en en di
pen, sa l e h n me e m n a S
INHOUD
1. Jullie zijn mijn handen Werkblad 1
2. Een warm hart hebben voor een ander Werkblad 2
3. Excursie bij ’een warm hart voor mensen van dichtbij’ Werkblad 3
4. Mensen helpen, is Jezus helpen Werkblad 4
5. Een warm hart voor mensen ver weg Werkblad 5
6. Een warm hart voor mensen van later Werkblad 6
7. Excursie bij ’een warm hart voor mensen van later’ Werkblad 7
8. Daarom zijn we kerk
3 6
8 11
13 14
15 19
21 24
27 30
31 32
33
werkboek
hoofdstuk 1
Jullie zijn mijn handen Introductie
Ik help Jij helpt Wij helpen Klopt dit? Ja, als je het werkwoord ’helpen’ leert op school wel, maar doe je dit werkelijk wel eens? Schrijf dat dan maar eens op.
Vertel om de beurt wie je bent, hoe je heet en wat je hebt opgeschreven.
Deze vierde cursus gaat, zoals je al wel begrepen hebt, over dienen en helpen. In de komende acht lessen gaan we lezen, kijken en ervaren hoe je kunt helpen. Niet alleen volwassenen kunnen helpen, maar ook jullie kunnen je steentje bijdragen.
Een warm hart voor mensen van dichtbij. Een warm hart voor mensen ver weg. Een warm hart voor mensen van later. Dat wordt onze ’doe-activiteit’. Verder is er na elke les weer een werkblad dat je zelf of samen met je ouders kunt maken. Ook gaan we op pad om eens te kijken hoe mensen andere mensen, die het niet alleen kunnen, helpen. We gaan bij een natuurvoedingswinkel op bezoek om te zien hoe wij ervoor kunnen zorgen dat mensen van later nog kunnen leven zoals wij nu leven op onze aarde. We krijgen ook bezoeken van mensen die mensen van ver weg helpen.
werkboek
3
hoofdstuk 1 Jullie zijn mijn handen
Het kleine Normandische stadje had zwaar geleden onder de bombardementen van de oorlog. De meeste woonwijken waren totaal verwoest. Het leek wel één grote puinhoop. En ook van het middeleeuwse kerkje in het centrum was maar weinig overgebleven. Het dak was helemaal ingestort en van de muren stonden er nog maar een paar overeind. Langzamerhand waren de mensen begonnen met een voorlopig herstel. Overal werden kleine noodhuisjes en barakken opgetrokken, zodat de mensen in ieder geval een bescheiden onderdak konden vinden. Ze hadden daarbij veel hulp gehad van de Amerikaanse soldaten, die aan de rand van hun stadje een kamp hadden opgeslagen. Er waren goede vaklui bij, metselaars en timmerlui, die in enkele dagen heel wat werk hadden verzet. Zo was er ook een groepje soldaten dat zou helpen bij het herstel van het kerkje. Jammer dat er zoveel mooie dingen onder het puin bedolven waren. Vooral over het beroemde middeleeuwse kruisbeeld maakten de mensen zich zorgen. Wat zou daarvan overgebleven zijn? Heel voorzichtig werd het puin in kruiwagens geladen, stukken steen, dakpannen, stukjes hout en glas. En eindelijk, na lang zoeken, vond één van de soldaten het oude, houten kruis. Maar wat was dat jammer! De handen waren er afgebroken!
4
werkboek
hoofdstuk 1 Ze zochten en zochten om ook de laatste stukjes van het kruisbeeld te vinden. Het puin werd nog eens goed uitgekamd. Maar de handen bleven spoorloos! Toen pakte een van de soldaten een potlood en schreef op de uiteinden van het kruishout: ’JULLIE ZIJN MIJN HANDEN’. De mensen van het stadje, die dat zagen, waren erg onder de indruk van die tekst. En ze wilden dat deze woorden altijd op het hout zouden blijven staan... En als je nu - na vele jaren- in het herstelde kerkje komt, zie je nog steeds het kapotte kruis vooraan in de kerk hangen. En als je goed kijkt vind je er nog de woorden, die de soldaat er toen opgeschreven heeft: ’JULLIE ZIJN MIJN HANDEN’. uit: Baukje Offringa, Verhalen om nooit te vergeten © Meinema, Zoetermeer
Over wiens handen gaat dit verhaal?
Hoe weet je dat/waarom denk je dat?
In de bijbel staan veel verhalen die over helpen gaan. Thuis kun je deze opzoeken en lezen. Hierover gaat ook werkblad 1.
werkboek
5
werkblad 1 Trek allebei je handen om met een potlood. In de ene hand schrijf je wat Jezus allemaal doet om mensen te helpen. Alleen de werkwoorden opschrijven. In de andere hand schrijf je hoe jij mensen kunt helpen. Ook nu schrijf je alleen de werkwoorden op.
6
werkboek
hoofdstuk 1 Enkele verhalen waarin Jezus mensen helpt, zijn: Marcus 1:31 Marcus 6:41 Marcus 7:32 Marcus 8:6 Marcus 10:16 Marcus 14:22 Matteüs 8:3 Matteüs 9:25 Lucas 24:30 Ongetwijfeld kun je zelf nog meer teksten vinden; anders vraag je het maar aan je moeder/vader of opa/oma.
werkboek
7
hoofdstuk 2
Een warm hart hebben voor een ander De gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan
We lezen samen in de bijbel het verhaal van de Barmhartige Samaritaan. In dit verhaal komen een paar heel moeilijke woorden voor. Samen zullen we deze bespreken en de betekenis opschrijven. Wie is je naaste (a) en wat betekent dit woord (b)?
a. b.
Barmhartigheid betekent
Welke zijn de 7 werken van barmhartigheid?
Eeuwig leven is:
Een gelijkenis is:
Een Samaritaan, dat is iemand
Een Leviet, dat is iemand
8
werkboek
hoofdstuk 2 Drie delen
Het verhaal bestaat uit de volgende drie delen. Zoek maar op waar het staat.
1. Gesprek van Jezus met de wetgeleerde over de vraag: wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?
Vers
tot
2. Gelijkenis over de Barmhartige Samaritaan.
Vers
tot
3. Vervolggesprek van Jezus met de wetgeleerde, waarin Jezus de wetgeleerde oproept zelf barmhartig te zijn.
Vers
tot
werkboek
9
hoofdstuk 2 Toneelstuk
We gaan nu een toneelstuk maken over dit verhaal. Welke spelers komen er in voor? Schrijf ze eens op, wat doen ze?
Vind je het gewoon of bijzonder wat deze Samaritaan doet? Waarom?
Wat zou jij doen als je deze Samaritaan was? En waarom?
Als er nog tijd is, spelen we het verhaal samen na.
10
werkboek
werkblad 2 Dit werkblad bestaat uit twee gedeelten. Je mag ze allebei doen of er één uitkiezen. Houd een interview met je ouders/grootouders over het verhaal van de Barmhartige Samaritaan. Vraag hen:
wie is je naaste?
wat is barmhartigheid?
wat is eeuwig leven?
Leg nu de antwoorden die jij in de les hebt opgeschreven naast de antwoorden van je ouders. Wat zie je dan? Verschil en/of overeenkomst?
werkboek
11
werkblad 2 Lees in je bijbel het verhaal over de vier vrienden die hun zieke vriend bij Jezus brengen. Je kunt het vinden in Marcus 2:1-12; Matteüs 9:1-8 en Lucas 5:18-26. Beantwoord de volgende vragen: Wie zijn in dit verhaal de naasten van de zieke man?
Wie hebben er in dit verhaal een warm hart en een koud hart?
Waaraan merk je dat?
12
werkboek
hoofdstuk 3
Excursie bij ’een warm hart voor mensen van dichtbij’
Samen brengen we een bezoek aan een huis waar kinderen/mensen wonen die niet voor zichzelf kunnen zorgen, maar hulp krijgen van anderen. Welke hulp zal dit zijn, denk jij? Schrijf dit op, later bekijken we of datgene wat je nu opschrijft, klopt met de werkelijkheid.
werkboek
13
werkblad 3 Schrijf een verslag over onze excursie. Schrijf alles op wat je hebt gezien en gehoord en waar je speciaal op moest letten. Schrijf ook op wat je ervan vond. Is er hulp genoeg? Heb je gezien dat de mensen die daar werken een warm hart hebben voor de mensen die de hulp nodig hebben? Waaraan kon je dat zien? Zou jij er willen werken? Waarom wel/niet? Vraag aan je ouders of zij ook wel eens in zo’n huis geweest zijn en of zij er zouden willen werken. Waarom wel/niet? Schrijf dat samen op.
14
werkboek
hoofdstuk 4
Mensen helpen is Jezus helpen Weten jullie wat we met Kerst vieren?
Lees het verhaal over kerstfeest én over helpen. De wonderlijke kerst van vadertje Panov. Heel lang geleden woonde er in Rusland een oude schoenmaker, Panov. Maar niemand noemde hem ooit meneer Panov of schoenmaker Panov; in het dorp noemden de mensen hem Vadertje Panov omdat hij zo’n lieve, vrolijke man was. Vadertje Panov was niet erg rijk, maar hij had een eigen schoenmakerijtje met een kamer erachter waar hij woonde en sliep. En meestal had hij genoeg schoenen te repareren, zodat hij wat geld verdiende om versgebakken brood bij de bakker te kopen en groenten bij de groenteboer om zijn soep te maken. Vadertje Panov was best tevreden... meestal. Nu is het de dag voor Kerstmis. Vadertje Panov staat treurig voor het raam van zijn schoenmakerij en kijkt naar buiten. ’Ach’, mompelt hij, ’ik voel me zo verdrietig vandaag. Als ik de kinderen op straat hoor lachen, moet ik steeds aan mijn eigen kinderen denken. Die zijn nu al groot en wonen zo ver weg. Ik zie ze bijna nooit. En dan die moeders die hun kinderen roepen. Net als mijn vrouw dat vroeger deed. Maar ze is er helaas niet meer. Ik ben met Kerstmis helemaal alleen.’ Vadertje Panov pakt van de kast zijn oude in leer gebonden bijbel en gaat in zijn leunstoel zitten, bij het vuur. En dan leest hij het kerstverhaal. Over Jozef en Maria, die geen plaatsje konden vinden om te slapen. ’Waren ze maar bij mij gekomen. Ze hadden wel in mijn bed kunnen slapen.’ En even glimlacht hij. Dan leest hij weer verder over de koningen die met prachtige geschenken bij het kindje Jezus komen. Vadertje Panov zucht weer eens diep. ’Wat had ik het kindje kunnen geven?’ Maar dan staat hij op. Hij schuifelt naar zijn werkplaats. Op de hoogste plank staat een kleine, stoffige doos. Die haalt hij eraf. En neemt hij mee naar zijn kamertje. Daar haalt hij het deksel eraf en haalt er twee kleine leren schoentjes uit. Hij neemt in elke hand een klein schoentje. Met een glimlach bekijkt Vadertje Panov de schoentjes. Dit zijn de mooiste schoentjes die hij ooit gemaakt heeft. Die zou ik aan het kindje Jezus kunnen geven. Hij doet de doos weer dicht en gaat weer in zijn stoel zitten. Hij zucht eens diep en buigt zich weer over de bijbel.
werkboek
15
hoofdstuk 4
Of het nu van de warmte komt of omdat het al laat is, wie zal het zeggen, maar het duurde niet lang of vadertje Panov was in een diepe slaap gevallen. Opeens klinkt er in het kamertje een stem: ’Vadertje Panov, vadertje Panov. Ik weet dat je me graag zou willen ontmoeten. Morgen kom ik bij je langs. Let goed op, want ik zal mijn naam niet noemen.’ De volgende morgen wordt vadertje Panov wakker van het geluid van de kerkklokken. ’Ach!’ roept hij uit, ’ik heb de hele nacht in mijn stoel zitten slapen! Het is al kerstmorgen!’ Terwijl hij zijn pap staat klaar te maken, herinnert vadertje Panov zich de stem. ’Het was een droom’, zegt hij tegen zichzelf. ’En toch weet ik zeker dat hij uit zal komen.’ Na zijn ontbijt gaat hij op de uitkijk staan. Hij wil Jezus niet missen. Maar alles wat hij ziet in de lege straat, is de straatveger. Met zwiepende bezem veegt hij de sneeuw weg voor de mensen die naar de kerk gaan. ’Gelukkig Kerstfeest!’ roept vadertje Panov. ’Kom even binnen om een kop koffie te drinken, daar word je warm van.’ De straatveger, die het inderdaad erg koud heeft, doet het maar al te graag. Hij warmt zich bij het vuur en drinkt koffie. Dan lacht hij naar vadertje Panov. ’Bedankt hoor vadertje Panov.’ En hij gaat weer verder vegen.
16
werkboek
hoofdstuk 4 In de keuken zet vadertje Panov een pan koolsoep op het vuur. Daarna gaat hij weer snel bij de deur staan kijken of hij Jezus al ziet komen. Na een poosje komt er een meisje aanlopen. Ze loopt langzaam en heeft een baby onder haar omslagdoek. Ze zien er koud en moe uit. ’Kom even binnen’, zegt vadertje Panov. ’Ga daar maar zitten, bij het vuur. Dan word je weer warm. Hier, drink maar van deze lekkere koolsoep.’ Dan ziet hij de voetjes van de baby. Ze zijn blauw van de kou. ’Maar dat kan toch niet!’ roept hij uit. ’Hij heeft geen schoentjes.’ ’Ik kan ze niet betalen’, zucht het meisje. Mijn man is gestorven en nu ben ik op weg naar mijn neef. Ik hoop dat ik bij hem kan wonen, want geld heb ik niet.’ Meteen schuifelt vadertje Panov naar zijn werkplaats. ’Wacht maar eens even,’ mompelt hij en hij haalt de schoentjes uit de doos. Vlug gaat hij weer terug en... de schoentjes passen precies. ’Nu nog wat lekkers voor de baby,’ zegt vadertje Panov en handig voert hij warme melk met een lepel. Als het meisje even later weggaat, weet ze niet hoe ze hem moet bedanken. ’U bent zo goed voor mij geweest,’ fluistert ze. ’Ik hoop dat uw dromen uitkomen met Kerstmis.’ Terwijl vadertje Panov het meisje en haar baby nakijkt, zucht hij: ’Ach. Ik ben bang dat mijn droom niet uitkomt. Het is al bijna donker en ik heb Jezus nog niet gezien. Ik had zo gehoopt dat hij langs zou komen.’ Verdrietig slentert hij naar binnen en gaat weer in zijn leunstoel zitten. Bij het vuur. Weer slaat hij de bijbel open en leest het kerstverhaal nog eens. Wat is het toch een mooi verhaal. Dan, ineens, hoort hij dezelfde stem weer. ’Vadertje, heb je Me gezien? Ik was de straatveger en het meisje met de baby. Je gaf Me eten en drinken en een warme plek. Ik was welkom bij jou.’ Dan begrijpt vadertje Panov het. ’Dus Je bent toch gekomen,’ fluistert hij zachtjes en zijn oude gezicht straalt. (vrij naar een verhaal van Tolstoj)
werkboek
17
hoofdstuk 4 Enkele vragen
Wat is er nu zo wonderlijk aan de Kerst van vadertje Panov?
We lezen Matteüs 25:31-46. Waarin lijkt dit verhaal op het verhaal van vadertje Panov?
’Voorwaar, Ik zeg U, in zo verre gij dit aan één van mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan’ (Matteüs 25:40) Wat zou Jezus hiermee bedoelen denk jij?
Wie zijn de zwaksten/minsten in het verhaal? Kun je er 6 noemen?
Kijk nog eens naar hoofdstuk 2: De 7 werken van barmhartigheid. Wat valt je op? Hoe is die 7e erbij gekomen?
18
werkboek
hoofdstuk 4 Hulporganisaties
Welke hulporganisaties ken jij die zwakken/minsten helpen? Schrijf ze in willekeurige volgorde op. Welke van de zes werken van Barmhartigheid past bij deze hulporganisaties
Hulporganisatie
Werken van Barmhartigheid
Er liggen wat folders op tafel van hulporganisaties. We kijken ze door en praten erover.
Amnesty International
Kennen jullie deze hulporganisatie? Weten jullie wat ze doen? We praten erover. Werkblad 4 gaat over Amnesty International.
werkboek
19
werkblad 4 Ook nu weer een werkblad dat uit twee delen bestaat. Allereerst een woordzoeker van Amnesty International. Leuk om samen te maken.
actie advocaat amnesty brief cel demonstratie doodstraf eten geld geslacht gevangene godsdienst
kaart kind kleur lid mening mishandeling proces ras recht taal verdwijning vrij
m g o d s d i e n s t v
i d e c r e n g h a k e
s g o a t m v e a i l r
h e s o m o a l n i e d
a v a k d n m d d g u w
n a d a e s e e e v r ij
d n v a b t t s n t k n
e g o r r r l r t i e i
l e c t e a i c a y n n
i n a a c t i e e f i g
n e a h h i n l f t n d
g r t h t e p r o c e s
Naast de puzzel staan 24 woorden. Die kun je vinden in de puzzel. De woorden staan van links naar rechts (horizontaal), van boven naar beneden (verticaal) of schuin (diagonaal). Zoek de woorden op en streep ze door. De letters in de puzzel worden soms meerdere keren gebruikt (zitten dus in meer woorden). Als je de overgebleven letters achter elkaar schrijft, krijg je een begrip dat veel met mensenrechten te maken heeft. Vul die letters hieronder in.
Jullie mogen ook een kaart tekenen voor een politieke gevangene in een ver land. Je kunt iets typisch Hollands tekenen, of gewoon jezelf of misschien heb je een veel beter idee. De tekst zetten we er later op, want je mag niet zomaar alles schrijven wat je wilt. Daar zijn speciale regels voor.
20
werkboek
hoofdstuk 5
Een warm hart voor mensen ver weg Mensen dichtbij
Daar zijn we geweest. We hebben gezien wat er allemaal voor hen gedaan wordt. Ook wij kunnen voor mensen dichtbij wat betekenen. Voor je oma die niet zo goed kan lopen, kun je boodschappen doen. Voor een buurman die al wat ouder is, zou je de vuilniszak buiten kunnen zetten. Maar ook zo maar eens een praatje maken, een gezelschapspelletje doen, is helpen. Kunnen jullie nog meer verzinnen, schrijf het op.
Amnesty International
Zoals we weten, zijn er ook mensen ver weg die onze hulp kunnen gebruiken. Daarom hebben we kaarten getekend. We bekijken de kaarten. Ook zoeken we samen de teksten op die op de kaarten mogen. In het Engels of in het Duits.
Bezoek
We krijgen ook een gast die iets komt vertellen wat je allemaal kunt doen om hulp te bieden aan mensen ver weg.
Welke hulp is de beste hulp?
Er zijn verschillende soorten hulp. We luisteren naar het volgende verhaal. Daarna praten we erover.
werkboek
21
hoofdstuk 5 Midden in de bossen ligt een dorp en bij dat dorp een vakantie-oord. Daar brengen rolstoelgehandicapten een heerlijke vakantie door. In de bossen kun je mensen in rolstoelen tegenkomen, genietend van de omgeving. Op zekere dag komt een jonge medewerkster van het vakantie-oord terug van een bezoek aan het dorp. Onderweg ontmoet ze een dame in een elektrische rolstoel, die kapot is gegaan. Snel pakt de medewerkster aan: ’Ik duw u wel even.’ Duwend en pratend gaan ze op weg naar het vakantie-oord. Vergeefs probeert de dame ook wat te zeggen, maar de vlotte helpster wuift alle dank weg: ’We zijn op de wereld om elkaar te helpen!’ Pas wanneer ze in het vakantie-oord zijn aangekomen, krijgt de geholpen vrouw haar kans. Wat zegt ze? ’Wilt u mij naar… (het vlakbij gelegen dorp) brengen, want daar woon ik. Ik hoor niet bij deze groep. Ik wilde dat onderweg al zeggen, maar u luisterde niet!’
Wat vinden jullie van dit verhaal? Is dit een goede manier van helpen? Hoe zou je deze manier van helpen willen noemen? Bij welke van de zes minste broeders, zoals Jezus ze omschreef in Matteüs 25:31-46, die we in les 3 hebben opgeschreven, hoort dit verhaal?
22
werkboek
hoofdstuk 5 Hieronder zie je een woordveld, met in het midden het woord ’helpen’. We kleuren het woord rood als we die manier van helpen niet goed vinden. En we kleuren het woord blauw als we op deze manier wel willen helpen en/of geholpen willen worden als we zelf in zo’n situatie zouden zijn.
betuttelend
bevrijdend
krijg ik het betaald?
dienend
iemand in zijn waarde laten opschepperig
afhankelijk
HELPEN kijk eens hoe goed ik het doe! liefdadigheid
zelfstandigheid in het verborgene
Grote gebaren - kleine gebaren
Wat is het meeste waard? De ander recht doen, tot zijn recht laten komen
Wat wordt hiermee bedoeld, denk je? We praten erover en schrijven het op.
werkboek
23
werkblad 5 Helpen en geholpen worden. Daar gaat dit werkblad over . Lees samen met je ouders het verhaal van Kees en beantwoord de vragen. Knelsituatie van een gehandicapte jongen Kees moet van de havo af. Hij moet naar de mavo, want hij houdt het niet langer vol. Hij kan wel goed leren, maar hij heeft een grote moeilijkheid: hij moet in een rolstoel door het leven. En dan wordt alles dubbel moeilijk. Die eerste morgen op de mavo... Zijn moeder brengt hem met de auto, hij moet in zijn rolstoel overstappen. En dan langs een rij kijkende meisjes en jongens naar de ingang van de school rijden. In de klas gaat ook alles ongelukkig. De leraar Frans behandelt hem als een klein kind. Nou ja, hij lijkt ook klein in zijn rolstoel. Het wordt die ochtend niets. Als zijn moeder hem na schooltijd afhaalt, zit hij in de auto te huilen. ’Wat een rotschool!’ Moeder zucht: ’Ja jongen, vader en ik vinden het nu eenmaal beter dat je naar deze school gaat. De Havo was toch te zwaar voor je, te inspannend met zoveel werk ’s avonds. En deze school is dichterbij, dat is toch ook beter, want je bent zo afhankelijk van mij. Daar moet je ook rekening mee houden. Later ga je vast naar een kantoor, nou dan heb je aan mavo genoeg, denk ik.’ Kees zit nijdig te zwijgen. ’s Avonds praten ze met zijn drieën. ’Wat moet dat later worden,’ zucht moeder. ’Je kunt nu eenmaal niet zelfstandig zijn.’ ’Ik zou eigenlijk best wat anders willen…’ begint Kees, maar zijn vader valt hem in de rede: ’Je moet berusten. Je zou natuurlijk ook wel een gewoon mens willen zijn, maar dat is nu eenmaal niet zo. Dus zwijg nu maar. Je moet het niet beter willen weten!’ Enkele dagen later: gymles! Kees gaat - natuurlijk- niet mee. Hij maakt in de lerarenkamer zijn huiswerk. ’s-Middags onder biologie komt de gymleraar in de klas. Of hij Kees even mag spreken. Samen gaan ze naar de lerarenkamer. De leraar sluit de deur. ’Ik heb gehoord,’ begint hij voorzichtig, ’dat jij een nieuwe leerling van mij bent. Waar zat je vanmorgen?’ Kees geneert zich een beetje. ’U snapt best waarom ik niet kwam, u ziet toch hoe ik ben, ik kan niet aan de gymnastiek mee doen!’ ’Ja’, zegt de leraar, ’maar zou je ook niet willen?’ Kees trekt zijn schouders op: ’Weet ik niet hoor, ik ben altijd zo geweest. Gymnastiek kan me niets schelen.’ ’Heb je wel eens aan sport gedaan?’ vraagt de leraar en als Kees zijn hoofd schudt, vervolgt hij: ’Er is in de stad een leuke sportclub voor gehandicapten, is dat niets voor jou?’ Kees: ’Ik denk het niet, ze zullen het thuis nooit goed vinden, veel te gevaarlijk.’ ’Hoe oud ben je?’ vraagt de leraar. ’Volgend jaar word ik achttien,’ antwoordt Kees. ’Nou, dan ga je toch gewoon, als je bijna achttien bent hoef je toch niet alles meer te vragen!’ ’Maar mijn moeder moet me overal brengen,’ legt Kees uit, ’met de auto, daar kan de rolstoel net in, als je hem dichtklapt.
24
werkboek
werkblad 5 En mijn moeder is altijd zo bezorgd voor mij, daardoor ben ik ook later naar de basisschool gegaan. Ik wil haar niet banger maken dan ze al is.’ Maar de leraar zegt: ’Onzin hoor, je bent geen klein kind meer. Ik kom thuis wel eens praten.’ Kort daarna komt hij ’s avonds op bezoek. Hij vertelt over gehandicaptensport, over de club hier in de buurt, die hij goed kent. Wat ze daar doen, enzovoort. Naar hém luisteren de ouders wel!
Maar… het bezwaar blijft: te lastig, te gevaarlijk. Te ver weg ook. De leraar zegt echter: ’Wat wil Kees, dáár gaat het om, wat wil hij zélf? Zeg Kees, waarom neem je geen rijles? Als je achttien bent kun je je rijbewijs halen, kun je er zelf heen rijden!’ Kees weifelt. Hij kijkt naar het gezicht van zijn moeder. Dat staat op storm. Wat wil die man? Haar jongen van haar aftrekken? Ze moppert: ’Daar komt niets van in hoor, ik weet als moeder toch zeker wel wat het beste voor hem is? Zijn hele leven heb ik voor hem klaargestaan en nu zou hij anders willen dan ik! Zo ondankbaar zal hij toch niet zijn!’ Het gesprek vlot niet erg meer. De leraar begrijpt dat hij de moeder heeft beledigd met zijn idee, dat Kees het zonder haar zou kunnen doen. Hij vertrekt na een vage toezegging dat het nog eens bekeken zal worden. De volgende dag schiet hij in de gang Kees aan. ’Hoe is het afgelopen?’ Kees kijkt een andere kant op ’Ach nee, ze willen niet,’ mompelt hij. ’En moet ik nou zoveel gedonder krijgen voor zo’n kleinigheid?’ Hij begint er thuis maar niet meer over, want als zijn moeder eenmaal kwaad is… En hij is tenslotte van haar afhankelijk. Kees gaat niet naar de sportclub, Kees neemt geen rijlessen. Hij laat het maar zo. Thuis wordt de toestand weer rustig. Bijna had het gerommeld, bijna was er opstand. Maar nu is iedereen weer ’verstandig’ en alles bleef bij het oude...
werkboek
25
werkblad 5 Wat vind je van dit verhaal? Schrijf er wat van op.
Hoe vind je Kees? Is hij zelfstandig of juist niet? Welke woorden/zinnen vertellen dit?
Wat vind je van Kees z’n ouders? Zorgen zij dat Kees zelf goed door het leven kan gaan, of gebruiken ze hun ’macht’ om hem afhankelijk te laten zijn? Welke zinnen vertellen dit?
Hoe zou jij reageren? En waarom? Zouden je ouders net zoals Kees’ ouders zijn?
26
werkboek
hoofdstuk 6
Een warm hart voor mensen van later Een warm hart
Mensen (dichtbij en ver weg) hopen dat wij een warm hart voor hen hebben. Maar ook voor de wereld om ons heen moeten we een warm hart hebben. De aarde is mooi en die moeten we mooi houden; daar moet je een warm hart voor hebben. Helaas heeft niet iedereen daar oog voor. Kun jij voorbeelden noemen?
Een warm hart voor de natuur is een warm hart voor de mensen van later. Wat wordt hiermee bedoeld?
Nu zorgen voor de natuur, is zorgen voor de mensen van later. Kinderen en misschien wel je eigen kleinkinderen, willen ook graag in een wereld leven zoals wij dat nu kunnen. Daar moeten we met elkaar zorg voor dragen. Hoe kunnen we dat doen? Hoe kunnen we laten zien dat wij een warm hart hebben voor de mensen van later?
• Gescheiden afval inzamelen; • geen afval in de natuur weggooien; • geen meubels van tropisch harthout kopen uit een land waar ze niet aan herbebossing doen; • geen weggooibatterijen kopen; • geen groenten kopen die met chemische bestrijdingsmiddelen bewerkt zijn; • niet op een mountainbike dwars door de bossen crossen.
werkboek
27
hoofdstuk 6 Weet je zelf nog voorbeelden te bedenken?
Wat doen wij? Doe je alles al wat hier staat? Vind je dit makkelijk?
Deze week moet je iets goeds voor de natuur doen. Wat kies jij? Samen praten we hierover. We schrijven op wat we kiezen en de volgende keer vertellen we elkaar wat wij gedaan hebben. Hieronder kun je een verslag schrijven over wat jij hebt gedaan.
28
werkboek
hoofdstuk 6 Verpakkingen
Bekijk samen een aantal verpakkingen van waspoeder, schoonmaakmiddelen, broodbeleg. Schrijf op wat er in zit.
We vergelijken ze met elkaar. De volgende keer gaan we op excursie naar een natuurvoedingswinkel. Weet je wat dit voor een winkel is?
Ook daar gaan we alle verpakkingen bekijken en schrijven op wat er in zit. Later vergelijken we die verpakkingen met de verpakkingen die we hier hebben. Ook alle verse producten gaan we bekijken en vragen waar alles vandaan komt.
Heb je nu al vragen, schrijf ze vast op en neem je blaadje mee. Waarom doen we dit, denk je?
Heeft dit zin?
werkboek
29
werkblad 6 Teken op dit blad drie afvalcontainers. Schrijf in elke container het afval wat jullie er thuis in doen. Welke kleur hebben de containers? Is er ook nog afval dat niet in de container kan? Waar gaat dat heen? Teken dit ook. Vraag aan je ouders of je eens mee mag naar zo’n milieustraat.
30
werkboek
hoofdstuk 7
Excursie bij ’een warm hart voor mensen van later’ We bespreken eerst werkblad 6. Tevens bespreken we de vragen die we al gemaakt hebben; misschien komen er nog vragen bij. Dan gaan we een bezoek brengen aan de natuurvoedingswinkel. Na afloop komen we terug en bespreken we wat we gezien hebben en of we op al onze vragen een antwoord gekregen hebben.
werkboek
31
werkblad 7 Stel je voor: op school gaan jullie iets doen voor de mensen van later. Wat zou jij met je klas graag doen? Maak een weekplan: voor elke dag een activiteit, bijvoorbeeld een opstel schrijven en/of een natuurvoedingswinkel bouwen. Zo zijn er vast nog wel meer activiteiten te bedenken.
Leg je plan voor aan je juf of meester. Misschien vindt zij/hij het een geweldig idee om echt met je klas uit te voeren!
32
werkboek
hoofdstuk 8
Daarom zijn we kerk Functies in de kerk
In de kerk zijn veel mensen verantwoordelijk voor het kerkenwerk. Met elkaar zorgen ze ervoor dat de kerk kerk kan zijn en blijven. Er zijn veel verschillende taken, functies in de kerk en iedere functie heeft een naam.
Je weet wat een dominee is?
Wat is een ouderling en wat doet hij/ zij?
Wat doet een diaken?
En een kerkvoogd, wat is zijn/haar functie?
In de toekomst gaan deze mensen ’kerkrentmeester’ heten. De dominee vormt samen met de ouderlingen, diakenen en kerkvoogden de kerkenraad. Zij maken de belangrijkste keuzes in het kerkenwerk. Er zijn nog meer functies, zoals: koster, kindernevendienstleiding, katecheet, enzovoort. Zij zitten niet in de kerkenraad.
werkboek
33
hoofdstuk 8 De geschiedenis van de diaconie
Al deze functies zijn in de loop der eeuwen ontstaan binnen de kerk. De functie van diaken, daar gaat dit stukje geschiedenis over. Laten we de geschiedenis eens oppakken na de laatste avondmaalsviering van Jezus. Weet jij nog hoe dit ging? Schrijf het op.
De mensen zijn er mee doorgegaan om de maaltijd van de Heer zo te vieren: Na Jezus’ dood zijn de christenen het avondmaal blijven vieren. En net zoals zij bij het avondmaal alles met elkaar deelden, zo deden ze dat door de week in het gewone leven ook. Zo’n manier van leven was heel ongebruikelijk in die tijd. Mensen die voor elkaar zorgden! Er werden mensen aangesteld - diakenen- die er voor zorgden dat ieder zijn/haar deel kreeg, dat er niemand overgeslagen of gediscrimineerd werd. Voor de Romeinen, die toen de dienst uitmaakten was dit een bedreiging! Mensen die elkaar als gelijken behandelden, dat kon en dat mocht niet. Christenen die dat toch deden, omdat ze God/Jezus meer gehoorzaamden dan de Romeinse keizer, werden vervolgd. In de vierde eeuw kwam keizer Constantijn aan de macht; hij bekeerde zich tot het christendom en maakte van het christendom een staatsgodsdienst. Opeens moest iedereen christen worden. De kerk werd daardoor van een kleine, vervolgde groep een grote organisatie met veel macht. Zij wilde deze macht houden. Het zorgen voor elkaar kwam toen in de verdrukking. Het diaconaat werd minder belangrijk toen mannen de kerk gingen gebruiken om hun macht uit te oefenen. Vrouwen mochten geen diaken meer zijn en de mannelijke diakenen moesten van de kerkleiders de armen gaan helpen. Toch zijn er door alle eeuwen heen mannen en vrouwen geweest die op een of andere manier toch het diaconale werk hebben voortgezet. Gewoon door zelf anderen te helpen of doordat vanuit een klooster samen met anderen te doen.
34
werkboek
hoofdstuk 8 Kerkvaders
In de tijd van Luther, een belangrijk man voor de kerk ook wel ’kerkvader’ genoemd, werd het diaconaat geschrapt; hij vond dit een taak van de overheid. Toch waren er wel mensen die verzorgend en verplegend werk verrichten, maar dat deden ze niet namens de kerk. Calvijn, ook een belangrijk kerkvader, had weer heel andere ideeën. Hij gaf het advies om ouderlingen en diakenen te kiezen, die samen met de dominee de kerkenraad vormden. Ook vond hij dat de diakenen niet meer in maar buiten de kerk hun taken moesten verrichten. Dus: zorgen voor de armen en de zieken en het geld beheren dat zij daarvoor kregen. Allebei waren het niet eens met verschillende dingen die in de kerk gebeurden en hebben geprobeerd de kerk te hervormen, te veranderen. Ons woord ’protestanten’ komt daar nog vandaan: Luther en Calvijn zijn de ’vaders’ van de protestantse kerken geworden. Deze ’kerkvaders’ leefden in de 16e eeuw. Luther in Duitsland en Calvijn in Zwitserland. Hun gedachten en ideeën zijn tot in Nederland doorgedrongen en hebben een grote invloed gehad, zowel in de kerk als daarbuiten. In Nederland is de Nederlands Hervormde Kerk volgens Calvijns kerkmodel ingericht in de 17e eeuw. De hervorming van de kerk had ook gevolgen voor het diaconaat. Dit woord betekent aandacht van de kerk voor arme mensen en ook voor mensen die geen of nauwelijks kansen kregen. Diaconieën, dit zijn alle diakenen van een kerk samen, bouwden veel tehuizen en hofjes voor armen, wezen en oude mensen. In grote steden van ons land vind je ze nog terug. Op een goede manier zorgen voor de armen is niet gemakkelijk: fouten worden snel gemaakt. Zo vond men in de 18e eeuw dat armoede een ’gevolg was van luiheid of dat het kwam doordatmensen niet goed met geld om konden gaan. ’Eigen schuld, dikke bult’ kregen de armen te horen van de diaconie. En ook ’Wie niet werkt, zal ook niet eten’. Dat de meeste armen werkeloos waren lag niet aan hen, want er was geen werk! Maar dat zagen de diakenen niet (of ze wilden het niet zien). Steeds weer lieten ze de armen voelen dat ze zelf schuldig waren aan hun eigen armoede, dat het een grote gunst was dat ze tóch nog (een beetje) geholpen werden. Vaak moesten diegenen die geholpen werden verplicht de kerkdiensten bijwonen, want daar zou je kunnen leren hoe je goed moest leven. Deze manier van helpen is doorgegaan tot ver in de 20e eeuw. Een vieze smaak achterlatend bij veel arme mensen.
werkboek
35
hoofdstuk 8 Barmhartigheid wordt gerechtigheid
Na de Tweede Wereldoorlog veranderde er veel in Nederland. Ook de verzorging van de armen. De overheid (de regering) nam veel taken over van de diaconieën. Er kwamen uitkeringen: voor werkelozen, arbeidsongeschikten, bejaarden enzovoort. Maar hoe moesten de diaconieën nu verder. Zij gingen nadenken over een nieuwe invulling van hun taken. Naast ’barmhartigheid’ kwam nu ook het woord ’gerechtigheid’. Barmhartigheid kan gaan lijken op: dweilen met de kraan open. Werken aan gerechtigheid is: zorgen dat de kraan dicht gaat, zodat het niet meer nodig is om te dweilen. Weet jij wat dit betekent? Schrijf het op in je eigen woorden.
De ogen van de gemeenteleden moesten geopend worden voor het vele onrecht op de wereld en dat daar wat aan gedaan moet worden! Ook armoede is onrecht! Weet jij ook waarom?
Vrouwen wilden ook weer een rol spelen in de kerk en deden dat door het opeisen van het ambt van diaken. In de Hervormde en Gereformeerde Kerk lukte dit pas in de zestiger jaren. In de Doopsgezinde, Remonstrantse Kerken en bij het Leger des Heils hadden vrouwen al veel eerder toegang tot het ambt gekregen. Een andere ontwikkeling was, dat na de twee wereldoorlogen bleek dat de problemen niet ophielden bij de landsgrenzen. Zo begon de internationale kerkhulp aan krijgsgevangenen en vluchtelingen. Deze is uitgegroeid tot wat nu het Werelddiaconaat heet: hulp aan andere landen, na een ramp of omdat er grote armoede is. Ook in Nederland hebben wij veel hulp uit het buitenland gehad na een ramp, weet jij ook wanneer?
36
werkboek
hoofdstuk 8 Helpen, dienen
De diakenen doen ook nu veel voor mensen die het niet zo goed hebben. Zij maken hier plannen voor en voeren die uit. Ook leren de diakenen de mensen die bij de kerkelijke gemeente horen om zelf diaconaal te leven en te handelen. Hoe kunnen gemeenteleden helpen? • Als je buurvrouw ziek is, gaan helpen/boodschappen doen. • Een bejaarde wat hulp geven, zodat hij/zij in zijn/haar eigen huis kan blijven wonen. • Een hulpdienst oprichten: als een moeder ziek wordt of een invalide helpen. • Bezoeken van bejaarde en eenzame mensen. • Telefonische hulpdienst. • Taalhulp geven aan vluchtelingen. • Autodienst: mensen met de auto naar de kerk/het ziekenhuis brengen. En zo zijn er nog wel meer activiteiten op te noemen waar de diakenen van de kerk aan de gemeenteleden hulp kunnen vragen. Ook jij kunt helpen, dat hebben we in het eerste hoofdstuk al aan je gevraagd. Weet je nog wat je toen hebt opgeschreven? Zou je dit nu weer opschrijven of weet je nu nog andere dingen die je ook kunt doen. Praat er samen over en schrijf nog wat mogelijkheden op.
werkboek
37
hoofdstuk 8 Kerkdienst als accu
De meesten van jullie hebben een auto thuis. Als je niet vaak met de auto rijdt, heb je kans dat hij het op een dag niet meer doet. Je belt dan naar de garage. Het eerste wat de man van de garage vraagt: ’Is de accu leeg?’ Als je niet in de auto rijdt, raakt de accu leeg. Zo’n volle accu hebben gelovige mensen ook nodig. Om hun ’accu’ op te laden hebben ze geen garage nodig, maar een kerkdienst. Daar wordt hun motivatie weer geprikkeld: ’daar doe ik het allemaal voor!’ De kerkdiensten zijn er niet ’om’ de kerkdiensten, daar heeft God niets aan. Kerkdiensten zijn er om weer betrokken te raken, om weer het gevoel te krijgen: ’Ik wil helpen!’ Bidden wordt dan ook anders: betrokkenheid bij wat je door de week wil en kunt doen. Jezus wilde dit ook duidelijk maken. In het Avondmaal gaf Jezus iets van zichzelf in de hoop dat de leerlingen het door zouden geven. We leven niet voor ons zelf maar ook voor de ander. Tijdens de collecte van de diaconie wordt in sommige kerken het lied gezongen:
Houden van mensen: bevrijdend geheim Om voor een ander een woonplaats te zijn. Houden van mensen is warmte en licht Elkander tonen je ware gezicht. Houden van mensen is spelenderwijs Aarde herscheppen tot nieuw paradijs. Houden van mensen zoals Hij deed Die met ons deelde ons lief en ons leed. tekst: Henk Jongerius muziek: Willem Vogel uit: Zingend geloven 1 & 2 © Boekencentrum, Zoetermeer
38
werkboek
hoofdstuk 8
Op deze weg die jullie nu zijn op gegaan, moet je verder. Het houdt niet op na deze acht lessen en na dit vierde leerhuis. Je levenshouding is bepalend. Wat gaan jullie doen met jullie leven. De weg op - op zoek naar het KONINKRIJK van GOD - en vergeet niet regelmatig je accu op te laden!
werkboek
39
COLOFON
Samen helpen, samen dienen Ouder-kinderkatechese, deel 4 GCO fryslân Katechetisch Centrum Sixmastraat 2 8932 PA LEEUWARDEN telefoon fax email
(058) 284 34 40 (058) 280 27 96
[email protected]
tekst en samenstelling Eline van Iperen Hanny Moelands illustraties Monique Beijer vormgeving GCO fryslân druk Telenga en GCO fryslân
In de serie Ouder-kinderkatechese verschijnen: Deel 1: De bijbel, wat is dat voor een boek? Deel 2: Van feest tot feest Deel 3: Wat gebeurt er in de kerkdienst? Deel 4: Samen helpen, samen dienen
Leeuwarden, 2000 ISBN 90-76842-01-9
© GCO fryslân Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, computersoftware, of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.