Vzw Roppov Martelaarslaan 212 9000 Gent tel 09/224.09.15 fax 09/233.35.89
e-mail
[email protected] web www.roppov.be
Signalen vanuit het perspectief
‘ouders van allochtone jongeren in de Bijzonder Jeugdbijstand’ verkregen via Ondersteuningsteam Allochtonen (OTA) Bijzondere Jeugdbijstand. 2010 - 2011
Uit OTA Jaarverslag 2009: Uit de contacten met ouders blijkt dat allochtone ouders dikwijls geen zicht hebben op de hulpverlening algemeen en hoe de Bijzondere Jeugdbijstand georganiseerd is. Tolken worden te weinig gebruikt. We merken dat hulpverleners eerst zelf trachten het contact uit te bouwen, doch daardoor wordt er soms te lang gewacht om een tolk en/of intercultureel bemiddelaar in te schakelen. Ouders geven ook aan dat men liefst dezelfde tolk blijft houden, omdat het steeds wisselen van de tolk tot gevolg heeft dat zij hun verhaal steeds opnieuw moeten vertellen. Dit is belastend voor de ouders. Bepaalde hulpverleningsvormen kunnen moeilijk geboden worden aan sommige allochtone gezinnen. Bijvoorbeeld Thuisbegeleiding is niet evident om in te zetten, omwille van o.a. het taalprobleem. De hoge kosten, die verbonden zijn aan het langdurig inschakelen van een tolk, leidt er toe dat er dikwijls voor een andere werkvorm gekozen wordt, die daarom niet altijd aansluit bij de behoefte van de cliënt. Voor een TB-dienst is het inzetten van een tolk immers een niet te onderschatten meerkost. Misverstanden, weerstanden, conflicten, vinden soms hun oorsprong in verschil in communicatie en onvoldoende herkennen van culturele gevoeligheden. Het is belangrijk dat hulpverleners voldoende open staan voor een andere aanpak in hun hulpverlening aan allochtone jongeren en hun gezinnen. Het is ook een aandachtspunt om meer ruimte te maken voor kennisoverdracht m.b.t. leefwereld, communicatie, identiteitsproblemen,…bij allochtone jongeren en hun gezinnen. De hulpverleners kunnen voor vormingen hieromtrent terecht bij diensten zoals het Ondersteuningsteam Allochtonen. Voor hulpverleners die het niet gewoon zijn om met tolken en/of interculturele bemiddelaars te werken, bestaat ook de mogelijkheid om daarrond een specifieke vorming te volgen. Dit kan o.a. bij de Tolk- en Vertaalservice Gent. Zij zijn te bereiken op het nummer: 09/235 29 63. Het doorgeven en/of bevragen van korte, praktische boodschappen aan allochtone gezinnen die de Nederlandse taal niet machtig zijn, kan verholpen worden door beroep te doen op Babel, een telefonische tolkendienst. Babel is te bereiken tijdens de kantooruren, op het nummer 02/ 208 06 11.
1
Uit het overleg met de intercultureel bemiddelaars van het OTA: Over informatie: De structuur, de handelswijze, de terminologie die binnen de hulpverlening gangbaar is, is niet gekend bij allochtone ouders. Een folder is zeker niet voldoende om hen te informeren. Schriftelijke informatie slaat niet altijd aan, mondelinge informatie moet er zeker ook bij. Doordat men niet bekend is met de hulpverlening, gebeurt het soms dat men te lang wacht om hulp te vragen, of dat er bij contacten met diensten misverstanden zijn of verkeerde verwachtingen, waardoor de situatie kan escaleren. Een probleem (bv op school) dat bij de aanvang niet zo ernstig was, komt zo soms bij ingrijpende hulpverlening terecht. Over het contact met de hulpverlening: Er heerst om verschillende redenen nogal wat wantrouwen en terughoudendheid. Wederzijds onbegrip, zaken die onduidelijk zijn, kunnen leiden tot een eenzijdig besluit dat de ouders onwillig zijn. Ouders voelen zich vaak niet gehoord. Er wordt niet gesignaleerd dat de hulpverlening slecht zou zijn, gevoeligheden liggen eerder op het vlak van ‘onbekendheid met verschillen’ en gebrek aan kennis van deze gevoeligheden. Dit kan overkomen als een gebrek aan respect. Enkele voorbeelden van deze gevoeligheden: Geen rekening houden met de vraag naar het naleven van religieuze verplichtingen (bv. rond voeding) of er geen zicht op krijgen. Niet serieus nemen van bezorgdheid rond gemengde leefgroepen en/of gemengde begeleiding. Angst voor het ‘verwesteren’ van hun kind, en op die manier vervreemding van de achterban vrezen. Andere verwachtingen die leven ten gevolge van het verschil in ‘individualistische’ normen en waarden uit een familie- en groepscultuur. De overheersing van het verbale. Allochtonen zijn niet zo vertrouwd met de ‘praathulpverlening’. Daarnaast speelt ook het verschil in interpretatie van bepaalde termen. Wanneer niet gereageerd wordt doordat men niet vertrouwd is met dit soort aanpak, kan dit algauw als niet bereid zijn tot medewerking gezien worden. Redeneren in clichés: een religieus iemand wordt al vlug als een traditioneel iemand gezien op alle vlakken. De normen die in relatie met de jongere en ouders gehanteerd worden, zijn westerse normen. Zo ervaren ouders dat begeleiders vaak automatisch de kant van de jongere kiezen in een drang naar meer vrijheid. Deze eis voor meer vrijheid wordt vaak gezien in een ‘westers kader’ (waarbij dan het clichébeeld dat de andere kant staat voor ‘onderdrukking’ ook weer boven komt). Terwijl alle ouders met opstandige pubers deze gedragingen van hun kind toch herkennen (en niet in dit kader plaatsen). Liever zou men beide kanten verwoord krijgen: deze van de jongere én van de ouders. Bezorgdheden die leven bij ouders hebben soms een belangrijke grond. Toch melden ze dat hulpverleners vooral de argumenten van de jongeren serieus nemen. Dit heeft als gevolg dat de jongere nog meer vervreemdt van zijn ouders. Een allochtone jongere heeft echter een kleinere terugvalbasis dan een autochtone jongere. Autochtone jongeren passen met hun achtergrond 2
automatisch in een (ons) breder sociaal kader dan allochtone jongeren. De uitvalsbasis en identiteit van allochtone jongeren ligt sterk verbonden met het gezin van herkomst en de allochtone gemeenschap. Wanneer deze jongeren hiervan vervreemden, verliezen ze dus méér dan autochtone jongeren. In deze situaties is het des te belangrijker om de relatie met het gezin en ieders standpunten duidelijk te krijgen. Over scholen en CLB: Soms gebeurt het ook dat CLB/school problemen vaststelt die dan aanleiding geven tot aanmelding bij CBJ. Als een eerste contact op die manier verloopt is er groot wantrouwen bij de ouders. Men heeft ook het idee dat te weinig gedaan wordt om allochtone jongeren voldoende kansen te geven het goed te doen op school. Te vlug wordt gesuggereerd om over te gaan naar een makkelijke richting, ook al blijkt uit tests dat de jongere meer aankan. Jongeren van allochtone afkomst hebben het moeilijker op school, niet enkel door de taal, maar ook doordat van bij de start al (kleuter) meespeelt dat men moeilijker aanknopingspunten vindt. de school verwacht dat je je eigen taal niet gebruikt (jonge kinderen leggen dan de link dat de eigen taal ‘fout’ is, minderwaardig) de religie wordt niet meebeleefd of besproken op alle scholen (zonder dat men daarom de gebruiken moet overnemen kan men duiden op overeenkomstige basis voor religieuze rituelen) de normen die in de omgang, in schoolboeken, in klassen onuitgesproken overheersen zijn niet deze van de eigen achterban. Het is dus vaak moeilijk om de eigen identiteit een plaats te geven in een schoolomgeving. Zowel voor de jongere als voor de ouders kan dit een extra struikelblok of hindernis zijn, om een open communicatie te voeren met een leerkracht of CLB medewerker. Bovendien schat men de draagwijdte van advies van een CLB of leerkracht soms fout in: men denkt dat men dit moét opvolgen, het zijn immers gezagsdragers, terwijl er vaak een onderhandeling- en overlegcultuur heerst op scholen. Dit maakt de positie van CLB, leerkrachten en hulpverleners die er eventueel bijkomen zeer onduidelijk voor ouders.
Over tolken: Het gebrek aan goedkope/gratis tolken is een groot probleem, zeker bij een langdurige thuisbegeleiding. Bovendien vereist het werken met tolken ook een specifieke aanpak. Ook hier is het goed dat vorming gevolgd wordt rond interculturele hulpverlening en het omgaan met de positie van intercultureel bemiddelaars en tolken. Tenslotte wordt nog gesignaleerd dat dossiers soms strop lopen wegens gebrek aan communicatie, wegens interpretaties en misverstanden. Het gevolg is dan dat een dossier CBJ via de bemiddelingscommissie naar JRB gaat. Men pleit er voor om eerst en vroeger, alle mogelijkheden tot verduidelijking van de standpunten uit te putten alvorens deze stap te zetten.
3
Uit de uitwisseling in de regionale werkgroep Gent-Meetjesland. 10/5/2010 Mondeling vertalen kan door een tolk of door een intercultureel bemiddelaar. Het verschil tussen een sociale tolk en een bemiddelaar is dat een sociale tolk verplicht is, vanuit zijn deontologie, om informatie letterlijk te vertalen, terwijl een intercultureel bemiddelaar ook eigen interpretaties kan geven en de intonaties, gevoeligheden mag herkaderen. Dit laatste is zeker een meerwaarde in moeilijkere dossiers en wanneer nuances in de taal belangrijk zijn om over te brengen. Een tolk kost geld? Voorzieningen binnen Gent kunnen contact opnemen met Tolk en Vertaalservice Gent en betalen hiervoor al naargelang de contingentering (het aantal gratis tolkuren is beperkt). Voorzieningen buiten Gent kunnen contact opnemen met de vertaal- en tolkdienst van de provincie Oost- Vlaanderen. Dit is gratis. Sociaal Tolken & Sociaal Vertalen Tolk- en Vertaalservice Gent vzw ondersteunt Gentse voorzieningen uit de social profit via een aanbod van sociaal tolken en sociaal vertalers om een kwaliteitsvolle dienstverlening van anderstaligen te garanderen. Sociaal tolken/vertalen is het getrouw en volledig omzetten van een mondelinge/schriftelijke boodschap in een sociale context en is er in de eerste plaats om ondersteuning te bieden aan hulp- of dienstverleners. http://www.tvgent.be/
Het zoeken van een samenwerking tussen voorzieningen/diensten is ook van belang. Het is vooral van belang om zo vroeg mogelijk beroep te doen op een tolk of op een intercultureel bemiddelaar. Wanneer er bij de aanvang van de hulpverlening een soort intake kan plaatsvinden samen met OTA, dan zal het overschakelen naar andere hulpverleningsvoorzieningen doorheen het ganse hulpverleningstraject vlotter verlopen. OTA wordt dan als rode draad betrokken. Wat de continuïteit ten goede komt, omdat OTA dan een positie in kan nemen, waardoor de ouders vanuit hun vertrouwen meer betrokken blijven. Bij het steeds inschakelen van een andere tolk moeten cliënten ook steeds opnieuw hun verhaal vertellen. Een intercultureel bemiddelaar inschakelen van bij de start ondervangt dit ‘neveneffect’.
Uit de uitwisseling in de regionale werkgroep zuid Oost-Vlaanderen. 20/12/2010 Het werken met allochtone gezinnen waar het Nederlands niet voldoende gekend is, is zeer arbeidsintensief. Ook het organiseren van afspraken is zeer intensief. Niet in de val trappen: “ze spreken wel voldoende Nederlands”. Ook dan kan interculturele hulp en/of een tolk van belang zijn! Als begeleider is het nodig dat je de weg naar deze hulp vindt. Als je ervaring hebt in de praktische gang van zaken betreffende de aanvraag van een tolk, een intercultureel bemiddelaar, Babel dan verlies je minder tijd en wordt het een win win situatie. SOLENTRA is een vzw die zich situeert binnen Kinder- en jeugdpsychiatrie van het UZBrussel. Kerntaken: Diagnostische en therapeutische zorg aan kinderen en jongeren (en hun familie) die slachtoffer zijn van een traumatische gebeurtenis, met bijzondere aandacht voor kinderen met een andere culturele achtergrond (allochtonen, asielzoekers, vluchtelingen). Supervisie, vorming en opleiding: Solentra geeft supervisie, vorming en opleiding op maat aan de hulpverleners die in aanraking komen met bovenstaande doelgroep. Een allochtone mama gaat in therapie in een CGGZ, waar ze begeleid wordt door een therapeute van allochtone origine. Dit wordt als positief ervaren.
4
Signalen vanuit het perspectief
‘ouders van allochtone jongeren in de Bijzonder Jeugdbijstand’ verkregen via Ondersteuningsteam Allochtonen (OTA) Bijzondere Jeugdbijstand. maart 2011 Algemene vaststellingen. Er werd bemerkt dat de gezinnen die een intercultureel bemiddelaar kunnen gebruiken, de laatste jaren vaak vrij laat bij OTA terecht komen. De meerwaarde van een intercultureel bemiddelaar wordt pas duidelijk in de loop van een gesprek, door de specifieke manier van kijken. OTA pleit daarom voor meer aanwezigheid van bij de intake of het opstartproces rond allochtone cliënten, dit om beter in te schatten of er een intercultureel component aanwezig is of niet. Dit kan wel de druk voor ouders verhogen ook, indien er nog een extra persoon/hulpverlener aanwezig is om bv. een dossier te lezen. OTA gaf aan dat ouders hierin wel hun akkoord moeten geven. Daarom zou het goed zijn dat cliënten (jongeren en ouders) steeds ingelicht worden over de werking van OTA. Ongeacht de inschatting van de hulpverlener zelf over het nut van de aanwezigheid van een medewerker van OTA. Vanuit OTA heeft men er geen zicht op of ouders bij de start van een hulpverlening ingelicht worden over de mogelijkheid van OTA. Volgens OTA kan één van de oorzaken van de late betrokkenheid van OTA, liggen in het feit dat de hulpverlening de beslissingsbevoegdheid heeft in inschakelen van een bemiddeling via OTA. Hulpverleners proberen soms te lang zelf de communicatie open te houden, daarbij gaat men er soms verkeerdelijk vanuit dat indien er geen taalprobleem is, dat er dan ook geen communicatieprobleem is. Doch door eerst jaren zelf te proberen, kan je voorbijgaan aan belangrijke verschillen in interpretatie en verlies je als hulpverlener het contact met je cliënt. Hulpverleners denken vanuit hun eigen referentiekader en projecteren hun waarden over opvoeding op andere gezinnen. Hierdoor wordt de kloof tussen hulpverlener en cliënt soms alleen maar groter, en bouwt men verder op misverstanden en veronderstellingen die nooit uitgepraat worden. Hulpverlening en culturele verschillen. Een cultuurverschil kan meespelen in de vervreemding tussen ouder en kind. Op zo’n moment moet men als hulpverlener extra alert zijn. Ouders kunnen hulpverlening zien als versterking van de westerse waarden die spelen in een generatieconflict. Op die manier wordt er niet bindend gewerkt. Dit kan een cultuurverschil zijn tussen ouders en hulpverleners, maar vaak ook een cultuurverschil dat begint te spelen tussen ouders en jongere (generatieconflict) en door hulpverleners wordt versterkt. Door assimilatie van de jongere aan de westerse cultuur, is de hulpverlener geneigd mee te gaan met de jongere, meer “zijn kant te kiezen”. Geïnformeerde hulpverleners. Sommige hulpverleners reduceren het niet lukken van de hulpverlening tot taalproblemen, terwijl waarden en normenordening ook wel verschillen. De waarden en normen van allochtone gezinnen zijn misschien niet totaal verschillend, maar wel de ordening van die waarden en normen kan anders liggen. Er zijn vaak verschillen in maatschappelijke structuren in de landen van herkomst van allochtonen, die belangrijk zijn om mee te nemen in de begeleiding. Hulpverleners reageren immers vanuit hun eigen referentiekader; zoeken vanuit een bepaalde bril naar oplossingen en denken minder aan oplossingen die courant zijn in andere gemeenschappen. De eigen, westerse bril zou 5
moeten gekoppeld worden met de bril van de andere cultuur. De hulpverlening, de aanpak en oplossingen die men voorstelt, kadert volledig in de Westerse bril. Vorming is hier erg belangrijk. Geïnformeerde cliënten. Ouders kennen nog steeds de BJB niet, ze rollen er in. Ouders trekken bijvoorbeeld via het CLB aan de alarmbel en komen soms zonder het zelf volledig te beseffen in de BJB terecht. Ouders zijn bekommerd om hun kind en willen hun taak blijven opnemen. Van daaruit reageren ouders soms heftig (emotioneel geëngageerd) naar hulpverlening. Dit kan gezien worden als weerstand. Als ouders al erg kwaad zijn op het moment dat ze in de hulpverlening terechtkomen door de moeilijkheden en de zoektocht naar hulp (soms via school, CLB, politie en parket) belast een emotionele reactie vanuit ouderlijke bezorgdheid, nog eens het gesprek en de relatie. Deze reacties juist plaatsen is enorm belangrijk bij de start. Vanuit OTA heeft men de indruk dat er bij allochtone ouders minder frustratie is in het begin, maar wel later wegens te weinig spreekrecht. Ouders zijn ook vragende partij voor een vertaling van de verslagen, zodat ze het effectief begrijpen. Voor diensten buiten Gent is er een provinciale tolkendienst die daarvoor kan zorgen. In Gent kan men terecht bij de betalende tolkendienst TGV (Tolk- en Vertaalservice Gent). Gevolgen van een plaatsing. Ten aanzien van de gevolgen van plaatsing van de kinderen is bij allochtone ouders het aanzien van het gezin binnen de gemeenschap en de sociale controle een nog hogere drempel dan bij een doorsnee Vlaams gezin. De gevolgen gaan immers zo ver dat dit soms een sterke isolatie van het gezin kan betekenen, Een plaatsing bepaalt immers de huwelijkskansen van kinderen , het aanzien op straat, in de gemeenschap, enz. Het heeft een zeer zware impact op een persoon. De gemeenschappen van etnische minderheden zijn vaak erg besloten en klein, waardoor je je er als ouder bijna niet kan van onttrekken. Ouders handelen bijna vanuit een reflex “wat gaan buren en familie zeggen”. Ouders zouden het ook op prijs stellen als zij ook een kaartje (of een blijk van medeleven ‘gelukkig offerfeest’ bv.) zouden krijgen voor hun feestdagen. Ook onder jongeren dienen deze thema’s te worden behandeld, vb. in bewonersvergaderingen, bv. door aandacht voor suikerfeest cfr. sinterklaasfeest.
Uit de uitwisseling in de regionale werkgroep Waasland-Dendermonde. 21/10/2011 Ouders en jongeren kunnen ondersteuning door OTA niet rechtstreeks vragen. Het is belangrijk dat hulpverleners en verwijzers steeds deze mogelijkheid voorstellen en alert zijn voor een eventuele nood vanwege ouders. Ook wanneer een jongere maar voor kortere tijd wordt aangemeld bij een OOOC is het voor die jongere beter om OTA reeds te betrekken van bij de start en vooral in het advies op te nemen dat OTA betrokken is en dat verdere bemiddeling door OTA nodig is. De mensen van OTA zijn cultureel bemiddelaars, geen vertalers. In die zin is een OTA medewerker standvastiger dan bv. een tolk die per opdracht ingeroepen wordt en steeds iemand anders kan zijn. OTA werkt met zeer diverse groepen vanuit minstens 33 herkomstlanden. Ze bieden interactieve vorming op maat van de vraag van de voorziening in de vorm van bijvoorbeeld rollenspellen. OTA heeft ook een signaalfunctie. In die zin werken zij samen met vzw Roppov rond signalen die allochtone ouders inbrengen via OTA.
6
OTA als brug tussen cliënt en hulpverlening. Dikwijls ontstaat er miscommunicatie en misinterpretatie door de eigen manier van communiceren. Ook door het botsen van verschillende culturele gegevens zoals vb. het recht op inspraak van jongeren en de positie van ouders t.a.v. de jongere. Voorbeelden: Er zijn de verschillen in groepscultuur en persoonsgerichte cultuur. Dit verschil vormt zeer dikwijls de basis voor spanningen binnen het gezin. De persoonsgerichte cultuur is voor kinderen veel aantrekkelijker. Deze verschillen liggen dikwijls aan de basis van de verschillende verwachtingen die leven en … botsen. Bijvoorbeeld een Afrikaanse moeder die vanuit haar groepscultuur weet dat haar kinderen ook gewoon, automatisch opgevangen worden door de buren en daarom ook geen probleem ziet in het alleen laten van haar kinderen. Ander voorbeeld: de jongere die zijn ouders geen kansen meer geeft vanuit zijn persoonsgericht denken (want zijn ouders reageren ‘niet juist’, te streng, te autoritair). De ouders die reageren vanuit hun angst om het groepsculturele te verliezen (indien de ouders inspraak toelaten, dan hebben zij niets meer te zeggen). Het is belangrijk om dit soort zaken duidelijk te krijgen en een tegemoetkoming, verenigbaarheid te vinden, zodat ouders en kinderen weer verder kunnen met hun begrip voor elkaar en hun eigen toch te realiseren verwachtingen. De autoriteit van de ouder hoeft niet pal t.a.v. het recht op inspraak van de jongere te staan. Er blijken ook veel ‘indianenverhalen’ te bestaan bij allochtonen: - ze gaan de kinderen afpakken,… als je naar de hulpverlening stapt, - dan krijg je medicatie,… - hulpverlening is een schande voor de ganse groep… Het groepsgericht denken is dikwijls een zeer fatalistisch denken, met soms ‘spirituele’ invloeden, een logica eigen aan een andere cultuur, of vanuit angst uit onwetendheid. Het is belangrijk om ouders zeer veel uitleg te geven. Het is ook niet verwonderlijk dat ouders juist daarom ook gewoon geen vragen stellen naar hulp, aan hulpverleners. Dit versterkt het feit dat hulpverleners ook geen aanbod doen. Tip: een opening maken door te sturen en het gezin te laten kiezen. In ‘oneerbare’ dossiers worden bepaalde zaken niet benoemd. Om ‘er’ toch over te praten is het benoemen in zeer algemene termen wel een oplossing. Iedereen weet immers dat het gebeurd is. Ieder gezin is anders. Met kapstokken kan je gaan aftoetsen in hoeverre bepaalde zaken spelen. Ouders zien ook niet altijd het probleem omdat ze eerder bezig zijn met overleven op zich. Tip: in het gezin komen om in eerste instantie te helpen met de organisatie van de andere problemen. Dikwijls gaat het om het herstructureren van zaken. En meegaan in plaats van te zeggen waar ze terecht kunnen. OTA vindt het ook belangrijk om stil te staan bij vaardigheden die nodig zijn om te overleven, die nodig zijn voor de jongere. Bij Roma is er een zeer grote diversiteit en het is zeer moeilijk om ingang te vinden. Wanneer er een hulpvraag is, maar die men niet durft stellen omwille van angst voor uitstoting, is het zeer belangrijk om een andere ingang te vinden. Het spijbelgedrag is dikwijls een ingang naar de ouders toe, omdat de jongere zelf buiten schot kan blijven vanuit het maatschappelijk gegeven dat spijbelen niet kan. Hierdoor kan de hulpverlening met de ouders praten over de school in plaats van over het probleem van de jongere. Indien het vb. over een mishandeling gaat, dan kan de
7
hulpverlener het gesprek en de mogelijke hulpverlening laten ‘voortvloeien’ uit de bevindingen van de schoolarts… Wat bij Roma zou kunnen werken is de methodiek van ‘nemen en geven’. Zij hebben namelijk een cultuur van onderhandelen. Ook werken met externe motivatie en steeds op korte termijn. Overlegmomenten laat je daarom ook best doorgaan in de lokalen van bijvoorbeeld het OCMW. Dit heeft natuurlijk vooral een kans op slagen bij mensen die leefloon krijgen. De Roma zonder papieren zijn de moeilijkste groep om te motiveren. De grootste uitdaging is om afspraken te maken en samen te zitten met de verschillende betrokken partijen, met het doel het ‘net dicht te maken’. Wanneer diensten goed op elkaar afgestemd zijn, dan kunnen ze moeilijk ‘gaan lopen’. Soms is de ‘afwezigheid’ van (één van de) ouders in onze ogen een probleem. Maar in sommige culturen is het normaal dat de zorg voor het kind door anderen wordt gedragen of dat het ouderschap gedeeld wordt. Het kan al veel zijn te werken aan de link met het sociale netwerk hier, vanuit de bril van ouders kijken en een verbinding te proberen maken met de hulpverlening hier. Soms is het in matriarchale culturen zo dat het vooral mama en tante zijn die het gesprek voeren en dat beslissingen genomen worden nadat de broer van mama van op afstand, eventueel telefonisch geconsulteerd werd. Dit terwijl papa er fysisch wel bij is. Het is van belang om de familiestructuren te bevragen. Wie heeft welke functie, neemt welke rol op. Een gesprek met OTA duurt minimum 2u. en gebeurt altijd samen met iemand van CBJ, sdJRB of een voorziening.
8