners zijn heel blij met de plaats waar de markt nu wordt gehouden. Bij de marktondernemers zien wij, ondanks hun aanvankelijke weerstand tegen de vrijdagmiddag, nu enthousiasme. Zij blijven graag op de huidige plaats staan. Er zijn echter wel enkele knelpunten, waaronder de Nieuwstraat, waarvan de raad alles af weet. Het tweede knelpunt is dat bij het 25
organiseren van evenementen steeds weer de discussie oplaait over de vraag of de markt niet moet worden verplaatst. Wij moeten ons realiseren dat de marktondernemers daar hun brood verdienen en het oppakken van een markt, het tijdelijk verplaatsen ervan, niet werkt omdat mensen daardoor hun loop kwijt zijn. In het kader van Achterom/Begijnhof heeft het college gevraagd of de knelpunten wellicht door een verplaatsing van de markt zullen kunnen worden opgelost. Daarbij wil ik de kanttekening maken dat de voorzieningen op het Statenplein - de krachtstroom -, naar de mening van de evenementenorganisaties een enorme bijdrage leveren aan het Statenplein als evenementenplein. Volgens mij is dan ook geen sprake van een desinvestering. Onderzoek vindt nog plaats en als daaruit voorstellen voorkomen, zullen wij die voorstellen aan de raad voorleggen. De heer SLEEKING: Ik kan mij voorstellen dat, mocht voor een nieuwe variant worden gekozen, aan de inrichting van dat traject een heel ander kostenplaatje verbonden zal zijn. Dit wordt wel erg korte termijn denken en handelen. De locatie voor de markt is nog niet gerealiseerd of wij kijken al weer naar een nieuwe plek. Dat gaat mij te snel. Aan de beslissing over het Statenplein is een lange discussie met passen en meten en onderhandelen voorafgegaan en in verband daarmee zijn daar extra investeringen gedaan. Ik ben er niet voor dat nu lichtvaardig een nieuwe beslissing wordt genomen. Wethouder VAN DEN OEVER: Wij hebben nog niets beslist. Wij hebben hierover een gesprek gehad met de marktcommissie, die ons erop heeft gewezen dat er een probleem is met de achterkant van het Statenplein. Die berichten zullen de heer Sleeking ook bereikt hebben. Wij zijn hierover in overleg en kijken ook naar de plannen voor de Johan de Wittstraat. De vraag is of wij dit kunnen inpassen en hoe hoog de kosten zullen zijn. Er liggen nu alleen nog maar papieren op tekentafels. Wat is het meest gewenst en kunnen wij op deze manier wellicht twee knelpunten oplossen? Zoals gezegd zullen voorstellen worden uitgewerkt die de raad zullen bereiken. De heer SLEEKING: Ik vind dit toch een beetje te snel gaan. Ik kan mij voorstellen dat wij eerst eens in commissieverband bespreken of het wel gewenst is de plannen uit te werken. Volgens mij geeft de raad de kaders aan waarbinnen het college plannen uitwerkt. Als eerst plannen worden uitgewerkt en die plannen aan de raad worden voorgelegd, zijn wij al een paar stadia verder. Zie ik dat verkeerd? Wethouder VAN DEN OEVER: De raad kan dit onderwerp te allen tijde op de agenda van de raad zetten. U kent de inrichtingsplannen voor de Johan de Wittstraat. Zoals u weet worden die plannen opnieuw opgepakt. Het college heeft gezegd te willen bezien of het mogelijk is de markt daar naartoe te verplaatsen. Als dat onhaalbaar blijkt, zal de raad geen voorstel daarover bereiken en als dat wel haalbaar blijkt te zijn, zullen wij daarover met elkaar van gedachten wisselen. Over de evenementen heb ik al iets gezegd. Ook in dat verband zijn enkele knelpunten aangegeven. Over het algemeen gaan de parkeergarages die geen 24 uur per dag open zijn 2 uur na afloop van evenementen dicht. Bij grote evenementen regelen wij parkeerterreinen buiten de stad met een pendeldienst en in incidentele gevallen regelt de organisatie met hulp van de gemeente de uitkoop van een parkeergarage. Bij het Big Rivers Festival is het voorgekomen dat een parkeergarage dicht ging toen er nog auto’s in stonden, maar dat is echt een incident geweest. Ik zeg toe dat dit onderwerp zal worden meegenomen in de extra impuls binnenstad. Dit is niet als een losse flodder bedoeld, wij hebben dit opengelaten om daarover intensief met de raad van gedachten te wisselen. Het college heeft gezegd dat het aan deze drie thema’s denkt. Laten wij met elkaar, maar ook met andere betrokkenen in de stad, zoals bijvoorbeeld de winkeliersverenigingen, bekijken hoe wij hieraan concreet invulling kunnen geven. Ik zal dat graag in overleg met de raad doen. Op de vragen over het Big Rivers Festival komt natuurlijk een definitief antwoord. Wij zijn met de evaluatie van het evenementenbeleid bezig. De eerste resultaten van het onderzoek van het GSB zullen snel naar ons toekomen en die resultaten zullen leiden tot een nieuwe waardering van evenementen, waarbij Big Rivers ook voor de toekomst een status zal krijgen. In het komende begrotingsjaar zal dus aan de wensen worden voldaan. Dat brengt mij bij de accountantsproblematiek met betrekking tot evenementen. Onze algemene subsidieverordening, waaraan de evenementen-subsidieverordening is gekoppeld, is daarover klip en klaar. Waar een subsidie van tussen de € 20.000,- en € 100.000,- wordt verleend, kan volstaan worden met een eenvoudige accountantsverklaring. De kosten daarvan zijn natuurlijk afhankelijk – 26
hetzelfde geldt voor een ondernemer – van de manier waarop de gegevens worden aangeleverd. Als je met een schoenendoos met papieren aankomt, zal de rekening hoog zijn, maar als de papieren keurig geordend worden aangeleverd kost een eenvoudige verklaring bijna niets. Ik heb even naar wat voorbeelden gekeken, we hebben het dan over een bedrag tussen de € 1.400,- en € 1.800,-. Onze griffie is een mooi voorbeeld, de griffie betaalt nog geen € 8.000,- voor de benodigde accountantscontrole. Mevrouw VAN BENTHEM: Realiseert de wethouder zich dat evenementen die bijvoorbeeld maar € 20.000,- subsidie krijgen een omzet kunnen hebben van bijvoorbeeld € 400.000,- en daarom veel meer zal moeten worden betaald voor een accountantsverklaring? Wethouder VAN DEN OEVER: Onze verordening is gekoppeld aan de subsidie die wij verlenen. Mevrouw VAN BENTHEM: Om de kwaliteit van de accountantsverklaring conform de ASV te laten zijn, heeft men bij een omzet van € 400.000,- meer geld nodig. Wethouder VAN DEN OEVER: Niet volgens onze verordening. Wij gaan uit van het subsidiebedrag dat wij toekennen. Over de zeehaven krijgt de raad een halfjaarrapportage. Ik verwacht dat het college daarvan in december zal kennisnemen en daarna op een aantal genoemde aspecten zal worden ingaan. De heer BRUGGEMAN: Wij hebben gevraagd waar het raadsvoorstel over de milieuruimte blijft. Wethouder VAN DEN OEVER: Dat onderwerp zit niet in mijn portefeuille. De heer BRUGGEMAN: U bent over de zeehaven begonnen en hebt er alle belang bij dat die milieuruimte snel wordt gerealiseerd. In het college is sprake van collegiaal bestuur. Misschien kunt u onze vraag beantwoorden. Wethouder VAN DEN OEVER: Ik had verwacht dat de raad het zonebeheerplan vrij snel na de zomervakantie zou vaststellen. Dat was ook aangekondigd en wij zijn daarin heel zorgvuldig. Ik heb begrepen dat de beantwoording van de inspraakreacties al twee maal met mijn collega is besproken en hij alles doet wat in zijn vermogen ligt om de raad het voorstel zo spoedig mogelijk te kunnen voorleggen. Vooruitlopend daarop hebben wij de aanbesteding van de PWA Kade uitgezet. Het zonebeheerplan zal echter door de raad moeten zijn vastgesteld willen wij aanbesteding van de PWA Kade kunnen gunnen. Uiteraard zal daarop in de rapportage uitvoerig worden ingegaan en zullen daarin ook de plannen rond de herinrichtingsplannen voor Wieldrechtse Zeedijk worden toegelicht en worden aangegeven hoe ver wij met de beveiliging zijn. De heer BRUGGEMAN: Ik constateer dat u de publiciteit hebt gezocht – ongetwijfeld zal dat in het kader van het collegiaal bestuur zijn gebeurd – ten aanzien van uw verwachtingen op dit punt en bedrijven zich mogen aandienen. Wij zien het desbetreffende raadsvoorstel met belangstelling tegemoet. Wethouder VAN DEN OEVER: In de richting van de heer Mostert, die een opmerking maakte over de Zondagswet, wil ik opmerken dat wij ons natuurlijk aan de wet houden. De heer MOSTERT: Ik hoop het van harte, u zult begrijpen dat wij dat in de gaten zullen houden. U weet wat ik bedoel. Wethouder VAN DEN OEVER: Uiteraard. Wij hebben ook waakhonden in het college en wij houden ons netjes aan de wet. Gesteld dat het zou komen tot een aanpassing van de Zondagswet in het kader van de openstellingen, dan zullen wij ons daarop uiteraard richten. Het verbaast mij dat de heer Van Dongen niets over het ondernemersloket heeft gehoord. Er zijn tevredenheidsonderzoeken uitgevoerd…
27
De heer VAN DONGEN: Ik heb niet over het ondernemersloket, maar over de inzet van accountmanagers gesproken. Wethouder VAN DEN OEVER: Voor ons is dat één. De heer VAN DONGEN: Voor mij niet! Wethouder VAN DEN OEVER: De belangrijkste taak van het ondernemersloket is accountmanagement, het innemen van een complete aanvraag en doorgeleiden van de aanvraag, zodat de ondernemer niet in alle backoffices behoeft te zijn. Dat wij daarin niet altijd slagen is gebleken uit een onlangs verschenen rapport van de Kafkabrigade, maar dat wij daar soms heel goed in slagen blijkt uit het feit, dat wij “best practice” zijn als het gaat over vergunningverlening en handhaving in het kader van de benchmark ondernemersklimaat. De heer MERX: Wij hebben nog een vraag openstaan over een overleg met ondernemers, supermarkten, benzinestations en andere plekken waar drank wordt verkocht. Wij zouden graag zien dat afspraken worden gemaakt om te voorkomen dat jongeren… Wethouder VAN DEN OEVER: De voorzitter heeft in dat verband een toezegging gedaan. De heer MERX: De voorzitter heeft gezegd dat die vraag door u zou worden beantwoord. Wethouder VAN DEN OEVER: Ik zal dit onderwerp meenemen in het structurele overleg met de brancheorganisaties. Dat is een ander overleg dan het horeca-overlegplatform. Die toezegging van de voorzitter maak ik uiteraard tot de mijne. De motie van D66 zie ik als een ondersteuning van het beleid. In het kader van de verbreding hebben wij met name op creatieve economie ingezet, maar het in deze motie aan het college gedane verzoek vind ik wat vreemd. Wij hebben in de vorige periode onderzoeken gedaan, geconstateerd dat het beter kan en concrete voorstellen aan de raad voorgelegd. Voorgesteld is onder andere drie broedplaatsen voor creatieve ondernemers te creëren. Voorts is een voorstel gedaan voor de Voorstraat-Noord en ook in het kader van de wijkeconomie zijn voorstellen gedaan. Naar mijn mening is de motie overbodig, omdat hetgeen daarin wordt gevraagd is geïmplementeerd in alles wat wij in het kader van het programma economie doen. De heer VAN DONGEN: Ik zal in mijn tweede termijn proberen uit te leggen wat ik bedoel. Dat is in ieder geval niet wat u zojuist hebt opgenoemd. Wethouder VAN DEN OEVER: Tot slot een opmerking over het groen. Ik zal dat heel snel doen. De VOORZITTER: U bent inmiddels 41 minuten aan het woord geweest. Ik realiseer mij dat u vaak bent geïnterrumpeerd, maar ik verzoek u inderdaad kort op het groen in te gaan, zodat de andere wethouders ook nog de gelegenheid zullen hebben iets te zeggen. Wethouder VAN DEN OEVER: Ik hoop dat de raad zich ook zal beperken. De VOORZITTER: Dat hangt van uw beantwoording af! Wethouder VAN DEN OEVER: Over het groen wil ik drie opmerkingen maken. Het door de raad opgeroepen beeld van de wijze waarop wij met groen omgaan is een ander beeld dan het beeld dat uit het klanttevredenheidonderzoek naar voren is gekomen. Het rapport daarover zal binnenkort ter kennis worden gebracht van het college en uiteraard ook aan de raad worden voorgelegd. Uit dit rapport blijkt dat de tevredenheid over het groen enorm is gestegen, namelijk van 6,3 naar 6,7 op de schaal. Dat brengt mij bij de motie van GroenLinks. Bij elk project wordt een afweging gemaakt. Soms moeten wij afwegen of wij een boom of een speelplek belangrijker vinden en wat een bepaalde ontwikkeling betekent. Je kunt niet boud redeneren, dat bij ieder ontwikkelplan van de bestaande bomenstructuur moet worden uitgegaan. Volgens mij moet altijd een afweging worden gemaakt en is het maken van afgewogen keuzen de taak van het college en van de raad. Wellicht is het de heer 28
Sleeking niet opgevallen, maar in elk ontwikkelplan wordt opgenomen hoe wij met de bomen willen omgaan. Aan de wens dat in ieder voorstel een paragraaf over bomen zal worden opgenomen kom ik graag tegemoet, want wij werken al op die manier. Voordat de raad een voorstel voor de stationsomgeving heeft gezien, zijn wij al met de omgeving in gesprek gegaan over de wijze waarop het bomenstructuurplan eruit zal kunnen zien. De heer SLEEKING: Het gaat niet alleen om die omgeving. Dat plan is gepresenteerd in het stadskantoor, waarbij ik de wethouder en de ambtenaren meteen op de uitvoering ervan heb aangesproken. Ik heb daarbij de nadrukkelijke wens naar voren gebracht dat aandacht zal worden besteed aan de bestaande bomenstructuur, waarop ik het antwoord kreeg dat wellicht een enkele boom zal moeten sneuvelen maar handhaving van de bestaande structuur het uitgangspunt zal zijn. Wat wij nu zien is iets heel anders, volgens mij sneuvelt bijna elk boom in dat traject. Wat daar gebeurt is iets heel anders dan hetgeen in eerste instantie is toegezegd. Ik weet niet wat de omwonenden toegezegd is, maar mij is iets anders toegezegd. Wethouder VAN DEN OEVER: De inrichting van de Burgemeester De Raedtsingel is conform het bomenstructuurplan. Ik kan mij voorstellen dat de genoemde opmerking in dat licht is gemaakt. Het bomenstructuurplan zal nog in de raad aan de orde komen … Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Ik veronderstel dat de wethouder het over de huidige inrichting heeft en niet over de inrichting die in het plan wordt beoogd. Wethouder VAN DEN OEVER: Ik heb het over het bomenstructuurplan, dat de raad nog moet vaststellen, en over de wijze waarop de bomen in de stationsomgeving daarin zijn ingepast. In het bomenstructuurplan is aangegeven dat de bomenstructuur op dat punt zal moeten worden versterkt en wat ons betreft zou dit een versterking van de bomenstructuur kunnen zijn. Dat houdt niet in dat oude bomen blijven staan, maar er is aanplant van nieuwe bomen voorzien. De heer SLEEKING: Als het aantal bomen dat in het gebied gekapt zal worden vele malen groter is dan het aantal bomen dat zal worden teruggeplant, kan de wethouder niet staande houden dat de bomenstructuur daar wordt versterkt. Dat is een fabeltje, daar trappen wij echt niet in. Ik houd u aan uw toezegging dat bij de uitwerking van dit plan de bomenstructuur uitgangspunt zal zijn en zo veel mogelijk gestreefd zal worden naar handhaving. Wethouder VAN DEN OEVER: Die toezegging heb ik nooit gedaan. De heer SLEEKING: Die toezegging hebt u wel gedaan! Wethouder VAN DEN OEVER: Nee, ik heb gesproken over een versterking van de bomenstructuur, zoals in het bomenstructuurplan is opgenomen. Het in de motie van GroenLinks gestelde over het opnemen van een bomenparagraaf neem ik graag over in die zin, dat ik bereid ben bij voorstellen expliciet op te nemen hoe wij met de bomen zullen omgaan. U spreekt uit dat u van de bestaande bomenstructuur wilt uitgaan. Als u kijkt naar de voorstellen die wij naar de raad hebben gestuurd, zult u zien dat wij de bestaande bomenstructuur op sommige plekken juist willen versterken dan wel de bomenstructuur op een andere manier willen inrichten. Als ik de overwegingen in die zin mag interpreteren, kan ik het daarmee eens zijn. Mevrouw SCHELLEKENS-VAN DER MEIJDE: Ik ondersteun hetgeen de heer Sleeking over de Burgemeester De Raedtsingel heeft gezegd. De wethouder heeft in de commissie wel degelijk de toezegging gedaan, dat de huidige bomenstructuur leidend zal zijn voor de ontwikkeling. Ik stel voor dat de wethouder de notulen van de commissievergadering nog eens naleest. Wethouder VAN DEN OEVER: Het plan komt nog in de raad aan de orde. Wij zullen er dan uitvoerig over discussiëren. Mevrouw SCHELLEKENS-VAN DER MEIJDE: Het probleem is dat de kapvergunning al is aangevraagd. Misschien is de vergunning zelfs al verleend en krijgen wij daar net zo’n situatie als bij de Kloostertuin, waar de man met de bijl ook langs is geweest.
29
Wethouder VAN DEN OEVER: Het voorstel moet nog door het college worden behandeld en daarna zal het aan de raad worden voorgelegd. Ik zal daarnaar informeren. U weet dat wij in het kader van de subsidies haast hebben. Tot slot wil ik op de motie over groen en spelen van de heer Karapinar reageren. Wij hebben een “Speeldernis” in de Merwelanden en er komt een tweede bij. De tweede “Speeldernis“ zal binnen het Strategisch Groen Project in het bos De Elzen worden aangelegd. Wij denken dat dit de plekken zijn waar we spelen en kennismaken met groen en natuur het best kunnen combineren, dit los van het feit dat in de wijken speelvoorzieningen moeten worden gecreëerd. De VOORZITTER: Wethouder Kamsteeg heeft het woord. Wethouder KAMSTEEG: Mijnheer de voorzitter. Ik wil een suggestie doen met betrekking tot de bomen, namelijk dat de waakhonden in het college – zo word je door je collega weggezet! – zich aan de bomen zullen vastketenen om kap te voorkomen. Dat zou opzien baren! De heer SLEEKING: Dit is wel een grappige opmerking, maar er staat tegenover dat de kapvergunning al is gepubliceerd. Ik vraag mij af hoe de opmerking van de wethouder daarmee te rijmen is. Volgens mij is wethouder Kamsteeg mede verantwoordelijk voor het publiceren van de vergunning. Wethouder KAMSTEEG: Absoluut. Het college is in zijn geheel verantwoordelijk voor dit soort besluiten. De besluiten worden namelijk namens het college genomen. Ik wil beginnen met de vraag van de heer Van der Kruijff over de logopedie. Tot 1 augustus 2008 is de logopedie met de scholen geregeld. De nieuwe regeling heeft te maken met de landelijke discussie over de vraag of de logopedische screening in het basispakket van de jeugdgezondheidszorg moet komen dan wel op een andere manier moet worden gefinancierd. Als het rijk zegt dat de logopedische screening in het basispakket JGZ komt, gaan wij ervan uit dat de financiering zal worden geregeld. Als de logopedische screening niet in het pakket komt, zal het een vrije afweging van de lokale overheden. zijn Als de discussie hierover niet voor 1 augustus 2008 zal zijn beslecht, zullen wij in overleg met de scholen opnieuw bezien of wij daarmee nog een jaar op de oude voet verder zullen gaan. Dat is nu nog niet besloten, ik stel voor hierop halverwege het jaar terug te komen. Over de WMO zijn meerdere opmerkingen gemaakt. De heer Sleeking merkte op dat woningaanpassingen traag zouden verlopen. Daarin heb ik geen volledig inzicht omdat dat aan het einde van de middag moeilijk in beeld te brengen was, maar dit is in ieder geval niet het beeld dat de mensen die bij de Sociale Dienst werken hebben. Omdat zoveel aanvragen zijn ingediend, kunnen zij zich wel voorstellen dat de afhandeling nu iets langzamer verloopt dan in het verleden in Dordrecht het geval was. De spoedgevallen worden snel behandeld, die zijn binnen enkele dagen geregeld tenzij het om gecompliceerde technische aanpassingen gaat, en de eenvoudige aanpassingen zijn binnen enkele weken gereed. In situaties waarin aannemers nodig zijn is men natuurlijk afhankelijk van offertes, maar men zet zich ervoor in aanvragen zo snel mogelijk af te handelen. Als er concrete klachten zijn, horen wij dat graag. Dat is voor de Sociale Dienst van groot belang. De heer SLEEKING: Het gaat ons erom dat schaalvergroting niet tot verlies van efficiency moet leiden. Verbetering van de efficiency is één van de uitgangspunten geweest om tot deze centralisatie te komen. Wethouder KAMSTEEG: Wij hebben daarvoor geen aanwijzingen. Aan het einde van het jaar zullen wij op de gang van zaken in dit jaar terugblikken en wij zullen dan ook bezien hoe het met hulp bij het huishouden is gegaan, waarover de heer Pols een beschouwing heeft gehouden. Op dat punt wordt conform het afgesproken beleidskader gehandeld. Er zouden meer klanten zijn die hulp bij het huishouden 1 – dat is alfahulp – krijgen. Dat is geen beleidsmatige, maar een feitelijke insteek. Zo zal het zich gaan ontwikkelen. De verschuiving gaat overigens geleidelijk. Ik veronderstel dat in de loop van het volgend jaar sprake zal zijn van een stabilisatie bij een verhouding 70% 1 en 30% 2 of in die orde van grootte, dus ongeveer tweederde/eenderde.
30
De vorige week hebben wij met de aanbieders van hulp uitgebreid overleg gehad over de situatie, waarbij wij ons op het standpunt hebben gesteld dat de werkgelegenheid hun verantwoordelijkheid is. Wij hebben voor een zeer aanbiedersvriendelijke manier van aanbesteden gekozen – iedereen kon meedoen – en een ruime tijd voor de herindicaties genoemd. De herindicaties zullen pas halverwege het volgend jaar worden afgerond. De aanbieders hebben dus lang de tijd gehad om zich op een andere verhouding in te stellen en zij hebben daarvoor collectief hun waardering uitgesproken. Wij hebben gezegd te verwachten dat zij, als zich problemen voordoen, die problemen zullen oplossen. Twee organisaties meenden in aanmerking te komen voor een subsidieregeling voor bijscholing van mensen, die eventueel als hulp bij het huishouden 2 zullen moeten worden ontslagen. Zij kwamen daarvoor echter niet in aanmerking en zullen dus moeten proberen daarvoor een oplossing te vinden. Tot op dit moment zijn de aanbieders erg tevreden over de wijze waarop het in deze regio gaat. De heer WAGEMAKERS: Ik heb begrepen dat één van de grotere aanbieders van thuiszorg in deze regio de mensen om wie het gaat een brief heeft gestuurd, waarin is aangegeven dat tijdens vakantie en ziekte van de hulpverlener geen hulp kan worden gegarandeerd. Dat zie ik als een verschraling van het aanbod. Hebt u dat signaal ook ontvangen? Wethouder KAMSTEEG: Nee, die brief heb ik niet gezien. Volgens mij is het heel simpel: als iemand een indicatie krijgt voor twee uur hulp bij het huishouden per week of voor wat dan ook, heeft die persoon daar recht op. Als degene die die hulp biedt ziek of afwezig is, dient de aanbieder voor vervanging te zorgen. Als cliënten één of twee weken van hulp verstoken blijven, is dat niet correct en niet conform het bestek. De heer WAGEMAKERS: Ik kan u de brief doen toekomen. Wethouder KAMSTEEG: Dat is prima, het is belangrijk dat dergelijke zaken aan ons worden gemeld. Mevrouw VAN BENTHEM: De alfahulpconstructie, die de wethouder niet heeft genoemd, is een oplossing waarvoor door de organisaties gekozen wordt om mensen te ontslaan die huishoudelijke hulp 1 leveren en die zij in loondienstverband niet meer kunnen betalen. Die mensen worden via een bemiddelingsconstructie als alfahulp bij cliënten aan het werk gezet. Dat is een oplossing die niet goed is voor de arbeidspositie van de medewerkers van de organisaties. Het naar ons oordeel ongewenste effect daarvan is dat een deel van deze mensen, bijvoorbeeld de alleenstaande vrouwen, regelrecht terugvallen in de bijstand, terwijl wij in Dordrecht en omstreken nu net zo voortvarend bezig zijn om mensen uit de bijstand te helpen. Het gaat ons erom dat deze ontwikkeling in het oog wordt gehouden, signalen die daarover binnenkomen serieus worden genomen en wij het met elkaar eens zijn dat dit een ongewenst effect is. Vervolgens kunnen wij met elkaar nadenken over de wijze waarop wij dit probleem kunnen oplossen in plaats van de verantwoordelijkheid hiervoor volledig buiten onszelf te leggen. Wethouder KAMSTEEG: Wij leggen de verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering nadrukkelijk bij de thuiszorgorganisaties. Die verantwoordelijkheid hoort daar thuis en zij erkennen dat ook. De gevolgen van ontslagen en dergelijke is een ander traject, dat wij los willen zien van de aanbesteding, van de manier waarop wij hulp bij het huishouden regelen en van de vraag hoe wij die mensen zo snel mogelijk weer aan het werk krijgen. Op een gegeven moment komen zij weer bij de Sociale Dienst terecht, wat natuurlijk ongewenst is. Mevrouw VAN BENTHEM: In welk licht ziet u de aan de aanbesteding gekoppelde verplichting tot “social return on investment”? Wethouder KAMSTEEG: Die verplichting is in de bestekken opgenomen en betekent dat zoveel mogelijk gebruik moet worden gemaakt van mensen die een uitkering hebben van de Sociale Dienst en die geschikt zijn voor dit werk. Gelukkig wordt nu ook landelijk over de alfahulpen gediscussieerd. Bekeken wordt of naast de CAO voor mensen die hulp bij het huishouden 2 verzorgen een andere voorziening in het leven kan worden geroepen. Dat is een discussie die binnen ActiZ, de koepel van de thuiszorgorganisaties, wordt gevoerd en die discussie zal ongetwijfeld leiden tot een andere uitkomst dan alleen HH2 en alfahulp.
31
Mevrouw RUISCH: In het VNG-blad van 16 oktober las ik de uitspraak van mevrouw Bussemaker, de Staatssecretaris, dat er in het geval van effecten van de WMO voor de thuiszorg, bijvoorbeeld loonderving, een mogelijkheid is voor loonsuppletie. Bent u daarvan op de hoogte? Wethouder KAMSTEEG: Ja, dat is waarop ik doelde. Er is een subsidieregeling voor 2007, die overigens wel beperkt van omvang is en de aanvraagtermijn daarvoor is ook al gesloten. Deze regeling is met name op omscholing gericht. Mevrouw RUISCH: In de aankondiging werd ook de mogelijkheid van loonsuppletie genoemd. Wethouder KAMSTEEG: Dat zou kunnen, maar overigens is het aantal ontslagen buitengewoon gering. De vorige week heb ik op een conferentie in Apeldoorn gehoord dat er tot nu toe landelijk niet meer dan 200 ontslagen zijn. Tot nu toe is er geen indicatie dat het om grote aantallen gaat. De heer Mostert, die heeft gevraagd of het beleidsplan WMO nog dit jaar aan de raad zal worden aangeboden, kan ik mededelen dat de inspraaktermijn halverwege de maand november afloopt. Als daaruit niet al te veel gecompliceerde vragen en opmerkingen voortkomen, zal het beleidsplan eind november aan het college worden aangeboden en daarna aan de raad worden voorgelegd. De heer Tazelaar merkte op dat hij in de begroting een passage over mantelzorg mist. Mantelzorgondersteuning is in de WMO-uitkering begrepen en is dus niet apart zichtbaar in de begroting. In het concept van het WMO-beleidsplan is aangegeven, dat wij daaraan zowel in 2007 als in 2008 en volgende jaren aandacht zullen besteden. Bij de discussie over het WMO-beleidsplan zullen wij daarop ingaan. Ik kom bij het amendement van de heer Van der Kruijff, waarin wordt gevraagd het DAC éénmalig een bedrag van € 50.000,- beschikbaar te stellen. Vanwege de tijd zal ik het kort houden. Het college vindt dit een sympathiek amendement, maar wil wel nadrukkelijk stellen dat het geen voorstander is van het verstrekken van een structurele subsidie aan particuliere initiatieven op dit gebied waar het om de exploitatie gaat. Wij hebben het DAC eerder een eenmalige subsidie van € 60.000,- verstrekt. Dat kunnen wij af en toe doen - wij doen dat ook bij andere instellingen – en het is prima dat daarvoor mogelijkheden zijn. In het amendement wordt de door ons geïnitieerde verhuizing als argument aangevoerd en erop gewezen, dat het DAC voor hoge kosten staat in verband met de inrichting en de verbouwing van het pand dat men zal gaan betrekken. Het college vindt dit nogmaals gezegd een sympathiek amendement. Over het hostel, waarvoor door mevrouw Van den Berg aandacht is gevraagd, hebben wij al vaker gediscussieerd. Het tempo waarin ten aanzien hiervan door het college wordt geopereerd, is door mevrouw Van den Berg en anderen van stevige kritiek voorzien. Voor een deel is dat terecht. Terugblikkend moeten wij vaststellen dat het voorstel betreffende het hostel inderdaad lang op zich heeft laten wachten. Ik heb echter al uitgelegd dat de vertraging deels is veroorzaakt door het feit dat wij zeker willen weten of dit initiatief financieel gezien haalbaar is. Het heeft lang geduurd voordat het Zorgkantoor over de brug kwam met de toezegging dat het hieraan serieus wil meewerken. Het voorstel is een maand of twee geleden door het college vastgesteld en ik meen dat het voorstel de volgende week of de week daarna in de Raadskamer aan de orde zal komen. Mevrouw Van den Berg maakte in haar woordvoering gewag van een rapport van juni 2005. Wellicht doelt zij op het SGB-rapport dat als bijlage is toegevoegd. De raad heeft recent een raadsinformatiebrief gekregen, waarin het voorstel is vermeld. Ik veronderstel dat mevrouw Van den Berg met haar opmerking dat het voorstel haar heeft teleurgesteld op het tempo en niet op de inhoud van het voorstel duidde. Als zij teleurgesteld is over het voorstel, heb ik haar niet goed begrepen. Mevrouw VAN DEN BERG-PUPOVIC: Ik ben teleurgesteld over het tempo. Wethouder KAMSTEEG: Akkoord, dat is dan duidelijk. Gegeven uw opstelling ten opzichte van dit onderwerp kon ik teleurstelling over de inhoud van het voorstel niet goed plaatsen. In haar motie vraagt mevrouw Van den Berg de raad dit concept te steunen. Het college vraagt dat in de informatiebrief ook. Mevrouw Van den Berg zal het er ongetwijfeld mee eens zijn dat wij verder zijn gegaan dan alleen het bij punt a. gestelde, waar ons wordt gevraagd door te gaan met 32
BCD, een projectleider aan te trekken en een plan te maken. Al twee maanden geleden hebben wij met alle instellingen afgesproken dat wij hiermee zullen doorgaan onder het voorbehoud, dat de raad het groene licht geeft. Dat moeten wij natuurlijk afwachten. Ik hoop dat de raad het voorstel spoedig zal bespreken, zodat wij definitief zullen kunnen doorgaan. Wij zijn bezig met het aantrekken van een projectleider die van wanten weet en snel een projectplan van de grond kan trekken. Of het hostel in twee jaar gerealiseerd zal kunnen worden hebben wij niet echt in de hand, maar dat sprake is van enige druk is alle partijen duidelijk. Er is enthousiasme bij de partijen die hieraan meewerken, wat een pluspunt is, de partijen moeten immers samenwerken. Dat was overigens ook een reden voor de langzame start. Ik heb het vertrouwen dat wij nu voortvarend verder kunnen gaan. De werkgroep die een zoektocht naar een locatie zal gaan ondernemen, zal binnenkort van start gaan. Wij proberen alles voor te bereiden en ik hoop dat de commissie snel het groene licht zal geven. Dit is een belangrijk onderwerp. Ik ben er blij om dat de problematiek van het huiselijk geweld is aangekaart. Op dit gebied zijn veel ontwikkelingen gaande. Als de Eerste Kamer het wetsvoorstel inzake het huisverbod aanneemt, zal dat de instellingen die een zorgaanbod moeten formuleren veel werk opleveren. Wij krijgen dan interventieteams die snel zullen moeten opdraven. Er zal aandacht moeten zijn voor de kinderen, voor Aware dat dit jaar van start is gegaan. Het aantal meldingen neemt toe – dat was ook de bedoeling – en dat brengt meer werk met zich mee. De financiële aspecten daarvan zullen het volgend jaar absoluut aan de orde komen. Waarschijnlijk krijgen wij voor wat betreft het huisverbod middelen van VWS – middelen hiervoor zijn al in de rijksbegroting opgenomen – en naar verwachting zullen wij daaruit in 2008 een deel van de kosten kunnen betalen. Wij zijn aan het bekijken of ten behoeve van de GGD-begroting voor 2009 – dat traject start namelijk al – aan de regiogemeenten in Zuid-Holland-Zuid extra middelen zullen moeten worden gevraagd voor het adequaat opzetten hiervan. Omdat het werk zal toenemen, denk ik dat wij daarvoor meer middelen nodig zullen hebben. Ik ga over naar het onderwerp regio, waarover ik kort kan zijn. De heer Pols, die heeft gezegd dat de leden van de Drechtraad eigenlijk rechtstreeks zouden moeten worden gekozen, wijs ik erop dat dit bij een Gemeenschappelijke Regeling niet mogelijk is. De strekking van zijn vraag is natuurlijk hoe wij ervoor kunnen zorgen dat de Drechtraad in de lokale gemeenschappen geworteld raakt. Daarbij gaat het om de democratische legitimatie, maar daarin zitten knelpunten. Wij zijn nu goed een jaar op weg met de Drechtraad en de Gemeenschappelijke Regeling, de Drechtraad is in het voorjaar van het vorig jaar van start gegaan en wij moeten constateren dat de Regiokamer, waarover ook een opmerking is gemaakt, niet al te vaak bijeenkomt, terwijl dat een terugkoppelmoment is voor de mensen die in de regio actief zijn. Hier en daar is fractievorming gaande, bijvoorbeeld als het gaat om de diverse partijen uit de regiogemeenten. Wij moeten ons afvragen of de informatiestroom naar alle raadsleden, dus niet alleen de Drechtraadsleden, adequaat is. Er is veel informatie en alle informatie staat op de website. De vraag is echter hoe ervoor kan worden gezorgd dat de relevante informatie bij de juiste mensen terechtkomt, zodat de Drechtraadsleden zich gedragen weten door hun eigen fractie, hun eigen raad en hun eigen achterban. Volgens mij zal het een hele toer zijn dat goed op de rit te zetten. Ik ben zelf wel tevreden over de wijze waarop het nu gaat. Er is sprake van een grote betrokkenheid bij alle voorstellen en besluiten van de Drechtraad, maar de kwestie van de democratische legitimatie moet wel meegewogen worden. De heer Sleeking heeft een opmerking gemaakt over de afstand tussen de gemeenteraad en wat op Drechtstedenniveau op het gebied van het sociaal beleid wordt besloten. Dat zien wij ook op andere terreinen, die afstand is er inderdaad. Over de Drechthopper, waarover vandaag is gesproken, kunnen wij niet eens meer besluiten. Dat is een bevoegdheid van de Drechtraad geworden. Wij zullen een modus moeten vinden om hiermee om te gaan. Wij moeten niet alles simpelweg afschuiven, want wij hebben hier ook een lokale verantwoordelijkheid. Onze lokale verantwoordelijkheid blijft bestaan, maar de formele bevoegdheid tot het nemen van besluiten ligt bij de Drechtsteden. Het zou best kunnen zijn dat de raad een motie aanneemt, die vervolgens in de vergadering van de Drechtraad zal moeten worden ingediend opdat zij tot iets kan leiden. Wij zullen daarvoor een aantal stappen moeten bedenken. Ik kom bij mijn laatste onderwerp, het onderwerp wonen. De motie van de heer Mostert over de bouwhistoricus komt voort uit een bespreking in een Raadskamer, waar mevrouw De Koekkoek een presentatie heeft gehouden. Het college heeft toegezegd daarop te zullen terugkomen bij de 33
Kadernota-discussie 2009, die in het voorjaar van 2008 zal worden gevoerd. Wij willen daarbij een integraal voorstel hebben van Monumentenzorg en Archeologie, dat niet alleen over bouwhistorie maar ook over andere onderdelen gaat. Bij de behandeling van de Kadernota zullen wij absoluut de vraag aan de orde stellen hoe structureel de behoefte aan uitbreiding is. Wensen zijn prima, maar wij moeten ook naar de nuttigheid en de noodzakelijkheid kijken. Een bouwhistoricus is zeker nuttig, maar de noodzakelijkheidsvraag zal financieel moeten worden afgewogen. Omdat het college heeft afgesproken hierop te zullen terugkomen, lijkt het mij voorbarig dit nu al te regelen. Dit is een geïsoleerd voorstel en het college wil dit voorstel graag in samenhang met alle andere aspecten van het Bureau Monumentenzorg en Archeologie bezien. Om die reden ontraden wij motie 17. De heer STAAT: U hebt aangegeven dat de invoering van een bouwhistoricus door het Bureau Monumentenzorg en Archeologie wenselijk wordt geacht, maar ik heb u nu over een integrale aanpak horen spreken. Wat moeten wij ons daarbij voorstellen? Wethouder KAMSTEEG: Eén van de functies die het vorig jaar werden voorgesteld, de tweede archeoloog, is inmiddels uit het eigen budget gerealiseerd. Bezien zal moeten worden hoeveel werk er is. De kosten worden deels betaald door veroorzakers van archeologische opgravingen. Als het de verwachting is dat er gedurende een langere periode veel werk zal zijn, loont het mensen in dienst te nemen in plaats van mensen in te huren. Het werk vindt plaats, dat moet gebeuren en indien nodig worden mensen ingehuurd. De stap zetten naar een vaste werknemer is altijd wenselijker omdat op die manier voor continuïteit kan worden gezorgd en kennis en kunde in eigen huis worden gehouden. Al deze aspecten zullen bij de afweging aan de orde komen. De overbewoning, waarvoor door de heer Van Dongen aandacht is gevraagd, is door ons geïnventariseerd. Wij hebben bekeken in hoeveel woningen pensionachtige voorzieningen zijn gerealiseerd, waar kamerverhuur plaatsvindt, en hebben die woningen in categorieën ingedeeld, namelijk de woningen die overlast geven en de woningen die geen overlast geven, uiteraard voor zover bekend. Voorts is geïnventariseerd voor welke woningen wel en voor welke woningen geen vergunning is afgegeven. Die gegevens zijn in beeld. Wij zijn ons aan het bezinnen op de vraag waar deze woningen geconcentreerd zijn. Er zijn wijken waarin maar één of twee van dit soort panden zijn. Die panden geven misschien wat overlast, maar die overlast neemt geen gekke vormen aan. Wij hebben vastgesteld dat er een paar gebieden zijn – het funderingsgebied is daarvan een voorbeeld, maar ook gebieden in Oud-Krispijn – waar sprake is van een concentratie van dergelijke panden en wij zijn bezig daarvoor, zoals in de raadscommissie is afgesproken, een quoteringsbeleid te ontwikkelen. Daaraan wordt de laatste hand gelegd. Ik hoop dat beleid nog dit kwartaal met de raad te kunnen bespreken. Of een apart beleid moet worden geformuleerd voor de huisvesting van Polen dan wel mensen uit andere Oost-Europese landen is de vraag. Het aantal in Dordrecht wonende Polen valt mee. Er is een periode geweest waarin vooral in Wielwijk veel Polen en ook mensen uit Portugal en Duitsland tijdelijk woonachtig waren. Dat waren HSL-medewerkers. Nu wonen daar vooral mensen die in Brabant of in het Westland werken. Ook op Camping Bruggehof woont een aantal Polen. Wij zijn daar bezig met uitvoering van een handhavingstraject, dat moet een keer afgelopen zijn. Wij moeten bezien of het probleem van de huisvesting van Polen een zodanige omvang heeft, dat wij daarnaar actief moeten kijken. Ik zie dat los van de problematiek van overbewoning. Overbewoning moet, waar dat nodig is, aangepakt worden. Als blijkt dat wij iets moeten bedenken om werknemers die wij in dit land nodig hebben adequaat te kunnen huisvesten, zullen wij daarnaar moeten kijken. Wij zijn daarmee nog niet bezig. De heer VAN DONGEN: Ik ben het met de wethouder eens dat dit twee aparte problemen zijn, maar deze problematieken worden hier en daar natuurlijk wel gecombineerd. Wethouder KAMSTEEG: Ja, soms is sprake van een combinatie. De heer VAN DONGEN: Ik heb uit uw betoog begrepen dat u deze problematiek oppakt. Wethouder KAMSTEEG: De opmerkingen over de funderingsproblematiek van mevrouw De Smoker, de heer Sleeking en de heer Tazelaar – opmerkingen van verschillende orde overigens – hebben allemaal te maken met de wenselijkheid dat meer mensen gebruik maken van de subsidieregeling en daarvoor dus wellicht meer geld nodig zal zijn, maar de in de motie vermelde bedragen kan ik niet 34
goed plaatsen. De raad heeft hierover een tussenrapportage gekregen, die binnenkort aan de orde zal komen. De prognose tot het einde van de looptijd bij het verwachte gebruik komt uit op ongeveer € 27,5 miljoen van de € 30 miljoen die hiervoor beschikbaar is. Van € 2,5 miljoen zal dus geen gebruik worden gemaakt. De subsidieregeling heeft een looptijd van tien jaar. Als de raad van oordeel is dat de subsidieregeling moet worden voortgezet, kan de raad daartoe in 2009 of 2010 besluiten. Ik vind het veel te voorbarig daarover nu een uitspraak te doen. Ik heb er geen idee van of de mensen die nu niet tot herstel overgaan van plan zijn dat te zijner tijd wel te doen. De kosten van hetgeen waarom in de motie wordt gevraagd zijn eenvoudig uit te rekenen. Het gaat hierbij om het aantal maal € 6.800,- subsidie plus een schatting van de rentekosten, die wij voor onze rekening nemen. Dat is het probleem niet, maar in de motie wordt meer gevraagd. Het college wordt gevraagd hiervoor in de Kadernota 2009 een voorziening te treffen. Dat vind ik voorbarig. Zoals gezegd hebben wij naar verwachting tot het einde van de looptijd van de subsidieregeling geld genoeg beschikbaar, inclusief de rente van alle leningen die nu lopen. Als in 2010 mocht blijken dat de subsidieregeling verlengd zal moeten worden, in welke vorm dan ook, zal de dan zittende raad zich daarmee moeten bezighouden. De heer SLEEKING: Kennelijk doet het probleem zich nog niet voor. Uit de cijfers in de begroting heb ik begrepen dat er nog een restantreservering is van € 1,1 miljoen, dat bedrag komt niet overeen met het bedrag dat u zojuist noemde. Wethouder KAMSTEEG: Van het krediet van in totaal € 30 miljoen is nog € 9 miljoen beschikbaar. Per heden is grofweg € 20 miljoen van de € 30 miljoen uitgegeven. De heer SLEEKING: Dat zoeken wij na. Wethouder KAMSTEEG: Deze gegevens staan in de halfjaarlijkse rapportage, die wij ongeveer een maand geleden hebben vastgesteld. Over wonen valt veel te zeggen, maar ik zal mij beperken omdat ik in de Raadskamer al anderhalf uur lang heb geprobeerd de feiten uiteen te zetten. Er blijken nog steeds misverstanden te bestaan. In de door de heer Tazelaar ingediende motie staat dat voor starters te veel woningen worden onttrokken en te veel dure woningen worden gebouwd. Ik heb uitgelegd dat de bouw van 500 woningen in het dure segment een verschuiving van slechts 1% oplevert. Wij hebben nu 9% woningen van boven de € 250.000,-. Als wij daaraan 500 woningen toevoegen, komen wij op 10%. De goedkope voorraad bestaat voor 60% uit woningen onder de € 150.000,- en voor 31% uit woningen tussen de € 150.000,- en € 250.000,-. Mijn stelling is dat wij veel te veel goedkope woningen hebben en het dus geen kwaad kan die voorraad voor een deel af te bouwen. De samenstelling van ons woningbestand is onevenwichtig en de inhaalslag waarmee wij bezig zijn, vindt maar mondjesmaat in het duurdere segment plaats. Door sommige fracties is opgemerkt dat zij die inhaalslag van harte steunen. Overigens is in het kader van de met de corporaties gemaakte prestatie-afspraken overeengekomen, dat in Dordrecht meer woningen in het goedkope segment zullen verdwijnen en elders in de regio zullen worden toegevoegd. Door de Drechtsteden is ruimte gegeven voor herstructurering in Dordrecht. Dordrecht kan in wijken zoals Krispijn meer gedifferentieerd terugbouwen, dus meer koopwoningen realiseren, en zo tot een meer gemengde bevolkingssamenstelling komen doordat in de randgemeenten sociale woningbouw wordt gecompenseerd. De heer KARAPINAR: Hoe staat het met de kwaliteit van de 60% sociale woningbouw? Wethouder KAMSTEEG: Voor een deel is u dat bekend, omdat een aantal van deze woningen in Oud-Krispijn staat. Er is een plan voor het daar tot 2013 vernieuwen van bijna alle woningen. Renovatie is in Oud-Krispijn niet lonend, daar zal sloop en nieuwbouw plaatsvinden. De raad heeft ook voor Wielwijk een plan vastgesteld. Ook daar zal een aantal complexen worden gesloopt en door nieuwbouw worden vervangen en Crabbehof zal later aan de beurt komen. Op De Staart is wel veel gerenoveerd, maar niet veel gesloopt. De corporaties zijn hard bezig met het opknappen van de voorraad. Waar dat nodig is gebeurt dat door sloop en nieuwbouw en waar mogelijk door renovatie. Dat proces loopt goed en ik verwacht dat dit tot betere woningen voor de mensen met een krappere beurs zal leiden. Daar ben ik van harte voor.
35
Het CDA heeft gevraagd hoe wij de hogere inkomens naar Dordrecht willen trekken. Wij voegen in het duurdere segment woningen toe, maar wij weten allemaal dat dit niet voldoende is. Mensen kijken ook naar de woonomgeving. Wat heeft dit gebied, wat heeft deze stad, te bieden? Wij hebben vandaag bijna alle onderwerpen behandeld. Cultuur en gezondheidszorg zijn al besproken en sport zal straks aan de orde komen. Bij het beantwoorden van de vraag wat deze stad op het gebied van voorzieningen heeft te bieden, moet ook aan winkelvoorzieningen worden gedacht. Dat zijn aspecten die een grote rol spelen bij het binden van mensen met een hoger inkomen. Het is één geheel. Economische ontwikkelingen, toeristische ontwikkelingen en ontwikkelingen voor wat betreft voorzieningen horen daarbij, met alleen woningen redden wij het niet. Dat is de kern van het beleid, ook regionaal. Tenslotte een reactie op de opmerking van de heer Karapinar over de betrokkenheid van allochtonen bij de plannen van mevrouw Vogelaar. De plannen van mevrouw Vogelaar zijn ontwikkeld naar aanleiding van de Wijkvisie Wielwijk 2010-2020 en de plannen voor Crabbehof. Nadrukkelijk is geprobeerd zo veel mogelijk mensen te betrekken bij de ontwikkeling van de plannen voor Wielwijk, die het meest ingrijpend zijn, en dat is in behoorlijke mate gelukt. Binnenkort krijg ik daarvan een overzicht. Daarom heb ik gevraagd omdat ik de aantallen wil weten. De scholen hebben daaraan meegedaan, op de scholen zitten veel allochtone kinderen en op die manier hebben de ouders er ook over gehoord. De kinderen hebben tekeningen van de toekomst van de wijk gemaakt. Ik heb bij alle wijkateliers gemengde groepen gezien, waarmee ik heel blij was. Niet alleen de gestaalde kaders zijn daarbij betrokken geweest. Dat het is gelukt, past bij hetgeen de heer Lagendijk zo dadelijk over de betrokkenheid van de burgers bij hun wijk zal zeggen. Ik stel voor het hierbij te laten. De VOORZITTER: Dat lijkt mij een uitstekend idee! Wethouder Lagendijk heeft het woord. Wethouder LAGENDIJK: Ik ben blij dat ik de tijd heb, mijnheer de voorzitter! Ik zal beginnen met het onderwerp sport, waarover ik drie dingen heb te melden. De heren Karapinar en Van Dongen hebben naar de uitwerking van de Sportnota gevraagd. De heer Van Dongen deed dat het meest concreet, door te wijzen op nut en noodzaak van LOOT-scholen voor de stimulering van topsport. Ik herhaal wat ik hierover bij de bespreking van de Sportnota heb gezegd: wij zijn die mogelijkheid aan het uitwerken. Het door mij beloofde plan van aanpak is op een haar na klaar en zal de raad ongetwijfeld nog deze maand worden toegezonden. De heer Tazelaar, mevrouw De Smoker en de heer Karapinar hebben gewezen op de problematiek die naar aanleiding van de invoering van het betaald parkeren is ontstaan voor vrijwilligers, die overdag aanwezig zijn en voor het parkeren moeten betalen. In de parkeerregeling is een bedrag van € 30.000,- opgenomen, dat kan worden ingezet in het kader van met de sportverenigingen te maken afspraken over de wijze waarop de parkeerkosten van de vrijwilligers en de topsporters, die daar vaak trainen, kunnen worden gecompenseerd. Het gesprek daarover tussen de gemeenten en de sportverenigingen heeft langer geduurd dan wij hadden gehoopt, maar ik kan de raad melden dat de regeling, die met terugwerkende kracht zal worden ingevoerd, in november af komt. Ik zal de raad daarover informeren. Over de Sportboulevard zijn twee moties ingediend, één van de moties gaat over het budget. De heer Wagemakers heeft mij er al een paar maal op gewezen dat de werkelijkheid met betrekking tot de budgetten anders is dan ik suggereerde. Ik dank hem voor zijn vasthoudendheid. Hij heeft gelijk in die zin, dat het in de begroting opgenomen totaalbudget van € 44,2 miljoen inclusief een bedrag is van € 2,1 miljoen ten behoeve van het realiseren van op het Leerpark geplande spelhallen. Vandaag ben ik getuige geweest van een interessante zoektocht naar het antwoord op de vraag waarom dit bedrag in het budget voor de Sportboulevard zit. Kennelijk heeft dat met de geschiedenis te maken. Oorspronkelijk is het het idee geweest de sportvoorzieningen die op de leerlingen van het Leerpark gericht zijn aan de Sportboulevard te vestigen, maar uiteindelijk is besloten dat deze voorzieningen in het Leerpark zelf zullen moeten worden gerealiseerd en het budget hiervoor is in het budget voor de Sportboulevard blijven zitten. Kijkend naar de aanbestedingsdiscussie en alles wat daar omheen speelt, is dat niet dramatisch. Door degenen die
36
de Sportboulevard moeten realiseren wordt wel gewerkt met het goede bedrag, namelijk € 42,1 miljoen. Er zal dus sprake moeten zijn van een technische verandering. Wij hebben daartegen geen enkel bezwaar, maar als wij dit bedrag bij het budget voor de Sportboulevard weghalen moeten wij het wel aan het budget voor het Leerpark toevoegen. Een daarop betrekking hebbend amendement zal precies moeten worden geformuleerd. Dat brengt mij bij de aanbesteding van de exploitatie van de Sportboulevard, waarover door BVD een motie is ingediend. Deze motie kunnen wij steunen. Dit is een gevoelige discussie, in de Kamer hebben wij hierover uitvoerig gesproken. De in de motie geschetste lijn klopt. Als wij de aanbesteding klaar hebben en er biedingen zijn – dat is altijd afwachten – zal een definitieve afweging kunnen worden gemaakt, waarbij de raad zal worden geconsulteerd. Door diverse leden van de raad – de heer Sleeking, mevrouw Van den Berg en de heer Van der Kruijff – is over jeugd en veiligheid gesproken en is aandacht gevraagd voor de aanpak van jeugdige verdachten. De in de begroting gepresenteerde cijfers geven aan dat sprake is van een stijging tot 1200. Het cijfer van waaruit wij vertrekken is gebaseerd op een definitie, die in het kader het zogenaamde GSB II-akkoord is geformuleerd. De definitie waarmee wij nu werken is op het GSB IIIakkoord gebaseerd. Wij hebben wel degelijk een probleem, maar een nuancering is nodig. Tegenover deze cijfers staan andere cijfers over het aantal jeugdige veelplegers, het aantal vermogens- en geweldsdelicten, het onveiligheidsgevoel, het rapportcijfer voor veiligheid en het gevoel van veiligheid op het schoolplein. Dat zijn allemaal onderwerpen die ook van streefcijfers zijn voorzien en waarmee het heel goed gaat. Ik wil niet zeggen dat het gesignaleerde punt onzin is, maar ben wel van mening dat de cijfers in samenhang moeten worden bekeken. De heer Sleeking heeft aangegeven dat hij op dit punt een samenhangende aanpak wenst. Ik wijs erop dat in het voorjaar van 2007 het Integraal Veiligheidsprogramma II is vastgesteld, waarin ruim 20 acties op het gebied van preventie en repressie zijn opgenomen. Daarin zitten bijvoorbeeld acties op het gebied van schoolverzuim, veilig opgroeien, het VIOS-programma – Veilig In en Om de School –, allerlei maatregelen rondom HALT en ITB en maatregelen op het gebied van het jongerenwerk en alcohol en drugs. Deze aanpak is nog maar recent vastgesteld en ik denk dat wij even de tijd moeten hebben voor het uitwerken van dat programma. Mevrouw Van den Berg heeft een aantal suggesties gedaan, waaronder de suggestie met betrekking tot de weekendschool. In antwoord op mijn vraag wat de weekendschool precies is, heb ik tegenstrijdige informatie gekregen. Ik heb nog even gegoogled en mijn beeld is nu dat de weekendschool een uitstekend initiatief is, waaraan wij lokaal zeker iets zouden moeten willen doen. Voor zo ver ik het heb begrepen is dit een initiatief dat voornamelijk is gericht op talent en niet op jeugdige delictplegers. Voor een deel is een weekendschool een vrijwillige aangelegenheid. Jongeren worden uitgenodigd in dat kader in contact te komen met mensen uit het bedrijfsleven en mensen die interessante functies hebben. Die mensen moeten de jongeren vertellen waarmee zij bezig zijn, hoe het zo gekomen is en hoe zij zichzelf in de loop van de tijd ontwikkeld hebben. Op die manier kunnen zij inspiratie overbrengen, maar het gaat ook om een stukje beroepsoriëntatie en misschien deels ook om netwerkachtige contacten. Ik vind dit een uitstekend initiatief, maar ik denk niet dat het zal bijdragen aan het verminderen van het aantal jeugdige verdachten. Volgens mij richt de weekendschool zich op een andere doelgroep. Dit geldt niet voor de tweede suggestie van mevrouw Van den Berg over de criminele jongeren in Helmond. Ook voor het verkrijgen van informatie daarover heb ik gegoogled, omdat weinig informatie voorhanden was. Ik heb begrepen dat het gaat om een project van het Bijzonder Jeugdwerk Brabant, in het kader waarvan men vrij vroeg in contact treedt met jongeren die in detentie zijn om te bezien wat zij willen bijleren om het mogelijk te maken dat zij na afloop van hun detentie op een fatsoenlijke manier op eigen benen zullen kunnen staan. Ik heb gelezen dat dit een zeer succesvol project is. Sinds een aantal weken hebben wij contact met de gevangenis in Dordrecht om te bezien wat kan worden geregeld om de terugkeer van mensen die in detentie zitten beter mogelijk te maken dan alleen via de reclassering. Dat contact is dus al gelegd en ik zal bezien wat wij van het project in Helmond kunnen leren.
37
Mevrouw VAN DEN BERG-PUPOVIC: Het klopt dat de weekendschool niet op criminele jongeren is gericht. Ik heb de weekendschool als preventief aangeduid en aangegeven dat de weekendschool een uitstekend middel kan zijn bij ons streven de jeugdwerkloosheid en het vroegtijdig schoolverlaten terug te dringen. Welk plakkertje daarop wordt geplakt maakt mij niet uit, ik vind dit gewoon een goed initiatief en ik denk dat het zeker zinvol is ermee te gaan werken. Wethouder KAMSTEEG: Daarmee zijn wij het eens. De ontwikkeling van het aantal jeugdige verdachten is wel een knelpunt, want dat springt er in negatieve zin uit, en wij moeten voor die twee à drie jaar zoeken naar activiteiten die ervoor zullen zorgen dat deze ontwikkeling wordt teruggedrongen. De weekendschool is een uitstekende activiteit en wij zullen zeker naar de mogelijkheden kijken, maar ik denk dat de invoering van een weekendschool niet van invloed zal zijn op het aantal jeugdige verdachten. Dat doet echter niets af aan het nut van dit initiatief. Natuurlijk blijven wij zoeken naar mogelijkheden. Ik nodig alle raadsleden uit voor een bijeenkomst op 15 november, de heer Gerard Cornelissen zal dan in Dordrecht te gast zijn. Hij is één van de oprichters van ISH, een school of een centrum in Amsterdam, specifiek gericht op sport en cultuur, waar jongeren die uitvallen of dreigen uit te vallen op hun talenten worden aangesproken. Daar komen jongeren die uit het MBO. vallen, jongeren die door het SoZaWe op een of andere manier weer in het zadel worden geholpen en bijvoorbeeld jongeren die bij Glen Mills actief zijn, problemen hebben of extra ondersteuning nodig hebben. Dat zijn groepen ten aanzien waarvan wij niet de neiging hebben ze qua talenten te definiëren. Het bijzondere van deze school is dat bij de betrokken jongeren toch talenten naar boven worden gepeuterd. De initiatiefnemer van de school komt daarover op de 15e het een en ander vertellen en ik nodig u graag uit daarbij tussen 17.00 en 19.00 uur in het CBK aanwezig te zijn. Door de heren Tazelaar en Van der Kruijff is aandacht gevraagd voor leefbaarheid. De heer Van der Kruijff noemde in dit verband het voorbeeld van de vuilcontainers. Op dit moment vertrekken wij bij de extra investeringen die wij op het punt van leefbaarheid willen doen vanuit de gegevens in de Monitor Leefbaarheid en Veiligheid, die vrij recent is uitgebracht. De voornaamste zorg is dat wij naar de waardering 7 door de buurtbewoners willen – dat is een gemiddeld cijfer – en naar een minimum van 6,4 op alle plekken in de stad. Als je aan mensen vraagt wat voor hen de grootste ergernissen zijn, komen vuil c.q. vuil rondom vuilcontainers, de hondenpoep, de verkeersoverlast en de vernielingen als eerste naar voren. Dat zijn allemaal problemen in de wijken die te maken hebben met het gedrag van mensen in de openbare ruimte. Dat is het probleem. We zouden kunnen zeggen dat wij gezegend zijn als hondenpoep het grootste probleem in onze stad is, maar het gaat vooral om het gedrag van mensen in de openbare ruimte, dat tot veel ergernis leidt. Met de gebiedsmanagers van het wijkgericht werken is bekeken op welke manier dergelijke problemen in de afgelopen jaren zijn aangepakt, bijvoorbeeld waar het gaat om het beheersen van het gebruik van de vuilcontainers. Daarmee zijn goede experimenten uitgevoerd, die zeer succesvol waren, maar op een of andere manier hebben wij die aanpak laten versloffen. Daarna zijn wij in een andere wijk iets goeds gaan doen en ook dat hebben wij laten versloffen. Kennelijk is het moeilijk dergelijke zaken vast te houden. Het gaat om technische maatregelen - men moet het vuil kwijt kunnen -, maar ook om gedragsmaatregelen. In de buurt moeten afspraken worden gemaakt over de wijze waarop mensen daarmee omgaan en hoe zij elkaar bejegenen. Het gaat ook om handhaving. Begin 2008 zullen wij met een plan van aanpak komen voor de kleine ergernissen, die enorm uit de hand kunnen lopen. Daarover kunnen we stedelijk nadenken, omdat in elke wijk dezelfde problemen spelen. De kwaliteit van de overheid. De voorzitter heeft al iets over de kwaliteit van de overheidsdienstverlening gezegd. De heer Van de Kruijff heeft de ontwikkeling van leiderschap als één van zijn thema’s naar voren gebracht en leiderschap breed gedefinieerd. Hebben wij mensen met voldoende gezag, mensen met trek- en duwkracht, die staan voor het realiseren van dingen en die daarbij mensen en organisaties kunnen verbinden? Mensen, die optimistisch zijn en kansen zien, die volharding hebben? Als wij die mensen vinden, mogen wij onszelf gelukkig prijzen. Natuurlijk hebben wij al een aantal toppers, maar wij willen nog veel meer toppers binnenhalen. De mogelijkheden daartoe worden echter beperkt door de financiële middelen die wij voor de functies beschikbaar hebben, maar ook door de concurrentie. Als je een topper bent, moet je wel heel speciale redenen hebben om in Dordrecht te gaan werken als Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en 38
Utrecht ook graag toppers willen hebben. Het is niet leuk dit vast te stellen, maar ik denk dat de grote steden voor de gerenommeerde toppers meer aantrekkingskracht hebben dan de gemeente Dordrecht. Dat nog los van de vraag of zij zich lenen om waar dan ook als loonslaaf te werk gesteld te worden. Echte toppers gaan meestal voor hoge tarieven in de particuliere verhuur. Wij hebben wel troeven, de gemeente Dordrecht heeft een imago op het gebied van vernieuwing, wat bepaalde mensen aantrekt, vooral talent. Vanwege de dynamiek in onze organisatie – de regiovorming en alles wat daarbij hoort en onze grote investeringsopgave – hebben wij een organisatie waarin veel is te leren, wat voor talent erg aantrekkelijk is. Wij slagen er wel in een aantal van deze mensen vast te houden en op interessante plekken te zetten. Recent hebben wij een nieuwe directeur van het SBC benoemd. Als hij op de publieke tribune zit, moet hij zijn oren even dicht houden. naar mijn mening is hij een talent. Wij zijn net rond met een procedure voor de benoeming van een nieuwe directeur van het vastgoedbedrijf en daar is een “talente” uitgekomen. Vanwege de dynamiek biedt onze stad zeker mogelijkheden en is het voor mensen leuk hier wijs te worden, maar wij moeten niet opkijken als deze mensen – als zij wijzer zijn – de stap naar elders maken. Daarop kunnen wij trots zijn. De heer MOSTERT: Wethouder Lagendijk heeft een schitterend verhaal gehouden, maar wij zien ook dat nogal eens talentvolle mensen weggaan. Ik heb de indruk dat het er vrij veel zijn en het niet meevalt de plaatsen die daardoor vrijvallen opnieuw in te vullen. In het rapport van Deloitte wordt erop gewezen dat op bepaalde plaatsen mensen met veel kennis nodig zijn, die wij helaas niet hebben. Ik vind het geweldig dat de wethouder zo enthousiast is, maar… Wethouder LAGENDIJK: Ik heb ook gezegd dat wij enthousiaste en optimistische mensen zoeken. U hebt gelijk. De heer Van der Kruijff noemde de voormalige gebiedsmanager van Dordrecht-West als voorbeeld. Ik weet niet of hij hier geboren is, maar dat is best mogelijk. Hij heeft hier enorm lang gewerkt en wat is mooier dan ergens wethouder worden? Daarvoor geef je de mooiste baan op. Daartegen kunnen wij niet concurreren. Als wij het over toppers hebben, denken wij vaak aan posities hoog in de organisatie. Ik denk dat de kracht van Dordrecht zou kunnen zijn, dat geprobeerd wordt toppers te vinden die in de frontline werkzaam zijn. Dat is een variatie op mensen zoals Robberegt. Daarvoor is wel het een en ander nodig en wij zijn daar serieus naar aan het kijken. Er wordt een eindeloos debat gevoerd over de positionering van de frontliners in de organisatie. Hebben zij wel genoeg te vertellen? Worden zij voldoende gerespecteerd? Als frontliners die in een wijk werkzaam zijn iets voorstellen, moet je van goede huize komen wil je kunnen zeggen dat je het anders wilt gaan doen. Als frontliners een bepaald probleem signaleren en met een oplossing daarvoor komen, moet zo’n oplossing bijna per definitie worden gevolgd. Als wij de mensen die met hun voeten in de klei staan op die manier weten te positioneren, krijgen wij in de frontline ook toppers. Dat is mijn overtuiging. In dat segment kunnen wij wat meer met geld doen. Ik zoek naar een mogelijkheid om hierover nader met de raad van gedachten te wisselen. Over het leiderschap heb ik met de ambtelijke organisatie gesproken, maar dat is niet de invulling die ik daaraan nu heb gegeven en die de heer Van der Kruijff daaraan gegeven heeft. Ik verzoek de raad mij enige tijd te gunnen, zodat ik kan nadenken over mogelijkheden voor het beet pakken van dit onderwerp. Participatie. Het duo Weidema/Van der Spoel heeft iets gemeld over jongerenparticipatie. Het college vindt dat een interessant punt, waar wij op twee manieren naar kunnen kijken. Wat doen wij om ook de jongeren te bereiken als zaken aan de orde zijn waarover wij inspraak organiseren? Uit de overlevering heb ik vernomen dat bij het Leerpark en bij de invulling van Route 23 succesvolle acties zijn ondernomen om jongeren bij de ideevorming te betrekken. Elektronische participatie is ook een mogelijkheid. Recent is een nieuwe site geopend, Cilio. Dat is een platform waar jongeren met elkaar kunnen communiceren en op vragen uit de samenleving en vragen van de gemeente kunnen reageren. Wij kunnen daar ook meer gestructureerd naar kijken. Naar ik veronderstel is dat wat de heer Van der Spoel in zijn inbreng beoogde. Wij zouden jongeren meer in een positie kunnen brengen, waarin zij problemen kunnen aanpakken en ideeën en suggesties kunnen agenderen. Er zijn steden die met een jongerencollege werken, niet te verwarren met een jeugdraad of iets wat daarop lijkt. Daarmee verval je snel in een situatie waarin sprake is van vroegwijze snotneuzen, die zich in no time tot ernstige bureaucraten ontwikkelen. Dat moeten we niet willen! Wij zullen naar een lossere vorm toe 39
moeten, waarmee we elk jaar een aantal jongeren aan ons binden. Wij zouden die jongeren een opdracht kunnen geven, bijvoorbeeld het vinden van een oplossing voor overlast, voor uitgaan in de stad of voor de mobiliteit van ouderen. Wij zouden de MBO-scholen of andere scholen kunnen vragen daarvoor jongeren te nomineren. Op die manier kan een gezelschap worden samengesteld dat een jaar de tijd heeft voor het uitbrengen van een advies. Misschien moeten wij daarvoor een budgetje beschikbaar stellen. Dat weet ik niet zeker, maar dat zou kunnen. In samenspraak met de betrokken wethouder en het ambtelijk apparaat kan aan een aantal jongeren ruimte worden gegeven voor het uitwerken van opdrachten. Op dit punt is de fantasie tomeloos, maar er moet hiervoor wel een concrete vorm worden bedacht. Ik zal hierop graag terugkomen. Mevrouw LAMBRECHTS: Het is jammer dat de heer Veldhuizen dit niet hoort! Wethouder LAGENDIJK: Waarom is dat jammer? Mevrouw LAMBRECHTS: Dat was één van die snotneuzen! Wethouder LAGENDIJK: Ja, dat is waar. Ik ben zelf ook zo’n snotneus geweest. Het overleg had destijds een hoog technisch en bureaucratisch gehalte. De jongeren waren beter op de hoogte van alle procedures en van alles wat daarbij fout ging dan de gemiddelde ambtenaar. Ik wil niet zeggen dat dat fout is, in de persoon van Veldhuizen is daaruit een uitstekende bestuurder voortgekomen, maar ik denk niet dat dit een vorm van participatie is die wij moeten nastreven. Ik kom bij mijn laatste punt: inspraak en participatie. Hoe creëren wij betrokken burgers, die het leuk en belangrijk vinden verantwoordelijkheid te nemen voor elkaar en voor de omgeving? Door een aantal fracties is daarover iets gezegd. De heer Van der Kruijff stelde dat het gaat om de kwaliteit van de communicatie, om het verwachtingenmanagement. Voorkomen moet worden dat mensen leuk meedoen en achteraf denken dat te weinig met hun inbreng is gedaan. De heer Sleeking heeft gezegd dat de ideeën van de overheid en de burger vaak enorm uit elkaar lopen en er meer inzet zou moeten zijn om er met elkaar uit te komen. Dat is, met andere woorden, een pleidooi voor meer communicatie en samen tot conclusies komen. De heer Weidema heeft, ondersteund door een motie, naar voren gebracht dat wij de burgers in een positie moeten brengen waarin zij zelf iets te kiezen hebben. Daaruit komen de wijkbudgetten voort. Het debat hierover is heel belangrijk. Al enige tijd wordt zeer indringend over het functioneren van de democratie gesproken en over de vraag of wij met de huidige aanpak bij onze bevolking wel voldoende legitimiteit creëren, opdat de bevolking de democratie een warm hart gaat toedragen. Recent zijn daarover enkele debatten gevoerd, een paar weken geleden heb ik in het Huis van de Democratie zo’n debat gevolgd. Het is belangrijk te bezien hoe wij daarop kunnen aansluiten, wat heel goed mogelijk is. In het debat waaraan ik refereerde werd gefocust op verschillende rollen die burgers ten opzichte van de overheid kunnen hebben. Het was grappig te zien dat de drie raadsleden die daarover iets hebben gezegd alle drie een invulling geven aan één van die rollen. Eén van de rollen is de inspraakpositie van de burgers, waarbij wij blijven beslissen. Daar is niets mis mee, maar daarbij komt het wel aan op de kwaliteit van het communiceren, van het verantwoorden en van het verwachtingenmanagement. We kunnen ook denken aan de positie van burgers die meespreken. Bij het wijkgericht werken noemen wij dat de “co-productie”. Als het even kan, praten wij net zolang totdat wij het eens zijn over de wijze waarop wij iets moeten aanpakken. Dat sluit heel goed aan bij de opmerking van de heer Sleeking, die heeft gezegd, dat wij er toch met elkaar zouden moeten willen uitkomen. Dat moet de mentaliteit zijn waarmee wij het contact met de burgers onderhouden, waarvan goede voorbeelden zijn te noemen. De heer SLEEKING: Ik zie dat niet in Het Huis van de Democratie waar je, naar ik heb begrepen, met zes belangstellende burgers zo’n discussie aangaat. Dat leidt natuurlijk tot niks. Ik zou graag zien dat zo’n project echt samen met de burgers wordt uitgewerkt, dus tot het eind. Wij mogen de burgers niet halverwege het project kwijt raken. Wethouder LAGENDIJK: Daarmee ben ik het eens. Van de opvatting dat de burger in een positie moet worden gebracht waarin hij kan meepraten en dus invloed kan hebben op wat feitelijk gebeurt, zijn in het wijkgericht werken mooie voorbeelden aan te wijzen. Ik noem bijvoorbeeld de proefstraat op De Staart, waar door stadsbeheer de openbare 40
ruimte is ingericht en waar in overleg met de bewoners wordt bekeken wat wel en wat niet bevalt. Daarbij gaat het om vragen als: is het hek te hoog of misschien te laag, staan de bomen goed, moet het perkje anders en zijn de oversteekmogelijkheden voldoende? Op basis van dat overleg zal tot aanpassing worden overgegaan. Wij hebben dus de burger die inspraak levert, de burger die meespreekt en de burger die kiest. Wij hebben ook een bepaald budget dat is bedoeld voor het in een wijk realiseren van doelstellingen en de burgers kunnen zelf kiezen hoe zij dat willen doen. Het is een hele klus dat zo te organiseren, dat een door een gehele wijk gedragen antwoord uit de bus komt. Het is de kunst bij de vormgeving van het lokaal functioneren van de democratie een goede mix tussen de drie vormen te vinden. Naar aanleiding van de bijdragen die wij vandaag hebben gehoord, stelt het college voor vanuit de drie posities – inspraak, meepraten en kiezen – te bekijken welke mogelijkheden er zijn om het functioneren van de lokale democratie aan de hand van concrete acties te verbeteren. Ik stel voor degenen die het Huis van de Democratie organiseren daarbij te betrekken. Daar is niets tegen. Wij moeten de bewoners ook bij de voorbereiding van dergelijke activiteiten een rol en een positie geven. Dat is de variatie die wij aan de motie van de PvdA willen toevoegen. Voorts is een motie ingediend over het vanuit een oogpunt van veiligheid invoeren van een Verklaring omtrent Gedrag voor vrijwilligers. Wij zijn het daarmee eens. Naar aanleiding van eerder gedane suggesties hebben wij bekeken hoe het staat met de discussie die daarover wordt gevoerd. Minister Hirsch Ballin bekijkt de mogelijkheden daarvoor. Bij gesubsidieerde instellingen kunnen wij dit als voorwaarde aan de subsidievoorwaarden toevoegen, dat is gemakkelijk, maar er zijn ook nietgesubsidieerde instellingen die met vrijwilligers werken en het is belangrijk dat dit type veiligheid ook bij die instellingen wordt gecreëerd. Van rijkswege wordt bezien wat op dit gebied wel en wat niet mogelijk is. De kosten bedragen ongeveer € 30,- per verklaring. Voor 10.000 vrijwilligers zijn wij dus € 300.000,- kwijt. De vraag is wat veiligheid ons waard is. Wij zijn bezig met het in beeld brengen van het bedrag waarvoor wij het hebben als wij deze voorwaarde voor de totale sportsector invoeren. We kunnen ons ook afvragen of deze voorwaarde alleen in de sportsector moet worden ingevuld. Er zijn ook andere sectoren waarin vrijwilligers actief zijn en waarin wij dezelfde risico’s zien. Ik zal daarnaar informeren. De vraag in de motie is geen enkel probleem, wij zullen het uitzoeken. Voor een deel is het probleem al uitgezocht. Het is wel belangrijk in het oog te houden wanneer de discussie hierover op landelijk niveau tot een conclusie zal leiden, zodat wij daarbij zullen kunnen aansluiten. Mevrouw LAMBRECHTS: Het gaat natuurlijk alleen om de mensen die direct met kinderen in aanraking komen, niet om alle vrijwilligers. Wethouder LAGENDIJK: Wellicht kan een selectie worden gemaakt en kan deze voorwaarde alleen gesteld worden voor de mensen die “risicofuncties” vervullen. De heer COBELENS: Ik hoor nu dat zo’n verklaring € 30,- kost. Heeft de VVD voor ogen wie het bedrag van € 30,- moet gaan betalen? Ik zou mij kunnen voorstellen dat het niet erg stimulerend is voor mensen die als vrijwilliger aan de slag willen als zij deze kosten zelf moeten betalen. Mevrouw LAMBRECHTS: De wethouder heeft gezegd dat de mogelijkheden zullen worden onderzocht. Wethouder LAGENDIJK: Dat is een belangrijk punt. Wij moeten bekijken om hoeveel geld het gaat. Als het om een overzichtelijk aantal mensen gaat, kunnen wij misschien iets regelen. In de motie wordt ons gevraagd de mogelijkheden in beeld te brengen en dat zullen wij doen. De heer VAN VERK: Ik vraag mij af of zo’n verklaring niet een schijnzekerheid kan oproepen, waardoor nog meer ongelukken kunnen ontstaan. Wethouder LAGENDIJK: Dat is de vraag. Dat geldt ook voor het integriteitsbeleid in organisaties. Het afleggen van een verklaring dat je je integer zult gedragen kan bewustzijnsbevorderend werken, maar het is natuurlijk mogelijk dat mensen die zo’n verklaring afleggen daarna gewoon hun goddelijke gang gaan. Een Verklaring omtrent Gedrag is in ieder geval een instrument dat het mogelijk maakt mensen af te vangen, die in het verleden bekend zijn geraakt vanwege gedrag dat wij niet willen hebben. 41
Mevrouw LAMBRECHTS: Een Verklaring omtrent Gedrag sluit in ieder geval uit dat veroordeelden bij een andere organisatie aan de bak komen. Wethouder LAGENDIJK: Nog drie korte opmerkingen, mijnheer de voorzitter. De heer Van Dongen heeft voor meer passantenplaatsen gepleit. Nog niet zo lang geleden hebben wij de stand van zaken bij het uitvoeringsprogramma van de nota Watersport besproken. Ik wijs erop dat de Economische Adviesraad binnenkort met een voorstel zal komen. De Economische Adviesraad heeft een aantal speerpunten bedacht en de verdere ontwikkeling van de watersport is daar één van. Dat wil niet zeggen dat dit werkelijk gaat gebeuren, wij zullen nog een keuze moeten maken. In december of januari komt het advies van de Economische Adviesraad in de raad aan de orde en ik stel voor op dat moment te bezien of intensivering nodig is. De heer Karapinar heeft naar de opties voor de herhuisvesting van FC Dordrecht gevraagd. Wij zijn daarmee een heel eind gevorderd en zullen hierop bij de uitwerking van de Structuurvisie terugkomen. Ik neem aan dat wij de raad daarover nog voor het einde van het jaar zullen kunnen informeren. Over het projectmanagement en het risicomanagement en alles wat daarmee samenhangt, is al veel gezegd. In de bijdrage van collega Spigt heb ik de eerste schoten voor de boeg al mogen beluisteren. Ik stel voor het op dit moment hierbij te laten en de verdere gedachtewisseling hierover later te laten plaatsvinden. De VOORZITTER: Ik stel voor de beraadslagingen nu te beëindigen, maar ik wil eerst de stand van zaken met betrekking tot de amendementen en de moties met u doorlopen. Dat lijkt mij voor het vervolg van de besprekingen morgen niet onbelangrijk. Ik heb geconstateerd dat het college bereid is amendement 1 over te nemen, met dien verstande dat de € 2,1 miljoen die wordt afgeboekt aan het budget voor het Leerpark wordt toegevoegd en het college ook bereid is het amendement over het DAC over te nemen. Ik heb voorts geconstateerd dat motie 1, uitvoering experiment gratis openbaar vervoer, in deze vorm niet wordt overgenomen. De wethouder heeft in dit kader wel enkele toezeggingen gedaan, maar die toezeggingen gaan langs de in de motie naar voren gebrachte punten heen. Motie 2, onderzoek kortingspas, is niet door het college overgenomen, maar de wethouder heeft wel aangekondigd dat binnenkort in Drechtstedenverband in een commissie uitbundig over een Drechtstedenpas zal worden gesproken. Motie 3, aanbesteding exploitatie Sportboulevard, is door het college overgenomen, motie 4, beschikbaar budget funderingsherstel, is niet overgenomen. Bij zijn bespreking van motie 5 heeft wethouder Lagendijk een pleidooi gehouden voor een nadere uitwerking en de motie wijkbudgetten in relatie gebracht tot de drie posities, die burgers in het kader van de bevordering van participatie zouden kunnen innemen, al dan niet geassisteerd of aangevuurd door het Huis van de Democratie. De motie wordt niet overgenomen, maar is anders uitgelegd en die andere uitleg is aan de indieners in overweging gegeven. De motie over tijdelijk gebruik van vastgoed is, gelet op de huidige gang van zaken, overbodig. De motie over de verlichting van de fietspaden, motie 7, wordt niet overgenomen en dat geldt ook voor de motie over de bomenparagraaf, motie 8. Wethouder VAN DEN OEVER: Wij kunnen het verzoek overnemen, maar ik heb bij de overwegingen een paar kanttekeningen geplaatst. De VOORZITTER: Akkoord. Ik stel vast dat het verzoek in deze motie door het college wordt overgenomen, met dien verstande dat niet alle overwegingen door het college worden gedeeld. De motie over de realisatie van het hostel, motie 9, wordt genuanceerd overgenomen. 42
Wethouder KAMSTEEG: In deze motie is een beperkt aantal overwegingen vermeld. Wij hebben de raad hierover een raadsinformatiebrief doen toekomen en het lijkt mij handig dat op basis daarvan het groene licht wordt gegeven. Dat zou ik graag willen. De VOORZITTER: Dan noteer ik dat deze motie door het college, gelet op de huidige stand van zaken zoals toegelicht door de wethouder, overbodig wordt verklaard. Met betrekking tot de motie over het schadeverhaal is medegedeeld, dat het college het eerste verzoek graag wil overnemen. Het tweede verzoek wil het college niet overnemen omdat op landelijk niveau indringend wordt gekeken naar mogelijkheden voor een landelijke uniforme regeling. Motie 11 over de Verklaring omtrent Gedrag wordt overgenomen. Motie 12 wordt niet overgenomen. Motie 13 wordt gezien als een ondersteuning van het beleid en dus overgenomen en motie 14, de motie over de bereikbaarheid, zal niet leiden tot een nieuw stuk en wordt dus niet overgenomen. De wethouder heeft echter wel toegezegd dat hij in dat verband veel wil doen en het een en ander naast elkaar zal leggen en zal vergelijken. De motie over het ENECO-dividend, motie 15, is niet overgenomen.De motie over het oude nieuwe postkantoor wordt wel overgenomen. Dat geldt niet voor de motie over de bouwhistoricus, maar de wethouder heeft wel de nadrukkelijke toezegging gedaan dat dit onderwerp bij de behandeling van de Kadernota 2009 zal worden besproken. Motie 18 over de creatieve economie is overbodig verklaard, maar wordt wel als een ondersteuning van het huidige beleid gezien. Motie 19, de motie over “Speeldernis”, is overbodig omdat wij al een “Speeldernis” hebben en een tweede “Speeldernis” in voorbereiding is. Ik wens u veel genoegen en wijsheid bij uw fractieoverleg. Wij gaan morgen om 20.00 uur verder. Ik schors de vergadering. (23.57 uur) Schorsing.
43