Werkbladen Externe veiligheid in de Wm-vergunning
Inhoud Toelichting werkbladen 1 Ammoniakinstallaties 2 Drukhouders 3 Handling gevaarlijke stoffen 4 Houtopslag 5 Laden en lossen schepen 6 Laden en lossen tankauto’s 7 LPG-Tankstations 8 Opslag autobanden 9 Opslag gevaarlijke stoffen in atmosferische tanks 10 Gevaarlijke afvalstoffen 11 Opslag gevaarlijke stoffen in emballage 12 Munitie en explosieve stoffen 13 Opslag vuurwerk 14 Spoorwegemplacement 15 Vulstations 16 Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo) 17 Opslag brandbare stoffen met hoge vuurbelasting 18 Opslag brandbare stoffen met toxische verbrandingsproducten 19 Procesindustrie 20 Genetisch gemodificeerde organismen 21 Advies brandweer 22 BEVI
5 11 19 27 35 43 51 57 65 73 81 89 99 105 113 121 129 139 147 153 161 169 177
Bijlage 1 Technische en organisatorische aandachtspunten/maatregelen Bijlage 2 Overzicht diverse PGS-, CPR- en NPR-richtlijnen
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Toelichting Werkbladen
Toelichting Werkbladen De wegwijzer bestaat uit twee documenten, het hoofddocument en het werkbladendocument. Het hoofddocument bevat algemene informatie over externe veiligheid in het proces van milieuvergunningverlening waaronder: – het beleid betreffende externe veiligheid; – het juridische instrumentarium; – risicobegrippen en normstelling; – risico-identificatiemethoden; – veiligheidsmaatregelen (volgens het vlinderdasmodel); – de QRA; – de considerans en voorschriften. Het voorliggende werkbladendocument bevat specialistische informatie over specifieke activiteiten. Het werkbladendocument biedt houvast bij de invulling van het onderwerp externe veiligheid voor specifieke activiteiten. Er zijn drie typen werkbladen te onderscheiden: – werkbladen betreffende activiteiten en/of installaties waarvan bekend is dat deze relevant zijn uit oogpunt van externe veiligheid (bijvoorbeeld het laden en lossen van tankauto’s); – werkbladen betreffende specifieke bedrijfstakken (zoals spooremplacementen en procesindustrie); – werkbladen betreffende regelmatig terugkerende activiteiten (bijvoorbeeld het advies van de brandweer). De werkbladen zijn opgezet volgens de stappen die zijn onderscheiden in het proces van vergunningverlening conform het hoofddocument.
PR, GR en afstanden: toetsing in stap 2 Het huidige externe veiligheidsbeleid kent drie risicomaten: plaatsgebonden risico (PR), groepsrisico (GR) en in acht te nemen afstanden. Deze risicomaten zijn vastgelegd in diverse besluiten, richtlijnen, beleidsnotities en nota’s. Wat betreft afstanden kunnen interne en externe afstanden worden onderscheiden. Interne afstanden zijn aan te houden afstanden binnen de inrichting tussen bijvoorbeeld een opslagplaats van gevaarlijke stoffen en een bedrijfsgebouw. Externe afstanden betreffen in acht te nemen afstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten buiten de inrichting. Externe afstanden kunnen afgeleid zijn van het PR. Zowel de toetsing van interne als van externe afstanden is opgenomen in stap 2.
Het is mogelijk dat op één inrichting verscheidene werkbladen van toepassing zijn omdat de inrichting over meerdere installaties beschikt die in verschillende werkbladen zijn opgenomen. Die werkbladen moeten dan naast elkaar worden gebruikt. Het werkblad BEVI zal met het werkblad Advies brandweer in de meeste gevallen toegepast moeten worden naast het specifieke werkblad dat over een installatie/activiteit gaat, zoals het werkblad ‘laden en lossen van tankauto’s’.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
De werkbladen sluiten aan op wet- en regelgeving, erkende richtlijnen en algemeen geaccepteerde informatie.
Verwijzen en voorschrijven CPR/PGS Richtlijnen Voorschriften op basis van CPR/PGS-richtlijnen moeten in de vergunningen worden verwerkt. Volgens de RvS is het niet toegestaan dat de vergunningverlener een algemene verwijzing naar een CPR/PGS-richtlijn in de vergunning opneemt. Dit is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De vergunningverlener moet duidelijk maken welke concrete maatregelen en voorzieningen van de vergunninghouder worden verlangd’ (uitspraak van de RvS in 2000 op een vergunning van de gemeente Bergeijk over de CPR 15-1). De PGS richtlijnen zijn te downloaden van www.vrom.nl. Zie ook bijlage 2.
Tijdens het opstellen van de werkbladen zijn op basis van praktijkervaringen diverse suggesties aangedragen voor aandachtspunten die de vergunningverlener kan meewegen in zijn werk. Dat zijn aandachtspunten voor technische en organisatorische maatregelen zonder wettelijke status, zoals een gevarenzone-indeling. Veel van deze aandachtspunten vindt u in bijlage 1 van dit werkbladendocument. In deze bijlage zijn ook meer generieke en algemeen gangbare maatregelen genoemd, zoals alarmering, temperatuurbeheersing etc., die in verscheidene CPR/PGS-richtlijnen genoemd worden. Het spreekt voor zich dat de Wet milieubeheer het wettelijk kader is voor de vergunningverlener, dat lokaal beleid (zoals gemeentelijke en provinciale beleidsvisies) moet worden meegenomen, dat aanvraagformulieren al veel nuttige aanwijzingen bevatten op gebied van externe veiligheid, etc. We veronderstellen dit soort algemene zaken als bekend en herhalen deze niet in de diverse werkbladen. Om bovengenoemde reden hebben we ook informatie voortkomend uit de BREF’s (BAT-Reference Documents in het kader van de IPPC richtlijnen, zie paragraaf 3.3.2 van het hoofddocument) en het gebruik van informatie voortkomend uit de RI&E en de eventuele ARIE-verplichting niet in de werkbladen genoemd.
Actuele wet- en regelgeving In de werkbladen verwijzen we naar wet- en regelgeving zoals het Brzo. De basiswetgeving is genoemd. Wijzigingsbesluiten zijn doorgaans niet vermeld. Van de vergunningverlener wordt verwacht dat hij/zij uitgaat van de meest recente wet- en regelgeving en wijzigingsbesluiten. Daar waar zinvol uit oogpunt van aanvullende informatie zijn wel wijzigingsbesluiten vermeld.
Uitgangspunt van het hoofddocument en het werkbladendocument is dat het wegwijzers zijn met verwijzingen naar relevante documenten en wettelijke verplichtingen in het kader van de Wet Milieubeheer.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
ARIE-plicht Op basis van de Arbowet zijn er verplichtingen voor bedrijven ten aanzien van de risico’s als gevolg van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Bedrijven die één of meer werknemers in dienst hebben zijn verplicht om een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) uit te voeren. De RI&E richt zich vooral op alledaagse ongevalrisico’s, zoals uitglijden, beknellen en chronische blootstelling aan schadelijke stoffen. Om de risico’s voor werknemers voortkomend uit ongevallen met gevaarlijke stoffen in beeld te brengen is in de Arbowet de verplichting tot het uitvoeren van een Aanvullende RI&E, ofwel ARIE, opgenomen. De ARIE-plicht geldt bij een zekere hoeveelheid gevaarlijke stoffen. Indien een bedrijf op grond van het Brzo verplicht is een veiligheidsrapport op te stellen, vervalt de ARIE-plicht. Het veiligheidsrapport komt daar dan weer voor in de plaats. De ARIE-plicht houdt onder meer in: − inventarisatie van gevaarlijke stoffen en installaties; − definitie van ongevalscenario’s en kwantificeren van de risico’s; − preventiebeleid en beheerssysteem − plan van aanpak voor het verminderen van de restrisico’s. De ARIE kan aan een vergunningverlener aanvullende informatie geven over de mogelijke risico’s bij een bedrijf en kan als ‘overige informatiebron’ bij de vergunningverlening worden meegenomen. De ARIE-plicht is om die reden niet herhaald in de verschillende werkbladen.
Gas- en/of stofontploffingsgevaar Gas- en/of stofontploffing heeft een duidelijke relatie met de arboregelgeving. Zie hiertoe het hoofddocument hoofdstuk 2.3 en de bijlage betreffende de considerans waarin tekst is opgenomen over gasexplosie, stofexplosie (bv. bij een meelsilo), ATEX en de NPR7910.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
10
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 1 Ammoniakkoel installaties
Werkblad 1 Ammoniakkoelinstallaties
Toepassingsgebied Dit werkblad is van toepassing op koelinstallaties en warmtepompen die gebruik maken van ammoniak als koudemiddel. Voorbeelden hiervan zijn: – Industriële installaties voor de voedselverwerking; – Koel- en vrieshuizen; – Kunstijsbanen; – Klimaatbeheersinginstallaties.
Risico’s Het risico van een ammoniakkoelinstallatie is het vrijkomen van ammoniak. Ammoniak is een toxisch gas. Bij vrijkomen ontstaat een toxische wolk die zich in de omgeving verspreidt. Het risico is afhankelijk van de hoeveelheid ammoniak die in de installatie aanwezig is en de uitvoering van de installatie. Voor een nadere omschrijving van deze effecten en mogelijke maatregelen verwijzen we naar de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument.
Wet- en regelgeving, richtlijnen en overige informatiebronnen Wet- en regelgeving – Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI); – Regeling Externe Veiligheid binnen Inrichtingen (Revi); – Besluit Risico’s Zware Ongevallen 1999 (Brzo): zie het werkbad Brzo (Het Brzo geldt alleen als de in het Brzo genoemde drempelwaarden worden overschreden, d.w.z. bij koelinstallaties > 50 ton); – Warenwetbesluit drukapparatuur 1999; – Warenwetregeling drukapparatuur; – Wijziging I Regeling besluit drukapparatuur (keuring voor ingebruikname); – Wijziging II Regeling besluit drukapparatuur (gebruiksfase)
Richtlijnen – PGS 12 Ammoniak, opslag en verlading (vervangt CPR 13-1); – PGS 13 Ammoniak, toepassing als koudemiddel voor koelinstallaties en warmtepompen (vervangt CPR 13-2); – NEN-normen die zijn opgenomen in PGS 13; – NEN 3380 ‘Veiligheid van koelinstallaties’.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
13
Werkblad 1 Ammoniakkoelinstallaties Overige informatiebronnen – Handboek milieuvergunningen: hoofdstuk ammoniak.
Stap 1: vooroverleg en informatie verstrekking Advies brandweer Zie werkblad Advies brandweer.
Risico-inventarisatie en Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) Zie de Leidraad Risico-inventarisatie en het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen. De vergunningverlener moet ervoor zorgdragen dat de vereiste gegevens door de aanvrager worden verstrekt en vervolgens in het RRGS worden opgenomen (zie paragraaf 3.1.2 van het hoofddocument).
Omgeving van de inrichting/installatie – Liggen er kwetsbare en/of beperkt kwetsbare bestemmingen in de omgeving van de inrichting of zijn die in de toekomst al dan niet te verwachten (geprojecteerde bestemmingen)? Check dit bij de afdeling die verantwoordelijk is voor Ruimtelijke Ordening. – Welke andere risicovolle activiteiten zijn in de omgeving aanwezig? Het kan gaan om: o vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en met buisleidingen o voor externe veiligheid relevante bedrijven. Deze informatie is van belang voor het in acht nemen van gewenste afstanden tot deze activiteiten.
Aandachtspunten voor de toepassing van het BEVI (> 400 kg ammoniak) – Hoeveelheid ammoniak in de installatie (in kg) – Kunnen de tabellen opgenomen in het Revi worden toegepast of moet een QRA worden uitgevoerd? Toelichting: Bij meer dan 400 kg ammoniak in de installatie is het BEVI van toepassing. NB: de hoeveelheid ammoniak wordt bepaald door de totale hoeveelheid ammoniak die in de installatie aanwezig is, inclusief de hoeveelheid in een afscheidervat met minder dan 400 kg ammoniak. Bij meer dan 10.000 kg ammoniak moet een QRA worden opgesteld.
Toepassen van de tabellen opgenomen in het Revi (inhoud installatie tussen 400 kg en 10.000 kg ammoniak): – De werktemperatuur van de installatie (in ºC) Toelichting: Onder werktemperatuur wordt verstaan de hoogste afscheider- of verdampingstemperatuur. Indien deze hoogste temperatuur wordt bepaald door een afscheidervat waarin minder dan 400 kg ammoniak aanwezig is, mag u uitgaan van de werktemperatuur die heerst in het vat met de op één na hoogste werktemperatuur.
14
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 1 Ammoniakkoelinstallaties – Type opstellingsuitvoering Toelichting: Opstellingsuitvoering 1: alle ammoniakvoerende onderdelen opgesteld in de machinekamer of in de productieruimte (eventueel met uitzondering van de condensor met verbindend leidingwerk. Deze kunnen buiten zijn opgesteld). Opstellingsuitvoering 2: als type 1, maar de leidingen naar en van de verdamper(s) zijn buiten opgesteld. Opstellingsuitvoering 3: als type 2, maar het afscheidervat of vloeistofvat zijn ook buiten opgesteld. – De ligging van de machinekamer; – De ligging van de in de buitenlucht geplaatste ammoniakvoerende leidingen naar de verdamper(s).
Opstellen van een QRA (inhoud installatie > 10.000 kg) – Uitvoering QRA conform het Revi. Zie verder werkblad BEVI, stap 1 en 2, niet-categoriale inrichtingen en de bijlagen 4 en 5 in het hoofddocument.
Aandachtspunten ter bepaling van toegestane hoeveelheid ammoniak conform PGS 13 De maximaal toegestane hoeveelheid ammoniak is afhankelijk van de ruimteclassificatie, de classificatie van de opstelling, de classificatie van het systeem en de getroffen veiligheidsvoorzieningen. Dit is uitgewerkt in hoofdstuk 2 van PGS 13: – Tot welke klasse (A,B,C) behoort de ruimte of (deel van een) gebouw waarin een ammoniakkoelinstallatie of warmtepomp aanwezig is? Toelichting (zie ook PGS 13, hoofdstuk 2.2): Klasse A: ruimte waarin: personen kunnen overnachten, personen beperkt zijn in hun bewegingsvrijheid, een ongecontroleerd aantal personen aanwezig kan zijn of personen toegang hebben die niet op de hoogte zijn van de veiligheidsvoorschriften Klasse B: ruimte waarin een beperkt aantal personen verzameld kan zijn, waarvan een deel op de hoogte is van de algemene veiligheidsvoorschriften Klasse C: ruimte waar uitsluitend geautoriseerde personen toegang hebben die op de hoogte zijn van de veiligheidsvoorschriften. – Tot welke klasse (a, b, c) behoort/behoren de installatie(s)? Toelichting (zie ook PGS 13, hoofdstuk 2.3): Een installatie behoort tot klasse: A. wanneer zij staat opgesteld in een voor personen toegankelijke ruimte, niet zijnde een machinekamer conform PGS 13, hoofdstuk 5 B. wanneer het hogedrukgedeelte (compressoren, condensors en voorraadvaten) met uitzondering van een luchtgekoelde of verdampingscondensor, staat opgesteld in een machinekamer conform PGS 13, hoofdstuk 5, of in de open lucht C. wanneer alle ammoniakvoerende delen zijn opgesteld in een machinekamer conform PGS 13, hoofdstuk 5, of in de open lucht.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
15
Werkblad 1 Ammoniakkoelinstallaties – Tot welke klasse (I, II, III, IV, V of VI) behoort het koelsysteem? Toelichting (zie ook PGS 13, hoofdstuk 2.4): Er wordt onderscheid gemaakt in directe (klasse I, II en III) en indirecte koelsystemen (IV, V en VI). – Welke veiligheidsvoorzieningen zijn getroffen? Toelichting (zie ook PGS 13, hoofdstuk 2.5): Deze zijn afhankelijk van de hoeveelheid ammoniak per koelsysteem. – Worden bij automatisch buiten werking stellen de ventilatoren in de machinekamer in werking gesteld?
Specifieke maatregelen en voorzieningen Onderstaande maatregelen en voorzieningen zijn ingedeeld volgens het vlinderdasmodel zoals beschreven in bijlage 2 van het hoofddocument. Genoemde maatregelen zijn conform PGS 13, hoofdstukken 3 t/m 7. Technische preventieve maatregelen Ontwerp koelinstallatie, zoals: – Koeltechnisch ontwerp – Gebruikte materialen – Onderdelen (drukvaten, leidingen, verbindingen, appendages, instrumentatie en elektrische installatie) Uitvoering van de machinekamer: – Constructie – Ventilatie Organisatorische preventieve maatregelen – Procedures voor montage, vullen en oplevering (bijvoorbeeld: (bij)vullen van de installatie door erkend installatiebedrijf) – Procedures voor gebruik, opstarten, uitschakelen etc. van de installatie Technische effect- en schadebeperkende maatregelen Veiligheidsvoorzieningen, zoals: – Noodstop- en alarmeringsysteem – Ontlastorganen – Automatische ammoniakdetectie – Inblokvoorzieningen Uitvoering van de machinekamer: – Ammoniakvernietigingsinstallatie – Brandblustoestellen Organisatorische effect- en schadebeperkende maatregelen Geen specifieke aandachtspunten: zie bijlage 1
16
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 1 Ammoniakkoelinstallaties Overige technische en organisatorische aandachtspunten Zie bijlage 1 van dit werkbladendocument voor mogelijk aanvullende technische en organisatorische aandachtspunten. Zie tevens de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofd document. Hierin zijn tabellen opgenomen met voorbeelden van preventieve en effectgerelateerde maatregelen.
S tap 2: beoordelen van vergunbaarheid: aanvaardbaarheid van risico’s (normtoetsing) Koel- of vriesinstallaties met een inhoud < 400 kg Koel- of vriesinstallaties met een inhoud < 400 kg vallen niet onder het BEVI. Hierdoor gelden geen wettelijke afstanden tot externe objecten. Er moet worden voldaan aan de veiligheidsafstanden uit de van toepassing zijnde PGS-richtlijnen. Zo niet, dan moet worden aangetoond dat een vergelijkbaar beschermingsniveau wordt bereikt.
Koel- of vriesinstallaties met een inhoud > 400 kg en < 10.000 kg Koel- of vriesinstallaties met een inhoud > 400 kg en < 10.000 kg vallen onder het BEVI. Hiervoor gelden vaste afstanden voor de PR-10-6-risicocontour tot (beperkt) kwetsbare objecten. Deze afstanden zijn opgenomen in de Revi. Zie verder werkblad BEVI, stap 2 categoriale inrichtingen.
Koel- of vriesinstallaties met een inhoud > 10.000 kg Koel- of vriesinstallaties met een inhoud > 10.000 kg vallen onder het BEVI. Hiervoor moet een QRA worden opgesteld. De resultaten van de QRA moeten worden getoetst aan de BEVI grens- en richtwaarden. Zie verder werkblad BEVI, stap 2 niet-categoriale inrichtingen.
Stap 3: beoordelen van vergunbaarheid: bepalen van noodzakelijke maatregelen Voor alle ammoniakkoelinstallaties: De vergunningverlener beoordeelt of het gewenste voorzieningenniveau uit de van toepassing zijnde PGS-richtlijnen kan worden gerealiseerd. Zie ook werkblad Advies brandweer.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
17
Werkblad 1 Ammoniakkoelinstallaties Indien het BEVI van toepassing is: De vergunningverlener neemt een definitief standpunt in voor wat betreft de verantwoording van het groepsrisico na afweging van het maatregelenniveau.
Stap 4: formuleren van de considerans en de voorschriften Algemene aanbevelingen voor de formulering van de considerans en voorschriften voor het aspect externe veiligheid en specifiek het BEVI vindt u in de hoofdstukken 3.2 t/m 3.4 van de wegwijzer. Algemeen geldt dat u ook het advies van de brandweer in deze stap moet meenemen. Zie hiervoor het werkblad Advies brandweer.
Aandachtspunten considerans Voor alle ammoniakkoelinstallaties: – Omschrijving installatie (zie stap 1 ‘Aandachtspunten ter bepaling van toegestane hoeveelheid ammoniak’); – Wel/niet onder werkingssfeer BEVI (zie stap 1 ‘Aandachtspunten voor de toepassing van het BEVI (> 400 kg ammoniak)’) – Afstanden tot interne gevoelige objecten en/of opslagen gevaarlijke stoffen conform PGS 12 en 13.
Indien het BEVI van toepassing is: – Afstanden tot externe gevoelige objecten; – Aanduiding installatie conform BEVI – Verantwoording groepsrisico
Aandachtspunten voorschriften Voorschriften met betrekking tot ammoniakoelinstallaties kunt u vinden in: – PGS 12 – PGS 13 Bij het opstellen van de voorschriften gelden de aandachtspunten die in stap 1 zijn benoemd.
18
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 2 Drukhouders
Werkblad 2 Drukhouders
Toepassingsgebied Bij drukhouders kan een onderscheid worden gemaakt tussen stationaire en transportabele drukapparatuur. Bij stationaire drukhouders gaat het meestal om druktanks. De inhoud van een druktank is een gas onder druk of een tot vloeistof gecomprimeerd gas, bijvoorbeeld waterstof, propaan of ammoniak. Stationair opgestelde drukapparatuur met een ontwerp overdruk van 0,5 bar vallen samen met het leidingwerk en veiligheidsappendages sinds 1 augustus 2005 voor zowel ontwerp, ingebruikname keur en periodieke herkeuring onder het Warenwetbesluit drukapparatuur. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Arbeidsinspectie, is verantwoordelijk voor de controle op de uitvoering van het besluit. Bij transportabele drukapparatuur gaat het veelal om gasflessen of transportabele druktanks met een relatief beperkt volume (tot enkele m3). Transportabele drukapparatuur valt voor ontwerp en (her)keur onder de Richtlijn vervoerbare drukapparatuur. De toezicht op de naleving van deze richtlijn is ondergebracht bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Spuitbussen vallen onder werkblad 11. Nucleaire drukapparatuur valt onder de Kernenergiewet.
Risico’s Het risico van drukhouders is het vrijkomen van de inhoud van de gasflessen of tanks als gevolg van het optreden van een lek en/of instantaan falen (als gevolg van bijvoorbeeld een inwendige explosie in de gasfles). Bij het vrijkomen van de inhoud ontstaat een gaswolk en een vloeistofplas waaruit verdamping optreedt. Het uiteindelijke effect daarvan is afhankelijk van de gevaarseigenschappen van de vrijgekomen stof en de totale hoeveelheid stof die vrijkomt. Bij een toxisch gas ontstaat direct een toxische wolk als gevolg van de instantane verdamping van het toxische gas en een toxische wolk als gevolg van de verdamping van de vloeistofplas. Het effect is hier vergiftiging. Bij een brandbaar gas ontstaan via dezelfde mechanismen brandbare wolken. Afhankelijk van het tijdstip van ontsteking zijn mogelijke effecten een fakkelbrand, een plasbrand, een flash fire en/of een gaswolkexplosie. Het belangrijkste effect is warmtestraling en (bij gaswolkexplosie) overdruk. Bij een verzameling van kleinere drukhouders (gasflessendepot) is het effect bij het vrijkomen van de inhoud van een individuele gasfles gering. Indien het brandbare gassen betreft kan door het effect van brand of explosie een ketenreactie worden geïnitieerd, waardoor de inhoud van verscheidene flessen achtereenvolgens vrijkomt. Scherfwerking vormt alleen bij grote aantallen gasflessen (>250 stuks) een belangrijk risico.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
21
Werkblad 2 Drukhouders Bij grotere drukhouders (druktanks tot enkele m3) is het optreden van een BLEVE een risico. Een BLEVE kan optreden indien door een externe brand een druktank met brandbaar gas zodanig wordt aangestraald dat de inhoud instantaan vrijkomt. Bij ontsteking ontstaat een explosieve verbranding met grote warmtestraling en een schokgolf met letale effecten tot enkele tientallen meters. Voor een nadere omschrijving van deze effecten en mogelijke maatregelen verwijzen we naar de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument.
Wet- en regelgeving, richtlijnen en overige informatie Wet- en regelgeving − Warenwetbesluit drukapparatuur 1999, Nederlandse implementatie van de Pressure Equipment Directive (97/23/EC) − Warenwetregeling drukapparatuur − Wijziging I Regeling besluit drukapparatuur (keuring voor ingebruikname) − Wijziging II Regeling besluit drukapparatuur (gebruiksfase) − Wet vervoer gevaarlijke stoffen: Richtlijn vervoerbare drukapparatuur, Nederlandse implementatie van de Transportable Pressure Equipment Directive (99/36/EC) − Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer (propaan) − Besluit Risico’s Zware Ongevallen 1999 (Brzo): zie het werkblad Brzo (Het Brzo geldt alleen als de in het Brzo genoemde drempelwaarden voor de gehele inrichting worden overschreden). NB: het BEVI is nu nog niet van toepassing op de opslag van gasflessen en (kleinere) druktanks, tenzij het aantal daarvan zo groot is dat de opslag op grond van de totale opgeslagen hoeveelheid onder het Brzo valt. Er bestaat echter een reële kans dat ook de opslag van een geringere hoeveelheid gasflessen onder het BEVI komt te vallen. Verwacht wordt dat hiervoor ook drempelwaarden worden vastgesteld. Richtlijnen − PGS 15 − PGS 9 − PGS 10 − PGS 11 − PGS 12 − PGS 20 − PGS 21
22
Opslag verpakte gevaarlijke stoffen (voor gasflessen) (vervangt CPR 15); Vloeibare zuurstof, opslag van 0,45-100 m3 (vervangt CPR 5); Vloeibaar zwaveldioxide, opslag en gebruik (vervangt CPR 6); Chloor, opslag en gebruik (vervangt CPR 10); Ammoniak, opslag en verlading (vervangt CPR 13-1); Propaan (5 m3); de opslag van propaan en butaan in stationaire bovengrondse reservoirs met een inhoud groter dan 0,15 m3 en ten hoogste 5 m3 (vervangt CPR 11-2); Propaan 5 m3 tot 150 m3; de opslag van propaan en butaan (vervangt CPR 11-3);
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 2 Drukhouders − QRA-richtlijn voor opslag- en opstelplaatsen gasflessen (geldt niet voor opslag van spuitbussen) (RIVM/CEV) (concept); − Richtlijn Specifiek Accreditatie Schema Drukapparatuur (RISA-schema). Overige informatie − Handboek milieuvergunningen: hoofdstuk Gassen; − www.szw.nl info over drukapparatuur, regelgeving en keuringen
Stap 1: vooroverleg en informatie- verstrekking Advies brandweer Zie werkblad Advies brandweer.
Risico-inventarisatie en Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) Zie de Leidraad Risico-inventarisatie en het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen. De vergunningverlener moet ervoor zorgdragen dat de vereiste gegevens door de aanvrager worden verstrekt en vervolgens in het RRGS worden opgenomen (zie paragraaf 3.1.2 van het hoofddocument).
Omgeving van de inrichting/installatie − Liggen er kwetsbare en/of beperkt kwetsbare bestemmingen in de omgeving van de inrichting of zijn die in de toekomst al dan niet te verwachten (geprojecteerde bestemmingen)? Check dit bij de afdeling die verantwoordelijk is voor Ruimtelijke Ordening. − Welke andere risicovolle activiteiten zijn in de omgeving aanwezig? Het kan gaan om: o vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en met buisleidingen, o voor externe veiligheid relevante bedrijven. Deze informatie is van belang voor het in acht nemen van gewenste afstanden tot deze activiteiten.
Aandachtspunten voor de bepaling van het risico Met behulp van de QRA-richtlijn voor opslag- en opstelplaatsen voor gasflessen (RIVM/CEV (concept)) kan een PR=10-6 plaatsgebonden risicocontour worden bepaald. In deze publicatie zijn een aantal generieke risicoafstanden weergegeven berekend met behulp van SAFETI 6.2. Maatwerk met behulp van een specifieke QRA is ook mogelijk.
Aandachtpunten ter bepaling van de toegestane opslagsituatie en de benodigde maatregelen − Soort gas dat binnen de inrichting in de drukhouders wordt opgeslagen; − Maximale hoeveelheid gas (per soort) dat in drukhouders wordt opgeslagen; − Maximaal inhoud per soort gas per drukhouder; − Aantal drukhouders;
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
23
Werkblad 2 Drukhouders − Maximaal toelaatbare druk drukapparaat; − Welke veiligheidsvoorzieningen zijn getroffen (bijvoorbeeld: wel/geen overdrukbeveiliging, veiligheidssignalering etc.); − Opslagwijze: binnen/buiten, in kast, kluis of opslaggebouw; − Locatie van de opslag; − Afstanden tot interne en externe gevoelige objecten en/of opslagen gevaarlijke stoffen.
Specifieke maatregelen en voorzieningen Onderstaande maatregelen en voorzieningen zijn ingedeeld volgens het vlinderdasmodel zoals beschreven in bijlage 2 van het hoofddocument. Genoemde maatregelen zijn conform PGS 9, 10, 11, 12, 15 en 20. Zie voor mogelijke generieke maatregelen ook werkblad 9, atmosferische tanks. Technische preventieve maatregelen − Elektrische installaties (conform gevarenzone indeling); − Maatregelen ter voorkoming van extreme drukverhoging (door opwarming of anderszins); − Aanrijdbeveiliging; − Van afstand bedienbare inblokvoorzieningen; − Corrosiebescherming; − Veiligheidssignalering (zoals alarmering in operatorruimte); − Gasdetectie. Organisatorische preventieve maatregelen − Aanduidingen en gevaarsborden (waaronder ook soort gas in de gasfles); − Instructie, voorlichting en organisatorische maatregelen; − Handling; − Specifiek keuringsregime drukapparatuur bij ingebruikname en periodiek: o Wel/geen gebruikerskeuringsdienst aanwezig binnen inrichting; o Verklaring van ingebruikname bij goedkeuring en verklaring van herkeuring. Technische effect- en schadebeperkende maatregelen − Brandpreventie en –bestrijding waaronder sprinkler om ook toxische of explosieve wolk neer te slaan en in koeling van druktanks te voorzien bij warmte-aanstraling door brand; − Ventileren of juist inpandig plaatsen in verband met toxische wolkvorming; − Opvangvoorzieningen. Organisatorische effect- en schadebeperkende maatregelen − Bereikbaarheid; − Instructie, voorlichting en organisatorische maatregelen.
Overige technische en organisatorische aandachtspunten Zie bijlage 1 van dit werkbladendocument voor mogelijk aanvullende technische en organisatorische aandachtspunten. Zie tevens de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument. Hierin zijn tabellen opgenomen met voorbeelden van preventieve en effectgerelateerde maatregelen.
24
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 2 Drukhouders
Stap 2: beoordelen van vergunbaarheid: aanvaardbaarheid van risico’s (normtoetsing) Opslag- en opstelplaatsen voor gasflessen Indien generieke afstanden zijn afgeleid op basis van de ‘QRA-richtlijn gasflessen, RIVM/CEV (concept)’ of een specifieke QRA beschikbaar is, kan de vergunbaarheid van de activiteit voor wat betreft het Plaatsgebonden risico worden getoetst conform de BEVI-systematiek. Zie verder werkblad BEVI.
Overige drukhouders Aangezien normen voor overige drukhouders ontbreken moet getoetst worden aan het algemene beleid (zie hiertoe het hoofddocument onder 3.2)
Stap 3: beoordelen van vergunbaarheid: bepalen van noodzakelijke maatregelen De vergunningverlener beoordeelt of het gewenste voorzieningenniveau kan worden gerealiseerd. Zie ook werkblad Advies brandweer.
Stap 4: formuleren van de considerans en de voorschriften Algemene aanbevelingen voor de formulering van de considerans en voorschriften voor het aspect externe veiligheid en specifiek het BEVI vindt u de hoofdstukken 3.2 t/m 3.4 van de wegwijzer. Algemeen geldt dat u ook het advies van de brandweer in deze stap moet meenemen. Zie hiervoor het werkblad Advies brandweer. Bij het opstellen van de considerans en de voorschriften gelden de aandachtspunten die in stap 1 zijn benoemd. Een specifiek aandachtspunt voor de considerans is daarnaast: − Gasexplosiegevaar wel of niet te verwachten buiten de inrichting. Het verdient aanbeveling om bij te verwachten externe effecten, aanvullende voorschriften op te nemen betreffende het
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
25
Werkblad 2 Drukhouders voorkomen of beperken van explosiegevaar. Motiveer in de considerans duidelijk waarom wel of geen voorschriften voor het voorkomen of beperken van explosiegevaar zijn opgenomen. Voorschriften kunt u vinden in: – PGS 15 – Het Handboek milieuvergunningen
Gasontploffingsgevaar Gasontploffing heeft een duidelijke relatie met de arboregelgeving. Zie hiertoe het hoofddocument hoofdstuk 2.3 en de bijlage betreffende de considerans waarin tekst is opgenomen betreffende gasexplosie, ATEX en de NPR7910.
26
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 3 Handling gevaarlijke stoffen
Werkblad 3 Handling gevaarlijke stoffen
Toepassingsgebied Dit werkblad betreft inrichtingen waar fysische handelingen met gevaarlijke stoffen* plaatsvinden. Voorbeelden van dergelijke handelingen zijn: − verlading (op- en overslag); − vullen/aftappen van vaten; − mengen en roeren; − intern transport. Indien grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn (> Brzo-ondergrens) verwijzen we voor de beoordeling van de vergunbaarheid ook naar het werkblad Brzo. Afhankelijk van de activiteiten met gevaarlijke stoffen kunnen andere werkbladen van toepassing zijn, bijvoorbeeld het werkblad opslag van gevaarlijke stoffen in bovengrondse tanks.
Risico’s De risico’s zijn afhankelijk van de handelingen die met de gevaarlijke stoffen worden uitgevoerd. Mogelijke handelingen en de daarmee gepaard gaande risico’s kunnen zijn: − intern transport: aanrijdingen waarbij (een deel van) de lading vrijkomt; − verlading (op- en overslag): vrijkomen van (een deel van) de inhoud; − vullen/aftappen van vaten: vrijkomen van vloeistof/dampmengsel; − mengen en roeren: vrijkomen van vloeistof/dampmengsel; − monstername: vrijkomen van vloeistof/dampmengsel. Afhankelijk van de aard van de stof die vrijkomt, kunnen de volgende effecten ontstaan: toxische plas, plasbrand, flash fire en/of gaswolkexplosie, schokgolf, toxische wolk. Voor een nadere omschrijving van deze effecten en mogelijke maatregelen verwijzen we naar de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument.
Wet- en regelgeving, richtlijnen en overige informatiebronnen Wet- en regelgeving − Besluit Risico’s Zware Ongevallen 1999 (Brzo): zie het werkblad Brzo Onder gevaarlijke stof wordt verstaan: − een stof die of een preparaat dat (krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten) is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen; − een gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
*
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
29
Werkblad 3 Handling gevaarlijke stoffen NB: het BEVI is nu nog niet van toepassing op de handling van gevaarlijke stoffen, tenzij de hoeveelheid stoffen zodanig groot is dat de inrichting onder het Brzo valt of tenzij het een opslag gevaarlijke stoffen (>10 ton) omvat. Er bestaat echter een reële kans dat ook dit type inrichtingen onder het BEVI komt te vallen. We verwachten dat hiervoor ook drempelwaarden worden vastgesteld. Richtlijnen − PGS 7 − PGS 8 − PGS 10 − PGS 28 − PGS 29 − PGS 11 − PGS 20 − PGS 21 − PGS 13 − PGS 30
Nitraathoudende Meststoffen, opslag en vervoer (vervangt CPR 1); Organische Peroxiden (vervangt CPR 3E); Vloeibaar zwaveldioxide, opslag en gebruik (vervangt CPR 6); Vloeibare aardolieproducten, afleverinstallaties en ondergrondse opslag (vervangt CPR 9.1 en CPR 9.5); Vloeibare aardolieproducten bovengrondse opslag in verticale cilindrische installaties (vervangt CPR 9.2 en CPR 9.3); Chlooropslag en -gebruik (vervangt CPR 10); Propaan 5 m3, opslag van propaan en butaan (vervangt CPR 11.2); Propaan 5 m3 tot 150 m3, opslag van propaan en butaan (vervangt CPR 11.3); Ammoniaktoepassing als koudemiddel voor koelinstallaties en warmtepompen (vervangt CPR 13.2); Vloeibare aardolieproducten buitenopslag in kleine installaties (vervangt CPR 9-6);
Overige informatiebronnen − Material Safety Data Sheets
Stap 1: vooroverleg en informatie- verstrekking Advies brandweer Zie werkblad Advies brandweer
Risico-inventarisatie en Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) Zie de Leidraad Risico-inventarisatie en het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen. De vergunningverlener moet ervoor zorgdragen dat de vereiste gegevens door de aanvrager worden verstrekt en vervolgens in het RRGS worden opgenomen (zie paragraaf 3.1.2 van het hoofddocument).
Omgeving van de inrichting/installatie − Liggen er kwetsbare en/of beperkt kwetsbare bestemmingen in de omgeving van de inrichting of zijn die in de toekomst al dan niet te verwachten (geprojecteerde bestemmingen)? Check dit bij de afdeling die verantwoordelijk is voor Ruimtelijke Ordening.
30
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 3 Handling gevaarlijke stoffen − Welke andere risicovolle activiteiten zijn in de omgeving aanwezig? Het kan gaan om: o vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en met buisleidingen, o voor externe veiligheid relevante bedrijven. Deze informatie is van belang voor het in acht nemen van gewenste afstanden tot deze activiteiten.
Aandachtspunten voor de vaststelling van het risico Gezien de diversiteit van handelingen en de bijbehorende risico’s is een specifiek aandachtspunt de wijze waarop de inrichting omgaat met risico-identificatie en -analyse: − Hoe identificeert het bedrijf de risico’s en wat zijn de resultaten? − Zijn kansen en effecten beschreven (brand, explosie, verspreiding van toxische gaswolken, fragmentatie etc.)? − Zijn er veiligheidsstudies uitgevoerd zoals MCA-analyse, HAZOP etc.? − Afstanden tot interne en externe gevoelige objecten en/of opslagen van gevaarlijke stoffen. − Mogelijkheden voor risico-reductie. Indien een QRA wordt opgesteld of beschikbaar is kan worden aangesloten bij de BEVI-systematiek. Zie verder werkblad BEVI, stap 1 en 2, niet-categoriale inrichtingen en de bijlagen 4 en 5 in het hoofddocument.
Aandachtspunten ter beoordeling van de bedrijfssituatie en de benodigde maatregelen Stel de handelingen met gevaarlijke stoffen en de frequentie waarmee die handelingen worden uitgevoerd vast. Mogelijke handelingen en hun risico zijn beschreven in paragraaf 3.1.1. Aandachtspunten hierbij zijn: − Welke stoffen zijn bij de diverse handelingen betrokken? − Welke hoeveelheden stoffen zijn bij de handelingen betrokken? − Onder welke condities (druk, temperatuur) vinden de handelingen plaats? − Zijn veelal dezelfde stoffen aanwezig of is er regelmatige wisseling van stoffen binnen de inrichting? − Bestaat de kans op gas- en/of stofontploffingsgevaar? − Welke veiligheidsvoorzieningen zijn getroffen?
Specifieke maatregelen en voorzieningen Onderstaande maatregelen en voorzieningen zijn ingedeeld volgens het vlinderdasmodel zoals beschreven in bijlage 2 van het hoofddocument. Genoemde maatregelen zijn conform PGS 7, 8, 10, 11, 13, 20, 21, 28, 29 en 30. Technische preventieve maatregelen − Constructieve eisen aan opslag en verwerkingsruimten − Temperatuurbeheersing: • koeling (passief, actief, isolatie) • monitoring temperatuur • restrictieve verwarming • ventilatie − Drukcontrole − Automatische dosering
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
31
Werkblad 3 Handling gevaarlijke stoffen − Afscherming elektrische installaties − Aanrijdbeveiliging Organisatorische preventieve maatregelen − Opleiding/instructie in de gevaarsaspecten van de behandelde stoffen; opleidingsniveau bedieningspersoneel − Aanduidingen en gevaarsborden − Onderhoud en reparatie − Verbod op roken en open vuur in nabijheid installatie − Werkinstructies en persoonlijke bescherming, zoals procedures voor het vrijgeven van (vul)installaties en voor laden- en lossen − Eisen aan intern transport Technische effect- en schadebeperkende maatregelen − Veiligheidsvoorzieningen, zoals • noodstop- en alarmeringssystemen • nooddrukontlasting − Brandwerendheid van materialen in de nabijheid van de opslag − Overige maatregelen, zoals • ventilatie • gasdetectie etc. − Opvangbassin bluswater − Brandbestrijdingsmiddelen en -installaties Organisatorische effect- en schadebeperkende maatregelen − Mogelijkheden voor zelfredzaamheid, vluchtmogelijkheden etc. − Organisatie van de hulpverlening, inclusief noodplannen − Minimum afstanden tussen opslagen/installaties en kwetsbare bestemmingen
Overige technische en organisatorische aandachtspunten Zie bijlage 1 van dit werkbladendocument voor mogelijk aanvullende technische en organisatorische aandachtspunten. Zie tevens de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument. Hierin zijn tabellen opgenomen met voorbeelden van preventieve en effectgerelateerde maatregelen.
Stap 2: beoordelen van vergunbaarheid: aanvaardbaarheid van risico’s (normtoetsing) De handelingen met gevaarlijke stoffen kunnen voor iedere inrichting verschillend zijn. In van toepassing zijnde PGS-richtlijnen kunnen voor specifieke activiteiten afstandsnormen
32
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 3 Handling gevaarlijke stoffen zijn opgenomen. Voorts moet u toetsen aan het algemene beleid (zie hiertoe het hoofddocument onder 3.2) Indien een QRA beschikbaar is kunt u de vergunbaarheid toetsen conform de BEVI-systematiek. NB: de handelingen met gevaarlijke stoffen kunnen plaatsvinden binnen bijvoorbeeld een Brzoinrichting. Hiervoor is een apart werkblad opgesteld. De beoordeling van de activiteit handling met gevaarlijke stoffen maakt dan deel uit van de beoordeling vergunbaarheid van de Brzo -inrichting. Bij een Brzo-inrichting hangt de vergunbaarheid af van de ligging de risicocontouren.
Stap 3: beoordelen van vergunbaarheid: bepalen van noodzakelijke maatregelen De vergunningverlener beoordeelt of het gewenste voorzieningenniveau uit de van toepassing zijnde PGS-richtlijnen kan worden gerealiseerd. Zoniet, dan wordt beoordeeld of een vergelijkbaar beschermingsniveau kan worden gerealiseerd door het treffen van alternatieve maatregelen. Als op de betreffende activiteit geen PGS-richtlijn van toepassing is, dan is de beoordeling van voorzieningen en maatregelen een kwestie van gezond verstand. De vergunningverlener moet er van overtuigd zijn dat met de voorgestelde en eventueel nog extra voorgeschreven voorzieningen en maatregelen het risico tot een aanvaardbaar niveau wordt teruggebracht. Zie ook werkblad Advies brandweer.
Stap 4: formuleren van de considerans en de voorschriften Algemene aanbevelingen voor de formulering van de considerans en voorschriften voor het aspect externe veiligheid en specifiek het BEVI vindt u in de hoofdstukken 3.2 t/m 3.4 van de wegwijzer. Algemeen geldt dat u ook het advies van de brandweer in deze stap moet meenemen. Zie hiervoor het werkblad Advies brandweer. Bij het opstellen van de considerans en de voorschriften gelden de aandachtspunten die in stap 1 zijn benoemd. Een specifiek aandachtspunt voor de considerans is daarnaast: − Gas- en/of stofexplosiegevaar met effecten buiten de inrichting wel of niet te verwachten. Het verdient aanbeveling om bij te verwachten externe effecten, aanvullende voorschriften op te nemen betreffende het voorkomen of beperken van explosiegevaar. Motiveer in de considerans duidelijk waarom wel of geen voorschriften voor het voorkomen of beperken van explosiegevaar zijn opgenomen.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
33
Werkblad 3 Handling gevaarlijke stoffen Gas- en/of stofontploffingsgevaar Gas en/of stofontploffing heeft een duidelijke relatie met de arboregelgeving. Zie hiertoe het hoofddocument hoofdstuk 2.3 en de bijlage betreffende de considerans waarin tekst is opgenomen betreffende gasexplosie, stofexplosie (bv. bij een meelsilo), ATEX en de NPR7910.
34
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 4 Houtopslag
Werkblad 4 Houtopslag
Toepassingsgebied Dit werkblad is van toepassing op grote hoeveelheden opgeslagen hout. Het werkblad is primair gericht op de effecten van hoge warmtestraling naar de omgeving. Beperking van de warmtestraling bij binnenopslag van hout moet via de gebruiksvergunning worden geregeld. De Wm-vergunningverlener moet de externe effecten van binnenopslag van hout meenemen in zijn Wm-vergunning als de reikwijdte van de gebruiksvergunning ontoereikend is (bijvoorbeeld externe veiligheidsaspecten opgeslagen stoffen boven het beoordelingskader bouwregelgeving en bij niet-bouwwerken zoals buitenopslagen). Voor een toelichting op “grote hoeveelheden” (en hoge vuurlast) wordt verwezen naar werkblad 17.
Risico’s Het risico van de opslag van hout is het ontstaan van brand en hierdoor de warmtestraling/brandoverslag naar de omgeving. Het te beheersen risico is brandoverslag naar derden of naar een niet vooraf bepaald of gewenst gebied binnen de inrichting (denk ook aan opslag gevaarlijke stoffen binnen de inrichting, zoals in tanks). Bij schoon hout is er geen risico met betrekking tot emissies van schadelijke verbrandings producten naar de lucht. Bij behandeld hout (verf en verduurzamingmiddelen) bestaat dit risico wel en wordt tevens verwezen naar het werkblad opslag brandbare stoffen met toxische verbrandingsproducten.
Wet- en regelgeving, richtlijnen en overige informatiebronnen Wet- en regelgeving. Voor houtopslag bestaat geen specifieke wetgeving. Regelgeving: − Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer*; − Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer*. * De AmvB’s kunnen worden gebruikt voor suggesties van voorschriften. Overige informatie − “Bepalingsmethode warmtestralingsbelasting opslag van hout”, Ministerie van VROM, juni 2004: te downloaden van www.vrom.nl. − Computermodel voor warmtestralingberekening, te downloaden van www.infomil.nl
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
37
Werkblad 4 Houtopslag Normering In het ontwerp besluit ‘Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer’ en ‘Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer’ is het volgende voorschrift opgenomen: De opslag van hout vindt zodanig plaats dat: − een brand op een inrichting ten gevolge van de opslag van brandbare stoffen, gedurende ten minste 60 minuten geen grotere stralingsbelasting veroorzaakt dan 15 kW/m2 op de perceelsgrens van de inrichting. − de afstand van de houtstapel tot de erfgrens ten minste 7,5 meter bedraagt en − de bereikbaarheid met het oog op brandbestrijding, vanaf twee tegenoverliggende zijden is gewaarborgd, waarbij in een derde zijde ook een toegangsmogelijkheid aanwezig is indien die zijde langer is dan 40 meter. Er is een toevoercapaciteit aanwezig voor bluswater van ten minste 90 m3 per uur. De bluswatervoorziening wordt in overleg met de brandweer bepaald. Op verzoek van het bevoegd gezag toont degene die de inrichting drijft aan, dat zodanige brandpreventieve voorzieningen zijn getroffen dat aan de eerste volzin wordt voldaan. In het ontwerpbesluit met betrekking tot de wijziging van bovengenoemde besluiten wordt voorgesteld de 15 kW/m2 op de perceelgrens te leggen. De bovenstaande normen voor warmtestralingsbelasting gelden alleen voor de opslag van hout buiten een tot de inrichting behorend bouwwerk.
Stralingscriterium Het stralingscriterium van 15 kW per m2 is niet in alle gevallen het juiste criterium. Bij een stralingsintensiteit van 15 kW per m2 gaat hout spontaan ontbranden. Andere stoffen kunnen al bij lagere stralingsintensiteiten ontbranden. Voor installaties is 10 kW/m2 een kritische grenswaarde voor wat betreft de stralingsintensiteit. Normaal glas breekt al bij 3 kW/m2 en textiel en papier ontbrandt al bij 8 kW/m2, terwijl vanaf stralingsintensiteiten vanaf 4 kW/m2 het niet meer mogelijk is om hierin te verblijven met beschermende kleding (er is dus geen inzet van brandweerpersoneel mogelijk binnen deze contour). Bij de beoordeling van vergunningaanvragen is het aan te bevelen bovenstaande informatie mee te wegen.
38
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 4 Houtopslag
Stap 1: vooroverleg en informatie- verstrekking: Advies brandweer Zie werkblad Advies brandweer
Risico-inventarisatie en Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) Houtopslag is niet relevant voor het RRGS. Zie de Leidraad Risico-inventarisatie en het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen.
Omgeving van de inrichting/installatie − Liggen er kwetsbare en/of beperkt kwetsbare bestemmingen in de omgeving van de inrichting of zijn die in de toekomst al dan niet te verwachten (geprojecteerde bestemmingen)? Check dit bij de afdeling die verantwoordelijk is voor Ruimtelijke Ordening. − Welke andere risicovolle activiteiten zijn in de omgeving aanwezig? Het kan gaan om: o vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en met buisleidingen, o voor externe veiligheid relevante bedrijven. Deze informatie is van belang voor het in acht nemen van gewenste afstanden tot deze activiteiten.
Aandachtspunten voor de bepaling van het risico Voor de berekening van de warmtestraling als gevolg van houtopslag(en) kan gebruik worden gemaakt van de VROM-publicatie ‘Bepalingsmethode warmtestralingsbelasting opslag van hout’, Ministerie van VROM, 2004. Op basis van de vastgestelde rekenmethode is een computermodel ontwikkeld. Dit computermodel is te vinden op de site van Infomil (www.infomil.nl). Voor een standaardsituatie met compact gestapeld hout kan hiermee een goede indicatie worden gekregen van de warmtestralingsbelasting. Voor grote houtopslagen wordt geadviseerd om de warmtestralingberekeningen door een deskundige uit te laten voeren. Voor het berekenen van de warmtestraling kan daarbij gebruik worden gemaakt van PGS 2 (algemene richtlijn voor effectberekeningen, het zgn. Gele Boek). Voor de bepaling van de warmtebelasting (met behulp van bovengenoemde bepalingsmethodes) zijn de volgende aandachtspunten belangrijk: m.b.t. de opslag − De hoeveelheid hout in m3 per binnen de inrichting aanwezige opslag; − Wordt het hout binnen en/of buiten opgeslagen; − Omschrijving binnenopslag (hoeveelheid gevels, lengte en hoogte gevels, type dakconstructie, type en brandwerendheid gehele constructie); − Breedte, diepte en hoogte van de houtopslag; − Aantal m2 houtopslag;
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
39
Werkblad 4 Houtopslag − Typering houtstapel: compact gestapeld hout of niet-compact gestapeld hout; − Afstand van de houtopslag tot de erfgrens; m.b.t. brandbescherming en -beheersing − Informatie over brandwerendheid bij binnenopslag; − Beschermende maatregelen (automatische blusinstallatie, geldige kwaliteitsverklaring voor ontwerp, aanleg en inbedrijfstelling); − Afscherming warmtestraling (brandwerende wand, stralingsscherm, scheidende constructie tussen een binnenopslag en een aanpandig kwetsbaar object).
Criteria voor ‘grote’ opslag − Opslagen met een grondoppervlakte van meer dan 1000 m2 − Vuurbelastingen van meer dan 60 kg vurenhoutequivalent per m2 (dit levert een brandtijd op van meer dan 60 minuten, dus mogelijk problemen met branddoorslag en -overslag, omdat normaal uitgegaan wordt van een brandwerendheid van 60 minuten) − Een totale vuurlast van meer dan 1140 GJ (6000 kg vurenhoutequivalent, ofwel 60 kg vurenhoutequivalent op 1000 m2) Indicatie: een pallet is veelal gemaakt van vurenhout en weegt circa 15 kg en heeft plat liggend een oppervlakte van circa 1 m2. 4 pallets gestapeld komt overeen met 60 kg vurenhout/m2. Kunststoffen hebben een circa twee keer hogere verbrandingswaarde dan vurenhout. 30 kg PE op een m2 komt overeen met circa 60 kg vurenhout. NB: kg vurenhoutequivalent per m2 is geen SI-eenheid. 1 kg vurenhoutequivalent komt overeen met 19 MJ.
Specifieke maatregelen en voorzieningen Onderstaande maatregelen en voorzieningen zijn ingedeeld volgens het vlinderdasmodel zoals beschreven in bijlage 2 van het hoofddocument. Zie aandachtspunten voor de bepaling van het risico. Technische effect- en schadebeperkende maatregelen − Bereikbaarheid van de opslag voor blusmaterieel − Bereikbaarheid terrein en opslagen (vanaf twee zijden)
Overige technische en organisatorische aandachtspunten Zie bijlage 1 van dit werkbladendocument voor mogelijk aanvullende technische en organisatorische aandachtspunten. Zie tevens de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument. Hierin zijn tabellen opgenomen met voorbeelden van preventieve en effectgerelateerde maatregelen.
40
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 4 Houtopslag
Stap 2: beoordelen van vergunbaarheid: aanvaardbaarheid van risico’s (normtoetsing)
Het niet kunnen voldoen aan de voorschriften opgenomen in de besluiten ‘Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer’ en ‘Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer’ vormt een weigeringgrond zoals bedoeld in artikel 8.10 Wet milieubeheer, tenzij door aanvullende maatregelen de situatie als veilig kan worden beoordeeld (zie het kader Gelijkwaardige oplossingen bij stap 3).
S tap 3: beoordelen van vergunbaarheid:
bepalen van noodzakelijke maatregelen De vergunningverlener beoordeelt of het gewenste voorzieningenniveau kan worden gerealiseerd. Zie ook werkblad Advies brandweer.
Gelijkwaardige oplossingen Gelijkwaardige oplossingen zijn situaties die letterlijk niet voldoen aan de prestatie-eis met betrekking tot het stralingscriterium, maar die wel als veilig kunnen worden beschouwd als betere garanties worden gecreëerd voor een succesvolle brandweerinzet. Denk daarbij aan de opslag in clusters van beperkte omvang met minimale onderlinge afstanden waartussen bij een eventuele brand eenvoudig waterstralen of waterkanonnen kunnen worden ingezet. Naast voorwaarden aan de maximale hoogte, breedte en diepte van de clusters, de onderlinge afstand en de afstand tot erfgrenzen en bouwwerken, gelden dan ook voorwaarden met betrekking tot de optimale bereikbaarheid en toegankelijkheid van de opslag voor brandweervoertuigen en een adequate en snel beschikbare bluswatervoorziening. Waterbehoefte voor blussen en koelen, en dus de benodigde capaciteit van de bluswatervoorziening kan door de brandweer worden berekend.
S tap 4: formuleren van de considerans en
de voorschriften Algemene aanbevelingen voor de formulering van de considerans en voorschriften voor het aspect externe veiligheid vindt u in de hoofdstukken 3.2 t/m 3.4 van de wegwijzer.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
41
Werkblad 4 Houtopslag Algemeen geldt dat u ook het advies van de brandweer in deze stap moet meenemen. Zie hiervoor het werkblad Advies brandweer. Bij het opstellen van de considerans en de voorschriften gelden de aandachtspunten die in stap 1 zijn benoemd.
42
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 5 Laden en lossen schepen
Werkblad 5 Laden en lossen schepen
Toepassingsgebied Dit werkblad is van toepassing op: − Laden en lossen van containerschepen bij stuwadoorsbedrijven; − Laden en lossen van schepen met gevaarlijke stoffen (brandbaar en toxisch). Hieronder valt ook de tijdelijke opslag in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger.
Risico’s Bij het laden en lossen van schepen zijn de risico’s voornamelijk: − Falen van de container tijdens laden/lossen en/of opslag op de kade waardoor de gevaarlijke stof kan vrijkomen − Breken van de laad- en losarm/laad- en losslang waardoor het te verladen product uitstroom Hierdoor kunnen de volgende effecten ontstaan: toxische plas, plasbrand, toxische wolk, flash fire en gaswolkexplosie. Voor een nadere omschrijving van deze effecten en mogelijke maatregelen verwijzen we naar de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument.
Wet- en regelgeving, richtlijnen en overige informatiebronnen Wet- en regelgeving − Besluit Externe Veiligheid binnen Inrichtingen (BEVI) − Regeling Externe Veiligheid binnen Inrichtingen (Revi) − Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten − Besluit vervoer gevaarlijke stoffen − Vervoer over de Binnenwateren van Gevaarlijke Stoffen − Regeling op- en overslag en distributie benzine Milieubeheer − Regeling benzinevervoer mobiele tanks 2006 (vanaf 01-01-2006) − ADR − Rijnvaart-politiereglement Richtlijnen − PGS 29 − PGS 15
Vloeibare aardolieproducten, bovengrondse opslag grote installaties (vervangt CPR 9-2 en CPR 9-3) Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen (vervangt CPR 15-1, CPR 15-2 en CPR 15-3).
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
45
Werkblad 5 Laden en lossen schepen Zie met name het onderdeel over verpakte opslag in containers (stuwadoorsbedrijven) Overige informatiebronnen − Handboek milieuvergunningen: hoofdstuk Stuwadoorsbedrijven; − Recommendations on the safe transport, handling and storage of dangerous substances in port areas; − Material Safety Data Sheets − Van toepassing zijnde havenreglementen
S tap 1: vooroverleg en informatie-
verstrekking Advies brandweer Zie werkblad Advies brandweer.
Waterbeheerder Het oppervlaktewater kan worden verontreinigd met gevaarlijke stoffen als gevolg van incidenten en/of calamiteiten. Dit moet u met de betreffende waterkwaliteitsbeheerder afstemmen en eventueel Rijkswaterstaat.
Risico-inventarisatie en Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) Zie de Leidraad Risico-inventarisatie en het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen. De vergunningverlener moet ervoor zorgdragen dat de vereiste gegevens door de aanvrager worden verstrekt en vervolgens in het RRGS worden opgenomen (zie paragraaf 3.1.2 van het hoofddocument).
Omgeving van de inrichting/installatie − Liggen er kwetsbare en/of beperkt kwetsbare bestemmingen in de omgeving van de inrichting of zijn die in de toekomst al dan niet te verwachten (geprojecteerde bestemmingen)? Check dit bij de afdeling die verantwoordelijk is voor Ruimtelijke Ordening. − Welke andere risicovolle activiteiten zijn in de omgeving aanwezig? Het kan gaan om: o vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en met buisleidingen, o voor externe veiligheid relevante bedrijven. Deze informatie is van belang voor het in acht nemen van gewenste afstanden tot deze activiteiten.
Inrichting onder werkingssfeer BEVI Inrichtingen voor de opslag in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen, al of niet in combinatie met andere stoffen en producten, vallen onder het BEVI. In het BEVI wordt voor de exacte definitie van deze inrichtingen verwezen naar de omschrijving van deze inrichtingen opgenomen in het Brzo: ‘inrichtingen waar opslag van verpakte gevaarlijke stoffen gedurende korte tijd en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger, met inbegrip van het
46
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 5 Laden en lossen schepen laden en lossen van die stoffen en overbrenging daarvan naar of van een andere tak van vervoer, voor zover daadwerkelijk in aansluitend vervoer is voorzien en de betrokken gevaarlijke stoffen in hun oorspronkelijke verpakking blijven’. Stuwadoorsinrichtingen vallen op grond van deze omschrijving onder het BEVI. Het verladen van gevaarlijke (brandbare en toxische) vloeistoffen in bulk valt niet onder het BEVI, tenzij de aanwezige hoeveelheden zodanig groot zijn dat de inrichting onder het Brzo valt. Voor vervoersgebonden inrichtingen die onder het BEVI vallen (stuwadoorsbedrijven) moet een QRA worden uitgevoerd. Deze QRA dient te worden uitgevoerd conform het Revi. Zie hiervoor werkblad BEVI, stap 1 en 2, niet-categoriale inrichtingen en de bijlagen 4 en 5 in het hoofddocument.
Specifieke maatregelen en voorzieningen Onderstaande maatregelen en voorzieningen zijn ingedeeld volgens het vlinderdasmodel zoals beschreven in bijlage 2 van het hoofddocument. Aandachtspunten en maatregelen zijn conform PGS 29. Technische preventieve maatregelen − Goede werking van laad- en losarmen en -slangen: o Zakken/stijgen schip ten gevolge van getijdenbewegingen en verladen o Ondersteuning en bescherming zodanig dat beschadiging wordt voorkomen − Voorkomen van statische elektriciteit door beperking vloeistofsnelheid bij aanvang verlading − Aansluiting overvulbeveiliging schepen op overvulalarmering walinstallatie Organisatorische preventieve maatregelen − Inrichting/procedures zodanig dat verwisseling van producten bij laden en lossen wordt voorkomen − Goede werking van laad- en losarmen en -slangen: o Controle op staat van onderhoud − Schriftelijke procedures conform Veiligheidscontrolelijst voor zeetankschepen of Controle lijst ADNR (binnenvaartschepen) − Vastleggen van overeenkomsten tussen scheeps- en walpersoneel ten aanzien van pompsnelheid, stopprocedures en verantwoordelijkheden: o Aan- en loskoppelen onder direct toezicht functionaris walinstallatie; o Tweewegcommunicatiesysteem. − Voortdurend toezicht tijdens laden en lossen, zowel aan walzijde als op het schip − Inspectie- en keuringsregime: o.a. drukbeproevingsprocedure voor slangen en registratie daarvan Technische effect- en schadebeperkende maatregelen − Noodstopvoorziening: op de overslagplaats, in de directe omgeving van de overslagplaats en in de controlekamer of cameraruimte moet een goed bereikbare noodstopvoorziening zijn aangebracht om de belading zo snel mogelijk te kunnen stoppen − Gebruik van camera’s: opstelling zodanig dat tijdens verlading permanente controle mogelijk is
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
47
Werkblad 5 Laden en lossen schepen − Ter voorkoming van lozing naar oppervlaktewater: o Aanleg van steigers en kades op afschot en met opstaande rand; o Verzameling van gemorste en gelekte producten via gesloten leidingsysteem naar afscheider/afvoervoorziening
Overige technische en organisatorische aandachtspunten Zie bijlage 1 van dit werkbladendocument voor mogelijk aanvullende technische en organisatorische aandachtspunten. Zie tevens de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument. Hierin zijn tabellen opgenomen met voorbeelden van preventieve en effectgerelateerde maatregelen.
S tap 2: beoordelen van vergunbaarheid:
aanvaardbaarheid van risico’s (normtoetsing) Voor het bepalen van de vergunbaarheid van laad- en losactiviteiten is het van belang om te weten bij welke inrichting deze activiteit plaatsvindt.
Laden en lossen van containerschepen bij BEVI-inrichtingen (stuwadoorsbedrijven) Zie werkblad BEVI, stap 2 niet-categoriale inrichtingen.
Laden en lossen schepen bij overige niet-BEVI inrichtingen In van toepassing zijnde PGS-richtlijnen kunnen voor de verlading van specifieke stoffen afstandsnormen zijn opgenomen. Voorts moet u deze toetsen aan het algemene beleid (zie hiertoe het hoofddocument onder 3.2) Indien een QRA beschikbaar is kunt u de vergunbaarheid toetsen conform de BEVI-systematiek. Ga naar stap 3.
S tap 3: beoordelen van vergunbaarheid:
bepalen van noodzakelijke maatregelen De vergunningverlener beoordeelt of het gewenste voorzieningenniveau uit de van toepassing zijnde PGS-richtlijnen kan worden gerealiseerd. Zoniet, dan wordt beoordeeld of een vergelijkbaar beschermingsniveau kan worden gerealiseerd door het treffen van alternatieve maatregelen. Als op de betreffende activiteit geen PGS-richtlijn van toepassing is, dan is de beoordeling van voor-
48
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 5 Laden en lossen schepen zieningen en maatregelen een kwestie van gezond verstand. De vergunningverlener moet er van overtuigd zijn dat met de voorgestelde en eventueel nog extra voorgeschreven voorzieningen en maatregelen het risico tot een aanvaardbaar niveau wordt teruggebracht. Zie ook werkblad Advies brandweer. Alleen bij BEVI-inrichtingen (stuwadoorsbedrijven) De vergunningverlener neemt een definitief standpunt in voor wat betreft de verantwoording van het groepsrisico na afweging van het maatregelenniveau. Maak bij stuwadoorsbedrijven tevens gebruik van de methode ‘Beoordeling vergunbaarheid bij een stuwadoorsbedrijf’.
S tap 4: formuleren van de considerans en
de voorschriften Algemene aanbevelingen voor de formulering van de considerans en voorschriften voor het aspect externe veiligheid en specifiek het BEVI vindt u in de hoofdstukken 3.2 t/m 3.4 van de wegwijzer. Algemeen geldt dat u ook het advies van de brandweer in deze stap moet meenemen. Zie hiervoor het werkblad Advies brandweer. Bij het opstellen van de considerans en de voorschriften gelden de aandachtspunten die in stap 1 zijn benoemd. Voorschriften kunt u vinden in: PGS 29.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
49
Werkblad 5 Laden en lossen schepen
50
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 6 Laden en lossen tankauto’s
Werkblad 6 Laden en lossen tankauto’s
Toepassingsgebied Dit werkblad heeft alléén betrekking op het laden en lossen van gevaarlijke (brandbare en toxische) vloeistoffen van en naar tankauto’s. Bij het laden en lossen van een tankauto kan grofweg onderscheid worden gemaakt in het laden en lossen op een raffinaderij en/of productiebedrijf, het laden en lossen bij een rail- of waterterminal, bij een depot of bij een kleinverbruiker. Stallen van voertuigen Uit uitspraken van de RvS moet worden geconcludeerd dat binnen de inrichting aanwezige tankauto’s ook meegenomen moeten worden in de beoordeling om een aanvraag voor een milieuvergunning. In sommige situaties is een gestalde tankwagen op dezelfde manier beoordeeld als een stationaire tank (ABRvS 10-11-2004, 200308121/1; ABRvS 25-11-2002, 200205565/2; ABRvS 21-09-2005, 200500423/1). Voor tankauto’s en vrachtwagens die met gevaarlijke stoffen zijn geladen geldt ook de vervoersregelgeving. Deze regelgeving valt buiten de reikwijdte van deze wegwijzer/werkbladen.
Dit werkblad gaat niet over: − laden en lossen spoorketelwagons − laden en lossen van vaste stoffen − laden en lossen van vloeibaar gemaakte gassen − laden en lossen bij een stuwadoorsbedrijf of een LPG-tankstation. Voor stuwadoorsbedrijven wordt verwezen naar werkblad 5. Het laden en lossen van LPG-tankauto’s bij LPG-tankstations valt onder werkblad 7.
Risico’s De risico’s bij het laden en lossen zijn vooral: − breken van een laad- en losslang waardoor het te verladen product uitstroomt; − ontstaan van een explosief mengsel door niet goed functionerende aansluitingen; − wegrijden met aangekoppelde laad- en losslang. Hierdoor kunnen onder andere de volgende effecten ontstaan: toxische plas, plasbrand, toxische wolk, een flash fire en een gaswolkexplosie. Voor een nadere omschrijving van deze effecten en mogelijke maatregelen wordt verwezen naar de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
53
Werkblad 6 Laden en lossen tankauto’s
Wet- en regelgeving, richtlijnen en overige informatiebronnen Wet- en regelgeving Voor het laden en lossen van tankauto’s bestaat geen specifieke wetgeving. Voor het lossen van tankauto’s bij tankstations geldt het Besluit tankstations milieubeheer Richtlijnen − PGS 28 Vloeibare aardolieproducten, afleverinstallaties en ondergrondse opslag; − PGS 29 Vloeibare aardolieproducten, bovengrondse opslag in verticale cilindrische tanks; − PGS 30 Vloeibare aardolieproducten buitenopslag in kleine installaties; Overige informatie − Infoblad ‘Parkeren voertuigen met gevaarlijke stoffen’, Vervoerinformatiecentrum V&W − Material Safety Data Sheets.
S tap 1: vooroverleg en informatie-
verstrekking Advies brandweer Zie werkblad Advies brandweer
Risico-inventarisatie en Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) Zie de Leidraad Risico-inventarisatie en het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen. De vergunningverlener moet ervoor zorgdragen dat de vereiste gegevens door de aanvrager worden verstrekt en vervolgens in het RRGS worden opgenomen (zie paragraaf 3.1.2 van het hoofddocument).
Omgeving van de inrichting/installatie − Liggen er kwetsbare en/of beperkt kwetsbare bestemmingen in de omgeving van de inrichting of zijn die in de toekomst al dan niet te verwachten (geprojecteerde bestemmingen)? Check dit bij de afdeling die verantwoordelijk is voor Ruimtelijke Ordening. − Welke andere risicovolle activiteiten zijn in de omgeving aanwezig? Het kan gaan om: o vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en met buisleidingen, o voor externe veiligheid relevante bedrijven. Deze informatie is van belang voor het in acht nemen van gewenste afstanden tot deze activiteiten.
54
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 6 Laden en lossen tankauto’s Specifieke maatregelen en voorzieningen Onderstaande maatregelen en voorzieningen zijn ingedeeld volgens het vlinderdasmodel zoals beschreven in bijlage 2 van het hoofddocument. Aandachtspunten en maatregelen zijn conform PGS 29. Technische preventieve maatregelen − Goede werking van laad- en losarmen en -slangen: o Ondersteuning en bescherming zodanig dat beschadiging wordt voorkomen − Bereikbaarheid laad- en losopening tankauto Organisatorische preventieve maatregelen − Inrichting/procedures zodanig dat verwisseling van producten bij laden en lossen wordt voorkomen − Goede werking van laad- en losarmen en -slangen: o Controle op staat van onderhoud − Toezicht op/Procedures voor: o Gesloten zijn van afsluiters, deksels etc. op tankauto die niet nodig zijn voor het laden/ lossen o Uitschakelen motor tankauto o Voorkomen wegrijden tankauto tijdens overslag Technische effect- en schadebeperkende maatregelen − Noodstopvoorziening: op de overslagplaats, in de directe omgeving van de overslagplaats en in de controlekamer of cameraruimte moet een goed bereikbare noodstopvoorziening zijn aangebracht om de belading zo snel mogelijk te kunnen stoppen − Gebruik van camera’s: opstelling zodanig dat tijdens verlading permanente controle mogelijk is
Overige technische en organisatorische aandachtspunten Zie bijlage 1 van dit werkbladendocument voor mogelijk aanvullende technische en organisatorische aandachtspunten. Zie tevens de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument. Hierin zijn tabellen opgenomen met voorbeelden van preventieve en effectgerelateerde maatregelen.
S tap 2: beoordelen van vergunbaarheid:
aanvaardbaarheid van risico’s (normtoetsing) In van toepassing zijnde PGS-richtlijnen kunnen voor specifieke activiteiten afstandsnormen zijn opgenomen. Voorts moet u toetsen aan het algemene beleid (zie hiertoe het hoofddocument onder 3.2) Indien een QRA beschikbaar is kunt u de vergunbaarheid toetsen conform de BEVI-systematiek. Ga naar stap 3.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
55
Werkblad 6 Laden en lossen tankauto’s
S tap 3: beoordelen van vergunbaarheid:
bepalen van noodzakelijke maatregelen De vergunningverlener beoordeelt of het gewenste voorzieningenniveau uit de van toepassing zijnde PGS-richtlijnen kan worden gerealiseerd. Zoniet, dan wordt beoordeeld of een vergelijkbaar beschermingsniveau kan worden gerealiseerd door het treffen van alternatieve maatregelen. Als op de betreffende activiteit geen PGS-richtlijn van toepassing is, dan is de beoordeling van voorzieningen en maatregelen een kwestie van gezond verstand. De vergunningverlener moet er van overtuigd zijn dat met de voorgestelde en eventueel nog extra voorgeschreven voorzieningen en maatregelen het risico tot een aanvaardbaar niveau wordt teruggebracht. Zie ook werkblad Advies brandweer.
S tap 4: formuleren van de considerans en
de voorschriften Algemene aanbevelingen voor de formulering van de considerans en voorschriften voor het aspect externe veiligheid vindt u in de hoofdstukken 3.2 t/m 3.4 van de wegwijzer. Algemeen geldt dat u ook het advies van de brandweer in deze stap moet meenemen. Zie hiervoor het werkblad Advies brandweer. Bij het opstellen van de considerans en de voorschriften gelden de aandachtspunten die in stap 1 zijn benoemd. Voorschriften kunt u vinden in: PGS 28, 29 en 30
56
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 7 LPG-tankstations
Werkblad 7 LPG-tankstations
Toepassingsgebied Dit werkblad is van toepassing op LPG-tankstations voor het wegverkeer. Het afleveren van LPG door een LPG-tankauto is eveneens in dit werkblad opgenomen. Tevens is dit werkblad van toepassing op de aflevering van LPG aan uitsluitend binnen een bedrijfsterrein/inrichting gebruikte voertuigen met een doorzet van minder dan 50 m3 per jaar. Daarnaast is een aantal installaties vermeld die zich binnen de inrichtingsgrenzen van een LPGtanktstations kunnen bevinden.
Risico’s Het voornaamste risico’s bij een LPG-tankstation is het vullen van de LPG-tank bij personenauto’s alsmede het vullen van de LPG-tank van het tankstation door een LPG-tankauto. Ook de aanwezigheid van een LPG-tankauto op het terrein van het LPG-tankstation vormt een risico. De volgende effecten kunnen ontstaan: plasbrand, fakkelbrand, flash fire, gaswolkexplosie en een BLEVE. Voor een nadere omschrijving van deze effecten en mogelijke maatregelen wordt verwezen naar de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument.
Wet- en regelgeving, richtlijnen en overige informatiebronnen Wet- en regelgeving − Besluit LPG-tankstations; − Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI); − Regeling externe veiligheid binnen inrichtingen (Revi). Richtlijnen − PGS 16 Autogas LPG (vervangt CPR 8-1 en CPR 8-1S); − PGS 17 LPG-tankwagens (vervangt CPR 8-2); − PGS 18 Distributie van LPG, butaan en propaan (vervangt CPR 8-3); − PGS 25 Gecomprimeerd aardgas, buitenlucht (vervangt CPR 17-1); − NEN-normen: overzicht van relevante NEN-normen voor LPG-tankstations zijn te vinden in Handboek milieuvergunningen: hoofdstuk LPG- en benzinestations. Overige informatiebronnen − Model rampbestrijdingsplan LPG-tankstations
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
59
Werkblad 7 LPG-tankstations (Adviesbureau van Dijke, zie www.veiligheid.org) − Convenant LPG-autogas (ministerie van VROM, 22 juni 2005) − Handboek milieuvergunningen: hoofdstuk LPG- en benzinestations
S tap 1: vooroverleg en informatie-
verstrekking Advies brandweer Zie werkblad Advies brandweer
Risico-inventarisatie en Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) Zie de Leidraad Risico-inventarisatie en het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen. De vergunningverlener moet ervoor zorgdragen dat de vereiste gegevens door de aanvrager worden verstrekt en vervolgens in het RRGS worden opgenomen (zie paragraaf 3.1.2 van het hoofddocument).
Omgeving van de inrichting/installatie − Liggen er kwetsbare en/of beperkt kwetsbare bestemmingen in de omgeving van de inrichting of zijn die in de toekomst al dan niet te verwachten (geprojecteerde bestemmingen)? Check dit bij de afdeling die verantwoordelijk is voor Ruimtelijke Ordening. − Welke andere risicovolle activiteiten zijn in de omgeving aanwezig? Het kan gaan om: o vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en met buisleidingen; o voor externe veiligheid relevante bedrijven. Deze informatie is van belang voor het in acht nemen van gewenste afstanden tot deze activiteiten.
Aandachtspunten voor de toepassing van het BEVI − Hoe groot is het LPG-reservoir? − Hoe groot is de jaardoorzet van LPG in m3? Toelichting: LPG-tankstations met een jaardoorzet > 50 m3 per jaar en een reservoir < 80 m3 vallen onder het BEVI − Kunnen de tabellen opgenomen in het Revi worden toegepast of moet een QRA worden uitgevoerd? Toelichting: Bij een doorzet minder dan 1500 m3 LPG/jaar moeten de tabellen opgenomen in het Revi worden toegepast. Bij een doorzet meer dan 1500 m3 LPG/jaar moet een QRA worden opgesteld.
60
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 7 LPG-tankstations Toepassen van de tabellen opgenomen in het Revi (doorzet LPG < 1500 m3/jaar) − Is de doorzet groter of kleiner dan 1000 m3 LPG/jaar? − Is het reservoir bovengronds of ondergronds? − Locatie van vulpunt, reservoir en afleverzuil en afstand van deze locaties tot het dichtstbijzijnde beperkt kwetsbare object en kwetsbare object buiten de inrichting Opstellen van een QRA (doorzet LPG > 1500 m3/jaar) − Uitvoeren van een QRA conform het Revi. Zie hiervoor werkblad BEVI, stap 1 en 2, niet-categoriale inrichtingen en de bijlagen 4 en 5 in het hoofddocument.
Aandachtspunten ter bepaling van de toepasselijkheid van het Besluit LPG-tankstations − Hoe groot is het LPG-reservoir? − Hoe groot is de jaardoorzet van LPG in m3? Toelichting: LPG-tankstations met een jaardoorzet > 50 m3 per jaar en een reservoir < 80 m3 vallen onder het Besluit LPG tankstations milieubeheer In het Besluit LPG-tankstations zijn diverse maatregelen en voorzieningen voorgeschreven. Tevens bevat het Besluit interne afstandseisen. NB: de in het Besluit LPG-tankstations genoemde afstandseisen tot externe objecten (categorie I en II) zijn vervangen door de veiligheidsafstanden/QRA-verplichting opgenomen in het BEVI. Aandachtspunten bij de toepassing van het Besluit LPG-tankstations zijn: − plaats van het vulpunt, het LPG-reservoir en de opstelplaats van de LPG tankwagen; − afstanden van vulpunt, reservoir en opstelplaats tankwagen tot objecten binnen de inrichting (kelderopeningen, putten die in open verbinding staan met de openbare riolering, aanzuigopeningen van ventilatiesystemen gelegen op minder dan 1,5 m boven het maaiveld); − afstanden tussen reservoirs; − afstand van vulpunt, reservoir en opstelplaats tankwagen tot andere onderdelen van de inrichting, de erfscheiding en bomen; − is er reeds eerder een vergunning afgegeven voor het LPG-tankstation? Zo ja, wanneer?; − is het reservoir bovengronds of ondergronds of ingeterpt?; − plaats van de afleverzuil(en); − bereikbaarheid vulpunt voor tankwagen (wegrijden zonder manoeuvreren mogelijk).
Specifieke maatregelen en voorzieningen Onderstaande maatregelen en voorzieningen zijn ingedeeld volgens het vlinderdasmodel zoals beschreven in bijlage 2 van het hoofddocument. Genoemde maatregelen zijn conform PGS 16 (Autogas LPG), PGS 17 (LPG-tankwagens) en PGS 18 (Distributie van LPG, butaan en propaan) en Convenant LPG-autogas, Ministerie van VROM, 22 juni 2005).
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
61
Werkblad 7 LPG-tankstations Technische preventieve maatregelen − Inrichting- en constructie-eisen aan reservoir, leidingwerk en overige voorzieningen (pomp, compressor, laad- en losarmen en -slangen, vulvoorzieningen (PGS 18: H8, 10 en 11); − Maatregelen ten aanzien van LPG-installatie (zoals lamellenkast, verplaatsing van vulpunt of reservoir, etc.). − Aflevering LPG alléén door LPG-tankauto met hittewerende coating (bron: Convenant LPGautogas); − Toepassing verbeterde vulslang op LPG-tankauto’s (bron: Convenant LPG-autogas). Organisatorische preventieve maatregelen − Procedurevoorschriften ontgassen en ingassen van tankwagens (PGS 17); − Beveiliging afsluiter tegen bediening door onbevoegden; − Wijze van toezicht (bewaakt, onbewaakt, camera, etc.). Technische effect- en schadebeperkende maatregelen − Noodverlichting (PGS 18); − Noodstop vulpunt /afleverzuil; − Alarmeringen (bijvoorbeeld bij wegrijden). Organisatorische effect- en schadebeperkende maatregelen Zie bijlage 1
Overige technische en organisatorische aandachtspunten Zie bijlage 1 van dit werkbladendocument voor mogelijk aanvullende technische en organisatorische aandachtspunten. Zie tevens de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument. Hierin zijn tabellen opgenomen met voorbeelden van preventieve en effectgerelateerde maatregelen.
S tap 2: beoordelen van vergunbaarheid:
aanvaardbaarheid van risico’s (normtoetsing) Toetsing aan normen: afstanden tot interne objecten Er moet worden voldaan aan de interne veiligheidsafstanden uit het Besluit LPG-tankstations dan wel uit de richtlijn PGS 16. Indien niet wordt voldaan dient met aanvullende maatregelen een gelijkwaardig voorzieningenniveau te worden verkregen. Zie werkblad Advies brandweer, stap 3.
62
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 7 LPG-tankstations Toetsing aan normen: afstanden tot externe objecten LPG-tankstations met een doorzet < 50 m3 per jaar LPG-tankstations met een doorzet < 50 m3 per jaar vallen niet onder het BEVI. Volg hiervoor de afstandsnormen uit de richtlijn PGS 16. LPG-tankstations met een doorzet < 1500 m3 per jaar Voor LPG-tankstations met een jaardoorzet < 1500 m3 per jaar gelden vaste afstanden voor de PR10-6-risicocontour tot (beperkt) kwetsbare objecten. Deze zijn opgenomen in de Revi. Zie verder werkblad BEVI, stap 2 categoriale inrichtingen. Voor LPG-tankstations met een doorzet > 1500 m3 per jaar Voor LPG-tankstations met een jaardoorzet > 1500 m3 per jaar moet een QRA worden opgesteld. Zie verder werkblad BEVI, stap 2 niet-categoriale inrichtingen. Bestemmingen binnen 20 meter (PR=10-5/jaar) Gaat het om een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object? Kwetsbaar: saneren voor 27 okt 2007 Beperkt kwetsbaar: geen sanering. Bij actualisering van de vergunning nagaan of het risico niet is toegenomen (stand stil beginsel in van toepassing)
S tap 3: beoordelen van vergunbaarheid:
bepalen van noodzakelijke maatregelen De vergunningverlener beoordeelt of het gewenste voorzieningenniveau uit de van toepassing zijnde PGS-richtlijnen kan worden gerealiseerd. Zie ook werkblad Advies brandweer. Indien het BEVI van toepassing is De vergunningverlener neemt een definitief standpunt in voor wat betreft de verantwoording van het groepsrisico na afweging van het maatregelenniveau.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
63
Werkblad 7 LPG-tankstations
S tap 4: formuleren van de considerans en
de voorschriften Aangezien in het Besluit LPG-tankstations milieubeheer al voorschriften zijn opgenomen voor externe veiligheid, kunnen aan een vergunning voor een LPG-tankstation alleen de hierop benodigde aanvullende voorschriften voor externe veiligheid worden verbonden. Algemeen geldt dat u ook het advies van de brandweer in deze stap moet meenemen. Zie hiervoor het werkblad Advies brandweer. Bij het opstellen van de considerans en de (aanvullende) voorschriften gelden de aandachtspunten die in stap 1 zijn benoemd. Algemene aanbevelingen voor de formulering van de considerans en (aanvullende) voorschriften voor het aspect externe veiligheid en specifiek het BEVI vindt u in de hoofdstukken 3.2 t/m 3.4 van de wegwijzer. Voorschriften kunt u vinden in: − PGS 16, 17, 18 en 25. Doorzet vastleggen in de vergunning Het is belangrijk om de doorzet in de vergunning vast te leggen. Als handhaver kunt u bij bestaande inrichtingen de doorzetgegevens over de laatste 3 jaar eisen en daarmee vaststellen in welke BEVIcategorie het LPG-tankstation valt: − Doorzet tot 1000 kubieke meters per jaar − Doorzet tot 1500 kubieke meters per jaar − Doorzet boven 1500 kubieke meters per jaar Deze categorie neemt het bevoegd gezag op in de milieuvergunning (ambtshalve wijziging). In de volgende jaren kan door de exploitant jaarlijks een accountantsverklaring worden opgegeven aan het bevoegd gezag gebruikmakend van dezelfde indeling. Op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat er een medewerkingplicht aan toezichthouders bij de uitoefening van hun taak.
64
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 8 Opslag autobanden
Werkblad 8 Opslag autobanden
Toepassingsgebied Dit werkblad is van toepassing op de opslag van grotere hoeveelheden autobanden binnen en buiten een tot de inrichting behorend bouwwerk. Voor een toelichting op “grote hoeveelheden” (hoge vuurlast) wordt verwezen naar werkblad 17.
Risico’s Het risico van de opslag van autobanden betreft het ontstaan van brand. Het voornaamste effect hiervan is het ontstaan van warmtestraling en roetvorming. Daarnaast ontstaat ook een toxische wolk. Deze wolk vormt een gevaar voor gezondheid van de mensen in de omgeving. Voor een nadere omschrijving van deze effecten en mogelijke maatregelen wordt verwezen naar de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument.
Wet- en regelgeving, richtlijnen en overige informatiebronnen Wet- en regelgeving Voor de opslag van autobanden bestaat geen specifieke wet- en regelgeving. Overige informatiebronnen − Leidraad risico-inventarisatie: Grote branden. − Handreiking opslag autobanden, NIBRA, 2002
S tap 1: vooroverleg en informatie-
verstrekking Advies brandweer Zie werkblad Advies brandweer.
Risico-inventarisatie en Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) De opslag van autobanden is niet relevant voor het RRGS. Zie de Leidraad Risico-inventarisatie en het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
67
Werkblad 8 Opslag autobanden Omgeving van de inrichting/installatie − Liggen er kwetsbare en/of beperkt kwetsbare bestemmingen in de omgeving van de inrichting of zijn die in de toekomst al dan niet te verwachten (geprojecteerde bestemmingen)? Check dit bij de afdeling die verantwoordelijk is voor Ruimtelijke Ordening. − Welke andere risicovolle activiteiten zijn in de omgeving aanwezig? Het kan gaan om: o vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en met buisleidingen; o voor externe veiligheid relevante bedrijven. Deze informatie is van belang voor het in acht nemen van gewenste afstanden tot deze activiteiten.
Aandachtspunten voor de beoordeling van de toegestane opslagsituatie en de benodigde maatregelen Onderstaande aandachtspunten zijn gebaseerd op ‘Handreiking opslag autobanden, NIBRA, december 2002’: – hoeveelheid opgeslagen autobanden; – opslagwijze: overdekt of open; – bij overdekte opslag: in een gesloten of open loods; – oppervlakte opslagplaats; – luchtig of in massieve blokken; – stapelhoogte: hoog of laag gestapeld; – wel/geen keerwanden aanwezig; – stapeling autobanden met of zonder hulpmiddelen; – buitenkant van ‘opslagblok’ glad of ruw; – onverpakt of verpakt (in kartonnen boxen, in houten boxen, geseald in plastic, geseald in papier, in plastic containers, in stalen containers); – in/op brandbare of onbrandbare rekken/planken; – in/op vaste of (makkelijk) verplaatsbare rekken/pallets; – in/op dichte of open rekken/planken; – waterabsorptiegedrag van producten of verpakking. Voor opslagen van autobanden wordt geadviseerd om de warmtestralingberekeningen door een deskundige uit te laten voeren.
Criteria voor ‘grote’ opslag − Opslagen met een grondoppervlakte van meer dan 1000 m2 − Vuurbelastingen van meer dan 60 kg vurenhoutequivalent per m2 (dit levert een brandtijd op van meer dan 60 minuten, dus mogelijk problemen met branddoorslag en -overslag, omdat normaal uitgegaan wordt van een brandwerendheid van 60 minuten) − en totale vuurlast van meer dan 1140 GJ (6000 kg vurenhoutequivalent, ofwel 60 kg vurenhoutequivalent op 1000 m2) Indicatie: een pallet is veelal gemaakt van vurenhout en weegt circa 15 kg en heeft plat liggend een oppervlakte van circa 1 m2. 4 pallets gestapeld komt overeen met 60 kg vurenhout/m2. Kunststoffen hebben een circa twee keer hogere verbrandingswaarde dan vurenhout. 30 kg PE op een m2 komt overeen met circa 60 kg vurenhout. NB: kg vurenhoutequivalent per m2 is geen SI-eenheid. 1 kg vurenhoutequivalent komt overeen met 19 MJ.
68
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 8 Opslag autobanden Specifieke maatregelen en voorzieningen Onderstaande maatregelen en voorzieningen zijn ingedeeld volgens het vlinderdasmodel zoals beschreven in bijlage 2 van het hoofddocument. Genoemde maatregelen zijn conform ‘Handreiking opslag autobanden, NIBRA, december 2002’ Technische preventieve maatregelen − onbrandbare rekken/planken − keuze verpakkingsmateriaal (onbrandbaar) − inrichting opslag (stapeling, dichtheid, hoogte etc.) − waterabsorptiegedrag van producten of verpakking − ontstekingsbronnen/verwarmingselementen Organisatorische preventieve maatregelen Geen specifieke maatregelen genoemd. Technische effect- en schadebeperkende maatregelen Aanwezigheid (ESFR*-)sprinklerinstallatie en/of brandmeldsysteem Bereikbaarheid: − aantal toegangswegen tot opslag; − afmeting toegangswegen; − situering opslagplaats op het terrein; − breedte tussen de opslagstapels; − diepte van de opslagplaats; − wel/geen keerwanden aanwezig; Beheersing effect (warmtestraling): − grootte (m2) van de opslagplek; − afstand tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten; − afstanden tot interne objecten; − aantal minuten brandwerendheid van de opslagruimte; − voldoende ventilatievoorzieningen voor rook- en warmteafvoer; − in/op vaste of (makkelijk) verplaatsbare rekken/pallets; − wel/niet gesprinklerde opslag; − aantal beschikbare brandslanghaspels; − beschikbaarheid voldoende bluswater door primaire bluswatervoorziening met voldoende capaciteit; − niet-gesprinklerde opslag ≤ 250 m2 90 m3/uur, gedurende inzet duur; − niet-gesprinklerde opslag > 250 m2 2 x 90 m3/uur, gedurende inzetduur; − gesprinklerde opslag 90 m3 gedurende inzetduur; − automatische deurvergrendelingssystemen of luchtbehandelinginstallaties die uitbreiding en gevolgen van brand nadelig kunnen beïnvloeden; − voorzieningen voor leeghalen van de hal; − beschikbaarheid over secundaire bluswatervoorziening,
*
ESFR: early suppression fast response
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
69
Werkblad 8 Opslag autobanden Organisatorische effect- en schadebeperkende maatregelen Brandbestrijding: − type brandbestrijdingsniveau; − inzetbaarheid brandweer. Procedures: − actualiteit noodplannen; calamiteitenplannen; alarmering; oefeningen; − certificering sprinklerinstallatie. Risicostudies: − effectstudies; warmtestralingberekeningen
Overige technische en organisatorische aandachtspunten Zie bijlage 1 van dit werkbladendocument voor mogelijk aanvullende technische en organisatorische aandachtspunten. Zie tevens de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument. Hierin zijn tabellen opgenomen met voorbeelden van preventieve en effectgerelateerde maatregelen.
S tap 2: beoordelen van vergunbaarheid:
aanvaardbaarheid van risico’s (normtoetsing) Aangezien normen voor autobanden ontbreken moet u toetsen aan het algemene beleid (zie hiertoe het hoofddocument onder 3.2)
S tap 3: beoordelen van vergunbaarheid:
bepalen van noodzakelijke maatregelen De vergunningverlener beoordeelt of het gewenste voorzieningenniveau kan worden gerealiseerd. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van het Handreiking opslag autobanden. Zie ook werkblad Advies brandweer.
70
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 8 Opslag autobanden
S tap 4: formuleren van de considerans en
de voorschriften Algemene aanbevelingen voor de formulering van de considerans en voorschriften voor het aspect externe veiligheid vindt u in de hoofdstukken 3.2 t/m 3.4 van de wegwijzer. Algemeen geldt dat u ook het advies van de brandweer in deze stap moet meenemen. Zie hiervoor het werkblad Advies brandweer. Bij het opstellen van de considerans en de voorschriften gelden de aandachtspunten die in stap 1 zijn benoemd.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
71
Werkblad 8 Opslag autobanden
72
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 9 Opslag gevaarlijke stoffen in atmosferische tanks
Werkblad 9 Opslag gevaarlijke stoffen in atmosferische tanks
Toepassingsgebied Dit werkblad is gericht op de opslag van gevaarlijke stoffen in bovengrondse tanks (atmosferisch). Bepaalde aandachtspunten zijn ook bruikbaar zijn voor de vergunningverlening van de opslag van gevaarlijke stoffen in ondergrondse tanks. Vanuit EV-optiek verdient opslag in ondergrondse tanks overigens de voorkeur. Voor de opslag van gevaarlijke stoffen in emballage wordt verwezen naar werkblad 11. Voor de opslag van gevaarlijke stoffen in tanks onder druk wordt verwezen naar werkblad 2. Hieronder zijn enkele stoffen opgesomd die worden opgeslagen in bovengrondse tanks. Deze lijst is niet uitputtend: − organische peroxiden; − vloeibare aardolieproducten; − organische oplosmiddelen (zoals alcohol, aceton).
Risico’s Enkele risico’s van het opslaan van gevaarlijke stoffen in bovengrondse tanks zijn: − vrijkomen van dampen; − lekkage; − instantaan falen van een tank. Hierdoor kunnen vloeistoffen en dampen vrijkomen en kunnen de volgende effecten ontstaan: toxische plas, plasbrand, toxische wolk, flash fire en/of gaswolkexplosie, fakkelbrand en BLEVE. De omvang van de effecten is afhankelijk van de opgeslagen hoeveelheid en de gevaarseigenschappen van de vrijgekomen stof. Voor een nadere omschrijving van deze effecten en mogelijke maatregelen verwijzen we naar de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument.
Wet- en regelgeving, richtlijnen en overige informatiebronnen Wet- en regelgeving Voor de opslag van gevaarlijke stoffen in atmosferische bovengrondse tanks bestaat geen specifieke wet- en regelgeving. NB: het BEVI is niet van toepassing op de opslag van gevaarlijke stoffen in bovengrondse tanks, tenzij de hoeveelheid stoffen zodanig groot is dat de inrichting onder het Brzo valt. Er bestaat ech-
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
75
Werkblad 9 Opslag gevaarlijke stoffen in atmosferische tanks
ter een reële kans dat ook dit type inrichtingen onder het BEVI kunnen komen te vallen. Verwacht wordt dat hiervoor ook drempelwaarden worden vastgesteld. Richtlijnen − PGS 8 Opslag van Organische Peroxiden (vervangt CPR 3E) − PGS 29 Vloeibare aardolieproducten, bovengrondse opslag in verticale cilindrische installaties (vervangt CPR 9-2 en CPR 9-3) − PGS 30 Vloeibare aardolieproducten buitenopslag in kleine installaties (vervangt CPR 9-6) − ‘Richtlijn tankinstallaties voor vloeistoffen en dampen bovengronds en ondergronds’, rapport P-107776, 2004-01-012, te downloaden bij www.kiwa.nl. Deze deskundigenrichtlijn is bruikbaar voor het opstellen van eisen voor onder- en bovengrondse installaties (tanks tot ongeveer 150 m3); De richtlijn heeft als doel: o het beschrijven van enkele standaardoplossingen; o het geven van een duidelijk processchema dat doorlopen moet worden om alternatieve oplossingen te formuleren, waarbij een gelijkwaardige veiligheidsrisicobenadering het uitgangspunt is; o een bruikbaar document te zijn voor vergunningverleners om naar te verwijzen in een technisch voorschrift. Overige informatiebronnen − Handboek milieuvergunningen: hoofdstuk Brandbare vloeistoffen; − Material Safety Data Sheets.
S tap 1: vooroverleg en informatie-
verstrekking Advies brandweer Zie werkblad Advies brandweer
Risico-inventarisatie en Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) Zie de Leidraad Risico-inventarisatie en het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen. De vergunningverlener moet ervoor zorgdragen dat de vereiste gegevens door de aanvrager worden verstrekt en vervolgens in het RRGS worden opgenomen (zie paragraaf 3.1.2 van het hoofddocument).
Omgeving van de inrichting/installatie − Liggen er kwetsbare en/of beperkt kwetsbare bestemmingen in de omgeving van de inrichting of zijn die in de toekomst al dan niet te verwachten (geprojecteerde bestemmingen)? Check dit bij de afdeling die verantwoordelijk is voor Ruimtelijke Ordening. − Welke andere risicovolle activiteiten zijn in de omgeving aanwezig? Het kan gaan om: o vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en met buisleidingen,
76
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 9 Opslag gevaarlijke stoffen in atmosferische tanks
o voor externe veiligheid relevante bedrijven. Deze informatie is van belang voor het in acht nemen van gewenste afstanden tot deze activiteiten.
Aandachtspunten specifiek voor opslag gevaarlijke stoffen in atmosferische tanks Conform PGS 8, 29 en 30 − Per gevaarlijke stof die binnen de inrichting is of wordt opgeslagen: de maximale opslagcapaciteit, de officiële stofnaam, de gevaarsaanduiding (brandbaar, ontvlambaar, etc.), vlampunt); − Maximale hoeveelheid aan gevaarlijke stoffen die in bovengrondse tanks wordt opgeslagen (totaal en per reservoir); − Aantal opslagtanks; − Gevaarlijke stoffen: vaak dezelfde stoffen opgeslagen of regelmatige wisseling van stoffen binnen de inrichting?; − Maximale inhoud van de opslagtank(s); − Type tanks: enkelwandig of dubbelwandig; tank met een vast dak, tank met een drijvend dak of een tank met een vast dak en een inwendig drijvend dak; − Horizontale en/of verticale cilindrische tanks.
Specifieke maatregelen en voorzieningen Onderstaande maatregelen en voorzieningen zijn ingedeeld volgens het vlinderdasmodel zoals beschreven in bijlage 2 van het hoofddocument. Genoemde maatregelen zijn conform PGS 8, 29 en 30 en de Richtlijn tankinstallaties. Technische preventieve maatregelen NB: ondergrondse tanks hebben de voorkeur boven bovengrondse tanks. Reservoir, leidingen en appendages − Type reservoir: enkelwandig of dubbelwandig − Type tank: vast dak, drijvend dak, inwendig drijvend dak − Materiaal reservoir, leidingen en appendages − Constructie − Drukontlastopeningen − Blokafsluiters − Corrosiebeveiliging − Regenwaterafvoer bij drijvend dak tanks − Maatregelen ter voorkoming vastvriezen afsluiters Algemeen − Vermijden van ontstekingsbronnen − Explosievrije elektrische apparatuur − Afscherming elektrische installaties − Bescherming tegen invloed van buitenaf − Aanrijdbeveiliging − Temperatuurbeheersing: o Koeling (passief zoals bijvoorbeeld zelfkrijtende verf, actief bijvoorbeeld met water, isolatie) o Monitoring temperatuur
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
77
Werkblad 9 Opslag gevaarlijke stoffen in atmosferische tanks
o Restrictieve verwarming o Ventilatie − Ventilatie − Terreinafscherming − Terreinverlichting − Veiligheidssignalering Organisatorische preventieve maatregelen − Verantwoordelijkheden − Toezicht − Registratiesysteem of logboek − Keuringen (eerste keuring+datum, herkeuring+datum, etc.) − Certificering − Testrapport (bij opslag organische peroxiden) − Opleiding/instructie in de gevaarsaspecten van de behandelde stoffen; Opleidingsniveau bedieningspersoneel − Aanduidingen en gevaarsborden − Onderhoud en reparatie − Verbod op roken en open vuur in nabijheid installatie − Werkinstructies en persoonlijke bescherming Technische effect- en schadebeperkende maatregelen − Nooddrukontlasting (bij opslag organische peroxiden) − Brandmuur/brandscherm − Brandbeschermende bekleding − Brandwerendheid van materialen in de nabijheid van de opslag − Brandbestrijdingsmiddelen en -installaties); blussystemen en hiervoor benodigde voorzieningen (bv. aanwezigheid aan-/afvoerkanaal) − Sensoren en detectiesystemen − Bereikbaarheid tank − Productopvang − Situering van de reservoirs (binnen/buiten, locatie, onder- of bovengronds) − Afstanden tot interne/externe gevoelige objecten en/of opslagen gevaarlijke stoffen − Effectafstanden baseren op warmtebelasting (bij opslag organische peroxiden) − Opvangbassin bluswater Organisatorische effect- en schadebeperkende maatregelen − Organisatie van de hulpverlening, inclusief noodplannen
Overige technische en organisatorische aandachtspunten Zie bijlage 1 van dit werkbladendocument voor mogelijk aanvullende technische en organisatorische aandachtspunten. Zie tevens de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument. Hierin zijn tabellen opgenomen met voorbeelden van preventieve en effectgerelateerde maatregelen.
78
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 9 Opslag gevaarlijke stoffen in atmosferische tanks
S tap 2: beoordelen van vergunbaarheid:
aanvaardbaarheid van risico’s (normtoetsing) De vergunningverlener toetst of wordt voldaan aan de afstanden, vermeld in de onder 9.1.2 vermelde PGS richtlijnen.
S tap 3: beoordelen van vergunbaarheid:
bepalen van noodzakelijke maatregelen De vergunningverlener beoordeelt of het gewenste voorzieningenniveau uit de van toepassing zijnde PGS-richtlijnen en de ‘Richtlijn tankinstallaties voor vloeistoffen en dampen bovengronds en ondergronds’ kan worden gerealiseerd. Zoniet, dan wordt beoordeeld of een vergelijkbaar beschermingsniveau kan worden gerealiseerd door het treffen van alternatieve maatregelen. Als op de betreffende activiteit geen PGS-richtlijn van toepassing is, dan is de beoordeling van voorzieningen en maatregelen een kwestie van gezond verstand. De vergunningverlener moet er van overtuigd zijn dat met de voorgestelde en eventueel nog extra voorgeschreven voorzieningen en maatregelen het risico tot een aanvaardbaar niveau wordt teruggebracht. Zie ook werkblad Advies brandweer.
S tap 4: formuleren van de considerans en
de voorschriften Algemene aanbevelingen voor de formulering van de considerans en voorschriften voor het aspect externe veiligheid en specifiek het BEVI vindt u in de hoofdstukken 3.2 t/m 3.4 van de wegwijzer. Algemeen geldt dat u ook het advies van de brandweer in deze stap moet meenemen. Zie hiervoor het werkblad Advies brandweer. Bij het opstellen van de considerans en de voorschriften gelden de aandachtspunten die in stap 1 zijn benoemd. Voorschriften kunt u vinden in PGS 8, 29 en 30.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
79
Werkblad 9 Opslag gevaarlijke stoffen in atmosferische tanks
80
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 10 Gevaarlijke afvalstoffen
Werkblad 10 Gevaarlijke afvalstoffen
Toepassingsgebied Dit werkblad betreft het opslaan en verwerken van gevaarlijke afvalstoffen. Onder gevaarlijke afvalstoffen worden verstaan afvalstoffen zoals aangewezen in de Regeling Europese afvalstoffenlijst (EURAL). De vergunningverlener zal moeten beoordelen in hoeverre afvalstoffen als gevaarlijke afvalstof zijn te beschouwen. Voorbeelden van gevaarlijk afval zijn infectueuze stoffen (zoals ziekenhuisafval) en afval dat zware metalen of polychloorbifenylen (PCB’s) bevat. De afvalstoffen kunnen worden onderverdeeld in vaste en vloeibare afvalstoffen. Schroot is een voorbeeld van een vaste afvalstof. Voorbeelden van vloeibare afvalstoffen zijn: − olie-water-slib-mengsel; − oplosmiddelenmengsel; − afgewerkte olie; − koel- en remvloeistoffen. In het algemeen moet gevaarlijk afval naar categorie gescheiden opgeslagen, ingezameld en bewerkt of verbrand worden. Vanwege de schadelijke bestanddelen mag gevaarlijk afval niet bij het gewone afval. Klein gevaarlijk afval van huishoudens wordt klein chemisch afval (KCA) genoemd. Klein gevaarlijk afval van bedrijven wordt aangeduid als Klein gevaarlijk afval (KGA). Radioactief afval is weliswaar gevaarlijk, maar valt niet onder de definitie van gevaarlijke afvalstoffen. Hiervoor gelden aparte regels. Inrichtingen die afval opslaan zijn: − gemeentelijke inzamelstations, KCA depots; − inzamelaars van afval; − verwerkers van afval; − overige inrichtingen waar afval wordt opgeslagen. Voor de vergunningverlening van opslag van gevaarlijke afvalstoffen in emballage dient tevens gebruik te worden gemaakt van werkblad 11 ‘Opslag gevaarlijke stoffen in emballage’. Mogelijke handelingen met gevaarlijke afvalstoffen kunnen zijn: − intern transport; − verlading (op- en overslag); − vullen/aftappen van vaten; − mengen en roeren; − monstername. Voor de vergunningverlening van de verwerking van gevaarlijke afvalstoffen moet u tevens werkblad 3 ‘Handling gevaarlijke stoffen’ gebruiken. Ook werkblad 9 ‘Opslag gevaarlijke stoffen in atmosferische tanks’ kan van toepassing zijn.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
83
Werkblad 10 Gevaarlijke afvalstoffen
Risico’s De risico’s bij het opslaan en verwerken van afvalstoffen zijn complexer en lastiger te identificeren dan bij het opslaan en verwerken van gevaarlijke stoffen. Dit kan worden verklaard door dat bij afvalstoffen alleen de herkomst bekend is, maar niet de exacte samenstelling. De samenstelling van gevaarlijke stoffen is veelal te achterhalen middels Material Safety Data Sheets. Veel afvalstoffen zijn mengsels waarvan alleen globale eigenschappen bekend zijn. De globale naamgeving van afvalstoffen zoals ‘halogeen en brandbaar’ bevestigen de onduidelijke samenstelling ook nog eens. Daarnaast kan de samenstelling van afvalstoffen telkens wisselend zijn. Hierdoor bestaat het risico dat afvalstoffen sowieso ongewenste, maar ook steeds nieuwe en onbekende reacties met elkaar kunnen aangaan. Een door het bedrijf uitgevoerde risico-identificatie kan als basis dienen om inzicht in de risico’s te krijgen en op basis daarvan mogelijke maatregelen en voorzieningen te beoordelen. In het hoofddocument zijn methoden en werkwijzen omschreven voor het uitvoeren van een risico-identificatie. De handling met gevaarlijke afvalstoffen, de (worst-case) samenstelling van de afvalstoffen en de frequentie van de handling kunnen als basis dienen voor de risico-identificatie.
Wet- en regelgeving, richtlijnen en overige informatiebronnen Wet- en regelgeving − Regeling Europese Afvalstoffenlijst (zie www.overheid.nl) Op de opslag van gevaarlijke afvalstoffen in emballage, is dezelfde wet- en regelgeving van toepassing als op de opslag van gevaarlijke stoffen in emballage: − Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) − Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) Voor het verwerken van afvalstoffen is geen specifieke wet- en regelgeving van toepassing. NB: het BEVI is nu niet van toepassing op de handling van gevaarlijke (afval)stoffen, tenzij de hoeveelheid stoffen zodanig groot is dat de inrichting onder het Brzo valt en/of ook sprake is van een opslag van gevaarlijke (afval)stoffen > 10 ton. Richtlijnen Op de opslag van gevaarlijke afvalstoffen volgens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en ADR, is de PGS 15 (vervangt CPR 15-1, CPR 15-2 en CPR 15-3) van toepassing. In PGS 15 zijn nu ook infectueuze stoffen toegevoegd (dit was nog niet het geval in de CPR 15-reeks). De PGS 15 is niet van toepassing op het verwerken van afvalstoffen.
84
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 10 Gevaarlijke afvalstoffen Overige informatiebronnen − ABRS 28 februari 2000, nr. E03.99.0116 (Bergeyk) ‘Een algemene verwijzing naar PGS 15-1 is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Verweerders dienen duidelijk te maken welke concrete maatregelen en voorzieningen van de vergunninghouder worden verlangd’. − Landelijk afvalbeheerplan 2002-2012, zie www.minvrom.nl (dossier Afvalstoffen – publicaties) − Handboek milieuvergunningen: hoofdstuk Inzameling en opslag van klein chemisch afval. − Risicoanalysemethodiek CPR 15-inrichtingen.
Stap 1: vooroverleg en informatie- verstrekking
Advies brandweer Zie werkblad Advies brandweer.
Risico-inventarisatie en Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) Zie de Leidraad Risico-inventarisatie en het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen. De vergunningverlener moet ervoor zorgdragen dat de vereiste gegevens door de aanvrager worden verstrekt en vervolgens in het RRGS worden opgenomen (zie paragraaf 3.1.2 van het hoofddocument).
Omgeving van de inrichting/installatie − Liggen er kwetsbare en/of beperkt kwetsbare bestemmingen in de omgeving van de inrichting of zijn die in de toekomst al dan niet te verwachten (geprojecteerde bestemmingen)? Check dit bij de afdeling die verantwoordelijk is voor Ruimtelijke Ordening. − Welke andere risicovolle activiteiten zijn in de omgeving aanwezig? Het kan gaan om: o vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en met buisleidingen; o voor externe veiligheid relevante bedrijven. Deze informatie is van belang voor het in acht nemen van gewenste afstanden tot deze activiteiten. Aandachtspunten voor de werkingssfeer PGS 15 Op de opslag van gevaarlijke afvalstoffen in emballage kan PGS 15 van toepassing zijn. Zie voor de werkingssfeer werkblad 11. Aandachtspunten voor de toepassing van het BEVI Op de opslag van gevaarlijke afvalstoffen kan het BEVI van toepassing zijn. Zie hiervoor werkblad 11.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
85
Werkblad 10 Gevaarlijke afvalstoffen Aandachtspunten voor de bepaling van het risico Risico’s van de opslag van gevaarlijke afvalstoffen in emballage Indien de opslag van gevaarlijke afvalstoffen onder het BEVI valt, moet het risico conform het Revi worden vastgesteld. Hiertoe kunt u, afhankelijk van de omvang en de samenstelling van de opslag, de standaardtabellen gebruiken of moet een QRA worden uitgewerkt. Zie hiervoor werkblad 11. Risico’s bij de verwerking van gevaarlijke afvalstoffen Gezien de diversiteit van handelingen en de bijbehorende risico’s is een specifiek aandachtspunt de wijze waarop de inrichting omgaat met risico-identificatie en -analyse: − hoe identificeert het bedrijf de risico’s en wat zijn de resultaten? − zijn kansen en effecten beschreven (brand, explosie, verspreiding van toxische gaswolken, fragmentatie etc.)? − zijn er veiligheidsstudies uitgevoerd zoals MCA-analyse, HAZOP etc.? − afstanden tot interne en externe gevoelige objecten en/of opslagen van gevaarlijke stoffen; − mogelijkheden voor risico-reductie. Indien een QRA wordt opgesteld of beschikbaar is kan worden aangesloten bij de BEVI-systematiek. Zie verder werkblad BEVI, stap 1 en 2, niet-categoriale inrichtingen en de bijlagen 4 en 5 in het hoofddocument.
Specifieke maatregelen en voorzieningen Onderstaande maatregelen en voorzieningen zijn ingedeeld volgens het vlinderdasmodel zoals beschreven in bijlage 2 van het hoofddocument. Opslag van gevaarlijke afvalstoffen Maatregelen conform PGS 15. Zie ook werkblad 11. Specifiek voor afvalstoffen geleden de volgende organisatorische preventieve maatregelen: − Acceptatie van afval (administratie, acceptatieprocedure) − Registratiesysteem afval − (Duidelijk leesbare) instructie van veiligheidshandelingen en te gebruiken middelen − Cursus voor depothouders en medewerkers (OPOR) Verwerking van gevaarlijke afvalstoffen Zie werkblad 3.
Overige technische en organisatorische aandachtspunten Zie bijlage 1 van dit werkbladendocument voor mogelijk aanvullende technische en organisatorische aandachtspunten. Zie tevens de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument. Hierin zijn tabellen opgenomen met voorbeelden van preventieve en effectgerelateerde maatregelen.
86
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 10 Gevaarlijke afvalstoffen
Stap 2: beoordelen van vergunbaarheid: aanvaardbaarheid van risico’s (normtoetsing) Beoordeling vergunbaarheid door toetsing aan normen bij Opslag van gevaarlijke afvalstoffen in emballage Het BEVI kan van toepassing zijn. Zie werkblad 11.
Beoordeling vergunbaarheid door toetsing aan normen bij Verwerking van afvalstoffen De handelingen met gevaarlijke afvalstoffen kunnen voor iedere inrichting verschillend zijn. Aangezien normen voor het verwerken van afvalstoffen ontbreken, moet u toetsen aan het algemene beleid (zie hiertoe het hoofddocument onder 3.2). Indien een QRA bechikbaar is, kunt u de vergunbaarheid toetsen conform de BEVI-systematiek.
Stap 3: beoordelen van vergunbaarheid: bepalen van noodzakelijke maatregelen Voor alle inrichtingen voor het opslaan en verwerken van (gevaarlijke) afvalstoffen: De vergunningverlener beoordeelt of het gewenste voorzieningenniveau uit de van toepassing zijnde PGS-richtlijnen kan worden gerealiseerd. Zoniet, dan wordt beoordeeld of een vergelijkbaar beschermingsniveau kan worden gerealiseerd door het treffen van alternatieve maatregelen. Als op de betreffende activiteit geen PGS-richtlijn van toepassing is, dan is de beoordeling van voorzieningen en maatregelen een kwestie van gezond verstand. De vergunningverlener moet er van overtuigd zijn dat met de voorgestelde en eventueel nog extra voorgeschreven voorzieningen en maatregelen het risico tot een aanvaardbaar niveau wordt teruggebracht. Zie ook werkblad Advies brandweer. Indien het BEVI van toepassing is: De vergunningverlener neemt een definitief standpunt in voor wat betreft de verantwoording van het groepsrisico na afweging van het maatregelenniveau.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
87
Werkblad 10 Gevaarlijke afvalstoffen
Stap 4: formuleren van de considerans en de voorschriften
Algemene aanbevelingen voor de formulering van de considerans en voorschriften voor het aspect externe veiligheid en specifiek het BEVI vindt u in de hoofdstukken 3.2 t/m 3.4 van de wegwijzer. Algemeen geldt dat u ook het advies van de brandweer in deze stap moet meenemen. Zie hiervoor het werkblad Advies brandweer.
Aandachtspunten considerans Voor alle opslag van gevaarlijke (afval)stoffen in emballage: − beschrijving opslagsituatie (type gevaarlijke stof, maximale hoeveelheid, opslagwijze (binnen/ buiten, in kast, kluis of opslaggebouw), getroffen maatregelen/voorzieningen etc. ); − wel/niet onder werkingssfeer BEVI; − afstanden tot interne gevoelige objecten en/of opslagen gevaarlijke stoffen. Indien het BEVI van toepassing is: − afstanden tot externe gevoelige objecten; − aanduiding opslagsituatie conform BEVI (oppervlak, voorzieningenniveau); − NB: verantwoording groepsrisico.
Aandachtspunten voorschriften Voorschriften met betrekking tot de opslag van gevaarlijke afvalstoffen kunt u vinden in: − PGS 15. Raadpleeg tevens: − werkblad 3: Handling gevaarlijke stoffen; − werkblad 9: Opslag gevaarlijke stoffen in bovengrondse tanks. Bij het opstellen van de considerans en de voorschriften gelden de aandachtspunten die in stap 1 zijn benoemd.
88
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 11 Opslag gevaarlijke stoffen in emballage
Werkblad 11 Opslag gevaarlijke stoffen in emballage
Toepassingsgebied Dit werkblad betreft de opslag van gevaarlijke stoffen in emballage zoals in vaten, jerrycans, IBC’s (intermediate bulk containers van 1000 liter) en niet op de opslag in tanks en in procesvaten die onderdeel uitmaken van tussenopslagen in het productieproces. Tussenopslagen in het productieproces betreffen veelal werkvoorraden. Voor deze werkvoorraden worden soepelere regels gehanteerd en wordt de PGS 15 niet volledig toegepast. Voor de opslag van gevaarlijke stoffen in tanks wordt verwezen naar werkblad 9.
Risico’s Het risico van het opslaan van gevaarlijke stoffen in emballage is het vrijkomen van de inhoud bijvoorbeeld na een aanrijding of door andere beschadigingen (bijv. door vallen, corrosie, enz.). Afhankelijk van de toestand van de stof kunnen de volgende effecten ontstaan: toxische plas, plasbrand of toxische wolk. Door warmtestraling (bij brand) kan emballage bezwijken waardoor de gehele opslag zou kunnen afbranden. Voor een nadere omschrijving van deze effecten en mogelijke maatregelen wordt verwezen naar de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument.
Wet- en regelgeving, richtlijnen en overige informatiebronnen Wet- en regelgeving − Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) − Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) − Brzo: zie hiervoor het werkblad Brzo (Het Brzo geldt alleen als de in het Brzo genoemde drempelwaarden worden overschreden) Richtlijnen − PGS 15 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen (vervangt CPR 15-1, CPR 15-2 en CPR 15-3); − NPR 5054/5051. Overige informatie − ABRS 28 februari 2000, nr. E03.99.0116 (Bergeyk) NB: ‘Een algemene verwijzing naar PGS 15-1 is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Verweerders dienen duidelijk te maken welke concrete maatregelen en voorzieningen van de vergunninghouder worden verlangd’.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
91
Werkblad 11 Opslag gevaarlijke stoffen in emballage − Handboek milieuvergunningen: hoofdstuk Opslag van chemicaliën; − Material Safety Data Sheets − Risicoanalysemethodiek CPR 15 (onderdeel van de circulaire CPR 15 van VROM, 1997) − Landelijk Afvalbeheerplan 2002-2012, zie www.vrom.nl
Stap 1: vooroverleg en informatie- verstrekking
Advies brandweer Zie werkblad Advies brandweer.
Risico-inventarisatie en Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) Zie de Leidraad Risico-inventarisatie en het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen. De vergunningverlener moet ervoor zorgdragen dat de vereiste gegevens door de aanvrager worden verstrekt en vervolgens in het RRGS worden opgenomen (zie paragraaf 3.1.2 van het hoofddocument).
Omgeving van de inrichting/installatie − Liggen er kwetsbare en/of beperkt kwetsbare bestemmingen in de omgeving van de inrichting of zijn die in de toekomst al dan niet te verwachten (geprojecteerde bestemmingen)? Check dit bij de afdeling die verantwoordelijk is voor Ruimtelijke Ordening. − Welke andere risicovolle activiteiten zijn in de omgeving aanwezig? Het kan gaan om: o vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en met buisleidingen; o voor externe veiligheid relevante bedrijven. Deze informatie is van belang voor het in acht nemen van gewenste afstanden tot deze activiteiten.
Aandachtspunten voor de werkingssfeer PGS 15 Op de opslag van gevaarlijke stoffen in emballage is de PGS 15 van toepassing. Gevaarlijke stoffen, onder werkingssfeer PGS 15 − Opslag gevaarlijke stoffen en gevaarlijke afvalstoffen volgens Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen en ADR (i.p.v. Wet milieugevaarlijke stoffen); − Meer dan 400 kg bestrijdingsmiddelen; − Carcinogene-, mutagene- en reprotoxische stoffen (CMR) die volgens Wms giftig zijn; − Containers gevaarlijke stoffen; − Gasflessen; − Spuitbussen en gaspatronen; − Stoffen ADR klassen 4.1, 4.2 en 4.3; − < 1000 kg organische peroxiden; − infectueuze stoffen, waaronder ziekenhuisafval.
92
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 11 Opslag gevaarlijke stoffen in emballage PGS 15 NIET van toepassing op − Ontplofbare stoffen/voorwerpen; − Radioactieve stoffen; − Besmettelijke stoffen; − Nitraathoudende kunstmeststoffen; − Uitsluitend irriterende of schadelijke stoffen. NB: Het BEVI is wél van toepassing op de opslag van meer dan 10.000 kg “uitsluitend irriterende of schadelijke stoffen”. Het BEVI definieert in artikel 1 het begrip gevaarlijke stoffen namelijk als een stof of preparaat dat is ingedeeld als gevaarlijk in de Wet milieugevaarlijke stoffen en/of de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (ADR).
Aandachtspunten voor de toepassing van het BEVI − Hoeveel kilogram aan gevaarlijke (afval)stoffen in emballage wordt maximaal per opslagplaats bewaard? Toelichting: Bij meer dan 10.000 kg gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage is het BEVI van toepassing. − Kunnen de tabellen opgenomen in het Revi worden toegepast of moet een QRA worden uitgevoerd? De tabellen opgenomen in het Revi kunnen worden toegepast indien: − in een tot die inrichting behorende opslagplaats geen brandbare gevaarlijke (afval)stoffen aanwezig zijn met een stikstofgehalte van meer dan 1,5 gewichtsprocent van de totale hoeveelheid in die opslagplaats aanwezige gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen; − het vloeroppervlak van een tot die inrichting behorende opslagplaats ten hoogste 2500 m2 bedraagt; − niet meer dan honderd maal per jaar stoffen of preparaten in de open lucht worden gelost en geladen, die bij of krachtens het besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten zijn ingedeeld als zeer vergiftig of − geen organische peroxiden of nitraathoudende kunstmeststoffen worden opgeslagen. NB: voor inrichtingen waar gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage worden opgeslagen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel f van het BEVI, en waar organische peroxiden of nitraathoudende kunstmeststoffen worden opgeslagen gelden vooralsnog vaste afstanden.
Aandachtspunten voor de bepaling van het risico (conform het BEVI) Toepassen van de tabellen opgenomen in het Revi (categoriale inrichting) − Oppervlakte per opslagplaats in m2 − Beschermingsniveau 1, 2 of 3 per opslagplaats. Toelichting De voorschriften voor opslaghoeveelheden groter dan 10 ton met betrekking tot brandpreventie en
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
93
Werkblad 11 Opslag gevaarlijke stoffen in emballage bluswateropvang zijn in PGS 15 onderverdeeld in drie zogeheten beschermingsniveaus: − Beschermingsniveau 1 kenmerkt zich door een doelmatige detectie in het geval van brand en een blussing die binnen korte tijd (semi-)automatisch wordt ingezet. − Bij beschermingsniveau 2 moet een beheersing en blussing van een brand mogelijk zijn door een goed voorbereide blusactie. In deze situaties wordt echter geaccepteerd dat de blusactie niet automatisch wordt ingezet. − Beschermingsniveau 3 betreft situaties waarin de kans op een (omvangrijke) brand klein wordt geacht. Verdergaande eisen met betrekking tot brandpreventie en bluswateropvang worden niet als een redelijkerwijs te verlangen maatregel beschouwd. Volstaan kan worden met maatregelen in de preventieve sfeer, welke ook voor beschermingsniveau 1 en 2 gelden. Zie verder werkblad BEVI, stap 2, categoriale inrichtingen. Opstellen van een QRA (niet-categoriale inrichting) − Uitvoering QRA conform het Revi, indien: o in een tot die inrichting behorende opslagplaats brandbare gevaarlijke stoffen aanwezig zijn met een stikstofgehalte van meer dan 1,5 gewichtsprocent van de totale hoeveelheid in die opslagplaats aanwezige gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen, of o het vloeroppervlak van een tot die inrichting behorende opslagplaats meer dan 2500 m2 bedraagt, of o meer dan honderd maal per jaar stoffen of preparaten in de open lucht worden gelost en geladen, die bij of krachtens het besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten zijn ingedeeld als zeer vergiftig. Zie verder werkblad BEVI, stap 1 en 2, niet-categoriale inrichtingen en de bijlagen 4 en 5 in het hoofddocument − Bepaling overige binnen de inrichting aanwezige installaties (anders dan de opslag van gevaarlijke afvalstoffen) betrokken bij de QRA. Toelichting: Om deze installaties te benoemen kunt u de subselectiemethodiek gebruiken die is opgenomen in PGS 3 ‘Richtlijnen voor kwantitatieve risicoanalyse’. − Informatie voor uitvoering QRA: zie ‘Toepassen van de tabellen opgenomen in het Revi’, aangevuld met: o Per gevaarlijke (afval)stof die binnen de inrichting is of wordt opgeslagen: de maximale opslagcapaciteit, de samenstelling, de gevaarsaanduiding (ontvlambaar, giftig etc.), vlampunt, type emballage, type opslagplaats (losse kast, bouwkundige kast, kluis, opslaggebouw, buitenopslag, vatenpark); o Hoeveelheid opgeslagen gevaarlijke (afval)stoffen; o Constructie van de opslagruimten; o Gevaarlijke (afval)stoffen: vaak dezelfde gevaarlijke stoffen aanwezig of regelmatige wisseling van gevaarlijke stoffen binnen de inrichting?
Specifieke maatregelen en voorzieningen Onderstaande maatregelen en voorzieningen zijn ingedeeld volgens het vlinderdasmodel zoals beschreven in bijlage 2 van het hoofddocument. Genoemde maatregelen zijn conform PGS 15.
94
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 11 Opslag gevaarlijke stoffen in emballage Technische preventieve maatregelen − Gescheiden opslag: scheiding tussen vakken; − Gescheiden opslag van gevaarlijke stoffen: onverenigbare combinaties; − Opslagruimten (constructie); − Wijze van opslag (compartimentering, ruimte tussen de paden, verpakking, maximale vakgrootte, maximum oppervlak opslagplaats); − Veiligheidssignalering; − Elektrische installatie; − Verwarmingsinstallatie. Organisatorische preventieve maatregelen − Etikettering. Technische effect- en schadebeperkende maatregelen − Maximum oppervlak opslagplaats; − Brandbestrijdingssystemen (blusmiddelen, toegankelijkheid terrein, beschermingsniveaus); − Bluswateropvang; − Branddetectie (beschermingsniveau 1 en 2); − Productopvang. Organisatorische effect- en schadebeperkende maatregelen − (Duidelijk leesbare) instructie en voorlichting van organisatorische maatregelen, eerste hulp bij ongelukken en alarmregeling.
Overige technische en organisatorische aandachtspunten Zie bijlage 1 van dit werkbladendocument voor mogelijk aanvullende technische en organisatorische aandachtspunten. Zie tevens de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument. Hierin zijn tabellen opgenomen met voorbeelden van preventieve en effectgerelateerde maatregelen.
S tap 2: beoordelen van vergunbaarheid: aanvaardbaarheid van risico’s (normtoetsing) Een inrichting waar gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage zijn opgeslagen in een hoeveelheid < 10.000 kg per opslagplaats. Deze inrichtingen vallen niet onder het BEVI. Hierdoor gelden geen afstandnormen tot externe objecten, uitgezonderd de opslag van bestrijdingsmiddelen (zie de nota van toelichting van het Revi). Er kan worden getoetst aan de veiligheidsafstanden uit PGS 15. Als aan de daarin genoemde af-
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
95
Werkblad 11 Opslag gevaarlijke stoffen in emballage stand niet voldaan wordt, dan moet worden aangetoond dat een vergelijkbaar beschermingsniveau wordt bereikt. Zie ook werkblad Advies brandweer. Een inrichting waar gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage zijn opgeslagen in een hoeveelheid > 10.000 kg per opslagplaats − Categoriale inrichting (u kunt de tabellen van het Revi toepassen, zie 11.2): Er gelden vaste afstanden voor de PR-10-6-risicocontour tot (beperkt) kwetsbare objecten. Zie werkblad BEVI, stap 2 categoriale inrichtingen. − Niet-categoriale inrichting (een QRA moet worden opgesteld, zie 11.2): De resultaten van de QRA moet u toetsen aan het BEVI. Zie werkblad BEVI, stap 2 niet-categoriale inrichtingen
S tap 3: beoordelen van vergunbaarheid: bepalen van noodzakelijke maatregelen De vergunningverlener beoordeelt of het gewenste voorzieningenniveau conform de PGS 15 kan worden gerealiseerd. Zoniet, dan wordt beoordeeld of een vergelijkbaar beschermingsniveau kan worden gerealiseerd door het treffen van alternatieve maatregelen. Zie ook werkblad Advies brandweer. Indien het BEVI van toepassing is De vergunningverlener neemt een definitief standpunt in voor wat betreft de verantwoording van het groepsrisico na afweging van het maatregelenniveau.
Stap 4: formuleren van de considerans en de voorschriften Algemene aanbevelingen voor de formulering van de considerans en voorschriften voor het aspect externe veiligheid en specifiek het BEVI vindt u in de hoofdstukken 3.2 t/m 3.4 van de wegwijzer. Algemeen geldt dat u ook het advies van de brandweer in deze stap moet meenemen. Zie hiervoor het werkblad Advies brandweer.
96
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 11 Opslag gevaarlijke stoffen in emballage
Aandachtspunten considerans Voor alle opslag van gevaarlijke stoffen in emballage: − Beschrijving opslagsituatie (type gevaarlijke stof, maximale hoeveelheid, opslagwijze (binnen/ buiten, in kast, kluis of opslaggebouw), getroffen maatregelen en voorzieningen etc. Zie ook stap 1 ‘Specifieke maatregelen en voorzieningen’) − Wel/niet onder werkingssfeer BEVI (zie stap 1: ‘Aandachtspunten voor de toepassing van het BEVI) − Afstanden tot interne gevoelige objecten en/of opslagen gevaarlijke stoffen. Indien het BEVI van toepassing is: − Afstanden tot externe gevoelige objecten; − Aanduiding opslagsituatie conform BEVI (oppervlak, voorzieningenniveau); − NB: verantwoording groepsrisico.
Aandachtspunten voor voorschriften Voorschriften met betrekking tot de opslag van gevaarlijke stoffen kunt u vinden in: − PGS 15. Raadpleeg tevens: − Werkblad 3: Handling gevaarlijke stoffen; − Werkblad 9: Opslag gevaarlijke stoffen in bovengrondse tanks. Bij het opstellen van de considerans en de voorschriften gelden de aandachtspunten die in stap 1 zijn benoemd. PGS 15 is niet van toepassing op de opslag van uitsluitend irriterende of schadelijke stoffen. Dergelijke opslagen kunnen echter wel relevant zijn voor de externe veiligheid, vanwege het feit dat bij brand toxische verbrandingsprodukten kunnen ontstaan. Om die reden ziet het BEVI ook toe op dergelijke opslagen, indien de vergunde opslagcapaciteit meer dan 10.000 kg bedraagt. Het verdient aanbeveling om voor dergelijke grotere opslagen voorschriften op te nemen conform PGS 15.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
97
Werkblad 11 Opslag gevaarlijke stoffen in emballage
98
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 12 Munitie en explosieve stoffen
Werkblad 12 Munitie en explosieve stoffen
Toepassingsgebied Dit werkblad betreft het gebruik en de opslag van munitie en explosieve stoffen. Munitie wordt onder andere opgeslagen bij: − politiebureaus; − detailhandel; − sport- en ontspanningsverenigingen; − defensieterreinen. Overige activiteiten met munitie en explosieve stoffen kunnen zijn: − ompakken; − beproeving. Vuurwerk is eveneens een explosieve stof. Voor de opslag van vuurwerk wordt verwezen naar het werkblad Opslag vuurwerk.
Risico’s Het risico van munitie en explosieve stoffen is dat door bijvoorbeeld brand een explosie kan optreden. De reactiesnelheid is sterk bepalend voor welk effect optreedt: detonatie en deflagratie. Voor een nadere omschrijving van deze effecten en mogelijke maatregelen wordt verwezen naar de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument.
Wet- en regelgeving, richtlijnen en overige informatiebronnen Wet- en regelgeving − Besluit Risico’s Zware Ongevallen 1999 (bij overschrijding van de drempelwaarden: de drempelwaarde voor stoffen categorie 1.4 is 50 ton en voor stoffen van de categorie 1.1 tot en met 1.6 – m.u.v. 1.4 – is 10 ton); − Wet milieugevaarlijke stoffen; − Wet explosieven voor civiel gebruik; − Circulaire van Houwelingen (1988) (defensieterreinen); − Circulaire Ontplofbare stoffen voor civiel gebruik (2005), Ministerie VROM; − Ministeriële Publicatie 40-20: richtlijnen voor het vervoer van explosieve stoffen en munitie; − Ministeriële Publicatie 40-21: richtlijnen voor de opslag van explosieve stoffen en munitie (vanaf 500 kg, (uitspraak 200307949/1, 25 augustus 2004)).
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
101
Werkblad 12 Munitie en explosieve stoffen Richtlijnen − NATO Manual, AASTP-1 Manual of NATO safety principles for the storage of military ammunition and explosives, Allied Ammuniton storage and transport publication, 1992; (zie http:// www.vrom.nl/get.asp?file=/docs/milieu/4198_ontplofbare_stoffen.pdf ) Overige informatiebronnen − Handboek milieuvergunningen: de volgende hoofdstukken: o Opslag en verwerking van collodiumwol; o Explosieve stoffen; o Opslag en verkoop van munitie. − Voor afvalmunitie tevens: Landelijk afvalbeheerplan 2002-2012, sectorplan 16: explosieve afvalstoffen en drukhouders, zie www.minvrom.nl (dossier Afvalstoffen – publicaties)
Stap 1: vooroverleg en informatie- verstrekking Advies brandweer Zie werkblad Advies brandweer. Het advies van de brandweer is gericht op brandveiligheidsmaatregelen bij de opslag. Maak aan de brandweer kenbaar dat ook zij advies kunnen inwinnen bij Centrum Externe Veiligheid.
Advies externe deskundigen Voor extern advies kunt u inschakelen: − Centrum Externe Veiligheid (RIVM/CEV) − TNO-PML te Rijswijk: voor vragen over explosieve stoffen − KMAR/COBM (Controleurs Opslag en Behandeling Munitie) van de Koninklijke Marechaussee: voor vragen over defensiegerelateerde opslagen vervoer, NATO-richtlijn, en beide ministeriële publicaties
Risico-inventarisatie en Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) Zie de Leidraad Risico-inventarisatie en het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen. De vergunningverlener moet ervoor zorgdragen dat de vereiste gegevens door de aanvrager worden verstrekt en vervolgens in het RRGS worden opgenomen (zie paragraaf 3.1.2 van het hoofddocument).
Omgeving van de inrichting/installatie − Liggen er kwetsbare en/of beperkt kwetsbare bestemmingen in de omgeving van de inrichting of zijn die in de toekomst al dan niet te verwachten (geprojecteerde bestemmingen)? Check dit bij de afdeling die verantwoordelijk is voor Ruimtelijke Ordening. − Welke andere risicovolle activiteiten zijn in de omgeving aanwezig? Het kan gaan om: o vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en met buisleidingen.
102
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
102
Werkblad 12 Munitie en explosieve stoffen o voor externe veiligheid relevante bedrijven. Deze informatie is van belang voor het in acht nemen van gewenste afstanden tot deze activiteiten.
Aandachtspunten voor de beoordeling van het risico bij opslag en gebruik van munitie en explosieve stoffen Voor grote munitieopslagen wordt geadviseerd om de risicoberekeningen door of in overleg met een deskundige uit te (laten) voeren. Voor de bepaling van het risico zijn de volgende aandachtspunten belangrijk: − Welke soort munitie wordt opgeslagen (metaalpatronen, hageljachtpatronen, slaghoedjes, ledige hulzen voorzien van een onstekingsmiddel, patronen voor schiethamers, slachtpatronen, klinkhamerpatronen, traangasgranaten, buskruit) en in welke hoeveelheid; − Welke soort ontplofbare stoffen worden opgeslagen; − Classificatie van de ontplofbare stoffen in subklassen (1.1 tot en met 1.6); − Classificatie van de ontplofbare stoffen in compatibiliteitsgroepen (sommige groepen kunnen niet samen opgeslagen worden omdat zij elkaars werking kunnen versterken); − Verpakking: indien een andere verpakking wordt gebruikt dan is voorgeschreven verpakking, dan gaat de subklasse omhoog (1.2 wordt in de verkeerde verpakking 1.1); − Kan er sprake zijn van massaexplosie?; − Vaak dezelfde munitie of regelmatige wisseling van munitie binnen de inrichting?; − Hoeveelheid munitie en/of ontplofbare stoffen die wordt opgeslagen; − Constructie van de opslaglokcatie (is het een container, een stenen gebouw, betonnen gebouw, hoe dik zijn de muren etc; lichte constructies reageren anders dan zware constructies op explosies); − Wordt er munitie binnen de inrichting verkocht?; − Hoe wordt de munitie aangevoerd?; − Welke laad- en losactiviteiten vinden er plaats?; − Bereikbaarheid van de opslagbunkers.
Specifieke maatregelen en voorzieningen Onderstaande maatregelen en voorzieningen zijn ingedeeld volgens het vlinderdasmodel zoals beschreven in bijlage 2 van het hoofddocument. Genoemde maatregelen zijn conform Handboek milieuvergunningen. Technische preventieve maatregelen − (Constructie) van de opslagplaats (brandbaarheid, bestand tegen drukgolf, ventilatie, bereikbaarheid en afscherming) − Ontlastvoorziening − Verwerking afvalmunitie (afvalmunitie mag niet in dezelfde opslag als ongebruikte munitie of explosieven, maar moet onmiddellijk worden vernietigd of in een apart opslaggebouw worden opgeslagen) − Gereedschap
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
103
Werkblad 12 Munitie en explosieve stoffen Organisatorische preventieve maatregelen − Bedrijfsvoering (procedures, opleiding etc.).
Overige technische en organisatorische aandachtspunten Zie bijlage 1 van dit werkbladendocument voor mogelijk aanvullende technische en organisatorische aandachtspunten. Zie tevens de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument. Hierin zijn tabellen opgenomen met voorbeelden van preventieve en effectgerelateerde maatregelen.
Stap 2: beoordelen van vergunbaarheid: aanvaardbaarheid van risico’s (normtoetsing) De vergunningverlener toetst of wordt voldaan aan de interne en externe afstanden uit de NATO manual AASTP-1.
Stap 3: beoordelen van vergunbaarheid: bepalen van noodzakelijke maatregelen De vergunningverlener beoordeelt of het gewenste voorzieningenniveau kan worden gerealiseerd. Zie ook werkblad Advies brandweer.
Stap 4: Formuleren van de considerans en de voorschriften Algemene aanbevelingen voor de formulering van de considerans en voorschriften voor het aspect externe veiligheid vindt u in de hoofdstukken 3.2 t/m 3.4 van de wegwijzer. Algemeen geldt dat u ook het advies van de brandweer in deze stap moet meenemen. Zie hiervoor het werkblad Advies brandweer. Bij het opstellen van de considerans en de voorschriften gelden de aandachtspunten die in stap 1 zijn benoemd.
104
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 13 Opslag vuurwerk
Werkblad 13 Opslag vuurwerk
Toepassingsgebied Voor vuurwerk kunnen een aantal activiteiten worden benoemd. Het gaat daarbij om: − productie; − opslag en verkoop; − gebruik. Bij de opslag van vuurwerk wordt onderscheid gemaakt in: • consumentenvuurwerk, waaronder fop- en schertsvuurwerk of theatervuurwerk; • professioneel vuurwerk. Dit werkblad is alléén van toepassing op de vergunningverlening voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk, zoals beschreven in het Vuurwerkbesluit. Het Vuurwerkbesluit geeft strikte kaders voor de vergunningverlening. De opslag van professioneel vuurwerk is vaak niet vergunbaar vanwege de extreem grote veiligheidsafstanden. Dit werkblad heeft géén betrekking op de toestemmingen voor het gebruik van vuurwerk bij evenementen en is het evenmin van toepassing op de opslag van in beslag genomen vuurwerk. Voor deze opslag zijn landelijke selectievoorschriften opgesteld.
Risico’s Het risico van de opslag van vuurwerk is dat brand en (als gevolg van bijvoorbeeld brand) fragmentatie of een fysische explosie kan optreden. Voor een nadere omschrijving van deze effecten en mogelijke maatregelen wordt verwezen naar de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument.
Wet- en regelgeving, richtlijnen en overige informatiebronnen Wet- en regelgeving − Vuurwerkbesluit − Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 − Aanwijzingsbesluit memorandum 60, 2004 NB: het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) geeft in artikel 3 lid 1 onder a aan dat het BEVI niet van toepassing is op inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit. NB: het aanwijzingsbesluit memorandum 60 van 2004 impliceert dat het memorandum 60
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
107
Werkblad 13 Opslag vuurwerk ‘Sprinklerinstallatie en brandmeldinstallatie in vuurwerkbewaarplaatsen en verkoopruimten voor consumentenvuurwerk volgens het Vuurwerkbesluit’( zie www.ncpreventie.nl) (versie 12 maart 2004) verplicht moet worden gehanteerd ter voldoening aan de voorschriften opgenomen in bijlage 1 van het Vuurwerkbesluit. − Besluit Risico’s Zware Ongevallen 1999 (Brzo): zie verder werkblad Brzo NB: het Brzo is van toepassing op zeer grote opslagen van vuurwerk als de in dit besluit vermelde drempelwaarden voor kruitgewicht worden overschreden (50 ton kruitgewicht voor PBZO-plicht en > 200 ton kruitgewicht voor VR-plicht). De drempelwaarde is forfaitair 30% van het verpakte vuurwerk bij consumenten vuurwerk en 100% bij professioneel vuurwerk. Professioneel vuurwerk wordt beschouwd als zeer explosief. Overige informatiebronnen − KIWA (www.kiwa.nl/vuurwerkbedrijven/); − Handboek milieuvergunningen: hoofdstuk Opslag van vuurwerk; − Het Vuurwerkbesluit onder de loep, www.infomil, CD-rom, versie 3.0; − Voor afvalvuurwerk tevens: Landelijk afvalbeheerplan 2002-2012, sectorplan 16: explosieve afvalstoffen en drukhouders, zie www.minvrom.nl (dossier Afvalstoffen – publicaties).
Stap 1: vooroverleg en informatie- verstrekking Advies brandweer Zie werkblad Advies brandweer
Advies externe deskundigen Voor extern advies kunt u inschakelen: − RIVM/Centrum Externe Veiligheid (CEV).
Risico-inventarisatie en Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) Zie de Leidraad Risico-inventarisatie en het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen. De vergunningverlener moet ervoor zorgdragen dat de vereiste gegevens door de aanvrager worden verstrekt en vervolgens in het RRGS worden opgenomen (zie paragraaf 3.1.2 van het hoofddocument).
Omgeving van de inrichting/installatie − Liggen er kwetsbare en/of beperkt kwetsbare bestemmingen in de omgeving van de inrichting of zijn die in de toekomst al dan niet te verwachten (geprojecteerde bestemmingen)? Check dit bij de afdeling die verantwoordelijk is voor Ruimtelijke Ordening. − Welke andere risicovolle activiteiten zijn in de omgeving aanwezig? Het kan gaan om: o vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en met buisleidingen,
108
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 13 Opslag vuurwerk o voor externe veiligheid relevante bedrijven. Deze informatie is van belang voor het in acht nemen van gewenste afstanden tot deze activiteiten.
Aandachtspunten voor de toepassing van het Vuurwerkbesluit Vooroverleg: In het vooroverleg kunt u al direct vaststellen of de aangevraagde activiteit vergunbaar is. Vraag om een actuele plattegrond van de inrichting en de omgeving (verplicht) en maak gebruik van: − het bestemmingsplan; − afstanden tot interne objecten (bijlage 1 van het Vuurwerkbesluit); − afstanden tot externe objecten (bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit); − (beoordeling) noodzaak vaststelling kleinere veiligheidsafstanden. Aandachtspunten bij het vooroverleg zijn: Soort en hoeveelheid vuurwerk: − Welke soort(en) vuurwerk worden opgeslagen? − Welke hoeveelheden worden per soort opgeslagen? − Welke ADR-klasse wordt aangevraagd? Bedrijfsvoering en activiteiten: − Tijdstippen en frequentie waarmee vuurwerk wordt afgeleverd; − Welke werkzaamheden worden verricht (opslag, overslag, bewerken, herverpakken, verkoop, (voor)monteren)? − Hoe is de expeditie van het vuurwerk geregeld? Brandbeveiliging: − Programma van eisen met betrekking tot de brandbeveiligingsinstallatie (paragraaf 5, Vuurwerkbesluit) Programma van eisen (PvE) Het bedrijf moet een PvE (laten) opstellen voor de brandbeveiligingsinstallatie. Een geaccrediteerde organisatie moet het PvE goedkeuren. Het bevoegd gezag moet het PvE goedkeuren voordat met de aanleg van de installatie wordt begonnen. Het PvE moet binnen de inrichting aanwezig zijn. Het PvE hoeft niet per se bij de aanvraag te worden gevoegd.
Constructieve en bouwkundige uitvoering: − Brandwerendheid NEN 6069 (materiaaleisen en elektrische voorziening) − Afmetingen en toegankelijkheid Afmeting vuurwerkopslagplaats Voor consumentenvuurwerk (verpakt) is circa 4 m3/ton nodig. Voor onverpakt vuurwerk in een bufferbewaarplaats circa 7 m3/ton. Het gangpad moet ten minste 0,75 meter breed zijn. In een bufferbewaarplaats moet 4 m2 beschikbaar blijven voor ompakken.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
109
Werkblad 13 Opslag vuurwerk Opslag van consumentenvuurwerk tussen 10 kg en 1000 kg Voor de opslag van deze hoeveelheden consumentenvuurwerk is geen vergunning nodig. Men kan volstaan met een melding bij de gemeente. Het Vuurwerkbesluit bevat de van toepassing zijnde voorschriften onder bijlage 1. Opslag van consumentenvuurwerk tussen 1000 kg en 10.000 kg Voor de opslag van deze hoeveelheden moet een vergunning worden aangevraagd bij de gemeente. Opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk; opslag van professioneel vuurwerk (zoals theatervuurwerk) De vergunning moet worden aangevraagd bij de provincie. NB: check of het Brzo van toepassing is.
Specifieke maatregelen en voorzieningen Onderstaande maatregelen en voorzieningen zijn ingedeeld volgens het vlinderdasmodel zoals beschreven in bijlage 2 van het hoofddocument. Genoemde maatregelen zijn conform het Vuurwerkbesluit, bijlage 1 Technische preventieve maatregelen − Afstanden van deuren (onderling en naar overige ruimten); − Constructieve uitvoering; − Verwarmingssysteem. Organisatorische preventieve maatregelen − Tijdstippen en frequentie waarmee vuurwerk wordt afgeleverd; − Procedures ten aanzien van de te verrichten werkzaamheden (opslag, overslag, bewerken, herverpakken, verkoop, (voor)monteren)?; − Toegankelijkheid: welke ruimten en welke terreindelen zijn voor publiek toegankelijk? Technische effect- en schadebeperkende maatregelen: − Brandbestrijdingsmiddelen (handblusmiddelen, brandhaspels); − Sprinkler-, brandmeld- en ontruimingsinstallatie (paragraaf 5, bijlage 1 van het besluit); − Materiaaleisen: materiaal van wanden, vloer en dekking van de (buffer)bewaarplaats en de verkoopruimte (conform Bouwbesluit 2003); − Bouwtechnische en brandwerende maatregelen. Organisatorische effect- en schadebeperkende maatregelen Geen specifieke aandachtspunten: zie bijlage 1.
Overige technische en organisatorische aandachtspunten Zie bijlage 1 van dit werkbladendocument voor mogelijk aanvullende technische en organisatorische aandachtspunten. Zie tevens de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument. Hierin zijn tabellen opgenomen met voorbeelden van preventieve en effectgerelateerde maatregelen.
110
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 13 Opslag vuurwerk
Stap 2: beoordelen van vergunbaarheid: aanvaardbaarheid van risico’s (normtoetsing) Vanuit het Vuurwerkbesluit worden de volgende normen gesteld: − interne afstandsnormen: bijlage 1 van het Vuurwerkbesluit − externe afstandsnormen: bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit − prestatie-eis van 10 kW/m2 i.v.m. verkleinen veiligheidsafstanden Domino-effecten worden niet meegenomen in de beoordeling. De vergunningverlener toetst of wordt voldaan aan de veiligheidsafstanden zoals die zijn opgenomen in het Vuurwerkbesluit.
Stap 3: beoordelen van vergunbaarheid: bepalen van noodzakelijke maatregelen
De vergunningverlener beoordeelt of het gewenste technische en bouwkundige voorzieningenniveau zoals gesteld in het Vuurwerkbesluit kan worden gerealiseerd. Hij toetst daarbij onder andere aan: − Brandwerendheideisen NEN 6069 − Normen ten aanzien van de elektrische installatie − Normen ten aanzien van de sprinklerinstallatie Zie ook werkblad Advies brandweer.
Stap 4: formuleren van de considerans en de voorschriften
Algemene aanbevelingen voor de formulering van de considerans en voorschriften voor het aspect externe veiligheid vindt u in de hoofdstukken 3.2 t/m 3.4 van de wegwijzer. Algemeen geldt dat u ook het advies van de brandweer in deze stap moet meenemen. Zie hiervoor het werkblad Advies brandweer.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
111
Werkblad 13 Opslag vuurwerk
Aandachtspunten considerans − Afstanden tot kwetsbare of risicovolle objecten binnen de inrichting en in de omgeving; − Toetsing aan de normen en maatregelen uit het Vuurwerkbesluit (eventueel nadere eisen); − Verwerk het verplichte advies van de brandweer (art 2.2.3 lid 4 Vuurwerkbesluit).
Aandachtspunten voorschriften Het Vuurwerkbesluit is een direct werkend besluit. Voor aandachtspunten van de voorschriften wordt derhalve direct verwezen naar: − Bijlage 1 en artikel 2.2.1 en 2.2.2 van het Vuurwerkbesluit (voor consumentenvuurwerk); − Bijlage 2 van het Vuurwerkbesluit (voor professioneel vuurwerk). Bij het opstellen van de voorschriften gelden de aandachtspunten die in stap 1 zijn benoemd. Voor zover deze aandachtspunten niet expliciet in het Vuurwerkbesluit zijn opgenomen (bijvoorbeeld de expeditie van vuurwerk), moeten deze worden geregeld in de voorschriften. Hoeveelheid vuurwerk In de aanvraag moet worden vermeld hoeveel vuurwerk een bedrijf maximaal opslaat. Dit bepaalt de ontvankelijkheid van de aanvraag. Op basis van de hoeveelheid kan de vergunbaarheid conform het Vuurwerkbesluit worden getoetst. Als de hoeveelheid niet in de aanvraag wordt vermeld, kan hierover een voorschrift worden opgenomen.
112
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 14 Spoorwegemplacement
Werkblad 14 Spoorwegemplacement
Toepassingsgebied Dit werkblad heeft alléén betrekking op het rangeren met wagons met gevaarlijke stoffen op emplacementen en niet op het doorgaand vervoer van gevaarlijke stoffen nabij deze emplacementen. Sporen die bestemd zijn voor doorgaand spoorverkeer (doorgaande sporen) en wachtsporen die deel uitmaken van de doorgaande sporen, vormen geen onderdeel van de inrichting.
Risico’s Bij het rangeren met wagons kan door bijvoorbeeld een aanrijding of ontsporing de inhoud van de wagon vrijkomen. Afhankelijk van de aard van de gevaarlijke stof in de wagon kunnen onder andere de volgende effecten ontstaan: toxische plas, plasbrand, toxische wolk, fakkelbrand, flash fire en/of gaswolkexplosie of een BLEVE. Voor een nadere omschrijving van deze effecten en mogelijke maatregelen wordt verwezen naar de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument. Spoorwegemplacementen zijn veelal gelegen in binnenstedelijk gebied met vaak een aanzienlijke bevolkingsconcentratie op korte afstand van de handelingen met wagons met gevaarlijke stoffen. Hierdoor is vaak sprake van een hoog risico (zowel plaatsgebonden als groepsrisico) in de woonomgeving.
Wet- en regelgeving, richtlijnen en overige informatiebronnen Wet- en regelgeving − Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) − Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) NB: bij ministeriële regeling worden spoorwegemplacementen aangewezen die onder het BEVI vallen. In 2005 heeft nog geen aanwijzing plaatsgevonden. Bij de aanwijzing zal rekening worden gehouden met de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het is daarbij mogelijk dat incidenteel bovenlokale belangen zwaarder wegen dan een op lokaal niveau gemaakte afweging voor externe veiligheid, bijvoorbeeld als een strikte toepassing van de BEVI-normen leidt tot een significante verhoging van de onveiligheid elders of als het vervoer van gevaarlijke stoffen onmogelijk wordt. Op basis van de Wet Milieubeheer heeft het bevoegd gezag echter een eigen verantwoordelijkheid om de risico’s van een emplacement te beoordelen.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
115
Werkblad 14 Spoorwegemplacement Overige informatiebronnen − Handboek milieuvergunningen: hoofdstuk Spoorwegemplacementen; − Rekenprotocol spoorwegemplacementen; − Material Safety data Sheets; − PAGE (project aanpak goederenemplacementen). NB: voor informatie over PAGE wordt verwezen naar de vierde voortgangsrapportage externe veiligheid, Ministerie van VROM, kenmerk EV2004.082038. − Circulaire Risicobenadering voor NS-goederenemplacementen (18 augustus 1995, Stcrt. 165, nr DGM/SVS/04795001) NB: deze circulaire is niet meer van kracht. Een nieuwe circulaire is echter niet opgesteld. Vanwege de wenselijkheid voor uniforme vergunningsvoorschriften is het bij het opstellen van de voorschriften gewenst om met de modelvoorschriften uit deze circulaire rekening te houden. Tevens geeft het bij de circulaire gevoegde globale selectiemodel voor emplacementen inzicht in hoeverre de uitvoering van een (herziene) QRA gewenst is (zolang niet vanuit het BEVI een QRAverplichting geldt).
Stap 1: vooroverleg en informatie- verstrekking Advies brandweer Zie werkblad Advies brandweer.
Risico-inventarisatie en Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) Zie de Leidraad Risico-inventarisatie en het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen. De vergunningverlener moet ervoor zorgdragen dat de vereiste gegevens door de aanvrager worden verstrekt en vervolgens in het RRGS worden opgenomen (zie paragraaf 3.1.2 van het hoofddocument).
Omgeving van de inrichting/installatie − Liggen er kwetsbare en/of beperkt kwetsbare bestemmingen in de omgeving van de inrichting of zijn die in de toekomst al dan niet te verwachten (geprojecteerde bestemmingen)? Check dit bij de afdeling die verantwoordelijk is voor Ruimtelijke Ordening. − Welke andere risicovolle activiteiten zijn in de omgeving aanwezig? Het kan gaan om: o vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en met buisleidingen; o voor externe veiligheid relevante bedrijven. Deze informatie is van belang voor het in acht nemen van gewenste afstanden tot deze activiteiten.
116
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 14 Spoorwegemplacement Aandachtspunten voor de beoordeling van het risico van spoorwegemplacementen Plan van Aanpak Goederen Emplacementen (PAGE) Betreft het een PAGE-emplacement? Zo ja, zijn alle veiligheidsmaatregelen uit PAGE reeds uitgevoerd? Kwantitatieve risicoanalyse (QRA) De noodzaak tot het opstellen van een (herziene) QRA kan worden beoordeeld met behulp van het selectiemodel, zoals bedoeld in hoofdstuk III van de Circulaire Risicobenadering voor NS-goederenemplacementen. De QRA moet worden uitgevoerd volgens PGS 3. Een uitgebreide toelichting en uitwerking voor spoorwegemplacementen hiervan is opgenomen in het ‘Rekenprotocol spoorweg-emplacementen’, in 2001 herzien onder verantwoordelijkheid van de werkgroep Veiligheid Vervoer over Spoor (VVoS). Aan deze werkgroep nemen o.a. deel IPO, VROM, VenW, BZK, RIVM en de diverse ‘Railorganisaties’. Dit protocol wordt verspreid door de directie Externe Veiligheid van VROM. Zie verder werkblad BEVI, stap 1 en 2, niet-categoriale inrichtingen. Aandachtspunten bij de uitwerking van de QRA zijn: − Activiteiten die op het emplacement plaatsvinden; − Wijze van rangeren: middels een heuvel, middels stoten of middels plaatsen; − Het totaal aantal treinen en wagons; − Het aantal treinen met gevaarlijke stoffen; − Stofgegevens met betrekking tot de lading van de wagons; − Tijdstip en duur van de rangeeractiviteiten; − Situering van de wagons met gevaarlijke stoffen op het emplacement.
Specifieke maatregelen en voorzieningen Onderstaande maatregelen en voorzieningen zijn ingedeeld volgens het vlinderdasmodel zoals beschreven in bijlage 2 van het hoofddocument. Genoemde maatregelen zijn conform Circulaire Risicobenadering voor NS-goederenemplacementen (18 augustus 1995, Stcrt. 165, nr DGM/ SVS/04795001) Technische preventieve maatregelen − Functioneren van wissels: automatische signalering van defecten aan op afstand bedienbare wissels; − Verlichting; − Verplaatsing specifieke rangeeractiviteiten (op rangeerterrein zelf en/of uitplaatsing). Organisatorische preventieve maatregelen − Communicatiesystemen; − Jaarlijks herzien van selectie en toezenden resultaten voor 1 april aan bevoegd gezag; − Registratiesysteem met daarin opgenomen de locatie van opgestelde wagons met gevaarlijke stoffen, de aard (WMS, ADR of GEVI classificatie) en de hoeveelheid van de in de wagons aanwezige gevaarlijke stoffen; − Toezichthouders voor het uitvoeren van controlerondes bij wagons met gevaarlijke stoffen in combinatie met registratie van bijzonderheden en genomen maatregelen.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
117
Werkblad 14 Spoorwegemplacement Technische effect- en schadebeperkende maatregelen − Verlichting; − Wijze waarop bovenleidingen zonder elektrische spanning kunnen worden gezet en de gastoevoer centraal kan worden afgesloten; Organisatorische effect- en schadebeperkende maatregelen − Tijdstip van rangeerhandelingen (aanwezigheid personen in directe omgeving); − Communicatiesystemen. In het onderzoek PAGE zijn diverse maatregelen en voorzieningen geïdentificeerd. Ook deze kunnen bij de vergunningverlening worden betrokken.
Overige technische en organisatorische aandachtspunten Zie bijlage 1 van dit werkbladendocument voor mogelijk aanvullende technische en organisatorische aandachtspunten. Zie tevens de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument. Hierin zijn tabellen opgenomen met voorbeelden van preventieve en effectgerelateerde maatregelen.
Stap 2: beoordelen van vergunbaarheid: aanvaardbaarheid van risico’s (normtoetsing) Vooralsnog vallen spoorwegemplacementen niet onder het BEVI. Formeel zijn de BEVI-normen dus niet van toepassing. Een QRA dient te worden uitgevoerd volgens PGS 3 (nader uitgewerkt in het ‘Rekenprotocol spoorwegemplacementen’). De resultaten van deze QRA kunt u toetsen aan de BEVI-normen. Zie verder werkblad BEVI, stap 2, niet-categoriale inrichtingen.
Stap 3: beoordelen van vergunbaarheid: bepalen van noodzakelijke maatregelen De vergunningverlener beoordeelt of het gewenste voorzieningenniveau kan worden gerealiseerd. Zie ook werkblad Advies brandweer.
118
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 14 Spoorwegemplacement De vergunningverlener neemt een definitief standpunt in voor wat betreft de verantwoording van het groepsrisico na afweging van het maatregelenniveau. NB: de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico voor emplacementen wordt pas verplicht als het emplacement daadwerkelijk door de Ministeriële regeling is aangewezen (en het emplacement derhalve onder het BEVI valt). NB: een hulpmiddel bij de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico is het Toetsingskader Externe Veiligheid, ontwikkeld voor de Drechtsteden.
Stap 4: formuleren van de considerans en de voorschriften Algemene aanbevelingen voor de formulering van de considerans en voorschriften voor het aspect externe veiligheid en specifiek het BEVI vindt u in de hoofdstukken 3.2 t/m 3.4 van de wegwijzer. Algemeen geldt dat u ook het advies van de brandweer in deze stap moet meenemen. Zie hiervoor het werkblad Advies brandweer.
Aandachtspunten Considerans − Wel/niet onder werkingssfeer BEVI; − Wel/geen PAGE-emplacement en stand van zaken uitgevoerde veiligheidsmaatregelen; − Resultaat van de selectie zoals bedoeld in hoofdstuk III van de Circulaire Risicobenadering voor NS-goederenemplacementen; − Gehanteerd rekenmethodiek/rekenmodel; − Ruimtelijke situatie (gehanteerde bevolkingsdichtheden en kwetsbare bestemmingen); − Toetsing normen, in combinatie met bijsturingmogelijkheid); − Beoordeling technische, organisatorische maatregelen.
Aandachtspunten Voorschriften Circulaire Risicobenadering voor NS-goederenemplacementen (18 augustus 1995, Stcrt. 165, nr DGM/SVS/04795001) Deze circulaire is niet meer van kracht. Het is bij het opstellen van de voorschriften gewenst om met de modelvoorschriften uit deze circulaire rekening te houden en voor zover relevant aan de vergunning te verbinden. De modelvoorschriften zijn opgenomen in hoofdstuk V en VI.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
119
Werkblad 14 Spoorwegemplacement Mogelijke overige aandachtspunten voor voorschriften − Limiteren van vervoersaantallen per stofcategorie ter borging van de vergunde risicocontouren, mogelijk in combinatie met een zgn. bijsturingartikel. Toelichting bijsturingsartikel NS beperkt de vervoersbewegingen voor het komende half jaar als uit het afgelopen half jaar gebleken is dat het aantal treinen en/of wagons zodanig hoog is geweest dat overschrijding van het GR dreigt.
120
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 15 Vulstations
Werkblad 15 Vulstations
Toepassingsgebied Dit werkblad is van toepassing op vulstations voor het vullen van gasflessen. Conform PGS 23 en PGS 24 kunnen we de volgende typen vulstations onderscheiden: Type A Vulstations voor het vullen van flessen met een waterinhoud van ten hoogste 12 liter. Het butaan en/of propaan waarmee de flessen worden gevuld is opgeslagen in flessen. De totale hoeveelheid butaan/propaan aanwezig in de vulplaats mag ten hoogste 300 liter bedragen. Type B Vulstations voor het vullen van flessen met een waterinhoud van ten hoogste 12 liter. Het butaan en/of propaan waarmee de flessen worden gevuld is opgeslagen in één of twee boven- of ondergrondse reservoirs, elk met een waterinhoud van ten hoogste 8 m3. Type C Vulstations voor het vullen van flessen met een waterinhoud van ten hoogste 150 liter. Het butaan en/of propaan waarmee de flessen worden gevuld is opgeslagen in boven- of ondergrondse reservoirs met een gezamenlijke waterinhoud van ten hoogste 50 m3. Type D Vulstations voor het vullen van flessen met een waterinhoud van ten hoogste 150 liter. Het butaan en/of propaan waarmee de flessen worden gevuld is opgeslagen in reservoirs met een gezamenlijke waterinhoud van meer dan 50 m3. Dit type inrichting moet voldoen aan PGS 18 ‘Distributiedepots voor LPG’ (vervangt CPR 8-3). Vulstations voor spuitbussen met propaan, butaan en dimethyl-ether als drijfgas Vulstations voor het vullen van spuitbussen vanuit reservoirs, containertanks of gasflessen. Voor het vullen vanuit gasflessen geldt dat de gezamenlijke inhoud van de gasflessen waarin het drijfgas in de vulplaats is opgeslagen ten hoogste 300 liter mag bedragen.
Risico’s Het risico bij vulstations is het vrijkomen van het gas waardoor een fakkelbrand, flash fire en/of een gaswolkexplosie kan ontstaan. Voor een nadere omschrijving van deze effecten en mogelijke maatregelen wordt verwezen naar de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
123
Werkblad 15 Vulstations
Wet- en regelgeving, richtlijnen en overige informatiebronnen Wet- en regelgeving Voor vulstations bestaat geen specifieke wet- en regelgeving. NB: het BEVI is nu nog niet van toepassing op vulstations, tenzij het aanwezige volume gas zodanig groot is dat het vulstation op grond van de totale aanwezige hoeveelheid gas onder het Brzo valt. Er bestaat echter een kans dat (bepaalde typen) vulstations onder het BEVI komen te vallen. Verwacht wordt dat hiervoor ook drempelwaarden worden vastgesteld. Richtlijnen − PGS 18 − PGS 23 − PGS 24
Distributiedepots voor LPG (vervangt CPR 8-3); Propaan, vulstations van propaan- en butaanflessen (vervangt CPR 11-5); Propaan, vulstations voor spuitbussen met propaan, butaan en dimethyl-ether als drijfgas (vervangt CPR 11-6).
Stap 1: vooroverleg en informatie- verstrekking Advies brandweer Zie werkblad Advies brandweer.
Risico-inventarisatie en Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) Zie de Leidraad Risico-inventarisatie en het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen. De vergunningverlener moet ervoor zorgdragen dat de vereiste gegevens door de aanvrager worden verstrekt en vervolgens in het RRGS worden opgenomen (zie paragraaf 3.1.2 van het hoofddocument).
Omgeving van de inrichting/installatie − Liggen er kwetsbare en/of beperkt kwetsbare bestemmingen in de omgeving van de inrichting of zijn die in de toekomst al dan niet te verwachten (geprojecteerde bestemmingen)? Check dit bij de afdeling die verantwoordelijk is voor Ruimtelijke Ordening. − Welke andere risicovolle activiteiten zijn in de omgeving aanwezig? Het kan gaan om: o vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en met buisleidingen; o voor externe veiligheid relevante bedrijven. Deze informatie is van belang voor het in acht nemen van gewenste afstanden tot deze activiteiten.
124
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 15 Vulstations Aandachtspunten ter bepaling van het type vulstation − Welk opslagmedium wordt in het vulstation gevuld? − Wat is de maximale waterinhoud van de gasflessen die in het vulstation worden gevuld? − Tijdstip en frequentie waarop wordt gevuld. − In welk type opslagmedium (flessen/reservoirs) is het gas opgeslagen waarmee de flessen worden gevuld? − Hoeveel gas is maximaal in de vulplaats aanwezig? − Wat is de maximale opslagcapaciteit (waterinhoud) in liters of m3 van de binnen de inrichting aanwezige opslagmedia?
Aandachtspunten voor de beoordeling van het risico Gas- en/of stofexplosiegevaar wel of niet te verwachten buiten de inrichting.
Specifieke maatregelen en voorzieningen Onderstaande maatregelen en voorzieningen zijn ingedeeld volgens het vlinderdasmodel zoals beschreven in bijlage 2 van het hoofddocument.
Per type vulstation Genoemde maatregelen zijn conform PGS 23 (vulstations type A, B, C en D) en PGS 24 (vulstations voor het vullen van spuitbussen). Omdat per type vulstation de specifieke maatregelen verschillen, zijn de maatregelen conform het vlinderdasmodel per type vulstation separaat uitgewerkt.
Alle typen Vulstation type A Technische preventieve maatregelen − Situering en ventilatie (locatie vulplaats, eisen aan de ruimte en het terrein) − Brandpreventie (elektrische installatie) Organisatorische preventieve maatregelen − Ledigen van flessen Technische effect en schadebeperkende maatregelen − Brandbestrijding (brandwerendheid dak en wanden, blusmiddelen) − Afstanden (van omgevingsobjecten tot vulplaats) Organisatorische effect- en schadebeperkende maatregelen − noodplan Vulstation type B Alle punten genoemd bij vulstation type A en tevens: Technische preventieve maatregelen − Aarding − Kathodische bescherming − Hekwerk
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
125
Werkblad 15 Vulstations Organisatorische preventieve maatregelen − Ledigen van flessen (defecte flessen, overvulde flessen, wijze van ledigen) Technische effect en schadebeperkende maatregelen − Snelafsluiter − Watersproei-installatie Organisatorische effect- en schadebeperkende maatregelen − Opstelling reservoirs (terreineisen, bereikbaarheid) − Opstelplaats tankauto (markering, afstandseisen) Vulstation type C Alle punten genoemd bij de vulstations typen A en B en tevens: Technische preventieve maatregelen − Ondersteuning fundatie reservoirs − Afzuiginrichtingen Technische effect en schadebeperkende maatregelen − Brandbestrijding: o Toegankelijkheid o Op afstand bedienbare afsluiters o Noodknopsysteem o Gasdetectie Vulstation type D Alle punten genoemd bij de vulstations typen A, B en C met uitzondering van het hekwerk, en tevens: Technische preventieve maatregelen − Zakkingmeting van terpreservoirs en ondergrondse reservoirs; − Trappen, bordessen, ladders, loopbruggen en leuningen; − Constructie van reservoirs en toebehoren (vullinggraad, druk, temperatuur, materiaalkeuze, lasverbindingen, aansluitingen, mangat, flenzen, stempelplaat, uitwendige bekleding, ondersteuning en fundatie) − Toebehoren (doorstoombegrenzers en terugslagkleppen, vloeistofaanwijzer, meters, spui-inrichting); − Laad- en losvoorzieningen. Vulstation voor spuitbussen Technische preventieve maatregelen − Opslagmedia (constructie, vullinggraad, druk, temperatuur, materiaalkeuze, merktekens, toebehoren); − Leidingnet (constructie, leidingen in de vloer, toebehoren, slangen, koppelingen, afblaasvoorzieningen); − Veiligheidsvoorzieningen vulplaats (situering, ventilatie, elektrisch materieel, verwarming, afstanden tot objecten binnen de inrichting, afstanden tot omgevingsobjecten); − Veiligheidsvoorzieningen opslag gevulde spuitbussen (opwarming spuitbussen, situering van het magazijn, ventilatie, brandpreventie, afstanden tot objecten binnen de inrichting); − Veiligheidsvoorzieningen aan reservoirs en containers (afstanden tot objecten binnen de inrichting);
126
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 15 Vulstations − Veiligheidsvoorzieningen voor het vullen van reservoirs (losplaats, laad- en losslangen, aanrijdbeveiliging, voorzieningen tegen het wegrijden van de tankwagen zolang deze is aangesloten op het lospunt, afstandseisen tot objecten binnen de inrichting); − Aarding. Organisatorische preventieve maatregelen − Keuringen: o Opslagmedia o Leidingnet − Veiligheidsvoorzieningen vulplaats (toegang, ledigen van spuitbussen, beproeving gevulde spuitbussen); − Veiligheidsvoorzieningen opslag gevulde spuitbussen (stapelen van verpakkingseenheden, brandpreventie). Technische effect- en schadebeperkende maatregelen − Veiligheidsvoorzieningen vulplaats (toegang, brand- en explosiebeveiliging, blustoestellen); − Veiligheidsvoorzieningen opslag gevulde spuitbussen (brandbeveiliging); − Veiligheidsvoorzieningen aan reservoirs en containers (blustoestellen); − Gasdetectie; − Noodknopsysteem. Organisatorische effect- en schadebeperkende maatregelen − Noodplan.
Overige technische en organisatorische aandachtspunten Zie bijlage 1 van dit werkbladendocument voor mogelijk aanvullende technische en organisatorische aandachtspunten. Zie tevens de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument. Hierin zijn tabellen opgenomen met voorbeelden van preventieve en effectgerelateerde maatregelen.
Stap 2: beoordelen van vergunbaarheid: aanvaardbaarheid van risico’s (normtoetsing) Aangezien normen voor vulstations ontbreken moet u toetsen aan het algemene beleid (zie hiertoe het hoofddocument onder 3.2). Indien een QRA beschikbaar is kunt u de vergunbaarheid toetsen conform de BEVI-systematiek.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
127
Werkblad 15 Vulstations
Stap 3: beoordelen van vergunbaarheid: bepalen van noodzakelijke maatregelen De vergunningverlener beoordeelt of het gewenste voorzieningenniveau uit de van toepassing zijnde PGS-richtlijnen kan worden gerealiseerd. Zie ook werkblad Advies brandweer.
Stap 4: formuleren van de considerans en de voorschriften Algemene aanbevelingen voor de formulering van de considerans en voorschriften voor het aspect externe veiligheid vindt u in de hoofdstukken 3.2 t/m 3.4 van de wegwijzer. Algemeen geldt dat u ook het advies van de brandweer in deze stap moet meenemen. Zie hiervoor het werkblad Advies brandweer. Bij het opstellen van de considerans en de voorschriften gelden de aandachtspunten die in stap 1 zijn benoemd. Een specifiek aandachtspunt voor de considerans is daarnaast: − Gas- en/of stofexplosiegevaar wel of niet te verwachten buiten de inrichting. Het verdient aanbeveling om bij te verwachten externe effecten, aanvullende voorschriften op te nemen betreffende het voorkomen of beperken van explosiegevaar. Motiveer in de considerans duidelijk waarom wel of geen voorschriften voor het voorkomen of beperken van explosiegevaar zijn opgenomen. Voorschriften kunt u vinden in: – PGS 18, 23 en 24 Gas- en/of stofontploffingsgevaar Gas en/of stofontploffing heeft een duidelijke relatie met de arboregelgeving. Zie hiertoe het hoofddocument hoofdstuk 2.3 en de bijlage betreffende de considerans waarin tekst is opgenomen betreffende gasexplosie, stofexplosie (bv. bij een meelsilo), ATEX en de NPR7910.
128
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 16 Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo)
Werkblad 16 Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo)
Toepassingsgebied Dit werkblad is van toepassing op inrichtingen die vallen onder het Besluit Risico’s Zware Ongevallen 1999 (Brzo). Het Brzo maakt onderscheid tussen: • een lichte categorie bedrijven (aangeduid als PBZO-plichtige bedrijven) (deze moeten een PBZOdocument opstellen en een VBS invoeren (PBZO=Preventiebeleid zware ongevallen) (VBS= Veiligheidsbeheersysteem) • een zware categorie bedrijven, (aangeduid als VR-plichtige-bedrijven) (deze moeten een VR en een PBZO-document opstellen en een VBS invoeren (VR=veiligheidsrapportage). Alle Brzo inrichtingen vallen onder het BEVI (artikel 2, onder 1.a). PBZO-plichtige bedrijven In artikel 4 van het Brzo is vastgelegd welke inrichtingen verplicht zijn een preventiebeleid en een veiligheidsbeheerssysteem in te voeren. Het betreft hier inrichtingen waarin gevaarlijke stoffen volgens de vergunning aanwezig mogen zijn of door het onbeheersbaar worden van een industrieel chemisch proces kunnen worden gevormd, in met name genoemde hoeveelheden. Deze hoeveelheden zijn opgenomen in bijlage I van het Brzo. Het gaat om de volgende hoeveelheden: a. ≥ de hoeveelheid vermeld bij de desbetreffende stof of categorie in deel 1, tweede kolom, dan wel deel 2, tweede kolom van bijlage I; b. in kleinere dan de onder a bedoelde hoeveelheden, waarvan de som na toepassing van de formule die in deel 3 van bijlage I is weergegeven, gelijk is aan of groter is dan de daar genoemde waarde. Indien een gevaarlijke stof of groep van gevaarlijke stoffen genoemd in bijlage I, deel 1, tevens behoort tot een categorie genoemd in bijlage I, deel 2, geldt de in deel 1 bij die stof of groep van stoffen vermelde drempelwaarde. Bij sommatie wordt vervolgens wél uitgegaan van de bij de stof behorende categorie genoemd in deel 2. VR-plichtige bedrijven In artikel 8 van het Brzo is vastgelegd welke inrichtingen VR-plichtig zijn. Het betreft hier inrichtingen waarin gevaarlijke stoffen volgens de vergunning aanwezig mogen zijn of door het onbeheersbaar worden van een industrieel chemisch proces kunnen worden gevormd, in met name genoemde hoeveelheden. Deze hoeveelheden zijn opgenomen in bijlage I van het Brzo. Het gaat om de volgende hoeveelheden: a. ≥ de hoeveelheid vermeld bij de desbetreffende stof of categorie in deel 1, derde kolom, dan wel deel 2, derde kolom van bijlage I; b. in kleinere dan de onder a bedoelde hoeveelheden, waarvan de som na toepassing van de formule die in deel 3 van bijlage I is weergegeven, gelijk is aan of groter is dan de daar genoemde waarde. Indien een gevaarlijke stof of groep van gevaarlijke stoffen genoemd in bijlage I, deel 1, tevens behoort tot een categorie genoemd in bijlage I, deel 2, geldt de in deel 1 bij die stof of groep van stoffen vermelde drempelwaarde.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
131
Werkblad 16 Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo) Samenvattend: alle Brzo-bedrijven moeten een PBZO en een VBS hebben en de VR-bedrijven ook nog een VR.
Uitzonderingen Het Brzo is niet van toepassing op: − inrichtingen in gebruik bij de krijgsmacht; − inrichtingen waarvoor een vergunning is vereist of algemene voorschriften gelden krachtens de Kernenergiewet; − inrichtingen waarop de Mijnwet 1903 van toepassing is; − inrichtingen waarop de Mijnwet continentaal plat van toepassing is; − inrichtingen voor het op of in de bodem brengen van afvalstoffen om ze daar te laten; − inrichtingen die geheel of nagenoeg geheel zijn bestemd voor de opslag in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen, al dan niet in combinatie met andere stoffen en producten (zie werkblad 11); − spoorwegemplacementen, voor zover zij geen onderdeel zijn van een inrichting waarop dit besluit van toepassing is (zie werkblad 14).
Risico’s Bij Brzo-bedrijven kunnen zich alle mogelijke ongevallen voordoen met kleine en ook zeer grote effecten tot kilometers buiten de terreingrens van het bedrijf. Voor een omschrijving van mogelijke effecten en maatregelen wordt verwezen naar de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument.
Wet- en regelgeving, richtlijnen en overige informatiebronnen Wet- en regelgeving − Besluit Risico’s Zware Ongevallen 1999 − Regeling Risico’s Zware Ongevallen 1999 (o.a. de QRA, de installatiescenario’s en het PBZOdocument) − Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) − Regeling Externe Veiligheid binnen Inrichtingen (Revi) Richtlijnen − Rapport Informatie-eisen Brzo (RIB), CPR 20 (nieuwe publicatie voor 2006 in voorbereiding); − Addendum bij RIB (CPR 20), 10 juni 2005; − NPR’s bijvoorbeeld betreffende gas- en stofontploffingsgevaar (NPR 7910-1 respectievelijk NPR 7910-2).
132
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 16 Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo) Overige informatie − Handreiking Uitvoering Brzo voor Overheden (HUBO), mei 2000 (nieuwe publicatie voor 2006 in voorbereiding); − Integrale aanpak van risico’s van onvoorziene lozingen, Commissie Integraal waterbeheer, 22 juni 2000; − Inspectie & Beoordelingsprotocol voor de Brandweer (IBBB), Min. van BZK, mei 2001; − Nieuwe Inspectie Methodiek (NIM), zie www.slagenvoorveiligheid.nl; − Nederlandse Technische Afspraak normering veiligheidsbeheerssystemen (NTA), zie www.slagenvoorveiligheid.nl (verwacht voorjaar 2006); − Werkwijzer voor Overheden: beschrijving van taken, wettelijke afspraken en werkafspraken ingevolge het Brzo. De werkafspraken zijn door de ministeries van VROM, BZK en SZW, alsmde IPO, AI en RWS geaccordeerd en als bindend vastgesteld. Zie ook www.slagenvoorveiligheid.nl (verwacht voorjaar 2006); − Arboinformatieblad AI 31 Gevaarlijke Stoffen: richtlijnen voor het ontwikkelen, beheren en het oefenen van een bedrijfsnoodplan; − Arboinformatieblad AI 25 Preventie van zware ongevallen door gevaarlijke stoffen: infoblad bevat richtlijnen voor het uitvoeren van veiligheidsstudies (procesveiligheidsanalyse, HAZOP) en het omgaan met statische elektriciteit in de procesindustrie. Per bedrijf moet worden uitgezocht welke wet- en regelgeving van toepassing is. Alle wet- en regelgeving op gebied van externe veiligheid is mogelijk van toepassing op Brzo-bedrijven. Vragen over het Brzo en antwoorden daarop kunnen worden gevonden via www.vrom.nl, dossier Externe veiligheid, meer info, Brzo: Veel gestelde vragen door professionals.
S tap 1: vooroverleg en informatie- verstrekking Advies brandweer Zie werkblad Advies brandweer.
VR-plichtige bedrijven De brandweer is actief betrokken bij het opstellen van het oordeel over het veiligheidsrapport. (vanaf 2006: opstellen van de conclusies). Het Besluit rampbestrijdingsplannen inrichtingen bepaalt dat voor VR-plichtige bedrijven door de burgemeester een rampbestrijdingsplan moet worden opgesteld ingevolge de Wet Rampen en zware ongevallen.
Advies (extern) deskundigen Voor extern advies over de aanvaardbaarheid van de risico’s en de te nemen maatregelen kunt u inschakelen: − RIVM/Centrum Externe Veiligheid (CEV);
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
133
Werkblad 16 Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo) − DCMR Milieudienst Rijnmond (Landelijk Steunpunt Brzo). Het landelijk steunpunt Brzo kan ook advies geven over het gewenste inspectieprogramma. Bij het beoordelen van het maatregelen- en voorzieningenniveau wordt overlegd met de Brzoambtenaar bij het bevoegd gezag en de arbeidsinspectie. Het is verplicht ook de waterkwaliteitsbeheerder bij VR-plichtige inrichtingen, voor zover het de milieurisicoanalyse (MRA) betreft, in te schakelen. In het kader van het Brzo is de waterkwaliteitsbeheerder voor de toetsing van het veiligheidsrapport wettelijk adviseur.
Risico-inventarisatie en Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) Zie de Leidraad Risico-inventarisatie en het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen. De vergunningverlener moet ervoor zorgdragen dat de vereiste gegevens door de aanvrager worden verstrekt en vervolgens in het RRGS worden opgenomen (zie paragraaf 3.1.2 van het hoofddocument).
Omgeving van de inrichting/installatie − Liggen er kwetsbare en/of beperkt kwetsbare bestemmingen in de omgeving van de inrichting of zijn die in de toekomst al dan niet te verwachten (geprojecteerde bestemmingen)? Check dit bij de afdeling die verantwoordelijk is voor Ruimtelijke Ordening. − Welke andere risicovolle activiteiten zijn in de omgeving aanwezig? Het kan gaan om: o vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en met buisleidingen; o voor externe veiligheid relevante bedrijven. Deze informatie is van belang voor het in acht nemen van gewenste afstanden tot deze activiteiten.
Aandachtspunten bij de toepassing van het Brzo Het bedrijf dient een ingevolge artikel 6 van het Brzo bij significante verandering van de inrichting een Kennisgeving hieromtrent bij het bevoegd gezag in te dienen. Aandachtspunten hierbij zijn: − Gevaarlijke stoffen: vaak dezelfde stoffen aanwezig of regelmatige wisseling van stoffen binnen de inrichting? − Opgeslagen, gebruikte en/of verbruikte gevaarlijke stoffen (officiële stofnaam, maximaal binnen de inrichting aanwezige hoeveelheid stof, gevarenklasse ingevolge de Wet gevaarlijke stoffen). Het bevoegd gezag moet voor domino-effecten tussen Brzo bedrijven onderling met het Instrument Domino Effecten (IDE, mei 2003 van het RIVM) bepalen of het risico als gevolg van dominoeffecten relevant is. Indien dit relevant is zijn een aantal afstemmingsverplichtingen van toepassing (artikel 7 Brzo). Aandachtspunten voor alle Brzo bedrijven in relatie tot PBZO − Een Preventiebeleid ter voorkoming van zware ongevallen, vastgelegd in een PBZO-document (zie voor exacte tekst het Brzo); − De opzet van het veiligheidsbeheerssysteem met procedures en verwijzigingen naar risico-identificatie, het bepalen van maatregelen (procedure voor afweging ALARA/BBT), het omgaan met wijzigingen, het veilig uitvoeren van onderhoud;
134
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 16 Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo) − Veiligheidsbeheerssysteem dat ten minste de onderdelen uit bijlage II van het Brzo bevat. (Op grond van het RIB is een beschrijving van het VBS geen verplicht onderdeel van de aanvraag). Aandachtspunten specifiek voor VR-plichtige bedrijven − Veiligheidsrapport dat ten minste de onderdelen uit bijlage III van het Brzo bevat; − Bij VR-plichtige inrichten dient een actueel Veiligheidsrapport op de inrichting beschikbaar te zijn. Een nieuw of op basis van veranderde risico’s gewijzigd VR moet ter beoordeling aan het BG toegezonden worden; − In het RIB/CPR 20 en het addendum daarop van 10 juni 2005 is met een * aangegeven welke informatie voor VR-plichtige bedrijven onderdeel uit moeten maken van de WM-aanvraag; − Wijzigingen of aanvullingen op Wet milieubeheervergunningen kunnen relevant zijn voor het Veiligheidsrapport. Bij een milieuvergunningaanvraag die VR-plicht tot gevolg heeft vindt, voor het Wm-bevoegde gezag, indiening en beoordeling van het VR in twee fasen plaats: 1. Bij het verlenen van de WM-vergunning worden de externe veiligheidsrisico’s en de milieurisico’s beoordeeld. In een VR geschreven conform CPR 20 zijn dit de onderdelen die in CPR 20 met een astrix (*) zijn aangegeven. Deze onderdelen (van een toekomstig VR) dienen aan de milieuaanvraag toegevoegd te worden. Het is aan te bevelen tijdens het WM-vergunningproces overeenstemming te krijgen met de verschillende overheidsinstanties over deze ‘gesterde’ delen. Als de WM-vergunning van kracht is, is het bedrijf ook daadwerkelijk VR-plichtig en moet een VR hebben. 2. Artikel 13.2 van het Brzo zegt dat het bedrijf voordat de inrichting of een onderdeel daarvan in werking wordt genomen het VR (of een aanvulling daarop) aan het coördinerende bevoegde gezag moet toezenden. De toets die daarop plaatsvindt is voor het WM-bevoegde gezag daarmee in feite een tweede beoordeling. Deze laatste beoordeling is voor de andere overheidspartijen natuurlijk wel de enigste officiëlle (en gezamelijke) beoordeling. Bij die gezamelijke beoordeling mag indien gewenst een inspectie ter plaatse worden afgenomen.
Aandachtspunten bij de beoordeling van de risico’s van een Brzo-inrichting Algemeen − Procesvoering: organisatorisch en technisch (inclusief de organisatie van het beheer en de bediening van de installatie); − Gevaarlijke stoffen die kunnen ontstaan als gevolg van processen die binnen de inrichting plaatsvinden; − De inhoud van het VR, waaronder de door het bedrijf gedefinieerde scenario’s dient vooraf, door een team bestaande uit bevoegd gezag, arbeidsinspectie en brandweer, op juistheid en volledigheid te worden beoordeeld. Aandachtspunten kwantitatieve risicoanalyse (QRA) Op grond van het BEVI moeten alle Brzo inrichtingen een QRA uitvoeren. De eisen die aan de QRA worden gesteld zijn voor PBZO-inrichtingen en VR-inrichtingen gelijk.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
135
Werkblad 16 Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo) De QRA dient te voldoen aan de eisen die in het BEVI aan een QRA worden gesteld: overeenkomstig PGS 3 ‘Richtlijnen voor kwantitatieve analyse’. Ook kan gebruik worden gemaakt van de CPR 15-methodiek (Circulaire CPR 15 van VROM/DGM, 27 oktober 1997) en de QRA richtlijn m.b.t. opslag- en opstelplaatsen van gasflessen (van het RIVM – Centrum voor Externe Veiligheid, eindconcept april 2004). VR-plichtige bedrijven kunnen ingevolge het Revi, artikel 7, lid 2 door de scenariokeuze aanvullend inhoud aan de QRA geven. Duidelijk dient te zijn welke delen uit de inrichting moeten worden opgenomen in de QRA. Vraag om inzicht in welk scenario de grootste bijdrage levert aan het plaatsgebonden risico. Met dit inzicht wordt het eenvoudiger om met maatregelen het risico te verminderen. Aandachtspunten specifiek voor VR-plichtige bedrijven De wijze waarop het bedrijf omgaat met de bevindingen van Brzo-inspecties van maatregelen (LOD’s) die zijn omschreven in het veiligheidsrapport. Welke verbeterpunten en gemaakte afspraken tijdens Brzo-inspecties gaat het bedrijf vastleggen in het veiligheidsrapport of de vergunningaanvraag?
Specifieke maatregelen en voorzieningen In algemene zin zijn geen specifieke maatregelen en voorzieningen voor Brzo-inrichtingen te benoemen. Deze zijn specifiek per inrichting.
Overige technische en organisatorische aandachtspunten Zie bijlage 1 van dit werkbladendocument voor mogelijk aanvullende technische en organisatorische aandachtspunten. Zie tevens de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument. Hierin zijn tabellen opgenomen met voorbeelden van preventieve en effectgerelateerde maatregelen. NB:op het werkblad procesindustrie zijn specifieke technische en organisatorische maatregelen genoemd voor de procesindustrie. Voor specifieke onderdelen van een Brzo-inrichting kunnen mogelijk ook andere werkbladen informatie over technische en organisatorische maatregelen geven.
Stap 2: beoordelen van vergunbaarheid: aanvaardbaarheid van risico’s (normtoetsing) Voor inrichtingen die onder het Brzo vallen moet een QRA worden opgesteld. Zie werkblad BEVI stap 2 niet-categoriale inrichtingen.
136
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 16 Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo)
Stap 3: beoordelen van vergunbaarheid: bepalen van noodzakelijke maatregelen De vergunningverlener beoordeelt of het gewenste voorzieningenniveau uit de van toepassing zijnde PGS-richtlijnen kan worden gerealiseerd. Zoniet, dan wordt beoordeeld of een vergelijkbaar beschermingsniveau kan worden gerealiseerd door het treffen van alternatieve maatregelen. Als op de betreffende activiteit geen PGS-richtlijn van toepassing is, dan is de beoordeling van voorzieningen en maatregelen een kwestie van gezond verstand. De vergunningverlener moet er van overtuigd zijn dat met de voorgestelde en eventueel nog extra voorgeschreven voorzieningen en maatregelen het risico tot een aanvaardbaar niveau wordt teruggebracht. Zie ook werkblad Advies brandweer. De vergunningverlener neemt een definitief standpunt in voor wat betreft de verantwoording van het groepsrisico na afweging van het maatregelenniveau.
Stap 4: formuleren van de considerans en de voorschriften
Algemene aanbevelingen voor de formulering van de considerans en voorschriften voor het aspect externe veiligheid en specifiek het BEVI vindt u in de hoofdstukken 3.2 t/m 3.4 van de wegwijzer. Algemeen geldt dat u ook het advies van de waterkwaliteitsbeheerder en de conclusies van de brandweer en arbeidsinspectie in deze stap moet meenemen. Zie hiervoor ook het werkblad Advies brandweer.
Aandachtspunten considerans Algemene aandachtspunten Brzo-inrichtingen − Datum en conclusies laatste inspectie − Resultaat Brzo-toetsing − Datum indienen kennisgeving en indien van toepassing het VR − Conclusie kennisgeving − Toetsing normen conform BEVI − Beoordeling technische en organisatorische maatregelen − Beoordeling VBS
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
137
Werkblad 16 Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo) Aandachtspunten specifiek voor VR-plichtige bedrijven − Conclusies van inspecties en toetsing van het VR.
Aandachtspunten voor voorschriften − Zie het werkblad procesindustrie en tevens de overige van toepassing zijnde werkbladen − Verplichtingen uit VBS.
138
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 17 Opslag brandbare stoffen met hoge vuurbelasting
Werkblad 17 Opslag brandbare stoffen met hoge vuurbelasting
Toepassingsgebied Dit werkblad is van toepassing op de opslag van brandbare stoffen met een hoge vuurbelasting. Denk hierbij aan: − papier; − spoorbielzen; − dakbedekkingmaterialen (met brandbare isolatiematerialen als PUR-schuim); − kunststoffen. Indicatoren voor “grote hoeveelheden” en “hoge vuurbelasting” zijn: − opslagen/compartimenten met een grondoppervlakte van meer dan 1.000 m2 (oppervlakte niet normaal te beheersen met brandweerinzet) − vuurbelastingen van meer dan 60 kg vurenhout-equivalent per m2 (dit levert een brandtijd op van meer dan 60 minuten, dus geeft mogelijk problemen met branddoorslag en brandoverslag omdat normaal uitgegaan wordt van een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van 60 minuten) − een totale vuurlast van meer dan 1.140 GJ (6.000 kg vurenhout-equivalent, dat komt neer op 60 kg vurenhout-equivalent per m2 op 1.000 m2. 1 kg vurenhout-equivalent komt overeen met 19 MJ). Indicaties voor 60 kg vurenhout-equivalent per m2: − Een pallet is vaak gemaakt van vurenhout en weegt ongeveer 15 kg en heeft plat liggend een vloeroppervlak van ongeveer 1 m2. Vier gestapelde pallets komen dus overeen met 60 kg vurenhout-equivalent per m2. − Kunststoffen hebben in de regelen een twee keer zo hoge verbrandingswaarde dan vurenhout. Dus 30 kg PE op een m2 komt dus overeen met een vuurbelasting van 60 kg vurenhout-equivalent per m2. Overigens is de eenheid “kg vurenhout-equivalent per m2” geen SI-eenheid en mag daarom eigenlijk niet toegepast worden. De SI-eenheid van vuurbelasting is MJ/m2.
Risico’s Het risico van de opslag van brandbare stoffen met hoge vuurbelasting is het ontstaan van brand en hierdoor de warmtestraling/brandoverslag naar de omgeving. Het te beheersen risico is brandoverslag naar derden of naar een niet vooraf bepaald of gewenst gebied binnen de inrichting (denk ook aan opslag gevaarlijke stoffen binnen de inrichting, zoals in tanks). Bij ‘schone’ materialen is er geen risico met betrekking tot emissies van schadelijke verbrandingsproducten naar de lucht. Bij diverse materialen zoals behandeld hout (waaronder spoorbielzen) bestaat dit risico wel en wordt tevens verwezen naar het werkblad opslag brandbare stoffen met toxische verbrandingsproducten.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
141
Werkblad 17 Opslag brandbare stoffen met hoge vuurbelasting
Wet- en regelgeving, richtlijnen en overige informatiebronnen Wet- en regelgeving Voor de opslag van brandbare stoffen met een hoge vuurbelasting bestaat geen specifieke wet- en regelgeving. Overige informatiebronnen − “Bepalingsmethode warmtestralingsbelasting opslag van hout’, Ministerie van VROM, juni 2004: te downloaden van www.vrom.nl. − Computermodel voor warmtestralingberekening, te downloaden van www.infomil.nl − NIBRA-rapport “brandbeveiliging opslag kunststoffen”, oktober 2005
Stap 1: vooroverleg en informatie- verstrekking
Advies brandweer Zie werkblad Advies brandweer
Risico-inventarisatie en Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) De opslag van stoffen als papier, textiel etc. is niet relevant voor het RRGS. Zie de Leidraad Risico-inventarisatie en het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen.
Omgeving van de inrichting/installatie − Liggen er kwetsbare en/of beperkt kwetsbare bestemmingen in de omgeving van de inrichting of zijn die in de toekomst al dan niet te verwachten (geprojecteerde bestemmingen)? Check dit bij de afdeling die verantwoordelijk is voor Ruimtelijke Ordening. − Welke andere risicovolle activiteiten zijn in de omgeving aanwezig? Het kan gaan om: o vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en met buisleidingen, o voor externe veiligheid relevante bedrijven. Deze informatie is van belang voor het in acht nemen van gewenste afstanden tot deze activiteiten.
Aandachtspunten voor de bepaling van het risico Voor de berekening van de warmtestraling van de opslag van de brandbare stoffen kan gebruik worden gemaakt van de VROM-publicatie ‘Rekenmethode stralingsbelasting opslag brandbare stoffen’. Op basis van de vastgestelde rekenmethode is een computermodel ontwikkeld, dat alleen geschikt is voor berekeningen aan houtopslag. Dit computermodel is te vinden op de site van In-
142
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 17 Opslag brandbare stoffen met hoge vuurbelasting
fomil (www.infomil.nl). Hiermee kan voor een houtopslag een goede indicatie worden gekregen van de warmtestralingsbelasting. Advies externe deskundigen We adviseren om voor opslagen van brandgevaarlijke stoffen met een hoge vuurbelasting de warmtestralingberekeningen door een deskundige uit te laten voeren. Bij de bepaling van het risico zijn de volgende aandachtspunten van belang: − de hoeveelheid brandbare stoffen in m3 per binnen de inrichting aanwezige opslag; − wordt de brandbare stoffen binnen en/of buiten opgeslagen? − omschrijving binnenopslag (hoeveelheid gevels, lengte en hoogte gevels, type dakconstructie, type en brandwerendheid gehele constructie); − breedte, diepte en hoogte van de opslag; − afstand van de opslag brandbare stoffen tot de erfgrens/beoordelingspunt. Criteria voor ‘grote’ opslag − Opslagen met een grondoppervlakte van meer dan 1000 m2 − Vuurbelastingen van meer dan 60 kg vurenhoutequivalent per m2 (dit levert een brandtijd op van meer dan 60 minuten, dus mogelijk problemen met branddoorslag en -overslag, omdat normaal uitgegaan wordt van een brandwerendheid van 60 minuten) − Een totale vuurlast van meer dan 1140 GJ (6000 kg vurenhoutequivalent, ofwel 60 kg vurenhoutequivalent op 1000 m2) Indicatie: een pallet is veelal gemaakt van vurenhout en weegt circa 15 kg en heeft plat liggend een oppervlakte van circa 1 m2. 4 pallets gestapeld komt overeen met 60 kg vurenhout/m2. Kunststoffen hebben een circa twee keer hogere verbrandingswaarde dan vurenhout. 30 kg PE op een m2 komt overeen met circa 60 kg vurenhout. NB: kg vurenhoutequivalent per m2 is geen SI-eenheid. 1 kg vurenhoutequivalent komt overeen met 19 MJ.
Overige technische en organisatorische aandachtspunten Zie bijlage 1 van dit werkbladendocument voor mogelijk aanvullende technische en organisatorische aandachtspunten. Zie tevens de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument. Hierin zijn tabellen opgenomen met voorbeelden van preventieve en effectgerelateerde maatregelen.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
143
Werkblad 17 Opslag brandbare stoffen met hoge vuurbelasting
Stap 2: beoordelen van vergunbaarheid: aanvaardbaarheid van risico’s (normtoetsing)
Aangezien normen voor brandbare stoffen met hoge vuurbelasting ontbreken, dient getoetst te worden aan het algemene beleid (zie hiertoe het hoofddocument onder 3.2) Ook kan men rekening houden met de stralingscriteria die zijn weergegeven in het onderstaande kader. Indien niet aan het stralingscriterium kan worden voldaan kan door aanvullende maatregelen toch een veilige situatie ontstaan (zie het kader gelijkwaardige oplossingen bij stap 3) Stralingscriterium Bij een stralingsintensiteit van 15kW per m2 gaat hout spontaan ontbranden. Andere stoffen kunnen al bij lagere stralingsintensiteiten ontbranden. Voor installaties is 10 kW/m2 een kritische grenswaarde voor de stralingsintensiteit. Normaal glas breekt al bij 3 kW/m2 en textiel en papier ontbrandt al bij 8 kW/m2, terwijl vanaf stralingsintensiteiten vanaf 4 kW/m2 het niet meer mogelijk is om hierin te verblijven met beschermende kleding (er is dus geen inzet van brandweerpersoneel mogelijk binnen deze contour).
Stap 3: beoordelen van vergunbaarheid: bepalen van noodzakelijke maatregelen
De vergunningverlener beoordeelt of het gewenste beschermingsniveau kan worden gerealiseerd. Zie ook werkblad Advies brandweer. Gelijkwaardige oplossingen Gelijkwaardige oplossingen zijn situaties die letterlijk niet voldoen aan de prestatie-eis met betrekking tot het stralingscriterium, maar die wel als veilig kunnen worden beschouwd als betere garanties worden gecreëerd voor een succesvolle brandweerinzet. Denk aan de opslag in clusters van beperkte omvang met minimale onderlinge afstanden waartussen bij een eventuele brand eenvoudig waterstralen of waterkanonnen kunnen worden ingezet. Naast voorwaarden aan de maximale hoogte, breedte en diepte van de clusters, de onderlinge afstand en de afstand tot erfgrenzen en bouwwerken, gelden dan ook voorwaarden met betrekking tot de optimale bereikbaarheid en toegankelijkheid van de opslag voor brandweervoertuigen en een adequate en snel beschikbare bluswatervoorziening. Waterbehoefte voor blussen en koelen, en dus de benodigde capaciteit van de bluswatervoorziening kan door de brandweer worden berekend.
144
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 17 Opslag brandbare stoffen met hoge vuurbelasting
Stap 4: formuleren van de considerans en de voorschriften Algemene aanbevelingen voor de formulering van de considerans en voorschriften voor het aspect externe veiligheid vindt u in de hoofdstukken 3.2 t/m 3.4 van de wegwijzer. Algemeen geldt dat u ook het advies van de brandweer in deze stap moet meenemen. Zie hiervoor het werkblad Advies brandweer. NB: neem in de considerans het resultaat van de warmtestralingberekening op.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
145
Werkblad 17 Opslag brandbare stoffen met hoge vuurbelasting
146
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 18 Opslag brandbare stoffen met toxische verbrandingsproducten
Werkblad 18 Opslag brandbare stoffen met toxische verbrandingsproducten
Toepassingsgebied Dit werkblad is van toepassing op brandbare stoffen waar bij verbranding toxische verbrandingsproducten vrijkomen. Denk aan: − kunststoffen en rubbers (bij kunststof- en rubberverwerkingsbedrijven en op- en overslagbedrijven); − matrassen; − tapijten; − schuimmaterialen; − isolatiematerialen zoals polystyreenschuim; − behandeld hout (geverfd of behandeld met verduurzamingmiddelen) zoals bielzen, beschoeiingmaterialen, tuinhout). Denk daarnaast aan grote opslagen van de volgende stoffen: − chloorhoudende kunststoffen (verbranding: dioxines, zoutzuur); − broomhoudende kunststoffen; − stoffen waarvan bij verbranding zeer giftige stoffen zoals blauwzuur (HCN) vrijkomen.
Risico’s Het risico van het opslaan van dit type brandbare stoffen is het ontstaan van toxische verbrandingsproducten. De hoeveelheid en de aard van de toxische verbrandingsproducten zijn afhankelijk van de samenstelling van de brandbare stoffen, zoals het chloor-, zwavel- en/of stikstofgehalte. Deze verbrandingsproducten vormen een gevaar voor de gezondheid van de mensen in de omgeving. Verder bestaat het risico dat door straling ook naastgelegen objecten zullen ontbranden.
Wet- en regelgeving, richtlijnen en overige informatiebronnen Wet- en regelgeving Voor de opslag van brandbare stoffen met toxische verbrandingsproducten bestaat geen specifieke wet- en regelgeving. Overige informatiebronnen − NIBRA-rapport “brandbeveiliging opslag kunststoffen”, oktober 2005 − In overleg met de brandweer kunt u de volgende richtlijnen/waarden hanteren voor het vrijkomen van toxische verbrandingsproducten: • de bestaande drempelwaarden of interventiewaarden zoals de voorlichtingsrichtwaarde (VRW), de alarmeringsgrenswaarde (AGW), en de levensbedreigende waarde (LBW).
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
149
Werkblad 18 Opslag brandbare stoffen met toxische verbrandingsproducten
(Bureau Medische Milieukunde van de GGD Rotterdam e.o. heeft in samenwerking met de DCMR drie interventiewaarden bepaald voor 290 stoffen) Voordeel hiervan is dat de bij de bestrijding van rampen- en zware ongevallen gebruikte drempelwaarden gebruikt worden om preventieve afwegingen te maken bij het nemen van een besluit over de externe veiligheid bij ongewone voorvallen, zoals brand (milieuvergunning). • Denk ook aan de volgende grenswaarden: MAC, TLV/STEL, LD50, ERPG).
Stap 1: vooroverleg en informatie- verstrekking Advies brandweer Zie werkblad Advies brandweer.
Advies (extern) deskundigen Voor extern advies over de aanvaardbaarheid van de risico’s en de te nemen maatregelen kunt u inschakelen: − RIVM/Centrum Externe Veiligheid (CEV);
Risico-inventarisatie en Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) De opslag van deze stoffen is (vooralsnog) niet relevant voor het RRGS. Zie de Leidraad Risico-inventarisatie en het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen.
Omgeving van de inrichting/installatie − Liggen er kwetsbare en/of beperkt kwetsbare bestemmingen in de omgeving van de inrichting of zijn die in de toekomst al dan niet te verwachten (geprojecteerde bestemmingen)? Check dit bij de afdeling die verantwoordelijk is voor Ruimtelijke Ordening. − Welke andere risicovolle activiteiten zijn in de omgeving aanwezig? Het kan gaan om: o vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en met buisleidingen, o voor externe veiligheid relevante bedrijven. Deze informatie is van belang voor het in acht nemen van gewenste afstanden tot deze activiteiten.
Aandachtspunten voor de beoordeling van het risico Warmtestralingberekeningen zijn noodzakelijk voor het berekenen van de te verwachten effecten van de aanwezige (geplande) hoeveelheid brandbaar materiaal. Voor de beoordeling van de aard en de hoeveelheid toxische verbrandingsproducten en de risico’s die bij het vrijkomen daarvan ontstaan, kan worden aangesloten bij rekenregels uit de Risicoanalysemethodiek CPR 15. Met behulp hiervan kan het massapercentages toxische componenten en de bronsterkte van mogelijk toxische verbrandingsproducten worden berekend.
150
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 18 Opslag brandbare stoffen met toxische verbrandingsproducten
QRA of effectberekening Het is belangrijk na te gaan wat de effecten kunnen zijn van een brand. Hiertoe kan een effectberekening worden uitgevoerd waarbij gekeken wordt naar de hoeveelheid toxische verbrandingsproducten en de mogelijk optredende effectconcentraties (1% letaliteit) daarvan. Op basis van die berekening kunt u vaststellen of er sprake kan zijn van dodelijke slachtoffers binnen en buiten de inrichting. Indien er sprake is van effecten buiten de inrichting zou een QRA kunnen worden uitgevoerd. Bij grote opslagen zou de 10-6 contour buiten de inrichting kunnen liggen. Advies externe deskundigen Voor opslagen van brandbare stoffen met toxische verbrandingsproducten wordt geadviseerd om de warmtestralingberekeningen en de effect- en/of QRA-berekeningen door een deskundige uit te laten voeren. Specifieke maatregelen en voorzieningen Onderstaande maatregelen en voorzieningen zijn ingedeeld volgens het vlinderdasmodel zoals beschreven in bijlage 2 van het hoofddocument. Technische preventieve maatregelen − Inrichting van de opslag; − Aanwezigheid elektrische installaties en verwarmingsinstallaties die uitbreiding van brand kunnen beïnvloeden. Organisatorische preventieve maatregelen Geen specifieke aandachtspunten genoemd. Technische effect- en schadebeperkende maatregelen − Afstand tussen twee gebouwen; − Wel/niet gesprinklerde opslag; − Aantal beschikbare brandslanghaspels; − Beschikbaarheid voldoende bluswater door primaire bluswatervoorziening met voldoende capaciteit; o niet gesprinklerde opslag ≤ 250 m2/ uur 90 m3, gedurende inzetduur; o niet gesprinklerde opslag > 250 m2/uur 2 x 90 m3/uur, gedurende inzetduur; o gesprinklerde opslag 90 m3 gedurende inzetduur; − Automatische deurvergrendelingssystemen of luchtbehandelinginstallaties die uitbreiding en gevolgen van brand nadelig kunnen beïnvloeden; − Beschikbaarheid over secundaire bluswatervoorziening; − Voorzieningen voor leeghalen van de hal; − Bereikbaarheid opslaggebouw en toegankelijkheid opslag (breedte tussen opslagstapels en diepte) Organisatorische effect- en schadebeperkende maatregelen Geen specifieke aandachtspunten. Zie bijlage 1.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
151
Werkblad 18 Opslag brandbare stoffen met toxische verbrandingsproducten
Overige technische en organisatorische aandachtspunten Zie bijlage 1 van dit werkbladendocument voor mogelijk aanvullende technische en organisatorische aandachtspunten. Zie tevens de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument. Hierin zijn tabellen opgenomen met voorbeelden van preventieve en effectgerelateerde maatregelen.
Stap 2: beoordelen van vergunbaarheid: aanvaardbaarheid van risico’s (normtoetsing) Aangezien normen voor brandbare stoffen met toxische verbrandingsproducten ontbreken moet u toetsen aan het algemene beleid (zie hiertoe het hoofddocument onder 3.2). Indien een QRA beschikbaar is kunt u de vergunbaarheid toetsen conform de BEVI-systematiek.
Stap 3: beoordelen van vergunbaarheid: bepalen van noodzakelijke maatregelen
De vergunningverlener beoordeelt of het gewenste voorzieningenniveau kan worden gerealiseerd. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van het Handreiking opslag autobanden. Voor de beoordeling van het groepsrisico (kwantitatief indien een QRA is opgesteld, anders kwalitatief) dient men ook aspecten als zelfredzaamheid en hulpverlening mee te wegen. Zie ook werkblad Advies brandweer.
Stap 4: formuleren van de considerans en de voorschriften Algemene aanbevelingen voor de formulering van de considerans en voorschriften voor het aspect externe veiligheid vindt u in de hoofdstukken 3.2 t/m 3.4 van de wegwijzer. Algemeen geldt dat u ook het advies van de brandweer in deze stap moet meenemen. Zie hiervoor het werkblad Advies brandweer.
152
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 19 Procesindustrie
Werkblad 19 Procesindustrie
Toepassingsgebied De procesindustrie is een verzamelbegrip voor een groot scala aan bedrijven met verschillende activiteiten. Een deel van die bedrijven valt onder het Brzo en/of BEVI. Voor diverse activiteiten die vaak in de procesindustrie voorkomen zijn regels en richtlijnen opgesteld. Deze zijn in de diverse werkbladen in dit document vastgelegd waarnaar wordt verwezen. Er vinden in de procesindustrie echter ook activiteiten plaats waarvoor op dit moment niets officieel is geregeld. Er zijn geen landelijk erkende Wm-richtlijnen voor de procesindustrie. Daarom bevat dit werkblad algemene informatie in de vorm van aandachtspunten die de vergunningverlener kan doornemen met de vergunningaanvrager. De vergunningverlener zal in samenspraak met het betreffende bedrijf, met collega’s, en zonodig met hulp van Infomil, RIVM, DCMR en vakspecialisten moeten bepalen welke risico’s toelaatbaar zijn en welke eisen moeten worden opgenomen in de Wm-vergunning.
Risico’s In de procesindustrie kunnen zich alle mogelijke ongevallen voordoen met kleine en ook zeer grote effecten tot kilometers buiten de terreingrens van het bedrijf. Voor een omschrijving van deze effecten en mogelijke maatregelen wordt verwezen naar de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument.
Wet- en regelgeving, richtlijnen en overige informatiebronnen Per bedrijf moet worden uitgezocht welke wet- en regelgeving van toepassing is. Alle wet- en regelgeving op gebied van externe veiligheid is mogelijk van toepassing op de procesindustrie. De procesindustrie is geen aparte categorie in het BEVI. Het is mogelijk dat dit in de toekomst wel het geval wordt.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
155
Werkblad 19 Procesindustrie
Stap 1: vooroverleg en informatie- verstrekking Advies brandweer Zie werkblad Advies brandweer.
Risico-inventarisatie en Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) Zie de Leidraad Risico-inventarisatie en het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen. De vergunningverlener moet ervoor zorgdragen dat de vereiste gegevens door de aanvrager worden verstrekt en vervolgens in het RRGS worden opgenomen (zie paragraaf 3.1.2 van het hoofddocument).
Omgeving van de inrichting/installatie − Liggen er kwetsbare en/of beperkt kwetsbare bestemmingen in de omgeving van de inrichting of zijn die in de toekomst al dan niet te verwachten (geprojecteerde bestemmingen)? Check dit bij de afdeling die verantwoordelijk is voor Ruimtelijke Ordening. − Welke andere risicovolle activiteiten zijn in de omgeving aanwezig? Het kan gaan om: o vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en met buisleidingen; o voor externe veiligheid relevante bedrijven. Deze informatie is van belang voor het in acht nemen van gewenste afstanden tot deze activiteiten.
Specifieke aandachtspunten procesindustrie NB: de procesindustrie omvat een groot aantal bedrijven. Hiervoor is geen algemeen recept te geven. Onderstaande omvangrijke informatie kan slechts van een beperkt aantal bedrijven worden verlangd, o.a. Brzo-bedrijven (zie hiervoor ook werkblad 16). De vraag doet zich voor: wat mag van overige bedrijven worden verlangd? Strikt genomen alleen datgene wat een wettelijke grondslag heeft. Zie hiertoe paragraaf 3.1.2 van het hoofddocument. Veel grote bedrijven uit de procesindustrie willen zelf hun risico’s goed in beeld hebben en zullen al diverse onderzoeken (bijvoorbeeld een QRA) hebben uitgevoerd. De vergunningverlener kan hier het best op aansluiten. De vergunningverlener kan het bedrijf verzoeken informatie te verstrekken over: 1. hoeveelheden, aard en wijze van opslag en handling van gevaarlijke stoffen 2. risico-identificatie/analyse. Zie het hoofddocument voor een beschrijving van diverse werkwijzen en methoden 3. kansen en effecten (risico omschrijvingen). Effecten als brand, explosie, toxische wolk, damp/ gaswolk, fragmentatie 4. gevarenzones De vergunningverlener vraagt bij het bedrijf en/of de Arbeidsinspectie na of explosieveiligheid/ATEX aan de orde is en bepaalt wat hij hierover in de vergunning mag en wil vastleggen; 5. de kwantitatieve risicoanalyse (risicocontouren plaatsgebonden risico en groepsrisico) 6. veiligheidsstudies (HAZOP, etc.) 7. toekomstige mogelijkheden voor risicoreductie
156
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 19 Procesindustrie 8. procesbesturing/bewaking/beveiliging 9. voorzieningen/veiligheidsmaatregelen 10. ongelukken uit het verleden en genomen maatregelen; 11. noodplan of handelswijzen ingeval van incidenten/ongevallen/calamiteiten 12. mogelijkheden voor rampbeperking en rampbestrijding 13. zelfredzaamheid 14. hulpverlening (af te stemmen met de brandweer) 15. alle benodigde informatie voor toepassen van de drempelwaardentabel 2004 (Leidraad risicoinventarisatie LRI-gevaarlijke stoffen bijlage 6) en alle informatie voor het toepassen van het BEVI en het Brzo; 16. de opzet van het veiligheidsbeheerssysteem met procedures en werkwijzen voor risico-identificatie, het bepalen van maatregelen (procedure voor afweging Alara/BBT), het omgaan met wijzigingen, het veilig uitvoeren van onderhoud; 17. de wijze waarop het bedrijf is omgaan met de bevindingen van Brzo-inspecties van maatregelen (LOD’s) die zijn omschreven in het veiligheidsrapport. Welke verbeterpunten en gemaakte afspraken tijdens Brzo-inspecties gaat het bedrijf vastleggen in de vergunningaanvraag.
Overige technische en organisatorische aandachtspunten Zie bijlage 1 van dit werkbladendocument voor mogelijk aanvullende technische en organisatorische aandachtspunten. Zie tevens de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument. Hierin zijn tabellen opgenomen met voorbeelden van preventieve en effectgerelateerde maatregelen.
Stap 2: beoordelen van vergunbaarheid: aanvaardbaarheid van risico’s (normtoetsing)
De vergunningverlener moet beoordelen of de risico’s aanvaardbaar zijn en of genomen veiligheidsmaatregelen voldoen aan de best beschikbare technieken (BBT). Indien een QRA beschikbaar is kunt u de vergunbaarheid toetsen conform de BEVI-systematiek.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
157
Werkblad 19 Procesindustrie
Stap 3: beoordelen van vergunbaarheid: bepalen van noodzakelijke maatregelen
De vergunningverlener beoordeelt of het gewenste voorzieningenniveau uit de van toepassing zijnde PGS-richtlijnen kan worden gerealiseerd. Zoniet, dan wordt beoordeeld of een vergelijkbaar beschermingsniveau kan worden gerealiseerd door het treffen van alternatieve maatregelen. Als op de betreffende activiteit geen PGS-richtlijn van toepassing is, dan is de beoordeling van voorzieningen en maatregelen een kwestie van gezond verstand. De vergunningverlener moet er van overtuigd zijn dat met de voorgestelde en eventueel nog extra voorgeschreven voorzieningen en maatregelen het risico tot een aanvaardbaar niveau wordt teruggebracht. Maatregelen zijn ook beschreven in het veiligheidsrapport van Brzo-bedrijven. De vergunningverlener dient na te gaan welke maatregelen in de vergunning moeten worden vastgelegd. Daarbij dienen tevens de resultaten van eventuele Brzo-inspecties meegenomen te worden. Bedrijven vallend onder de procesindustrie hebben vaak een veiligheidsbeheerssysteem (VBS) ingevoerd. Dit systeem is bedrijfsspecifiek en zal (bij de niet-Brzo-bedrijven) zeker afwijkingen vertonen van het VBS zoals bedoeld in het Brzo. Het Brzo kan wel worden gebruikt als referentiekader. De vergunningverlener kan gebruik maken van de NIVRIM checklist als hulpmiddel om de juiste informatie van het betreffende bedrijf boven tafel te krijgen. Vaak hebben bedrijven scenario’s geformuleerd in het kader van de bedrijfseigen procedures en de ARIE-verplichtingen. In die scenario’s zijn maatregelen omschreven. De vergunningverlener kan nagaan of en in welke mate die maatregelen in de vergunning moeten worden vastgelegd. De vergunningverlener dient zich hierbij wel te realiseren dat slechts een deel van de veiligheidsmaatregelen in scenario’s zijn vastgelegd en dus niet volstaan kan worden met alleen een beschouwing van maatregelen volgens de scenario’s. Daar waar het om veel voorkomende activiteiten gaat kan de vergunningverlener de betreffende werkbladen toepassen. In de procesindustrie komen ook activiteiten voor waarvoor niets officieel is geregeld. Ook dient de vergunningverlener een oordeel te geven over de inrichting als geheel. Bij stap 4 zijn verwijzingen opgenomen naar voorbeeld voorschriften met omschrijving van te nemen maatregelen. De vergunningverlener kan deze voorbeelden overnemen of gebruiken als referentiekader bij het nemen van een besluit over vergunbaarheid.
158
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 19 Procesindustrie
Stap 4: formuleren van de considerans en de voorschriften
Algemene aanbevelingen voor de formulering van de considerans en voorschriften voor het aspect externe veiligheid en specifiek het Bevi vindt u in het hoofddocument. Algemeen geldt dat u ook het advies van de brandweer in deze stap moet meenemen. Zie hiervoor het werkblad Advies brandweer. Diverse provincies gemeenten en DCMR hebben voorschriften geformuleerd voor de procesindustrie waarin aandacht is besteed aan de volgende zaken: – storingsanalyses (HAZOP); – de beveiliging van installaties waaronder computer gestuurde beveiligingen; – veiligheidstoestellen waarmee wordt bedoeld veerbelaste veiligheidskleppen en breekplaten (veiligheidstoestellen moeten voldoen aan de ‘Regels voor toestellen onder druk’, blad A1301 en A1302. Dit valt onder de AI). Uitlaten van de veiligheidstoestellen moeten in een aantal gevallen op een vernietigings- of verwerkingsinstallatie worden aangesloten (Blow-down-systeem). Bij veiligheden die rechtstreeks naar de atmosfeer afblazen, moeten voorzieningen zijn aangebracht om de goede en veilige werking bij het afblazen te garanderen waaronder vlamterugslagbeveiliging, aarding, het voorkomen van ontstekingsbronnen in de omgeving etc; – instrumentele alarmering en/of beveiliging; – kritische alarmeringen (alarmeringen die direct verband hebben met het optreden van bijzondere situaties voor wat betreft veiligheid en emissies); – stroomstoringen en de mogelijke gevolgen daarvan evenals het uitvallen van instrumentenlucht. Daarbij moet de apparatuur automatisch in de veilige stand komen en moet een aantal essentiële beveiligingssystemen kunnen blijven functioneren; – vervanging van instrumentele en/of zelfwerkende beveiligingen (tijdens de vervanging moet de veiligheid gewaarborgd blijven); – het veilig uitvoeren van wijzigingen van regelkringen of besturingssystemen; – het blijven functioneren van essentiële beveiligingssystemen ook na eventuele calamiteiten; – de noodstroomvoorziening voor essentiële verlichting, gasdetectiesysteem, brandblussysteem, instrumentenlucht, alarmeringen en instrumentele beveiligingen met meldsysteem en besturing; – instructies aan het personeel over het opstarten van de installatie, het in bedrijf zijn van de installatie, het stoppen van de installatie, storingen en/of noodsituaties, het gebruik van de geautomatiseerde procesbesturing; – leidingwerk en o.a. bevriezingsverschijnselen daarvan; – gasdetectiesystemen (aantal en locaties van gasdetectorkoppen, de responsetijd (dit is het tijdsverloop tussen het moment waarop het gas zich bij de detector bevindt en het moment van alarmering (controlekamer) die moet passen bij het tijdsverloop van de calamiteiten), alarmeringsniveaus, acties bij alarmering, storingen, noodstroomvoorziening en dergelijke zaken die de bedrijfszekerheid van gasdetectiesystemen moeten waarborgen; – afsluiters, veiligheidsventielen, open-eind kleppen en flenzen (typen afsluiters waaronder balgafsluiters, fale-safe toestand, snelafsluiters, pakkingen, afsluitdoppen, controle op lekkages, onderhoud en inspectie).
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
159
Werkblad 19 Procesindustrie
160
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 20 Genetisch gemodificeerde organismen
Werkblad 20 Genetisch gemodificeerde organismen
Toepassingsgebied Dit werkblad is van toepassing op handelingen met Genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s) met name op: − het opslaan, vermeerderen, toepassen, voorhanden hebben, vervoeren, zich ontdoen of vernietigen van GGO’s, bij zogenaamd ingeperkt gebruik op laboratoriumschaal en op industriële schaal. Het werkblad heeft geen betrekking op de doelbewuste introductie in het milieu van GGO’s.
Risico’s Genetisch gemodificeerde organismen zijn organismen waarvan het genetisch materiaal is veranderd op een wijze die van nature niet mogelijk is door voortplanting of recombinatie en die het vermogen bezitten dat genetisch materiaal te vermenigvuldigen of over te dragen. Handelingen met genetisch gemodificeerde organismen brengen bepaalde risico’s met zich mee. In specifieke situaties kunnen aan die risico’s externe effecten voor de mens of het milieu worden verbonden. Denk bijvoorbeeld aan de introductie in het milieu van pathogene organismen.
Wet- en regelgeving, richtlijnen en overige informatiebronnen Wet- en regelgeving − Besluit genetisch gemodificeerde organismen; − Regeling genetisch gemodificeerde organismen; (= primair beoordelingskader), tevens: − Wet milieugevaarlijke stoffen; − Besluit informatie inzake rampen en zware ongevallen; − Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Overige informatiebronnen Handboek milieuvergunningen: hoofdstuk Genetisch gemodificeerde organismen.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
163
Werkblad 20 Genetisch gemodificeerde organismen
Stap 1: vooroverleg en informatie- verstrekking Advies brandweer Zie werkblad Advies brandweer. NB: advies bij de Regionale Brandweer indien sprake is van GGO’s met inperkingniveau III of IV.
Advies overigen Het bureau GGO van het ministerie van VROM.
Aandachtspunten om te komen tot een ontvankelijke aanvraag Omgeving van de inrichting − Welke scenario’s met betrekking tot inperkingniveau III en IV kunnen tot een zwaar ongeval leiden? − In het kader van het Besluit informatie inzake rampen en zware ongevallen, moet de aanvrager informatie over mogelijke rampen met GGO’s op inperkingniveau III en/of IV verstrekken aan burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de inrichting is gelegen.
Typen GGO’s, toezicht en werkvoorschriften − Met welke typen GGO’s worden binnen de inrichting handelingen verricht (bijvoorbeeld: virussen, bacteriën, schimmels, planten, dieren, cellen van organismen in cultuur)? − Hoe is het intern toezicht op de handelingen met GGO’s geregeld, wie is verantwoordelijk, is er sprake van een biologisch veiligheidscomité? − Worden de inrichting- en werkvoorschriften van bijlage 5 van de Regeling genetisch gemodificeerde organismen nageleefd?
Inperkingsniveau’s − Van welke categorieën van fysische inperking is sprake? − Is een risicoanalyse uitgevoerd? − Is voor elke precieze locatie van een GGO-werkruimte het inperkingniveau bepaald?
Maatregelen − Welk brandbestrijdingsconcept wordt in de GGO-werkruimtes gehanteerd? − Zijn de ongevallen met GGO’s in het intern noodplan gepositioneerd? − Overzicht van de mogelijkheden voor de rampbeperking en rampbestrijding bij de inperkingniveaus III en/of IV;
164
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 20 Genetisch gemodificeerde organismen − Welke maatregelen zijn genomen om een ongewoon voorval zoals bedoeld in artikel 17.1 en 17.2 van de Wet milieubeheer te voorkomen? Onder ongewoon voorval is hier bedoeld: o de onbedoelde introductie in het milieu van GGO’s; o brand in een werkruimte voor GGO’s; o besmetting van personen.
Bevoegd gezag − Voor de inperkingniveaus I, II en III zijn burgemeester en wethouders of gedeputeerde staten het bevoegd gezag voor de vergunning krachtens de Wet milieubeheer; − Voor het inperkingniveau IV is het ministerie van VROM het bevoegd gezag voor de totale vergunning krachtens de Wet milieubeheer; − Naast de vergunning krachtens de Wet milieubeheer is tevens een zogenaamde GGO-vergunning vereist die wordt afgegeven door het ministerie van VROM.
Stap 2: beoordelen van vergunbaarheid: aanvaardbaarheid van risico’s (normtoetsing)
Algemeen − De vergunningverlener toetst of de extra informatie zoals genoemd in artikel 5:14 van het Ivb in de aanvraag is opgenomen; − De vergunningverlener toetst of de categorieën van fysische inperking zijn bepaald overeenkomstig de inschalingregels van bijlage 5 van de Regeling GGO’s; − De vergunningverlener toetst of de inrichting- en werkvoorschriften zoals genoemd in bijlage 4 van de Regeling GGO’s kunnen worden nageleefd of dat nadere maatwerkvoorschriften nodig zijn; − De vergunningverlener toetst of alleen sprake is van zogenaamd ingeperkt gebruik.
S tap 3: beoordelen van vergunbaarheid: bepalen van noodzakelijke maatregelen De vergunningverlener beoordeelt of het gewenste voorzieningenniveau kan worden gerealiseerd. Daarbij vraagt hij/zij het bureau GGO van het ministerie van VROM om advies. Hij/zij vraagt tevens om advies bij de Regionale Brandweer indien sprake is van GGO’s met inperkingniveau III of IV. Als niet aan het gewenste maatregelen- en voorzieningenniveau kan worden voldaan mag de vergunning niet worden verleend. Stel het besluit op waarmee de vergunning wordt geweigerd.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
165
Werkblad 20 Genetisch gemodificeerde organismen Inperkingniveaus − De vergunningverlener toetst of alle typen en aantallen werkruimten waar met GGO’s zal worden gewerkt zijn vastgelegd in de aanvraag. − De vergunningverlener toetst de risicoanalyse op externe effecten indien sprake is van GGO’s op inperkingniveau III of IV.
Maatregelen − De vergunningverlener toetst of met de getroffen preventieve voorzieningen, brandbestrijdingssystemen, veiligheidsuitrusting, alarmsystemen, inperkingmethoden en -procedures, en de beschikbare hulpmiddelen kunnen worden aanvaard; − De vergunningverlener beoordeelt het intern noodplan.
Omgeving De vergunningverlener toetst of de scenario’s met GGO’s op inperkingniveau III en IV, die tot een zwaar ongeval kunnen leiden, kunnen worden aanvaard. Dit punt dient te worden afgestemd met burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de inrichting is gesitueerd.
Stap 4: formuleren van de considerans en de voorschriften
Aandachtspunten considerans − Soort handelingen met GGO’s; − Vastleggen inperkingniveau per werkruimte; − Besluit en Regeling GGO; − Brandbestrijding voor met name inperkingniveau III en IV; − Risicoanalyse; − Voorbereiding bestrijding zwaar ongeval, alleen bij inperkingniveau III en IV; − Ingewonnen adviezen.
166
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 20 Genetisch gemodificeerde organismen
Aandachtspunten voorschriften − Regeling GGO; − Definiëren ongewoon voorval; − Vastleggen inperkingniveau per werkruimte; − Brandbestrijding.
Vergunningsvoorschriften GGO’s 1. Onder een ongewoon voorval met genetisch gemodificeerde organismen wordt in het kader van deze vergunning verstaan: a. onbedoelde introductie in het milieu; b. brand in een werkruimte voor genetisch gemodificeerde organismen; c. besmetting van personen. 2. Categorieën van fysische inperking dienen te worden bepaald overeenkomstig de inschalingregels van bijlage 5 van de Regeling genetisch gemodificeerde organismen. 3. Handelingen met genetisch gemodificeerde organismen overeenkomstig inperkingniveau IV zijn niet toegestaan. 4. De inrichting- en werkvoorschriften van bijlage 4 van de Regeling genetisch gemodificeerde organismen moeten worden nageleefd. 5. Handelingen met genetisch gemodificeerde organismen mogen uitsluitend plaatsvinden in de delen van de inrichting die in de onderstaande tabel zijn genoemd. De in de tabel genoemde inperkingniveaus dienen te zijn gerealiseerd.
Gebouw
Werkruimte
Inperkingniveau
6. Werkruimtes voor genetisch gemodificeerde organismen overeenkomstig het fysisch inperkingniveau I en II dienen te zijn voorzien van een snelle branddetectie. 7. Werkruimtes voor genetisch gemodificeerde organismen overeenkomstig het fysisch inperkingniveau III moeten zijn voorzien van een snelle branddetectie met doormelding naar de gemeentelijke brandweer en een snelwerkende automatische gasblusinstallatie bezitten. 8. Werkruimtes voor genetisch gemodificeerde organismen overeenkomstig het fysisch inperkingniveau IV moeten zijn voorzien van een snelle branddetectie met doormelding naar de gemeentelijke brandweer en een snelwerkende automatische gasblusinstallatie bezitten. De totale werkruimte dient een WBDBO te bezitten van ten minste 60 minuten.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
167
Werkblad 20 Genetisch gemodificeerde organismen 9. Binnen een afstand van 10 meter van een werkruimte voor genetisch gemodificeerde organismen overeenkomstig het fysisch inperkingniveau III of IV mogen geen brandbare gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. 10. In het intern noodplan (bedrijfsnoodplan) dienen de volgende incidenten met GGO’s en de mogelijke effecten daarvan te worden beschreven: a. de onbedoelde introductie in het milieu van GGO’s; b. brand in een werkruimte voor GGO’s; c. besmetting van personen door GGO’s. Er moet tevens een overzicht worden gegeven van de te nemen maatregelen en van de beschikbare interne en lokale hulpverleningsdiensten.
168
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 21 Advies brandweer
Werkblad 21 Advies brandweer
Toepassingsgebied Dit werkblad is van toepassing op het afstemmingsproces tussen de brandweer en de vergunningverlener. Het afstemmingsproces moet resulteren in een goed advies van de brandweer. De vergunningverlener dient dit advies bij zijn vergunning te betrekken. Het BEVI stelt het bevoegd gezag verplicht om de wettelijke adviseurs, waaronder het bestuur van de regionale brandweer, om een advies te vragen. Het bestuur van de regionale brandweer is echter niet verplicht om een advies uit te brengen. We adviseren de regionale brandweer om wel van de adviesmogelijkheid gebruik te maken. Dit advies komt de kwaliteit en volledigheid van de onderbouwing en afweging van een bestuurlijk besluit nadrukkelijk ten goede! Voor BEVI-inrichtingen is het bestuur van de regionale brandweer alléén een wettelijke adviseur bij de verantwoording van het groepsrisico bij een aanvraag voor een Wm-vergunning. De stappen die de brandweer dient te doorlopen voor een optimale procesgang van de advisering zijn opgenomen in een schema dat te vinden is na stap 4 van dit werkblad. Het bestuur van de regionale brandweer kan de adviestaak neerleggen bij de regionale commandant. Dit doet zij door gebruik te maken van een mandateringsbesluit.
Risico’s De risico’s zijn afhankelijk van de te beschouwen activiteiten waarvoor vergunning wordt aangevraagd. Bij de risicobeoordeling hanteert de vergunningverlener het PR en GR (welke uitgaan van dodelijke slachtoffers). De brandweer is vooral geïnteresseerd in het aantal gewonden. In het BEVI is dit ‘verschil’ ondervangen in de verantwoording groepsrisico, waarbij in overleg met de brandweer onder andere de zelfredzaamheid en hulpverlening afgewogen moeten worden. Ook bij niet-BEVI-inrichtingen dient de vergunningverlener de risico’s in samenspraak met de brandweer te beschouwen resulterend in maatregelen die de vergunningverlener in zijn vergunning vastlegt. Het onderstaande voorbeeld is ter illustratie. Bij een opslag van kunststoffen is er veelal geen sprake van een PR buiten de inrichting. Het kan zijn dat bij een brand in een opslag van bepaalde kunststoffen er zoveel toxische verbrandingsproducten via de lucht in de omgeving terechtkomen dat personen die zich in dat gebied bevinden gezondheidsrisico’s lopen, binnen moeten blijven en ramen en deuren moeten sluiten, moeten worden geëvacueerd of moeten worden behandeld.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
171
Werkblad 21 Advies brandweer
Wet- en regelgeving, richtlijnen en overige informatiebronnen Wet- en regelgeving De van toepassing zijnde wet- en regelgeving, richtlijnen en informatiebronnen zijn opgenomen in de overige werkbladen die van toepassing zijn voorzover dit betrekking heeft op de wet milieubeheer en daaraan gerelateerde regelgeving. De brandweer is naast de Wm-vergunningverlening ook betrokken bij advisering in het kader van het bouwbesluit (gebruiksvergunningen), de Wet rampenbestrijding, de Brandweerwet (en daaraan gerelateerde besluiten zoals het Besluit Bedrijfsbrandweer). De daarbij opgedane inzichten kan de brandweer meenemen in zijn advies aan de Wm-vergunningverlener. Behalve een wettelijke adviestaak op grond van de wet Milieubeheer (Ivb en het BEVI), kan de brandweer ook in andere gevallen om advies worden gevraagd. Overige informatiebronnen Algemene informatiebronnen die de brandweer kan gebruiken bij zijn advisering betreffen: − Handboek milieuvergunningen, hoofdstuk aspect (brand)veiligheid (Kluwer) − Brandbeveiligingsconcept Industriegebouwen (BZK) − Brandbeveiligingsconcept Beheersbaarheid van brand (BZK) − Handreiking Adviestaak Brandweer BEVI (project AmvB05) In overleg met de brandweer kunnen de volgende richtlijnen/waarden worden gehanteerd voor het vrijkomen van toxische verbrandingsproducten • De bestaande drempelwaarden of interventiewaarden zoals de voorlichtingsrichtwaarde (VRW), de alarmeringsgrenswaarde (AGW), en de levensbedreigende waarde (LBW). (Bureau Medische Milieukunde van de GGD Rotterdam e.o. heeft in samenwerking met de DCMR drie interventiewaarden bepaald voor 290 stoffen) Voordeel hiervan is dat de bij de bestrijding van rampen- en zware ongevallen gebruikte drempelwaarden gebruikt worden om preventieve afwegingen te maken bij het nemen van een besluit over de externe veiligheid bij ongewone voorvallen, zoals brand (milieuvergunning). • Denk ook aan de volgende grenswaarden: MAC, TLV/STEL, LD50, ERPG).
Stap 1: vooroverleg en informatie- verstrekking
Advies brandweer Advies brandweer BEVI-inrichtingen Betrek zowel de lokale brandweer als het bestuur van de regionale brandweer in een zo vroeg
172
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 21 Advies brandweer mogelijk stadium bij de vergunningprocedure, in ieder geval bij het vooroverleg. De lokale brandweer is de interne adviseur; het bestuur van de regionale brandweer is extern adviseur. Het advies van de regionale brandweer heeft bij pro-actie, preventie en preparatie een groot raakvlak met het advies van de lokale brandweer. Afstemming tussen beiden partijen is noodzakelijk! VR-plichtige bedrijven De brandweer is actief betrokken bij het overleg over het veiligheidsrapport en het opstellen van het oordeel over het veiligheidsrapport. Het Besluit rampbestrijdingsplannen inrichtingen bepaalt dat voor VR-plichtige bedrijven door de burgemeester een rampbestrijdingsplan moet worden opgesteld ingevolge de Wet Rampen en zware ongevallen. De taken van burgemeester (en wethouders) in deze zijn veelal overgedragen aan het bestuur van de regionale brandweer. In alle gevallen heeft de brandweer hierin een belangrijke adviserende taak. Advies bij overige inrichtingen Betrek de lokale brandweer. De brandweer heeft een (niet-wettelijke) adviesrol ten aanzien van het bevoegd gezag Wet Milieubeheer. In het brandweeradvies kunnen alle externe veiligheidsaspecten die niet onder het BEVI vallen aan de orde komen. Aspecten waarover advies kan worden gevraagd: − Vuurbelasting (en brandoverslag) Vuurbelasting De hoeveelheid warmte die vrijkomt per eenheid vloeroppervlakte bij volledige verbranding van alle in een ruimte (of in een gebouw) aanwezige brandbare materialen, met inbegrip van alle materialen in de constructieonderdelen die zich binnen die ruimte (of dat gebouw) bevinden, dan wel die ruimte (of dat gebouw) begrenzen. Alle materialen die brandbaar zijn dragen dus bij aan de vuurbelasting.
− Detectie en alarmering; − Brandpreventieve voorzieningen; − Terreinindeling; − Bouwkundige maatregelen; − LOD’s; − Effectafstand; − Domino-effecten; − Brandveilig gebruik; − Bereikbaarheid; − Opstelplaatsen hulpverleningsvoertuigen; − Hulpverleningscapaciteit; − Bluswatervoorziening/situering bluswaterkranen; − Opkomsttijd;
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
173
Werkblad 21 Advies brandweer − Ontruimingsplan; − Bedrijfshulpverlening; − Opleiden en oefenen hulpverleningsdiensten; − Hulpbehoefte; − Materiaal hulpverleningsdiensten; − Bedrijfsbrandweer; − (Bedrijfs)noodplan of handelswijzen in geval van incidenten/ongevallen/calamiteiten; − Rampbestrijdingsscenario’s/mogelijkheden voor rampbeperking en rampbestrijding; − Blussen of niet blussen (zie het onderstaande kader); − Beoordeling van mate van zelfredzaamheid; − Voorlichting; − Oefening inrichting. Blussen of niet blussen? Kan op basis van het in de milieuaanvraag vermelde overzicht van opgeslagen stoffen en de feitelijke situering van de opslag binnen de inrichting en de omgeving bij het besluit omtrent de aanvraag al op hoofdlijnen worden vastgesteld of het gecontroleerd laten uitbranden niet een positiever effect oplevert dan het blussen van een brand? Een dergelijke afweging kan in een vroeg stadium al leiden tot een specifieke voorbereiding op incidenten of het treffen van maatregelen en voorzieningen.
Uitgevoerde risicostudies Informeer bij het bedrijf naar recent uitgevoerde risicostudies (bijvoorbeeld MCA, HAZOP) of effectstudies en bespreek deze ook met de brandweer.
Ongelukken uit het verleden en genomen maatregelen; Informeer bij het bedrijf naar ongelukken die zich in het verleden hebben voorgedaan en naar de genomen maatregelen.
S tap 2: beoordelen van vergunbaarheid: aanvaardbaarheid van risico’s (normtoetsing) Verantwoording groepsrisico Vraag de regionale brandweer om advies bij de verantwoording van het groepsrisico. Hiermee worden de risico’s en de mogelijke gevolgen inzichtelijk gemaakt. Verder kan zij maatregelen adviseren om de risico’s te verlagen. Voor de omgeving betekent dit met name maatregelen ter verhoging van de zelfredzaamheid.
174
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 21 Advies brandweer
Stap 3: beoordeling van vergunbaarheid door toetsing van voorzieningen en maatregelen Vraag de brandweer om aanvullende maatregelen- en voorzieningen vast te stellen/te beoordelen indien het aanwezige en/of voorgestelde maatregelen- en voorzieningenniveau afwijkt van het gestelde maatregelen- en voorzieningenniveau in de van toepassing zijnde richtlijnen. De maatregelen- en voorzieningen dienen een vergelijkbaar beschermingsniveau te geven als: − Het maatregelen- en voorzieningenniveau in de PGS-richtlijnen; − De afstanden tot objecten binnen de inrichting die zijn opgenomen in de PGS -richtlijnen.
Effectreducerende maatregelen Bij het bepalen van maatregelen die getroffen zouden kunnen worden om effecten te reduceren kan worden aangesloten op de in het Brandbeveiligingsconcept Industriegebouwen (BZK) en het in het Handboek milieuvergunningen (Kluwer) beschreven normatieve brandverloop, gebeurtenissen bij brand, specifieke doelstellingen van brandbeveiliging, en maatregelen en voorzieningen om het brandverloop te beïnvloeden en specifieke doelstellingen te bereiken.
Brandveiligheidseisen aan een gebouw Eisen waaraan een gebouw moet voldoen zijn opgenomen in het Bouwbesluit (o.a. aantal minuten WBDBO). In de milieuvergunning moeten bouwkundige eisen zeer beperkt blijven. Doelvoorschriften (WBDBO, drukontlasting) alleen opnemen als ze expliciet terug te vinden zijn in veiligheidsrichtlijnen (zoals PGS). Afstemming met de bouwvergunning en gebruiksvergunning is nodig (geen overlap en geen tegenstrijdigheden)
Stap 4: formuleren van de considerans en de voorschriften
Algemeen Neem in de considerans het advies van de brandweer op en beschrijf hoe u daar mee bent omgegaan. Besteed hierbij aandacht aan: − effecten en de restrisico’s; − afweging tot wel/geen acceptatie van effecten en restrisico’s in relatie met repressieve maatregelen.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
175
Werkblad 21 Advies brandweer Wettelijke advisering regionale brandweer bij BEVI-inrichtingen Zend binnen de wettelijk daarvoor gestelde termijn de ontwerpvergunning naar de wettelijke adviseurs, waaronder het bestuur van de regionale brandweer. U ontvangt binnen 4 weken na de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd het advies van het bestuur van de regionale brandweer Het advies van de regionale brandweer vormt één van de bouwstenen van de bestuurlijke afweging bij de verantwoording van het groepsrisico. Voor niet-categoriale BEVI-inrichtingen dient u ook de QRA met de ontwerpvergunning mee te zenden. De regionale brandweer kan de QRA toetsen op de juistheid van de uitgangspunten en ook beoordelen of de scenario’s juist zijn. Verder kan zij bronmaatregelen en effectreducerende maatregelen aangeven.
BEVI advies aanvraag Bevoegd gezag JA JA Advies aanvraag compleet?
Verzoek Aanvullende gegevens
NEE
NEE
- Geen advies - Advies partieel
JA
Interne procedure Consult Gemeentelijke brandweer
Categoriaal?
QRA Aanwezig?
NEE
JA
JA
Geen QRA
Aannames QRA juist?
Hulpdienstrelevante scenario's Stap 1 Bepalen scenario
NEE
Advies Aanvraag incompleet
NEE
Bevindingen opnemen in rapportage
JA
NEE
Stap 2 Bepalen effecten
Scenario relevant voor hulpverlening
JA
Stap 3 Hulp Behoeften vaststellen Stap 4 Bepalen restrisico Stap 5 Beoordelen Zelfredzaamheid
Rapportage: Het resultaat is de beoordeling van het GR en mogelijkheden tot beperking van potentiële effecten door maatregelen, optreden hulpdiensten en zelfredzaamheid. (geoptimaliseerd restrisico)
Schema Advies brandweer te volgen door de brandweer
176
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 22 BEVI
Werkblad 22 BEVI
Toepassingsgebied Dit werkblad is van toepassing op bedrijven die onder de werkingssfeer van het BEVI vallen. In dit werkblad zijn de algemene activiteiten voortvloeiend uit het BEVI beknopt beschreven. Dit is gedaan om onnodige herhalingen in de overige werkbladen te voorkomen. Afhankelijk van het soort bedrijf, kunnen ook andere werkbladen van toepassing zijn (bijvoorbeeld werkblad ammoniakkoelinstallaties). De toepassing van dit werkblad zal er uiteindelijk in resulteren dat er afstand wordt aangehouden tussen de risicovolle activiteit en de (beperkt) kwetsbare objecten in de omgeving. Deze afstanden zijn ofwel via een standaardbenadering uit tabellen af te leiden, ofwel via een QRA te berekenen.
Risico’s Bij bedrijven die onder de werkingssfeer van het BEVI vallen, kunnen zich alle mogelijke ongevallen voordoen met kleine en ook zeer grote effecten tot kilometers buiten de terreingrens van het bedrijf. Voor een omschrijving van deze effecten en mogelijke maatregelen wordt verwezen naar de bijlage ‘stoffen, effecten en maatregelen’ in het hoofddocument.
Wet- en regelgeving, richtlijnen en overige informatiebronnen Wet- en regelgeving − Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI), Stb. 2004, 250 − Inwerkingtredingsbesluit Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, Stb. 2004, 521. Het BEVI is nog niet geheel in werking getreden. Ten aanzien van vervoersgebonden inrichtingen is het BEVI bijvoorbeeld nog niet van kracht. In dit Inwerkingtredingsbesluit is exact aangegeven welke delen van het BEVI vanaf 27 oktober 2004 in werking zijn getreden. Daarnaast moet het Bevi op onderdelen nog worden uitgewerkt: de spoorwegemplacementen (zie art. 2, eerste lid, onder c BEVI) zijn nog niet door de Minister aangewezen en ook de restcategorieën (zie art. 2, eerste lid, onder d en h BEVI) moeten nog bij ministeriële regeling nader worden omschreven. − Regeling externe veiligheid inrichtingen, Stcrt, 2004, 183, p. 12 v. Overige informatie − Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen, Infomil, 2004 − Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (concept), VROM, 2005 − www.groepsrisico.nl
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
179
Werkblad 22 BEVI
Stap 1: vooroverleg en informatie- verstrekking Categoriale inrichtingen Beoordeel of er sprake is van een categoriale inrichting: a. Bepaal of de inrichting wordt genoemd in artikel 2, eerste lid, BEVI. Indien dit het geval is, zal aan de normen uit het BEVI moeten worden getoetst. Indien de inrichting niet wordt genoemd in artikel 2, eerste lid, is het BEVI niet op deze inrichting van toepassing. Zie voor deze situaties paragraaf 3.2.1 van het hoofddocument. b. Bepaal vervolgens of de inrichting wordt genoemd in artikel 4, vijfde lid, BEVI. Indien dit het geval is, is de inrichting aan te merken als een categoriale inrichting. Voor categoriale inrichtingen zijn de aan te houden afstanden opgenomen in de Revi.
Niet-categoriale inrichtingen Beoordeel of er sprake is van een niet-categoriale inrichting: a. Bepaal of de inrichting wordt genoemd in artikel 2, eerste lid, BEVI. Indien dit het geval is, moet u aan de normen uit het BEVI toetsen. Indien de inrichting niet wordt genoemd in artikel 2, eerste lid, is het BEVI niet op deze inrichting van toepassing. Zie voor deze situaties paragraaf 3.2.1 van het hoofddocument. b. Bepaal vervolgens of de inrichting wordt genoemd in artikel 15, eerste lid lid, BEVI. Indien dit het geval is, is de inrichting aan te merken als een niet-categoriale inrichting. Voor niet-categoriale inrichtingen zal in beginsel een QRA moeten worden gemaakt om de ligging van de risicocontouren te bepalen. Geadviseerd wordt de uitgangspunten voor een QRA vooraf af te stemmen met een specialist externe veiligheid en/of externe deskundige. Zie ook bijlage 4 en 5 van het hoofddocument.
Stap 2: beoordelen van vergunbaarheid: aanvaardbaarheid van risico’s (normtoetsing)
Toetsing aan de normen voor het plaatsgebonden risico Inrichtingen die onder het BEVI vallen, moeten aan de normen uit dit besluit voldoen. Dit betreft ook Brzo-inrichtingen. De Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen1 geeft aan, welke situaties zich kunnen voordoen, welke toetsing dan moet worden uitgevoerd en wat de conclusie is. 1
180
Infomil, 2004, Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen, Den Haag, InfoMill, te downloaden via www.infomil.nl
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 22 BEVI In de Handleiding komen de volgende begrippenparen aan de orde, die in het kader van milieuvergunningverlening van belang zijn. 1. Categoriale en niet-categoriale inrichtingen 2. Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 3. Bestaande en nieuwe situaties Hieronder worden deze begrippen kort toegelicht. Voor een uitgebreidere beschrijving en uitleg wordt verwezen naar de hiervoor genoemde handleiding. 1. Toetsing van categoriale en niet-categoriale inrichtingen Voor categoriale inrichtingen zijn in de Regeling externe veiligheid inrichtingen vaste afstanden gegeven die overeenkomen met de ligging van de contouren voor het plaatsgebonden risico van 10-5 en 10-6 per jaar. Nadat is vastgesteld, welke afstanden voor de inrichting gelden, kan de toetsing worden uitgevoerd. Voor niet-categoriale inrichtingen moet een QRA worden uitgevoerd. De uitkomsten van deze QRA worden vervolgens getoetst aan de risiconormen uit het BEVI. Voor ondersteuning bij de beoordeling van de QRA, kunt u contact opnemen met de DCMR Milieudienst Rijnmond: QRA-steunpunt: tel. (010) 246 81 23, email:
[email protected]. Zie ook paragraaf 2.6 van het hoofddocument, inzake advisering en ondersteuning. De toetsing houdt zowel voor categoriale als niet-categoriale inrichtingen kort gezegd in, dat u moet vaststellen of binnen de risicocontour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig zijn. Indien dit het geval is moet u de milieuvergunning in beginsel weigeren. Hierbij speelt het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (zie hierna onder 2.) en het onderscheid tussen bestaande en nieuwe situaties (zie hierna onder 3) een rol. 2. Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten Het BEVI onderscheidt voor toetsing van het plaatsgebonden risico (geprojecteerde) kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Dit onderscheid is van belang, omdat voor (geprojecteerde) kwetsbare objecten een strenger regime geldt dan voor (geprojecteerde) beperkt kwetsbare objecten. Voor (geprojecteerde) kwetsbare objecten heeft de norm voor het plaatsgebonden risico de status van grenswaarde. Dit betekent, dat daarvan niet mag worden afgeweken. Strijd met een grenswaarde levert een directe weigeringsgrond op. Voor (geprojecteerde) beperkt kwetsbare objecten heeft deze norm de status van richtwaarde. Dat betekent, dat strijdigheid met een richtwaarde in beginsel tot weigering van de vergunning leidt. Als daar zwaarwegende redenen voor zijn, kan van de richtwaarde worden afgeweken. De Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Nota van toelichting bij het BEVI bevatten enkele overwegingen ten aanzien van het begrip ‘zwaarwegende redenen’2. Onder geprojecteerd (beperkt) kwetsbaar object wordt hierbij verstaan een nog niet aanwezig (beperkt) kwetsbaar object, dat op grond van het voor het desbetreffende gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is. U moet dus het vigerende bestemmingsplan (of de vigerende bestemmingsplannen) raadplegen.
2
Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen, p. 17, NvT BEVI, Stb. 2004, 250, p. 34-35
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
181
Werkblad 22 BEVI 3. Bestaande en nieuwe situaties Uit de systematiek van het BEVI kan een onderscheid tussen bestaande en nieuwe situaties worden afgeleid. Nieuwe situaties moeten aan de normen uit het BEVI worden getoetst3. Nieuwe situaties zijn situaties waarin een inrichting wordt opgericht of veranderd en waarvoor een nieuw besluit op grond van artikel 8.1 of 8.4 Wet milieubeheer nodig is. Een veranderingsvergunning of revisievergunning hoeft pas dan aan de normen uit het BEVI te worden getoetst als de aanvraag nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico (artikel 4, derde en vierde lid, BEVI). Zie hiervoor paragraaf 3.2.2 van het hoofddocument. Voor bestaande situaties geldt een saneringsverplichting als niet aan de normen wordt voldaan. Voor kwetsbare objecten moet in oktober 2007 aan de 10-5-norm en in 2010 aan de 10-6 norm voor het plaatsgebonden risico worden voldaan. Voor het overige verwijzen we naar de Handreiking Saneringsprogramma bij het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen4.
Toetsing verandering bestaande inrichting Als een inrichting, die al een milieuvergunning had voor inwerkingtreding van het BEVI, wordt veranderd en de aanvraag nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico (art. 4, derde en vierde lid, BEVI, zie ook par. 3.2.2 van het hoofddocument), is er in feite sprake van een nieuwe situatie. Er moet immers een nieuw besluit (nl. wijzigings- of revisievergunning) worden genomen. Het BEVI maakt voor deze gevallen een uitzondering voor de toetsing aan norm voor het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten5. Als in deze gevallen het plaatsgebonden risico ter hoogte van kwetsbare objecten niet toeneemt ten opzichte van de destijds aangevraagde situatie, is dat geval toegestaan. Het plaatsgebonden risico mag echter niet meer bedragen dan maximaal 10-5 per jaar. Met andere woorden: in dergelijke gevallen geldt als grenswaarde voor het plaatsgebonden risico, de waarde van het plaatsgebonden risico op het moment van de aanvraag van de geldende vergunning, met een maximum van 10-5 per jaar. De saneringsverplichting om in 2010 aan de 10-6-grenswaarde voor het plaatsgebonden te voldoen blijft echter onverkort van kracht. In het onderstaand overzicht6 zijn de verschillende situaties en de uitkomst van de toetsing aan de normen voor het plaatsgebonden risico weergegeven.
Zie met name artikel 4, 6, 7, 10 en 11 BEVI Zie met name de artikelen 17 en 18 BEVI en de Handreiking saneringsprogramma van VROM (VROM 2004, Handreiking Saneringsprogramma bij het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, Den Haag, VROM, te downloaden via www.vrom.nl 5 Artikel 24 BEVI 6 Ontleend aan de Nota van Toelichting bij het BEVI (Stb 2004, 251), p. 40-41 3 4
182
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Werkblad 22 BEVI Situatie PR > 10-5 Oprichten inrichting Niet toegestaan (art. 6, 1e lid) Veranderen inrichting van Niet toegestaan voor 27 oktober 2004 (art. 24, 1e lid) Veranderen inrichting van Niet toegestaan op of na 27 oktober 2004 (art. 7, 1e lid) Situatie PR > 10-5
Kwetsbare objecten 10-6 < PR < 10-5
Niet toegestaan
PR < 10-6 Toegestaan
Toegestaan, indien PR hooguit gelijk blijft Toegestaan (art. 24, 1e lid) NB: aanwezige kwetsbare objecten en – na het onherroepelijk worden van de bouwvergunning geprojecteerde kwetsbare objecten dienen echter wel uiterlijk 1-1-2010 te voldoen aan PR = 10–6 per jaar (art. 18, 1e tot en met 3e lid) Niet toegestaan Toegestaan (art. 7, 1e lid) Kwetsbare objecten 10-6 < PR < 10-5 In beginsel niet toegestaan (art. 6, 2e lid)
PR < 10-6
Oprichten inrichting
In beginsel niet toegestaan (art. 6, 2e lid)
Veranderen inrichting van voor 27 oktober 2004
In beginsel niet In beginsel niet toegestaan (art. 7, 2e lid) toegestaan (art. 7, 2e lid)
Toegestaan
Veranderen inrichting van op of na 27 oktober 2004
In beginsel niet toegestaan
Toegestaan
In beginsel niet toegestaan (art. 7, 2e lid) (art. 7, 2e lid)
Toegestaan
Tabel 3: Toetsing aan normen voor het plaatsgebonden risico uit het BEVI.
In de tabellen wordt verwezen naar artikelen uit het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen. Voor alle toegestane situaties geldt, dat het groepsrisico verantwoord moet worden.
Verantwoording groepsrisico Categoriale inrichtingen Stel een verantwoording van het groepsrisico op voor het invloedsgebied. Het invloedsgebied kan voor categoriale inrichtingen worden bepaald met een van de tabellen uit bijlage 2 van de Revi7. Voor de verantwoording kunt u de Handreiking verantwoording groepsrisico (VROM, 2004) gebruiken. Deze handreiking bevat eveneens tabellen met maximaal toegestane personen-dichtheden binnen het invloedsgebied voor categoriale inrichtingen. Deze tabellen moet u vergelijken met de aanwezige en (op grond van het bestemmingsplan) maximale personendichtheid in dat gebied. Betrek hierbij ook het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarvan het grondgebied geheel of gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van de desbetreffende inrichting valt8. Tevens moet u de regionale brandweer om advies vragen met betrekking tot rampenbestrijding en zelfredzaamheid9. Zie ook het werkblad Advies brandweer. 7 8 9
zie art. 1, eerste lid, onder l jo. art. 12, eerste lid, onder a BEVI jo art. 6 Revi art. 12, tweede lid, BEVI art. 12, derde lid, BEVI
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
183
Werkblad 22 BEVI Niet-categoriale inrichtingen Stel een verantwoording van het groepsrisico op. De kwantitatieve omvang van het groepsrisico kunt u voor niet-categoriale inrichtingen uit de QRA afleiden. Voor ondersteuning bij de beoordeling van de QRA kunt u contact opnemen met de DCMR Milieudienst Rijnmond: QRA-steunpunt: tel. (010) 246 81 23, email:
[email protected]. Zie ook paragraaf 2.6 van het hoofddocument, inzake advisering en ondersteuning. Voor de verantwoording kunt u de Handleiding verantwoording groepsrisico gebruiken. Betrek hierbij ook het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarvan het grondgebied geheel of gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van de desbetreffende inrichting valt10. Tevens moet u de regionale brandweer om advies vragen met betrekking tot rampenbestrijding en zelfredzaamheid11. Zie ook het werkblad Advies brandweer.
Stap 3: beoordelen van vergunbaarheid: bepalen van noodzakelijke maatregelen In het BEVI zelf zijn geen maatregelen opgenomen; het Revi geeft in de tabellen voor categoriale inrichtingen wel aanknopingspunten voor de vast te stellen maatregelen. Zo is voor LPG-tank stations de doorzet en ligging van het vulpunt in belangrijke mate bepalend voor de ligging van de plaatsgebonden risicocontouren. Voor opslagen van gevaarlijke stoffen is de oppervlakte van de opslagplaats en het aanwezige niveau van brandbestrijdingsmiddelen bepalend. Voor ammoniakkoelinstallaties is ten slotte het type installatie, de hoeveelheid ammoniak en de opstellingsuitvoering bepalend. Voor niet-categoriale inrichtingen kan voor het bepalen van de noodzakelijke maatregelen worden aangesloten bij de QRA. Zie hiervoor tevens paragraaf 3.3 van het hoofddocument.
Stap 4: formuleren van de considerans en de voorschriften Algemene aanbevelingen voor de formulering van de considerans en voorschriften voor het aspect externe veiligheid en specifiek het BEVI vindt u in hoofdstuk 3.4 van het hoofddocument Zie tevens bijlage 6, Considerans externe veiligheid, van het hoofddocument.
10 11
184
art. 12, tweede lid, BEVI art. 12, derde lid, BEVI
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
184
Bijlage 1 Technische en organisatorische aandachtspunten/ maatregelen Deze bijlage geeft een overzicht van veel voorkomende technische en organisatorische maatregelen.
Genetisch gemodificeerde organismen
Procesindustrie
Opslag brandb. stof met toxische verbrandingsproducten
Opslag brandbare stoffen met hoge vuurbelasting
Besluit Risico’s Zware Ongevallen (Brzo)
Vulstations
Spoorwegemplacement
Opslag vuurwerk
Munitie en explosieve stoffen
Opslag gevaarlijke stoffen in emballage
Gevaarlijke afvalstoffen
Opslag gevaarlijke stoffen in atmosferische tanks
Opslag autobanden
LPG-tankstations
Laden en lossen tankauto’s
Laden en lossen schepen
Houtopslag
Handlingen gevaarlijke stoffen
Drukhouders
Technische preventieve maatregelen
Ammoniakkoelinstallaties
1.1
Ontwerp en uitvoering van installatie en inrichting Blokafsluiters Ontwerpeisen voor apparatuur, beveiligingssystemen en componenten daarvan Drukvaten, leidingen, verbindingen, appendages, instrumentatie en elektrische installatie: staat van onderhoud en goed functioneren Materiaal waarvan de leidingen en appendages is gemaakt Gebruik van dedicated materiaal (bv. slangen en pompen voor één specifieke stof) Leidingwerk, onder ander bevriezingsverschijnselen, star/flexibel Beveiliging van installaties waaronder computer gestuurde beveiligingen Stroomstoringen en de mogelijke gevolgen daarvan evenals het uitvallen van instrumentenlucht. Daarbij moet de apparatuur automatisch in de veilige stand komen en moet een aantal essentiële beveiligingssystemen kunnen blijven functioneren Het blijven functioneren van essentiële beveiligingssystemen, ook na eventuele calamiteiten Controle van en beveiliging op basis van van vullingsgraad, druk, temperatuur Drukontlast voorzieningen Afscherming (elektrische) installatie Voorkomen van statische oplading / afvoer statische elektriciteit Voorkomen van vonken evenals het ontstaan van explosieve gasmengsels Ontstekingsbronnen, warmte-elementen Aardingsysteem Bouwjaar reservoir (controle op veroudering; toepassing stand der techniek etc.) Kathodische bescherming tank Corrosiebeveiliging: verf/coating of anderszins, zie ook CPR 20
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
187
Temperatuursbeheersing (koeling (actief, passief, isolatie), monitoring temperatuur, restrictieve verwarming, ventilatie) Alarmerings- en detectiesystemen Automatische overvulbeveiliging / tv-bewaking Beveiliging bij hoge druk, flow, temperatuur Stoomverwarming maximale druk Brand- en noodsituaties Bliksembeveiliging Brandpreventieve technische maatregelen Maatregelen conform het advies van de brandweer (zie aandachtspunten in het betreffende werkblad) Laden en lossen Bescherming tegen aanrijden (bij vulpunt) Afsluiters / slangkoppelingen met unieke sluiting Ondersteuning laad- en losslangen Veilige boord-boord overslag Toepassen dry break koppelingen / breekkabel tussen wal en schip/tankauto Aansluitpunt vulslang (materieel, plaats) Verplichting dampretoursysteem voor met name genoemde stoffen Maximale verpompingssnelheid Stop verlading bij onjuiste stand laadarm Voorkomen van wegrijden tankauto met aangekoppelde slangen (blokkering wielen, slagboom, lichten enz.)
188
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Genetisch gemodificeerde organismen
Procesindustrie
Opslag brandb. stof met toxische verbrandingsproducten
Opslag brandbare stoffen met hoge vuurbelasting
Besluit Risico’s Zware Ongevallen (Brzo)
Vulstations
Spoorwegemplacement
Opslag vuurwerk
Munitie en explosieve stoffen
Opslag gevaarlijke stoffen in emballage
Gevaarlijke afvalstoffen
Opslag gevaarlijke stoffen in atmosferische tanks
Opslag autobanden
LPG-tankstations
Laden en lossen tankauto’s
Laden en lossen schepen
Houtopslag
Handlingen gevaarlijke stoffen
Drukhouders
Technische preventieve maatregelen
Ammoniakkoelinstallaties
1.1
Genetisch gemodificeerde organismen
Procesindustrie
Opslag brandb. stof met toxische verbrandingsproducten
Opslag brandbare stoffen met hoge vuurbelasting
Besluit Risico’s Zware Ongevallen (Brzo)
Vulstations
Spoorwegemplacement
Opslag vuurwerk
Munitie en explosieve stoffen
Opslag gevaarlijke stoffen in emballage
Gevaarlijke afvalstoffen
Opslag gevaarlijke stoffen in atmosferische tanks
Opslag autobanden
LPG-tankstations
Laden en lossen tankauto’s
Laden en lossen schepen
Houtopslag
Handlingen gevaarlijke stoffen
Drukhouders
Organisatorische preventieve maatregelen
Ammoniakkoelinstallaties
1.2
Aandachtspunten ontwerp en ingebruikname Het veilig uitvoeren van wijzigingen van regelkringen of besturingssystemen Toezicht bij ontwerp, bouw en ingebruikname van installaties Gevarenzone-indeling (ter voorkoming ontsteking brandbare wolk) Aanduidingen “roken en vuur verboden” Vullen door een erkend installatiebedrijf Aandachtspunten keuring; acceptatieprocedures etc. Bij de keuring van installaties (incl. branddetectie/blussystemen) dient te worden aangegeven: - Welke installaties gekeurd dienen te worden - Waarop gekeurd dient te worden - Wie de keuring dient uit te voeren - Met welke frequentie gekeurd dient te worden - Volgens welke richtlijn gekeurd dient te worden - Op welke wijze de periodieke keuring wordt geborgd - Testrapporten: wat doet het bedrijf met de resultaten hiervan? Controle op werking van druk- en/of vacuümventielen, bijvoorbeeld bij polymeriserende of condenserende stof Acceptatie afval (administratie, acceptatieprocedure) Wagons met gebreken: identificatie/keuring/ toelatingsprocedure Aandachtspunten certificering Bij een aanvraag van een reeds opgerichte inrichting dienen certificaten te worden overlegd waarmee de aanleg van installaties door een gecertificeerde instelling wordt aangetoond. Bij een aanvraag voor een op te richten inrichting dient te worden aangegeven dat de installaties conform de daarvoor gestelde eisen en richtlijnen dienen te worden aangelegd.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
189
Aandachtspunten onderhoud Bij het onderhoud aan installaties dient te worden aangegeven: Aan welke installaties onderhoud gepleegd dient te worden Wie het onderhoud dient uit te voeren Of het onderhoud door een gecertificeerde instantie wordt uitgevoerd De frequentie waarmee het onderhoud dient te worden uitgevoerd Op welke wijze het periodiek onderhoud wordt geborgd Controle op lekkage van: afsluiters, veiligheidsventielen, open-eind kleppen en flenzen Vervanging van instrumentele en/of zelfwerkende beveiligingen: tijdens de vervanging moet de veiligheid gewaarborgd blijven Aandachtspunten personeel Periodieke opleiding operators / (onderhouds)personeel / vakbekwaamheid Verplichting voor werkverguning derden Duidelijke omschrijving van taken en verantwoordelijkheden Risico-identificatie Risico-identificatie / analyse. Hoe doet het bedrijf dit en wat zijn de resultaten; en wat doet het bedrijf hiermee, o.a. bij de keuze van de maatregelen Laden en lossen Laad- en losprocedure waarin is vastgelegd dat wordt beoordeeld of producten die via hetzelfde leidingsysteem en laad- en losarm worden verladen geen ongewenste reacties met elkaar kunnen aangaan Laad- en losprocedure waarin is vastgelegd dat wordt gecontroleerd dat producten niet in de verkeerde tank worden gepompt waarin zich een product/stof bevinden die een reactie kan aangaan met het te verpompen product
190
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Genetisch gemodificeerde organismen
Procesindustrie
Opslag brandb. stof met toxische verbrandingsproducten
Opslag brandbare stoffen met hoge vuurbelasting
Besluit Risico’s Zware Ongevallen (Brzo)
Vulstations
Spoorwegemplacement
Opslag vuurwerk
Munitie en explosieve stoffen
Opslag gevaarlijke stoffen in emballage
Gevaarlijke afvalstoffen
Opslag gevaarlijke stoffen in atmosferische tanks
Opslag autobanden
LPG-tankstations
Laden en lossen tankauto’s
Laden en lossen schepen
Houtopslag
Handlingen gevaarlijke stoffen
Drukhouders
Organisatorische preventieve maatregelen
Ammoniakkoelinstallaties
1.2
Genetisch gemodificeerde organismen
Procesindustrie
Opslag brandb. stof met toxische verbrandingsproducten
Opslag brandbare stoffen met hoge vuurbelasting
Besluit Risico’s Zware Ongevallen (Brzo)
Vulstations
Spoorwegemplacement
Opslag vuurwerk
Munitie en explosieve stoffen
Opslag gevaarlijke stoffen in emballage
Gevaarlijke afvalstoffen
Opslag gevaarlijke stoffen in atmosferische tanks
Opslag autobanden
LPG-tankstations
Laden en lossen tankauto’s
Laden en lossen schepen
Houtopslag
Handlingen gevaarlijke stoffen
Drukhouders
Organisatorische preventieve maatregelen
Ammoniakkoelinstallaties
1.2 vervolg
Laad- en losprocedure waarin is vastgelegd dat wordt beoordeeld dat het leegdrukken va de leiding wordt uitgevoerd met een gas dat geen reacties met de te verladen producten kan aangaan waardoor geen explosieve mengsels kunnen ontstaan Rol / taak chauffeur / machinist bij verladen Aanwezigheid checklist voor naleving laad- en losprocedures en procedures voor intern transport Permanent toezicht (bij belading) Voortdurend toezicht op steiger en goede communicatie tussen het wal- en scheepspersoneel Controle tankauto en slangen en laadarmen op staat van onderhoud (Controle op) ontgassen en ingassen van tankwagens (Controle op) jaarlijkse druktesten laad- en lossslangen Opstelplaats tankwagen (afstand tov externe bebouwing; beveiliging tegen aanrijding etc.) Sleutelprocedure tankauto (ter voorkoming ongeoorloofd gebruik, wegrijden bij verlading etc.)
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
191
192
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Genetisch gemodificeerde organismen
Procesindustrie
Opslag brandb. stof met toxische verbrandingsproducten
Opslag brandbare stoffen met hoge vuurbelasting
Besluit Risico’s Zware Ongevallen (Brzo)
Vulstations
Spoorwegemplacement
Opslag vuurwerk
Munitie en explosieve stoffen
Opslag gevaarlijke stoffen in emballage
Gevaarlijke afvalstoffen
Opslag gevaarlijke stoffen in atmosferische tanks
Opslag autobanden
LPG-tankstations
Laden en lossen tankauto’s
Laden en lossen schepen
Houtopslag
Handlingen gevaarlijke stoffen
Drukhouders
Technische effect- en schadebeperkende maatregelen
Ammoniakkoelinstallaties
1.3
Ontwerp en uitvoering van installatie en inrichting Ontwerp en uitvoering van installatie en inrichting Wijze waarop tijdens het vullen het nood(stop)systeem in werking gesteld kan worden Stroomstoringen en de mogelijke gevolgen daarvan evenals het uitvallen van instrumentenlucht. Daarbij moet de apparatuur automatisch in de veilige stand komen en moet een aantal essentiële beveiligingssystemen kunnen blijven functioneren Het blijven functioneren van essentiële beveiligingssystemen, ook na eventuele calamiteiten Bereikbaarheid (elektrische) installatie Afstanden tussen de tanks Afmetingen toegangswegen/wegen op terrein/ toegangsdeuren Aantal en technische staat van toegangsweg(en) tot opslag/wegen op terrein Veiligheidstoestellen waarmee wordt bedoeld veerbelaste veiligheidskleppen en breekplaten (veiligheidstoestellen moeten voldoen aan de “Regels voor toestellen onder druk”, blad A1301 en A1302). Uitlaten van de veiligheidstoestellen moeten in een aantal gevallen op een vernietigings- of verwerkingsinstallatie worden aangesloten (Blow-down-systeem). Alarmerings- en detectiesystemen (Gas)detectiesystemen / sensoren. Gasdetectiesystemen (aantal en locaties van gasdetectorkoppen, de responsetijd (dit is het tijdsverloop tussen het moment waarop het gas zich bij de detector bevindt en het moment van alarmering (controlekamer) die moet passen bij het tijdsverloop van de calamiteiten), alarmeringsniveaus, acties bij alarmering, storingen, noodstroomvoorziening en dergelijke zaken die de bedrijfszekerheid van gasdetectiesystemen moeten waarborgen (Instrumenteel) alarmeringssysteem (o.a. branddetectie) Toepassing van kritische alarmeringen: alarmeringen die direct verband hebben met het optreden van bijzondere situaties voor wat betreft veiligheid en emissies
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
193
Noodstroomvoorziening voor essentiële verlichting, gasdetectiesysteem, brandblussysteem, instrumentenlucht, alarmeringen en instrumentele beveiligingen met meldsysteem en besturing Uitvoeren van explosiemetingen Brand- en noodsituaties Afscherming tegen warmtestraling (brandwerende wand, stralingsscherm, scheidende constructie tussen een binnenopslag en een aanpandig kwetsbaar object) Bliksembeveiliging Aantal minuten brandwerendheid van de opslagruimte/procesruimte Aanwezigheid voldoende ventilatievoorzieningen voor rook- en warmteafvoer Brandblus/bestrijdingssysteem Inzetbaarheid brandweer Terreinafscherming Aanwezigheid sprinklerinstallatie en/of brandmeldsysteem Aanwezigheid sprinklerinstallatie en/of brandmeldsysteem; overleggen van een geldige kwaliteitsver-klaring voor het ontwerp, de aanleg en de inbedrijfstelling; Aanwezigheid ESFR-sprinklerinstallatie (ESFR = early suppression fast response) Schuin aflopende ondergrond ter voorkoming opho-ping brandbaar materiaal onder tanks. Bestrijding brand op tank met drijvend dak tank (ook wel rim fire genoemd). Brandmuur/brandscherm Maatregelen conform het advies van de brandweer (zie aandachtspunten in het betreffende werkblad) Laden en lossen Bereikbaarheid aanlegplaats De wijze waarop tijdens het laden/lossen het nood(stop)systeem van de walinstallatie vanaf het schip in werking gesteld kan worden De wijze waarop tijdens het laden/lossen het nood(stop)systeem van het schip vanaf de wal in werking gesteld kan worden
194
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Genetisch gemodificeerde organismen
Procesindustrie
Opslag brandb. stof met toxische verbrandingsproducten
Opslag brandbare stoffen met hoge vuurbelasting
Besluit Risico’s Zware Ongevallen (Brzo)
Vulstations
Spoorwegemplacement
Opslag vuurwerk
Munitie en explosieve stoffen
Opslag gevaarlijke stoffen in emballage
Gevaarlijke afvalstoffen
Opslag gevaarlijke stoffen in atmosferische tanks
Opslag autobanden
LPG-tankstations
Laden en lossen tankauto’s
Laden en lossen schepen
Houtopslag
Handlingen gevaarlijke stoffen
Drukhouders
Technische effect- en schadebeperkende maatregelen
Ammoniakkoelinstallaties
1.3
Technische effect- en schadebeperkende maatregelen
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Genetisch gemodificeerde organismen
Procesindustrie
Opslag brandb. stof met toxische verbrandingsproducten
Opslag brandbare stoffen met hoge vuurbelasting
Besluit Risico’s Zware Ongevallen (Brzo)
Vulstations
Spoorwegemplacement
Opslag vuurwerk
Munitie en explosieve stoffen
Opslag gevaarlijke stoffen in emballage
Gevaarlijke afvalstoffen
Opslag gevaarlijke stoffen in atmosferische tanks
Opslag autobanden
LPG-tankstations
Laden en lossen tankauto’s
Laden en lossen schepen
Houtopslag
Handlingen gevaarlijke stoffen
Drukhouders
Ammoniakkoelinstallaties
1.3 vervolg
Vloer/opvanggoot ter plaatse van het laad- en lospunt ter beperking van de plasgrootte bij een eventuele lekkage
Gescheiden opvangvoorzieningen voor onverenigbare stoffen
195
196
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Genetisch gemodificeerde organismen
Procesindustrie
Opslag brandb. stof met toxische verbrandingsproducten
Opslag brandbare stoffen met hoge vuurbelasting
Besluit Risico’s Zware Ongevallen (Brzo)
Vulstations
Spoorwegemplacement
Opslag vuurwerk
Munitie en explosieve stoffen
Opslag gevaarlijke stoffen in emballage
Gevaarlijke afvalstoffen
Opslag gevaarlijke stoffen in atmosferische tanks
Opslag autobanden
LPG-tankstations
Laden en lossen tankauto’s
Laden en lossen schepen
Houtopslag
Handlingen gevaarlijke stoffen
Drukhouders
Organisatorische effect- en schadebeperkende maatregelen
Ammoniakkoelinstallaties
1.4
Ingebruikname, normale bedrijfssituatie, onderhoud en modificaties Breedte tussen de opslagstapels Beperking vrije toegang tanks Aan te houden afstand tussen opslag van brandbaar materiaal met hoge vuurbelasting en kwetsbaar object/brandgevaarlijke opslagen of activiteiten per opslag Is aangegeven welke ruimten en welke terreindelen voor het publiek toegankelijk zijn? Lekkage-procedure Noodsituaties Actueel rampenbestrijdingsplan voorhanden Actueel noodplan voorhanden Ontruimingsoefeningen Bedrijfsnoodorganisatie; wijze waarop de hulpverlening nu is geregeld Logboek met daarin de ongewone voorvallen binnen de inrichting en de daarbij genomen veiligheidsmaatregelen Lijst met telefoonnummers van personen en diensten die bij een ongewoon voorval moeten worden gewaarschuwd Voldoende bereikbaarheid van het terrein voor brandbestrijding Maatregelen conform het advies van de brandweer (zie aandachtspunten in het betreffende werkblad)
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
197
198
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Bijlage 2 Overzicht diverse PGS-, CPR- en NPR-richtlijnen
Deze bijlage geeft een overzicht van veel voorkomende technische en organisatorische maatregelen.
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
201
PGS-richtlijnen vervangen de CPR-richtlijnen. Niet alle CPR-richtlijnen worden (ongewijzigd) in de PGS overgenomen: sommige worden geactualiseerd, andere hebben hun bestaansrecht verloren. In dit overzicht zijn voor een groot aantal PGS-richtlijnen en de NPR-richtlijnen voor stof- en gasexplosies aangegeven wat de belangrijkste aandachtspunten zijn voor de Wm-vergunning. Raadpleeg altijd de oorspronkelijke documenten. De al verschenen PGS-richtlijnen kunt u downloaden van www.minvrom.nl.
Van CPR naar PGS CPR 1
202
Nitraathoudende meststoffen, 4e druk 1992
PGS 7
CPR 1E
Nitrate containing fertilizers, 3e druk 1982
niet opnemen in PGS
CPR 2
Model voor risicoevaluatie, 1982
intrekken
CPR 3
Organische Peroxiden
PGS 8
CPR 3E
Storage of organic peroxiden
intrekken
CPR 4
Experimenten met Chloor intrekken
CPR 5
Vloeibare zuurstof opslagvan 0,45 –100 m3
PGS 9
CPR 6
Vloeibare zwaveldioxide, opslag en gebruik
PGS 10
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
CPR 7
Bewaring van springstoffen en ontstekingsmiddelen
ingetrokken
CPR 8-1
Autogas LPG PGS16
combinatie met CPR 8-1S
CPR 8-1S
Autogas LPG suplement PGS 16
combinatie met CPR 8-1
CPR 8-2
LPG tankwagens
PGS 17
CPR 8-3
Distrubutie voor LPG, butaan, propaan
PGS 18
CPR 9-1
Vloeibare aardolieprodukten, afleverinstallaties en ondergrondse opslag PGS 28
combinatie met CPR 9-5
CPR 9-2
Vloeibare aardolieprodukten, bovengrondseopslag in kleine installaties
PGS 29
CPR 9-3
Vloeibare aardolieprodukten, bovengrondse opslag in grote installaties
PGS 29
CPR 9-4
Vloeibare aardolieprodukten, opslag in beschermde waterwingebieden
ingetrokken
CPR 9-5
Vloeibare aardolieprodukten, ondergrondse opslag in kunststoftanks PGS 28
combinatie met CPR 9-1
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
203
CPR 9-6
Vloeibare aardolieprodukten, 2e druk 1999 buitenopslag
PGS 30
CPR 10
Chloor opslag en gebruik
PGS 11
CPR 11-1
Propaan, gebruik op bouwterreinen
PGS 19
CPR 11-2
Propaan, 5 m3 opslag van propaan en butaan
PGS 20
CPR 11-3
Propaan, opslag van propaan en butaan 5 m3 tot 150 m3
PGS 21
CPR 11-4
CPR 11-5
204
Propaan, toepassing in wegenbouwnmmachines en onkruidbestrijdingmachines
Propaan, vulstations van butaan- en propaanflessen
PGS 22
PGS 23
CPR 11-6
Propaan, vulstations voor spuitbussen met propaan, butaan en dimethylether als drijfgas
PGS 24
CPR 12E
Methods for determining and processing probabilities, Rode boek
PGS 4
CPR 13-1
Ammoniak, opslag en verlading
PGS 12
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
CPR 13-2
Ammoniak, toepassing als koudemiddel voor koelinstallaties en warmtepompen
PGS 13
CPR 14E
Gele boek
PGS 2
CPR 15-1
Opslag van gevaarlijke stoffen in embalage
PGS 15
CPR 15-1E
Storage of packaged hazardous materials niet opnemen in PGS
CPR 15-2
Opslag van gevaarlijke stoffen vanaf 10 ton
PGS 15
CPR 15-3
Opslag van pesticiden
PGS 15
CPR 15-3E
Storage op packaged pesticides
niet opnemen in PGS
CPR 15S
Handboek bestrijdingssystemen
PGS 14
CPR 16
Methoden voor het bepalen van mogelijke schade (groene boek)
nieuwe publicatie PGS 1
CPR 16E
Methods for determination possible damage (green boek)
niet opnemen in PGS
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
205
206
CPR 17-1
Gecomprimeerd aardgas (CNG), buitenluch
PGS 25
CPR 17-2
Gecomprimeerd aardgas, stallen / repareren
PGS 26
CPR 17-3
Gecomprimeerd aardgas, inpandig
PGS 27
CPR 18
Richtlijnen voor kwantitatieve risicoanalyse (paarse boek)
PGS 3
CPR 18E
Guidelines for quantitative risk assessment (purple boek)
niet opnemen in PGS
CPR 19
Stoffen database serida
PGS 5
CPR 20E
Rapport informatie eisen Brzo’99
nieuwe publicatie in voorbereiding
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Van PGS naar CPR PGS 1
Methoden voor het bepalen van mogelijke schade (groene boek)
CPR 16
PGS 2
Methods for the calculation of physical effects (yellow book) (pdf, 3,3 MB)
CPR 14E
PGS 3
Richtlijnen voor kwantitatieve risicoanalyse (paarse boek) (pdf, 3,5 MB)
CPR 18
PGS 4
Methods for determining and processing probabilities (red book)
CPR 12E
PGS 5
Stoffendatabase Serida
CPR 19
PGS 6
Reservenummer
PGS 7
Nitraathoudende meststoffen opslag en vervoer
CPR 1
PGS 8
Opslag van organische peroxiden
CPR 3E
PGS 9
Vloeibare zuurstof opslag van 0,45-100 m3
CPR 5
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
207
208
PGS 10
Vloeibaar zwaveldioxide: opslag en gebruik
CPR 6
PGS 11
Chloor: opslag en gebruik
CPR 10
PGS 12
Ammoniak: opslag en verlading
CPR 13-1
PGS 13
Ammoniak: toepassing als koudemiddel voor koelinstallaties en warmte pompen
CPR 13-2
PGS 14
Handboek brandbestrijdingssystemen
CPR 15S
PGS 15
Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen plus Errata
CPR 15-1, 15-2 en 15-3
PGS 16
Autogas lpg
CPR 8-1 en 8-1S
PGS 17
Lpg-tankwagens
CPR 8-2
PGS 18
Distributiedepots voor lpg
CPR 8-3
PGS 19
Propaan: het gebruik van propaan op bouwterreinen
CPR 11-1
PGS 20
Propaan (5 m3); de opslag van propaan en butaan in stationaire bovengrondse reservoirs met een inhoud groter dan 0,15 m3 en ten hoogste 5 m3
CPR 11-2
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
PGS 21
Propaan 5 m3 - 150 m3, de opslag van propaan en butaan
CPR 11-3
PGS 22
Propaan, toepassing van propaan in wegenbouw- en onkruidbestrijdingsmachines
CPR 11-4
PGS 23
Propaan, vulstations van propaan- en butaanflessen
CPR 11-5
PGS 24
Propaan, vulstations voor spuitbussen met propaan, butaan en dimetylether als drijfgas
CPR 11-6
PGS 25
Gecomprimeerd aardgas, buitenlucht
CPR 17-1
PGS 26
Gecomprimeerd aardgas, stallen/repareren
CPR 17-2
PGS 27
Gecomprimeerd aardgas, inpandig
CPR 17-3
PGS 28
Vloeibare aardolieproducten - Afleverinstallaties en ondergrondse opslag
CPR 29-1 en CPR 29-5
PGS 29
Vloeibare aardolieproducten bovengrondse opslag in verticale cilindrische installaties
CPR 29-2 en CPR 9-3
PGS 30
Vloeibare aardolieproducten: buitenopslag in kleine installaties
CPR 9-6
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
209
Aandachtspunten PGS- en NPR-richtlijnen De nummers verwijzen naar de betreffende paragrafen in de richtlijnen. Deze aandachtspunten zijn niet limitatief. Vanuit andere wetgeving (zoals de arbowetgeving) gelden ook andere aandachtspunten.
PGS 7 Nitraathoudende meststoffen, opslag en vervoer Indeling van meststoffen in drie gevarenklassen (A, B en C) (1.1, 2.1); Indeling in typen opslaggebouwen voor de opslag van nitraathoudende meststoffen (A-, B- en C-loodsen, silo’s en kapschuren) (2.2, 2.3); Product in verpakking kan ook in de open lucht worden opgeslagen (2.2, 2.3); Constructieve eisen aan opslaggebouwen (2.4, 3.1, 4.1, 5.1, 6.1, 6.2, 6.3); Eisen aan intern transport (3.2, 4.2); Voorschriften m.b.t. het omgaan met nitraathoudende meststoffen binnen de inrichting (3.3, 3.4, 3.5, 3.6, 3.7, 4.3, 4.4, 4.5, 4.6, 5.2); Afhankelijk van de soort meststof en het type opslag mag een bepaalde maximumhoeveelheid in die loods worden opgeslagen (2.4); Bepalingsmethoden voor nitraathoudende meststoffen (8, 9,10); Minimumafstanden tussen opslaggebouwen voor A1-meststoffen en woonhuizen (3.0).
PGS 8 Opslag van organische peroxiden Eisen voor opslag, opslagvoorzieningen (5), tanks en vaten(6) Temperatuurbeheersing (4.1) Koeling (passief en actief, isolatie) (4.1.1) Monitoring temperatuur (4.1) Restrictieve verwarming (4.1.2) Ventilatie (4.1.3) Nooddrukontlasting (4.2) Brandwerendheid materialen in nabijheid van de opslag (4.3) Opvangbassin bluswater (4.4) Brandbestrijdingsmiddelen en -installaties (4.5) Afscherming elektrische installatie (4.6, 7) Aanduidingen en gevaarsborden (4.7, 8) Onderhoud en reparatie (9.3) Noodplan en E.H.B.O. (10)
PGS 9 Vloeibare zuurstof, opslag van 0,45-100 m3 Uitvoering van de installatie (5.1, 5.3, 5.4, 5.5) en keuringen (5.2, 5.6); Beperking van vrije toegang tot de installatie (4.1.3, 4.1.4, 4.1.6, 4.2.5, 4.2.7); Roken en open vuur verboden in de nabijheid van de installatie (4.1.8, 4.2.9); Eisen aan ventilatie en brandwerendheid bij inpandige installatie (4.2.3, 4.2.4); Aan te houden afstanden tussen de installatie en (4.3): Brandbare gassen (o.a. K0), vloeistoffen (K1, K2, K3) en vaste stoffen Gebouwen met of van brandbare stoffen Terreingedeelten waar tegelijkertijd veel mensen aanwezig zijn, kelderopeningen, plaatsen waar vuur aanwezig pleegt te zijn, erfafscheidingen, aanzuigopeningen van ventilatiesystemen,
210
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
parkeerterreinen en openbare wegen en paden; Bijzondere veiligheidsmaatregelen die de afstanden verminderen (4.4).
PGS 10 Vloeibaar zwaveldioxide: opslag en gebruik Uitvoering en constructie van de installatie en keuringen (5, 6, 7); Beperking van vrije toegang tot de installatie (4.1); Aan te houden afstanden tussen de installatie en: Brandbare vloeistoffen (K1, K2, K3) en vaste stoffen (4.2) Gebouwen met of van brandbare stoffen (4.3) Objecten in de omgeving, waar gewoond en/of gewerkt wordt (4.5) Bijzondere veiligheidsmaatregelen die de afstanden verminderen (4.4); Veiligheidsmaatregelen (9.1): Alarmering en detectie (9.1.1) Noodplan (9.1.2) Werkinstructies en persoonlijke bescherming (9.1.3, 9.1.4, 9.4) Ongewone voorvallen (9.2, 9.3) Opleidingsniveau bedieningspersoneel (10)
PGS 11 Chloor: opslag en gebruik Afstanden van het reservoir tot: Brandbare en/of ontploffingsgevaarlijke objecten (2.4) Omgeving (2.5) Afscherming en toegankelijkheid (2.2) Voorschriften met betrekking tot transportreservoirs (3): Opslagplaatsen voor transportreservoirs (3.4) Inrichting opstelplaats en afstanden (3.4, 3.7) Voorschriften met betrekking tot tank- en ketelwagens (4): Inrichting laad- en losplaats en afstanden (4.4) Laad- en losinstallatie en -methoden (4.5, 4.6, 4.8) Voorschriften met betrekking tot stationaire reservoirs (5): Constructie en uitvoering: Opstelling en opstelplaats (afstanden) (5.3, 5.4, 5.5, 5.6, 5.7, 5.8, Detectie- en alarmering (5.5.4, Vullingsgraad (5.6.2, 5.8.2, ) Voorschriften met betrekking tot opslaggebouwen (7): Brandwerendheid (7.2) Opvang en ventilatie (7.3, 7.4, 7.8) Detectie en alarmering (7.9) Bediening, inspectie, onderhoud en veiligheidsmaatregelen (8) Persoonlijke bescherming (9) Maatregelen bij ontsnapping van chloor en brand (10) EHBO (11)
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
211
PGS 12 Ammoniak: opslag en verlading Constructie en uitvoering voor reservoirs en toebehoren (gekoeld en onder druk) Materialen en uitvoering (6.3, 6.4, 6.5) Opstelling: afscherming en bereikbaarheid (6.2) Keuring, inspectie en onderhoud (6.6.4, 7.5, 8.3, 9.3, 10.3) Laad- en losplaats en -installaties (7, 8, 9) Alarmering en detectie (4.2.2) Persoonlijke bescherming (4.2.5) Afstanden (4.2.8, 4.2.9, 7.1, 8.1, 9.1): opslagen van brandbare vloeistoffen gebouwen en brandbare opslagen erfscheiding, wegen gebouwen en installaties woonkernen, openbare gebouwen en instellingen van openbaar belang EHBO en noodplan (4.2.3, 4.5)
PGS 13 Ammoniak: toepassing als koudemiddel voor koelinstallaties en warmtepompen Indeling van categorieën verblijfsruimten (A-C) (2.2) Indeling van categorieën opstellingen (a-c) (2.3) Indeling van categorieën koelsystemen (direct of indirect systeem) (2.4) Maximaal toegestane hoeveelheid ammoniak in relatie tot de verblijfsruimte, opstelling en het type koelsysteem (2.5) Constructie en uitvoering van de koelinstallatie en de onderdelen: Materialen (3) Detectie (4.4) Noodstopsysteem en alarmering (4.2) Ontlastvoorzieningen (4.3) Keuring, inspectie en onderhoud (7.1, 7.2, 7.3, 7.4, 8) EHBO en noodplan, persoonlijke bescherming (7.6, 7.7) Afstanden: maatwerk (1.4.4) Objecten binnen de inrichting Omgevingsobjecten
PGS 15 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen Voorschriften algemeen Bouwkundige eisen (3.2) - Inpandig (3.2.1) - Uitpandig (3.2.2) - Geschakeld/grenzend aan ander brandcompartiment (3.2.3) Vloeren (3.3) Stellingen (3.4) Bliksembeveiliging (3.5) Ventilatie ( 3.7) Voorkomen van verontreinigd hemelwater (3.8) Product opvang (3.9) Brandveiligheidsopslagkasten (3.10)
212
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Verpakking & etikettering (3.11) Onverenigbare combinaties (3.12) Gebruik opslagvoorziening (3.13) Rook- en vuurverbod, blustoestellen (3.15) Veiligheids signalering/informatiebladen instructies (3.16) Toegankelijkheid (3.20) Aanvullend bij opslag >2500 kg gevaarlijke stoffen Vakbekwaamheid (3.17) Journaal & registratie (3.18) Aanvullend bij opslag > 10.000 kg gevaarlijke stoffen of ADR-klasse 6.1 (giftige stoffen) > 1000 kg of ADR-klasse 8 (bijtende stoffen) > 1000 kg Intern noodplan (3.19) Bereikbaarheid opslagvoorziening (4.2) Scheiding tussen de vakken (4.3) Vakindeling en maximum oppervlak (4.4) Beschermingsniveaus (4.5) Bluswateropvang (4.6) Productopvang (4.7) Brandbeveiliginginstallaties (4.8) Opslag van containers met gevaarlijke stoffen Voorschriften Algemeen (3.17 t/m 3.20 en 3.24 t/m 3.26) Buisleidingen en brandkranen (5.3) Bereikbaarheid terrein (5.4) Middelen & maatregelen in geval van calamiteit (5.5) De opslag van tankcontainers met gevaarlijke stoffen (5.6) Maatregelen ter voorkoming van verontreiniging van het oppervlaktewater & bescherming riool (5.7) Opstelplaatsen voor voertuigen met gevaarlijke stoffen (5.8) Opslag van gasflessen Voorschriften algemeen m.u.v. 3.3, 3.8, 3.9,3.10, 3.12, 3.13, 3.14 en 3.24 Voorschriften voor opslag van gasflessen (6.2) Opslag van spuitbussen en gaspatronen Voorschriften algemeen m.u.v. 3.3, 3.8, 3.9, 3.10, 3.14 & 3.24 Voorkoming opwarming spuitbussen tijdens opslag (7.3) - Opslag max. 400 kg spuitbussen of gaspatronen (7.4) - Opslag > 400 kg en < 2500 kg spuitbussen of gaspatronen (7.5) - Opslag > 2500 kg en < 10.000 kg spuitbussen of gaspatronen (7.6) - Opslag > 10.000 kg spuitbussen of gaspatronen (7.7)
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
213
Opslag gevaarlijke stoffen klasse 4.1, 4.2 en 4.3 (tabel 9) Voorschriften algemeen Beschermingniveaus (8.5.1) Aanvullende voorschriften - Klasse 4.1 verpakkingsgroep II en III (8.5.2) - Klasse 4.2 verpakkingsgroep III (8.5.3) - Klasse 4.3 verpakkingsgroep III (8.5.4) Opslag organische peroxiden (klasse 5.2) Beperkingen opslag onder pgs-15 condities (9.1) Voorschriften algemeen Aanvullende voorschriften (9.2)
PGS 17 LPG-tankwagens Slechts laden en lossen van tankwagens met LPG, propaan of butaan of een mengsel hiervan is relevant in het kader van de vergunningverlening. Het transport van deze stoffen valt onder de vervoerswetgeving (Wet vervoer gevaarlijke stoffen). Het neerleggen tijdens transport binnen de inrichting is aan te merken als opslag. Procedurevoorschriften: laden en lossen van tankwagens (9.3) ontgassen en ingassen van tankwagens (9.4) EHBO en noodplan (5, 9.8) Vervolg toelichting 14.1.8
PGS 18 Distributiedepots voor LPG Inrichtings- en constructie-eisen aan reservoir, leidingwerk en overige voorzieningen (pomp, compressor, laad- en losarmen en -slangen, vulvoorzieningen) (8.1, 10, 11): Terreinafscheiding en toegang Waterafvoer en opvangputten Vullingsgraad, druk, temperatuur Materiaal Situering en opstelling van het reservoir (8.2) en leidingsysteem (8.3) Afstanden van het reservoir tot brandbare objecten of objecten met brandbare stoffen Situering en uitvoering van laad- en losplaatsen (8.4) voor: Tankwagens Spoorwegketelwagens Tankschepen Situering van bedrijfsgebouwen (8.5) Voorzieningen met betrekking tot elektrisch materieel: Gevarenzone-indeling (9.2) Uitvoeringseisen (kathodische bescherming, blikseminslag) (9.3, 9.4, 9.5) Noodverlichting (9.6) Bedrijfsvoering en procedures: Laden en lossen (13.4) Ontgassen en ingassen (13.3)
214
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
EHBO en noodplan (5, 6) Inspectie en onderhoud (14)
PGS 20 Propaan (5 m3): de opslag van propaan en butaan in stationaire bovengrondse reservoirs met een inhoud groter dan 0,15 m3 en ten hoogste 5 m3 Constructie en uitvoering van reservoirs, leidingen en toebehoren Materialen (7.1.5, 7.2.4, 7.3.4, 7.4.3, 7.5.4.1, 7.5.5.1, 7.5.6.1) Corrosiebescherming (7.5.4.4, 7.5.6.3,) Bereikbaarheid en afscherming (8.1.6, 8.2.8) Elektrische installatie en kathodische bescherming (8.1.1, 8.1.7, 8.2.5) Afstanden tot objecten (8.1.2, 8.2.2, 8.2.13) Opslag van brandbare (vloei)stoffen Gebouwen en brandbare opslagen Erfafscheiding Bedrijfswoningen, werkplaatsen, kantoren binnen de inrichting Opstelplaats propaantankwagen Keuringen, onderhoud en inspectie (7.1.15, 7.1.16, 7.2.14, 7.2.15, 7.3.15, 7.3.16, 7.4.15, 7.4.16, 7.5.4.5, 7.5.4.6, 7.5.5.7, 7.5.5.8, 7.5.6.7, 7.5.6.8) EHBO en noodplan (5) Vervolg toelichting 14.1.8
PGS 21 Propaan 5 m3- 150 m3, de opslag van propaan en butaan Constructie en uitvoering van reservoirs, leidingen en toebehoren: Materialen (7.1.5, 7.2.5, 7.3.5, 7.4.5, 7.5.5, 7.6.5, 7.7.4, 7.8.3, 7.9.4, 7.10.4.1, 7.10.5.1, 7.10.6.1) Corrosiebescherming (7.1.14, 7.2.14, 7.3.14, 7.4.14, 7.5.14, 7.6.14, 7.9.12, 7.10.4.4, 7.10.5.3, 7.10.6.3) Bereikbaarheid en afscherming (8.1.5, 8.2.7, 8.2.8, 8.2.9, 8.3.5, 8.3.6) Elektrische installatie en kathodische bescherming (7.1.15, 7.2.15, 7.3.15, 7.4.15, 8.1.1, 8.1.6, 8.1.7, 8.2.5, 8.3.7) Afstanden tot objecten (8.1.2, 8.2.2, 8.3.8) Opslag van brandbare (vloei)stoffen Gebouwen en brandbare opslagen Erfafscheiding Bedrijfswoningen, werkplaatsen, kantoren binnen de inrichting Opstelplaats propaantankwagen Keuringen, onderhoud en inspectie (7.1.16, 7.1.17, 7.2.16, 7.2.17, 7.3.17, 7.3.18, 7.3.19, 7.3.20, 7.4.17, 7.4.18, 7.4.19, 7.4.20, 7.5.15, 7.5.16, 7.5.17, 7.5.18, 7.5.19, 7.6.15, 7.6.16, 7.6.17, 7.6.18, 7.6.19, 7.7.15, 7.7.16, 7.8.14, 7.8.15, 7.9.16, 7.9.17, 7.10.4.5, 7.10.4.6, 7.10.5.7, 7.10.5.8, 7.10.6.7, 7.10.6.8, EHBO en noodplan (5)
PGS 23 Propaan, vulstations van propaan- en butaanflessen Indeling van vulstations in vier categorieën (A-D) (8.1) Constructie, uitvoering en materialen van vulstations, flessen, reservoirs, leidingen en toebehoren (8, 9, 10, 11)
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
215
Gasdetectie (8.4.16, 8.5.17) Ledigen van flessen (8.2.6, 8.3.17, 8.4.19, 8.5.20) Bereikbaarheid en afscherming (8.3.2, 8.3.3, 8.4.2, 8.4.3, 8.5.3, 8.5.4) Elektrische installatie en kathodische bescherming (8.2.5, 8.3.10, 8.3.11, 8.3.12, 8.3.13, 8.4.10, 8.4.11, 8.4.12, 8.4.13, 8.5.11, 8.5.12, 8.5.13, 8.5.14, 10.1.15, 10.2.15, 10.3.15, 10.4.15) Afstanden tot objecten (8.2.2, 8.3.4, 8.3.5, 8.4.4, 8.4.5, 8.5.5, 8.5.6, 8.6) Opslag van brandbare (vloei)stoffen Gebouwen en brandbare opslagen Erfafscheiding Bedrijfswoningen, werkplaatsen, kantoren binnen de inrichting Opstelplaats propaantankwagen (8.3.7, 8.4.7, 8.5.8) Keuringen, onderhoud en inspectie (9.10, 9.11, 10.1.17, 10.1.18, 10.1.19, 10.1.20, 10.2.17, 10.2.18, 10.2.19, 10.2.20, 10.3.17, 10.3.18, 10.3.19, 10.3.20, 10.4.17, 10.4.18, 10.4.19, 10.4.20, 10.5.14, 10.5.15, 10.5.16, 10.5.17, 10.5.18, 10.6.15, 10.6.16, 10.6.17 10.6.18, 10.6.19, 10.7.13, 10.7.14,10.8.13, 10.8.14, 11.1.13, 11.1.14, 11.2.1511.2.16, 11.2.17, 11.2.18, 12) EHBO en noodplan (5.6)
PGS 28 Vloeibare aardolieproducten – afleverinstallaties en ondergrondse opslag Constructie- en inrichtingseisen aan installaties (5): Tanks (bekleding, dubbelwandige tanks) (5.2, 6.2, 6.4) Leidingen (star en flexibel) (5.3) Kathodische bescherming en elektrische installatie (5.1, 5.6, 5.15, 6.8, 7.4, 7.5, 7.10) Opvangvoorzieningen lekkage; olie- en benzineafscheiders, slibvangputten (5.9, 5.10, 7.8) Plaatsing (7.1, 7.2, 7.3, 7.6, 7.7) Controle- en meetvoorzieningen (5.5) Overvulbeveiliging en lekdetectie (5.5.1, 5.5.2, 6.6) Peilputten, -buizen en -stokken (5.7) Aflevertoestellen (5.8) Situering van de installatie (6): Toegang en afscherming (6.1.1, 6.1.2, 6.2, 6.3, 6.4, 6.5) Afstanden tot brandbare gebouwen (6.1.3) Bodemonderzoek (bij nieuwbouw) (7.1) Gebruiksvoorschriften (9): Brandgevaar en noodplan (9.2, 9.3, 9.8.1) Levering en laad- en losvoorschriften (9.6, 9.7) Lekkage-procedure (9.8.2) Keuringen en controles (8.2, 8.3, 8.4, 8.5, 10) Aanvullende voorschriften voor grondwaterbeschermingsgebieden (11)
PGS 29 Vloeibare aardolieproducten bovengrondse opslag in verticale cilindrische installaties Tankopslag , activiteiten en inrichting (4) Tankputten (5) Opslagtanks (6) Overige voorzieningen (7) Brandbestrijdingsvoorzieningen (8)
216
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
Veiligheidsbeheersmaatregelen (9) Brandpreventie en veiligheid (10) Bedrijfsvoering en beheer (11) Bijlagen A, B, C, D
PGS 30 Vloeibare aardolieproducten: buitenopslag in kleine installaties Constructie-eisen voor tanks, leidingen en appendages: Kathodische bescherming (4.2.9) Lekdetectiesysteem (4.6.5, 4.6.6, 4.6.7) Toegang en afscherming (4.3.8, 4.3.9, 4.6.3) Laad- en losvoorschriften (4.2.12, 4.3.6, 4.3.10, 4.4.2) Inspectie, keuring onderhoud en reparatie (4.5) Aanvullende voorschriften voor: Milieubeschermingsgebieden voor grondwater (4.7) Inpandige opslag (4.8) Tijdelijke, niet-stationaire opslag en afleveringsinstallaties (4.9)
NPR 7910-1 Deze praktijkrichtlijn bevat de nadere uitwerking van NEN-EN-60079-10 voor gasontploffingsgevaar. De richtlijn bevat een beslisschema aan de hand waarvan vastgesteld kan worden of een gevarenzoneindeling zinvol is en wat vervolgens de afmetingen en klasse van deze gevarenzone dient te zijn. Deze richtlijn bevat: Een procedure voor het vaststellen 3 klassen van gevarenzones (0, 1 en 2) Benodigde gegevens voor gevarenzone-indeling Aanduiding van gevarenbronnen en de ventilatie daarvan Procedure voor het vaststellen van de afmeting en begrenzing van een Gevarenzone Gevarenzones bij enkele specifieke installaties: Mijnbouwwerken Acculaadruimten Analyseruimten Tankstations voor motorvoertuigen De verplichtingen voor bedrijven t.a.v. gasontploffingsgevaar zijn vanaf 1 juli 2003 verankerd in de Arbowet en het Arbobesluit. Concreet gaat het voor inrichtingen (bedrijven) met name om het explosieveiligheidsdocument, de ri&e voor gas (en stof-) ontploffing, en de gevarenzone-indeling. De Arbeidsinspectie is in principe de toezichthoudende instantie. Voorschriften m.b.t. gasontploffingsgevaar in de milieuvergunning zijn relevant indien ze aanvullend zijn op de verplichtingen in het kader van de Arbowet. Deze aanvulling is noodzakelijk als er een relatie bestaat met het milieu, zoals: op basis van processen c.q. aanwezigheid van (ontplofbare) gassen (bv. in de mv-aanvraag), dan wel het vrijkomen van die gassen in het milieu (direct of indirect, in bodem, lucht of water); op basis van normen/richtlijnen die voor milieuvergunningverlening zijn bedoeld, zoals CPR 15-2 of voorschriften voor een verfspuiterij; als één of meer gevarenzones de inrichtingsgrens overschrijden;
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning
217
218
Wegwijzer externe veiligheid in de Wm-vergunning