Werk, uitkeringen en criminaliteit Kwetsbare jongeren gevolgd van 18 tot 32 jaar Janna Verbruggen, Robert Apel, Victor van der Geest & Arjan Blokland1
Summary Employment, income support, and crime This study examines effects of employment as well as different types of income support on crime, using longitudinal information on a sample of vulnerable men and women (N = 540) who were institutionalized in a Dutch juvenile justice institution in the 1990s. Results show that, although the vast majority of the sample is employed at least once during the observation period, a large number of men and women receive income support at some point during the observational period as well. In addition, the majority of the sample engages in serious criminal behavior in adulthood. Random effects and fixed effects models show that for men, both work and income support are associated with a reduction in the rate of offending. For women, however, those employed show a lower offending rate, while receiving income support, and in particular disability benefits, is associated with an increase in offending. These findings suggest that for men, income from either work or social security can reduce the financial motivation for crime, whereas for women, desistance may primarily result from social control associated with being employed.
1. Inleiding Nederland kent een sterk sociaal vangnet om mensen die niet in staat zijn om zichzelf financieel te onderhouden van een minimum inkomen te voorzien. Door het herverdelen van inkomen beoogt de Nederlandse verzorgingsstaat ongelijkheid te verminderen en armoede en sociale uitsluiting tegen te gaan, en zo te voorkomen dat mensen illegale manieren aanwenden om aan geld te komen (De Mooij, 2006). Hoewel in de verzor-
M&M 2013-3.indd 253
26-08-13 09:48
254
gingsstaat in principe iedereen geacht wordt te werken, is het idee dat diegenen die niet in staat zijn om te werken of werk te vinden financieel ondersteund moeten worden. Er bestaan twee typen ondersteuning in Nederland. Enerzijds zijn er sociale verzekeringen, waaronder de werkloosheidsverzekering en de arbeidsongeschiktheidsverzekering, waarvoor eenieder die werkt premie afdraagt. Of en hoelang men een beroep kan doen op een uitkering op basis van deze verzekeringen is afhankelijk van het eigen arbeidsverleden. Anderzijds is er de bijstandsuitkering, die minder inkomen genereert dan de sociale verzekeringen, maar waar in principe iedere burger die niet op een andere manier rond kan komen voor in aanmerking komt. Het Nederlandse systeem van sociale zekerheid is ontworpen als sociaal vangnet voor de meest kwetsbaren in de samenleving (De Gier & Ooijens, 2004; De Mooij, 2006). Een voorbeeld van een groep die ernstige problemen ondervindt op de arbeidsmarkt, is de groep jongvolwassenen die tijdens hun adolescentie vanwege ernstig probleemgedrag geplaatst is geweest in een justitiële jeugdinrichting (JJI) (Verbruggen, Blokland & Van der Geest, 2012). Deze jongvolwassenen zijn kwetsbaar in een aantal opzichten. Allereerst groeiden ze vaak op in een ongunstige gezinssituatie en zijn hun ouders vaak niet in staat, of niet bereid, om hen te ondersteunen bij het voltooien van een opleiding of het vinden van werk (Schoeni & Ross, 2005). Ten tweede eindigt de hulpverlening die deze jongeren ontvangen vaak bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar, wat betekent dat deze groep al snel op eigen benen moet staan. Daarnaast kampen deze jongeren vaak met psychische of psychiatrische problemen en zijn ze in het algemeen laag opgeleid, waardoor het de vraag is of zij voldoende bagage hebben om daadwerkelijk op eigen benen te kunnen staan (Caspi e.a., 1998). Tot slot kunnen deze jongeren problemen ervaren als gevolg van het stigma dat kleeft aan het instellingsverleden of het hebben van een strafblad (Osgood e.a., 2005). Deze kwetsbare jongeren hebben dus, in vergelijking met niet-kwetsbare jongeren, meer obstakels te overwinnen bij het maken van transities naar volwassen sociale rollen, zoals werk. Hierdoor hebben ze een verhoogd risico om hun probleemgedrag voort te zetten tot in de volwassenheid, en een persistente criminele carrière te ontwikkelen. Eerder onderzoek naar deze groep liet zien dat hun arbeidsparticipatie in de jongvolwassenheid benedengemiddeld is, dat hun werkcarrières instabiel zijn en dat het aantal personen dat een uitkering ontvangt relatief hoog is. Ook maakt de meerderheid van deze jongeren zich wanneer ze volwassen zijn schuldig aan ernstig crimineel gedrag (Verbruggen e.a., 2012). Niettemin is het voor kwetsbare jongeren niet onmogelijk om een succesvolle transitie naar de volwassenheid te maken en uiteindelijk een normaal, conventioneel leven te leiden (Osgood e.a., 2005). Zo laat eerder
mens & maatschappij
M&M 2013-3.indd 254
26-08-13 09:48
onderzoek zien dat wanneer hoog-risicojongeren de transitie naar de arbeidsmarkt maken, hun criminele gedrag afneemt (Verbruggen e.a., 2012). Omdat het Nederlandse systeem van sociale zekerheid ontworpen is als een vangnet voor kwetsbare groepen in de samenleving, rijst de vraag in hoeverre dergelijke jongeren daadwerkelijk profiteren van het ontvangen van een uitkering. Kan de financiële ondersteuning die deze jongeren krijgen, voorkomen dat ze andere, illegale manieren aanwenden om zichzelf te kunnen onderhouden? Maakt het daarbij uit wat voor type uitkering ze ontvangen? En hoe verhoudt het effect van het ontvangen van uitkering zich tot het effect van werk, dat niet alleen inkomen genereert, maar ook andere veranderingen met zich meebrengt die samenhangen met een afname in crimineel gedrag, zoals sociale controle op het werk of een toename in sociaal kapitaal (Laub & Sampson, 2003)? Hoewel effecten van werk op criminaliteit eerder onderzocht zijn, is er bijna geen onderzoek naar effecten van uitkeringen op criminaliteit. Bovendien zijn de meeste studies naar de relatie tussen werk, uitkeringen en criminaliteit in de Verenigde Staten uitgevoerd. De VS en veel West-Europese landen verschillen echter aanzienlijk in sociale context, bijvoorbeeld wat betreft de arbeidsmarkt en het systeem van sociale zekerheid. Aangezien de Nederlandse verzorgingsstaat deels tot doel heeft criminaliteit te voorkomen door inkomen te herverdelen, is het belangrijk om na te gaan in hoeverre het relatief sterke sociale vangnet in Nederland ook daadwerkelijk in staat is om kwetsbare jonge mensen te ondersteunen en te voorkomen dat ze criminaliteit plegen. In eerder onderzoek worden bovendien meestal oudere cohorten bestudeerd (e.g. Sampson & Laub, 1990) en zijn vrouwen zelden onderdeel van de onderzoeksgroep (voor uitzonderingen zie Giordano, Cernkovich & Rudolph, 2002; Uggen & Kruttschnitt, 1998). Aangezien de afgelopen decennia allerlei ontwikkelingen hebben plaatsgevonden op de arbeidsmarkt, zoals veranderingen in de arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen, alsmede in het systeem van sociale zekerheid, zeggen de uitkomsten van dit eerdere onderzoek wellicht weinig over de effecten van werk en uitkeringen op criminaliteit voor mannen en vrouwen in de hedendaagse context. De huidige studie onderzoekt daarom de effecten van uitkeringen en werk op criminaliteit in een recent gevolgde groep Nederlandse mannen en vrouwen. Deze groep bestaat uit jongeren die voor ernstig probleemgedrag in een justitiële jeugdinrichting ingesloten en behandeld werden en een hoog risico hebben om persistente criminele carrières te ontwikkelen tijdens de transitie naar de volwassenheid. We onderzoeken de effecten van werk en verschillende typen uitkeringen op het criminele
255
2013, jaargang 88, nr. 3
M&M 2013-3.indd 255
26-08-13 09:48
256
gedrag van deze jongeren. Omdat we een hoog-risicogroep bestuderen, kijken we naar ernstige criminaliteit. Longitudinale data over veroordelingen, uitkeringen en werk zijn verzameld tot 32-jarige leeftijd, en gecombineerd met gedetailleerde informatie over persoons- en achtergrondkenmerken, waardoor we kunnen controleren voor mogelijke selectie-effecten. De volgende onderzoeksvragen zullen worden beantwoord: 1. Wat is het effect van werk op ernstige criminaliteit? 2. Wat is het effect van het ontvangen van een uitkering op ernstige criminaliteit? 3. Zijn er verschillende effecten van verschillende typen uitkeringen op ernstige criminaliteit (waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen werkloosheidsuitkering, bijstand en arbeidsongeschiktheidsuitkering)? 4. Zijn de effecten van werk en uitkeringen op ernstige criminaliteit verschillend voor hoog-risico mannen en vrouwen?
2. Theorie en eerder onderzoek 2.1 Uitkeringen en criminaliteit De meeste studies naar de relatie tussen uitkeringen en criminaliteit zijn uitgevoerd op macroniveau (e.g. Burek, 2006; Hannon & DeFronzo, 1998; Savage, Bennet & Danner, 2008).2 Het beperkte aantal studies dat de relatie tussen crimineel gedrag en uitkeringen op individueel niveau onderzocht, is uitgevoerd in de Verenigde Staten. Zo onderzochten Berk, Lenihan en Rossi (1980) de effecten van het Transitional Aid Research Project (TARP), een project waarin mannen en vrouwen die in 1976 gevangenissen in de staten Texas en Georgia verlieten, gerandomiseerd werden toegewezen aan groepen die wel of niet in aanmerking kwamen voor het ontvangen van een uitkering. Zij toonden aan dat gedurende het eerste jaar na vrijlating het ontvangen van een werkloosheidsuitkering het aantal arrestaties voor zowel vermogens- als niet vermogensdelicten verminderde. Daarnaast evalueerden Mallar en Thornton (1978) het Living Insurance for Ex-Offenders (LIFE)-experiment dat uitkeringen en werktoe leiding aan mannen die de gevangenis verlieten aanbood. Uit deze studie bleek dat het ontvangen van een uitkering vermogenscriminaliteit verminderde in het eerste jaar na vrijlating, terwijl werktoeleiding geen effect had op recidive. Ten slotte onderzochten Berk en Rauma (1983) het effect van werkloosheidsuitkeringen op recidive in een groep ex-gedetineerden die moeite hadden om na detentie aan het werk te komen. Het ontvangen van een uitkering bleek de kans op recidive significant te verminderen in het eerste jaar na vrijlating. Een vervolgstudie toonde mens & maatschappij
M&M 2013-3.indd 256
26-08-13 09:48
aan dat deze groep ook vijf jaar na vrijlating nog een significant lagere recidive kans had (Rauma & Berk, 1987). 257
2.2 Werk en criminaliteit Net als met studies naar de relatie tussen uitkeringen en criminaliteit zijn effecten van werk(loosheid) op criminaliteit doorgaans op macroniveau onderzocht.3 Er is echter ook steeds meer onderzoek waarin de relatie tussen werk en criminaliteit op individueel niveau bestudeerd wordt (zie voor reviews van macro- en microniveau onderzoek naar de relatie tussen werk en criminaliteit: Bushway & Reuter, 2002; Uggen & Wakefield, 2008). Bestaand onderzoek vindt doorgaans een negatief effect van werk op criminaliteit (e.g. Farrington e.a., 1986; Uggen, 2000). Desondanks blijft meestal onduidelijk via welke mechanismen werk criminaliteit doet verminderen. 2.3 Financiële motivatie Verschillende theorieën gaan in op de mogelijke mechanismen achter het effect van werk en uitkeringen op (ernstige) criminaliteit. Enerzijds richt de strain-theorie zich op de financiële motivatie voor criminaliteit. De strain-theorie stelt dat mensen strain of frustratie ervaren wanneer ze vanwege geblokkeerde of tekortschietende legitieme mogelijkheden niet in staat zijn om het door hen gewenste financiële succes te behalen. Het plegen van criminaliteit kan een manier zijn om in de financiële behoeften te voorzien en daarmee gevoelens van strain te verminderen (Cloward & Ohlin, 1960; Merton, 1938; 1968). Volgens de strain-theorie zullen mensen die werken, vanwege het inkomen dat ze hiermee verdienen minder gemotiveerd zijn om (vermogens)criminaliteit te plegen dan werkloze mensen. Overeenkomstig voorspellingen uit de strain-theorie liet een studie van Grogger (1998) zien dat jongvolwassen mannen die meer inkomen verdienden, minder vermogenscriminaliteit pleegden. Gegeven dat een inkomen, ongeacht waar dat inkomen vandaan komt, financiële strain vermindert, zal ook het ontvangen van een uitkering de financiële motivatie voor criminaliteit doen afnemen. Hoewel het sociaal vangnet in Nederland relatief sterk is, zijn de inkomsten uit uitkeringen in het algemeen lager dan de inkomsten uit werk, waardoor het effect van een uitkering op criminaliteit mogelijk minder sterk is dan het effect van werk. Gegeven dat een bijstandsuitkering, in vergelijking met uitkeringen wegens werkloosheid of arbeidsongeschiktheid, het minste inkomen oplevert, is het effect van een bijstandsuitkering op criminaliteit daarom naar verwachting het kleinst.
2013, jaargang 88, nr. 3
M&M 2013-3.indd 257
26-08-13 09:48
2.4 Sociale controle
258
Anderzijds veronderstellen controletheorieën dat alleen een inkomen niet voldoende is om crimineel gedrag te verminderen. Deze theorieën benadrukken dat verschillende sociale rollen zoals werk, maar ook bijvoorbeeld huwelijk of ouderschap, sociale controle met zich mee brengen, die belangrijk is bij het stoppen met criminaliteit. Volgens socialecontroletheorie draagt bijvoorbeeld het hebben van werk bij aan het stoppen met criminaliteit, omdat mensen die werken meestal directe sociale controle van hun baas of collega’s ervaren, wat mensen ervan kan weerhouden om delicten te plegen (Hirschi, 1969). Daarnaast kan een goede, stabiele baan een bron van informele sociale controle vormen en zo leiden tot een toename van sociaal kapitaal. Mensen zullen een baan die zij als belangrijk ervaren minder snel op het spel zetten voor de opbrengsten van criminaliteit (Laub & Sampson, 2003, Sampson & Laub, 1993). Zo liet onderzoek van Sampson en Laub (1990) naar een groep jeugddelinquenten die gevolgd zijn tot 32-jarige leeftijd bijvoorbeeld zien dat werkstabiliteit leidt tot een afname in crimineel gedrag in de volwassenheid. Ook uit onderzoek van Crutchfield en Pitchford (1997) bleek dat jongvolwassenen die stabiele banen hadden, zich minder schuldig maakten aan criminaliteit. Verder toonde Wadsworth (2006) aan dat jongvolwassenen die hun werk als goed en bevredigend ervoeren minder criminaliteit pleegden. Ook onderzoek van Uggen (1999) onder een groep ex-gedetineerden liet zien dat banen van hogere kwaliteit de kans op criminaliteit verlaagden. Savolainen (2009) ten slotte onderzocht het effect van werk op criminaliteit in Finland en vond dat in een groep veroordeelden werk recidive verminderde. In Finland bestaat een uitgebreid systeem van sociale zekerheid waardoor werklozen verzekerd zijn van een uitkering. Volgens de onderzoeker ondersteunen de resultaten daarom het idee dat niet zozeer het inkomen, maar juist de niet-financiële aspecten van werk bijdragen aan het stoppen met criminaliteit. De studie van Savolainen is interessant, omdat het systeem van sociale zekerheid in Nederland meer verglijkbaar is met dat in Finland dan met het Amerikaanse systeem. Werkloze mensen ervaren geen directe of indirecte sociale controle en bouwen geen sociaal kapitaal op. Een periode waarin ze een uitkering ontvangen zal dus niet met dezelfde positieve veranderingen geassocieerd zijn als die het hebben van werk met zich mee brengt. Op basis van controle theorieën kan dus verwacht worden dat werk ernstige criminaliteit kan doen verminderen, terwijl het ontvangen van een uitkering geen effect heeft op crimineel gedrag.
mens & maatschappij
M&M 2013-3.indd 258
26-08-13 09:48
2.5 Sekseverschillen in financiële motivatie en sociale controle Het is nog onduidelijk in hoeverre de relatie tussen werk, uitkeringen en criminaliteit verschilt voor mannen en vrouwen. Broidy en Agnew (1997) opperen dat mannen en vrouwen verschillende typen strain ervaren, en daar ook verschillend op reageren. Mannen, die meer waarde hechten aan materieel succes, zijn eerder geneigd om delicten te plegen als dit succes niet op een conventionele manier bereikt kan worden. Vrouwen reageren vaker op strain met gevoelens van boosheid en depressie. Zij zullen zich daardoor minder snel schuldig maken aan criminaliteit, maar eerder zelfdestructief gedrag laten zien. Wat betreft de financiële motivatie voor criminaliteit kan ook gesteld worden dat, aangezien mannen vaker dan vrouwen kostwinnaar zijn (De Beer, 2005), mannen meer financiële noodzaak ervaren voor het plegen van criminaliteit wanneer ze werkloos raken. Tegelijk is het vooral in kwetsbare groepen niet ongebruikelijk dat werkloze vrouwen de zorg hebben voor kinderen, zonder dat de vader financieel bijdraagt. Juist deze vrouwen, die meer moeilijkheden ervaren om hun gezin te onderhouden, zouden volgens deze redenering meer gemotiveerd zijn om criminaliteit te plegen dan werkloze mannen. Verder is het mogelijk dat de mate van ervaren sociale controle verschilt voor mannen en vrouwen. Enerzijds ervaren werkloze vrouwen ook wanneer zij een uitkering ontvangen mogelijk meer sociale controle dan werkloze mannen, omdat vrouwen makkelijker toegang hebben tot andere volwassen rollen die ook sociale controle bieden, zoals het moederschap (Paul & Moser, 2009). Anderzijds kunnen werkende vrouwen juist minder sociale controle ervaren dan werkende mannen, omdat vrouwen vaker parttime werken (De Beer, 2005) en daardoor wellicht minder binding met werk ervaren. Ten slotte kunnen vrouwen die wel informele sociale controle op het werk ervaren en betekenisvolle relaties met hun collega’s ontwikkelen minder bereid zijn dan mannen om hun baan op het spel te zetten door het plegen van criminaliteit, omdat vrouwen meer waarde hechten aan het behouden van sociale relaties (Giordano e.a., 2002; Uggen & Kruttschnitt, 1998). Omdat er aanwijzingen zijn dat de relatie tussen werk, uitkeringen en criminaliteit verschilt tussen mannen en vrouwen, zullen de hypothesen die afgeleid zijn uit het theoretisch kader dat hierboven beschreven is, apart voor mannen en vrouwen worden getoetst.
259
2013, jaargang 88, nr. 3
M&M 2013-3.indd 259
26-08-13 09:48
3. Methode 3.1 Steekproef 260
Voor deze studie worden 270 mannen en 270 vrouwen gevolgd die in de jaren negentig in een justitiële jeugdinrichting (JJI) in Nederland verbleven om daar voor ernstig probleemgedrag, waaronder agressief gedrag, veel spijbelen, weglopen van huis en delinquentie, behandeld te worden. Destijds konden jongeren op civielrechtelijke en strafrechtelijke titel voor behandeling geplaatst worden in een JJI. Een civielrechtelijke maatregel kon worden opgelegd wanneer een jongere vanwege opvoedings- of gedragsproblemen thuis niet te handhaven was. Een strafrechtelijke maatregel kon worden opgelegd wanneer een jongere een delict had gepleegd. Ondanks dat veel jongeren reeds op jonge leeftijd met justitie in aanraking kwamen, werd een meerderheid van de jongeren op civielrechtelijke titel in de JJI behandeld en slechts een klein deel op strafrechtelijke titel. De behandeling was bedoeld om probleemgedrag en delinquentie van de jongeren te verminderen, en om de jongeren onderwijs te bieden. De steekproef omvat alle jongens die de inrichting tussen januari 1989 en juni 1996 hebben verlaten. Voor meisjes ligt de uitstroom tussen januari 1990 en maart 1999, om zo ondanks een lagere uitstroom een even grote steekproef te verkrijgen. Deze groep jongeren is gevolgd van 18 tot 32 jaar. Tijdens deze observatieperiode zijn elf mannen en negen vrouwen overleden en twee mannen en vier vrouwen geëmigreerd, waardoor voor hen de observatieperiode korter is dan 15 jaar. 3.2 Variabelen Veroordelingen. Voor deze studie wordt gebruikgemaakt van gegevens over veroordelingen, zoals geregistreerd in de Justitiële Documentatie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De Justitiële Documentatie bevat informatie over alle geregistreerde justitiecontacten en informatie over het type delict, de pleegdatum en de afdoening. Omdat de pleegdatum voor 1995 niet geregistreerd werd, zijn missende pleegdata geschat op basis van de datum van afdoening. De afhankelijke variabele in deze studie is het jaarlijkse aantal veroordelingen voor ernstige delicten. Omdat in deze studie een hoogrisicogroep bestudeerd wordt, is besloten om minder ernstige delicten, zoals verkeersdelicten, buiten beschouwing te laten. Delicten zijn geclassificeerd volgens de standaardclassificatie misdrijven van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS, 2000). Op basis van de definitie van Loeber, Farrington en Waschbusch (1998) rekenen we onder ernstige delicten geweldsdelicten, vermogensdelicten, gemeengevaarlijke delicten,
mens & maatschappij
M&M 2013-3.indd 260
26-08-13 09:48
delicten uit de Opiumwet en delicten uit de Wet wapens en munitie. In de analyses wordt steeds gecorrigeerd voor periodes van detentie.4 Werk en uitkeringen. Gegevens over werk en uitkeringen zijn verzameld via Suwinet, het systeem van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid waarin alle officiële dienstverbanden en uitkeringen geregistreerd staan. In dit systeem zijn de begin- en einddatum van een arbeidscontract en verschillende typen uitkeringen terug te vinden. Ook is het register van de Kamer van Koophandel geraadpleegd om te bepalen of mensen uit de onderzoeksgroep een eigen bedrijf hebben, wat in voorkomende gevallen gecodeerd werd als het hebben van werk. Hoewel in Suwinet alle officiële dienstverbanden geregistreerd staan, bevat het systeem geen informatie over type werk en of dit werk fulltime of parttime werk betreft. Bovendien had Suwinet pas vanaf 1998 volledige landelijke dekking, waardoor vóór die tijd voor een deel van de respondenten mogelijk sprake is van een onderschatting van het aantal dienstverbanden of ontvangen uitkeringen. Deze onderschatting is echter niet-systematisch. De hier gerapporteerde effecten van werk en uitkeringen kunnen dus het best geïnterpreteerd worden als conservatieve schattingen. Met de gegevens uit Suwinet zijn variabelen voor werk en uitkeringen geconstrueerd. De variabele werk geeft voor elk persoonsjaar de proportie van het jaar weer dat iemand werk heeft. De variabele uitkering betreft dat deel van het jaar dat iemand een uitkering ontvangt. Er wordt een onderscheid gemaakt naar drie typen uitkeringen, te weten uitkering wegens werkloosheid, bijstandsuitkering en uitkering wegens arbeidsongeschiktheid.
261
Controlevariabelen. Wanneer effecten van werk en uitkeringen op criminaliteit onderzocht worden, dient er rekening te worden gehouden met mogelijke selectie-effecten. Werkloze mensen kunnen andere kenmerken hebben dan mensen die werken, en die kenmerken kunnen ook samenhangen met het plegen van criminaliteit (Gottfredson & Hirschi, 1990). Om te controleren voor mogelijke selectie-effecten worden in de analyses variabelen voor persoons- en achtergrondkenmerken, criminele geschiedenis en socio-demografische kenmerken opgenomen. De persoons- en achtergrondkenmerken zijn verkregen uit behandeldossiers die tijdens het verblijf van de jongeren werden aangelegd door een multidisciplinair team van behandelaars. Deze dossiers bevatten allerlei rapportages die informatie bevatten over de achtergrond en persoonskenmerken van de jongere, bijvoorbeeld rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming, psychologische of psychiatrische onderzoeksrapportages en behandel- en voortgangsrapportages. Getrainde 2013, jaargang 88, nr. 3
M&M 2013-3.indd 261
26-08-13 09:48
262
onderzoekers hebben de dossiers gescoord met behulp van een gestructureerde checklist (Hendriks & Bijleveld, 2004), de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid was goed (Cohen’s kappa > 0,70). De volgende achtergrondkenmerken, waarvan op empirische en theoretische gronden wordt verondersteld dat ze samenhangen met criminaliteit, werkloosheid, en het ontvangen van een uitkering (e.g. Caspi e.a., 1998; Gottfredson & Hirschi, 1990), zijn als dichotome variabelen opgenomen in de analyses: intelligentie (gemeten met gevalideerde instrumenten zoals de WISC-RN5 en de Raven Progressive Matrices; een IQ lager dan 90 is benedengemiddeld en gecodeerd als lage intelligentie, versus gemiddelde en bovengemiddelde intelligentie), opleidingsniveau voor instroom in de JJI (speciaal onderwijs en alleen basisonderwijs is gecodeerd als laag opleidingsniveau, versus gemiddeld of hoger opleidingsniveau), agressiviteit (wel/niet), slachtoffer van seksueel misbruik (wel/niet) en slachtoffer van fysieke mishandeling (wel/niet). Daarnaast is een variabele opgenomen die weergeeft in hoeverre respondenten opgroeiden in een problematische gezinssituatie. Deze variabele heeft een waarde tussen 0 tot 4 en is een som van in hoeverre er in het gezin van herkomst sprake was van alcoholmisbruik, drugsmisbruik, criminele familieleden en werkloosheid. Ook is een tijdsstabiele variabele voor criminele geschiedenis opgenomen, die het aantal veroordelingen voor 18 jaar weergeeft. Ten slotte worden tijdsvariërende controlevariabelen opgenomen voor leeftijd, huwelijkse status en kinderen gebaseerd op informatie uit de gemeentelijke basisadministratie. 3.3 Analyse De effecten van werk en uitkeringen op criminaliteit worden geschat met behulp van random effects en fixed effects modellen, die apart voor mannen en vrouwen worden geschat. Omdat de afhankelijke variabele een frequentievariabele is, namelijk het aantal veroordelingen voor ernstige delicten, worden Poisson random effects en fixed effects modellen geschat. Een random effects model probeert zo goed mogelijk rekening te houden met verschillen tussen personen door controlevariabelen mee te nemen in de analyse. Er kunnen zowel variabelen die veranderen over de tijd, als variabelen die niet veranderen over de tijd in het model opgenomen worden. Random effects modellen houden geen rekening met verschillen tussen personen die niet geobserveerd zijn. Hierdoor kunnen selectie-effecten niet geheel uitgesloten worden. Daarom wordt naast een random effects model ook een fixed effects model geschat. Een fixed effects model richt zich alleen op veranderingen
mens & maatschappij
M&M 2013-3.indd 262
26-08-13 09:48
over de tijd binnen personen, en controleert zo voor gemeten en ongemeten stabiele verschillen tussen personen. Omdat fixed effects modellen controleren voor alle stabiele kenmerken geven deze modellen geen inzicht in de mate waarin deze kenmerken samenhangen met de uitkomstvariabele.
263
4. Resultaten 4.1 Persoons- en achtergrondkenmerken De onderzoeksgroep wordt gekenmerkt door een benedengemiddelde intelligentie, een laag opleidingsniveau en ernstige achtergrondproblematiek. Informatie uit de behandeldossiers laat zien dat van 27% van de jongens en 34% van de meisjes de intelligentie beneden gemiddeld is. Bijna een derde van de jongens en een kwart van de meisjes volgde voor opname in de JJI een opleiding van laag niveau (alleen basisonderwijs of speciaal onderwijs). Daarnaast volgde de meerderheid van de jongeren tijdens hun verblijf in de JJI een vakopleiding. Verder vertoonde ongeveer 65% van de steekproef agressief gedrag. Meisjes waren in hun jeugd vaker dan jongens slachtoffer van mishandeling of misbruik – 38% van de meisjes was seksueel misbruikt, en 64% was fysiek mishandeld, terwijl jongens minder vaak seksueel misbruikt (6,7%) of fysiek mishandeld (32,2%) waren. Ten slotte groeiden meer meisjes (65,5%) dan jongens (37,8%) op in een problematische thuissituatie, en de gezinnen waarin de meisjes opgroeiden werden gemiddeld door meer problemen gekenmerkt (tabel 1). Voor meer informatie over deze steekproef, zie Van der Geest, Blokland en Bijleveld (2009) en Verbruggen e.a. (2012). 4.2 Criminele carrière De jongens kwamen in de JJI terecht toen ze gemiddeld 15,6 jaar oud waren (SD = 1,7) en verbleven er gemiddeld 20,8 maanden (SD = 12,2). De meisjes waren gemiddeld jonger toen ze werden opgenomen in de JJI (M = 15,4, SD = 1,2) en hun verblijf was korter (M = 13,4 maanden, SD = 7,8). Hoewel een minderheid van de steekproef op strafrechtelijke titel in de JJI behandeld werd, is de meerderheid van de jongeren (80,7% van de jongens en 55,6% van de meisjes) voor het 18e jaar minstens één keer veroordeeld voor een ernstig delict. Jongens werden gemiddeld vaker veroordeeld dan meisjes. Tijdens de observatieperiode, van 18 tot 32 jaar, wordt meer dan 75% van de mannen en ruim 40% van de vrouwen ten minste één keer veroordeeld voor een ernstig delict. Binnen de groep veroordeelden is het gemiddeld aantal veroordelingen voor mannen drie keer hoger dan dat voor vrouwen (tabel 1). 2013, jaargang 88, nr. 3
M&M 2013-3.indd 263
26-08-13 09:48
Tabel 1
Beschrijvende gegevens, uitgesplitst naar geslacht Mannen (N = 270)
264
%/M
s.d.
Vrouwen (N = 270) %/M
s.d.
Socio-demografische kenmerken Huwelijk
23,0
20,0
Kind(eren)
35,9
70,4
Aantal kinderen
1,63
0,82
2,06
1,00
Persoons- en achtergrondkenmerken Lage intelligentie
26,7
Laag opleidingsniveau
31,9
23,0
Agressie
64,1
65,9
Seksueel misbruik
34,4
6,7
38,1
Fysieke mishandeling
32,2
63,7
Problemen in het gezin
37,8
Aantal problemen in het gezin
0,54
65,6 0,81
1,13
1,09
Criminele geschiedenis Veroordeeld voor ernstig delict voor 18 jaar Aantal veroordelingen voor ernstig delicten voor 18 jaar
80,7
55,6
5,62
4,73
2,36
2,24
Leeftijd ttv opname in JJI
15,61
1,69
15,43
1,20
Lengte verblijf in JJI (in maanden)
20,76
12,20
13,42
7,83
Criminaliteit (leeftijd 18 - 32 jaar) Veroordeeld voor ernstig delict
76,3
Aantal veroordelingen voor ernstig delicten
12,06
14,26
4,29
4,75
0,90
1,47
0,17
0,36
Aantal veroordelingen voor ernstige delicten per jaara
42,8
Werk & uitkeringen Ooit werk en/of ooit uitkering
94,4
94,8
Ooit werk
85,6
83,7
Ooit uitkering Ooit uitkering (werkloosheid)
64,4
83,3
35,6
19,0
Ooit uitkering (bijstand)
31,1
48,0
Ooit uitkering (arbeidsongeschiktheid)
21,1
46,5
Werk of uitkeringb
0,40
0,44
0,59
0,54
Werkb
0,26
0,40
0,22
0,37
Uitkeringb
0,09
0,25
0,29
0,43
Uitkering (werkloosheid)b
0,02
0,10
0,02
0,12
Uitkering (bijstand)b
0,03
0,17
0,15
0,34
Uitkering (arbeidsongeschiktheid) b
0,03
0,17
0,13
0,32
a Gecorrigeerd voor detentie. b Gebaseerd op het aantal persoonsjaren: NT = 7983.
4.3 Werk en uitkeringen Tussen leeftijd 18 en 32 jaar ontvangt bijna 95% van de onderzoeksgroep op enig moment inkomen uit werk of van een uitkering. Dit betekent mens & maatschappij
M&M 2013-3.indd 264
26-08-13 09:48
dat 5% van de groep tijdens de gehele observatieperiode geen officiële bron van inkomsten heeft. Een meerderheid van de mannen (85,6%) en vrouwen (83,7%) heeft op enig moment tussen 18 en 32 jaar werk. Mannen en vrouwen hebben gemiddeld ongeveer een kwart van elk persoonsjaar werk, wat aangeeft dat hun werkcarrières instabiel zijn. Een aanzienlijk deel van de steekproef (64,4% van de mannen en 83,3% van de vrouwen) ontvangt ook op enig moment tijdens de observatieperiode een uitkering. Mannen ontvangen vaker een uitkering wegens werkloosheid, terwijl vrouwen vaker bijstand of een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen. Vrouwen ontvangen gemiddeld voor een aanzienlijk groter deel van elk persoonsjaar een uitkering (M = 0,29, SD = 0,43) dan mannen (M = 0,09, SD = 0,25) (tabel 1).
265
4.4 Effecten van werk en uitkeringen op ernstige criminaliteit Om de effecten van werk en verschillende typen uitkeringen (werkloosheidsuitkering, bijstand en arbeidsongeschiktheidsuitkering) op criminaliteit te schatten, gebruikten we zowel random effects- als fixed effects-modellen. In deze modellen wordt gecontroleerd voor persoonsen achtergrondkenmerken, criminele geschiedenis, huwelijk en ouderschap. De resultaten van de random effects modellen worden gepresenteerd in tabel 2. De fixed effects-coëfficiënten voor werk en de verschillende typen uitkeringen staan in de onderste rijen van de tabel. Voor mannen laten de modellen allereerst zien dat mannen met een hoger aantal veroordelingen voor ernstige delicten vóór het 18de jaar significant vaker veroordeeld worden tussen hun 18de en 32ste jaar. Verder blijkt uit het random effects Model A dat voor mannen zowel het hebben van werk als het ontvangen van een uitkering geassocieerd is met een significante afname in het aantal veroordelingen voor ernstige delicten. In vergelijking met werkloos zijn en geen uitkering ontvangen, hangt werk samen met een afname in het aantal veroordelingen van 64% ((e-1,02-1)*100 = -63,9). Het ontvangen van een uitkering vermindert het aantal veroordelingen met nog eens 39%. In Model B wordt het effect van uitkeringen op ernstige criminaliteit verder uitgesplitst naar type uitkering. De resultaten van Model B laten zien dat zowel het ontvangen van een bijstandsuitkering als een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid samenhangt met een afname in het aantal veroordelingen voor ernstige delicten, terwijl het ontvangen van een uitkering wegens werkloosheid geen significant effect op veroordelingen heeft. Ook in Model B is het hebben van werk geassocieerd met minder veroordelingen. De resultaten van Model A en B worden ondersteund door de fixed effects modellen. Net als voor mannen blijkt dat vrouwen met een langer strafblad voor hun 18de jaar ook significant meer veroordelingen na hun 18de jaar heb2013, jaargang 88, nr. 3
M&M 2013-3.indd 265
26-08-13 09:48
Tabel 2
Effecten van werk en uitkeringen op veroordelingen voor ernstige delicten voor mannen en vrouwen Mannen (N = 270)
266
Model A B
s.d.
Vrouwen (N = 267)
Model B B
s.d.
Model A B
s.d.
Model B B
s.d.
Socio-demografische kenmerken Leeftijda
0,47
0,66
0,41
0,67
-1,77
1,64
-2,06
1,65
Leeftijd²a
-0,20
0,14
-0,19
0,14
0,26
0,34
0,35
0,35
Huwelijk
-0,32†
0,17
-0,32†
0,17
0,16
0,24
0,10
0,24
Kind(eren)
-0,02
0,08
-0,02
0,08
-0,01
0,09
-0,003
0,09
Lage intelligentie
0,26
0,18
0,26
0,18
0,55*
0,27
0,66*
0,27
Laag opleidingsniveau
-0,03
0,18
-0,03
0,18
-0,14
0,29
-0,15
0,28
Agressie
-0,09
0,17
-0,09
0,17
0,32
0,27
0,24
0,27
Seksueel misbruik
0,23
0,32
0,23
0,32
-0,23
0,26
-0,19
0,25
Fysieke mishandeling
0,07
0,18
0,07
0,18
-0,05
0,25
-0,10
0,25
Problemen in het gezin
0,05
0,10
0,05
0,10
-0,06
0,12
-0,09
0,12
Veroordelingen voor ernstig delicten voor 18 jaar
0,11***
0,02
0,11***
0,02
0,27***
0,07
0,26***
0,07
Werk
-1,02***
0,10
-1,29***
0,25
Uitkering
-0,50***
0,12
0,35*
0,14 0,25
Persoons- en achtergrondkenmerken
Werk & uitkeringen
Werk
-1,03***
0,10
-1,29***
Uitkering (werkloosheid)
-0,12
0,33
-0,84
0,94
Uitkering (bijstand)
-0,62***
0,16
-0,11
0,20
Uitkering (arbeidsongeschiktheid)
-0,42*
0,20
0,66***
0,18
-0,71
0,80
-0,43**
1,94
0,27
Intercept
-0,77
0,80
-0,14
1,93
Fixed effects coëfficiëntenb Werk
-0,91***
0,10
-1,06***
0,27
Uitkering
-0,44***
0,12
0,39*
0,15
Werk
-0,92***
0,10
-1,08***
Uitkering (werkloosheid)
-0,09
0,34
-0,24
0,99
Uitkering (bijstand)
-0,59***
0,16
-0,04
0,21
Uitkering (arbeidsongeschiktheid)
-0,35†
0,21
0,66*
0,20
† = p<0,10; * = p<0,05; ** = p<0,01; *** = p<0,001. a Leeftijd/10. b Nmannen = 204, Nvrouwen = 113. Het aantal respondenten is minder dan bij de random effects modellen, omdat in een fixed effects model mensen die geen verandering over de tijd meemaken in de tijdsvariërende variabelen worden uitgesloten van de analyses.
mens & maatschappij
M&M 2013-3.indd 266
26-08-13 09:48
ben. Verder plegen vrouwen met een lage intelligentie significant meer delicten. Daarnaast laat Model A zien dat voor vrouwen werk samenhangt met een significante afname in ernstige criminaliteit, met 73%, ten opzichte van werkloos zijn en geen uitkering ontvangen. Anders dan bij mannen is het ontvangen van een uitkering voor vrouwen geassocieerd met een significante toename in ernstige criminaliteit, met 42%. Model B laat zien dat het positieve effect van uitkeringen op criminaliteit voor vrouwen veroorzaakt wordt door arbeidsongeschiktheidsuitkeringen: het ontvangen van een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid hangt samen met een toename in het aantal veroordelingen. Werk heeft in Model B ook een significant negatief effect op criminaliteit. Ook de resultaten voor vrouwen worden ondersteund door de fixed effects modellen. Deze resultaten suggereren dat inkomen bij mannen met een kwetsbare achtergrond leidt tot een afname in criminaliteit. Aangezien zowel werk als uitkeringen een negatief significant effect op criminaliteit hebben, lijken mannen, gegeven de afname in het aantal veroordelingen, te profiteren van het ontvangen van een inkomen, ongeacht of dat inkomen afkomstig is van werk of van een uitkering. Dit sluit aan bij theorieën die veronderstellen dat financiële motivatie een belangrijke rol speelt bij het ontstaan van criminaliteit. Toch is bij mannen het effect van werk beduidend sterker dan het effect van het ontvangen van een uitkering, hetgeen suggereert dat mannen behoudens een inkomen, additionele positieve gevolgen ondervinden van werk. Voor vrouwen hangt het hebben van werk ook samen met een afname in het aantal veroordelingen, maar heeft het ontvangen van een uitkering geen dempend effect op criminaliteit. Integendeel, vrouwen die een uitkering ontvangen, en met name een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid, laten een toename in ernstige criminaliteit zien. Wellicht duidt het ontvangen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering bij vrouwen sterker dan bij mannen het geval is op de aanwezigheid van psychische problematiek. De resultaten voor vrouwen zijn in lijn met theorieën die veronderstellen dat sociale controle die werk met zich mee brengt belangrijk is bij het stoppen met criminaliteit.
267
5. Discussie In deze studie is gebruikgemaakt van longitudinale gegevens over een groep kwetsbare jongens en meisjes (N = 540) die in de jaren negentig in een justitiële jeugdinrichting behandeld werden voor gedragsproblemen, en tot 32-jarige leeftijd zijn gevolgd. Deze jongeren hadden vanwege hun achtergrond, die gekenmerkt werd door problemen in verschillende domeinen, een verhoogd risico om moeilijkheden te ervaren in 2013, jaargang 88, nr. 3
M&M 2013-3.indd 267
26-08-13 09:48
268
de transitie naar volwassenheid. Met officieel geregistreerde informatie over veroordelingen, werk en uitkeringen werden op individueel niveau effecten van werk en verschillende typen uitkeringen op criminaliteit onderzocht. De resultaten laten zien dat een groot deel van de onderzoeksgroep ernstig crimineel gedrag vertoont in de volwassenheid. Meer mannen dan vrouwen worden veroordeeld voor een ernstig delict, ook worden mannen gemiddeld vaker veroordeeld. Hoewel een meerderheid van de onderzoeksgroep op enig moment tijdens de observatieperiode werk heeft, ontvangt ook een aanzienlijk deel van de groep, vooral vrouwen, op enig moment een uitkering. Vrouwen ontvangen vaker dan mannen bijstand en een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid, terwijl mannen vaker een werkloosheidsuitkering ontvangen. Een klein deel van de onderzoeksgroep heeft tijdens de gehele observatieperiode geen officiële bron van inkomsten. We gebruikten random effects- en fixed effects-modellen om effecten van werk en uitkeringen op criminaliteit te schatten. Voor mannen blijken zowel werk als het ontvangen een uitkering een negatief effect te hebben op ernstige criminaliteit. Dit is overeenkomstig met het idee dat voor mannen beide bronnen van inkomsten de financiële motivatie voor criminaliteit verminderen, wat aansluit bij hetgeen de straintheorie voorspelt (Merton, 1968). Dat het ontvangen van een bijstandsof arbeidsongeschiktheidsuitkering wel, maar het ontvangen van een werkloosheidsuitkering geen significante vermindering van crimineel gedrag met zich mee brengt is enigszins onverwacht, omdat het inkomen dat beide eerste uitkeringstypen opleveren vaak lager is dan dat van een werkloosheidsuitkering. De bevinding dat het hebben van werk een sterker effect heeft op criminaliteit dan het ontvangen van een uitkering suggereert dat naast inkomen ook andere aspecten van werk, zoals informele sociale controle, een rol spelen (Laub & Sampson, 2003). De bevindingen voor mannen kunnen dus geïnterpreteerd worden als ondersteuning voor zowel de eerste hypothese, die op basis van de strain-theorie stelde dat het ontvangen van een inkomen, ongeacht de bron van dat inkomen, criminaliteit doet verminderen, als voor de tweede hypothese, waarin, uitgaande van controle theorieën, gesteld werd dat de sociale controle die werk met zich mee brengt van invloed is op criminaliteit. Voor vrouwen ondersteunen de resultaten echter alleen de tweede hypothese. Ook al werken vrouwen vaker parttime en hechten ze mogelijk minder waarde aan werk dan mannen (De Beer, 2005; Harding & Sewel, 1992; Rossi, 1998), toch laten de resultaten zien dat werk een negatief effect heeft op ernstig crimineel gedrag van vrouwen. Dit komt mogelijk doordat het verschil in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen de laatste decennia steeds kleiner is geworden, waardoor werk
mens & maatschappij
M&M 2013-3.indd 268
26-08-13 09:48
als bron van informele sociale controle, net als voor mannen, ook voor vrouwen belangrijker is geworden. De effecten van uitkeringen op criminaliteit zijn minder duidelijk voor vrouwen. Het ontvangen van een uitkering, en specifiek een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid, heeft een positief effect op criminaliteit. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het ontvangen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering samenhangt met psychische of psychiatrische problematiek, die vervolgens de kans op criminaliteit vergroot. Eerder onderzoek laat bijvoorbeeld zien dat vrouwelijke daders meer problemen met psychische gezondheid hebben dan mannelijke daders, en dat deze psychische problemen gerelateerd zijn aan crimineel gedrag (Palmer, Jinks & Hatcher, 2010). Dit beeld wordt bevestigd wanneer we het onderscheid tussen verschillende typen uitkeringen nader bekijken: vrouwen die een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid krijgen, hebben hier meestal recht op wegens psychische of psychiatrische problemen, en niet vanwege fysieke problemen. Meer dan twee keer zoveel vrouwen als mannen in de onderzoeksgroep ontvangen een arbeidsongeschiktheidsuitkering, en informatie uit de behandeldossiers laat bovendien zien dat vrouwen in de steekproef gekenmerkt worden door een meer problematische gezinsachtergrond. Dit wijst mogelijk op de zogenaamde ‘gender paradox’ in criminaliteit, wat inhoudt dat hoewel vrouwen minder kans hebben dan mannen om crimineel gedrag te vertonen, de vrouwen die crimineel gedrag laten zien vaak ernstigere psychosociale problemen hebben dan criminele mannen (Eme, 1992). Dat deze problematiek zich bij vrouwen pas na het bereiken van de volwassenheid in crimineel gedrag vertaalt, is onverwacht en zal nader moeten worden onderzocht. Een mogelijke verklaring is dat vrouwen – meer dan mannen – in hun jeugd gecontroleerd worden door ouders, familie of instanties. Het risico dat de problematiek zich uiteindelijk toch in crimineel gedrag openbaart wordt dan vergroot op het moment dat controle en begeleiding van familie en instanties wegvalt (Silverthorn & Frick, 1999). De vrouwen in onze onderzoeksgroep die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen, vormen wellicht een dergelijke groep, en het ontvangen van een uitkering is mogelijk een proxy voor bepaalde problematische kenmerken van deze vrouwen die vervolgens weer samenhangen met criminaliteit. Als het inderdaad zo is dat het ontvangen van een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid een indicatie is van perioden waarin sprake is van (ernstige) psychosociale problemen, dan zou dit kunnen verklaren waarom we voor vrouwen vinden dat uitkeringen samenhangen met een toename in criminaliteit. Een andere mogelijke verklaring voor het positieve effect van uitkeringen op criminaliteit zou kunnen zijn dat vrouwen die een uitkering ontvangen er alleen voor staan, terwijl vrouwen die werkloos zijn maar geen uitkering ontvan-
269
2013, jaargang 88, nr. 3
M&M 2013-3.indd 269
26-08-13 09:48
270
gen samenwonen met een partner die kostwinner is. Aangezien samenwonen ook sociale controle biedt, zijn deze vrouwen mogelijk minder geneigd om criminaliteit te plegen. Hoewel in de analyses rekening gehouden wordt met trouwen, blijkt uit een recent afgeronde interviewstudie met deze onderzoeksgroep dat de meeste mensen samenwonen zonder getrouwd te zijn (Van der Geest, Bijleveld & Verbruggen, 2013). Kortom, zelfs in een groep kwetsbare mannen en vrouwen, wier arbeidsparticipatie beneden gemiddeld is en wier werkcarrières instabiel zijn, blijkt werk van invloed te zijn op de criminele carrière. De mate waarin het relatief sterke sociale vangnet in Nederland erin slaagt om criminaliteit in kwetsbare groepen te verminderen verschilt voor mannen en vrouwen. Financiële ondersteuning door de overheid lijkt bij te dragen aan het verminderen van crimineel gedrag voor mannen. Voor vrouwen echter lijkt het ontvangen van financiële ondersteuning alleen niet voldoende om crimineel gedrag te voorkomen. Gezien de problematische achtergrond van deze vrouwen en het relatief hoge aantal arbeidsongeschikten in deze groep, profiteren deze vrouwen mogelijk wel op andere manieren van het ontvangen van een uitkering, en was het zonder uitkering misschien nog slechter met ze gesteld, maar dit vertaalt zich niet in een afname in het criminele gedrag. 5.1 Beperkingen van de huidige studie en aanbevelingen voor toekomstig onderzoek Deze studie is de eerste in Nederland, en een van de weinige wereldwijd, waarin effecten van zowel werk als uitkeringen op crimineel gedrag op individueel niveau onderzocht worden. Zoals elke studie kent ook de huidige studie enkele beperkingen. Voor deze studie wordt alleen gebruikgemaakt van officieel geregistreerde gegevens over werk, uitkeringen en criminaliteit. Zo bevat de Suwinet-database gegevens over alle officiële dienstverbanden en uitkeringen, wat betekent dat informatie over zwart werk en onofficiële financiële ondersteuning ontbreekt. Juist in een kwetsbare groep kan het niet ongebruikelijk zijn dat men zwart werkt, bijvoorbeeld omdat men vanwege een strafblad moeilijkheden ervaart bij het vinden van ‘wit’ werk (Pager, 2003). Daarnaast kunnen mensen samenleven met iemand die hen financieel onderhoudt. Effecten van zwart werk en onofficiële financiële ondersteuning op criminaliteit konden in deze studie echter niet worden getoetst. Daarnaast wordt door gebruik te maken van officieel geregistreerde gegevens over veroordelingen het daadwerkelijk aantal gepleegde delicten onderschat. Verder is in deze studie alleen gekeken naar effecten van werk en uitkeringen op veroordelingen voor ernstige delicten in het algemeen. In toekomstig onderzoek kan onderscheid gemaakt wordt
mens & maatschappij
M&M 2013-3.indd 270
26-08-13 09:48
naar effecten van werk en uitkeringen op in het bijzonder vermogens- en geweldscriminaliteit, waardoor beter zicht kan worden verkregen op de rol die inkomen speelt bij het voorkomen van criminaliteit. Ten slotte blijft het, doordat alleen van officieel geregistreerde gegevens gebruik is gemaakt, onduidelijk welke causale mechanismen precies een rol spelen in de relatie tussen werk, uitkeringen en criminaliteit. Toekomstig onderzoek dat gebruikmaakt van zelfgerapporteerde of kwalitatieve informatie zou meer inzicht in de relevante causale mechanismen kunnen verschaffen. Ook meer informatie over uitkeringen, zoals de hoogte van het bedrag dat men ontvangt, of de achtergrond van mensen die verschillende typen uitkering ontvangen, kan mogelijk helpen verklaren waarom we verschillende effecten van verschillende typen uitkering op criminaliteit vinden, en waarom er verschillen zijn in effecten van uitkeringen op criminaliteit tussen mannen en vrouwen. Hoewel dit onderzoek laat zien dat werk, en voor mannen ook een uitkering, geassocieerd is met een afname in crimineel gedrag voor jongvolwassenen met een problematische achtergrond, vormt het huidige onderzoek slechts een eerste stap in het begrijpen van de wijze waarop de algemene doelen van de Nederlandse verzorgingsstaat zich vertalen naar crimineel gedrag op individueel niveau. Aangezien dit een onderbelicht gebied van criminologisch onderzoek betreft, kan toekomstig onderzoek, juist ook in landen met een ander systeem van sociale zekerheid (bijvoorbeeld Groot-Brittannië of de Verenigde Staten), inzicht geven in de manier waarop werk en uitkeringen crimineel gedrag kunnen beïnvloeden, en het ontwikkelen van persistente criminele carrières in kwetsbare groepen kunnen helpen voorkomen.
271
Noten 1. Janna Verbruggen, MSc (
[email protected]). Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR); Afdeling Strafrecht en Criminologie, Vrije Universiteit; Phoolan Devi Instituut. Correspondentieadres: Postbus 71304, 1008 BH Amsterdam. Robert Apel, PhD (
[email protected]). School of Criminal Justice, Rutgers University. Dr. Victor van der Geest (
[email protected]). NSCR; Afdeling Strafrecht en Criminologie, Vrije Universiteit. Prof. Dr. Mr. Arjan Blokland (
[email protected]). NSCR; Instituut voor Strafrecht en Criminologie, Universiteit Leiden. 2. Het meeste bestaande onderzoek richt zich op de relatie tussen sociale zekerheid en criminaliteit op macroniveau (e.g. Baumer & Gustafson, 2007; Burek, 2006; DeFronzo, 1997; Hannon & DeFronzo, 1998; Savage, Bennett & Danner, 2008; Savolainen, 2000; Worrall, 2005). Hoewel er een paar uitzonderingen zijn (Burek, 2006; Worrall, 2005), tonen deze studies doorgaans aan dat de criminaliteitscijfers lager zijn in steden, staten of landen waar meer overheidsgeld aan sociale zekerheid wordt uitgegeven, vooral voor levensdelicten. 3. Longitudinale studies op macroniveau tonen aan dat criminaliteitscijfers hoger
2013, jaargang 88, nr. 3
M&M 2013-3.indd 271
26-08-13 09:48
272
zijn in gebieden waar veel armoede en werkloosheid is. Er lijkt een sterkere relatie tussen werkloosheid en vermogenscriminaliteit, dan tussen werkloosheid en niet-instrumentele criminaliteit te bestaan (e.g. Chiricos, 1987; Raphael & Winter-Ebmer, 2001). 4. Er is gecorrigeerd voor detentie met de volgende formule: Exposure ji = 1 – (aantal dagen gedetineerd/730), waarbij j staat voor de respondent en i voor het jaar van observatie (zie Van der Geest, Blokland & Bijleveld, 2009). 5. WISC-RN staat voor Wechsler Intelligence Scale for Children-Revised for the Netherlands.
Literatuur Baumer, E.P. & Gustafson, R. (2007). Social organization instrumental crime: Assessing the empirical nalidity of classic and contemporary anomie theories. Criminology, 45, 617-663. Berk, R.A., Lenihan, K.J. & Rossi, P.H. (1980). Crime and poverty: Some experimental evidence from ex-offenders. American Sociological Review, 45, 766-786. Berk, R.A. & Rauma, D. (1983). Capitalizing on nonrandom assignment to treatments: A regression-discontinuity evaluation of a crime-control program. Journal of the American Statistical Association, 78, 21-27. Broidy, L. & Agnew, R. (1997). Gender and crime: A general strain theory perspective. Journal of Research in Crime and Delinquency, 34, 275-306. Burek, M.W. (2006). AFDC to TANF: The effects of welfare reform on instrumental and expressive crimes. Criminal Justice Studies, 19, 241-256. Bushway, S.D. & Reuter, P. (2002). Labor markets and crime risk factors. In L.W. Sherman, D.P. Farrington, B.C. Welsh & D. Layton MacKenzie (eds.), Evidence-based crime prevention (pp. 198-240). New York: Routledge. Caspi, A., Wright, B.R.E., Moffitt, T.E. & Silva, P.A. (1998). Early failure in the labor market: Childhood and adolescent predictors of unemployment in the transition to adulthood. American Sociological Review, 63, 424-451. Centraal Bureau voor de Statistiek (2000). Standaardclassificatie mis drijven. Beschikbaar via http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/veiligheid-recht/methoden/classificaties/standaardclassificatie-misdrijvenmethode.htm. Chiricos, T.G. (1987). Rates of crime and unemployment: An analysis of aggregate research evidence. Social Problems, 34, 187-212. Cloward, R.A. & Ohlin, L.E. (1960). Delinquency and opportunity. New York: Free Press. Crutchfield, R.D. & Pitchford, S.R. (1997). Work and crime: The effects of labor stratification. Social Forces, 76, 93-118. De Beer, P. (2005). Perspectief op de arbeidsmarkt. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. mens & maatschappij
M&M 2013-3.indd 272
26-08-13 09:48
DeFronzo, J. (1997). Welfare and homicide. Journal of Research in Crime and Delinquency, 34, 395-406. De Gier, E. & Ooijens, M. (2004). The Dutch welfare state and social security system. In E. de Gier, A. de Swaan, & M. Ooijens (eds.), Dutch welfare reform in an expanding Europe: The neighbours’ view (pp. 15-31). Amsterdam: Het Spinhuis. De Mooij, R.A. (2006). Reinventing the welfare state. The Hague: CPB, Netherlands Bureau for Economic Policy Analysis. Eme, R.F. (1992). Selective female affliction in the developmental disorders of childhood: A literature review. Journal of Clinical Child Psychology, 21, 354-364. Farrington, D.P., Gallagher, B., Morley, L., St Ledger, R.J. & West, D.J. (1986). Unemployment, school leaving, and crime. British Journal of Criminology, 26, 335-356. Giordano, P.C., Cernkovich, S.A. & Rudolph, J.L. (2002). Gender, crime, and desistance: Toward a theory of cognitive transformation. American Journal of Sociology, 107, 990-1064. Gottfredson, M.R. & Hirschi, T. (1990). A general theory of crime. Stanford, CA: Stanford University Press. Grogger, J. (1998). Market wages and youth crime. Journal of Labor Economics, 16, 756-791. Hannon, L. & DeFronzo, J. (1998). Welfare and property crime. Justice Quarterly, 15, 273-288. Harding, L. & Sewel, J. (1992). Psychological health and employment status in an island community. Journal of Occupational and Organizational Psychology, 65, 269-275. Hendriks, J. & Bijleveld, C.C.J.H. (2004). Recidive van jeugdige zedendelinquenten. Leiden: Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechts handhaving. Hirschi, T. (1969). Causes of delinquency. Berkeley: University of California Press. Laub, J.H. & Sampson, R.J. (2003). Shared beginnings, divergent lives; Delinquent boys to age 70. Cambridge: Harvard University Press. Loeber, R., Farrington, D.P. & Waschbusch, D.A. (1998). Serious and violent juvenile offenders. In R. Loeber & D.P. Farrington (eds.), Serious and violent juvenile offenders: Risk factors and successful interventions (pp. 13.29). Thousand Oaks, CA: Sage. Mallar, C.D. & Thornton, C.V.D. (1978). Transitional aid for released prisoners: Evidence from the LIFE experiment. Journal of Human Resources, 13, 208-236. Merton, R.K. (1938). Social structure and anomie. American Sociological Review, 3, 672-682. Merton, R.K. (1968). Social theory and social structure. New York: Free Press.
273
2013, jaargang 88, nr. 3
M&M 2013-3.indd 273
26-08-13 09:48
274
Osgood, D.W., Foster, E.M., Flanagan, C. & Ruth, G.R. (2005). On your own without a net: The transition to adulthood for vulnerable populations. Chicago: University of Chicago Press. Pager, D. (2003). The mark of a criminal record. American Journal of Sociology, 108, 937-975. Palmer, E.J., Jinks, M. & Hatcher, R.M. (2010). Substance use, mental health, and relationships: A comparison of male and female offenders serving community sentences. International Journal of Law and Psychiatry, 33, 89-93. Paul, K.I. & Moser, K. (2009). Unemployment impairs mental health: Metaanalyses. Journal of Vocational Behavior, 74, 264-282. Raphael, S. & Winter-Ebmer, R. (2001). Identifying the effect of unemployment on crime. Journal of Law & Economics, 44, 259-283. Rauma, D. & Berk, R.A. (1987). Remuneration and recidivism: The longterm impact of unemployment compensation on ex-offenders. Journal of Quantitative Criminology, 3, 3-27. Rossi, A.S. (1998). Equality between the sexes: An immodest proposal. In K.A. Myers, C.D. Anderson, & B.J. Risman (eds.), Feminist foundations: Toward transforming sociology (pp. 31-70). Thousand Oaks, California: Sage. Sampson, R.J. & Laub, J.H. (1990). Crime and deviance over the life course – The salience of adult social bonds. American Sociological Review, 55, 609-627. Sampson, R.J. & Laub, J.H. (1993). Crime in the making: Pathways and turning points through life. Cambridge, MA: Harvard University Press. Savage, J., Bennett, R.R. & Danner, M. (2008). Economic assistance and crime: A cross-national investigation. European Journal of Criminology, 5, 217-238. Savolainen, J. (2000). Inequality, welfare state, and homicide: Further support for the institutional anomie theory. Criminology, 38, 1021-1042. Savolainen, J. (2009). Work, family and criminal desistance. Adult social bonds in a Nordic welfare state. British Journal of Criminology, 49, 285304. Schoeni, R.F. & Ross, K. (2005). Material assistance from families during the transition to adulthood. In R.A. Settersten Jr., F.F. Furstenberg Jr., & R.G. Rumbaut (eds.), On the frontier of adulthood: Theory, research, and public policy (pp. 396-416). Chicago: University of Chicago Press. Silverthorn, P. & Frick, P.J. (1999). Developmental pathways to antisocial behavior: The delayed-onset pathway in girls. Development and Psychopathology, 11, 101-126. Uggen, C. & Kruttschnitt, C. (1998). Crime in the breaking: Gender differences in desistance. Law & Society Review, 32, 339-366. Uggen, C. (1999). Ex-offenders and the conformist alternative: A job quality model of work and crime. Social Problems, 46, 127-151.
mens & maatschappij
M&M 2013-3.indd 274
26-08-13 09:48
Uggen, C. (2000). Work as a turning point in the life course of criminals: A duration model of age, employment, and recidivism. American Sociological Review, 65, 529-546. Uggen, C. & Wakefield, S. (2008). What have we learned from longitudinal studies of work and crime? In A.M. Liberman (ed.), The long view of crime: A synthesis of longitudinal research (pp. 191-219). New York: Springer. Van der Geest, V.R., Blokland, A.A.J. & Bijleveld, C.C.J.H. (2009). Delinquent development in a sample of high-risk youth shape, content, and predictors of delinquent trajectories from age 12 to 32. Journal of Research in Crime and Delinquency, 46, 111-143. Van der Geest, V.R., Bijleveld C. & Verbruggen, J. (2013). Vallen en opstaan. Mannen en vrouwen 17 jaar na vertrek uit een justitiële jeugdinrichting. Amsterdam: Vrije Universiteit en Nederlands Studiecentrum Crimina liteit en Rechtshandhaving. Verbruggen, J., Blokland, A.A.J. & Van der Geest, V.R. (2012). Effects of employment and unemployment on serious offending in a high-risk sample of men and women from ages 18 to 32 in the Netherlands. British Journal of Criminology, 52, 845-869. Verbruggen, J., Van der Geest, V.R. & Blokland, A.A.J. (in druk). Educational level, employment, and crime: A longitudinal study of disadvantaged youths. In F.M. Weerman & C.C.J.H. Bijleveld (eds.), Criminal behaviour from school to the workplace: Untangling the complex relations between employment, education, and crime (pp. XX-XX). Didcot: Routledge. Wadsworth, T. (2006). The meaning of work: Conceptualizing the deterrent effect of employment on crime among young adults. Sociological Perspectives, 49, 343-368. Worrall, J.L. (2005). Reconsidering the relationship between welfare spending and serious crime: A panel data analysis with implications for social support theory. Justice Quarterly, 22, 364-391.
275
2013, jaargang 88, nr. 3
M&M 2013-3.indd 275
26-08-13 09:48