•
Question 1 1 out of 1 points
Welk van onderstaande uitspraken over functieleer is onjuist? Answer Selected Answer: Correct Answer: Response Feedback:
Functieleer bestudeert voornamelijk het alledaagse functioneren van de mens in de samenleving. Functieleer bestudeert voornamelijk het alledaagse functioneren van de mens in de samenleving. Juist! Functieleer bestudeert cognitieve functies zoals waarneming, geheugen en taal en maakt voornamelijk gebruik van experimentele methodes. Het wordt ook wel cognitieve psychologie genoemd of experimentele psychologie of algemene psychologie. Het functioneren van de mens in de samenleving wordt in de sociale psychologie bestudeert en behoort niet tot de functieleer. •
Question 2 1 out of 1 points
Een belangrijke en beroemde methode om cognitieve processen te onderzoeken is de subtractiemethode van de Nederlander F.C. Donders (1818-1889). Hierbij wordt gebruik gemaakt van de relatieve reactietijden (RTs) in de verschillende condities. Dat wil zeggen, de proefpersonen krijgen twee verschillende taken (de condities) en de relatieve RTs worden dan onderzocht om iets te zeggen over de cognitieve processen. In dit voorbeeld gaan we uit van een standaard stadiamodel (stage model ; zie de afbeelding hieronder) van een eenvoudige waarnemingstaak. Een voorbeeld hiervan is het aangeven of een licht rood (remlicht) of oranje (richtingaanwijzer) is: Het licht (de stimulus) wordt geregistreerd (encodering), de proefpersoon vergelijkt dit met representaties van rood en oranje uit zijn geheugen (herkenning), beslist vervolgens welke respons er gemaakt moet worden, en maakt dan de respons op basis van deze beslissing. Stel we zijn nu geïnteresseerd in hoe lang het beslissingsstadium duurt in het informatieverwerkingsproces. Bijvoorbeeld in de taak waar je tussen een remlicht of een van de twee richtingaanwijzers moest kiezen, hoe lang hebben de hersenen nodig puur en alleen voor de beslissing welke knop er ingeduwd moet worden? Deze taak wordt gerepresenteerd door de donkerblauwe stadiamodel van onderstaand plaatje. Nu moeten we een andere taak bedenken waarvan de resultaten hiermee vergeleken kunnen worden om de tijdsduur van het beslissingsstadium te achterhalen. VRAAG: Als we uitgaan van de substractiemethode, welk van onderstaande alternatieven kan met onze taak vergeleken worden om de tijdsduur van het beslissingsstadium te achterhalen?
Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Triple Indiana | E-mail:
[email protected]
Answer Selected Answer:
Correct Answer:
Response Feedback:
optie c) We presenteren de stimulus en laten deze ook waarnemen (encoderen) en herkennen, maar nemen de beslissingscomponent weg door voor elke stimulus dezelfde respons (knopdruk) te kiezen. De tijdswinst is dan de beslistijd. optie c) We presenteren de stimulus en laten deze ook waarnemen (encoderen) en herkennen, maar nemen de beslissingscomponent weg door voor elke stimulus dezelfde respons (knopdruk) te kiezen. De tijdswinst is dan de beslistijd. Juist! Om te bepalen hoe lang de beslissing duurt, kunnen we het beste de beslissing weglaten en kijken hoeveel tijdswinst dit oplevert. Dit kunnen we doen door nog maar een (1) responsmogelijkheid aan de proefpersoon te bieden. Omdat hij/zij toch maar op een (1) knop kan drukken hoeft hij/zij geen beslissing te maken of het licht een remlicht danwel richtingaanwijzer is. Stel de proefpersoon wordt nu 100 ms sneller, dan nam de beslissing in ons eerdere experiment blijkbaar 100 ms in beslag. In principe trek je dus de RT in de simpele RT taak (alleen remlicht; bijv. 250 ms) van de RT in de keuze RT taak (remlicht/richtingaanwijzer; bijv. 350 ms) af: de subtractiemethode. De stimulus zelf weglaten is geen optie. Dit verandert niet alleen de beslissing (inderdaad er hoeft hier ook geen beslissing te worden genomen), maar ook de waarneming zelf (encodering en herkenning; er is immers geen stimulus meer!). We weten dan dus niet waar de tijdswinst in zit. Bovendien is een taak zonder waarneming nogal triviaal. Ook het kleurverschil verkleinen is geen goede optie. Ook hier wordt de encodering en de herkenning aangetast en niet enkel het beslisstadium. Tenslotte, de respons wegnemen heeft ook weinig nut, want dan weten we niet of, en wanneer, de proefpersoon überhaupt een beslissing genomen heeft en weten we geen RT. De repons is immers wat we meten!
•
Question 3 1 out of 1 points
Wilhelm Wundt (eind 19e eeuw) gebruikte in zijn experimenten de methode van introspectie. Zo moesten proefpersonen bijvoorbeeld de tijd op een klok aangeven op het moment van een specifieke gebeurtenis zoals het rinkelen van een bel. In een moderne versie van dit experiment (Carlson, Hoogendoorn & Verstraten, 2006) zagen proefpersonen een aantal bewegende klokken (zie figuur) in een cirkel. In een conditie veranderde een van de klokken op een gegeven moment van kleur en moest er worden aangegeven wat de tijd was op de klok die van kleur veranderde op het moment van de kleurverandering. De resultaten lieten zien dat proefpersonen de tijd gemiddeld 140 ms te laat inschatten. Wat kunnen we hieruit concluderen?
klik hier voor klok animatie - op een gegeven moment wordt de klok rood en moet de proefpersoon de tijd rapporteren Answer Selected Answer: Correct Answer: Response Feedback:
Nadat proefpersonen de kleurverandering opgemerkt hebben kost het nog tijd om de tijd af te lezen. Nadat proefpersonen de kleurverandering opgemerkt hebben kost het nog tijd om de tijd af te lezen. Juist! Op het moment van de kleurverandering moeten proefpersonen eerst hun aandacht richten op de klok en de tijd aflezen. Dit kost tijd en omdat de klok doorloopt lezen zij een latere tijd op de klok. •
Question 4 1 out of 1 points
Wanneer experimentele psychologen een methode kiezen voor hun onderzoek is het belangrijk om rekening te houden met de spatiele en/of temporele resolutie van een methode. De temporele resolutie geeft aan hoe nauwkeurig de methode is in de tijd, terwijl de spatiele resolutie aangeeft hoe nauwkeurig de methode is om te achterhalen waar iets in het brein gebeurt.
Wat kunnen we zeggen over de spatiele en temporele resolutie van single cell recording en fMRI? Answer
Selected Answer: Correct Answer: Response Feedback:
Single cell recording heeft een hogere spatiele resolutie dan fMRI en ook een hogere temporele resolutie. Single cell recording heeft een hogere spatiele resolutie dan fMRI en ook een hogere temporele resolutie. Juist! Single cell recoding is de methode met de hoogste temporele en spatiele resoluties. Het is echter wel invasief en wordt daarom ook normaal gesproken niet bij mensen toegepast. fMRI heeft ook een hoge spatiele resolutie (niet zo hoog als single cell recording), maar een relatief lage temporele resolutie. •
Question 5 1 out of 1 points
De hersenkwab (lob) hier aangeduid met 1 is met name betrokken bij_______.
http://faculty.washington.edu/ch Answer Selected Answer: het zien Correct Answer: het zien Response Feedback:
Juist! Het gebied aangeduid met 1 is een deel van de occipitale schors, waar visuele informatieverwerking plaatsvindt. Auditieve informatie wordt temporaal verwerkt: in het blauwe gebied (aangeduid met 3; "de duim van de bokshandschoen"). Bij probleem oplossen zijn heel veel hersengebieden betrokken, met een bijzondere "supervising" functie voor de prefrontale cortex (4: het gele gebied). Gevoel in de zin van
tast wordt vooral verwerkt in de somatosensorische cortex (het groene gebied dat aan het gele gebied grenst); bij gevoel in de zin van emoties speelt het limbische systeem een hoofdrol; dit is een subcorticaal gebied in de Voorhersenen. •
Question 6 1 out of 1 points
fMRI is een techniek om hersenactiviteit te meten. Waarom wordt bij deze techniek de subtractiemethode gebruikt?
Answer Selected Answer:
Correct Answer:
Response Feedback:
Omdat er meerdere processen betrokken zijn bij de uitvoering van een taak en je anders niet weet welke hersengebieden betrokken is bij bepaalde processen. Omdat er meerdere processen betrokken zijn bij de uitvoering van een taak en je anders niet weet welke hersengebieden betrokken is bij bepaalde processen. Juist! Omdat er meerdere processen betrokken zijn bij de uitvoering van een taak en je anders niet weet welke hersengebieden betrokken is bij bepaalde processen. Er is altijd heel veel gaande in de hersenen en je zult bij een fMRI meting altijd wel allerlei activiteit in de hersenen zien. We zijn echter alleen geinteresseerd in de activiteit in de hersenen gerelateerd aan een bepaalde taak of een bepaald proces. Om deze reden hebben we een controletaak nodig die alleen verschilt van onze experimentele taak op een kritieke punt. Als vervolgens de hersenactiveit tussen de twee taken vergeleken wordt kun je concluderen dat het verschil het gevolg is van het kritieke verschil tussen de experimenten. Zie pp. 30-32 van Goldstein. •
Question 7 1 out of 1 points
U ziet hier een momentopname van een hersenscan. De bovenkant van het plaatje komt overeen met de voorkant van de persoon. Gegeven de kennis die u heeft over de localisaties van de functies, wat denkt u dat de persoon van wie deze scan gemaakt is aan het doen is?
Answer Selected Answer:
kijkt naar een visuele stimulus aangeboden in het linker gezichtveld
Correct Answer: kijkt naar een visuele stimulus aangeboden in het linker gezichtveld Response Feedback:
Juist! Het rechter occipitale gebied van deze persoon vertoont relatief grote activiteit. In de occipitaal schors vindt visuele informatieverwerking plaats: In de linker schors van het rechter visuele veld en in de rechter schors van het linker visuele veld (let wel: deze activiteit kan snel via het corpus callosum naar de andere hemisfeer worden overgebracht). Dus de persoon ziet iets in zijn/haar linker visuele veld. •
Question 8 1 out of 1 points
Wat is een receptief veld? Answer Selected Answer: Correct Answer: Response Feedback:
Dat is het deel van het visuele veld dat door een bepaald neuron gerepresenteerd wordt. Dat is het deel van het visuele veld dat door een bepaald neuron gerepresenteerd wordt. Juist! Dat is het deel van het visuele veld dat door een bepaald neuron gerepresenteerd wordt. Zie de college sheets en zie de volgende vraag voor een demonstratie van receptive fields. •
Question 9 1 out of 1 points
Kijk naar het experiment Receptive Fields van CogLab. Om CogLab experimenten te
doen zul je steeds naar de homepage van CogLab moeten gaan: http://coglab.wadsworth.com (open eerst een nieuwe internet pagina en kopieer en plak deze website) en kies je het juiste experiment. Vervolgens vul je je ID en paswoord in om het experiment te kunnen starten. Dit is eigenlijk geen experiment, maar een demonstratie van verschillende type neuronen. Doe deze demonstratie totdat de verschillen tussen de vier type neuronen duidelijk zijn (het afmaken van dit experiment is niet verplicht om dit practicumonderdeel te halen). De vier types zijn: simple, complex, on-center + off-surround, en off-center + onsurround. Voor een verdere illustratie van de verschillende cell types kun je naar onderstaand filmpje kijken (heeft alleen nut als je oordopjes gebruikt). /> Welke type neuron is het actiefst als er licht schijnt op het midden van het receptieve veld, terwijl het hier omheen donker is? Answer
Selected Answer: on-center, off-surround Correct Answer: on-center, off-surround Response Feedback:
Juist! Simple neuronen zijn actief als er licht schijnt in het receptieve veld. Complex neuronen zijn actief als er licht schijnt aan een zijde van het receptieve veld, maar niet als er licht schijnt op het gehele receptieve veld (somige complex cells zijn ook geschikt voor het detecteren van beweging: zie het filmpje), on-center + off-surround neuronen zijn actief als er alleen licht schijnt op het midden van het receptieve veld, en off-center + on-surround neuronen zijn actief als er alleen licht schijnt op de buitenranden van het receptive veld. •
Question 10 1 out of 1 points
Doe eerst het experiment Simon Effect van CogLab. Lees eerst de "background" voor je experiment doet. Dit experiment moet helemaal afgemaakt worden, zodat jouw data worden opgeslagen. Dit experiment is verplicht om dit practicumonderdeel te halen. Wat veroorzaakt het Simon effect? Answer
Selected Answer:
Correct Answer:
Response
Wanneer een stimulus op een bepaalde locatie verschijnt dan zal een respons die hiermee spatieel overeenkomt worden geactiveerd. Als dit toevallig de juiste respons is dan zal er sneller gereageerd worden dan als dit toevallig een onjuiste respons is. Wanneer een stimulus op een bepaalde locatie verschijnt dan zal een respons die hiermee spatieel overeenkomt worden geactiveerd. Als dit toevallig de juiste respons is dan zal er sneller gereageerd worden dan als dit toevallig een onjuiste respons is. Juist! Het Simon effect is een mooi voorbeeld van het effect van
Feedback:
stimulus-respons compatibiliteit. Zie pagina's 17-19 van je CogLab manual. •
Question 11 1 out of 1 points
Vergelijk allereerst jouw eigen resultaten in het Simon Effect experiment met de gemiddelde resultaten van onze groep en ook met de global results (de gemiddelde resultaten van alle studenten die dit experiment gedaan hebben). Dit kun je doen door Access account te kiezen op de homepage van coglab (eerst login en paswoord invullen). Zo kom je bij jouw "user information". Kies hierin onder "completed labs" voor het Simon Effect experiment en klik dan op "get group averages" of "get global averages" om de gemiddelden van onze groep of van alle studenten te zien. Komen jouw resultaten overeen met de gemiddeldes van onze groep en/of van de groep van alle studenten? Wat denk je dat dit betekent? Hieronder zie je een tabeltje van de global results van het Simon Effect. In hoeverre komen deze resultaten overeen met de theoretische voorspellingen?
Answer Selected Answer:
Correct
De resultaten komen overeen met de theoretische voorspellingen omdat de gemiddelde reactietijd korter is in de congruent conditie dan in incongruent conditie.
Answer:
De resultaten komen overeen met de theoretische voorspellingen omdat de gemiddelde reactietijd korter is in de congruent conditie dan in incongruent conditie.
Response Feedback:
Juist! Het Simon effect houdt in dat een respons sneller wordt uitgevoerd wanneer een stimulus spatieel overeenkomt met de respons. In ons Experiment was dit het geval wanneer de groene stimulus links verscheen of de rode stimulus rechts verscheen. Deze conditie wordt in de tabel aangeduid met congruent en dit staat tegenover de incongruent conditie waarin stimulus en respons spatieel niet overeenkomen (groene stimulus rechts of rode stimulus links). •
Question 12 1 out of 1 points
Hieronder ziet u een Pandemonium model voor het detecteren van eenvoudige lettertekens. Een Pandemonium model bestaat uit een aantal zogenaamde demonen, die allemaal hun eigen taken hebben. Welke demonen vinden we niet terug in dit model?
Answer Selected Answer: Memory demon Correct Answer: Memory demon Response Feedback:
Juist! De eerste eenheden, feature demons genaamd, reageren op de aanwezigheid van simpele elementen zoals lijntjes en hoeken. Deze informatie wordt doorgegeven aan cognitive demons die verantwoordelijk zijn voor het detecteren van complexere eenheden. Tenslotte wordt dit doorgegeven aan een decision demon die luistert welke cognitive demon het hardst schreeuwt. •
Question 13 1 out of 1 points
Wat is een belangrijke voordeel van distributed coding ten opzichte van specificity
coding? Answer Selected Answer:
Distributed coding leidt tot een hogere capaciteit dan specificity coding.
Correct Answer: Distributed coding leidt tot een hogere capaciteit dan specificity coding. Response Feedback:
Juist! Omdat neuronen samen heel veel verschillende patronen kunnen maken leidt distributed coding tot een hogere capaciteit dan specificity coding. •
Question 14 1 out of 1 points
What is een zogenaamde grandmother cell?
Answer Selected Answer: Dat is een cell die reageert op een specifieke stimulus. Correct Answer: Dat is een cell die reageert op een specifieke stimulus. Response Feedback:
Juist! Volgens onderzoeker Jerry Lettvin is een grandmother cell een cell die slechts op een specifieke stimulus reageeert. Dit is een vorm van specificity coding. Het idee van een grandmother cell is omstreden en onderzoekers gaan er meestal vanuit dat er in onze hersenen sprake is van distributed coding, waarbij meerdere neuronen samen verantwoordelijk zijn voor het representeren van stimuli. Zie Goldstein, pp. 39-41. •
Question 15 1 out of 1 points
McClelland en Rumelhart's (1981) Interactive Activation model is een voorbeeld van
Answer Selected Answer: feature coding Correct Answer: feature coding Response Feedback:
Juist! In dit model worden letters opgedeeld in verschillende features. Deze features worden door feature detectoren waargenomen. Deze informatie wordt doorgegeven aan lettereenheden en die geven op hun beurt weer informatie door aan woordeenheden. Zie college sheets.
•
Question 1 1 out of 1 points
Kijk naar onderstaand plaatje. Als je goed kijkt zie je een goed gecamoufleerd insect. Voordat je dit insect kunt waaarnemen bereikt het beeld jouw oog en wordt stimulus informatie doorgestuurd via electrische signalen naar je hersenen. Dit noemen we (1)_____ processing. Dit alleen is echter niet voldoende. We gebruiken ook onze kennis van blaadjes en insecten waardoor we voelsprieten en pootjes van een insect kunnen onderscheiden. Dit noemen we (2) ______ processing. In de interactive activation model van McClelland en Rummelhart representeert feedforward activatie (3) _____ processsing en feedback activatie (4) _____ processing.
Answer Selected Answer: (1) bottom-up, (2) top-down, (3) bottom-up, (4) top-down Correct Answer:
(1) bottom-up, (2) top-down, (3) bottom-up, (4) top-down Response Feedback:
Juist! Bottom-up processing is de verwerking van stimulus-informatie uit de buitenwereld die via onze zintuigen naar onze hersenen gestuurd wordt. Top-down processing is het gebruikmaken van onze kennis van de buitenwereld om onze doelen na te streven. Het interactive activation model van McClelland en Rummelhart houdt rekening met zowel bottom-up als top-down processing en laat zien dat het verwerken van stimulus informatie een interactie is tussen bottom-up en top-down processing. Zie verder Goldstein, pp. 52-66. •
Question 2 1 out of 1 points
Welke van onderstaande begrippen hebben meer met top-down processing te maken dan met bottom-up processing? Kies er drie. Answer Selected Answers: context
doelen
kennis Correct Answers: context
doelen
kennis Response Feedback:
Juist! Top-down processing maakt gebruik van onze kennis om onze doelen na te streven. Stimuli worden dankzij top-down informatie niet in isolatie verwerkt, maar er wordt ook rekening gehouden met de context van de stimulus. Zie Goldstein, pp. 57-66. •
Question 3 0 out of 1 points
Doe het experiment Brain Assymetry van CogLab. Dit experiment is verplicht om dit practicumonderdeel te halen! Lees eerst de background information van dit experiment en kijk na afloop van het experiment naar jouw eigen resultaten en kijk ook naar de "global averages" (dit kun je doen door via "access account" op de coglab homepage naar jouw "user information" te gaan en rechts het experiment Brain Assymetry te kiezen en op "get global averages" te klikken).
Als je kijkt naar de global averages dan zie je dat er een klein verschil is tussen linkshandigen en rechtshandigen. Laten we er vanuit gaan dat dit verschil wel significant is. Komen de global averages van dit experiment overeen met de verwachtingen die vermeld worden in de background information? Answer
Selected Answer:
Nee, want je verwacht dat het effect groter is bij rechtshandigen dan bij linkshandigen.
Correct Answer: Response Feedback:
Ja, want je verwacht dat het effect groter is bij rechtshandigen dan bij linkshandigen. Onjuist. Voor rechtshandigen geldt dat zij vooral beïnvloed worden door de linkerhelft van het gezicht (vanaf de waarnemer gezien) omdat deze informatie in de rechter hersenhelft binnenkomt. Deze rechter hersenhelft is dan ook voornamelijk betrokken bij gezichtsherkenning. Bij linkshandigen is dit effect over het algemeen kleiner (ook al is het verschil tussen linkshandigen en rechtshandigen hier klein). •
Question 4 1 out of 1 points
Stel we doen een nieuw experiment, dat erg lijkt op het Brain Assymetry experiment van de vorige vraag. In dit experiment krijgen proefpersonen gezichten te zien die voor de helft (de linker of rechterhelft) vervormd zijn, zodat het herkennen bemoeilijkt wordt. Zullen proefpersonen de gezichten dan makkelijker herkennen als de linkerhelft vervormd is of als de rechterhelft vervormd is? Waarom? Ze herkennen gezichten makkelijker als de (1)______ kant van het gezicht (vanuit de waarnemer gezien) vervormd is omdat gezichtsherkenning voornamelijk in de (2) ______ hersenhelft gebeurt. Answer
Selected Answer: (1) rechter, (2) rechter Correct Answer: (1) rechter, (2) rechter Response Feedback:
Juist! Ze herkennen de gezichten makkelijker als de rechterhelft (vanuit de waarnemer gezien) van het gezicht vervormd is. De linkerhelft van het gezicht is dan intact en deze informatie komt in de rechter hersenhelft binnen! De visuele velden zijn namelijk omgekeerd gerepresenteerd in de hersenen (links komt rechts in de hersenen binnen en omgekeerd)! Omdat de rechter hersenhelft sterker betrokken is bij gezichtsherkenning dan de linker hersenhelft zal de beter bruikbare informatie die in de rechter hersenhelft binnenkomt er voor zorgen dat de persoon relatief snel herkend wordt. •
Question 5 1 out of 1 points
Een dubbele dissociatie is geconstateerd bij twee neuropsychologische patiënten: De eerste heeft moeite met het identificeren van een hamer, maar als het hem gevraagd wordt, weet hij wel hoe hij deze moet gebruiken. De tweede patiënt herkent het object gelijk als een hamer, maar heeft geen idee wat ermee te doen. De eerste patiënt heeft dus waarschijnlijk schade aan de (1)______ pathway, en de tweede aan de (2)_______ pathway. Answer
Selected Answer: (1) ventral (2) dorsal Correct Answer: (1) ventral (2) dorsal Response Feedback:
Juist! Het identificeren van een object is sterk gerelateerd aan het functioneren van de ventral pathway (‘wat’) terwijl het manipuleren van een object met de dorsal pathway (‘waar/hoe’) te maken heeft. •
Question 6 1 out of 1 points
Onderstaande animatie demonstreert het Gestalt principe van:
Kijk hier voor Gestalt info Answer Selected Answer: common fate Correct Answer: common fate Response Feedback:
Juist! Objecten die met dezelfde snelheid en in dezelfde richting bewegen worden door het brein als bij elkaar horend beschouwd. Ze delen hetzelfde lot: common fate. •
Question 7 1 out of 1 points
Bekijk de twee onderstaande figuurtjes. In beide figuurtjes is er een afwijkend haakje. Waarschijnlijk zie je in het linker figuurtje sneller dat er een afwijkend haakje is dan in het rechter figuurtje. Welke Gestalt principes spelen hierbij een rol? Kies er twee.
Answer Selected Answers: Goede continuatie (good continuation)
Geslotenheid (closure) Correct Answers: Goede continuatie (good continuation)
Geslotenheid (closure) Response Feedback:
Juist! In de gesloten figuren sluiten de haakjes min of meer op elkaar aan: Er is dus sprake van geslotenheid en goede continuatie. De haakjes in de open en gesloten figuren waren even nabij en gelijk van vorm. Dit sluit nabijheid en gelijkheid uit. Er was ook geen beweging, dus common fate valt ook af. Evenwijdigheid was er evenmin. Periodiciteit is geen Gestalt principe. •
Question 8 1 out of 1 points
Bekijk het onderstaande plaatje. Waarschijnlijk kun je de objecten in de middenkolom beter herkennen dan de objecten in de rechterkolom. Welk principe maakt dit mogelijk
volgens Biederman's (1987) Recognition-by-Components theorie?
Answer Selected Answer: Het principe van componential recovery Correct Answer: Het principe van componential recovery Response Feedback:
Juist! In de middenkolom kun je de objecten beter herkennen omdat de geonen makkelijker te herkennen zijn. Dit dankzij het feit dat de hoekpunten en kruisingen zichtbaar zijn. Dit wordt het principe van componential recovery genoemd.
•
Question 9 1 out of 1 points
Biederman (1987) beargumenteerde dat we objecten herkennen via hun componenten (Recognition-by-Components theorie). Hoe worden deze componenten genoemd (1) en van welk type processing gaat deze theorie voornamelijk uit (2)? Answer Selected Answer: (1) geonen, (2) bottom-up processing
Correct Answer: (1) geonen, (2) bottom-up processing Response Feedback:
Juist! De componenten voor objectherkenning worden binnen RBC geonen genoemd. Deze theorie gaat vooral uit van bottom-up processing omdat herkenning afhangt van stimulus eigenschappen en de manier waarop deze gecombineerd worden, zonder rekening te houden met de context, of iemands wensen of verwachtingen. •
Question 10 1 out of 1 points
Een bewijs voor het bestaan van de ‘what’-pathway (ventral) is de afwijking waarbij het herkennen van objecten verstoord is. Welke afwijking is dit?
Answer Selected Answer: Agnosie
Correct Answer: Agnosie
Response Feedback:
Juist! Bij agnosie is het identificeren van objecten gestoord, terwijl het gezichtsvermogen verder onbeschadigd is. •
Question 11 1 out of 1 points
Kijk eerst via onderstaande link naar een aantal voorbeelden van optische illusies en beantwoord dan deze vraag: Hoe komt het dat onze waarneming lijkt te falen in deze voorbeelden van optische illusies?
klik hier voor voorbeelden van optische illusies Answer Selected Answer:
Correct Answer:
Response Feedback:
Onze waarneming maakt gebruik van heuristieken die meestal tot een goed resultaat leiden, maar soms door misleidende informatie tot een verkeerde interpretatie leiden. Onze waarneming maakt gebruik van heuristieken die meestal tot een goed resultaat leiden, maar soms door misleidende informatie tot een verkeerde interpretatie leiden. Juist! Onze visuele omgeving is meestal zo complex dat algoritmes, die over het algemeen vrij tijdrovend zijn, niet in staat zijn om tot een snelle interpretatie van de visuele omgeving te komen. We gebruiken dan ook snellere heuristieken, of vuistregels. Deze heuristieken zijn niet perfect en maken gebruik van een aantal kenmerken van de visuele omgeving. Als deze kenmerken misleidende informatie geven dan kan
dit tot een optische illusie leiden. •
Question 12 0 out of 1 points
Volgens het word superiority effect zijn letters makkelijker te herkennen binnen bestaande woorden dan binnen niet-bestaande woorden. Hoe komt dit volgens de interactive activation model? Answer
Selected Answer: Correct Answer: Response Feedback:
Er is meer zijwaartse inhibitie op het letterniveau in niet-bestaande woorden. Bestaande woorden zorgen voor positieve feedback van een geactiveerd woord op de letters van dat woord. Onjuist. Zodra een woord geactiveerd wordt zal dit alle letters van dat woord activeren door feedback van het woordniveau op het letterniveau. Zie p. 300 van Goldstein en de collegesheets. •
Question 13 0 out of 1 points
Doe het experiment Muller-Lyer van coglab. Dit experiment is niet verplicht, maar doe in ieder geval een aantal trials om te zien hoe het experiment gaat. Als je wilt kijken hoe sterk de illusie is voor jou dan zul je het experiment wel moeten afmaken om jouw resultaten te kunnen zien. In dit experiment was de lengte van het lijntje met vleugels altijd 100 pixels. De lengte van het normale lijntje (zonder vleugels) werd gevarieerd van 85 tot 127 pixels. In onderstaande figuur zie je op de x-as de lengte van het normale lijntje en op de y-as de proportie trials waarop proefpersonen oordeelden dat het normale lijntje langer was. Als voor een bepaalde lengte van het normale lijntje proefpersonen op 50 % van de trials oordelen dat het normale lijntje langer is dan worden beide lijntjes dus eigenlijk gemiddeld genomen als even lang gezien. Op basis van deze resultaten kan dus worden ingeschat hoe sterk de illusie is. Dit getal kan worden uitgedrukt als een percentage van de lengte van het lijntje met vleugels (deze lengte was altijd 100 pixels). Dus als de lengte van het lijntje met vleugels gemiddeld genomen met 5 pixels wordt overschat dan is de illusie (5/100) x 100 = 5 % van zijn lengte. Op basis van de resultaten in onderstaande figuur hoe sterk is de illusie ongeveer?
Answer Selected Answer: ongeveer 11 % Correct Answer: ongeveer 14 % Response Feedback:
Onjuist. Je moet kijken bij welke lengte van het normale lijntje proefpersonen op de helft van de trials (proportie = 0.5) oordelen dat het normale lijntje langer is. Dit ligt tussen de lengtes 112 en 115 en is dus ongeveer 114. Aangezien het lijntje met vleugels altijd 100 pixels was is het effect van de illusie dus ongeveer 114-100=14 pixels. Dit is (14/100) x 100 = 14 % van zijn lengte. •
Question 14 1 out of 1 points
Kijk naar dit filmpje. Wat hoor je? Luister vervolgens met je ogen dicht. Wat hoor je nu? Kijk tenslotte naar het filmpje zonder geluid. Wat denk je dat hij echt zegt? De meeste mensen horen "dada" als zij dit zien en horen, maar met alleen geluid horen de meesten "baba". Als ze naar het filmpje kijken zonder geluid denken de meeste mensen dat hij "gaga" zegt. Dit noemen we het McGurk effect (zie http://nl.wikipedia.org/wiki/McGurk-effect, of google 'McGurk effect'). Hoe komt dit? Answer
Selected Answer: Correct Answer: Response Feedback:
Doordat verschillende informatie (hier van verschillende zintuigen) geïntegreerd wordt om tot een perceptuele interpretatie te komen. Doordat verschillende informatie (hier van verschillende zintuigen) geïntegreerd wordt om tot een perceptuele interpretatie te komen. Juist! Het McGurk effect laat mooi zien dat informatie van verschillende zintuigen gecombineerd wordt in perceptie. Hij zegt met zijn mond "gaga", maar het geluid wat je hoort is "baba". Dit wordt waargenomen (meestal) als "dada", iets wat niet eens gezien of gehoord is. •
Question 15 1 out of 1 points
Onderstaand plaatje kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden. Men zou dit kunnen zien als een enkel object of als twee objecten. Als men dit ziet als twee objecten dan zou men ook kunnen denken dat het achterste object helemaal niet symmetrisch is. Meestal zal men dit echter zien als twee symmetrische vazen met eenzelfde vorm (maar verschillende groottes). Waar heeft dit mee te maken?
Answer Selected Answer: law of simplicity
Correct Answer: law of simplicity
Response Feedback:
Juist! Volgens de law of simplicity gaat onze perceptuele systeem uit van de meest eenvoudigste interpretatie van het visuele patroon.
Question 1 1 out of 1 points Volgens de Amerikaanse psycholoog William James (1890) weet iedereen wat aandacht is. Welke beschrijving van aandacht past het beste bij de definitie van aandacht van William James? (Zie hiervoor de collegesheets) Selected Answer: Aandacht is de selectie van een object voor verdere verwerking ten koste van andere objecten. Correct Answer: Aandacht is de selectie van een object voor verdere verwerking ten koste van andere objecten.
Response Feedback:
Juist! In de woorden van William James zelf: It is the taking possession by the mind, in clear and vivid form, of one out of what seem several simultaneously possible objects or trains of thought. Focalization, concentration, of consciousness are of its essence. It implies withdrawal from some things in order to deal effectively with others. Hieruit wordt duidelijk dat James de nadruk legt op de selectie van een object ten koste van andere objecten. Onze zintuigen worden blootgesteld aan zoveel informatie dat ons informatieverwerkingssysteem niet in staat is om dat allemaal met succes te verwerken. Er is dus een soort selectie nodig. Er treedt dus een selectie op van hetgeen wij relevant vinden voor onze doelen ten koste van irrelevante informatie.
Question 2 1 out of 1 points Hieronder zie je een typisch "Zoek de 10 verschillen" plaatje. Dit soort plaatjes demonstreert dat het visuele systeem erg moeilijk verschillen waarneemt, zelfs als deze verschillen toch vrij groot zijn. Recentelijk heeft men hier meer onderzoek naar gedaan in zogenaamde Change Blindness experimenten (zie de link beneden voor demo's). Kijk ook even naar het Change Detection experiment van CogLab. Lees de "background" informatie aan het begin van het experiment en doe in ieder geval een aantal trials (dit experiment is niet verplicht om dit practicumonderdeel te halen). Wat is de belangrijkste conclusie van change blindness experimenten?
Change Blindness and Inattentional Blindness Answer Selected Answer: Alleen het kleine gebied waar we onze aandacht op richten nemen we bewust waar. Ons rijke gevoel van waarneming is een illusie. Correct Answer: Alleen het kleine gebied waar we onze aandacht op richten nemen we bewust waar. Ons rijke gevoel van waarneming is een illusie.
Response Feedback:
Juist! De change blindness experimenten tonen ons dat onze bewuste waarneming zich beperkt tot een klein gebied, het gebied waar we onze aandacht op richten (en vaak onze ogen op fixeren). De rest wordt niet bewust waargenomen. Toch hebben we het gevoel dat er "meer" is dan de informatie waar we op fixeren. Er lijkt nog een kleurige wereld van objecten om het fixatie punt heen te bestaan, tot ver in de periferie. Dit is echter een illusie: Zonder je aandacht te richten ben je je nauwlijks bewust van deze wereld. Probeer maar eens de kleuren van de objecten in je ooghoeken te bepalen, het zal moeilijk gaan! Toch hebben we niet het gevoel dat de wereld zijn kleur verliest in de periferie! Dat komt omdat je je er doorgaans niet bewust van bent. Het visuele systeem verwerkt dus niet volledig alle binnenkomende
informatie. Toch kunnen we niet zeggen dat het visuele systeem er "moeite" mee heeft. Het is namelijk perfect afgestemd op onze visuele wereld. Alleen als de informatie door het systeem belangrijk bevonden wordt, wordt de aandacht erop gericht en de informatie verwerkt. Dit is doorgaans zeer efficiënt en doeltreffend. Question 3 0 out of 1 points Gerelateerd aan change blindness is het inattentional blindness effect. Mack en Rock (1998) lieten dit effect zien door proefpersonen een reeks trials te geven waarin zij een kruisje zagen en moesten aangeven welk arm van het kruisje langer was (horizontaal of verticaal). Na deze reeks trials kwam er een trial waarin opeens een onverwacht object verscheen samen met het kruisje. Dit werd de inattention trial genoemd. Proefpersonen kregen vervolgens een herkenningstest voor het onverwachte object. Jouw vraag is nu: Wat lieten de resulaten van de inattention trial (critical trial) zien en waarom? In het figuur hieronder zie je dat de critical trial de trial is waarop het nieuwe object onverwachts (en voor het eerst) verschijnt (ook wel de inattention trial genoemd). In latere trials waarop het object verschijnt (hier aangeduid met divided attention) is het grote verschil dat het object niet meer onverwacht is. Tot slot is er ook een conditie waarin proefpersonen gevraagd worden om het kruisje te negeren en alles te rapporteren wat ze zien (hier aangeduid met full attention).
Answer Selected Answer: Proefpersonen konden het onverwachte object goed herkennen omdat het verscheen in het gebied waar proefpersonen hun aandacht op richtten. Correct
Answer:
Proefpersonen konden het onverwachte object niet goed herkennen, omdat hun aandacht gericht was op het kruisje en dus niet op het onverwachte object.
Response Feedback:
Onjuist. Proefpersonen konden het onverwachte object niet goed herkennen, omdat hun aandacht gericht was op het kruisje en dus niet op het onverwachte object. Dit wordt inattentional blindness genoemd. In zulke experimenten is het belangrijk dat proefpersonen hun aandacht richten op een primaire taak (zoals: welk arm van het kruisje is het langst?) en het object volkomen onverwachts verschijnt. Dit zijn ideale omstandigheden om ervoor te zorgen dat het object geen aandacht zal krijgen. Dit effect lijkt erg op het change blindness effect van de vorige vraag. In beide effecten gaat het erom dat aandacht ergens op gericht wordt waardoor iets anders gemist wordt. Zie verder Goldstein pp. 95-98.
Question 4 1 out of 1 points Er wordt in de cognitieve psychologie onderscheid gemaakt tussen twee manieren om visuele informatie uit onze omgeving te selecteren zodat dit door onze informatieverwerkingssysteem verder verwerkt kan worden. Aan de ene kant hebben we selectieve aandacht, ook wel covert attention genoemd (dit is het selecteren van objecten zonder de ogen daarop te richten) en aan de andere kant hebben we oogbewegingen, die ervoor zorgen dat de fovea van onze ogen op bepaalde objecten gericht worden, ook wel overt attention genoemd. VRAAG: Wat is de relatie tussen oogbewegingen en aandacht (overt en covert attention)? Answer Selected Answer: Aandacht en oogbewegingen gaan meestal samen, maar kunnen onder omstandigheden losgekoppeld worden. Correct Answer: Aandacht en oogbewegingen gaan meestal samen, maar kunnen onder omstandigheden losgekoppeld worden.
Response
Juist! Aandacht en oogbewegingen gaan meestal samen. D.w.z. dat als we
Feedback:
ergens onze aandacht op richten, onze ogen meestal op hetzelfde object gericht zullen zijn. Echter, dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Posner's spatial cueing taak laat zien dat waarnemers hun aandacht op een locatie kunnen richten zonder hun ogen erheen te bewegen. Je kent zelf misschien het fenomeen van iets uit je ooghoeken waarnemen. Grote kans dat je dan je interne aandacht ergens links of rechts richt, terwijl je ogen nog gewoon rechtdoor kijken. Echter, de meest natuurlijke toestand voor de ogen is om de aandacht gewoon te volgen.
Question 5 1 out of 1 points In het vroege aandachtsonderzoek werd gebruik gemaakt van de shadowing task. Deze taak wordt ook wel de dichotische luistertaak genoemd. VUL IN: In de shadowing taak (1)__________. Proefpersonen moeten vervolgens (2)__________. Answer Selected Answer: (1) wordt aan ieder oor een andere boodschap gepresenteerd; (2) een van de twee boodschappen nazeggen Correct Answer: (1) wordt aan ieder oor een andere boodschap gepresenteerd; (2) een van de twee boodschappen nazeggen
Response Feedback:
Juist! In de klassieke dichotic shadowing task zoals die o.a. werd gedaan door Cherry worden twee berichten gepresenteerd, aan elk oor een. De taak van de proefpersoon is om de boodschap van een oor (bijvoorbeeld het rechter) te volgen door deze na te zeggen. De interessante vraag is dan wat er gebeurt met de boodschap aan het andere oor (in dit geval het linker). Wordt daar iets van verwerkt? Cherry concludeerde dat alleen basale eigenschappen zoals toonhoogte worden verwerkt. Hierop baseerde Broadbent zijn early selection filter theorie. Later toonde Treisman aan dat mensen ook op basis van betekenis kunnen selecteren, zg. middle selection. De betekenis van de genegeerde boodschap gaat dan verloren. Deutsch en Deutsch gingen nog verder. Zij dachten dat zelfs de betekenis van de genegeerde boodschap nog verwerkt wordt (late selection). Deutsch en Deutsch baseerde hun theorie op de bevinding dat als je eigen naam genoemd wordt in het genegeerde oor, je
deze wel opmerkt. Question 6 1 out of 1 points Stel je luistert naar een klassiek muziekstuk. Meestal neem je zo'n stuk in zijn geheel op. Het is echter ook mogelijk om selectief naar een bepaald instrument te luisteren, bijvoorbeeld de hoorn. Er is dan waarschijnlijk sprake van (1) ________ selectie op basis van (2) ______ kenmerken. Het is echter ook mogelijk om een groep instrumenten te volgen die een bepaalde melodie spelen, terwijl andere groepen instrumenten een andere melodie spelen. In dat geval is waarschijnlijk sprake van (3) ________ selectie op basis van (4) ______ kenmerken. Answer Selected Answer: 1=vroege; 2=fysieke; 3=late; 4=betekenis Correct Answer: 1=vroege; 2=fysieke; 3=late; 4=betekenis
Response Feedback:
Juist! Wanneer je een bepaald instrument uitkiest doe je dit waarschijnlijk op basis van de fysieke kenmerken van het instrument, zoals de toonhoogte, het timbre, de luidheid, etc. We spreken dan van vroege selectie, omdat deze basiseigenschappen vroeg in het perceptuele systeem verwerkt worden. Je kunt echter ook bepaalde melodieën volgen of die nu door een of meer instrumenten verzorgd worden. Dit is een vorm van late selectie, omdat een melodie een hogere cognitieve eigenschap is, een soort betekenis heeft, vergelijkbaar met zinnen in taal. Een melodie kun je namelijk over verschillende instrumenten heen horen.
Question 7 1 out of 1 points Cognitief psychologen hebben in het verleden modellen ontwikkeld waarbij selectie van informatie ofwel vroeg (early-selection models) gebeurt in het informatieverwerkingssysteem ofwel laat (late-selection models). Sommige studies vonden evidentie voor vroege selectie, maar anderen voor late selectie. Volgens Nilli Lavie (1995) hangt de selectie echter af van hoeveel aandacht (of resources) een taak nodig heeft. Dit
werd perceptual load of task load genoemd. Volgens Lavie geldt dat wanneer de load laag is relatief (1)____ objecten geselecteerd zulllen worden, maar als de load hoog is zullen relatief (2)____ objecten geselecteerd worden. Een irrelevant object dat de proefpersoon van zijn taak zou kunnen afleiden (een distractor) heeft daarom meer effect in de (3) _____conditie. Answer Selected Answer: (1) veel, (2) weinig, (3) low load Correct Answer: (1) veel, (2) weinig, (3) low load
Response Feedback:
Juist! In de low load conditie zijn er weinig resources (of aandacht) nodig voor de taak, waardoor er meer resources over zijn om andere irrelevante objecten te selecteren. Dit houdt in dat als er distractoren zijn die de proefpersoon zouden kunnen beinvloeden, deze distractoren een grotere invloed hebben in de low load conditie. Zie verder Goldstein pp. 87-89 en de volgende vraag over het flanker compatibility effect.
Question 8 1 out of 1 points Om het effect van perceptual load op aandacht te onderzoeken maakte Lavie (1995) gebruik van het zogenaamde flanker compatibility effect. In deze taak moet de proefpersoon een bepaalde target letter identificeren. Echter, er wordt ook een letter gepresenteerd die de proefpersoon zou kunnen afleiden (een distractor). In een van Lavie's experimenten (zie onderstaand figuur) moesten proefpersonen bepalen of er een X of een Z werd gepresenteerd in de middelste rij van het beeldscherm. Deze target letter werd ofwel met omringende letters aangeboden (high load) ofwel zonder omringende letters (low load). Bovendien werd er een distractor letter aangeboden die ofwel compatibel was met de target letter (zelfde letter), ofwel incompatibel (de niet-gepresenteerde target letter, dus een X als de target letter een Z is en omgekeerd), ofwel neutraal (een letter die nooit de target letter was). Eerder onderzoek had al laten zien dat zo'n distractor een effect kan hebben op RTs. Vergeleken met de neutral distractor conditie zorgt een compatibele distractor vaak voor kortere RTs en een incompatibele distractor voor langere RTs. Dit wordt de flanker compatibility effect genoemd. Als we uitgaan van het idee van perceptual load, wat zijn nu de verwachtingen voor de resultaten van dit experiment? In de low load conditie verwachten we dat RTs (1)________ zijn in de incompatibele conditie
dan in de compatibele conditie. In de high load conditie verwachten we dat dit verschil (2) ______ is dan in de low load conditie. Low load - Relevant set size 1
Selected Answer: (1) langer, (2) kleiner Correct Answer: (1) langer, (2) kleiner
Response Feedback:
Juist! In principe verwachten we altijd dat RTs langer zijn als de distractor incompatibel is dan als de distractor compatibel is. Echter, in de high load conditie zijn er minder resources over vergeleken met de low load conditie om de distractor te verwerken. Het effect van de distractor op RTs (de flanker compatibility effect) zal dus groter zijn in de low load conditie dan in de high load conditie. Zie verder Goldstein pp. 87-89.
Question 9 1 out of 1 points Voordat je verder gaat met de volgende vragen moet je het Spatial Cueing experiment van CogLab uitvoeren. Dit experiment is verplicht om dit practicumonderdeel te halen! Bekijk je resultaten en lees de feedback aan het eind van het experiment. Beantwoord daarna de
volgende vragen. Rond 1980 deed Posner zijn nu klassieke "spatial cueing" experimenten. Daarin wordt de detectiesnelheid voor eenvoudige stimuli gemeten op bepaalde locaties, waarbij de aandacht of op die locatie gericht is, of op een andere locatie gericht is. Dit richten van de aandacht in de ruimte (daarom spatiele aandacht geheten) gebeurt d.m.v. een cue. Vul de volgende vraag in op basis van Posner's typische resultaten, niet op basis van je eigen resultaten (tenzij ze natuurlijk mooi overeenkomen met Posner's bevindingen): In een typische spatial cueing taak leiden valide cues tot RT _______(1) t.o.v. van de neutrale conditie, en leiden invalide cues tot RT _______(2) t.o.v. de neutrale conditie. Posner vergeleek aandacht met een ________(3). Answer Selected Answer: (1) baten; (2) kosten; (3) zoeklicht Correct Answer: (1) baten; (2) kosten; (3) zoeklicht
Response Feedback:
Juist! Na een valide cue (d.w.z. de cue verschijnt op de plek waar ook het target object verschijnt), reageren mensen doorgaans sneller dan in de neutrale conditie (waarin allebei de locaties gecued worden). Er is dus een reductie in reactietijd: baten. Een invalide cue daarentegen leidt tot langzamere RT: relatieve kosten t.o.v. de neutrale conditie. Posner vergeleek aandacht daarom met een zoeklicht wat je op een bepaalde locatie kan richten. Dit zoeklicht kan onafhankelijk van de ogen bewogen worden.
Question 10 0 out of 1 points Onderzoek heeft uitgewezen dat mensen aandacht niet alleen op bepaalde locaties kunnen richten (location-based aandacht), maar ook op hele objecten (object-based aandacht). Denk even terug aan het spatial cueing experiment van de vorige vraag. Hier was sprake van location-based attention omdat er een specifieke locatie gecued werd, terwijl er geen objecten te zien waren. We kunnen dit experiment veranderen door objecten te presenteren en een cue aan te bieden op een plek op een van de objecten. In figuur A zie je links en rechts twee rechthoeken, maar in het rechterplaatje worden de rechthoeken onderbroken door een andere rechthoek (een occluder). In figuur B zie je dat er een cue signaal
gepresenteerd wordt in een van de objecten. Deze cue geeft aan dat er 80 % kans is dat het doelobject (de ster) op die locatie zal verschijnen. Verder is er 10 % kans dat het doelobject zal verschijnen aan de andere kant van hetzelfde object (zie figuur C) en 10 % kans dat het doelobject zal verschijnen in het ander object op dezelfde hoogte van het cue signaal. Wanneer er een doelobject verschijnt dienen proefpersonen zo snel mogelijk op een toets te drukken. Wat zijn de verwachtingen voor de RTs in dit experiment? Denk hierbij aan objectbased aandacht en ook aan de gestalt wetten van practicum 2. Wanneer er geen occluder is (links) zullen RTs (1)____ zijn in de conditie waarin het doelobject in hetzelfde object verschijnt vergeleken met de conditie waarin het doelobject in het ander object verschijnt. Wanneer er wel een occluder is (rechts) zullen RTs (2)_____ zijn in de conditie waarin het doelobject in hetzelfde object verschijnt vergeleken met de conditie waarin het doelobject in het ander object verschijnt.
Selected Answer: (1) korter, (2) even lang Correct Answer: (1) korter, (2) korter
Response Feedback:
Onjuist. Aangezien mensen hun aandacht kunnen richten op een object (object-based aaandacht) zal de cue ertoe leiden dat het hele object aandacht krijgt. Dus zullen RTs lager zijn als het doelobject op het gecuede object verschijnt dan als het doelobject op het ander object verschijnt. De occluder (de rechthoek boven de andere twee rechthoeken) heeft geen effect omdat mensen nog steeds de rechthoeken als een object zien vanwege de Gestalt wet good continuation (zie practicum 2). Zie verder Goldstein pp.
102-104. Question 11 1 out of 1 points In onderstaand figuur zie je een voorbeeld van de Stroop-taak. Er staan twee kolommen met woorden. Zeg voor elk woord hardop welke kleur het heeft (rood, groen, geel of blauw; lees dus niet het woord zelf). Merk je hoe langzaam dat gaat voor de rechterkolom? Waarom gaat dit langzamer?
Answer Selected Answer: Woorden lezen is een automatisch proces. In de rechterkolom interfereren de woorden met de daadwerkelijke kleurnamen.
Correct Answer: Woorden lezen is een automatisch proces. In de rechterkolom interfereren de woorden met de daadwerkelijke kleurnamen.
Response Feedback:
Juist! Door onze levenslange oefening is het lezen van woorden een automatisme geworden. Probeer maar eens het aantal letters te tellen in het volgende woord zonder het woord te lezen: DRIE. Omdat het woord automatisch een kleurnaam activeert, wordt het benoemen van de echte kleur bemoeilijkt. Je wil graag "groen" zeggen, maar "rood" is ook al actief. Je moet die automatische respons dus onderdrukken en dat kost tijd. KleurWAARNEMING zelf is ook een automatisch proces, waarschijnlijk aangeboren i.p.v. door oefening geleerd. Dus de kleur van een rood woord zal niet veranderen, zelfs als het woord "blauw" is. Echter, het BENOEMEN van kleuren zal veel minder automatisch zijn, omdat je dit veel minder vaak doet. In ieder geval veel minder vaak dan een woord lezen, dus zal de activatie van het woord sterker zijn dan de activatie van de kleurnaam: interferentie.
Question 12 1 out of 1 points Schneider en Shiffrin (1977) en anderen hebben laten zien dat automaticiteit bereikt kan worden door veel te oefenen en te herhalen. Je zult hiervan zelf talloze voorbeelden in je leven meegemaakt hebben: van leren fietsen tot leren autorijden, pianospelen, schrijven, typen, lezen, enzovoorts. Meestal geeft langdurige oefening door herhaling alleen maar voordelen. Je kunt nu tijdens het fietsen je aandacht op andere zaken richten i.p.v. op het krampachtig behouden van je evenwicht. Wat zijn de twee belangrijkste nadelen van automatismen? Answer Selected Answer: 1) fouten niet opmerken; 2) gedrag moeilijk terug te draaien Correct Answer: 1) fouten niet opmerken; 2) gedrag moeilijk terug te draaien
Response
Juist!
Feedback:
Een groot nadeel van automaticiteit is dat aangeleerd gedrag moeilijk af te leren is of een in gang gezette handeling niet meer te corrigeren is. Een ander nadeel is het over het hoofd zien van (soms overduidelijke) fouten. Iets snel uitvoeren is juist een voordeel van automatisme. Ook een voordeel is dat automatismen weinig mentale capaciteit vergen. Je doet ze immers zonder na te denken of er aandacht aan te besteden.
Question 13 0 out of 1 points Om automatische en gecontroleerde verwerking te onderzoeken maakten Schneider en Shiffrin (1977) gebruik van een geheugentaak waarin de letters van de geheugenverzameling ofwel hetzelfde bleven op alle trials (consistent mapping) ofwel veranderden op elke trial (varied mapping). Wanneer was er sprake van automatische verwerking in dit experiment?
Answer Selected Answer: Automatische verwerking werd alleen bereikt in de consistent mapping conditie en wel vrijwel direct aan het begin van het experiment (binnen 10 trials). Correct Answer: Automatische verwerking werd alleen bereikt in de consistent mapping conditie en pas na honderden trials.
Response Feedback:
Onjuist. Automatische verwerking treedt alleen op wanneer de letters hetzelfde blijven (in de consistent mapping conditie) en pas nadat de proefpersoon heel veel heeft geoefend met de taak (ongeveer na 600 trials in Schneider en Shiffrin, 1977). In moeilijke taken zoals de varied mapping
conditie waarin de geheugenverzameling steeds verandert is het niet mogelijk om automatische verwerking te bereiken en is er dus steeds sprake van gecontroleerde verwerking. Zie verder Goldstein pp. 91-93. Question 14 1 out of 1 points Wat voor aandachtsproblemen heeft een neglect patient, die een unilaterale parietale hersenbeschadiging in de rechter hersenhelft heeft?
Answer Selected Answer: Zij negeren vaak de linkerhelft van hun visuele veld. Correct Answer: Zij negeren vaak de linkerhelft van hun visuele veld.
Response Feedback:
Juist! Deze patienten hebben zeer veel moeite om hun aandacht te richten op objecten in de linkerhelft van het visuele veld. Dit wordt ook wel unilaterale neglect genoemd. Zie verder college sheets.
Question 15 1 out of 1 points Doe het Visual Search experiment van coglab. Lees eerst de achtergrondinformatie voor je aan het experiment begint (dit experiment is niet verplicht om dit practicumonderdeel te
halen). Je hoeft het niet helemaal af te maken, maar zorg er in ieder geval voor dat je trials van beide condities gedaan hebt. Je moet dus in ieder geval trials gehad hebben waarbij de distractoren allemaal hetzelfde zijn en trials waarbij er twee verschillende soorten distractoren zijn. Als je naar jouw eigen resultaten wilt kijken dan moet je wel eerst het experiment helemaal afmaken. Welk van onderstaande antwoorden is waar? Answer Selected Answer: In de single feature conditie is reactietijd onafhankelijk van het aantal distractoren. Correct Answer: In de single feature conditie is reactietijd onafhankelijk van het aantal distractoren.
Response Feedback:
Juist! In de single feature conditie worden de elementen parallel verwerkt en is reactietijd onafhankelijk van het aantal distractoren. In de conjunction conditie worden elementen serieel verwerkt en neemt reactietijd toe als een functie van het aantal distractoren. In de single feature conditie kan de target van de distractoren worden onderscheiden op basis van een enkele feature, maar niet in de conjunction conditie. In beide condities is er slechts op de helft van de trials een target. Zie college sheets en Goldstein, pp. 104-106.
•
Question 1 0 out of 1 points
In ons dagelijks leven maken we continu gebruik van ons kortetermijngeheugen/ werkgeheugen. De taken lijken soms eenvoudig, maar als we niet in staat zouden zijn om voor enkele seconden tot een minuut informatie in ons geheugen vast te houden zouden we problemen hebben. In onderstaand plaatje zie je dat het soms voor jonge kinderen erg lastig kan zijn om de instructies van een ouder op te volgen als ze meerdere dingen moeten onthouden. Sammy heeft geen problemen, omdat hij wat ouder is en ook omdat zijn moeder een kort en bondige instructie geeft. Ugene is wat jonger (werkgeheugen wordt met de jaren beter en is pas helemaal ontwikkeld ergens in de tienerjaren) en zijn moeder houdt geen rekening met zijn matige werkgeheugen. Hij vergeet daarom de eerste zin! Welk van onderstaande activiteiten maken gebruik van kortetermijngeheugen/ werkgeheugen? Kies minimaal 1 en maximaal 6 activiteiten.
Answer Correct Answers: Luisteren naar een verhaal
een kaartspel zoals bridge of klaverjassen
In de bibliotheek boeken zoeken over een bepaald onderwerp
een telefoonnummer onthouden
Bij de kassa bepalen welke briefjes en muntjes je moet geven
scheidsrechter zijn bij tennis
Response Feedback:
Onjuist. Alle zes activiteiten maken gebruik van kortetermijngeheugen/ werkgeheugen. Bij al deze activiteiten moet je iets in je geheugen houden voor een korte tijd, of het nu een telefoonnummer is, een rekensom (muntjes en briefgeld bij de kassa), een bepaalde zoekopdracht waarbij je moet onthouden wat je zoekt en waar je al gezocht hebt (boeken in de bibliotheek zoeken), eerder gehoorde woorden (luisteren naar een verhaal), of een bal in of uit was bij tennis, of eerder gespeelde kaarten in een kaartspel (zoals bridge of klaverjassen). •
Question 2 1 out of 1 points
Bekijk het Partial Report experiment van CogLab. Lees de "background" informatie aan
het begin van het experiment en doe in ieder geval een aantal trials (dit experiment is niet verplicht om dit practicumonderdeel te halen). Sperling (1960) deed onderzoek naar het sensorisch geheugen. Proefpersonen kregen een whole report conditie en een partial report conditie. In de whole report conditie moesten proefpersonen zoveel mogelijk gepresenteerde letters rapporteren, maar in de partial report conditie hoefden ze slechts zoveel mogelijk letters van een enkele rij te rapporteren. In de partial report conditie gaf de hoogte van de toon aan welke rij gerapporteerd moest worden. Nu bleek dat het aantal juist gerapporteerde letters snel afnam als een functie van de tijd tussen het verdwijnen van de letters en de toon. Wat betekent dit resultaat? Answer
Correct Answer: Response Feedback:
Dit betekent dat informatie in sensorisch geheugen snel verloren gaat. Juist! Sperling's resultaten lieten zien dat er snel (binnen een seconde) verval van informatie (decay) optreedt in het sensorisch geheugen. Zie verder Goldstein pp. 120-123. •
Question 3 0 out of 1 points
Hieronder zie je de resultaten van Sperling (1960). Wat opvalt is dat als het toontje later wordt gepresenteerd in de partial report conditie de resultaten overeen komen met de resultaten van de whole report conditie. In beide condities blijven er ongeveer 4 items beschikbaar voor de proefpersonen om te rapporteren. Als informatie uit sensorische geheugen zo snel vervalt, waarom blijft er nog iets over om te rapporteren? Waarom gaat dit getal niet helemaal naar 0?
Answer Correct Answer: Response Feedback:
Omdat een aantal letters opgeslagen worden in het korte termijn geheugen voordat het verval van sensorische geheugen compleet is. Onjuist! Hoewel informatie zeer snel verdwijnt uit het sensorische geheugen kunnen sommige letters op tijd in het korte termijn geheugen geplaatst worden. Informatie verdwijnt uit het sensorische geheugen volledig binnen een seconde. De prestaties in beide condities komen overeen omdat beide condities gebruik maken van korte termijn geheugen. Zie verder Goldstein pp. 120-123. •
Question 4 0 out of 1 points
Voordat je verder gaat met de volgende vragen moet je het Sternberg Search experiment van CogLab uitvoeren. Dit experiment is verplicht om dit practicumonderdeel te halen! Bekijk je resultaten en lees de feedback aan het eind van het experiment. Beantwoord daarna de volgende vragen. Sternberg (1966) deed onderzoek naar de werking van het kortetermijn geheugen (STM = short term memory). In zijn experimenten moesten mensen aangeven of een item voorkwam in een eerder gepresenteerde geheugenverzameling. Sternberg manipuleerde hierbij het aantal elementen in de geheugenverzameling. Hoe zoeken mensen door zo'n geheugenverzameling? Denk hierbij terug aan het practicum/college 3 waarin visueel zoeken werd behandeld. Hier werd gevonden dat visueel zoeken in de feature search conditie parallel verliep, maar in de conjunction search conditie serieel. Bovendien was het zoekproces in de conjunction search conditie self-terminating (er wordt gestopt zodra het doelobject gevonden is). Hoe zit dit nu wanneer er door een geheugenverzameling wordt gezocht? Het lijkt introspectief duidelijk dat dat zoekproces niet parallel verloopt. Maar het lijkt introspectief ook duidelijk dat het zoekproces stopt zodra het testitem in de geheugenverzameling gevonden is (serial self terminating search) en niet altijd doorgaat totdat de hele geheugenverzameling is doorzocht (serial exhaustive search). Die laatste mogelijkheid lijkt zelfs absurd: waarom zou je door gaan met zoeken in je STM als je het testitem al gevonden hebt? Toch deed Sternberg onderzoek naar deze vragen. Hij vergeleek de trials waarop het testitem niet aanwezig was, met de trials waarop het testitem wel aanwezig was. Bij de genoemde hypothesen horen de volgende voorspellingen: Volgens de serial self terminating hypothese zijn de RTs op de testitem absent trials ___________ als/dan op de testitem present trials. Volgens de serial exhaustive search hypothese zijn de RTs op de testitem absent trials ___________ als/dan op de testitem present trials. Answer
Correct Answer: langer; even lang Response Feedback:
Nee, helaas. Om er achter te komen dat het testitem niet voorkomt in de serie (testitem absent trials) moet de hele serie worden doorzocht.
Als het testitem wel aanwezig is in de serie, en als je stopt met zoeken zodra het gevonden is (serial self terminating search), dan kan je het geluk hebben dat het het eerste item van de serie was, maar ook de pech dat het testitem het laatste item was. Gemiddeld zul je echter sneller klaar zijn dan wanneer je telkens de hele serie moet doorzoeken. Als daarentegen het gehele STM altijd volledig wordt doorzocht, ook wanneer het testitem al gevonden is (exhaustive search), dan verwacht je gelijke RTs voor deze twee condities. Volledig tegen-intuïtief gaven Sternberg's resultaten deze laatste uitkomst te zien! Dit is de kracht van de experimentele psychologie: het gaat veel verder dan introspectie. Tegen-intuïtieve hypothesen kunnen ondersteund worden ten koste van intuïtieve hypothesen. •
Question 5 1 out of 1 points
George Miller kwam tot de conclusie dat de capaciteit van het kortetermijngeheugen 7±2 is, maar volgens Nelson Cowan is het 4. Welke van de onderstaande beweringen over de capaciteit van het kortetermijngeheugen is juist?
Answer Correct Answer:
Response Feedback:
De capaciteit van het kortetermijngehegen kan groter worden door chunking. Juist! De capaciteit van het kortetermijngeheugen kan groter zijn door chunking (eenheden vormen van meerdere items). Het is vergelijkbaar voor letters en woorden en er zijn verschillen gevonden tussen individuen. De digit span taak is één van de methoden om de capaciteit van verbaal gerepresenteerde inhoud van het kortetermijngeheugen te meten, maar er zijn ook andere methoden.
•
Question 6 1 out of 1 points
In onderzoek naar free recall krijgen proefpersonen een lijst met bijvoorbeeld letters aangeboden en hun geheugen wordt na afloop getest. De resultaten van dergelijk onderzoek worden meestal in een grafiek uitgezet in de vorm van een seriële positiecurve. In de grafiek staan dan proporties correcte herinnering van een item per positie uit de gepresenteerde lijst. Dus voor het eerste aangeboden woord wordt een proportie correcte herinnering uitgerekend (gemiddeld over proefpersonen), idem voor het tweede tot en met het laatste item.
Meestal vindt men dat de eerste en de laatste items uit een lijst vaker correct worden herinnerd dan de middelste items. In de grafiek hieronder is dat ook het geval. Hoe noem je de aangegeven gebieden in deze grafiek?
Answer Correct Answer: a: primacy effect; b: recency effect Response Feedback:
Juist! In het meest linkse gedeelte vind je het primacy effect: items uit vroege lijstposities, met name het eerste item, worden beter herinnerd dan items daarna. In het meest rechtse gedeelte vind je het recency effect: items uit de laatste lijstposities worden beter herinnerd dan items daarvoor. •
Question 7 1 out of 1 points
Wat is waarschijnlijk de oorzaak van de primacy effect in een free recall taak? Answer Correct Answer: Response Feedback:
De eerste letters hebben proefpersonen langer kunnen herhalen (rehearsal) Inderdaad, men gaat ervan uit dat het primacy effect ontstaat doordat de letters die het eerste zijn aangeboden het langst kunnen worden herhaald. •
Question 8 1 out of 1 points
Glanzer en Cunitz (1966) deden onderzoek naar het recency effect. Zij vonden dat wanneer proefpersonen aan het eind van de geheugenlijst een terugteltaak kregen het recency effect verdwenen was. Welke conclusie kan getrokken worden?
Answer Correct Answer: Response Feedback:
De terugteltaak zorgt ervoor dat de laatste letters van de lijst niet meer in het korte termijn geheugen zaten op het moment van de recall test. Juist! Zonder terugteltaak is er een recency effect omdat de laatste letters van de lijst nog in het korte termijn geheugen zitten. Echter, wanneer de proefpersonen een terugteltaak moeten doen dan zijn zij niet in staat om deze laatste letters te oefenen (rehearsal) waardoor zij verloren gaan uit het korte termijn geheugen. Zie verder Goldstein pp. 151-154. •
Question 9 1 out of 1 points
Doe het Brown-Peterson experiment in CogLab. Lees de "background" informatie aan het begin van het experiment en doe in ieder geval een aantal trials (dit experiment is niet verplicht om dit practicumonderdeel te halen). In de Brown-Peterson taak krijgen proefpersonen steeds 3 letters te zien. Zij moeten deze onthouden gedurende een bepaalde periode waarin een andere taak, bijvoorbeeld een terugteltaak wordt verricht. Het blijkt dat naarmate er langer wordt terug geteld, de prestaties op de herinnering van de 3 letters dramatisch dalen. Hieronder zie je een grafiek waarin de resultaten van de geheugentaak worden getoond. Hoe werden de resultaten door Brown en Peterson geïnterpreteerd?
Answer Correct Answer: Response Feedback:
De resultaten laten zien dat vergeten snel gaat en dat het kortetermijngeheugen meer gewist is naarmate de tijd verstrijkt Inderdaad, Brown en Peterson interpreteerden hun resultaten in termen van decay. Echter, latere onderzoekers vonden dat aan het begin van het experiment er nauwelijks invloed was van de recall-interval (tijd tussen presentatie en recall). Dit effect verscheen pas na een aantal trials. Keppel en Underwood interpreteerden dit als evidentie voor proactieve interferentie (eerder geleerde informatie interfereert met later geleerde informatie). Zie verder collegesheets en Goldstein pp. 124-125. •
Question 10 1 out of 1 points
Baddeley en Hitch (1974) ontwikkelden een model dat afweek van traditionele concepties van Short Term Memory (STM). Zij prefereerden ook de term Working Memory in plaats van Short Term Memory. Wat is een belangrijk verschil tussen het Working Memory model van Baddeley & Hitch en traditionele STM modellen? Answer
Correct Answer:
Response Feedback:
Working Memory modellen leggen meer nadruk op het vasthouden van informatie op korte termijn om daarmee complexe taken uit te voeren. Juist! Working Memory modellen leggen meer nadruk op het vasthouden van informatie op korte termijn om daarmee complexe taken uit te voeren. Het heet dan ook niet voor niets werkgeheugen. Een andere belangrijke innovatie was dat werkgeheugen werd gezien als een systeem met meerdere componenten (zie de volgende vraag). Zie verder Goldstein pp. 130-137.
•
Question 11 1 out of 1 points
In zijn Working Memory model ging Baddeley in eerste instantie uit van drie componenten: Een central executive, een phonological loop en een visuospatial sketch pad. Later werd daar een episodic buffer aan toegevoegd. Welk van onderstaande uitspraken over deze componenten is onjuist.
Answer Correct Answer:
Response Feedback:
De phonological loop kan verbale informatie opslaan waar we ongeveer een halve minuut tot een minuut over doen om het uit te spreken. Juist! De central executive kan gezien worden als een overkoepelend controlesysteem van de phonological loop en visuospatial sketch pad en is betrokken bij coordinatie van de twee onderliggende system. Het is ook betrokken bij het onderdrukken van irrelevante informatie en het ophalen van relevante informatie uit het LTM. De phonological loop houdt zich bezig met het vasthouden van verbale informatie door rehearsal. Er kan echter slechts ongeveer twee seconden verbale informatie worden vastgehouden op deze manier. De visuospatial sketch pad is in staat om visuospatiele informatie vast te houden en te bewerken. Baddeley zag zich in 2000 genoodzaakt om het model uit te breiden met een episodic buffer. Het bleek dat het werkgeheugen soms beter presteerde dan het model vooorspelde. De episodic buffer communiceert met alle andere componenten van het model evenals het LTM en is niet alleen voor verbale of visuospatiele informatie maar is multidimensioneel. Het is dus een buffer voor episodes. Zie verder Goldstein pp. 130-137. •
Question 12 1 out of 1 points
Er is al heel veel onderzoek gedaan naar de phonological loop. Zo zijn er verschillende effecten gevonden die iets vertellen over de eigenschappen van de phonological loop. Van de onderstaande effecten zijn er drie die direct met de phonological loop te maken hebben. Welk effect heeft niets met de phonological loop te maken? Answer
Correct Answer:
misinformation effect Response Feedback:
Juist! Articulatory suppression treedt op wanneer een proefpersoon woorden hardop moet herhalen terwijl hij/zij probeert verbale informatie te onthouden. Het herhalen van woorden verstoort de rehearsal van verbale informatie. Het phonological similarity effect treedt op wanneer de te onthouden woorden qua klank op elkaar lijken. Dit wordt wel geinterpreteerd als evidentie voor auditieve codering van informatie in de phonological loop. De word-length effect houdt in dat langere woorden moeilijker te onthouden zijn in de phonological loop dan kortere woorden. Er kan slechts ongeveer twee seconden verbale informatie in de phonological loop herhaald worden en aangezien langere woorden meer tijd vergen om uit te spreken belasten lange woorden de phonological loop meer dan korte woorden. De misinformation effect is nog niet aan bod geweest, maar heeft te maken met het beinvloeden van geheugen door het geven van misleidende informatie. Zie verder voor de phonological loop Goldstein, pp. 133134. •
Question 13 1 out of 1 points
In onderstaand figuur zijn de hersengebieden aangeven die betrokken zijn bij de verschillende componenten van het werkgeheugen. Match de hersengebieden met de verschillende componenten van het werkgeheugen.
Answer Correct Answer: Response Feedback:
A = phonological loop, B = central executive, C = visuospatial sketch pad Juist! De prefrontaal cortex (B) is voornamelijk betrokken bij hogere cognitieve functies en dus ook de central executive. Het gebied van Broca (A) is het spraakcentrum van de hersenen en is betrokken bij de phonological loop. Gebieden in de parietaal cortex (C) zijn voornamelijk betrokken bij het verwerken van visuospatiele informatie en hier bevindt zich de visuospatial sketch pad.
•
Question 14 1 out of 1 points
Stel je voor dat we een experiment willen doen om retroactieve interferentie in het geheugen te onderzoeken. We hebben twee woordlijsten (A en B) die semantisch gerelateerd zijn. Ook hebben we een controletaak die geen verband met de woordlijsten heeft, zoals het luisteren naar een verzameling moppen. Nu gaan we een experiment bedenken die ons in staat stelt om retroactieve interferentie te onderzoeken. Denk hierbij aan de substractiemethode van Donders: We willen een conditie waarin we retroactieve interferentie verwachten vergelijken met een conditie waarin we geen retroactieve interferentie verwachten. Een groep proefpersonen (experimentele groep) leert lijst A en leert vervolgens lijst B. De andere groep proefpersonen (de controle groep) leert nu slechts een van de lijsten (A) en doet de controletaak in plaats van de andere lijst te leren. Om retroactieve interferentie te kunnen onderzoeken moet de controle groep eerst (1) ______ en daarna (2) _______ . Beide groepen worden vervolgens getest op lijst (3) ______ . Answer
Correct Answer: (1) lijst A leren, (2) de controletaak uitvoeren, (3) A Response Feedback:
Juist! In de experimentele groep verwachten we retroactieve interferentie, omdat de woorden van lijst B kunnen interfereren met het onthouden van de woorden van lijst A. Retroactieve interferentie is namelijk de interferentie van wat later geleerd is op wat eerder geleerd is. We moeten dus in ieder geval lijst A testen. Om te onderzoeken of er interferentie van lijst B is op lijst A hebben we een controlegroep nodig die ook lijst A geleerd heeft, maar geen latere interfererende woorden. Hierna kunnen we de prestaties van de experimentele groep (met interferentie) vergelijken met de prestaties van de controle groep (zonder interferentie). Het verschil is dan de mate van interferentie. De controle groep moet dus eerst lijst A leren en dan, in plaats van lijst B, de controletaak uitvoeren (waarvan we geen interferentie verwachten). •
Question 15 1 out of 1 points
Naast retroactieve interferentie (vorige vraag) hebben we ook proactieve interferentie in geheugentaken. Stel we hebben de volgende zes trials waarop een aantal woorden geleerd moeten worden: trial 1: hond, olifant, tijger trial 2: konijn, eland, zebra trial 3: muis, koe, hert trial 4: meloen, peer, mandarijn trial 5: citroen, ananas, sinaasappel trial 6: framboos, appel, druif In een van deze trials zal er sprake zijn van release from proactive interference (bevrijding van proactieve interferentie). Welke trial is dat? Answer
Correct Answer:
trial 4 Response Feedback:
Juist! De woorden van de eerste drie trials zijn semantisch gerelateerd evenals de woorden van de laatste drie trials. Proactieve interferentie treedt normaal gesproken op wanneer de woorden van een trial interfereren met de woorden van een latere trial omdat ze semantisch aan elkaar gerelateerd zijn. Dus, in dit voorbeeld zal trial 1 interfereren met trial 2 en trial 2 met trial 3. Echter, omdat trial 4 ineens woorden heeft van een andere categorie (en dus niet semantisch gerelateerd) zal trial 3 niet interfereren met trial 4. We spreken nu dus van release from proactive interference. Trial 4 interfereert vervolgens wel weer met trial 5 en trial 5 met trial 6 omdat deze woorden wel weer sematisch gerelateerd zijn. Zie verder Goldstein pp. 129-130.
•
Question 1 0 out of 1 points
Neuropsychologisch onderzoek heeft ons al veel inzicht gegeven over het cognitief functioneren van de mens. Door te onderzoeken welke cognitieve functies verstoord zijn als een patient een beschadiging heeft in een bepaald hersengebied kunnen we iets zeggen over hoe deze functies in het brein geimplementeerd zijn. Stel we vinden een patient die een prima langetermijngeheugen heeft, maar een ernstig verstoord kortetermijngeheugen. Wat kunnen we nu concluderen op basis van alleen deze patient? Answer
Correct Answer:
Response Feedback:
Je kunt concluderen dat de onderliggende processen of mechanismen van het kortetermijngeheugen en het langetermijngeheugen niet helemaal hetzelfde zijn. Onjuist. Je kunt concluderen dat de onderliggende processen of mechanismen van het kortetermijngeheugen en het langetermijngeheugen niet helemaal hetzelfde zijn. Je kunt nog niet concluderen dat het kortetermijngeheugen en het langetermijngeheugen onafhankelijk van elkaar opereren, want het kan best zo zijn dat een verstoring van het langetermijngeheugen altijd tot een verstoring van het kortetermijngeheugen zal leiden. We kunnen pas zeggen dat ze onafhankelijk van elkaar kunnen functioneren als we een patient vinden die een verstoord langetermijngeheugen heeft zonder een verstoord kortetermijngeheugen. Er is dan sprake van een dubbele dissociatie (zie Goldstein, pp. 73, 155). Hoewel het altijd beter is om een grotere steekproef te hebben kun je in principe al conclusies trekken op basis van een enkele patient (of twee patienten als je het hebt over een dubbele dissociatie). Sommige hersenbeschadigingen zijn ook zeldzaam en in de neuropsychologie zijn zogenaaamde single case studies dan ook geen uitzonderingen. We kunnen niet zeggen dat het kortetermijngeheugen kwetsbaarder is, omdat het natuurlijk goed mogelijk is dat er minstens net zo'n grote kans is op verstoring van het langetermijngeheugen. Dit is een conclusie die we zeker niet kunnen trekken op basis van een enkele patient. •
Question 2 1 out of 1 points
Bekijk even het experiment Implicit Learning van CogLab (dit experiment is niet verplicht om dit practicumonderdeel te halen). Lees ook de "background information" in je CogLab manual of aan het begin van het CogLab experiment. Waarom is dit experiment een goed voorbeeld van implicit memory? Answer Correct Answer: Response
Omdat je een patroon leert zonder deze kennis onder woorden te kunnen brengen. Juist! Implicit memory betreft kennis die je niet onder woorden kunt
Feedback:
brengen, terwijl explicit memory of declarative memory iets is wat je juist wel kunt beschrijven (feiten of gebeurtenissen die je je bewust herinnert). Zie verder Goldstein pp. 161-165. •
Question 3 1 out of 1 points
Wat is geen vorm van impliciete geheugen? Answer Correct Answer: semantisch geheugen Response Feedback:
Juist! Semantisch geheugen is geen impliciete geheugen, want het gaat hierbij om feitenkennis en je bent je bewust van deze herinneringen en kunt ze onder woorden brengen. Bij impliciet geheugen heeft een eerdere gebeurtenis invloed op je gedrag, terwijl je hier niet per se bewust van bent. Dit komt het duidelijkst naar voren bij patienten met amnesie, die een verstoorde expliciete geheugen hebben, maar geen verstoorde impliciete geheugen. Zij kunnen bijvoorbeeld nog fietsen (procedureel geheugen) zonder zich ook maar iets te herinneren van eerdere fietservaringen. Zie Goldstein, pp. 161-165. •
Question 4 1 out of 1 points
Je ziet hier een illustratie van eyeblink conditioning bij een konijn. Wanneer er eventjes lucht geblazen wordt naar een oog van de konijn dan zal hij gaan knipperen. Als je vervolgens steeds een toon presenteert rond de tijd van het blazen van lucht, dan zal de konijn later ook gaan knipperen als er alleen een toontje gepresenteert wordt (dus zonder het blazen van lucht). De konijn is dus nu geconditionieerd om op het toontje te reageren met een oogknippering. Stel we willen dit gedrag gaan afleren en we gebruiken hiervoor een middel dat consolidatie blokkeert. Wanneer moeten we dit model toedienen om ervoor te zorgen dat de conditionering ongedaan gemaakt wordt? Denk hierbij aan het idee van herconsolidatie!
Answer
Correct Answer: Response Feedback:
We presenteren de toon zonder lucht te blazen en injecteren vervolgens onze consolidatieblokker. Juist! Wanneer de toon opnieuw gepresenteerd wordt dan wordt de verbinding tussen toon en het blazen van lucht heropend. Normaal gesproken wordt deze verbinding opnieuw gevormd, maar als we dus een middel injecteren dat consolidatie blokkeert dan zal deze herconsolidatie niet optreden en is onze konijn de associatie tussen toon en lucht verleerd. Zie Goldstein pp. 195-199 en collegesheets. •
Question 5 1 out of 1 points
Ebbinghaus toonde met zijn onderzoek uit de 19e eeuw al aan dat vergeetprocessen een specifieke curve volgen, de zogeheten forgetting curve. Deze curve heeft een logaritmisch verloop, aangezien er een min of meer rechte lijn ontstaat als je niet de verstreken tijd, maar het logaritme daarvan op de x-as plot. In onderstaande grafiek is dat gedaan voor een aantal onderzoeken, waaronder dat van Ebbinghaus zelf.
Op de y-as staat het percentage savings (Ned: besparing). Stel we doen een experiment, geinspireerd door Ebbinghaus, en we vinden dat we een lijst nonsense trigrammen 8 keer moeten herhalen voordat we hem helemaal uit ons hoofd geleerd hebben. Vervolgens wachten we een week en herhalen de lijst opnieuw net zovaak tot we hem helemaal uit ons hoofd geleerd hebben. Als nu blijkt dat we de lijst 6 keer daarvoor moeten herhalen, wat is dan onze savings in deze taak?
Answer Correct Answer: 25 % Response Feedback:
Inderdaad, de savingsscore is een beetje ingewikkeld. Het staat voor de procentuele reductie in leermoeite (uitgedrukt in aantal lijstherhalingen tot perfecte herinnering) bij herleren ten opzichte van het oorspronkelijk leren. Dus, als we eerst de lijst 8 keer moeten herhalen
vooordat we hem uit ons hoofd kennen, terwijl we er een week later slechts 6 lijstherhalingen voor nodig hebben, dan hebben we (8-6)/8 = 0.25 = 25 % bespaard. De savingsscore is dus 25 %. •
Question 6 0 out of 1 points
Ebbinghaus heeft een grote invloed gehad op het geheugenonderzoek van de 20e eeuw. Veel onderzoek werd verricht naar het vergeten van materiaal als een functie van tijd. Een interessante studie over de invloed van slaap op het vergeten werd gedaan in 1924 door Jenkins en Dallenbach. Zij vonden dat wanneer proefpersonen tussen het leren van lettergrepen en de test gingen slapen er minder lettergrepen werden vergeten, dan wanneer proefpersonen wakker bleven tussen het leren van de lettergrepen en de test (zie onderstaand figuur). Wat kan onmogelijk een verklaring zijn voor dit positief effect van slaap?
Answer Correct Answer: Response Feedback:
Het slapen voorkomt proactieve interferentie op de geleerde lettergrepen. Onjuist. Proactieve interferentie is interferentie van eerder geleerd materiaal. Aangezien het slapen pas na het leren van de lettergrepen gebeurt kan dit proactieve interferentie niet voorkomen. Wel kan het retroactieve interferentie voorkomen, omdat het slapen voorkomt dat er andere zaken geleerd worden tussen het leren van de lettergrepen en de test. Consolidatie zorgt ervoor dat kwetsbare herinneringen worden geconsolideerd door het re-activeren van de neurale activiteit die bij het leren betrokken was. Andere onderzoeken hebben inderdaad laten zien dat consolidatie optreedt tijdens het slapen. Deze neurale re-activatie is eigenlijk een soort onbewuste rehearsal van het geleerde materiaal. Zulke studies laten eigenlijk zien dat slapen een nuttige methode is om
geleerd materiaal beter te onthouden. Het is dus niet zo'n goed idee om de nacht voor een tentamen weinig of helemaal niet te slapen! •
Question 7 1 out of 1 points
Hieronder zie je de resultaten van een beroemd experiment van Godden en Baddeley (1975). In dit experiment leerde een groep proefpersonen een lijst woorden, nadat zij duikpakken aan hadden gedaan en onder water waren gedoken. Een andere groep proefpersonen leerde de lijst woorden boven water. De helft van de onderwatergroep werd vervolgens onder water getest, terwijl de andere helft van de onderwatergroep boven water werd getest. Hetzelfde werd gedaan met de bovenwatergroep; De helft werd onder water getest en de andere helft werd boven water getest (zie design in figuur). Nu bleek dat de onderwatergroep beter scoorden als zij ook onder water getest werden, terwijl de bovenwatergroep beter scoorden als zij boven water getest werden. Wat verklaart deze resultaten?
Answer Correct Answer:
Response Feedback:
Er is hier sprake van encoding specificity. De omgeving wordt in het geheugen verbonden aan de geleerde lijst, waardoor het heractiveren van de omgeving de herinnering van de lijst faciliteert. Juist! Encoding specificity houdt in dat geheugenprestaties afhankelijk zijn van de relatie tussen de context tijdens het leren en de context tijdens het testen. Retrieval wordt gefaciliteerd als de context tijdens het encoderen overeenkomt met de context tijdens het testen. Dit komt doordat tijdens het encoderen de omgeving in het geheugen wordt verbonden aan de geleerde lijst, waardoor het heractiveren van de omgeving de herinnering van de lijst faciliteert. Transfer-appropriate processing lijkt hier wel op, maar hierbij gaat het juist om de overeenkomst in de taken tijdens het encoderen en het leren. De taken in het experiment van Godden en Baddeley waren in beide condities hetzelfde. Zie verder Goldstein, pp. 184-186. •
Question 8
1 out of 1 points
Veel onderzoek is verricht naar hoe mensen informatie encoderen in hun geheugen en welke vorm van encoderen later tot een betere herinnering leidt. In 1972 kwamen Craik en Lockhart met de levels of processing theorie. Centrale concepten in de levels of processing benadering zijn maintenance rehearsal en elaborative rehearsal. Welke uitspraak is juist? Answer
Correct Answer: Response Feedback:
Maintenance rehearsal bestaat uit passief herhalen van materiaal, elaborative rehearsal bestaat uit actief verwerken van materiaal. Inderdaad, het kernonderscheid tussen maintenance rehearsal en elaborative rehearsal bestaat uit het respectievelijk passief dan wel actief verwerken van nieuw materiaal. Geheugenstrategieën zijn per definitie expliciet, dus dat was niet goed. Ook is het gelukkig voor het behouden van bestaande kennis niet nodig om die kennis steeds passief te herhalen, we zouden niets anders meer kunnen doen! Zie verder Goldstein, pp. 174-176. •
Question 9 1 out of 1 points
Doe het experiment Levels of Processing van CogLab. Dit experiment is verplicht om dit practicumonderdeel te halen. Lees voor je het experiment doet de "background information" en kijk aan het eind goed naar de resultaten en probeer te achterhalen of jouw resultaten overeenkomen met de verwachtingen. Kijk aan het eind van het experiment ook naar de "global averages" (dit kun je doen door eerst "access account" te selecteren op de home page, vervolgens het levels of processing experiment te selecteren en "get global averages" te selecteren. Dit zijn de gemiddelde resultaten van alle proefpersonen van alle groepen die dit experiment gedaan hebben. Komen deze "global averages" overeen met de verwachtingen? Answer
Correct Answer:
Response Feedback:
Ja, want de proportie correct was hoger in de Synonym Recognition conditie dan in de Rhyme Recognition conditie en proportie correct was hoger in de Rhyme Recognition conditie dan in de Letter Recognition conditie. Juist! De verwachting is dat proportie correct hoger is in de Synonym Recognition conditie dan in de Rhyme Recognition conditie en dat het hoger is in de Rhyme Recognition conditie dan in de Letter Recognition conditie. Dit is omdat de Rhyme taak een hoger level of processing heeft dan de Letter taak en de Synonym taak een hogere level of processing dan de Rhyme taak. De Synonym taak heeft de hoogste level of processing omdat het een semantische verwerking betreft. De resultaten komen dus overeen met de verwachtingen van de levels of processing theorie. Er zijn geen verwachtingen met de proportie correct in de drie taken zelf, het gaat alleen om de proportie
correct op de herkenning (Recognition) van deze woorden. Ook zijn er geen verwachtingen voor de proportie correct op de Lure Recognition (de lures zijn de woorden die niet in de drie taken vooorkwamen). •
Question 10 1 out of 1 points
Er zijn verschillende theorieen die uitspraken doen over wanneer encoding en/ of retrieval in een goede geheugenprestatie zal resulteren. Welke uitspraak hoort bij welke theorie? Answer
Question
Correct Match
Encoding Specificity
C. Geheugenprestaties zijn afhankelijk van de relatie tussen de context tijdens het encoderen en de context tijdens de geheugentest.
TransferAppropriate Processing
A. Geheugenprestaties zijn afhankelijk van de relatie tussen de type taak tijdens het encoderen en de type taak tijdens het testen.
Levels of Processing
B. Geheugenprestaties zijn afhankelijk van de mate waarin het materiaal op een betekenisvolle manier is verwerkt en is verbonden met andere kennis.
Response Feedback:
Juist! Encoding specificity stelt dat geheugenprestaties afhankelijk zijn van de relatie tussen de context tijdens het encoderen en de context tijdens de geheugentest. Transfer-appropriate processing stelt dat geheugenprestaties afhankelijk zijn van de relatie tussen de type taak tijdens het encoderen en de type taak tijdens het testen. Levels of processing stelt dat geheugenprestaties afhankelijk zijn van de mate waarin het materiaal op een betekenisvolle manier is verwerkt en is verbonden met andere kennis. Zie verder Goldstein, pp. 173-176 en 184-186. •
Question 11 0 out of 1 points
Stel je het volgende experiment voor. Proefpersonen krijgen de taak om een lijst woorden te onthouden. De woorden worden gepresenteerd samen met een contextwoord (dit heet de geheugenfase omdat proefpersonen de woorden moeten onthouden). Voor elk woord zijn er twee mogelijke contextwoorden. Zo kan de woord "bank" gepresenteerd worden samen met de contextwoord "geld" (geld-bank) of met de contextwoord "stoel" (stoel-bank). Nadat alle woorden zijn gepresenteerd volgt er een testfase waarin proefpersonen de gepresenteerde woorden moeten proberen te herkennen (50 % van de woorden van de testfase waren ook daadwerkelijk gepresenteerd tijdens de geheugenfase). De helft van de woorden worden tijdens de testfase gepresenteerd samen met dezelfde contexwoord als tijdens de geheugenfase,
terwijl de andere helft van de woorden met de andere contextwoord worden gepresenteerd. Nu vinden we dat proefpersonen beter zijn in het herkennen van de woorden als de contextwoord hetzelfde blijft dan als de contextwoord verandert. Hoe noemen we dit effect? Answer Correct Answer: Encoding Specificity Response Feedback:
Onjuist. Dit is encoding specificity. Om dit experiment te ervaren kun je het Encoding Specificity experiment van coglab doen. Dit experiment is namelijk bijna identiek hieraan. Het enige verschil is dat in het coglab experiment er ook soms woorden worden gepresenteerd zonder contextwoord (controle conditie). Zie verder Goldstein pp. 184185 en de achtergrond informatie van het coglab experiment in de manual. •
Question 12 0 out of 1 points
De twee belangrijkste theorieen over consolidatie zijn de Standard Theory en de Multiple Trace Theory. De twee theorieen maken verschillende voorspellingen mbt hoe lang na een bepaalde gebeurtenis de hippocampus betrokken blijft bij de herinnering van deze gebeurtenis. Welke uitspraak is waar?
Answer Correct Answer: Response Feedback:
Volgens de Standard Theory is de hippocampus voornamelijk betrokken bij het ophalen van herinneringen uit het recente verleden. Onjuist. Volgens de Multiple Trace Theory blijft de hippocampus betrokken bij herinneringen van alle tijden, maar volgens de Standard Theory neemt de rol van de hippocampus af als een functie van tijd. Volgens deze laatste theorie is de hippocampus dus vooral betrokken bij recente herinneringen, terwijl corticale gebieden de rol overnemen voor oudere herinneringen.
•
Question 13 1 out of 1 points
Welke van de onderstaande beweringen over emotie en geheugen zijn waar? Kies er drie! Answer Correct Answers:
Je bent beter in staat om emotionele gebeurtenissen te herinneren dan neutrale gebeurtenissen.
Je bent beter in staat om een gebeurtenis te herinneren als je in dezelfde stemming verkeert als tijdens de gebeurtenis.
Je bent beter in staat om gebeurtenissen te herinneren die bij je stemming passen. Response Feedback:
Juist! Mood congruent memory is dat je dingen die bij jouw stemming passen beter herinnert. Mood dependent memory is dat je dingen beter herinnert als jouw stemming hetzelfde is als tijdens de gebeurtenis. Verder is het zo dat je emotionele gebeurtenissen beter herinnert dan neutrale gebeurtenissen. Bij zulke emotionele gebeurtenissen is het de amygdala die voor een versterking van de herinnering zorgt. •
Question 14 1 out of 1 points
Je ziet hier een mediale aanblik van de hersenen. Drie gebieden die belangrijk zijn voor geheugen en emoties zijn aangegeven met de letters A, B en C. Om welke gebieden gaat het?
Answer
Question Correct Match Gebied A
B. Mamillary body
Gebied B
C. Amygdala
Gebied C
A. Hippocampus
Response Feedback:
Juist! Deze gebieden zijn sterk met elkaar verbonden en hun interacties zijn van belang voor geheugen en emotie. Hierbij staat de hippocampus centraal voor het geheugen, de amygdala voor emoties en de mamillary bobies spelen een rol bij herkenning en reuk. •
Question 15 1 out of 1 points
Kijk naar onderstaand filmpje over David, een patient met het Capgras syndroom. Het Capgras sydroom is een syndroom waarbij de patient het gezicht van een van zijn naasten op zich wel kan herkennen, maar denkt dat deze persoon toch niet desbetreffende naaste persoon is. Hij denkt dus dat de persoon een bedrieger is. Hoe komt het dat David wel denkt dat zijn vader echt zijn vader is als hij met hem belt, maar denkt dat het om een bedrieger gaat als hij zijn vader ziet? Zie de collegeslides en zoek voor meer informatie (bv. http://nl.wikipedia.org/wiki/Syndroom_van_Capgras). Answer
Correct Answer: Response Feedback:
Het pad van de auditieve cortex naar de amygdala is niet aangetast. Juist! Het zijn niet de gebieden die betrokken zijn bij gezichtsherkenning die aangetast zijn, maar de paden van deze gebieden naar de amygdala. De amygdala zorgt ervoor dat de herkenning gekoppeld wordt met de juiste emotionele respons. De paden van de auditieve cortex naar de amygdala zijn niet aangetast, dus als de patient zijn relatie alleen maar hoort is er geen probleem.
•
Question 1 0 out of 1 points
Wat is een goede reden om ervan uit te gaan dat categorisatie vaak niet plaats vindt op basis van definities? Answer Correct Answer: Response Feedback:
Kinderen leren al categorieën voordat zij de categorienamen kennen. Onjuist. Uit onderzoek is gebleken dat jonge kinderen al in staat zijn om te categoriseren voordat zij taalvaardigheden hebben ontwikkeld. Zie Goldstein, pp. 263-264. •
Question 2 1 out of 1 points
Wat is niet een methode om prototypes te achterhalen? Answer Correct Answer: Distributed processing Response Feedback:
Juist! Met de sentence verification methode kan men prototypes achterhalen doordat de prototypes sneller geverifeerd worden dan andere objecten. Priming kan gebruikt worden omdat prototypes beter geprimed worden dan andere objecten wanneer een categorienaam als prime gebruikt wordt. Verder worden prototypes ook als eerste genoemd tijdens een naming taak. Distributed processing is geen methode, maar refereert naar de manier waarom concepten in onze hersenen verwerkt worden. Zie collegesheets en Goldstein, pp. 243249. •
Question 3 1 out of 1 points
Onderzoek heeft laten zien dat experts en niet-experts meestal op een andere niveau categoriseren. Welke uitspraak is juist? Answer Correct Answer: Response Feedback:
Experts categoriseren op een specific niveau, terwijl niet-experts op een basic niveau categorisen. Juist! Het niveau waarop wij normal gesproken categoriseren hangt af van onze ervaringen met categorieen. Iemand met veel verstand van honden heeft het eerder over bepaalde hondenrassen (specific), terwijl anderen eerder geneigd zijn om te spreken over "een hond" (basic). Wij zullen het niet vaak over een "zoogdier" of een "dier" (global) hebben als we een hond bedoelen.
•
Question 4 1 out of 1 points
Ondanks de grote verschillen tussen de honden in dit plaatje zullen de meeste mensen beide toch als hond categoriseren. Over het algemeen zal een typische hond als een retriever of een labrador sneller als hond gecategoriseerd worden. Stel je nu eens voor dat onze wereld voor 45 % bestaat uit kleine honden, voor 45 % uit grote honden en voor 10 % uit gemiddelde honden. We doen nu een experiment om uit te zoeken welke honden het snelst als hond gecategoriseerd worden. Wat zijn de voorspellingen van de prototype theorie en de exemplar theorie?
Answer Correct Answer:
Response Feedback:
De exemplar theorie voorspelt dat kleine en grote honden sneller gecategoriseerd worden dan gemiddelde honden, maar de prototype theorie voorspelt juist dat gemiddelde honden sneller gecategoriseerd worden. Juist! Volgens de prototype theorie plaatsen mensen een object in een categorie als het lijkt op het gemiddelde van de objecten in de categorie. Volgens de exemplar theorie plaatsen mensen een object in een categorie als het lijkt op veel van de objecten uit die categorie. Daarom voorspelt de prototype theorie dat gemiddelde honden het snelst gecategoriseerd worden, maar de exemplar theorie dat kleine en grote honden het snelst gecategoriseerd worden. Zie verder Goldstein pp. 243-247 en de collegesheets. •
Question 5 1 out of 1 points
Stel we doen een priming experiment, waarbij proefpersonen eerst een categorienaam zien zoals "vogel", gevolgd door twee plaatjes. Proefpersonen krijgen de taak om te bepalen of de twee foto's hetzelfde zijn of niet. We hebben drie condities. Op 40 % van de trials zien
proefpersonen plaatjes die nogal typisch zijn voor de categorie (conditie "typisch"). Op 40 % van de trials zien ze plaatjes die wel bij de categorie horen, maar niet zo typisch zijn (conditie "atypisch"). Verder zien ze op 20 % van de trials plaatjes die niet bij de categorie horen (conditie "ander categorie"). In onderstaand plaatje is bijvoorbeeld de mus "typisch" voor de categorie "vogels" en "pinguin" atypisch voor deze categorie. Hoe zullen de reactietijden in deze condities verschillen?
Answer Correct Answer: Response Feedback:
RTs zijn korter in de typische conditie dan in de atypische conditie en korter in de atypische conditie dan in de andere categorie conditie. Juist! Wanneer het woord "vogel" verschijnt denkt men eerder aan typische vogels zoals mussen of koolmeesjes dan aan pinguins. Representaties van typische vogels zijn daardoor sterker geactiveerd dan representaties van atypische vogels en dit heeft tot gevolg dat plaatjes van typische vogels sneller verwerkt worden. De RTs in de typische conditie zullen dan ook lager zijn dan in de andere condities. Aangezien representaties van atypische vogels op hun buurt sterker geactiveerd zullen zijn dan representaties van andere categorieen zullen de RTs lager zijn in de atypische conditie dan in de andere categorie conditie. •
Question 6 0 out of 1 points
Voordat je verder gaat met de volgende vragen moet je het Prototypes experiment van CogLab uitvoeren. Dit experiment is verplicht om dit practicumonderdeel te halen! Bekijk je resultaten en lees de feedback aan het eind van het experiment. Beantwoord daarna de volgende vragen. Een proefpersoon doet het Prototypes experiment van CogLab en heeft voor de prototypes een gemiddelde reactietijd van 560 ms en voor variants een gemiddelde reactietijd van 597 ms. Komt dit overeen met de verwachtingen? Waarom? Answer
Correct
Answer:
Response Feedback:
Ja, het komt overeen met de verwachtingen. Tijdens de trainingsfase ontwikkelt de proefpersoon prototypes op basis van de patronen, waardoor het makkelijker is om vervolgens de prototypes te herkennen dan de variants. Onjuist. Protoypes zijn makkelijker te categoriseren dan variants omdat tijdens de trainingsfase de proefpersoon al op basis van de verschillende patronen prototypes heeft ontwikkeld. Zie voor verdere informatie de feedback van het experiment en Goldstein pp. 243-246. •
Question 7 1 out of 1 points
Sematische netwerk modellen stellen dat concepten in ons langetermijngeheugen georganiseerd zijn in de vorm van een netwerk. Hieronder zie je een illustratie van het model van Collins en Quillian (1969). Een belangrijk aspect van het model van Collins en Quillian is cognitive economy. Wat houdt dit in?
Answer Correct Answer:
Response
Eigenschappen die gedeeld worden met andere semantisch gerelateerde concepten worden op een zo hoog mogelijke niveau in het netwerk geplaatst. Juist! Eigenschappen die gedeeld worden met andere semantisch
Feedback:
gerelateerde concepten worden op een zo hoog mogelijke niveau in het netwerk geplaatst. Zoals in het figuurtje gezien kan worden heeft een Shark niet het eigenschap can swim. Deze eigenschap vinden we terug op een hoger niveau, bij Fish. Dit is cognitive economy omdat zodoende alle vissen de eigenschap can swim krijgen door hun verbinding met Fish en het dus niet nodig is om aan alle vissen direct deze eigenschap toe te schrijven. Op een vergelijkbare manier hebben alle dieren de eigenschap has skin vanwege hun indirecte verbinding met animal (twee niveaus hoger in het netwerk). Zie verder de collegesheets en Goldstein, pp. 250-251. •
Question 8 0 out of 1 points
Wat bepaalt in het model van Collins en Quillian (1969) hoe snel een bepaalde bewering kan worden geverifieerd? Answer Correct Answer: afstand Response Feedback:
Onjuist. Volgens het model kunnen we beweringen sneller verifieren naarmate er minder afstand tussen de relevante concepten is. Daarbij is de reactietijd korter voor "een vogel is een dier" dan voor "een duif is een dier". Zie Goldstein, pp. 250-252. •
Question 9 0 out of 1 points
Het model van Collins en Quillian (1969) heeft veel kritiek gekregen. Wat was niet een punt van kritiek op het model? Answer Correct Answer: Response Feedback:
Semantisch gerelateerde concepten bleken niet met elkaar geassocieerd te worden. Onjuist. Het model voorspelde dat reactietijden toe zouden nemen als functie van afstand in het netwerk. Echer een zin als "een varken is een zoogdier" duurde langer om te verifieren dan een zin als "een varken is een dier", terwijl dit volgens het model andersom zou moeten zijn. Ook bleek het concept van cognitive economy soms niet op te gaan en leek het erop dat sommige eigenschappen op lagere niveaus gerepresenteerd werden dan voorspeld. Ook was het niet mogelijk om in het model te verklaren waarom typische objecten van een categorie sneller konden worden geverifieerd dan minder typische objecten (typicality effect). Semantisch gerelateerde concepten zijn daarentegen weldegelijk met elkaar geassocieerd, zoals ook voorspeld door het model. Zie de collegesheets en Goldstein, p. 250-254. •
Question 10
1 out of 1 points
In 1975 kwamen Collins en Loftus met een nieuwe versie van dit model (zie onderstaand figuur), omdat gebleken was dat het oorspronkelijke model sommige data niet goed kon verklaren. Welk kritiek kreeg deze nieuwe versie van het model?
Answer Correct Answer: Response Feedback:
Het model van Collins en Loftus (1975) was zo flexibel dat het nauwelijks te falsifieren was. Juist! Het oorspronkelijke model van Collins en Quillian (1969) kreeg kritiek omdat het sommige data niet kon verklaren. In het model van Collins en Loftus hadden de verbindingen verschillende lengtes, afhankelijk van eerdere ervaringen van een individu. Ook was er geen hierarchische structuur meer. Deze veranderingen maken het model echter zo flexibel dat het vrijwel elk resultaat kan verklaren. Men kan tenslotte de lengtes van alle verbindingen aanpassen aan de hand van de resultaten. Dit lijkt op het eerste gezicht heel mooi, maar een goed model moet falsifieerbaar zijn. Het moet dus mogelijk te zijn om resultaten te vinden in een experiment die het model zou kunnen omverwerpen. Bij het model van Collins en Loftus is dit heel moeilijk vanwege de flexibiliteit. •
Question 11 1 out of 1 points
Een taak die ons iets kan vertellen over hoe concepten georganiseerd zijn in ons geheugen is de zogenaamde lexical decision task. In deze taak krijgen proefpersonen de opdracht om te bepalen of een stimulus een woord is of een nonwoord. Doe de Lexical Decision Task van CogLab. Dit experiment is niet verplicht om dit practicumonderdeel te halen. Lees de "background information" en doe in ieder geval een aantal trials.
Op sommige trials krijg je twee semantisch gerelateerde woorden achter elkaar (de associated words conditie). Op andere trials worden twee semantisch ongerelateerde woorden achter elkaar aangeboden (unassociated words conditie). Dit zijn de kritieke trials in dit experiment. Trials waarop een nonwoord wordt gepresenteerd zijn niet zo interessant, want men kan hier geen semantische relaties mee manipuleren. Deze nonwoorden zijn alleen maar toegevoegd om proefpersonen de taak te geven te bepalen of iets een woord of een nonwoord is. In totaal zijn er al zo'n 35.000 studenten geweest die dit experiment in CogLab gedaan hebben. als we naar de gemiddelde resultaten kijken van al deze studenten dan zien we dat de gemiddelde RT voor de associated words trials 607 ms is, terwijl de gemiddelde RT voor de unassociated words trials 618 ms is (deze RTs kunnen enigszins gaan afwijken naarmate meer studenten dit experiment doen, maar veel zal het niet veranderen gegeven de grote hoeveelheid studenten die al meegedaan hebben). Hoewel het verschil slechts 11 ms is kunnen we er vanuit gaan dat dit een significant verschil is (dankzij het grote aantal deelnemers): associated words: 607 ms unassociated words: 618 ms Als we denken aan het model van Collins en Quillian welk begrip kan gebruikt worden om te verklaren dat de RTs voor de associated words korter zijn dan de RTs voor de unassociated words? Answer
Correct Answer: spreading activation Response Feedback:
Juist! Als twee semantisch gerelateerde woorden achter elkaar worden gepresenteerd zal de activatie van het eerste woord ervoor zorgen dat het tweede semantisch gerelateerde woord ook geactiveerd wordt omdat de activiteit zich spreidt door het netwerk. Deze pre-activatie van het tweede woord voordat het gepresenteerd is maakt het makkelijker om het tweede woord te verwerken. Zie verder de collegesheets en Goldstein, pp. 251-252. •
Question 12 1 out of 1 points
Hieronder zie je een lijstje woorden. Bepaal voor ieder woord zo snel mogelijk of het een dier is of niet, zeg bijvoorbeeld voor ieder woord zo snel mogelijk JA of NEE. koe staart stoel leeuw auto sprinkhaan giraffe potlood kreeft De meeste mensen doen langer over de vraag of een sprinkhaan (of een kreeft) een dier is dan over de vraag of een leeuw een dier is. Dit is een voorbeeld van het effect
van: Answer Correct Answer: Typicality Response Feedback:
Juist! Het feit dat de meeste mensen er langer over doen om te zeggen dat een sprinkhaan (of een kreeft) een dier is dan een leeuw is een typisch voorbeeld van het effect van typicality. Hierbij kun je de eigenschappen van exemplaren uit een categorie die lijken op het prototype van die categorie sneller verwerken dan die van exemplaren die erg afwijken van dat prototype. En hoewel er veel meer insecten zijn dan andere dieren, is een insect toch voor ons mensen niet het prototype dier. Dat is toch voor de meesten één of andere abstracte representatie van een zoogdier. Zie verder Goldstein p. 244. •
Question 13 1 out of 1 points
Connectionistische modellen zijn modellen met verschillende lagen met wederzijdse verbindingen. Deze verbindingen hebben bepaalde gewichten. Tijdens het leerproces zijn deze modellen te leren door het veranderen van de gewichten. Wat leidt ertoe dat de gewichten veranderen tijdens het leerproces? Answer Correct Answer: Error back propagation Response Feedback:
Juist! De output van het netwerk wordt vergeleken met het juiste patroon en op basis hiervan wordt een error signaal teruggestuurd door het netwerk. Dit zorgt voor een verandering van de gewichten. Dit proces heet error back propagation. Zie de collegesheets en Goldstein, pp. 255-260. •
Question 14 1 out of 1 points
Welke bewering over connectionistische netwerken is onwaar? Answer Correct Answer: Response Feedback:
In connectionistische netwerken representeerd elke eenheid één bepaald concept. Juist! Er is geen een op een relatie tussen de eenheden in het netwerk en de concepten die door het netwerk gerepresenteerd worden. Er is wel sprake van distributed processing en tussen de input en output units liggen hidden units. Deze distributed processing heeft als gevolg dat een beschadiging van een deel van het netwerk niet het hele functioneren van het netwerk lam legt. Dit komt overeen met de werking van onze hersenen. Zie Goldstein, pp. 255-260.
•
Question 15 1 out of 1 points
Kijk naar dit filmpje van een patient met associative agnosie. Er lijken geen problemen te zijn met waarneming en ook geen problemen met het geheugen, maar de koppeling tussen waarneming en het geheugen is verstoord. Hoe kan deze patient in sommige gevallen zijn moeilijkheden met het identificeren oplossen? /> Answer
Correct Answer: Hij kan met zijn handen ontdekken wat hij met het object doet. Response Feedback:
Juist! Bij associative agnosie is er meestal hersenletsel in de occipitale en/of de temporale kwab. Deze hersengebieden zijn betrokken bij het bepalen van "wat" een object is, maar niet "hoe" je een object gebruikt. Dit wordt door de parietale kwabben bepaald. Aangezien de parietale kwabben nog intact zijn, is deze patient nog wel in staat om te bepalen wat je met het object doet. Op basis van deze informatie is hij vervolgens in staat om het object te identificeren. Zie collegesheets.
•
Question 1 1 out of 1 points
Hoe goed is ons autobiografisch geheugen? Zelf heb je het gevoel dat je nog heel veel weet over wat er in je leven is gebeurd, maar je hebt natuurlijk ook wel door dat je een heleboel al lang bent vergeten. Het blijkt zo te zijn dat mensen boven de 40 jaar de meeste herinneringen hebben van gebeurtenissen tussen hun 10e en 30e jaar, met een piek rond hun 20e jaar (het zogenaamde herinneringspiek of reminiscence bump). Zie onderstaand figuur. Wat is geen goede verklaring voor de reminiscence bump?
Answer Correct Answer: Response Feedback:
De gebeurtenissen uit deze periode hebben de meeste tijd om in de hersenen geconsolideerd te worden. Juist! Het is niet zo dat de gebeurtenissen uit deze periode de meeste tijd hebben gehad voor consolidatie in de hersenen. Dat geldt namelijk voor de allervroegste gebeurtenissen uit ons leven. Bovendien is consolidatie niet een proces dat tientallen jaren duurt, maar veel eerder compleet is (weken, maanden of maximaal jaren). Na deze consolidatie is er bovendien een steeds grotere kans na verloop van tijd dat de gebeurtenis vergeten wordt (of in ieder geval minder makkelijk herinnerd). De andere drie opties (b, c en d) zijn achtereenvolgens de cognitive hypothesis, de self-image hypothesis en de cultural life script hypothesis.
Zie verder Goldstein, pp. 206-207. •
Question 2 0 out of 1 points
Sommige onderzoekers onderscheiden zgn. "Flashbulb memories" als een aparte categorie herinneringen. Sorteer de hier onderstaande items als mogelijk bewijs voor of tegen de claim dat dergelijke herinneringen werkelijk van een ander type zijn dan 'normale' herinneringen. Answer Question
Correct Match
De details zijn vaak gebaseerd op algemene kennis
B. Evidentie tegen de speciale status
Ze worden veel met anderen besproken
B. Evidentie tegen de speciale status
Ze zijn accurater dan andere herinneringen
A. Evidentie voor de speciale status
Ze zijn gedetailleerder dan andere herinneringen
A. Evidentie voor de speciale status
Het aantal herinnerde details neemt af na verloop van tijd
B. Evidentie tegen de speciale status
Response Feedback:
Onjuist. Flashbulb memories lijken voor de betreffende persoon accuraat en gedetailleerd. Dit hebben sommige studies ook gevonden, maar net als andere herinneringen wordt de flashbulb herinnering na verloop van tijd minder gedetailleerd. Echter, mensen blijven geloven dat hun herinneringen aan desbetreffende gebeurtenis acuraat zijn. Ook is het zo dat mensen veel meer praten over deze gebeurtenissen dan over alledaagse gebeurtenissen en ook wordt men er meer aan blootgesteld via de media. Veel van de herinneringen zullen hierdoor beinvloed zijn. Zie verder Goldstein, pp. 208-213. •
Question 3 0 out of 1 points
Flashbulb memories betreffen je herinneringen aan het moment waarop je over een schokkende gebeurtenis zoals 9/11 of de moord op Pim Fortuyn hoorde. Het is dus niet de herinnering aan de gebeurtenis zelf, maar de omstandigheden waarin je je bevond toen je er over hoorde. Wat als je er niet over hoort via een ander of via de tv, maar er zelf bij bent geweest als ooggetuige? In het volgend filmpje vertelt onderzoeker Elizabeth Phelps
over haar onderzoek naar de herinneringen van ooggetuigen van 9/11. Welke van de onderstaande beweringen over het onderzoek van Elizabeth Phelps (zie filmpje) is waar? Answer
Correct Answer:
Response Feedback:
Wanneer ooggetuigen de gebeurtenissen rond 9/11 uit het geheugen ophalen dan zal de amygdala actiever zijn voor ooggetuigen die dichtbij de twin towers stonden dan voor ooggetuigen die verder weg stonden. Onjuist. Als ooggetuigen in de directe omgeving van 9/11 stonden had dit een veel sterkere emotionele respons tot gevolg. Deze emoties worden onderdeel van je herinnering en worden later dus ook uit je geheugen opgehaald als je er aan terug denkt. De amygdala is voornamelijk verantwoordelijk voor de emotionele aspecten van herinneringen en zal dus ook actief worden bij deze herinneringen. •
Question 4 0 out of 1 points
Een bekende procedure om false memories op te wekken is misleading postevent information (MPI). Hierbij wordt na een bepaalde gebeurtenis misleidende of suggestieve informatie gegeven (misinformation), die invloed heeft op de herinnering aan de gebeurtenis (misinformation effect). Een bekend voorbeeld hiervan is een experiment van Loftus en Palmer (1974), waarin proefpersonen een film van een auto-ongeluk zagen. Wanneer proefpersonen de vraag kregen "how fast were the cars going when they hit each other?" waren de schattingen van de rijsnelheid lager dan wanneer proefpersonen de vraag kregen "how fast were the cars going when they smashed into each other?" Bovendien, proefpersonen uit de "hit" groep waren minder snel geneigd om later aan te geven dat er gebroken glas was dan proefpersonen uit de "smashed into" groep. Hoe verklaart Loftus het misinformation effect?
Answer
Correct Answer:
Response Feedback:
Volgens Loftus zorgt misleidende informatie ervoor dat de oorspronkelijke herinnering vervangen of vervormd wordt omdat de nieuwe informatie voor een nieuwe memory trace zorgt. Onjuist. Dit noemt Loftus de memory-trace replacement hypothesis. De misleading postevent information (MPI) zorgt ervoor dat de oorspronkelijke herinnering vervormd wordt of dat aspecten van de herinnering vervangen worden op basis van de MPI. Ook retroactive interference en source monitoring error kunnen het effect van misleading postevent information verklaren in andere situaties, maar die waren door Loftus niet voorgesteld. Zie verder Goldstein, pp. 222225. •
Question 5 0 out of 1 points
Onderzoekers zoals Elizabeth Loftus hebben aangetoond dat het mogelijk is om valse herinneringen te creëren voor gebeurtenissen uit het verre verleden van de proefpersonen. In onderstaand filmpje praat Elizabeth Loftus over haar onderzoek naar zulke false memories uit het verre verleden (meestal jeugd). In onderstaand filmpje vertelt een proefpersoon over een herinnering uit zijn jeugd. Het betreft hier echter een false memory. Welk van de volgende beweringen over onderzoek naar false memories uit het verre verleden is onwaar? Answer Correct Answer:
Response Feedback:
Dit onderzoek heeft aangetoond dat bijna iedereen een valse herinnering krijgt als er suggestieve informatie over het verleden wordt geboden. Onjuist. Valse herinneringen voor gebeurtenissen uit het verre verleden (meestal jeugd) kunnen ontstaan door technieken zoals het geven van suggestieve informatie, hypnose, bewerkte foto's en blootstelling aan andermans herinneringen (zie filmpje van Loftus). Deze herinneringen kunnen gedetailleerde informatie bevatten (zie filmpje van proefpersoon) en kunnen zelfs compleet nieuwe herinneringen betreffen (niet slechts het vervormen van al bestaande herinneringen). Echter, deze technieken slagen er meestal niet in om bij de meerderheid van de proefpersonen een valse herinnering op te wekken. Het betreft meestal een minderheid van de proefpersonen die 'er in trapt'. •
Question 6 1 out of 1 points
Doe het experiment false memories in CogLab. Dit experiment is verplicht om dit practicumonderdeel te halen. Probeer aan het eind van het experiment je eigen data te interpreteren. Wat waren de theoretische verwachtingen en werden die door jou als proefpersoon bevestigd? Vergelijk je eigen data met de groepsdata en ook met de global
averages. Dit false memory experiment is een versie van het experiment van Roediger en McDermott (1995). Proefpersonen krijgen woordlijsten te zien (één voor één) en krijgen vervolgens een recognition taak waarin ze kunnen aangeven welke woorden ze gezien hebben. Stel een proefpersoon doet dit experiment en krijgt de volgende woorden om te onthouden (één voor één gepresenteerd):
hill valley climb summit top molehill peak plain glacier bike climber range goat steep ski Vervolgens krijgen ze de volgende woorden te zien en moeten ze aangeven welke woorden in de voorgaande lijst stonden.
climber valley drowsy ski peak sitting climb steep pin haystack glacier mountain rest smooth coarse knitting De onderstreepte woorden stonden wel in de gepresenteerde lijst (voor de proefpersonen zijn de woorden natuurlijk niet ondersteept - dit is alleen ter verduidelijking voor jou). Eén van de woorden in de recognition list is een kritiek woord voor dit experiment. Dat wil zeggen, om de resultaten te interpreteren zijn we het meest geïnteresserd in de reacties op dit woord. Welk woord is dit? Answer
Correct Answer: mountain Response Feedback:
Juist! In dit voorbeeld is het woord 'mountain' een zogenaamde lure. Proefpersonen zijn geneigd om woorden die semantisch gerelateerd zijn aan de woorden van de gepresenteerde lijst ook te herkennen. Dus, aangezien de gepresenteerde woorden semantisch gerelateerd zijn aan 'mountain' zullen ze dit woord ook vaak rapporteren als herkend. Dit effect is gerelateerd aan het idee van schema's. Proefpersonen hebben een schema voor zaken die bij bergen horen en alle woorden van de gepresenteerde lijst horen bij dit schema. Andere woorden die bij het schema 'berg' horen, zullen hierdoor ook geactiveerd worden. Je kunt ook denken aan semantische netwerk modellen, waarbij activatie door het netwerk spreidt naar semantisch gerelateerde concepten. Zie verder Goldstein, pp. 219-220. •
Question 7 1 out of 1 points
We blijven even bij het false memory experiment van de vorige vraag. We hebben gezien dat het experiment zo ontworpen is dat er een grote kans op false memories is. We willen graag zeggen dat de resultaten van het experiment ons iets vertellen over geheugenprocessen. Het is echter belangrijk om bij het interpreteren van de resultaten rekening te houden met mogelijke problemen van het experiment of alternatieve verklaringen. Drie van de vier antwoordmogelijkheden betreffen potentiële problemen waarmee we rekening moeten houden in het false memory experiment. Welk van de vier antwoordmogelijkheden is niet zo'n probleem voor het experiment? Answer Correct Answer:
Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat de woorden van de lijst geen specifieke herinneringen opwekken, want dit kan het effect verstoren.
Response Feedback:
Juist! Het klopt dat kennis van het experiment de resultaten kan beïnvloeden. Als er een heleboel woorden worden gepresenteerd gerelateerd aan 'sleep', terwijl het woord 'sleep' zelf ontbreekt, is het niet zo moeilijk om te bedenken dat 'sleep' het kritieke woord is als je het idee achter het experiment begrijpt. Ook is het inderdaad belangrijk dat proefpersonen echt hun geheugen proberen te gebruiken en niet gewoon semantisch gerelateerde woorden uitzoeken of gewoon gaan gokken. Het is echter niet echt te voorkomen of te controleren dat de woorden van de lijst specifieke herinneringen opwekken. Het is ook niet zo erg, omdat het nog steeds te verwachten is dat andere semantisch gerelateerde woorden geactiveerd worden (zeker als deze woorden ook met de specifieke herinnering te maken hebben, wat vaak het geval zal zijn gegeven de semantische relatie). •
Question 8 0 out of 1 points
Kijk naar onderstaand filmpje uit het programmma 60 minutes. De presentatrice maakt een veel voorkomende fout in geheugenonderzoek. Hoe noemen we zulke fouten? Answer
Correct Answer: source misattribution Response Feedback:
Onjuist. Dit is een voorbeeld van een source misattribution. De presentatrice zag een vervormde foto tijdens de eerste testfase en toen zij vervolgens de vervormde foto samen met de originele foto zag koos zij voor de vervormde foto. De source van deze foto was de eerste testfase, niet de presentatiefase. Source misattributions tonen aan dat geheugen constructief is. De herinnering wordt eerst opgewekt waarna er een reconstructie plaatsvindt om te achterhalen waar de herinnering vandaan komt (source memory). •
Question 9 1 out of 1 points
Doe het experiment forgot-it-all-along effect van CogLab. Dit experiment is niet verplicht om dit practicumonderdeel te halen, maar je wordt wel geadviseerd om het experiment helemaal af te maken. Voordat je begint wordt de taak hier nu even uitgelegd. Dit experiment bestaat uit drie fases. In fase 1 krijg je een serie cue + target combinaties te zien (bijvoorbeeld: cow CALF). De woorden in kleine letters zijn cues en de woorden in hoofdletters zijn targets. Het is de bedoeling dat je de targets probeert te onthouden. In fase 2 krijg je op elke trial een cue te zien en een paar letters van een target. Soms zullen de cues in fase 2 hetzelfde zijn als in fase 1 (bijvoorbeeld: cow C-L-), maar ze kunnen ook anders zijn (bijvoorbeeld: leg C-L-). Jouw taak in fase 2 is om de letters van de target aan te vullen (in dit voorbeeld type je 'a' en 'f'). Tot slot, in de 3e fase krijg je combinaties van cues en targets te zien en moet je aangeven of je de target (de cue is irrelevant) had aangevuld in fase 2. Dus, als je in fase 2 het woord CALF had ingevuld en je krijgt in fase 3 'cow-CALF' te zien, dan rapporteer je dat je deze target inderdaad had aangevuld door op de 'y' toets te drukken. Als je denkt dat je tijdens fase 2 niet het woord CALF had ingevuld dan druk je op 'n'. Het is belangrijk om te beseffen dat het er niet om gaat of je de target herkent (van fase 1 of 2), maar of je deze target had gekozen tijdens
fase 2. Kijk na het experiment naar onderstaande resultaten. De cued-recall test refereert naar fase 2 van het experiment en de memory judgment test naar fase 3. Same context houdt in dat de cue hetzelfde was in fase 2 en fase 3, terwijl different context inhoudt dat de cue anders was in fase 2 vergeleken met fase 3. Je ziet dat proefpersonen beter zijn in de memory judgment taak (fase 3) wanneer de cues hetzelfde waren in fase 3 en fase 2 dan wanneer de cues anders waren. Bijvoorbeeld, stel dat proefpersonen in fase 1 en fase 3 'water-WAVE' zagen, dan is het makkelijker om te herinneren dat het woord WAVE is aangevuld in de cued-recall taak (fase 2) wanneer de cue in fase 2 ook 'water' is dan wanneer de cue in fase 2 'goodbye' is. Dit komt doordat proefpersonen door de veranderde cue geneigd zijn om anders over het woord WAVE te denken. Tijdens fase 1 en fase 3 denken ze bij het woord WAVE aan golven, maar tijdens fase 2 denken ze bij het woord WAVE aan zwaaien. Welk theoretisch concept is gerelateerd aan het forgot-it-all-along effect?
Answer Correct Answer: encoding specificity Response Feedback:
Juist! Het forgot-it-all-along effect heeft te maken met encoding specificity. Tijdens de cued-recall taak ga je anders nadenken over de target waardoor je je niet meer herinnert dat je dit woord gebruikt hebt zodra je tijdens de memory judgment taak dezelfde target met een andere context verwerkt. Het forgot-it-all-along effect wordt vaak gerelateerd aan zogenaamde recovered memories, waaarbij iemand een herinnering aan een gebeurtenis krijgt, maar tegelijkertijd denkt dat deze gebeurtenis lange tijd vergeten was geweest (zie feedback voor verder info hierover). Het is mogelijk dat de gebeurtenis later op een andere manier wordt herinnerd, waardoor de persoon niet in de gaten heeft dat de gebeurtenis nooit echt vergeten is geweest. Bedenk echter wel dat deze recovered memories complex zijn en dat het niet eenvoudig is om te generaliseren aan de hand van deze eenvoudige lab-experimenten en er spelen ongetwijfeld andere
factoren een rol bij recovered memories. Zie verder Goldstein, pp. 184185 en 233. •
Question 10 0 out of 1 points
Ooggetuigeverklaringen hebben altijd veel invloed in rechtszaken. Onderzoek heeft echter aangetoond dat deze verklaringen vaak problematisch zijn. Kijk eerst naar onderstaande filmpjes en beantwoord dan de vraag. /> /> In de tweede film zie je dat er een aantal dingen mis gingen, waardoor de verkeerde persoon veroordeeld werd en deze veroordeling zelfs niet teruggedraaid werd nadat het slachtoffer met de echte dader werd geconfronteerd in een latere rechtzaak. Welke van onderstaande antwoordmogelijkheden was echter niet een probleem bij de veroordeling? Answer
Correct Answer: Response Feedback:
personen gebruikt die op de verdachte lijken voor de photo-spread en line-up Onjuist. Het is niet een probleem om personen in de line-up te gebruiken die op de verdachte lijken, want de ooggetuige zal minder snel geneigd zijn om de verdachte te kiezen als er andere personen zijn die op hem lijken. Er is anders een grote kans dat de ooggetuige de verdachte kiest omdat hij de enige is die op de dader lijkt. Het is dus zelfs beter om wel personen te gebruiken in de line-up die op de dader lijken. Sequentiële presentatie is beter dan een line-up, omdat de kans dan kleiner is dat de ooggetuige gewoon de persoon kiest die het meest op de dader lijkt (door eerst de anderen te elimineren). Ook is het niet een goed idee om feedback te geven na een identificatie. De ooggetuige kreeg na de line-up te horen dat ze dezelfde persoon had uitgekozen als tijdens de photo-spread. Dit maakte haar zeker van haar keuze. Ook is het niet handig om eerst een photo-spread te doen gevolgd door een line-up. Er kunnen tijdens de lineup source misattributions optreden waardoor iemand geïdentificeerd wordt omdat hij herkend wordt van de photo-spread. •
Question 11 1 out of 1 points
Het autobiografisch geheugen gaat over herinneringen en gebeurtenissen van je eigen leven. Met betrekking tot een herinnerde gebeurtenis, bestaat het uit:
Answer Correct Answer: Response Feedback:
Eerst meer van episodische componenten en later meer van semantische componenten Juist! Autobiografische geheugen bestaat uit episodische en semantische componenten. Als je net iets hebt ervaren kan je beter de situatie en je eigen gevoelens en gedachten ervan
achterhalen (episodisch geheugen). Dit wordt wat minder in de loop van de tijd, en de rol van semantische geheugen wordt groter. Je herinneringen zijn dan meer als algemene kennis over wat gebeurde en waar etc. •
Question 12 0 out of 1 points
Een script betreft iemands verwachtingen over het verloop van bepaalde situaties. Zo kun je een script hebben voor het verloop van een bezoekje aan de tandarts of een etentje in een restaurant. Oorspronkelijk werden scripts gezien als min of meer onafhankelijke structuren bestaande uit sequentiële gebeurtenissen (eerst A dan B dan C etc...). Met zo'n script kunnen we achteraf vergeten elementen van een herinnering reconstrueren. Bijvoorbeeld, als we naar de tandarts zijn geweest en we herinneren ons vooral het vullen van een gaatje, dan kunnen we met behulp van ons tandarts script ook onze tijd in de wachtkamer reconstrueren. We weten tenslotte dat er aan de behandeling een wachttijd vooraf ging en dit kan ons helpen om wat details hiervan in te vullen (of te reconstrueren). Stel we vinden dat herinneringen aan een tandartsbezoek beïnvloed worden door herinneringen aan een huisartsbezoek. Welke bewering over scripts wordt niet ondersteund door dit resultaat? Answer
Correct Answer: Response Feedback:
Scripts zijn complete structuren en zijn volledig onafhankelijk van elkaar Onjuist. Scripts bestaan uit losse elementen (scenes) en zijn ze hiërarchisch georganiseerd. Wanneer een herinnering aan een scene van het tandartsbezoek wordt opgehaald dan is het mogelijk dat de herinnering beïnvloed wordt door een "huisartsbezoek" script, omdat deze verbonden zijn in het hiërarchisch netwerk via een "gezondheidszorg" structuur. Deze scripts zijn dus niet volledig onafhankelijk van elkaar. •
Question 13 1 out of 1 points
Een ander voorbeeld van de constructieve aard van het geheugen is pragmatic inference. Wat is dit? Answer Correct Answer:
Response Feedback:
Wanneer je een zin leest, zul je op basis van je ervaringen en verwachtingen details invullen die niet expliciet vermeld staan en zodoende toevoegen aan je herinnering. Juist! Wanneer je een zin leest, ben je actief bezig de zin te interpreteren en details in te vullen. Je zult je later niet gewoon een zin herinneren precies zoals die werd aangeboden, maar je herinnering zal beïnvloed worden door de manier waarop je de zin actief verwerkte. Dit maakt het natuurlijk ook makkelijker om een zin te onthouden, want het stelt je in staat om het met andere gerelateerde zaken te
associëren in je geheugen en je hoeft niet een hele reeks woorden in een bepaalde volgorde te onthouden. •
Question 14 1 out of 1 points
Stel we doen een experiment met studenten die net een tentamen functieleer gemaakt hebben. De studenten lezen een lijst namen van onbekende personen. Er wordt hen verteld dat de namen van onbekende personen zijn. Kort hierna krijgen zij een nieuwe lijst namen te zien met drie type namen: 1) bekende namen uit de experimentele psychologie (namen die minimaal een keer in het boek van Goldstein staan of minimaal een keer in het practicum voorkomen), 2) namen van onbekende personen die op de gelezen lijst stonden (oud-onbekend) en 3) namen van onbekende personen die niet op de gelezen lijst stonden (nieuw-onbekend). De taak van de studenten is om aan te geven welke namen bekende experimentele psychologen zijn en welke namen van onbekende personen zijn . Vraag 1: Zullen de studenten moeite hebben om in deze taak (zonder delay tussen lijst en test) voor oud-onbekende namen aan te geven dat het onbekende personen zijn? Een paar dagen later volgt er een nieuwe test. Weer krijgen de studenten dezelfde drie type namen te zien. Wederom moeten zij aangeven of de namen bekende experimentele psychologen zijn of onbekende personen. Vraag 2: Zullen studenten vaker bij oud-onbekende namen aangeven dat zij experimentele psychologen zijn dan bij nieuw-onbekende namen? Answer
Correct Answer: 1) nee, 2) ja Response Feedback:
Juist! Dit is een versie van het "becoming famous overnight" experiment van Jacoby et al. (1989). In de immediate test hebben proefpersonen geen moeite om voor oud-onbekende namen aan te geven dat zij onbekend zijn, omdat zij zich nog goed kunnen herinneren dat zij deze namen net op de lijst waren tegengekomen. Echter, als dezelfde test een of meerdere dagen later gedaan wordt (delayed test), kunnen zij zich de lijst minder goed herinneren. De oudonbekende namen komen dan nog wel bekend voor (familiarity), maar zij hebben dan moeite om te achterhalen of de naam bekend is van de lijst of van het vak functieleer (dit werkt natuurlijk alleen als er ook namen in de taak voorkomen van experimentele psychologen die niet zo heel erg bekend zijn). Dit is een voorbeeld van source misattribution: De naam komt bekend voor, maar de proefpersoon weet niet meer zo goed waarvan. Zie verder Goldstein, pp. 215-216. •
Question 15 1 out of 1 points
Het boek van Daniel Schacter, getiteld "Seven Sins of Memory" behandelt zeven veel voorkomende problemen van het geheugen tijdens ons dagelijks leven. Sommige van deze geheugenproblemen zijn "sins of omission". Hierbij slagen wij er niet in om iets uit ons geheugen op te halen. De andere geheugenproblemen zijn "sins of commission". Hierbij wordt er wel iets herinnerd, maar deze herinneringen zijn onjuist of ongewild. Onder het figuurtje van het boek zie je een link om het boek in te zien via google books. Kijk hier
voor een uitleg over deze geheugenproblemen (je hoeft natuurlijk niet het hele boek te lezen!). Welke van deze "sins" zijn "sins of omission"? (dit is in de inleiding van het boek te vinden)
KLIK HIER VOOR BOEK Answer Correct Answers: the sin of transcience
the sin of absent-mindedness
the sin of blocking Response Feedback:
Juist! De sin of transcience is eigenlijk een algemeen kenmerk van het geheugen: Naarmate de tijd vordert, wordt het steeds moeilijker om je iets te herinneren. De sin of absent-mindedness is niet alleen een geheugenprobleem, maar vooral ook een aandachtsprobleem. Je vergeet iets snel als je er niet veel aandacht aan besteedde tijdens het verwerken van de informatie. Het kan zelfs zijn dat de informatie door
gebrek aan aandacht niet eens in je geheugen was opgenomen. De sin of blocking duidt op het feit dat we soms weten dat we de informatie nog in ons geheugen hebben, maar om de een of andere redenen toch niet kunnen bereiken. Denk hierbij ook aan de zogenaamde tip-of-thetongue ervaring.
•
Question 1 1 out of 1 points
Welke opvatting over visual imagery hoort bij welke denker? Answer Correct Match
Selected Match
We moeten geen onderzoek doen naar mentale beelden, omdat deze beelden slechts toegankelijk zijn voor de waarnemer en dus niet objectief onderzocht kunnen worden.
C. Watson
C. Watson
Zonder beelden zijn gedachten niet mogelijk.
A. Aristoteles
A. Aristoteles
Visuele beelden zijn een epifenomeen; We ervaren visuele beelden alsof we ze zien, maar ze bestaan eigenlijk uit een verzameling proposities.
D. Pylyshyn
D. Pylyshyn
Question
Mentale beelden zijn een van de drie basiselementen van B. bewustzijn. De andere twee zijn sensaties en gevoelens. Wundt
B. Wundt
Response Feedback: Juist! Zie Goldstein, pp. 271, 274. •
Question 2 1 out of 1 points
Stel we doen een visual imagery experiment waarbij proefpersonen de taak krijgen om onderstaande kaart van Nederland uit hun hoofd te leren (inclusief de kleuren van de provincies). We hebben twee groepen proefpersonen. Beide groepen krijgen een aantal vragen die zij moeten beantwoorden op basis van hun mentaal beeld van de kaart (ze zien de kaart dus niet meer). Groep 1 wordt gevraagd om de kleur van Zeeland op te noemen. Groep 2 wordt gevraagd om de kleur van Overijssel te noemen. Vervolgens wordt aan beide groepen gevraagd of Flevoland en Drenthe aan elkaar grenzen. Verwachten we een verschil in RTs tussen de twee groepen op basis van eerdere visual imagery experimenten? Hoe verklaart Kosslyn dit resultaat?
Answer Selected Answer:
Ja, want de kaart van Nederland wordt spatieel gerepresenteerd in ons
geheugen en het kost meer tijd om in deze spatiele representatie van Zeeland naar Flevoland en Drenthe te gaan dan van Overijssel naar Flevoland of Drenthe. Correct Answer:
Response Feedback:
Ja, want de kaart van Nederland wordt spatieel gerepresenteerd in ons geheugen en het kost meer tijd om in deze spatiele representatie van Zeeland naar Flevoland en Drenthe te gaan dan van Overijssel naar Flevoland of Drenthe. Juist! Stephen Kosslyn heeft veel soortgelijke experimenten gedaan en heeft evidentie gevonden voor spatiele representaties van mentale beelden. Hoe groter de afstand op het mentaal beeld hoe meer tijd je nodig hebt om je aandacht op het beeld te verplaatsen. Het is dus volgens Kosslyn net alsof je het beeld werkelijk ziet. •
Question 3 1 out of 1 points
Doe het experiment Mental Rotation van Coglab. Dit experiment is verplicht voor het halen van dit practicumonderdeel. In onderstaand figuur zie je de resultaten van alle CogLab deelnemers. Zijn de resultaten zoals verwacht op basis van het experiment van Shepard en Metzler (1971)?
Answer Selected Answer: Correct Answer: Response Feedback:
Nee, je verwacht dat RT lineair toeneemt als een functie van rotation angle in beide condities. Nee, je verwacht dat RT lineair toeneemt als een functie van rotation angle in beide condities. Juist! Op basis van de resultaten van Shepard en Metzler verwachten we dat RTs in beide condities lineair toenemen als een functie van rotation angle. Het idee is namelijk dat proefpersonen een van de twee objecten mentaal gaan roteren (het experiment heet niet voor niets mental rotation) zodat de oriëntaties van de objecten hetzelfde worden. Hoe groter het verschil tussen de objecten hoe langer er geroteerd moet
worden. Shepard en Metzler zullen niet wakker liggen van de CogLab resultaten, want hun resultaten zijn herhaaldelijk gerepliceerd. Een mogelijk probleem bij ons experiment is dat er geen oefenfase aan het experiment voorafging. Het is namelijk vrij moeilijk en de resultaten zijn altijd betrouwbaarder als er eerst goed geoefend is. Verder is het ook zo dat we hier kijken naar ruwe data. Er gaat wel eens wat mis tijdens trials met een extreem hoge (of lage) RT als gevolg. Na een experiment worden extreme RTs normaal gesproken eerst verwijderd voordat de resultaten geanalyseerd worden, omdat er op die trials waarschijnlijk iets mis ging. Dat is hier niet gebeurd. •
Question 4 1 out of 1 points
Stel we doen een paired-associate geheugentaakje (zoals dat van Paivio) met twee lijstjes. Een lijst bestaat uit een combinatie van een cue (kleine letters) en een target (hoofdletters). De lijsten worden geleerd en vervolgens krijgen de proefpersonen de cues te zien en moeten zij aangeven wat de target was. lijst A: broek-DOOS, hond-VORK, schoorsteen-BOOMSTAM, magnetron-EILAND, papagaai-WIELDOP, schaar-KAST, muts-RIVIER, boek-APPEL, fiets-FOTOLIJST, mok-KLAPSTOEL lijst B: aandacht-KENNIS, zekerheid-WISKUNDE, einde-MOED, verloop-BESLUIT, niveau-INSTEEK, geluk-TOEKOMST, liefde-FRAUDE, omgeving-HAAST, ruimteTEMPO, kleur-PRIJS Eén groep proefpersonen leert eerst lijst A en dan lijst B, een ander groep proefpersonen leert eerst lijst B en dan lijst A. Voordat de tweede lijst geleerd wordt is er eerst een cuedrecall test voor de eerste lijst. Als we de resultaten van beide groepen samen nemen welk resultaat mogen we dan verwachten? Answer
Selected Answer:
Correct Answer:
Response Feedback:
De geheugenprestaties zullen beter zijn voor lijst A dan voor lijst B, omdat lijst A bestaat uit concrete woorden, terwijl lijst B voornamelijk bestaat uit abstracte woorden. Concrete woorden zijn namelijk makkelijker om in te beelden dan abstracte woorden. De geheugenprestaties zullen beter zijn voor lijst A dan voor lijst B, omdat lijst A bestaat uit concrete woorden, terwijl lijst B voornamelijk bestaat uit abstracte woorden. Concrete woorden zijn namelijk makkelijker om in te beelden dan abstracte woorden. Juist! Paivio (1963, 1965) heeft aaangetoond dat concrete woordparen makkelijker te onthouden zijn dan abstracte woordparen. Hij gebruikte in zijn onderzoek een paired-associate geheugentaak vergelijkbaar met ons experimentje. Paivio bedacht de conceptual-peg hypothesis om zijn resultaten te verklaren. Hierbij creëren proefpersonen mentale beelden van beide objecten samen. Bijvoorbeeld, bij hond-VORK zou een proefpersoon een beeld kunnen creëren van een hond met een vork in zijn mond. Zulke mentale beelden zijn natuurlijk veel makkelijker voor concrete woorden dan voor abstracte woorden. Zie Goldstein, pp.
271-272. •
Question 5 1 out of 1 points
Er is heel veel onderzoek verricht naar de wijze waarop mentale beelden in ons geheugen gerepresenteerd worden. In 1973 deed Kosslyn onderzoek naar mental scanning. Hierbij kregen proefpersonen de taak om een plaatje (zoals onderstaand figuur) te leren en vervolgens een mentaal beeld te creëren van het plaatje. Proefpersonen moesten zich focussen op een bepaald deel van van het plaatje en een vraag beantwoorden over een ander deel van het plaatje. Wat zijn de voorspellingen van de twee voornaamste theorieën over inbeelding? Volgens de spatial representation theorie is er een (1)_____ representatie van het mentaal beeld. Deze theorie voorspelt dat RTs (2) ______ beïnvloed worden door de afstand tussen de taak-relevante onderdelen van het plaatje. Volgens de propositional representation theorie worden de relaties tussen de onderdelen van het mentaal beeld gerepresenteerd door (3) ______ . Deze theorie voorspelt dat RTs (4) ______ beïnvloed worden door de afstand tussen de taak-relevante onderdelen van het plaatje.
Answer Selected Answer: (1) depictive, (2) wel, (3) symbols, (4) wel Correct Answer: (1) depictive, (2) wel, (3) symbols, (4) wel Response Feedback:
Juist! De spatial representation theorie gaat uit van depictive (of spatial) representaties, terwijl de propositional representation theorie stelt dat de relaties tussen de onderdelen van een mentaal beeld door symbolen propositioneel worden gerepresenteerd. Het onderzoek had aangetoond dat RTs toenemen als een functie van de afstand tussen de taak-relevante onderdelen van het plaatje. Volgens de spatial representation theorie komt dit doordat er op het mentaal beeld meer afstand (spatieel) afgelegd moet worden als de taak-relevante onderdelen verder uit elkaar liggen, terwijl de propositional representation theorie dit verklaart door te stellen dat er meer propositionele relaties doorzocht moeten worden (zoals in een semantisch netwerk) naarmate de afstand tussen de taak-relevante onderdelen van het plaatje toeneemt. Zie Goldstein, pp. 273-276. •
Question 6 0 out of 1 points
In onderstaand figuur zie je een voorbeeld van de displays gebruikt in het experiment van Finke en Pinker (1982). Wat kwam hier uit en welke theorie kan dit resultaat het beste verklaren?
Answer Selected Answer:
Correct Answer:
Response Feedback:
De resultaten lieten zien dat RTs afnamen als functie van de afstand tussen pijl en stip. De spatial representation theorie kan dit resultaat het beste verklaren. De resultaten lieten zien dat RTs toenamen als functie van de afstand tussen pijl en stip. De spatial representation theorie kan dit resultaat het beste verklaren. Onjuist. De RTs namen toe als functie van de afstand tussen pijl en stip. De spatial representation theorie verklaart dit resultaat door te stellen dat proefpersonen een spatieel beeld van de stippen hebben gecreëerd en hoe verder de pijl van de relevante stip vandaan is hoe meer afstand zij op hun mentaal beeld af moeten leggen om de stip te bereiken. Zie Goldstein, pp. 275-276. •
Question 7 1 out of 1 points
Een ander belangrijk onderzoek naar inbeelding werd verricht door Kosslyn in 1978. Hij liet proefpersonen een mentaal beeld vormen van twee dieren samen. De proefpersonen werden gevraagd om zich voor te stellen dat zij zo dicht bij het grootste dier stonden dat het bijna het gehele visuele veld vulde. Vervolgens werden vragen gesteld over de dieren in hun mentaal beeld. Kijk naar onderstaand plaatje. Wat is de cruciale vergelijking om te onderzoeken of mentale beelden spatieel gerepresenteerd zijn? Wat wordt daarbij voorspeld door de spatial representation theorie? De RTs voor vragen over (1)_______ moeten vergeleken worden met de RTs voor vragen over (2) _______. De spatial representation theorie voorspelt dat RTs korter zullen zijn voor vragen over (3) _______ plaatje.
Answer Selected Answer: Correct Answer: Response Feedback:
(1) De hond in het bovenste plaatje, (2) de hond in het onderste plaatje, (3) laatstgenoemde (1) De hond in het bovenste plaatje, (2) de hond in het onderste plaatje, (3) laatstgenoemde Juist! De RTs voor vragen over de honden moeten met elkaar vergeleken worden. Het betreft namelijk hetzelfde dier, maar volgens de spatial representation theorie zal het mentaal beeld van de hond in het onderste plaatje groter zijn dan het mentale beeld van de hond in het bovenste plaatje. Het zal daarom makkelijker zijn om vragen over de hond in het onderste plaatje te beantwoorden. De RTs voor vragen over deze hond zullen daarom korter zijn dan voor vragen over de hond in het bovenste plaatje. Zie verder Goldstein, pp. 276-277. •
Question 8 1 out of 1 points
Een klassiek experiment naar de relatie tussen waarneming en verbeelding is dat van Perky in 1910. Welk uitspraak over dit onderzoek is onwaar? Answer Selected Answer: Correct Answer: Response Feedback:
Proefpersonen kregen de instructie om het geprojecteerde object te negeren. Proefpersonen kregen de instructie om het geprojecteerde object te negeren. Juist! Proefpersonen kregen de taak om een mentaal beeld te vormen van een object en dit te beschrijven. Zij hadden niet door dat er een object werd geprojecteerd op het scherm, maar toch beïnvloedde het geprojecteerde object hun eigen mentaal beeld. Dit liet heel mooi zien dat waarneming onbewust een effect kan hebben op inbeelding. Zie verder Goldstein, pp. 277-278.
•
Question 9 1 out of 1 points
Dankzij imaging technieken hebben onderzoekers de laatste jaren veel geleerd over de hersengebieden die betrokken zijn bij waarneming en inbeelding. In onderstaand plaatje (figuur 10.15 in Goldstein) zie je de resultaten van een fMRI onderzoek, waarbij hersenactiviteit werd gemeten in een imagery conditie en in een perception conditie. In de linkerkolom zie je uit welk deel van de hersenen de activiteit afkomstig is die in de andere kolommen is weergegeven. De hersenactiviteit is apart weergegeven voor de imagery en de perception conditie en in de rechterkolom zie je de hersenactiviteit na het toepassen van de subtractiemethode (perception - imagery). Wat kunnen we concluderen op basis van deze resultaten?
Answer Selected Answer: Correct Answer: Response Feedback:
Er is een sterke overlap tussen de hersengebieden betrokken bij waarneming en de hersengebieden betrokken bij inbeelding. Er is een sterke overlap tussen de hersengebieden betrokken bij waarneming en de hersengebieden betrokken bij inbeelding. Juist! Er is heel veel overlap tussen de hersengebieden betrokken bij waarneming en de hersengebieden betrokken bij inbeelding. De subtractiemethode laat namelijk zien dat er alleen wat verschil in hersenactiviteit is in de hersengebieden achter in het brein. Dit is natuurlijk niet zo verrassend omdat hier hersengebieden liggen die betrokken zijn bij visuele waarneming (occipitaal cortex). Zie verder Goldstein, pp. 280-281. •
Question 10 1 out of 1 points
In een TMS (Transcranial Magnetic Stimulation) studie heeft Kosslyn samen met zijn collega's laten zien dat de visuele gebieden van de hersenen betrokken zijn bij het creëren van mentale beelden. Proefpersonen kregen een waarnemingstaak of een inbeeldingstaak en door middel van TMS werd ofwel de visuele cortex ofwel een ander deel van de hersenen gestimuleerd tijdens het uitvoeren van de taak. De resultaten lieten zien dat RTs langer waren in zowel de waarnemingstaak als de inbeeldingstaak wanneer de visuele
cortex werd gestimuleerd dan wanneer een ander deel van de hersenen werd gestimuleerd. Wat is het voordeel van zo'n TMS studie in vergelijking met een imaging studie (PET of fMRI)?
Answer Selected Answer: Correct Answer: Response Feedback:
TMS onderzoek kan aantonen dat hersenactiviteit in een hersengebied een causale rol speelt, maar fMRI kan dit niet. TMS onderzoek kan aantonen dat hersenactiviteit in een hersengebied een causale rol speelt, maar fMRI kan dit niet. Juist! Als een fMRI studie activiteit vindt in een hersengebied bij een inbeeldingstaak dan is het nog niet duidelijk of dit hersengebied ook een rol speelt bij het creëren van een mentaal beeld. Dat was ook precies het kritiek van Pylyshyn. Je weet alleen dat er in dat hersengebied iets gebeurt, maar je weet niet precies wat. Als dat hersengebied echter op de een of andere manier uitgeschakeld of verstoord kan worden dan kan men achterhalen of dat hersengebied ook daadwerkelijk betrokken is bij het creëren van een mentaal beeld. Als het verstoren van de activiteit van dat hersengebied een negatief effect heeft op het creëren van mentale beelden dan kan men concluderen dat het hersengebied inderdaad een causale rol speelt. Zie verder Goldstein, pp. 281-282. •
Question 11 1 out of 1 points
Onderzoek heeft aangetoond dat er sprake is van eeen dubbele dissociatie van inbeelding en waarneming. Dat wil zeggen, er zijn patiënten die een verstoorde waarneming hebben zonder een verstoorde inbeelding en er zijn patiënten met een verstoorde inbeelding zonder een verstoorde waarneming (zie onderstaand figuuur en Goldstein, tabel 10.1). Normaal gesproken wordt een dubbele dissociatie gezien als evidentie voor verschillende onderliggende mechanismen voor de twee taken. Echter, er is al zoveel evidentie voor overlappende onderliggende mechanismen voor inbeelding en waarneming dat er een alternatieve verklaring bedacht is. Welke verklaring werd bedacht door Behrmann en zijn collega's (1994)? Er is weliswaar (1)______ tussen de hersengebieden die betrokken zijn bij inbeelding en de hersengebieden die betrokken zijn bij waarneming, maar bij waarneming is (2)_______ verwerking benodigd, terwijl er bij inbeelding sprake is van (3)________
verwerking.
Answer Selected Answer: (1) overlap, (2) bottom-up, (3) top-down Correct Answer: (1) overlap, (2) bottom-up, (3) top-down Response Feedback:
Juist! Volgens Behrmann et al. (1994) is er dus wel overlap tussen de hersengebieden die betrokken zijn bij inbeelding en waaarneming, maar bij waarneming is er sprake van bottom-up processing, terwijl er bij inbeelding sprake is van top-down processing. Waarneming gaat dus van de lagere visuele hersengebieden naar hogere visuele gebieden en door naar hersengebieden die betrokken zijn bij geheugenprocessen, terwijl inbeelding juist in de omgekeerde richting gaat. Als er schade is in een hersengebied dat aan het begin van het neuronaal pad ligt dan zal de verstoring het sterkst zijn. Vandaar dat waarneming nog wel goed kan zijn als er schade is in de hogere visuele hersengebieden en dat er nog wel inbeelding kan zijn als er schade is in de lagere visuele hersengebieden. Dubbele dissociaties kunnen dus nog vrij complex zijn om te interpreteren! Zie verder Goldstein, pp. 282-285. •
Question 12 1 out of 1 points
In een beroemd experiment van Bisiach en Luzzatti (1978) kreeg een neglect patiënt de instructie om zich voor te stellen dat hij ergens op het Piazza del Duomo stond in Milaan (zie figuur). De patiënt kende het plein nog goed van voor zijn hersenbeschadiging. Hij werd gevraagd om het plein te beschrijven en alles wat hij zich kon voorstellen op te noemen. Wat kwam hier uit?
Answer Selected Answer:
Als hij naar het noorden keek, noemde hij alleen de objecten aan de oostkant op, terwijl als hij naar het zuiden keek hij alleen de objecten aan de westkant opnoemde.
Correct Answer:
Response Feedback:
Als hij naar het noorden keek, noemde hij alleen de objecten aan de oostkant op, terwijl als hij naar het zuiden keek hij alleen de objecten aan de westkant opnoemde. Juist! Patiënten met neglect negeren de linkerkant van hun visuele veld en ook de linkerkant van hun mentaal beeld. Neglect is dus niet een afwijking van het visueel systeem, maar een afwijking van aandacht. Dit beïnvloedt niet alleen hun waarneming, maar ook hun inbeelding. Zie verder Goldstein, p. 283. •
Question 13 1 out of 1 points
Een handige manier om buitenlandse woorden te leren is de zogenaamde Link-Word methode. Het gaat als volgt: Stel je wilt het Spaanse woord voor ezel leren: "Burro". Dan kun je je een ezel achter een bureau voorstellen (op een stoel zittend en naar een beeldscherm kijkend met zijn voorpootjes op een toetsenbord om je beeld wat detail te geven). Kijk naar een aantal demo's van deze methode via onderstaande link. De Link-Word methode vertoont sterke overeenkomsten met de loci methode en de pegword techniek. Wat zijn de voornaamste overeenkomsten? Kies twee van de antwoordmogelijkheden.
KLIK HIER VOOR DEMO'S Answer Selected Answers: associatie
inbeelding Correct Answers: associatie
inbeelding Response Feedback:
Juist! Dit zijn alledrie methoden waarbij associatie en inbeelding gebruikt worden. De truc is steeds dat er een cue verbeeld wordt en dat deze geassocieerd is met een beeld van het doelwoord. In de LinkWord methode is de cue een Nederlands woord dat verbeeld wordt. Dus als we het Spaanse woord voor ezel zoeken dan zien we een ezel voor ons en dit brengt ons dan bij onze eerdere verbeelding van een ezel. •
Question 14 1 out of 1 points
Inbeelding kan ook onderzocht worden door te kijken naar de oogbewegingen die
proefpersonen maken terwijl zij een mentaal beeld vormen. Een mooi voorbeeld hiervan is een studie van van Laeng en Teodorescu (2002). Proefpersonen kregen een patroon te zien zoals in onderstaand figuur (waarnemingsfase). Zij kregen de tijd om het patroon te verwerken en in hun geheugen op te slaan waarna de zwarte vlakken wit werden. Zij kregen de taak een mentaal beeld van het patroon te vormen (inbeeldingsfase). Tenslotte werd hen gevraagd om het patroon te reproduceren. Laeng en Teodorescu testten de hypothese dat oogbewegingen een belangrijke rol spelen bij inbeelding. Welke twee condities hebben we nodig om deze hypothese te onderzoeken? Zie ook hun samenvatting voor meerdere informatie (vooral het Experiment 2). A: Proefpersonen zijn vrij om oogbewegingen te maken tijdens de waarnemingsfase, en ze zijn vrij om oogbewegingen te maken tijdens de inbeeldingsfase. B: Proefpersonen zijn vrij om oogbewegingen te maken tijdens de waarnemingsfase, maar ze mogen geen oogbewegingen maken tijdens de inbeeldingsfase. C: Proefpersonen mogen geen oogbewegingen maken tijdens de waarnemingsfase, maar ze zijn vrij om oogbewegingen te maken tijdens de inbeeldingsfase. D: Proefpersonen mogen geen oogbewegingen maken tijdens de waarnemingsfase, en ze mogen geen oogbewegingen maken tijdens de inbeeldingsfase.
Lang & Teodorescu, 2002 Answer Selected Answer: A en B Correct Answer: A en B Response Feedback:
Juist! Als we willen onderzoeken of oogbewegingen een rol spelen bij inbeelding dan hebben we een conditie nodig waarbij proefpersonen vrij zijn om oogbewegingen te maken tijdens de inbeeldingsfase en een conditie waarin ze geen oogbewegingen mogen maken tijdens de inbeeldingsfase. Als oogbewegingen een rol spelen bij inbeelding dan verwachten we dat ze beter zijn in het reproduceren van het patroon als ze wel oogbewegingen mogen maken tijdens de inbeeldingsfase. Dit is precies wat de resultaten lieten zien. Het bleek zelfs dat er een correlatie was tussen de volgorde van de oogbewegingen tijdens waarneming en de volgorde van de oogbewegingen tijdens inbeelding. Dit duidt erop dat er een sterke relatie is tussen de processen die betrokken zijn bij waarneming en de processen die betrokken zijn bij inbeelding. •
Question 15 0 out of 1 points
In het onderstaande plaatje zie je de hersenactiviteit als gemeten van een patiënt in vegetatieve staat en van een gezonde controle groep. Welke van de
uitvindingen van Owen en zijn medewerkers (2006) suggereert dat de patiënt wel bewust was ondanks dat ze niet kon communiceren?
Answer Selected Answer:
Correct Answer:
Response Feedback:
Bij de patiënt werden tijdens het waarnemen en inbeelden dezelfde hersengebieden geactiveerd.
Bij de patiënt werd tijdens het inbeelden dezelfde hersengebieden geactiveerd als in de controle groep. Onjuist. Toen de patiënt de instructie kreeg om bijvoorbeeld in te beelden dat ze tennis aan het spelen waren, werd hetzelfde hersengebied (SMA, supplementary motor area) geactiveerd als bij een gezonde controle groep. Ook de gebieden die corresponderen met auditieve waarneming werden bij de patiënt geactiveerd toen geluiden werden gespeeld, maar daarom kan je nog niet concluderen dat zij hier bewust van waren.
•
Question 1 1 out of 1 points
In onderstaand figuur zie je twee kansverdelingen: eentje voor ruis (N) en eentje voor ruis plus signaal (N + S). Ken het juiste label toe aan de gebieden A t/m D. Als je meer informatie wilt over kansverdelingen kijk dan even naar dit filmpje.
Achtergrondinformatie Answer Question
Correct Match Selected Match
Hit
D. [None]
D. [None Given]
Miss
B. [None]
B. [None Given]
False Alarm
C. [None]
C. [None Given]
Correct Rejection
A. [None]
A. [None Given]
Response Feedback:
Juist. A = Correct rejection. Het deel ligt onder de ruisverdeling (dus geen signaal) en links van het criterium (dus de waarnemer zegt terecht nee). B = Miss. Het deel ligt onder de ruis+signaalverdeling (dus er is een signaal), maar links van het criterium (dus de waarnemer zegt onterecht nee). C = False Alarm. Het deel ligt onder de ruisverdeling (dus geen signaal), maar rechts van het criterium (dus de waarnemer zegt onterecht ja). D = Hit. Het deel ligt onder de ruis+signaalverdeling (dus er is een signaal) en rechts van het criterium (dus de waarnemer zegt terecht ja). •
Question 2 1 out of 1 points
Bij signaal detectie theorie zijn de twee belangrijkste maten d' en beta. Waarvoor staan deze maten respectievelijk? Answer Selected Answer: Correct Answer: Response Feedback:
voor respectievelijk de gevoeligheid (het onderscheidend vermogen) en de response bias van de waarnemer voor respectievelijk de gevoeligheid (het onderscheidend vermogen) en de response bias van de waarnemer Juist! d' staat voor detectability of ook sensitivity, m.a.w. de gevoeligheid van de waarnemer. De gevoeligheid geeft aan hoe goed de waarnemer het signaal van de ruis kan onderscheiden. Beta is een maat voor de response bias, of het criterium, van de waarnemer. Dit is het beslispunt voor de waarnemer: Waarnemingen boven het
criterium worden als signaal opgevat, waarnemingen onder het criterium als ruis. •
Question 3 1 out of 1 points
Doe het experiment Signal Detection van CogLab. Dit experiment is verplicht om dit practicumonderdeel te halen. In dit experiment zagen proefpersonen 144, 400 of 900 stippen. In welke van deze drie condities verwacht je dat een proefpersoon de hoogste d' heeft (let op: het gaat om de verwachtingen en niet jouw eigen resultaten)? Answer
Selected Answer: 144 stippen Correct Answer: 144 stippen Response Feedback:
Juist! Hoe makkelijker de taak hoe hoger je verwacht dat de gevoeligheid (d') zal zijn. Hierin is het namelijk het makkelijkst om signaal van ruis te onderscheiden. De conditie met de minste stippen is natuurlijk de makkelijkste conditie en je verwacht hier dan ook een hogere d' dan in de andere twee condities. •
Question 4 1 out of 1 points
VUL IN: Een liberaal criterium leidt tot een ________, terwijl een conservatief criterium leidt tot een _________ . Achtergrondinformatie Answer Selected Answer: Correct Answer: Response Feedback:
positieve response bias (meer "ja, signaal" antwoorden), negatieve response bias (meer "nee, ruis" antwoorden) positieve response bias (meer "ja, signaal" antwoorden), negatieve response bias (meer "nee, ruis" antwoorden) Juist! Een liberaal criterium betekent dat de waarnemer eerder geneigd is "ja, ik zag het signaal" te zeggen: een positieve response bias. Bij een conservatief criterium is de waarnemer voorzichtiger: Hij/zij zegt liever "nee" als hij/zij niet zeker is: een negatieve response bias. •
Question 5 1 out of 1 points
Zeg van de volgende uitspraken of ze betrekking hebben op een neutraal criterium, liberaal criterium, conservatief criterium, of dat je niets over het criterium kunt zeggen. Achtergrondinformatie Answer Question Veel correct rejections,
Correct Match C.
Selected Match C.
weinig hits
conservatief criterium
conservatief criterium
Ongeveer evenveel false alarms als misses
A. neutraal criterium
A. neutraal criterium
Hoge d'
D. je kunt hieruit niets over het criterium zeggen
D. je kunt hieruit niets over het criterium zeggen
Veel false alarms, weinig misses
B. liberaal criterium
B. liberaal criterium
Response Feedback:
Juist! Zijn er relatief veel correct rejections en weinig hits, dan hanteert de waarnemer een conservatief criterium: er is een bias richting "nee" zeggen. Merk op dat er dan automatisch ook weinig false alarms en veel misses zijn. Zijn het aantal false alarms en misses in evenwicht, dan hanteerde de waarnemer een neutraal criterium. Zijn er daarentegen veel false alarms en weinig misses, dan zegt de waarnemer graag "ja": een liberaal criterium. Een hoge d' vertelt ons niets over het criterium, d' staat namelijk voor de gevoeligeheid (het vermogen het signaal van de ruis te onderscheiden) en die is onafhankelijk van het criterium. •
Question 6 1 out of 1 points
Tot nu toe is SDT abstract en theoretisch behandeld. Je kunt SDT echter zeer goed concreet toepassen op bijvoorbeeld werksituaties. In de volgende opgaven leren we hoe we SDT kunnen gebruiken om werknemers op de 112-centrale objectief met elkaar te vergelijken. Op de 112 centrale (het nummer voor noodgevallen) werken telefonisten die echte ongevallenmeldingen van nepmeldingen moeten onderscheiden. Uit onderzoek blijkt dat telefoniste Anja 92% van de echte meldingen ook daadwerkelijk als echt classificeert (8% beschouwt ze als nep). Ze beschouwt ook 20% van de nepmeldingen als echt (80% beschouwt ze als daadwerkelijk nep). Telefonist Harry classificeert 99% van de echte meldingen als echt (1% als nep). Hij schat 70% van de nepmeldingen als echt (30% als nep). In onderstaande tabellen staan schematisch de responsmogelijkheden van Anja en Harry weergegeven. Elke cel van de tabel heeft een letter toebedeeld gekregen. Koppel het juiste label aan de juiste letter. Ga ervan uit dat echte meldingen het signaal zijn, nepmeldingen de ruis. (Let erop dat voor deze vraag de cellen E, F G en H hetzelfde zijn als A, B, C, en D). Het kan handig zijn om de tabel even op een papiertje over te nemen.
Answer Question
Correct Match Selected Match
Hit
A. (= E)
A. (= E)
Miss
C. (= G)
C. (= G)
False alarm
B. (= F)
B. (= F)
Correct rejection
D. (= H)
D. (= H)
Response Feedback: Juist! •
Question 7 1 out of 1 points
Nogmaals, uit onderzoek blijkt dat telefoniste Anja 92% van de echte meldingen ook daadwerkelijk als echt classificeert (8% beschouwt ze als nep). Ze beschouwt ook 20% van de nepmeldingen als echt (80% beschouwt ze als daadwerkelijk nep). Telefonist Harry classificeert 99% van de echte meldingen als echt (1% als nep). Hij schat 70% van de nepmeldingen als echt in (30% als nep). Koppel nu de juiste percentages aan de labels in de tabel, voor zowel Anja als Harry. Ga er weer van uit dat echte meldingen het signaal zijn, nepmeldingen de ruis. Het helpt om de tabellen eerst op een stukje papier uit te tekenen en in te vullen .
Answer Question Correct Match Selected Match 8%
C. [None]
C. [None Given]
80%
D. [None]
D. [None Given]
92%
A. [None]
A. [None Given]
20%
B. [None]
B. [None Given]
99%
E. [None]
E. [None Given]
1%
G. [None]
G. [None Given]
70%
F. [None]
F. [None Given]
30%
H. [None]
H. [None Given]
Response Feedback:
Juist! Houd er rekening mee dat de proporties responsies voor elk stimulustype altijd optellen tot 100%. Dat wil zeggen dat als het signaal aanwezig is, de proporties hits ("ja") en misses ("nee") optellen tot 100%. Voor de ruis geldt hetzelfde: de proporties false alarms ("ja") en corect rejections ("nee") tellen ook op tot 100%. Waarom telt ieder stimulustype an sich (signaal of ruis) op tot 100% en niet bijvoorbeeld de tabel
als geheel? Dat is omdat het signaal en de ruis elk zijn eigen verdeling heeft, de signaalverdeling en de ruisverdeling. Dit zijn normaal- (z-) verdelingen en het gedeelte onder de verdeling telt op tot 100%. •
Question 8 1 out of 1 points
Bereken nu de d' en beta voor zowel Anja als Harry. Maak gebruik van de z-tabel. Als je meer informatie wilt over z-scores kijk dan naar dit filmpje:
ztabel.htm Answer Question
Correct Match Selected Match
Anja's d'
C. 2.25
C. 2.25
Anja's beta
A. 0.53
A. 0.53
Harry's d'
B. 1.80
B. 1.80
Harry's beta
D. 0.078
D. 0.078
Response Feedback:
Juist! d' = z[proportie hits] - z[proportie false alarms] beta = f(z[proportie hits] / f(z[proportie false alarms] De proporties zijn bekend uit de vorige vraag. Zoek de bijbehorende z en f(z) op in de tabel en je krijgt de volgende waarden: Anja: d' = 1.41 - - 0.84 = 2.25 beta = 0.148 / 0.280 = 0.53 Harry d' = 2.33 - 0.53 = 1.80 beta = 0.027 / 0.347 = 0.0078 •
Question 9 1 out of 1 points
Wat kunnen we zeggen over de gevoeligheid van Anja en Harry? Answer Selected Answer: Anja is een gevoeligere waarnemer dan Harry. Correct Answer: Anja is een gevoeligere waarnemer dan Harry. Response Feedback:
Juist! De d' van Anja (2.25) ligt hoger dan van Harry (1.80). Zij is dus een gevoeliger waarneemster. Dit bleek ook al uit het aantal correcte classificaties dat ze gaf: 92% hits en 80% correct rejections = gemiddeld 86% goed geclassificeerd. Harry heeft
weliswaar 99% hits, maar daar staan maar 30% correct rejections tegenover = gemiddeld 65% goede classificaties. •
Question 10 1 out of 1 points
Wat kunnen we zeggen over het respons criterium van Anja en Harry? Answer Selected Answer: Zowel Harry als Anja hanteren een liberaal criterium, maar Harry is liberaler. Correct Answer: Zowel Harry als Anja hanteren een liberaal criterium, maar Harry is liberaler. Response Feedback:
Juist. Beiden hebben een beta redelijk ver beneden de 1 (Anja: 0.53, Harry: 0.078), dus beiden hanteren een liberaal criterium. Echter, Harry is veel liberaler, want zijn beta is nog veel kleiner dan die van Anja. Dit viel ook al op te maken uit het feit dat Harry zoveel hits (99%), maar vooral zoveel false alarms (70%) scoort. Blijkbaar classificeert Harry de telefoontjes liever als echt als hij niet zeker is. •
Question 11 0 out of 1 points
Geef voor de onderstaande situaties aan of de waarnemer meest waarschijnlijk/wenselijk een liberaal of een conservatief criterium hanteert. Answer Question
Correct Match
De politieagent die wordt betaald voor het aantal bekeuringen dat hij uitdeelt
A. A. liberaal criterium liberaal criterium
De verkeersleider die met behulp van de radar vliegtuigen uit elkaars koers moet houden
A. A. liberaal criterium liberaal criterium
Het slachtoffer dat een verdachte moet aanwijzen uit een rij B. kandidaten (een zg. "line-up") conservatief criterium
Selected Match
B. conservatief criterium
De opzichter die scheurtjes in een kernreactor moet ontdekken
A. A. liberaal criterium liberaal criterium
De surveillant die spiekers op een tentamen moet straffen
B. conservatief criterium
A. liberaal criterium
De smoorverliefde met betrekking tot de slechte eigenschappen van de geliefde
B. conservatief criterium
B. conservatief criterium
Response Feedback:
Niet juist. Een politieagent die wordt betaald voor het aantal bekeuringen dat hij uitdeelt zal waarschijnlijk eerder geneigd zijn een bepaalde actie als overtreding te zien: een liberaal criterium. De verkeersleider die vliegtuigen uiteen moet houden zal ook een liberaal criterium hanteren. Dit omdat de kosten van een misser (de vliegtuigen worden niet uiteen gehaald) ontzettend groot zijn. Een verdachte aanwijzen leidt meestal (hopelijk) tot een conservatief criterium, omdat het als heel erg gevonden wordt om een onschuldige op te sluiten of de dood in te jagen (meestal erger dan een schuldige vrij rond te laten lopen). Scheurtjes detecteren in een
kernreactor gebeurt met een liberaal criterium: De kosten van een misser zijn weer ontzettend groot, een false alarm is veel minder duur. Een surveillant op het tentamen zal, net als bij het aanwijzen van een verdachte, meestal een conservatief criterium hanteren. Je geeft iemand niet zomaar een 1, als je niet zeker bent dat hij/zij gefraudeerd heeft (nu je dit weet, liever niet tegen ons gebruiken!). Een smoorverliefde hanteert ook een conservatief criterium: "liefde maakt blind". Hij/zij zal een oogje dichtknijpen voor de slechte eigenschappen van de geliefde. •
Question 12 1 out of 1 points
Stel een radiologe beoordeelt röntgenfoto's op de aanwezigheid van tumoren. Het blijkt dat ze 9% van de tumoren mist, en 86% van de gezonde weefsels ook als zodanig afwijst (correct rejections). Wat is haar d' en wat is haar beta? Kies een d' en een beta uit de onderstaande lijst. ztabel.htm Answer Selected Answers: d' = 2.42
beta = 0.73 Correct Answers: d' = 2.42
beta = 0.73 Response Feedback:
Juist! De radiologe scoort 9% misses. Dit is gelijk aan 91% hits (want misses en hits tellen op to 100% en 100 - 9 = 91). De radiologe scoort daarbij 86% correct rejections. Dit komt overeen met 14% false alarms (want correct rejections en false alarms tellen op to 100% en 100 - 86 = 14). d' is de z-score horende bij de proportie hits minus de z-score horende bij de proportie false alarms: d' = z[p(hits)] - z[p(false alarms)] d' = z[0.91] - z[0.14] zoek op in de tabel: d' = 1.34 - - 1.08 = 2.42 beta is de hoogte van de z-functie (f) horende bij de proportie hits gedeeld door de hoogte van de z-functie (f) horende bij de proportie false alarms: beta = f[z|p(hits] / f[z|p(false alarms)] beta = f[z|0.91] / f[z|0.14] beta = 0.163 / 0.223 = 0.73 De radiologe is dus vrij gevoelig (maar misschien niet gevoelig genoeg met 9% misses!) en een tikkeltje liberaal in haar beoordelingen (want beta < 1).
•
Question 13 1 out of 1 points
We gaan nu even terug naar ons CogLab experiment Signal Detection. Hieronder zie je de resultaten van een proefpersoon. Bereken de d' in de condities met 400 en 900 stippen. Gebruik hiervoor de z-score calculator die je vindt via de link onder de tabel. Om de benodigde z-scores te laten uitrekenen moet je de calculator op 'cumulative' zetten, vul de p-scores van p(hits) en p(false alarms) in (niet vergeten op enter te drukken) en lees de z-scores af. Wat komt eruit? (Je moet uiteraard de d' rekenen op de basis van de z-scores)
SDT calculator Answer Selected Answer: d' bij 400 stippen = 0.84, d' bij 900 stippen = 0.27 Correct Answer: d' bij 400 stippen = 0.84, d' bij 900 stippen = 0.27 Juist! z[p(0.5)] = 0 en z[p(0.2)] = -0.841. Dus, d' bij 400 stippen is 0 - -0.841 = 0.841 z[p(0.4)] = -0.253 en z[p(0.3)] = -0.524. Dus, d' bij 900 stippen is -0.253 - -0.524 = 0.271
Response Feedback:
•
Question 14 1 out of 1 points
Bereken nu d' voor onze proefpersoon (zie tabel vorige vraag) in de conditie met 144 stippen. Doe dit weer met de z-score calculator. Controleer je antwoord vervolgens ook met de z-score tabel in je reader.
z-score calculator Answer Selected Answer: Met deze kansen kun je geen d' uitrekenen. Correct Answer: Met deze kansen kun je geen d' uitrekenen. Response Feedback:
Juist! Helaas is het niet mogelijk om z-scores uit te rekenen voor p(0) of p(1). Er is namelijk geen waarde in een normaal verdeling zo laag dat de kans op deze waarde of lager 0 is en er is geen waarde zo hoog dat de kans op deze waarde of lager 1 is. Je kunt hooguit zeggen dat de kansen zeer klein of zeer groot zijn (maar nooit 0 of 1). Hiervoor kun je dan ook geen z-score bepalen en dus ook geen d'. •
Question 15 1 out of 1 points
Medische en psychologische diagnostiek lijkt vaak op signaal detectie: de arts/psycholoog moet met de aangegeven evidentie beslissen of de patiënt een ziekte heeft of niet. Kies drie van de onderstaande begrippen die belangrijk zijn voor het nemen van een ideale beslissing in de diagnostiek.
Answer Selected Answers: Sensitiviteit
Specificiteit
Prevalentie Correct Answers: Sensitiviteit
Specificiteit
Prevalentie Response Feedback:
Juist! In de medische diagnostiek is het belangrijk om aan de sensitiviteit van de diagnostische test te denken (hits, kans dat de test positief is in aanwezigheid van een aandoening), de specificiteit (correct rejections, kans dat de test negatief is in afwezigheid van een aandoening) en de prevalentie (hoeveel de aandoening voorkomt in de populatie).
•
Question 1 1 out of 1 points
In de psycholinguïstiek worden de volgende begrippen vaak gebruikt. Match de begrippen met hun betekenis. Answer Question Correct Match
Selected Match
Foneem
B. Kleinste klankeenheid met een betekenisonderscheidende functie
B. Kleinste klankeenheid met een betekenisonderscheidende functie
Morfeem
C. Kleinste eenheid met daadwerkelijke betekenis
C. Kleinste eenheid met daadwerkelijke betekenis
Lexicon
D. Mentaal woordenboek
D. Mentaal woordenboek
Syntax
A. De regels hoe woorden tot zinnen kunnen worden gecombineerd
A. De regels hoe woorden tot zinnen kunnen worden gecombineerd
Response Feedback:
Juist! Foneem = Kleinste klankeenheid met een betekenisonderscheidende functie; Morfeem = Kleinste eenheid met daadwerkelijke betekenis; Lexicon = Mentaal woordenboek; Syntax = De regels hoe woorden tot zinnen kunnen worden gecombineerd •
Question 2 1 out of 1 points
Hoewel talen zeer verschillend klinken hebben zij allemaal een aantal universele eigenschappen. Match onderstaande linguistic universals met de bijbehorende uitspraken. Answer Question
Correct Match
Selected Match
Productivity
C. C. Het is mogelijk om iets te zeggen Het is mogelijk om iets te zeggen wat nog nooit door een ander is wat nog nooit door een ander is gezegd. gezegd.
Arbitrariness
D. Als je een taal niet kent kun je normaal gesproken aan de klank van een woord niet achterhalen wat het betekent.
D. Als je een taal niet kent kun je normaal gesproken aan de klank van een woord niet achterhalen wat het betekent.
Displacement
B. Met taal kun je iets zeggen over het verleden.
B. Met taal kun je iets zeggen over het verleden.
Semanticity
A. A. Taal stelt ons in staat om een Taal stelt ons in staat om een uitspraak te doen die iets betekent uitspraak te doen die iets betekent voor onze medemens. voor onze medemens.
Response Feedback:
Juist! Twee andere linguistic universals zijn flexibility (relatie uitingbetekenis kan opnieuw gelegd worden) en naming (elk concept dat voor ons van belang is krijgt een naam). Zie college sheets. •
Question 3 1 out of 1 points
De beroemde behaviorist Skinner suggereerde in 1957 dat taal geleerd wordt door reinforcement. Kortom, wanneer kinderen beloond worden voor correct taalgebruik dan zullen zij dit aanleren. Echter, zoals Chomsky een paar jaar later aangaf, kan behaviorisme het leren van taal niet helemaal verklaren. Wat was een van Chomsky's argumenten tegen de behavioristische benadering van taal? Answer Selected Answer: Correct Answer: Response Feedback:
We zijn in staat om zinnen te interpreteren en te produceren die we nog nooit gehoord hebben. We zijn in staat om zinnen te interpreteren en te produceren die we nog nooit gehoord hebben. Juist! Volgens Chomsky kunnen we taal leren zonder reinforcement. Een kind zal bijvoorbeeld nooit van zijn ouders leren om "Ik haat je, mama!" te zeggen. Ook zijn we in staat om zinnen die we nog nooit gehoord hebben te begrijpen. Zie verder Goldstein, p. 296. •
Question 4 1 out of 1 points
Doe het experiment Word Superiority van CogLab. Dit experiment is verplicht om dit practicumonderdeel te halen. Het word superiority effect werd al behandeld in practicum 2. Nu je het experiment zelf hebt gedaan heb je hopelijk zelf ook ervaren dat het waarnemen van een letter makkelijker is als de letter onderdeel van een woord is. Het is echter goed mogelijk dat het effect er bij jou niet uitkwam. Zoals je kunt zien in de resultaten (zie figuur) is het effect in deze versie van het experiment zeer klein. Nu is het zeker zo dat er een heleboel factoren een rol spelen in dit experiment. Zo zal het effect kleiner zijn als de woorden van een vreemde taal afkomstig zijn. Een andere mogelijke factor is de frequentie waarmee bepaalde woorden voorkomen (word frequency effect). Stel we doen een experiment waarbij we de frequency van de gebruikte woorden manipuleren. We gebruiken zowel high frequency woorden zoals HOME als low frequency woorden als HIKE. Kunnen we verwachten dat er een verschil zal zijn in het word superiority effect als een functie van word frequency?
Answer Selected Answer: Ja, want high frequency woorden worden sneller geïdentificeerd. Correct Answer: Ja, want high frequency woorden worden sneller geïdentificeerd. Response Feedback:
Juist! High frequency woorden worden sneller geïdentificeerd dan low frequency woorden. Dit blijkt onder andere uit de lexical decision taak (zie Goldstein, p. 301). Als high frequency woorden sneller worden geïdentificeerd zal dit er toe leiden dat een letter sneller wordt waargenomen in high frequency woorden dan in low frequency woorden en dus zal de word superiority effect ook groter zijn voor high frequency woorden. Zie verder Goldstein, pp. 300-301. •
Question 5 1 out of 1 points
Volgens de Sapir-Whorf hypothese heeft taal invloed op de manier waarop mensen denken over de wereld. Verschillen tussen twee talen kunnen daarom resulteren in een verschillende perceptie van de wereld. Roberson en haar collega's hebben dit onderzocht door middel van een Categorical Perception taak. Eén groep proefpersonen bestond uit Britten en de andere groep uit Berinmo (een volk afkomstig uit Nieuw-Guinea). Bij het benoemen van de kleur van een verzameling fiches gebruikten Britten 8 kleuren, terwijl de Berinmo slechts 5 kleuren gebruikten (zie figuur; de classificatie van de Britten is te zien in figuur a en die van de Berinmo in figuur b). Om bijvoorbeeld de categorisatie van fiche 5GY-6 op te zoeken in de figuur moet je naar kolom 5GY gaan en rij 6. Op basis van de categorisatie van de fiches door de Britten en de Berinmo en op basis van de resultaten van Winawer et al. (2007; zie Goldstein pp. 317-319) kunnen we verwachten dat er verschillen zullen zijn tussen de Britten en de Berinmo als zij worden gevraagd of twee fiches hetzelfde of verschillend zijn. We verwachten dat de (1)_______ beter in staat zijn om de fiches 5P-5 en 10P-5 van elkaar te onderscheiden. De (2) ________ zullen naar verwachting beter in staat zijn om de fiches 5YR-2 en 10Y-2 te onderscheiden.
Answer Selected Answer: (1) Berinmo, (2) Britten Correct Answer: (1) Berinmo, (2) Britten Response Feedback:
Juist! De resultaten lieten zien dat het makkelijker is om de fiches te onderscheiden wanneer de kleuren van de fiches een andere naam hebben. Dus het is voor ons bijvoorbeeld makkelijker om een groene fiche van een blauwe fiche te onderscheiden dan twee verschillende groene fiches. Echter, voor mensen met een taal waarin er geen onderscheid gemaakt wordt tussen groen en blauw zal dit niet opgaan. In dit voorbeeld geldt daarom dat 5P-5 en 10P-5 makkelijker als verschillend gezien wordt door de Berinmo (kleuren kel vs mehi) dan door de Britten (kleur purple), terwijl 5YR-2 en 10Y-2 makkelijker als verschillend gezien wordt door de Britten (kleuren brown en green) dan door de Berinmo (kleur kel). Zie verder Goldstein, pp. 317-319. •
Question 6 0 out of 1 points
Wat is het phonemic restoration effect? Answer Selected Answer: Correct Answer:
Hoewel verschillende mensen fonemen anders uitspreken zijn wij in staat om de fonemen te identificeren door top-down kennis van taal. Wanneer een foneem vervangen wordt door een ander geluid (zoals een kuch) dan hebben waarnemers niet door dat er een foneem van het woord ontbrak.
Response Feedback:
Onjuist. Zelfs als een waarnemer weet dat er een foneem is vervangen door een ander geluid dan nog is het zeer moeilijk om te bepalen welk foneem vervangen is. Dit is een duidelijk voorbeeld van de invloed van top-down kennis van woorden op onze waarneming. Zie verder Goldstein, p. 298. •
Question 7 1 out of 1 points
Het meten van oogbewegingen kan ons informatie verschaffen over cognitieve processen. Ook in taalonderzoek kunnen oogbewegingen gebruikt worden om de onderliggende processen te onderzoeken. Één van de onderzoekers die dit gedaan heeft, is Gerry Altmann. In één van zijn studies (Altmann, 2004) liet hij proefpersonen kijken naar plaatjes met personen en objecten (zie figuur). De proefpersonen kregen vervolgens zinnen auditief aangeboden die te maken hadden met de personen en objecten in het plaatje. Er was geen expliciete taak voor de proefpersonen, maar zij werden slechts verzocht om naar de plaatjes te kijken en naar de zinnen te luisteren. Bijvoorbeeld, proefpersonen zagen het bovenste plaatje en kregen de zin "the woman will read the newspaper" te horen. De vraag was nu natuurlijk wat zouden proefpersonen met hun ogen doen. Waar zullen zij naar kijken? Altmann had al eerder een soortgelijke studie gedaan met een collega (Altmann en Kamide, 1999), maar in deze nieuwe studie besloot hij het plaatje te verwijderen nog voordat de zin gepresenteerd werd. Wat Altmann vond, was dat proefpersonen naar de relevante plekken op het beeldscherm keken ook al was er nu niets meer te zien. Dus, in dit voorbeeld zouden proefpersonen eerst naar de vrouw kijken en daarna naar de krant. Tenslotte, Altmann vond dat proefpersonen al gingen kijken naar de plek waar het object had gestaan nog tijdens het horen van het werkwoord en dus voordat het object zelf was genoemd. In dit voorbeeld gaan proefpersonen dus al naar de krant kijken op het moment dat ze "read" horen. Als zij daarentegen de zin "the man will eat the cake" horen dan gaan zij al naar de plek kijken waar de taart stond op het moment dat ze "eat" horen. Welke benadering van taalbegrip wordt ondersteund door deze resultaten?
Answer Selected Answer: Interactionist approach to parsing Correct Answer: Interactionist approach to parsing Response Feedback:
Juist! Deze resultaten laten zien dat proefpersonen al met betekenis bezig zijn tijdens het luisteren naar een zin. Het is dus niet zo dat eerst de syntax van een zin bepaald wordt en daarna pas de semantiek (betekenis). Op basis van de betekenis van het eerste deel van de zin anticiperen proefpersonen dat het object "cake" of "newspaper" zal zijn in het bovenste plaatje. Dit is de interactionist approach, waarbij het begrijpen van zinnen plaats vindt door een interactie van zowel syntax als semantiek. Zie verder Goldstein, pp. 304-308. •
Question 8 1 out of 1 points
Intuinzinnen (ook wel garden path sentences genoemd) zijn zinnen waarbij je in eerste instantie op het verkeerde been wordt gebracht tijdens het lezen van een zin. Een voorbeeld hiervan zie je hieronder: After the musician had played the piano was quickly taken off the stage. De meeste mensen hebben problemen met het gedeelte "was quickly taken off the stage" omdat ze verwachten dat er iets volgt wat over de muzikant gaat en niet over de piano. Dit heeft echter direct met de betekenis van de zin te maken en niet met mogelijke grammaticale interpretaties. Dat namelijk de goede interpretatie ook zeer gemakkelijk
is blijkt als een komma wordt toegevoegd: After the musician had played, the piano was quickly taken off the stage. Experimenten waarbij proefpersonen op een toets moesten drukken zodra zij een zin begrepen hadden, lieten zien dat mensen minder snel in staat zijn om deze intuinzinnen te begrijpen dan normale controle zinnen. Hoe zou je dit resultaat interpreteren? Answer Selected Answer:
Correct Answer:
Response Feedback:
Langere RTs op intuinzinnen in vergelijking met controle zinnen laten zien dat grammaticale ontleding niet onafhankelijk van de betekenistoekenning verloopt. Langere RTs op intuinzinnen in vergelijking met controle zinnen laten zien dat grammaticale ontleding niet onafhankelijk van de betekenistoekenning verloopt. Juist! Door het feit dat bij intuinzinnen de betekenis een bepaalde verwachting oproept, wordt de grammaticale interpretatie soms de verkeerde kant opgestuurd. Daardoor moet je als het ware een nieuwe analyse op de zin loslaten en dat kost tijd. Bij controle zinnen waarbij de grammaticale interpretatie niet de verkeerde kant wordt opgestuurd, hoeft dat niet. Deze bevinding laat dus zien dat grammaticale verwerking niet op zichzelf staat en niet onafhankelijk van de betekenisverwerking verloopt. •
Question 9 1 out of 1 points
Stel we doen een experiment waarbij proefpersonen een tekst moeten lezen terwijl wij hun oogbewegingen registreren. Naar wat voor soort woorden verwachten we dat proefpersonen het langst zullen kijken? Answer
Selected Answer: Correct Answer: Response Feedback:
Proefpersonen kijken langer naar zeldzame woorden dan naar veel voorkomende woorden. Proefpersonen kijken langer naar zeldzame woorden dan naar veel voorkomende woorden. Juist! Dit is het word frequency effect. Veel voorkomende woorden (high-frequency words) zijn makkelijk te verwerken en hoeven dan ook niet zo lang bekeken te worden. Sommige van de meest voorkomende woorden (bijv. "de", "het", "een", "en") zullen zelfs door de ogen meestal volledig overgeslagen worden. Zie Goldstein, p. 301. •
Question 10
1 out of 1 points
Stel we doen een experiment zoals dat van Swinney (1979; zie Goldstein pp. 301-303), waarbij proefpersonen op elke trial naar een zin luisteren en tijdens de zin een woord of nonwoord op het beeldscherm zien. De taak van proefpersonen is om zo snel mogelijk te beslissen of het een woord of een nonwoord is (lexical decision taak). De proefpersonen krijgen bijvoorbeeld de volgende zin te horen tijdens het experiment: Voor onze hypotheek gingen we eerst even informeren bij een bank. Direct na het horen van "bank" krijgen ze een van drie mogelijke woorden op het scherm te zien: a) fiets b) geld c) stoel Op welke van deze drie woorden zullen proefpersonen sneller beslissen dat het een woord betreft na presentatie van deze zin (vergeleken met een neutrale controlezin)? Answer
Selected Answer: geld, stoel Correct Answer: geld, stoel Response Feedback:
Juist! Uit de resultaten van Swinney (1979) bleek dat na presentatie van een homoniem zoals "bug" (wat zowel "insect" als "zender" kan betekenen) beide betekenissen van het woord worden geactiveerd. RTs zijn daardoor lager voor semantisch gerelateerde woorden van beide betekenissen! In dit voorbeeld zal de presentatie van "bank" er dus voor zorgen dat de RTs lager zullen zijn voor zowel "stoel" als "geld". Dit effect is overigens van relatief korte duur; als de presentatie van het woord op de display met een paar honderd milliseconden wordt vertraagd heeft de context van de zin een rol gekregen en zal alleen het woord "geld" profiteren van de gepresenteerde zin. Zie verder Goldstein, pp. 301-303. •
Question 11 1 out of 1 points
Taalproduktie stoornissen: Broca en Wernicke Kijk naar de filmpjes en beantwoord dan de vraag. Broca: Wernicke:/> /> Lees onderstaande fragmenten: Fragment A Coast Guard story (Gardiner, 1975): E: Were you in the Coast Guard? P: No, er, yes, yes...ship...Massachu...chusetts..Coast Guard...years. [raises hands twice with fingers indicating 19 ] E: Oh, you were in the Coast Guard for 19 years.
P: Oh...boy...right...right. E: Why are you in the hospital? P: [Points to paralyzed arm] Arm no good. [Points to mouth] Speech...can t say...talk, you see. E: What happened to make you lose speech? P: Head, fall, Jesus Christ, me no good, str, str...oh Jesus...stroke. E: Could you tell me what you ve been doing in the hospital? P: Yes, sure. Me go, er, uh, P. T. nine o cot, speech...two times...read...wr...ripe, er, rike, er, write...practice...get-ting better. Fragment B: Well it's a it's a place and it's a g-girl and a boy . . . and the-they've got obviously something which is made made made wel it's just beginning to go and be rather unpleasant (ha! ha!) um and this is in the this is the the woman and she's putting some stuff and the it's it's that's being really too big t-to do and nobody seems to have got anything there at all and er it's . . . I'm rather surprised that but there you are this this stuff this is coming they were both being one and another er put here and er um um I suppose the idea is that the er two people should be fairly good but I think it's going somewhere and as I say it's down again . . . let's see what else has gone er the this is just I don't know how she di' how they did this but it must have been fairly hard when they did it and er I think there isn't v-very much there I think." Vraag Fragment A is afkomstig van iemand die lijdt aan _____ afasie; fragment B is afkomstig van iemand die lijdt aan _____ afasie; Answer
Selected Answer: Broca's, Wernicke's Correct Answer: Broca's, Wernicke's Response Feedback:
Juist! Broca's afasie wordt gekenmerkt door verlies van grammatica en functiewoorden (lidwoorden, bijvoeglijke naamwoorden e.d.), onder enig behoud van inhoudswoorden (zelfstandige naamwoorden en werkwoorden). Spraak is vaak telegrafisch. Bij Wernicke's afasie is de grammaticale constructie van de spraak daarentegen nog vrijwel intact, maar zijn er ernstige problemen in het vinden van de juiste woorden. Zie Goldstein, pp. 33-36 en collegesheets. •
Question 12 1 out of 1 points
Een populaire methode om hersenactiviteit te meten maakt gebruikt van zogenaamde EEG (electro-encefalografie) analyses. Door middel van electrodes (zie figuur) kunnen we electrische signalen meten op de schedel. Als we deze electrische signalen meten in relatie tot een bepaalde gebeurtenis, zoals een bepaalde stimulus, dan noemen we deze signalen ERPs (event-related-potentials). Wat kunnen we zeggen over de temporele en spatiële resoluties van ERPs in verhouding tot die van fMRI? Als nodig, zie het hoofdstuk 2 van Goldstein.
Answer Selected Answer: Correct Answer: Response Feedback:
ERPs hebben een hogere temporele resolutie, maar een lagere spatiële resolutie dan fMRI. ERPs hebben een hogere temporele resolutie, maar een lagere spatiële resolutie dan fMRI. Juist! ERPs zijn zeer nauwkeurig in de tijd (temporele resolutie), tot op enkele milliseconden, maar het is niet zo'n goede methode om te onderzoeken waar iets in de hersenen gebeurt (spatiële resolutie). Zie verder Goldstein, pp. 34-36 en collegesheets. •
Question 13 1 out of 1 points
In onderstaande figuur representeert de doorgetrokken lijn de ERPs van proefpersonen die luisteren naar de zin "The cats won't eat...." De stippellijn representeert de ERPs van dezelfde proefpersonen die luisteren naar een andere zin. Op basis van wat we weten over ERPs (zie Goldstein, pp. 34-36 en vooral figuur 2.14) welke zin zou dit kunnen zijn?
Answer Selected Answer: The cats won't baking...........
Correct Answer: The cats won't baking........... Response Feedback:
Juist! Je ziet zowel een N400 als een P600. Deze zijn gerelateerd met een semantisch onverwacht woord (N400) en met een schending van een syntactische regel (P600). Dat is alleen het geval in de zin "The cats won't baking......." zie verder collegesheets en Goldstein, pp. 34-36.
Practicum 11, probleem oplossen – Functieleer 2013 •
Question 1 1 out of 1 points
In practicum 2 hebben we de Gestalt wetten besproken die zo'n belangrijke rol spelen bij onze waarneming. De invloed van Gestalt psychologen beperkte zich echter niet tot perceptie. Zij hadden bijvoorbeeld ook iets te zeggen over het oplossen van problemen. Welk theoretisch concept hebben we aan de Gestalt psychologen te danken? Answer Selected Answer: restructuring Correct Answer: restructuring Response Feedback:
Juist! Volgens de Gestalt psychologen is het vaak van belang om een probleem op een andere manier voor te stellen. Dit noemen we restructuring. Wanneer we het probleem anders gaan zien dan kan dit er toe leiden dat bepaalde aspecten van het probleem gaan opvallen die helpen bij het vinden van een oplossing. Zie verder Goldstein, pp. 327-328.
•
Question 2 1 out of 1 points
Metcalf en Wiebe (1987) lieten zien dat proefpersonen die bezig waren met een algebra probleem veel geleidelijker dachten het probleem op te lossen dan proefpersonen die met een inzichtsprobleem bezig waren. In onderstaand figuur (figuur 12.4 van Goldstein) zie je hoe ver verwijderd deze twee groepen dachten te zijn van een oplossing (warmth rating). 1) Bij welk type probleem heb je vaak baat bij restructuring van het probleem? 2) Bij welk type probleem zullen proefpersonen eerder een "aha Erlebnis" krijgen?
Answer Selected Answer: 1) inzichtsprobleem, 2) inzichtsprobleem Correct Answer: 1) inzichtsprobleem, 2) inzichtsprobleem Response Feedback:
Juist! Inzichtsproblemen zijn problemen waarbij een oplossing ineens lijkt te komen. Dit noemen we een "aha Erlebnis". Vaak wordt dit inzicht ineens bereikt nadat het probleem op een andere manier wordt benaderd (restructuring). Zie verder Goldstein, pp. 327-329.
•
Question 3 1 out of 1 points
Karl Duncker bedacht een probleem, waarbij proefpersonen moesten bedenken hoe zij een kaars aan een prikbord konden bevestigen op zo'n manier dat er geen kaarsvet op de grond zal druipen. Zie Goldstein, p. 356 voor de oplossing. Waarom vinden proefpersonen dit probleem zo moeilijk?
Answer Selected Answer:
Zij komen niet snel tot het besef dat het luciferdoosje ook gebruikt kan worden als steun voor de kaars.
Correct Answer: Zij komen niet snel tot het besef dat het luciferdoosje ook gebruikt kan worden als steun voor de kaars. Response
Juist! Dit noemen we functional fixedness. Het luciferdoosje heeft een bepaalde functie en het is
Feedback:
moeilijk om bij het oplossen van het probleem daarvan af te wijken. Zie verder Goldstein, pp. 329-331.
•
Question 4 1 out of 1 points
We gaan nu wat sommetjes maken. Het is de bedoeling dat je de eerste vier getallen gebruikt om als uitkomst het vijfde getal te krijgen. Je mag optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen. Je hoeft niet alle getallen te gebruiken, maar je mag een getal niet vaker dan 1 keer gebruiken. Voorbeeld: 4 6 5 1 = 51 Dit doe je zo: (4 + 6) × 5 + 1 =51 Gebruik nu pen en papier om de volgende sommen op te lossen: 7 2 5 1 = 24 9 1 3 5 = 19 13 5 8 30 = 34 20 2 3 4 = 50 12 8 5 3 = 17 15 5 4 1 = 39 13 1 3 6 = 30 Klik op onderstaande link voor de oplossingen. Misschien heb je over het hoofd gezien dat er bij een van de opgaven een veel makkelijkere oplossing mogelijk is. Dit komt natuurlijk door wat je geleerd hebt in de andere opgaven. Hoe noemen we dit? oplossingen.pdf Answer Selected Answer: mental set Correct Answer: mental set Response Feedback:
Juist! Dit is eigenlijk een versie van Luchin's (1942) water-jug problem, waarbij proefpersonen een mental set krijgen door het oplossen van de eerste opgaven. Deze mental set zorgt ervoor dat het niet direct opvalt dat er een makkelijkere oplossing mogelijk is. Zie verder Goldstein, pp. 330-331.
•
Question 5 1 out of 1 points
Je ziet in onderstaand figuur een illustratie van het Tower of Hanoi probleem. De bedoeling is om ervoor te zorgen dat alle schijven verplaatst worden naar het rechter stokje zonder een schijf bovenop een kleinere schijf te plaatsen. Via onderstaande link kom je op een site waar je de tower of Hanoi kunt proberen op te lossen. Voor de aardigheid kun je proberen een versie met vier schijven op te lossen (als je het moeilijk vindt probeer dan de versie met drie schijven op te lossen). Welke van onderstaande begrippen hebben te maken met de manier waarop zulke problemen worden opgelost? insight subgoals restructuring problem space
TOWER OF HANOI Answer Selected Answer: problem space, subgoals Correct Answer: problem space, subgoals Response Feedback:
Juist! Het oplossen van problemen zoals de tower of Hanoi wordt gedaan via het stellen van subgoals. Als eerste moet je namelijk ervoor zorgen dat de grootste schijf op het rechterstokje geplaatst kan worden (terwijl het rechterstokje ook nog eens leeg is). Dit is een subgoal. Om dit weer voor elkaar te krijgen moet je ervoor zorgen dat de grote schijf vrijgemaakt is (de twee
kleinere schijven moeten weggeplaatst worden). Aangezien de grote schijf op het lege rechter stokje geplaatst moet worden, moeten de twee andere schijven op het middelste stokje geplaatst worden. Dit is dus ook weer een subgoal. Zo werk je het hele probleem af door steeds subgoals te stellen. Terwijl je nadenkt over de stappen die je kunt gaan doen ben je dus bezig met een problem space. Je moet van een initial state (alle drie links) naar een goal state (alle drie rechts) en dit doe je door een keuze te maken uit verschillende intermediate states in een problem space aan de hand van de subgoals die je gesteld hebt. Zie verder Goldstein, pp. 332-335.
•
Question 6 1 out of 1 points
In Duncker's radiation problem (voor tekst zie Goldstein, p. 340) moeten proefpersonen een oplossing vinden voor een probleem waarbij een tumor vernietigd moet worden door middel van bestraling. Echter, de benodigde intensiteit van de bestraling om de tumor te vernietigen is ook schadelijk voor het lichaam van de patiënt. De oplossing van het probleem is om meerdere lichte stralen te laten samenkomen op de plek van de tumor. Gick en Holyoak gebruikten dit probleem om analogical transfer te onderzoeken. Proefpersonen kregen eerst een verhaal te lezen dat op het eerste gezicht niets met het bestralingsprobleem te maken leek te hebben, maar waarbij een oplossing genoemd werd die erg leek op de oplossing van het bestralingsprobleem. Dit verhaal (de fortress story) ging over een generaal die een fort wilde bestormen. Echter, de vijand had mijnen geplaatst op de verschillende toegangswegen. Deze mijnen zouden afgaan als het hele leger er overheen ging, maar niet als er kleine groepjes overheen gingen. De generaal besloot om zijn leger in kleine groepjes te verdelen en elk groepje via een andere toegangsweg richting fort te sturen. Hoe goed deden de proefpersonen het bestralingsprobleem na het lezen van de fortress story in Gick en Holyoak's studie in de conditie waarin ze dit verhaal direct daarna konden vergeten?
Answer Selected Answer:
Correct Answer:
Response Feedback:
Proefpersonen die eerst de fortress story lazen slaagden er vaker in om het bestralingsprobleem op te lossen dan proefpersonen die de fortress story niet hadden gelezen, maar toch was het probleem voor de meerderheid van de proefpersonen te moeilijk. Proefpersonen die eerst de fortress story lazen slaagden er vaker in om het bestralingsprobleem op te lossen dan proefpersonen die de fortress story niet hadden gelezen, maar toch was het probleem voor de meerderheid van de proefpersonen te moeilijk. Juist! Het gaat hier om analogical problem solving. Het lezen van de fortress story maakte het wel makkelijker om het bestralingsprobleem op te lossen. Van de proefpersonen die de fortress story hadden gelezen slaagden 30 % in het oplossen van het bestralingsprobleem, terwijl slechts 10 % van de proefpersonen die de fortress story niet lazen hierin slaagden. Het blijft wel opvallend dat de meeste proefpersonen er niet in slaagden om het bestralingsprobleem op te lossen ondanks het feit dat de fortress story eigenlijk de oplossing al had moeten suggereren. De meeste proefpersonen zagen kennelijk de relevantie van het verhaal niet, omdat het onderwerp van het verhaal zo verschillend was. Zie verder Goldstein, p. 341
•
Question 7 1 out of 1 points
Veel onderzoek naar het oplossen van problemen heeft zich beziggehouden met verschillen tussen experts en nietexperts. Zo zijn er een aantal studies die gekeken hebben hoe grootmeester schakers verschillen van schakers met een lager niveau (of beginnende schakers). Onderzoek heeft bijvoorbeeld laten zien dat grootmeesters veel beter in staat zijn om schaakstellingen (posities van de schaakstukken) te onthouden, maar alleen wanneer de stellingen lijken op stellingen van echte schaakpartijen. Dus, wanneer de schaakstukken op een willekeurige manier op het bord waren geplaatst, waren de experts (grootmeesters) niet beter in staat om de stellingen te onthouden dan nietexperts. In een vervolg hierop onderzocht Eyal Reingold met zijn collega's in 2001 de oogbewegingen van experts en nonexperts terwijl zij naar schaakstellingen keken. Zowel de experts als de non-experts kregen een change detection taak (denk aan practicum 3). Er was een verandering in een van de stukken (kleur of identitiet van een schaakstuk veranderde) en de proefpersonen moesten de verandering vinden. De onderzoekers gebruikten bovendien een techniek, die gaze-contingent window heet. Dit zorgt ervoor dat alleen een klein gebiedje rondom het fixatiepunt van de proefpersoon goed zichtbaar is (zie figuur). Zodra de ogen bewegen zal het zichtbare gedeelte (de window) dus met het oog meebewegen. Dit is een techniek, die de onderzoekers in staat stelt om te controleren hoeveel informatie een proefpersoon kan oppikken tijdens een enkele fixatie.
De onderzoekers vonden dat de experts (grootmeesters) veel minder oogbewegingen maakten dan de niet-experts en ook veel meer geneigd waren om naar een locatie te kijken tussen een paar stukken (of een groepje stukken) dan direct naar het schaakstuk zelf. Echter, dit verschil verdween wanneer de schaakstukken op een willekeurige manier op het bord waren geplaatst (zie onderste twee stellingen). Hoe zouden we deze resultaten kunnen verklaren?
Answer Selected Answer: Correct Answer: Response Feedback:
De experts zijn beter in staat om stellingen perceptueel te verwerken dan niet-experts, maar alleen wanneer zij hun eerdere ervaringen met het spel hierbij kunnen gebruiken. De experts zijn beter in staat om stellingen perceptueel te verwerken dan niet-experts, maar alleen wanneer zij hun eerdere ervaringen met het spel hierbij kunnen gebruiken. Juist! Wanneer de schaakstellingen leken op echte stellingen konden de experts gebruik maken van hun eerdere ervaringen om de posities van de schaakstukken perceptueel te verwerken. Aangezien er in de random conditie geen verschil was tussen de experts en de non-experts kunnen we niet zeggen dat de experts over het algemeen een betere waarneming hebben, een beter geheugen of een andere strategie hebben toegepast.
•
Question 8 1 out of 1 points
In onderstaand figuur wordt een spel geïllustreerd waarbij het doel is om zoveel mogelijk punten te scoren. Dit spel wordt gespeeld met één tegenstander (kan een computer zijn) en de bedoeling is om één van de twee losse munten te kiezen. In onderstaand voorbeeld zijn ze allebei 7 punten waard. Vervolgens mag je tegenstander hetzelfde doen. Dus, als jij de bovenste munt kiest heeft jouw tegenstander de keus uit "3" of "7". Je kunt dit spel even uitproberen via onderstaande link (vink daar "random numbers" aan en ook "show score"). Als je het spel een beetje door hebt, denk dan aan het volgende probleem. Is het mogelijk om als beginnende partij er altijd voor te zorgen dat je minimaal even veel punten scoort als je tegenstander (onafhankelijk van welke nummers er op de munten staan)? Zo ja, hoe doe je dit? Denk daar eerst even over na terwijl je naar de linker figuur kijkt. Kom je er niet zo snel uit, kijk dan even naar de rechter figuur waarin de helft van de munten blauw zijn en de andere helft wit. Kun je nu bedenken hoe je als beginnende partij altijd minimaal evenveel punten scoort? Denk even over het probleem na voordat je verder leest, want hier krijg je de oplossing: Als je naar de rechter figuur kijkt zie je dat de munten om en om gekleurd zijn. Dit brengt je misschien op het idee dat het mogelijk is om als beginnende partij ofwel alle witte munten te kiezen ofwel alle blauwe munten. Als je namelijk de witte 7 kiest dan moet jouw tegenstander een blauwe munt kiezen. Vervolgens kan jij weer de witte munt kiezen die daar achter ligt, enzovoort. Zodra je beseft dat je als beginnende partij alle blauwe munten of alle witte munten kunt kiezen dan hoef je alleen maar te tellen of de blauwe munten of de witte munten samen meer punten opleveren. Als blijkt dat de blauwe munten samen meer waard zijn dan de witte munten (zoals in dit vooorbeeld) dan kies je dus als eerste de blauwe munt. Meestal leidt dit tot een winnende strategie, maar als de blauwe munten samen evenveel waard zijn als de witte munten dan kun je hiermee hooguit gelijk eindigen. In principe zou je dit probleem ook kunnen oplossen als de munten niet gekleurd zijn (zoals in de linker figuur). Het feit dat het probleem makkelijker is in de rechter figuur is een gevolg van
MUNTEN SPEL Answer Selected Answer: framing Correct Answer: framing Response Feedback:
Juist! Framing slaat op de manier waarop een probleem gesteld is. Soms is het namelijk zo dat een probleem zo gesteld is dat een kenmerk van het probleem opvalt en als dit kenmerk van belang is voor de oplossing dan zal deze manier van framing het makkelijker maken om het probleem op te lossen. Zie college sheets en Goldstein, pp. 335-338.
•
Question 9 1 out of 1 points
We gaan nu een probleem bekijken, dat flipping pancakes heet. Het doel van dit spel is om ervoor te zorgen dat de blokken (of pancakes) op volgorde van breedte geplaatst worden met de breedste onderop en de smalste bovenop. De blokken kunnen verplaatst worden door alle blokken vanaf een gekozen blok om te keren. Dus, als je het onderste blok selecteert dan wordt de volgorde van de blokken helemaal omgekeerd. Selecteer je het tweede blok van bovenaf gezien dan wordt de volgorde van de bovenste twee blokken omgekeerd, enzovoort. Je kunt dit spel weer even uitproberen via onderstaaande link. Bij dit spel is er sprake van (1) _______ thinking. We komen tot een oplossing door gebruik te maken van (2) _____ .
FLIPPING PANCAKES Answer Selected Answer: (1) convergent, (2) subgoals Correct Answer: (1) convergent, (2) subgoals Response Feedback:
Juist! Bij problemen met een duidelijk einddoel en één duidelijk omschrijfbare oplossing maken we gebruik van convergent thinking. Dit staat tegenoverdivergent thinking, waarbij meerdere oplossingen mogelijk zijn en creativiteit een grote rol speelt. We komen tot een oplossing voor dit probleem door subgoals. Een subgoal in dit probleem zou kunnen zijn om ervoor te zorgen dat het breedste blok onderop komt te liggen. Dit leidt weer tot een subgoal om ervoor te zorgen dat het breedste blok bovenop komt. Hierdoor kan namelijk de hele stapel omgedraaid worden waardoor het breedste blok onderop komt te liggen. Vervolgens stellen we als subgoal om ervoor te zorgen dat het één na breedste blok bovenop het breedste blok komt te liggen. Zo gaan we steeds verder in de problem space en komen we steeds dichter bij een oplossing. Dit spel lijkt conceptueel veel op de tower of Hanoi. Zie Goldstein, pp. 348-349.
•
Question 10 1 out of 1 points
Het oplossen van sommige problemen vereist creativiteit. Denk maar eens aan uitvindingen of wetenschappelijke ontdekkingen. Bij zulke problemen is het vaak nodig om bestaande elementen op een nieuwe of "creatieve" manier te combineren. Lees de volgende opmerkingen maar eens van een aantal beroemde namen: De natuurkundige Einstein: "The psychical entities which seem to serve as elements in thought are certain signs and more or less clear images which can be combined...... This combinatory play seems to be the essential feature in productive thought." De dichter Coleridge: "Facts which sank at intervals out of conscious recollection drew together beneath the surface through the almost chemical affinities of common elements." De wiskundige Poincaré: ".... ideas rose in crowds; I felt them collide until pairs interlocked so to speak, making a stable combination. By next morning I had established the existence of a class of Fuchsian functions." Wanneer creativiteit gebruikt wordt om een probleem op te lossen gaan we vaak (1) ______ te werk. Er is hierbij sprake van (2) ________ thinking. Answer Selected Answer: (1) associatief, (2) divergent Correct Answer: (1) associatief, (2) divergent Response Feedback:
Juist! Zoals deze quotes ook aangeven is creatief denken vaak associatief. Bestaande elementen of ideeën worden op een nieuwe manier gecombineerd. Hierbij is sprake van divergent thinking; er is niet per se slechts één correct antwoord en meerdere oplossingen kunnen mogelijk zijn. Zie verder Goldstein, pp. 348-351.
•
Question 11 1 out of 1 points
Hoewel hogere cognitieve processen betrokken zijn bij het oplossen van problemen, heeft onderzoek uitgewezen dat sommige dieren ook in staat zijn om vrij complexe problemen op te lossen. Kijk maaar eens naar onderstaand filmpje. Het probleem waar de chimpansee mee bezig is is een goed voorbeeld van een (1) ________ probleem. Het is een
vrij moeilijk probleem, omdat men hier al gauw last krijgt van (2) ________ . /> Answer Selected Answer: (1) insight, (2) functional fixedness Correct Answer: (1) insight, (2) functional fixedness Response Feedback:
Juist! In het filmpje wordt gezegd dat de chimpansee lange tijd ver verwijderd van het probleem lijkt, maar ineens tot de oplossing komt. Dit is één van de kenmerken van een insight probleem. Het water wordt als een hulpmiddel gebruikt om een pinda te pakken te krijgen. Normaal gesproken is dit een moeilijk probleem, omdat het water niet zo snel wordt gezien als een tool, maar als iets om te drinken. Dit leidt vaak tot functional fixedness.
•
Question 12 0 out of 1 points
Stel we willen weten hoe verschillende personen problemen oplossen zoals deze: a) Een vader en moeder zijn even oud. b) Vader is twee keer zo oud als zijn zoon. c) Vader en moeder en zoon zijn samen 80 jaar oud. Er zijn verschillende manieren om dit probleem op te lossen. De beste manier is om het probleem te vertalen naar een wiskunde som (A=B; A=2xC; A+B+C=80), maar het probleem is ook op te lossen door trial en error en steeds beter het juiste antwoord te benaderen. Welke methode kunnen we gebruiken om te onderzoeken welke methode studenten gebruiken om dit probleem op te lossen? Answer Selected Answer: analogical transfer Correct Answer: thinking-aloud protocol Response Feedback:
Onjuist. Het thinking-aloud protocol zorgt ervoor dat de onderzoeker toegang krijgt tot de denkprocessen tijdens het oplossen van problemen. Twee proefpersonen die allebei tot dezelfde oplossing komen kunnen dit op een totaal andere manier doen en door hardop te praten tijdens het oplossen van het probleem wordt dit vaak duidelijk. Dit protocol maakt het mogelijk om te onderzoeken welke aspecten van het probleem de meeste aandacht krijgen door individuele proefpersonen. Zie verder Goldstein, p. 338-339.
•
Question 13 1 out of 1 points
Doe het experiment Monty Hall van CogLab. Dit experiment is verplicht om dit practicumonderdeel te halen. Doe het experiment voordat je verder leest. In de Monty Hall probleem moeten deelnemers één van drie deuren openen om een prijs te winnen. Achter één van de deuren is namelijk een grote prijs. Nadat een deur gekozen is wordt één van de twee andere deuren geopend en ziet de deelnemer dat de grote prijs daar in ieder geval niet achter zat. De deelnemer krijgt nu alsnog de mogelijkheid om van deur te veranderen. Zou hij dat moeten doen? Ja! Om te zien waarom dit het geval is kun je naar onderstaand filmpje kijken. Wat voor soort probleem is dit? Answer Selected Answer: kansrekening Correct Answer: kansrekening Response Feedback:
Juist! Dit probleem kan worden opgelost door kansrekening. Over het algemeen is dit ook iets waar veel mensen moeite mee hebben. Zo zul je op heel spelprogramma's zien dat mensen de kansen gewoon negeren.
•
Question 14
1 out of 1 points Het oplossen van problemen kan beinvloed worden door emoties. Welke uitspraak is waar? Answer Selected Answer: Het oplossen van inzichtproblemen gaat beter wanneer je een positieve stemming hebt. Correct Answer: Het oplossen van inzichtproblemen gaat beter wanneer je een positieve stemming hebt. Response Feedback:
Juist! Een positieve stemming geeft je een meer open houding en zorgt ervoor dat er verdere associaties bij je opkomen. Dit is belangrijk bij het oplossen van inzichtproblemen zoals Dunker's kaarsprobleem. Zie verder collegesheets.
•
Question 15 1 out of 1 points
Volgens de dopaminetheorie verbetert dopamine het probleemoplossingvermogen door het creëren van meer flexibiliteit en exploratie. Met welke aspect van emotie hangt dopamine samen? Answer Selected Answer: Valence Correct Answer: Valence Response Feedback:
Juist! Volgens de dopamine theorie zorgt dopamine voor het gevoel van geluk en beloning, en is gepaard met de waarde van de emotie: valence. Noradrenaline gaat daarentegen gepaard met het volume van emotie, dus arousal. De dimensionele benadering van emotie bevat deze twee dimensies (valence en arousal).
Friday, March 15, 2013 3:41:28 PM CET OK
Practicum 12, redeneren en beslissen – Functieleer 2013 • Question 1 1 out of 1 points In deductief redeneren worden syllogismen geformuleerd om van een serie van beweringen tot een conclusie te komen. Hier is er een: Als ik klaar ben met het practicum, ga ik uit. Ik ga niet uit. Dus ik ben niet klaar met het practicum. Dit syllogisme is een voorbeeld van: Answer Selected Answer: Modus tollens (Ontkenning van de consequent) Correct Answer: Modus tollens (Ontkenning van de consequent) Juist! Dit syllogisme is een voorbeeld van Modus tollens omdat de consequent (Als…, ‘ga ik uit’) wordt ontkend. Het is ook een valide syllogisme (de conclusie klopt gegeven de premissen).
Response Feedback:
•
Question 2 1 out of 1 points
Kijk naar onderstaande syllogisme. P1: Geen vogel kan schaken P2: Sommige mensen kunnen schaken Conclusie: Sommige vogels zijn geen mensen Verwacht je dat veel mensen problemen ondervinden met dit syllogisme? Zo ja, waarom? Answer Selected Answer:
Ja, veel mensen hebben moeite met dit syllogisme vanwege een belief bias en vanwege een sfeer-effect.
Correct Answer: Ja, veel mensen hebben moeite met dit syllogisme vanwege een belief bias en vanwege een sfeer-effect. Response Feedback:
Juist! Dit syllogisme is invalide, omdat het op basis van de twee premissen niet kan worden uitgesloten dat alle vogels mensen zijn. Een belief bias kan er toe leiden dat mensen zeggen dat dit syllogisme valide is omdat zij denken dat de conclusie waar is. Er is bovendien sprake van een sfeer-effect, omdat 'geen' + 'sommige' de sfeer creëert van een conclusie met 'sommige'. Zie verder collegesheets.
•
Question 3 1 out of 1 points
Doe het experiment Wason Selection Task van CogLab. Dit experiment is niet verplicht, maar je wordt wel aangeraden om het experiment af te maken zodat je naar je resultaten kunt kijken. Als je naar de 'global averages' kijkt dan zie je dat proefpersonen vaker correct kozen wanneer de vraag thematisch was dan wanneer de vraag abstract was. In onderstaand figuur zie je een trial uit de thematische conditie. Hoe verklaren Cheng en Holyoak (1985) het feit dat proefpersonen beter scoren op deze (en soortgelijke) trials dan op abstracte trials?
Answer Selected Answer: Correct Answer:
Zij maken gebruik van een permission schema, waardoor het makkelijker is om op de relevante aspecten van het probleem te focussen. Zij maken gebruik van een permission schema, waardoor het makkelijker is om op de relevante aspecten van het probleem te focussen.
Response Feedback:
Juist! Volgens Cheng en Holyoak (1985) maken mensen gebruik van een permission schema waardoor zij hun aandacht focussen op de vraag of iemand wel toestemming heeft om (in dit voorbeeld) in het donker te fietsen. Het wordt hierdoor makkelijker te beseffen dat "isn't wearing reflective clothing" gekozen moet worden (denying the consequent). Dat mensen goed zijn in het betrappen van vals spel is een idee van Cosmides en Tooby (1992) die de vraag vanuit een evolutionair perspectief hebben benaderd. Hoeveel ervaring iemand met een situatie heeft speelt ook zeker een rol en het is dan ook voor te stellen dat Nederlanders deze vraag over fietsen in het donker beter beantwoorden dan mensen uit landen waar een stuk minder gefietst wordt. Zie verder Goldstein, pp. 445-452.
•
Question 4 1 out of 1 points
Wason (1960) deed onderzoek naar hoe goed mensen in staat zijn om hypotheses te testen. Hij gaf zijn proefpersonen de taak om een bepaalde regel te ontdekken. De regel had iets te maken met de relaties tussen drie getallen. Zij zagen allereerst de getallen 2, 4 en 6 en werden verteld dat deze reeks inderdaad voldeed aan de regel. Proefpersonen moesten vervolgens zelf met nieuwe reeksen van drie getallen komen en na elke reeks kregen ze te horen of deze reeks wel of niet aan de regel voldeed (zie onderstaande figuur). Dit mochten ze zo vaak doen totdat zij dachten te weten wat de regel was. Een typische proefpersoon zou bijvoorbeeld met de volgende reeksen komen: 8, 10, 12 - VOLDOET 20, 22, 24 - VOLDOET 100, 102, 104 - VOLDOET en dan concluderen dat de regel "drie even getallen die steeds met twee oplopen" is. Echter, de werkelijke regel was "drie oplopende getallen". Dus, als de proefpersoon "1, 5, 99" had geprobeerd dan was het resultaat ook "VOLDOET" geweest. In het experiment van Wason slaagde slechts 6 van de 29 proefpersonen erin om de regel goed te benoemen. Wat is het grootste probleem dat de meeste proefpersonen (inclusief onze voorbeeld proefpersoon) hierbij ondervinden?
Answer Selected Answer: confirmation bias Correct Answer: confirmation bias Response Feedback:
Juist! Bij het testen van hypotheses is het de bedoeling dat je op zoek gaat naar mogelijkheden om de hypothese te falsifiëren. Als iemand denkt dat de regel wellicht "drie even getallen die steeds met twee oplopen" is, dan is het beter om een reeks te proberen die hier NIET aan voldoet. Probeer je bijvoorbeeld "2, 5, 11" dan kom je erachter dat je hypothese verkeerd was. Zie verder Goldstein, p. 374.
•
Question 5 1 out of 1 points
Match de inductieve redeneerfout met de bijbehorende heuristiek. Answer Question
Correct Match
Selected Match
Iemand denkt dat autorijden veiliger is dan vliegen.
A. availability heuristic
A. availability heuristic
Iemand denkt dat er meer Amsterdamse supporters van Ajax zijn dan Amsterdammers die supporter zijn van een voetbalclub.
B. representativeness heuristic
B. representativeness heuristic
Iemand denkt dat de meeste haaiensoorten menseneters zijn.
A. availability heuristic
A. availability heuristic
Response Feedback:
Juist! Sommige mensen denken dat vliegen gevaarlijker is dan autorijden. Dit komt doordat vliegtuigongelukken vaker gerapporteerd worden op het nieuws en ons ook veel beter bijblijven dan auto-ongelukken. Hetzelfde geldt voor de perceptie dat haaien gevaarlijk zijn voor mensen. Hoewel er slechts een handjevol fatale aanvallen per jaar op mensen zijn, zijn dit wel gevallen
die we ons makkelijk kunnen herinneren (met 'dank' aan tv). Bijna alle haaiensooorten zijn volstrekt ongevaarlijk voor mensen. Deze twee voorbeelden zijn dus redeneerfouten als gevolg van de availability heuristic. Het is natuurlijk niet mogelijk dat er meer Amsterdammers zijn die supporter van Ajax zijn dan Amsterdammers die supporter zijn van een voetbalclub. Supporters van Ajax zijn namelijk ook supporters van een voetbalclub. Deze fout maken sommige mensen omdat supporters van Ajax representatiever zijn voor Amsterdammers dan supporters van een voetbalclub. Dit is dus een redeneerfout als gevolg van de representativeness heuristic. Zie verder Goldstein, pp. 369-373.
•
Question 6 1 out of 1 points
Tversky en Eldar Shafir (1992) deden een experiment waarbij proefpersonen zich moesten voorstellen dat zij een toelatingsexamen hadden gemaakt en hierna een vakantieaanbieding hadden gekregen. Een van de groepen kreeg deze aanbieding nadat zij wisten dat zij geslaagd waren, een andere groep kreeg deze aanbieding nadat zij gezakt waren en een andere groep kreeg deze aanbieding nadat zij gehoord hadden dat de resultaten pas twee dagen later bekend gemaakt zouden worden. De proefpersonen moesten kiezen of zij de vakantieaanbieding zouden aannemen, afwijzen of dat zij bereid waren om $5 te betalen om de beslissing pas twee dagen later te nemen. Wat kwam hier uit? Answer Selected Answer:
Correct Answer:
Response Feedback:
Proefpersonen die zich moesten voorstellen dat zij geslaagd of gezakt waren kozen vaker direct voor de vakantieaanbieding dan proefpersonen die zich moesten voorstellen dat zij de uitslag pas later zouden krijgen. Proefpersonen die zich moesten voorstellen dat zij geslaagd of gezakt waren kozen vaker direct voor de vakantieaanbieding dan proefpersonen die zich moesten voorstellen dat zij de uitslag pas later zouden krijgen. Juist! Mensen zoeken vaak naar een rechtvaardiging voor een beslissing. Het bleek makkelijker te zijn om de beslissing om de vakantieaanbieding te accepteren wanneer zij geslaagd of gezakt waren, omdat de eerste groep het kon zien als een beloning en de tweede groep als een consolatie. Voor de groep die nog geen uitslag had, was het moeilijker om een rechtvaardiging te vinden. Zie verder Goldstein, pp. 381-382.
•
Question 7 0 out of 1 points
Doe het experiment Decision Making van CogLab. Dit experiment is verplicht om dit practicumonderdeel te halen. Kijk naar de feedback van dit experiment en naar de 'global averages'. Welke conclusie kun je trekken op basis van de resultaten van Problem 4? Answer Selected Answer:
Correct Answer:
Response Feedback:
Aangezien er meer proefpersonen in set 1 kozen voor optie A dan in set 2 komen de resultaten wel overeen met de verwachting dat de beslissing afhangt van de manier waarop de vraag gesteld is. Aangezien er meer proefpersonen in set 2 kozen voor optie A dan in set 1 komen de resultaten wel overeen met de verwachting dat de beslissing afhangt van de manier waarop de vraag gesteld is. Onjuist. Om te testen of de manier waarop een vraag gesteld wordt invloed heeft op de beslissingen hoeven we eigenlijk alleen maar te kijken of er een verschil is in het percentage proefpersonen dat in set 1 voor optie A kozen vergeleken met set 2. Het is namelijk zo dat de vragen in de twee sets eigenlijk precies op hetzelfde neerkomen. De vraag is alleen anders gesteld. Dit blijkt inderdaad het geval te zijn. In set 2 zijn er namelijk meer proefpersonen die voor optie A kiezen dan in set 1 (op het moment van schrijven is dit ongeveer 71 % versus 35 %). Zie verder de feedback van het experiment en Goldstein, pp. 379-381.
•
Question 8 1 out of 1 points
In 1980 publiceerde Anderson en collega's een belangrijk artikel over belief perseverance. Proefpersonen in de experimentele groepen kregen een artikel te lezen over de relatie tussen risicozoekend gedrag en succes als brandweerman. Een groep proefpersonen kreeg een artikel waarin werd uitgelegd dat er een positieve relatie bestaat tussen risicozoekend gedrag en hoe goed iemand is als brandweerman ('positive relationship conditions' in de figuur). Een andere groep kreeg daarentegen een artikel waarin een negatieve relatie beschreven werd ('negative relationship conditions' in de figuur). Ook was er een controlegroep die helemaal geen artikel te lezen kreeg over de relatie tussen risicozoekend gedrag en succes als brandweerman. De helft van de proefpersonen in de experimentele groepen kregen enige tijd later te horen dat het artikel dat zij hadden gelezen nep was (de 'debriefing' groepen in de figuur). Als proefpersonen in staat zijn om hun meningen op de juiste manier aan te passen op basis van de data, dan zouden zij eigenlijk weer terug bij af moeten zijn; zij zouden dezelfde mening moeten hebben over de relatie tussen risicozoekend gedrag en succes als brandweerman als de controlegroep die geen artikel had gelezen. Echter, de onderzoekers vonden dat zij nog steeds beïnvloed werden door het artikel ook al wisten zij dat het nep was. Dit effect wordt belief perseverance genoemd. Vraag: Welke bias of heuristiek is hier het meest aan gerelateerd?
Answer Selected Answer: confirmation bias Correct Answer: confirmation bias Response Feedback:
Juist! Belief perseverance is gerelateerd aan de confirmation bias, omdat proefpersonen met een bepaalde mening (in dit geval na het lezen van een artikel) niet voldoende proberen om hun mening te falsifiëren of niet voldoende rekening houden met negatief bewijs. Ook al wordt het bewijs, waarop hun mening voor een groot gedeelte is gebaseerd, onderuitgehaald, zorgt dit er niet voor dat hun mening voldoende wordt gecorrigeerd. Mensen hebben heel erg de neiging om op zoek te gaan naar ondersteuning voor hun eigen mening. Zie verder Goldstein, pp. 374-375.
•
Question 9 0 out of 1 points
We gaan nu even een experimentje doen over betrouwbaarheidsintervallen. Een betrouwbaarheidsinterval is een intervalschatting met een bepaalde zekerheid. Stel je wilt een 80 % betrouwbaarheidsinterval geven voor het aantal inwoners in Nederland. Dit houdt in dat je met een interval moet komen waarbij je 80 % zeker wilt zijn dat het werkelijke getal binnen dit interval ligt (zonder het op te zoeken). Misschien heb je ergens gehoord dat het ruim 16 miljoen is, maar je weet het niet zeker en je weet ook niet zeker of de 17 miljoen al is gepasseerd. Als je er 80 % zeker van bent dat het werkelijke getal tussen de 16 miljoen en 17 miljoen ligt dan is dit jouw 80 % betrouwbaarheidsinterval. Pak even pen en papier (of een tekstverwerker) en bedenk voor jezelf voor de volgende 10 vragen een 80 % betrouwbaarheidsinterval. Je moet dus een minimum en een maximum bedenken zodat je 80 % zeker weet dat het juiste getal hier tussen zit. Maak eerst jouw betrouwbaarheidsintervallen en kijk aan het eind naar de juiste antwoorden (onderstaande link). 1) Hoeveel inwoners had India in 2009? 2) In welk jaar componeerde Beethoven zijn laaatste werk? 3) Wat is de diameter van de zon? 4) Hoe hoog is de op een na hoogste berg op aarde (boven zeeniveau)? 5) Hoe oud was de oudste persoon te wereld ooit (in jaren en dagen)? 6) In welk jaar werd koningin Victoria (van het Verendigd Koninkrijk) geboren? 7) Hoe ver is Amsterdam van New York? 8) Uit hoeveel botten bestaat het menselijk skelet? 9) In welk jaar werd George Washington geboren? 10) Wat is de omtrek van de maan? Klik op onderstaande link om je intervallen te controleren. Hoeveel had je er goed? Vraag: Op basis van wat we weten over redeneren en beslissen (zie vooral de college sheets) wat voor score zou een typische deelnemer verwachten? antwoorden betrouwbaarheidsintervallen.pdf Answer Selected Answer: een score lager dan de gemiddelde score van alle deelnemers Correct Answer:
een score hoger dan de gemiddelde score van alle deelnemers Response Feedback:
Onjuist. Mensen zijn geneigd om te veel vertrouwen te hebben in hun eigen inschattingen. Dit noemen we een overconfidence bias. Daarom schatten mensen vaak hun prestaties hoger in dan gemiddeld.
•
Question 10 1 out of 1 points
Doe het experiment Risky Decisions van CogLab. Dit experiment is niet verplicht, maar je wordt aangeraden om het af te maken zodat je je resultaten kunt zien (kort experiment). Beantwoord de volgende vraag niet met behulp van de resultaten van dit experiment, maar op basis van de theoretische verwachtingen. Wanneer een vraag gesteld wordt in termen van verlies dan hebben mensen meestal een (1) _______ strategie. Wanneer een vraag gesteld wordt in termen van winstdan hebben mensen meestal een (2) _______ strategie. Answer Selected Answer: (1) risicozoekend, (2) risicovermijdend Correct Answer: (1) risicozoekend, (2) risicovermijdend Response Feedback:
Juist! Onderzoek heeft laten zien dat we meer geneigd zijn om risico's te nemen als de vraag in termen van verlies gesteld is, terwijl we meer geneigd zijn om risico's te vermijden als de vraag gesteld is in termen van winst (Tversky & Kahneman, 1981). Helaas kwam deze verwachting in het CogLab experiment niet uit in het globale gemiddelde. Een mogelijke probleem hierbij is wellicht dat veel proefpersonen het idee achter het experiment al kenden. Dit zou het resultaat van het experiment beïnvloed kunnen hebben. Zie verder Goldstein, pp. 379-381.
•
Question 11 1 out of 1 points
Kijk eerst naar dit filmpje en beantwoord dan de vraag. James Waltz en zijn collega's gaven een deductief-redeneertaak aan patiënten met hersenletsel in de prefrontale cortex, patiënten met hersenletsel in de temporale cortex en aan een controlegroep zonder hersenletsel. Er was een makkelijke en een moeilijke variant van de taak. Wat lieten de resultaten zien? Answer Selected Answer:
Correct Answer:
Response Feedback:
De patiënten met hersenletsel in de prefrontale cortex presteerden slechter dan patiënten met hersenletsel in de temporale cortex in de moeilijke variant van de taak, maar niet in de makkelijke variant. De patiënten met hersenletsel in de prefrontale cortex presteerden slechter dan patiënten met hersenletsel in de temporale cortex in de moeilijke variant van de taak, maar niet in de makkelijke variant. Juist! De prefrontale cortex is betrokken bij redeneren zoals ook blijkt uit fMRI studies, maar de rol van de prefrontale cortex bij redeneren wordt pas duidelijk naarmate de taak relatief complex is. Zie verder Goldstein, pp. 382-383.
•
Question 12 1 out of 1 points
Misschien heb je wel eens gehoord van het programma deal or no deal. Hierbij kiest een speler 1 van 26 koffers. In elk van de koffers is een geldprijs. Vervolgens moet de speler een aantal andere koffers openen om te zien welke bedragen hij niet in zijn eigen koffer heeft. Na het openen van een reeks koffers krijgt de deelnemer een bod van de bank en mag de speler bepalen of hij het bod accepteert of dat hij door wil spelen (en dus meer koffers openen om een nieuwe bod te krijgen). In onderstaand plaatje (van de Engelse variant van het spel) zie je dat er nog 8 bedragen over zijn. De bank heeft net aan deze speler 14.000 pond geboden. Hij besluit dit bod te weigeren! Wat is een plausibele verklaring voor deze beslissing volgens Post en medewerkers (zie Goldstein, pp. 376-377)?
Answer Selected Answer: Correct Answer: Response Feedback:
Wanneer er minder mogelijkheiden zijn op een zekere winst dan is er vaak sprake van risicozoekend gedrag. Wanneer er minder mogelijkheiden zijn op een zekere winst dan is er vaak sprake van risicozoekend gedrag. Juist! Volgens Thierry Post (2008) hebben de spelers die minder kansen hebben voor een winst een neiging om risico's te nemen. Op deze manier strijden ze tegen de negatieve gevoelens om een verliezer te zijn. Met positieve verwachtingen ben je meer risicovermijdend, en accepteert het bod eerder.
•
Question 13 0 out of 1 points
U bent bij de laatste vraag. Wij willen u vragen om hierna de on-line evaluatie in te vullen. Kies "Evaluatie" links in het menu. Tijdens het tentamen is er ook een officiele papieren evaluatie van de VU, maar hier kunnen wij nog enkele belangrijke vragen stellen die niet op dat formulier aan de orde komen. Bedankt! We blijven even bij het spel van de vorige vraag. Wat zou de speler gekozen hebben als hij zich gedroeg naar de verwachtingen van utility theory? Waarom? Answer Selected Answer: Correct Answer: Response Feedback:
Hij zou het bod niet geaccepteerd hebben, omdat mensen volgens utility theory risicozoekend zijn wanneer bedragen in termen van winst worden gezien. Hij zou het bod geaccepteerd hebben, omdat mensen volgens utility theory hun keuzes baseren op de verwachte winst van de verschillende keuzemogelijkheden. Onjuist. Utility theory gaat ervan uit dat mensen beslissingen nemen op basis van de verwachte winst van de verschillende mogelijkheden. In dit geval zouutility theory dus voorspellen dat de speler het bod zou accepteren. Helaas blijkt utility theory menselijk gedrag niet erg goed te voorspellen. Het houdt niet voldoende rekening met emotionele aspecten van de beslissingen en ook houdt het niet voldoende rekening met het feit dat veel mensen niet goed zijn in het beoordelen van kansen. Zie verder Goldstein, pp. 375-377.
Friday, March 15, 2013 3:43:26 PM CET OK