Wandeling de Nazarethse bossen 150 jaar terug lagen nog meer dan 500 ha bos verspreid over het grondgebied van onze gemeente; nu zijn er nog slechts 100 ha. Het grootste gedeelte hiervan wordt gevormd door de Nazarethse bossen of Hospicebossen, een naam ontleend aan de eigenares van deze bossen, zijnde het Hospice van Gent, nu het OCMW van Gent. Vele van onze inwoners kennen de Nazarethse bossen door er te wandelen of door er de fit-o-meter te beoefenen. De landschappelijke en bosbouwkundige waarde ervan gaat dikwijls verloren. Met deze uitleg willen wij proberen ook dit aspect nader te belichten. Op twee wandelingen doorheen deze bossen kan elkeen er de aanplantingen beter Ieren kennen qua soort en kenmerken en als geliefkoosde schuil- en broedplaats van talrijke vogelsoorten. Iedereen die deze uitleg aandachtig doorneemt zal verwonderd zijn over de rijkdom aan bomen, struiken en vogelsoorten. Dit zal, naar wij hopen, bijdragen tot een grotere bewustwording van de waarde van onze bossen en leiden tot een oordeelkundiger gebruik van dit natuurgebied. De tekst in deze rondleiding en de voorgestelde wandelingen zijn het werk van Eric De Vos, Iandbouwkundig ingenieur. Wij danken hem ten zeerste voor de inspanningen en de talrijke opzoekingen die hij hiervoor ondernomen heeft. Moge deze tekst bijdragen tot een beter begrip van het natuurschoon in onze gemeente en een groter milieubewustzijn in het algemeen. Deze eerste poging vraagt in ieder geval om navolging in de toekomst. Onze gemeente is immers rijk aan verschillende waardevolle, landschappelijke gebieden.
Inleiding Wie wil wandelen door en rond de Nazarethse bossen kan kiezen tussen een boswandeling van 2,3 km en een totale bos- en omgevingswandeling van 5,5 km. Gelieve bij het wandelen volgende regels in acht te nemen : enkel de dreven zijn toegankelijk, terwijl ook bepaalde dreven afgesloten zijn. Deze zijn aangeduid door de dienst afdeling Bos en Groen van de Vlaamse Gemeenschap (vroeger Waters en Bossen) ; het is verboden te roken of vuur te maken in de bossen ; het is eveneens verboden hout of ander plantenmateriaal mee te nemen ; laat planten en paddenstoelen ongemoeid. Neem enkel foto‟s! Wandelaars na U wensen eveneens van de begroeiing te genieten ; laat geen vuil achter op uw pad of zoals reeds eerder mooi werd omschreven “laat enkel uw voetstappen achter”.
Vertrekpunt Langs de voormalige Klapstraat, die nu evenwijdig Ioopt met de brug over de E 17, stappen we het bos binnen. Deze straat is beplant met oude beuken en eiken. In de herfst ontdekken we rond de beuken paddenstoelen zoals de Rode Braakrussula, de Paarse schijnridderzwam, de Kale en geschubde Inktzwam. De paddenstoelen zijn een aparte groep binnen het plantenrijk: ze hebben geen bladgroen zoals de andere planten, die via fotosynthese (licht)
voedingsstoffen opbouwen. Paddenstoelen zoeken hun voedingsstoffen op organisch materiaal en ze vermenigvuldigen zich niet door zaden maar door sporen, vandaar hun naam : sporenplanten.
Aan de rechterkant van de oude Klapstraat bevindt zich nog een bosje Corsicaanse Den, geplant in 1944. Hij is één van de 4 voornaamste naaldboomsoorten die in de Nazarethse bossen voorkomen. Deze den is van Calabrië en Corsica afkomstig, en is één van de grootste dennen van Zuid-Europa (tot 60 m hoog). Langs deze weg vinden we een wegbermflora met onder andere Wederik, Voederwikke, St.Janskruid, Akkerdistel, Klaproos, Zevenblad, Kruipende en Scherpe Boterbloem en typisch voor de bossen: Brunel. Het weideperceel zelf is beplant met
canadapopulieren. In de dreef beland, valt ons direct het verschil op tussen het donkere bestand aan de linkerzijde en het lichtrijke bestand aan de rechterzijde. Beide percelen behoren tot de “Grote Hennick”. Het bestand aan de Iinkerzijde bestaat uit Douglassparren, geplant in 1943, die dicht tegen elkaar geplant zijn en waarvan het naaldendek weinig of geen Iicht doorlaat. Dit brengt met zich mee dat er weinig of geen onderbegroeiing mogelijk is. Enkel de
Honingzwammen groeien er weelderig in de herfst : deze oranjegele paddenstoelen, die in toefjes voorkomen, zijn zeer agressief en durven zelfs Ievend hout aanvallen met hun zwamdraden .
De Gewone Douglasspar komt in het wild voor van Canada tot Mexico en heeft verwanten in China en Japan. Deze spar wordt vooral gekenmerkt door zijn puntige bruinrode knoppen, zijn typische schors en kegels met Iintvormige aanhangsels en zijn naar fruit ruikende naalden.
Zijn hout is beter bekend onder de naam „Oregon”. Deze sparren blijken niet zo geschikt te zijn voor onze bossen, daar ze in onze zandige grond gemakkelijk omwaaien wegens hun oppervlakkig wortelgestel. Aan de rechterzijde komt een bestand voor van Japanse lork geplant in 1956. Hier is onderbegroeiing van voornamelijk bramen mogelijk wegens de grote lichtinval binnen dit bestand. De Iork is immers één van de weinige naaldboomsoorten die zijn naalden verliest zoals de loofbomen hun bladeren verliezen, waardoor meer Iichtinval en onderbegroeiing mogelijk wordt. In de Iente ontspruiten op de takken heldergroene, pluizige naalden in rozetvorm, die in de herfst alvorens af te vallen, goudgeel verkleuren. Deze Iorken en paddenstoelen wijzen op enige seizoenwisseling binnen deze Nazarethse bossen, die bijna uitsluitend uit naaldbomen bestaan. Deze bossen zijn als een akkerland in percelen verdeeld waarbij in elk perceel één soort boom is geplant.
Wanneer we onze weg verder zetten komen we aan het kruispunt met de Blauwhuisdreef die vroeger de bossen verbond met het nog bestaande Blauwhuis. De E 17 maakte deze verbinding definitief stuk. Het Blauwhuis of het Vertrunegoed is één van de oudste landbouwuitbatingen in de gemeente. Het behoorde toe aan de Bijlokeabdij te Gent. Sedert de Franse Revolutie is het eigendom van de C.0.0., nu het 0.C.M.W. van Gent. Aan dit kruispunt bemerken we enkele hazelaarstruiken, die in de maand februari de minieme rode stempels van hun vrouwelijke bloem vertonen. We slaan de Blauwhuisdreef, een dubbele lorkendreef links in. Waarschijnlijk heeft de opmerkzame wandelaar reeds de vele nestkastjes waargenomen die in de dreven van de bossen zijn opgehangen. Deze nestkastjes staan onder het beheer van de Universiteit van Gent. Zij worden voornamelijk bewoond door de Koolmees en andere leden van de mezenfamilie, zoals de Pimpelmees, Zwarte Mees, Staartmees, allen vooral insecteneters.
Opmerkelijk in de Nazarethse bossen is de afwatering, heel belangrijk voor een naaldbomenbestand. De totaal 50 km lange grachten zorgen ervoor dat de naaldbomen zo weinig mogelijk natte voeten hebben. Nu komen we aan het kruispunt van de Blauwhuisdreef met de Langedreef. De Langedreef heeft zijn naam niet gestolen. Het is de langste dreef van de gemeente die met een lengte van 2,5 km de bossen doormidden snijdt en een prachtig zicht blootlegt. Aan het kruispunt slaan we rechtsaf, de Langedreef in.
De percelen rechts staan bekend onder de naam “Sterrenbos”.Langs de dreef staan enkele jonge aanplantingen van Noorse esdoorn, waarvan het blad model stond voor de vlag van Canada. Links vinden we opnieuw Corsicaanse den, geplant in 1930. Verderop rechts vinden we de vierde voornaamste bewoner van de bossen: de Grove Den, waarvan het hout beter bekend is als grenenhout. Zoals de Corsicaanse den, Douglasspar, Lork is ook de Grove Den een boom, die een grote economische waarde bezit of, met andere woorden, waardevol hout levert.
AIs enige Noord-Europese soort heeft de Grove Den de ijstijden overleefd en komt hij voor van Siberië tot de Schotse Hooglanden en van Scandinavië tot de Middellandse Zee. Door zijn oranje-rode schors met allerlei kleurschakeringen, zijn sierlijke verschijning en zijn harsig ruikende takken, is hij misschien wel de mooiste van alle dennen. Tijdens een droge zomerdag hoort men regelmatig in de dreef “klik”-geluiden die afkomstig zijn van de kegels van de Grove Den: rijpe kegels springen “klikkend” open, zodat de gevleugelde zaadjes uit de zaadschub losgelaten worden. Het Grove dennenbestand dateert van 1917-1921. De rand van dit bestand is vermengd met zomereik. Het beplanten van de randen van de percelen met loofhout heeft een bosbouwkundige functie: Ioofhout zou een eventuele brand, komende van belendende percelen, tegenhouden. Onder dit bestand komen prachtige varens voor, die in de Iente als vraagtekens uit de bodem te voorschijn komen: de Adelaarsvaren, de grootste inheemse varen. De Adelaarsvaren dankt zijn naam aan het feit dat een dubbele adelaar kan waargenomen worden bij het schuin doorsnijden van de wortel. De frisgroene spruiten in de lente groeien op tot hoge varens die in de herfst in bruin-rode tinten verkleuren.
Andere vertegenwoordigers van de Varen-familie vinden we in meer vochtige milieus, waar toch nog enig licht te bespeuren valt. We vinden deze varens Iangs de grachten van de dreven; het zijn Mannetjes-, Wijfjesvaren en Dubbelloof. De Mannetjes- en Wijfjesvaren zijn de meest algemene varens op het noordelijk halfrond. De beide varens zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden. De Mannetjesvaren is wel robuuster van uitzicht dan de Wijfjesvaren, die delicater lijkt, vandaar de naamgeving. Vroeger dacht men trouwens dat Wijfjesvaren en Mannetjesvaren dezelfde plant was die vrouwelijke en mannelijke exemplaren telde, zoaIs in de menselijke wereld. Dit is echter niet juist, daar varens noch vrouwelijk, noch mannelijk, maar neutraal zijn. Onderaan de bladeren vindt men kussentjes (sori), die de ongeslachtelijke sporen bevatten. Deze zaaien uit en geven ontstaan aan andere varens. Dubbelloof bezit, zoals de naam aangeeft, 2 soorten bladeren; vruchtbare (fertiele) met sori en onvruchtbare (steriele) zonder sori. De vruchtbare bladeren staan rechtop met smalle bladslippen, op een visgraat gelijkend. De steriele bladeren hangen over en blijven zelfs groen in de winter. Eigenlijk dwingt deze plantengroep enig respect af, als men weet dat de varens reeds bestonden in de voorhistorie, veel vroeger dan de grotere, meer opvallende naaldbomen.
Terwijl we aan de rechterkant vooral Adelaarsvaren als onderbegroeiing van Grove Den zien, komen aan de linkerkant onder het Corsicaanse dennenbestand vooral Bramen voor. Deze planten hebben
lange gebogen stengels. Wanneer deze stengels met hun top de grond raken, wortelt de plant opnieuw en wordt een nieuwe struik gevormd, zodat een perceel al gauw door de braam kan ingenomen worden. Aan de bloemen, de bladeren en de doornen kan men vermoeden dat deze plant tot de Rozenfamilie behoort. In het eerste jaar van de braam worden geen bloemen gevormd en is het blad uit 5 blaadjes samengesteld (5-tallig). Tijdens het tweede jaar zijn de bladeren 3-tallig, komt de plant tot bloei en worden sappige vruchten gevormd die op de menulijst van vele dieren voorkomen. Deze ontoegankelijke bramenstruiken bieden woongelegenheid aan verschillende zangers: Tjif-tjaf, Fitis, Zwartkop, Heggemus, Roodborst en Winterkoning. De Grote Bonte Specht is een typische vogel voor de Nazarethse bossen wegens zijn voorliefde voor naaldhout. Zijn typisch geroffel horen we al vanaf het vroege voorjaar. Deze specht gebruikt hiervoor een dode, veelal hol geworden boom, die als klankkast fungeert en zo de snavelslagen ver laat weergalmen.
Tijdens onze wandeling in de Nazarethse bossen treffen we meermaals een plantje aan met geelgroene bloemetjes, typisch voor bossen op droge zandgronden. Bij nader toezien zien we duidelijk dat de plant tot de familie van de Lipbloemigen behoort: De Valse Salie.
Aan het einde van de Langedreef in de bossen slaan we linksaf. Op deze hoek bloeit Wederik weelderig in de zomer. We bevinden ons aan de rand van het Groot Pannebos, beplant met Grove Den. Eén van de kleinste bewoners van de bossen, voor het oog zichtbaar althans, is De Dennespanner. De familie van de Spanners dankt haar naam aan de wijze van kruipen der rupsen, waarbij het
lichaam gekromd en gestrekt wordt. Eigenaardig is ook hun wijze van rusten. De rups leeft van dennennaalden. Aan de rand van het Pannebos merken we de begrenzing op van loofhout : Canadapopulier en Eik. In juli is de wegeling bezaaid met wit pluis, op katoen gelijkend, afkomstig van de bloei van de Canadapopulier. De eik is een boom die te Nazareth al van oudsher een speciale plaats bekleedt, zodat hij terug te vinden is in de rechterhelft van het schild van de gemeente: het wapenschild van het geslacht Kervyn de Volkaersbeke, dat het Kasteel van Nazareth nog steeds bewoont. De eik zou hier het best groeien en het stevigst worden. Hij was in de middeleeuwen zo zeer gezocht, dat in verscheidene pachtakten van hofsteden, in andere streken van Vlaanderen gelegen, de bepaling geschreven werd, dat tot de plantingen van eiken, het Nazarethse plantsoen moest gebruikt worden. In de herfst vinden we talrijke eigenaardige paddenstoelen Iangs de rand van het bos. Ze hebben steel, noch hoed. Ze gelijken op aardappelen en worden bijgevolg Aardappelbovist genoemd. Bij rijpheid barst deze knol open en verstuift op die wijze zijn groene sporen.
Aan het einde van deze wegeling slaan we terug linksaf, de Lijkstraat in. We lopen nog steeds aan de rand van de Nazarethse bossen. De Lijkstraat is een afwisselende eikenen populierendreef. Een mooie vogel met blauw-bruin-zwart-witte kleuren vliegt plots krijsend weg : de Vlaamse Gaai.
Deze regelmatig voorkomende vogel rooft nesten en eet zowel eieren als jonge vogels. Hij is tevens verzot op eikels en draagt zijn steentje bij tot de verspreiding van de eik: als de vruchten nog niet rijp zijn stopt hij de afgetrokken eikels in de grond als proviand. Het vergeten proviand komt dan in het voorjaar te voorschijn. In mei bloeit de Stekelige Meidoorn, eveneens aanwezig aan de rand van dit bos. Ter hoogte van de boerderij vinden we in de zomer enige bloei in de bossen : deze van welgeurende WiIde Kamperfoelie en die van het Vingerhoedskruid. Bekijken we nu even de struiklaag van de bossen. Deze is hoofdzakelijk bezet door de Lijsterbes, Vlierbes en de Amerikaanse Vogelkers, die beter bekend is onder de naam “bospest”. Niet zo lang geleden werd deze laatste struik in Europa binnengehaald om de zure grond van het naaldhout te neutraliseren met Ioofblad van de Vogelkers. Deze kersensoort heeft echter in de bossen zodanige uitbreiding gevonden dat hij veeleer als een pest wordt beschouwd (echter niet in de Nazarethse bossen). Zowel bij de Vlierbes met zijn mooie roodkleurige bessen als bij de bospest, zijn de bosvogels de voornaamste verspreiders van deze planten. De bessen van deze heesters trekken de vogels aan. Het vruchtvlees wordt verteerd, maar het pitje wordt via de uitwerpselen ergens anders kwijtgeraakt, wat de verspreiding in de hand werkt. Aan de rand van het bos vinden we een ander struikje met blauw-zwarte steenvruchten: Vuilboom of Sporkenhout, een inheemse struik die vroeger gebruikt werd om „s morgens het vuur onder de ketel aan te maken (Sporkenhout). Van jonge twijgenschors werd een laxerende thee gemaakt die mens en dier verloste van verstopping van de dikke darm (Vuilboom). Verderop de Lijkstraat komen we aan het einde van de Blauwhuisdreef, alwaar we bij 2 witstammige berken links inslaan. We bevinden ons tussen het Putvijverbos, met Grove den, geplant in 1921, en het Klein Pannebos, met de Corsicaanse den geplant in 1930. Dit deel van de Blauwhuisdreef is de mooiste dreef met grote lichtinval. AIs voornaamste grassoorten vermelden we WitboI, Kropaar, Kruipertje, Engels raaigras, Bochtige Smele en Reukgras. Het „suskewiet”-geluid duidt op de aanwezigheid van de Vink. In het Putvijverbos aan de rechterkant bevindt zich een moerassig stuk, dat in vijvers herschapen wordt in de winterperiode, doch veelal droog komt te Iiggen in de zomertijd. Dit perceel is omgeven
door een rietkraag en herbergt verschillende waterminnende planten. Het geluid van de Bruine Kikker duidt op de aanwezigheid van dit moeras. De kikker is een amfibie en kan dus zowel op het land als in het water leven. De slijmachtige Iaag van zijn huid beschermt hem tegen uitdroging. We komen voor de tweede maal aan het kruispunt van de Blauwhuisdreef met de Langedreef. We slaan hier rechtsaf, de Langedreef in, terug naar ons startpunt. Onderweg zien we konijntjes haastig het pad kruisen. Een schattig zicht, doch niet voor de bosbouwer die zijn jonge aanplantingen weggevreten ziet door dit knaagdier. Het verdwijnen van zijn natuurlijke vijanden is de oorzaak van konijnenplagen in vele bossen. Het Wilde Konijn mag dan ook gejaagd worden gedurende het ganse jaar. Soms helpt de natuur een handje door de verspreiding van een gevaarlijk dodend virus „Myxomatose” onder de konijnenbevolking. De konijnenbevolking herstelt echter vlug, als men weet dat het moertje om de 5 weken 4 à 10 jongen werpt en dit gemiddeld 6 maal per seizoen overdoet. Aan de rechterkant in de percelen Bosvijver broedt de Houtduif in groot aantal. Deze Iogge, grijze duiven met een typisch witte band rond de nek hebben de mens als voornaamste vijand, daar de jacht het ganse jaar door open is. In de herfst komt Iangs de dreven soms een bekende paddenstoel zijn kop bovensteken: de Vliegenzwam, één van de meest populaire zwammen, dankzij zijn verspreiding in sprookjesverhalen. De rode hoed is bedekt met witte vlekjes die afkomstig zijn van het resterende vlies dat oorspronkelijk de hoed omhulde. Door het groeien van het vruchtlichaam is dit vlies opengebarsten. De kraag rond de steel van deze paddenstoel is eveneens een restant van een vlies dat de hoed met de steel verbond. We komen nu terug aan ons startpunt: de hoek van de Langedreef met de Klapstraat. De open plek aan de linkerkant bezit een jonge beplanting van Noorse esdoorn, Lijsterbes, Valse acacia’s. De rest van deze plek is begroeid met Wilgeroosje, Pijpestrootje en Struikheide.
Struikheide herinnert ons aan de oorspronkelijk magere, droge zandgrond van Nazareth, één van de onvruchtbaarste van de provincie, die langzamerhand door de landbouw werd ingenomen. Inlichtingen uit het Blauwhuisregister vermelden in 1579 nog uitgestrekte heidevlakten in Nazareth. Vandaar dat de benaming “Nazareth” zou kunnen afgeleid zijn van “Magherhet” of magere heide. De heide is teruggekomen door de verwijdering van de geoogste bomen en zal terug verdwijnen van zodra het zonlicht door de groeiende bomen, de bodem niet meer kan bereiken. De struikheide is een honingplant druk bezocht door honingbijen. Van de stengels maakte men vroeger bezems. Het Pijpestrootje is, evenals de struikheide, kenmerkend voor bossen en heidevelden die voedselarme, zure en verdichte gronden bezitten. Pijpestrootje dankt zijn naam aan het feit dat zijn stengels uitstekende „pijpekoters‟ zijn.
Tot nu toe werden 2.200 m afgelegd en hier eindigt de wandeling “door de bossen”. Wie nu de wandelsport meer wil beoefenen, kan het tweede gedeelte voortzetten : “rond de bossen”. Hiervoor slaan we rechtsaf, voorbij het Militair Domein naar de Kortrijkseheerweg. Aan de Iinkerkant bevindt zich nog een aanplanting van de Corsicaanse den uit 1940. Aan de Kortrijkseheerweg slaan we Iinksaf en steken wat verder de baan over, de Biezenstraat in. De brede bermen geven de bermflora een kans tot ontwikkeling te komen in deze vredige straat. AIs bermflora werd onder andere waargenomen: Moerasspiraea, Zevenblad, Vogelwikke, Bereklauw, Boterbloem, Sint-Janskruid en Weegbree. Links voorbij de gracht zien we een houtkant van zomereik. De Biezenstraat dankt zijn naam aan de hoeve die men in het midden van de straat aan de rechterkant ontwaart “Het goed ter Biezen” of “Het Groot Biezenhof”. Deze hoeve was reeds bekend in de veertiende eeuw met een oppervlakte van 28 bunder, ongeveer 38 ha, waarop vooral winterkoren en haver geteeld werden. De rest waren meersen zelfs tot aan de Leie in Astene. Naast de hoeve bevindt zich nog een prachtige hoogstamboomgaard, een zeldzaamheid geworden in onze streek. Palend aan deze boomgaard, start de Biezenbeek, afgebakend door een rij knotwilgen en vloeiend naar de Leie. Voorbij de Kortrijkseheerweg gaat de afwatering richting Schelde. Links van de straat vinden we een tweede houtkant die nu vooral bestaat uit Wilg, Els, Es, Vlier. Verderop vertoont de Biezenstraat een scherpe bocht, geaccentueerd door een 8 m hoge meidoornhaag. Gekomen aan de Kortrijkseheerweg, slaan we rechtsaf, het oude gedeelte van deze straat in. Het vroegere restaurant “Molenerf” in de wijk Oudemolen, herinnert ons aan het bestaan van een windmolen. De Oude Molen was één van de 5 molens die Nazareth rijk was rond 1870. Hij was de laatste houten molen die overbleef en reeds vermeld is in 1465. Tijdens de Iaatste wereldoorlog werd hij vernield door blikseminslag. Aan „t Molenerf kruisen we de Kortrijkseheerweg om te belanden in de Dennebosdreef, een dreef bestaande uit zomereiken. Aan de overkant van de gracht bemerken we enkele volwassen berken. Verderop slaan we Iinksaf het begin in van de Langedreef. Deze dreef werd door de droge hete zomer van „76 sterk gehavend, zodat de aanwezige beuken voor het grootste deel beschadigd werden door schorsbrand. gevolgd door schimmelziekten. In het voorjaar van 1986 werd de volledige dreef gerooid en herplant met Amerikaanse eik. Links is het perceel, “Molenbos” genaamd, beplant met Japanse lork in 1961. Het perceel rechts, “Langeveldbos” is beplant met Corsicaanse den in de periode 1964-1973. De wegbermflora bestaat uit Wilgeroosje, Moerasandoorn, Valse salie, Wederik, Wilde Kamperfoelie, Bos-vergeet-mij-nietje, Duizendblad, Brem, Hengel en verschillende grassoorten. Tijdens de herfst zie je op de wortelresten van de beuken de schijfvormige harde paddenstoelen, die de taak op zich nemen deze resten verder af te breken. Het zijn de plaatvormige buisjeszwammen zoals de Reuzenzwam en de Tonderzwam en het Fluweelpootje en de Oesterzwam. We kruisen de verharde weg naar het wegrestaurant E 17. Aan de rechterkant vinden we het perceel “Molenbergbos”, beplant met Japanse lorken in 1978. Het perceel hieraan palend, “Brakenseedt” genoemd, werd in 1960 beplant met Corsicaanse den. Zo komen we terug aan het vertrekpunt en meteen aan het einde van onze 5,5 km lange wandeling door en rond de bossen.
De omschrijving van deze wandeling is een kennismaking met deze mooie omgeving in onze gemeente, dit wil zeggen verre van volledig. Het is immers niet mogelijk alIe fauna en flora te beschrijven, die wij hier in de vier seizoenen tegenkomen.