Commissie Integraal Waterbeheer
Watersportinrichtingen werkgroep VI
december 1996
cuwvo
Overzicht rapporten CIW/CUWVO VI
.................................................................................... Door werkgroep VI van de CIWICUWVO zijn reeds eerder rapporten uitgebracht over: -verf-, lak- en drukinktfabrieken grafische industrie ziekenhuizen diffuse bronnen fotografische industrie afvalstortplaatsen bedrijven voor oppervlaktebehandelingvan metalen houtreinigingsbedrijven stralen en conserveren van mobiele objecten champignonteeltbedrijven grondwaterbehandeling bij bodemsaneringsprojecten laboratoria bestrijdingsmiddelen-formulerendebedrijven, auto- en aanverwante bedrijven zeefdrukkerijen tandheelkundige verzorging agrarische bedrijven en bestrijdingsmiddelen het afspuiten van recreatievaartuigen het stralen en conserveren bij scheepswerven voor beroepsvaart en grote jachten houtimpregneerbedrijven overstortingen uit rioolstelsels en regenwaterlozingen handhaving van Wvo-vergunningen glastuinbouw bloembollenteelt - deelrapport 1 vatenwasserijen farmaceutische industrie autowrakkeninrichtingen textielveredelingsindustrie GFT-afvalverwerking levensmiddelenindustrie, nutriëntenemissies landbouwloonbedrijven meIk(rund)veehouderijen handboek Wvo-vergunningverlening recirculatie drainagewater van grondgebonden glastuinbouwbedrijven witloftrekkerijen boom- en vaste plantenteelt
1979 1982 1986 1986 1987 1987 1981I1 987 1988 1988 198511989 1989 198211 989 198011 989 197911989 1989 1990 1990 1991 1991 198611 992 1992 1992 199211993 1993 1993 1993 1993 I98811993 1994 1994 1994 1995 1995 1996 1996 1996
Bovenstaande rapporten kunnen worden aangevraagd bij het secretariaat van de CIWICUWVO, Hoofddirectie van de Waterstaat, postbus 20906,2500EX Den Haag, telefoon (070)351 8038.
Watersportinrichtingen
Ten geleide .................................................................................... Voor u ligt het rapport Watersportinrichtingen. Directe aanleiding voor het opstellen van het rapport was het niet door gaan van het ontwerp Lozingenbesluit WVOwatersportinrichtingen. Om het werk dat in het kader van de voorbereiding al was gedaan niet verloren te laten gaan en de uniformiteit bij de vergunningverlening te waarborgen is de onderhavige rapportage opgesteld. Het rapport bevat naast aspecten uit de ontwerpamvb tevens een aantal nieuwe aanbevelingen. Deze zijn met name gericht op de meer diffuse vervuilingsbronnen. Op dit moment heeft naar verwachting de helft van de inrichtingen een Wvo-vergunning. Voor de andere helft is sprake van een ongewenste gedoog situatie. Om aan deze situatie een einde te maken heeft de Unie van Waterschappen aan de waterschappen geadviseerd direct na het beschikbaar komen van deze rapportage de achterstand met prioriteit weg te werken. De rapportage is voorbereid door een subwerkgroep van werkgroep VI waarin naast vertegenwoordigers van waterbeheerders en het RIZA ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Koninklijk Nederlands Watersport Verbond en de Nederlandse Vereniging van Ondernemingen in de Bedrijfstak Waterrecreatie (Hiswa-Vereniging) waren vertegenwoordigd. Het Ministerie van VROM was agenda-lid en klankbord. Sij het vaststellen van aanbevelingen voor watersportinrichtingen is naast de Wet verontreiniging oppervlaktewateren ook de Wet milieubeheer van belang. Beide kaders vullen elkaar aan bij de bescherming van de verontreiniging van het oppervlaktewater rondom watersportinrichtingen. Indien de in dit rapport beschreven (preventieve) saneringsmaatregelen en aanbevelingen volledig worden uitgevoerd, is er voor een groot aantal inrichtingen geen directe lozing op oppervlaktewater meer en vervalt de Wvo-vergunningplicht. De Wm-vergunning heeft in die gevallen een vangnetfunctie. Om deze reden is het van groot belang dat het bevoegd gezag van de Wm, de gemeenten, kennis nemen van het onderhavige rapport. Dit betekent dat het rapport een bredere verspreiding dan gebruikelijk heft gekregen. Daarnaast zijn met de VNG afspraken gemaakt om in de daarvoor aanwezige kaders een presentatie over dit rapport te houden. De in het rapport aanbevolen maatregelen zijn voor de watersport sector veelal niet nieuw. Naar schatting beschikt de helft inmiddels al over een Wvo-vergunning waarin deze maatregelen zijn voorgeschreven. Deze maatregelen zijn financieel draagbaar voor de branche. Naast deze kosten heeft deze sector in de komende jaren te maken met achterstallige kosten voor het verwijderen van baggerspecie. Met de diverse overheden lopen discussies over de vraag wie die kosten moet gaan betalen.
Watersportinrichtingen
Verder is van belang te vermelden dat de Minister van VROM in het kader van de MDW-operatie (martkwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit) bezig is met opstellen van een AMvB "Besluit jachthavens milieubeheer". Dit besluit is bedoeld voor havens voor de plezier- en recreatievaart met de daarbij behorende voorzieningen. Met het Ministerie van VROM heeft afstemming plaatsgevonden, zodat er geen tegenstrijdigheden zullen optreden.
Dr. Ir. J. IJff, voorzitter CIW
Watersportinrichtingen
Inhoud
..................................................................................
Samenvatting 9 Summary 75
1 1.1 1.2 1.3
1.4 1.5 1.6
Inleiding 27 Aanleiding tot rapport 27 Doelgroep 22 Taakopdracht 22 Brancheverenigingen 23 Samenstelling subwer.kgroep 23 Leeswijzer 24
Beschrijving van de bedrijfstak 25 Waterrecreatie 25 2.2 Aard en omvang bedrijfstak 25 2.2.1 Jachthaven en winterstalling 26 2.2.2 Soort en aantal pleziervaartuigen 27 2.3 Korte beschrijving activiteiten 28 2.3.1 Jachthavenactiviteiten 28 2.3.1.1 Inzamelpunt bilgewater 29 2.3.1.2 Inzamelpunt vuilwater 29 2.3.1.3 Inzamelpunt chemische toiletvloeistoffen 30 2.3.1.4 Sanitaire voorzieningen 30 2.3.2 Activiteiten op de afspuitlocatie 30 2.3.3 Activiteiten op de winterstalling en afmeerplaats 30 2.3.3.1 Motoronderhoud 37 2.3.3.2 Koelvloeistof 37 2.3.3.3 Verftoepassingen 37
2 2.1
Vervuilingsbronnen binnen watersportinrichtingen 33 3.1 Diffuse bronnen 33 3.1.1 Bilgewater uit de recreatievaart 33 3.1.1.1 Omvang 34 3.1.2 Vuilwater 35 3.1.2.1 Omvang 35 3.1.3 Chemische toiletvloeistoffen 35 3.1.3.1 Omvang 36 3.2 Huishoudelijk afvalwater 37 3.3 Afvalwater van de afspuitplaats 37 3.3.1 Verf 38 3.3.2 Antifouling 38 3.3.3 Teer 39 3.3.4 Omvang 39 3.4 Vervuilingsbronnen op de winterstallingen afmeerplaats 40 3.4.1 Winterstalling 40 3.4.2 Koelvloeistof op de afmeerplaats 4 7 3.4.3 Brandstoftanken 42 3.4.4 Testen buitenboord motoren 42 3.5 Gevolgen van vervuilingsbronnen op de kwaliteit van de waterbodem 42
3
Watersportinrichtingen
5
Watersportinrichtingen
8
Samenvatting
.................................................................................. In het kader van bedrijfstakstudies voor CIW/CUWVO, werkgroep VI, zijn in het onderliggende rapport aanbevelingen opgesteld ten aanzien van mogelijkheden om emissies vanuit watersportinrichtingen naar het oppervlaktewater te verminderen. Het rapport is een actualisatie van het eerder verschenen CUWVO-rapport ‘Waterverontreinigingensproblematiek bij het afspuiten van recreatievaartuigen‘ (1991), zowel voor een aantal juridische aspecten als ook voor een aantal technische en inhoudelijke uitgangspunten. Toen besloten werd het ontwerp-lozingenbesluitWVOwatersportinrichtingen (1994) niet van kracht te laten worden, is vanuit CIW/CUWVO aan de subwerkgroep watersportinrichtingenopdracht gegeven de aanbevelingen uit de concept-algemene maatregel van bestuur zo spoedig mogelijk om te zetten in CIW/CUWVO-aanbevelingen. In het onderliggende rapport wordt, uitgaande van de bovengenoemde randvoorwaarden, een aanvullende saneringsaanpak voor de bedrijfstak watersportinrichtingen geformuleerd. Bedrijfstak
Er zijn in Nederland f 1.800 instanties actief op het gebied van de watersport, variërend van zeil- en surfscholen, watersportverenigingen, verhuurbedrijven tot commerciële exploitanten van jachthavens. Deze organisaties hebben veelal een jachthaven en/of een winterstalling in beheer. Bovendien zijn er naast de genoemde organisaties nog f 300 gemeenten actief op het gebied van de watersport, bijvoorbeeld doordat zij een jachthaven beheren. Het aantal pleziervaartuigen in Nederland is in de loop der jaren met ruim een factor 10 gestegen van 20.000 in 1940 tot 250.000 in 1995. De laatste jaren stagneert de toename van het aantal pleziervaartuigen.
*
Uit cijfers van het CBS (1991) blijkt dat Nederland in 1988 850 jachthavens telde. In totaal hadden zij toen 126.000 ligplaatsen voor pleziervaartuigen, en bedroeg het aantal bootovernachtingenvan passanten 716.000. Het gemiddelde aantal ligplaatsen bedroeg I150 per jachthaven. Inmiddels is het aantal jachthavens gestegen tot 1.1O0 in 1995, waarbij het aantal ligplaatsen toenam tot 190.000 in totaal.
*
*
Verontreinigingen
Verontreiniging van het oppervlaktewater vanuit watersportinrichtingen kan vanuit een aantal bronnen ontstaan. Bijvoorbeeld als direct gevolg van het verblijf van recreanten binnen een jachthaven, of als gevolg van (onderhouds)werkzaamhedenaan pleziervaartuigen op de afspuitplaats, winterstalling en afmeerplaats. Een aantal diffuse afvalstromen afkomstig van pleziervaartuigen, zoals bijvoorbeeldvuilwater, bilgewater, chemische toiletvloeistoffen en ander gevaarlijk afval, worden steeds vaker binnen de watersportinrichting gebracht. Hierdoor ontstaan in feite nieuwe te saneren puntbronnen.
Watersportinrichtingen
9
Als gevolg van diverse lozingen op oppervlaktewater, zowel binnen als buiten de inrichting, kan de waterbodem van de watersportinrichting in de loop der tijd ernstig verontreinigd zijn geraakt. In de waterbodem van een watersportinrichting kunnen o.a. stoffen als organotinverbindingen, koper, polycyclische aromatische koolwaterstoffen en minerale olie worden aangetroffen. Het onderhouden van de vaardiepte binnen de haven is vanwege deze verontreinigde waterbodem een kostbare zaak geworden. Het probleem van de verontreinigde waterbodem onderstreept dan ook het belang om te komen tot een gesaneerde watersportinrichting. Juridische kader
Bij het vaststellen van saneringsaanbevelingen voor watersportinrichtingen zijn zowel de Wet verontreiniging oppervlaktewater als de Wet milieubeheer van belang. Wanneer het gaat om de bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewater rondom watersportinrichtingen vullen beide wettelijke kaders elkaar aan. Indien de in dit rapport beschreven (preventieve) saneringsmaatregelen en aanbevelingen binnen de watersportinrichting volledig worden uitgevoerd, is er voor een groot aantal vervuilingsbronnen geen directe afvalwaterlozing op oppervlaktewater meer. Voor deze 'opgedroogde afvalwaterlozingen' is dan ook in principe niet langer een Wvo-vergunning noodzakelijk. Er dient echter te worden voorkómen dat door het wegvallen van de Wvo-vergunning, bepaalde vervuilingsbronnen tussen de wal en het schip geraken. De Wrn-vergunning heeft derhalve, vooral wanneer er geen Wvo-vergunning meer noodzakelijk is, een belangrijke 'vangnetfunctie'. Er zijn op basis van de WVOen de Wm een aantal algemene maatregelen van bestuur in voorbereiding of inmiddels van kracht, die van belang zijn voor watersportinrichtingen:
- Tot november 1995 waren indirecte lozingen geregeld bij gemeentelijke lozingsverordeningen. Het systeem van de gemeentelijke lozingsverordeningen is vervallen, waardoor de milieu-aspecten van indirecte lozingen voortaan in de Wm-vergunning of de toekomstige algemene regel wordt gereguleerd.
-
Vanuit de WVOis het lozingenbesluit WVOhuishoudelijk afvalwater van belang, dat op dit moment nog in voorbereiding is. Vanuit de Wm is een algemene maatregel van bestuur voor watersportinrichtingen in voorbereiding, het 'Besluit jachthavens milieubeheer'.
Voor het beoordelen van een lozingssituatie van een watersportinrichting verdient het aanbeveling WVO-en Wm-aspecten optimaal op elkaar af te stemmen. Daartoe is vroegtijdige communicatie tussen de waterkwaliteitcbeheerder en de gemeente, bijvoorbeeld over een eventuele fasering van de te nemen saneringsmaatregelen, essentieel. Saneringsaanbevelingen
Op basis van het voorgaande kunnen voor watersportinrichtingen de volgende saneringcaanbevelingen worden gedaan.
Watersportinrichtingen
10
Stimuleren inzameling In het algemeen wordt aanbevolen te stimuleren dat een aantal diffuse vervuilingsbronnen afkomstig van pleziervaartuigen, binnen een watersportinrichting worden gebracht. Door het creëren van inzamelfaciliteiten binnen watersportinrichtingen,worden de voorheen diffuse bronnen in puntbronnen omgezet. Hierdoor is sanering van deze vervuilingsbronnen beter mogelijk. Voorbeelden van deze afvalstromen zijn vuilwater (het huishoudelijke afvalwater afkomstig van pleziervaartuigen), bilgewater, chemische toiletvloeistoffen en ander gevaarlijk afval (verfblikken, accu's, batterijen, olie, poetsdoeken etc.)
Preventie Hoewel het aanbeveling verdient de inzameling van diffuse vervuilingsbronnen afkomstig van pleziervaartuigen binnen de watersportinrichting te stimuleren, zal verder zoveel mogelijk voorkomen moeten worden dat er onnodig afvalstoffen of afvalwaterstromen binnen de watersportinrichting ontstaan. Daartoe kunnen preventieve maatregelen (zoals bijvoorbeeld hergebruik van afspuitwater en recirculatie van water uit de testbakken van buitenboordmotoren) worden genomen. Naast hergebruik is preventie mogelijk via het produktenbeleid. Door het stimuleren van de ontwikkeling van alternatieve, milieuvriendelijkeprodukten, zoals verf- en antifoulingsystemen, kan de belasting van het oppervlaktewater door watersportinrichtingen nog verder worden teruggedrongen. Door bij alle activiteiten op de watersportinrichting, en bij onderhoudswerkzaamheden in het bijzonder, rekening te houden met het milieu (ofwel: door het plegen van 'good housekeeping'), kan voorkómen worden dat verontreinigingen naar het oppervlaktewater ontstaan. Voorbeelden van maatregelen in de sfeer van 'good housekeeping' binnen de watersportinrichting zijn het periodiek verzamelen en droog afvoeren van verf-, roest- en aangroeideeltjes bij onderhoudswerkzaamheden aan de scheepshuid, of het rekening houden met de windkracht- en richting bij activiteiten op de afspuitplaats, of het voorkómen van mors van brandstof op oppervlaktewater bij het tanken, het opvangen van koelvloeistof en antivries. etc. 'Good housekeeping' kan door de houder van de watersportinrichting aan recreanten worden doorgegeven door het geven van voorlichting en door het opleggen van voorschriften en instructies, bijvoorbeeld via het havenreglement. Het havenreglement speelt een belangrijke rol wanneer het gaat om het realiseren van preventieve maatregelen. Toch heeft het havenreglement ook zijn beperkingen, bijvoorbeeld wanneer het gaat om preventie van het lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig van pleziervaartuigen binnen een jachthaven. Doordat het lozen van huishoudelijk afvalwater vanaf schepen vanuit de WVOmomenteel niet verboden is, wordt in de huidige uitvoeringspraktijkveelal gezocht naar alternatieven om het oppervlaktewater toch te kunnen beschermen tegen ongewenste lozing van huishoudelijk afvalwater. De houder van de watersportinrichting kan in het havenreglement instructies uitvaardigen die ertoe strekken dat binnen de watersportinrichting onderwatertoiletten niet worden gebruikt. Een wettelijke basis voor dit lozingsverbod ontbreekt echter.
Watersportinrichtingen
11
Het verdient aanbeveling de uitzondering op het lozingsverbod van de WVO,zoals dat nu voor schepen geldt, te heroverwegen, en ook het lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig van pleziervaartuigen binnen havens op basis van de WVOte verbieden. Ondanks de preventieve aanpak kunnen er binnen de watersportinrichting toch afvalwaterstromen ontstaan. Deze afvalwaterstromen zullen dan uiteindelijk zoveel mogelijk, al dan niet na passeren van zuiveringstechnische voorzieningen, op het openbaar riool moeten worden geloosd.
Sanering afspuitplaats Het verdient aanbeveling het afvalwater van de afspuitplaats, dat verontreinigd kan zijn met aangroei, verf-, roestdeeltjes en antifouling, conform de aanbevelingen uit de vorige CUWVO-nota te saneren door middel van bezinking. Indien het afvalwater op de afspuitplaats door voorkomende activiteiten ook verontreinigd kan zijn met olie, zal het afspuitwater tevens een olie-afscheider moeten doorlopen. Lozing van het afvalwater op het openbaar riool is vervolgens te prefereren boven lozen op oppervlaktewater. Aanbevolen wordt de hoeveelheid onopgeloste bestanddelen in het te lozen afspuitwater te limiteren door het stellen van een lozingseis van 1O0 mgA onopgeloste bestanddelen. Uit onderzoek is gebleken dat daarmee ruim 90% van de verontreinigingen uit het afvalwater wordt teruggehouden (CUWVO-nota waterverontreinigingsproblematiek bij het afspuiten van recreatievaartuigen, 1991). Indien ook minerale olie geloosd wordt kan, conform de vorige CUWVOaanbevelingen, bij lozing op de riolering met een lozingseis van 200 mg/l minerale olie worden volstaan. Indien aansluiting op de riolering niet mogelijk is kan lozing op oppervlaktewater worden toegestaan: er wordt in dat geval echter een strengere lozingseis van 20 mgA voor minerale olie voorgeschreven. Om aan deze lozingseis te kunnen voldoen zullen andere typen olie-afscheiders noodzakelijk zijn dan bij lozing op de riolering.
Sanering winterstalling en afmeerplaats Opvang en behandeling van hemelwater afkomstig van de winterstalling zou een kostbare aangelegenheid worden. Het gaat vanwege de grote oppervlakten om grote hoeveelheden hemelwater, met naar verwachting lage concentraties verontreinigingen. Uit oogpunt van milieurendement is opvang en behandeling van hemelwater vanaf de winterstalling dan ook niet gewenst. De saneringsaanpak dient met name gericht te zijn op het nemen van preventieve maatregelen. Afvalstoffen zoals verf- en stofdeeltjes moeten bij onderhoudswerkzaamheden bijvoorbeeld worden opgevangen en zoveel mogelijk droog worden afgevoerd. Bij werkzaamheden op de afmeerplaats door particulieren moet worden voorkomen dat er verontreinigingen in het oppervlaktewater terecht komen. Wanneer recreanten geen 'good housekeeping' plegen kunnen op de afmeerplaats afvalstoffen als bijvoorbeeld koelvloeistof, olie, verfschilfers etc. in het oppervlaktewater terecht komen. Ook het voorkómen van mors bij het brandstoftanken boven oppervlaktewater vormt een punt van aandacht.
Watersportinrichtingen
12
Huishoudelijk afvalwater Ten aanzien van de sanering van huishoudelijk afvalwater afkomstig van bijvoorbeeld woningen, woonboten of horecagelegenheden binnen watersportinrichtingen, wordt kortheidshalve verwezen naar de aanbevelingen zoals geformuleerd in de concept-AMvB huishoudelijk afvalwater. Er moet hierbij echter worden opgemerkt dat indien huishoudelijk afvalwater samen met bedrijfsafvalwater (bijvoorbeeld afspuitwater) geloosd wordt, de concept-AMvB huishoudelijk afvalwater niet meer van toepassing is. Dit heeft tot gevolg dat de in de concept-AMvB genoemde criteria voor aansluiting op de riolering in die gevallen dan ook niet meer van toepassing zijn. Aanbevolen wordt om ook in geval van de gecombineerde lozing van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater afkomstig van de watersportinrichting, de in de concept-AMvB gehanteerde voorschriften en criteria voor aansluiting op de riolering aan te houden. Economische effect milieu-investeringen
De bovengeschetste saneringsaanbevelingen zijn voor de watersportsector veelal niet nieuw. Naar schatting de helft van de watersportinrichtingen beschikt inmiddels al over een Wvo-vergunning. Het bovengenoemde saneringstraject is reeds sinds enige jaren in gang gezet. De watersportsector weet dan ook welke financiële investeringen ten behoeve van het milieu de komende jaren gedaan moeten worden. Met een jaarlijkse omzet van f 416,- miljoen blijft er na aftrek van de normale vaste kosten een winst van f 23,- miljoen over. De sector geeft aan de komende jaren te maken te hebben met toenemende milieukosten: kosten waar geen omzetstijging tegenover staat. De kosten van verplichte en gewenste milieuinvesteringen samen bedragen naar schatting jaarlijks f 30,- à f 50,-miljoen. Daarbij komen de kosten voor het structurele verwijderen van baggerspecie om de havens op vaardiepte te houden: f 60,- tot f 155,-miljoen. Het verlies voor de branche op macro-niveau wordt hierdoor geraamd op totaal f 73,- à f 187,miljoen. Het bovengeschetste negatieve economische effect van milieuinvesteringen op de bedrijfstak, zou in principe kunnen worden doorberekend naar de veroorzaker van de verontreiniging: de recreant. In het onderliggende rapport wordt in een aantal scenario's berekend wat het effect zal zijn op de hoogte van de ligplaatstarieven wanneer de milieukosten direct dan wel na verbruik van winst, worden doorberekend naar de recreant. Wanneer alleen de milieukosten direct zouden worden doorberekend, zal het gemiddelde ligplaatstarief van f 1.255,- stijgen met 14 à 23%. Een gemiddelde ligplaats zou dan op jaarbasis circa f 1.500,- bedragen. Wanneer zowel milieukosten als ook de structurele baggerkosten beiden direct naar de recreant worden doorberekend, kan dit een tariefstijging van 40 tot 80% tot gevolg hebben. Een gemiddelde ligplaats zou dan op jaarbasis f 1.700,- à f 2.300,-gaan bedragen. Het gevolg van het doorberekenen van de milieukosten naar de recreant is dat de ligplaatstarieven fors stijgen, met als mogelijk gevolg een daling van het aantal pleziervaartuigenin Nederland. Doelgroepen met aiternatieve ligplaatsmogelijkheden bijvoorbeeld zouden eventueel naar het buitenland kunnen vertrekken.
Watersportinrichtingen
13
Bovendien kan het illegaal afmeren buiten jachthavens mogelijk toenemen, waarbij door het ontbreken van allerlei voorzieningen ongewenste lozingssituaties kunnen ontstaan.
Watersportinrichtingen
14
Summary
.................................................................................. In the context of sectoral surveys for CUWVO, work group VI, recommendations have been drawn up in this report with respect to options for reducing emissions into surface water from the Watersports Industry and Marinas. This report is an update of the CUWVO report published in 1991 titled 'Water Pollution issues Related to the Hosing Down Systems of Recreational Vessels', with respect to both a number of legal aspects and a number of technicaî and substantive points of departure. When it was decided that the 1994 draft Discharge Decree pertaining to Water Sports Establishments under the Pollution of Surface Waters Act (WVO)would not be put into effect, the CUWVO commission instructed the Water Sports Establishmentssub-work group to translate the recommendations in the draft order in council into CUWVO recommendations. In this report, based on the limiting conditions mentioned above, a supplementary approach to decontamination has been formulated for the business sector comprising watersports establishments. Business Sector
In the Netherlandc, some 1,800 companies are active in the watersports industry, varying from sailing and surfing schools, water sports clubs, and rental companies to commercial operators of marinas. Such organisations often manage a marina yacht club and/or winter berths. In addition to the organisations referred to, around 300 municipalities are active in the area of water sports, some of them operating a yacht basin for example. The number of recreational vessels in the Netherlands has increased more than tenfold over the years, from 20,000in 1940 to 250,000in 1995.The increase in the number of recreational vessels has stagnated in recent years. The figures of the Centra1 Statistica1 Office (CBS) for 1991 show that the Netherlands had approximately 850 marinas in 1988.At that time, they possessed a total of 126,000berths for recreational vessels, and the The avnumber of transient overnight dockings amounted to 71 6,000. erage number of berths amounted to 150 per marina. The number of marinas increased to f 1,l O0 in 1995,with the number of berths increasing to 190,000in total.
*
*
Pollution
Pollution of surface water as a result of activities in water sports industry can originate from a number of sources. For example, it could be directly caused by the users in a marina, or could be a consequence of maintenance activities on recreational vessels at hosing down berths, winter berths and moorings. A number of diffuse waste flows originating from recreational vessels, such as sewage, bilge water, chemica1 toilet liquids and other hazardous waste, are being brought into watersports industry
Watersportinrichtingen
15
more frequently. This results in what are actually new point sources which need to be controlled. As a consequence of various discharges into surface water, both inside and outside the water sports industry, the sediment layer of the establishment may become seriously polluted in the course of time. Substances such as organotin compounds, copper, polycyclic aromatic hydrocarbons and mineral oil can be found in the sediment layer of a water sports establishment. Polluted sediment layers have made the maintenance of a navigable depth within harbours a costly business. Consequently, the problem of polluted sediment layers underlines the importance of pollution control at water sports establishments. Legal Framework
When drawing up pollution control recommendations for the watersports industry, both the Pollution of Surface Waters Act and the Environmental Management Act (Wm) are of importance. When the issue is one of preserving the quality of surface water in the vicinity of water sports industry, both legal frameworks complement each other. If the preventive pollution control measures and recommendations described in this report are completely implemented within water sports establishments, a large number of sources of pollution wil1 no longer be able to discharge sewage directly into surface water. In principle, such 'dried up sewage discharges' wil1 therefore no longer require a permit under the Pollution of Surface Waters Act (WVOpermit). However, the situation where certain pollution sources fa11 between two stools as a result of a WVOpermit no longer being necessary should be avoided. Consequently, a permit (license) under the Environmental Management Act (Wm permiülicense) has an important 'safety net' function, especially when a WVOpermit is no longer necessary. Based on the Pollution of Surface Waters Act and the Environmental Management Act, there are a number of orders in council, either in preparation or already in effect, that are of importance to the watersports industry.
- Until November 1995, indirect discharges were regulated by municipal discharge ordinances. The system of municipal ordinances lapsed, and, as a result, the environmental aspects of indirect discharges have since been regulated by means of Wm permits (license) or orders in council.
- Based on the Pollution of Surface Waters Act, the WVODomestic Sewage Protection Decree, which is currently in preparation, is of importance.
-
Based on the Environmental Management Act, the 'Environmental Management Decree for Marinas - an order in council for the watersports industry - is in preparation.
In order to assess the discharge situation of a marina, yacht club or company, it is recommended that the WVOand Wm aspects be coordinated with each other in an optimal fashion. To that end, communication at an early stage between water quality management agencies and municipalities is essential regarding matters such as the possible phasing of intended pollution control measures.
Watersportinrichtingen
16
Pollution Control Recommendations
Based on the foregoing, the following recommendations can be made regarding the watersports industry.
Waste Collection Incentives In general, it is recommended that incentives be provided for the collection of a number of diffuse polution sources originating from recreational vessels in a marina, yacht club or a company. By creating waste collection facilities within water sports industry, the previously diffuse sources can be converted into point sources. This wil1 make it easier to control such sources of pollution. Examples of such waste flows are sewage (domestic sewage originating from recreational vessels), bilge water, chemical toilet liquids and other hazardous waste (paint tins, storage batteries, batteries, oil, cleaning rags, etc.).
Prevention Although it is recommended that incentives be provided for the collection of diffuse pollution sources originating from recreational vessels within a water sports establishment, an attempt must be made to prevent, as far as possible, unnecessary flows of waste or sewage within the water sports establishment. To that end, preventive measures (such as, for example, the re-use of water used for hosing down and the re-circulation of water from test units for outboard engines) can be taken. In addition to re-use, prevention is possible on the basis of product policy. By stimulating the development of alternative, environmentally friendly products, such as paint and anti-fouling systems, it wil1 be possible to reduce the load watersports industry place on surface waters even further. By taking the environment into consideration when carrying out any activity at the watersports industry (i.e. observing the tenets of 'good housekeeping'), and when doing maintenance in particular, pollution can be prevented from reaching surface water. Examples of good housekeeping (environmental management) measures within a watersports establishment are the periodic collection and dry removal of particles of paint, rust and fouling during maintenance activities carried out on a chip's hull, or taking account of wind force and direction when hosing down vessels, or the prevention of spillage into surface water when filling fuel tanks, the collection of coolants and anti-freeze, etc. The principles of good housekeeping (environmental management) can be imparted to holiday makers by the management of a watersportss establishment through provision of information and through the issuing of rules and instructions, for example by means of harbour regulations. Harbour regulations play an important role in the realisation of preventive measures. Nevertheless, harbour regulations also have their limitations, for example when trying to prevent the discharge of domestic waste water from recreational vessels within the marinas or yacht clubs. Because the Pollution of Surface Waters Act does not currently prohibit the discharge of domestic sewage from boats, alternatives are nevertheless often sought in practice in order to protect surface water against the undesired discharge of domestic waste water. The management of the watersports industry can issue instructionsin its harbour regulations prohibiting the use of submarine toilets within the
Watersportinrichtingen
17
.
confines of the waterspcjrts industry. However, there is no legal basis for such a prohibition. It is advisable to reconsider the exception to the discharge provisions in the Pollution of Surface Waters Act that currently applies to boats and, based on the Pollution of Surface Waters Act, to prohibit the discharge of domestic waste water from recreational vessels within watersports industry. Despite the preventive approach, waste water flows could none the Iess arise within a marina or a yacht club. Eventually, such sewage flows will, as far as possible, have to be discharged int0 the public sewers, whether or not after passing through waste water treatment facilities.
Pollution Control at Hosing Down Berth It is advisable to treat the waste water originating from a hosing down berth - which may be contaminatedwith fouling, paint, or rust particles and anti-fouling agents - by allowing it to settle in accordance with the recommendations contained in the previouc CUWVO policy document. If there is also the possibility that the waste water from the hosing down berth has been contaminatedwith oil as a result of the activities carried out there, it wil1 also have to pass through an oil separator. Subsequently, discharging waste water into the public sewers is preferable to discharging it into surface water. It is recommended that the amount of undissolved components in the hosing down water be limited by imposing a discharge limit of 1O0 mgA undissolved components. Research has shown that more than 90% of al1 the contaminants in waste water are retained (1 991 CUWVO policy document on water pollution issues pertaining to the hosing down of recreational vessels). In conformity to previous CUWVO recommendations, if mineral oil is also discharged, a discharge limit of 200 mg/l may be enough when discharging int0 public sewers. If there is no access to public sewers, discharge int0 surface water can be permitted. However, in that case, a more stringent discharge limit of 20 mg/l is prescribed for mineral oil. In order to be able to meet this requirement, other types of oil separators wil1 be necessary when discharging into the public sewers.
Pollution Control at Winter Berths and Moorings Collecting and treating rainwater originating from winter berths would be an expensive process. Due to the large surface areas, great quantities of rainwater are involved which are expected to contain low concentrations of contaminants. From the point of view of environmental yield, the collection and treatment of rainwater frorn winter berths is therefore undesirable. In particular, the pollution control approach followed should airn at prevention.Waste substances such as paint and dust particles must, for example, be collected during maintenance work and, as far as possible, removed in dry form. When the users are working at a mooring, pollution must be prevented from entering the surface water. If users do not observe the rules of good housekeeping, waste substances such as, for example, coolants, oil, flakes of paint, etc., may enter the surface water at the mooring. Spillage int0 surface water when re-fuelling requires attention.
Watersportinrichtingen
18
Domestic Sewage For the control of pollution by domestic sewage originating from, for example, houses, houseboats or restaurants and cafés within a marina or a yacht club, refer to the recommendations as formulated in the draft order in council on domestic waste water. However, it should be noted in this regard that if domestic waste water is discharged together with industrial waste water (for example, from hosing down boats), the draft order in council on domestic waste water no longer applies. As a consequence, the criteria referred to in the draft order in council with regard to connection with the public sewers no longer apply in those cases. It is also recommended that the regulations and criteria employed in the draft order in council with regard to connection to the public sewers be maintained for the case where domestic waste water and industrial waste water originating from a marina or a yacht club are discharged together. The Economic Effects of Environmental Investments
Most of the pollution control recommendations sketched above are not new with respect to the watersports sector. It is estimated that half of the watersports industry in the Netherlands currently possess a WVOpermit. Implementation of the abovementioned pollution control measures has been in process for some years now. Consequently, the watersports industry know how much wil1 have to be invested financially for the benefit of the environment in the years ahead. With an annual turnover of NLG 416 million, profits of NLG 23 million remain after deduction of the normal fixed costs. The sector has indicated that it wil1 be facing increasing environmental costs in the years ahead, costs which wil1 not be compensated for by an increase in turnover. The joint cost of obligatory and desired environmental investments is estimated to amount to NLG 30 million to NLG 50 million per annum. In addition, there wil1 be the cost of the structural removal of dredged materials in order to maintain the navigable depth of the harbours concerned: NLG 60 million to NLG 155 million. At a macro level, the sector is expected to lose a total of NLG 73 million to NLG 187 million. The abovementioned negative economic effect of environmental investments on the sector could, in principle, be passed on to the cause of the pollution: of the users. In this report, the effect on the level of berth charges of passing on environmental costs to the users either directly or after consumption of profit has been calculated fora number of scenarios. However, if only the environmental costs are passed on directly, the average berth charge of NLG 1,255 would increase by 14% to 23%. On an annual basis, an average berth would then cost approximately NLG 1,500. If both environmental costs and structural dredging costs are passed on directly to the users, this could lead to an increase in charges of 40% to 80%. On an annual basis, an average berth would then cost approximately NLG 1,700 to NLG 2,300. The consequence of passing on environmental costs to the users is that berth charges wil1 increase dramatically with as a possible result a fali in the number of recreational vessels present in the Netherlands. Target
Watersportinrichtingen
19
groups with alternative placec to berth might, for example, move abroad. Furthermore, the number of incidencec of illegal mooring outcide yacht bacins may increace, which could lead to the undesired diccharge of sewage due to the lack of alt manner of facilities.
Watersportinrichtingen
20
1 Inleiding
De CIW/CUWVO heeft onder meer tot taak het voeren van overleg met het oog op de coördinatie en afstemming van de uitvoering van het integraal waterbeheer door de bij het waterbeheer betrokken overheden. In de CIW/CUWVO zijn de volgende instanties vertegenwoordigd: Unie van Waterschappen, Interprovinciaal overleg, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Directoraat-Generaal Milieubeheer (VROM) en Rijkswaterstaat. Er zijn een aantal werkgroepen ingesteld waarvan werkgroep VI is belast met de coördinatie en afstemming van het beleid met betrekking tot emissies. Een belangrijke taak van de werkgroep VI is het opstellen van programma's of richtlijnen tot vermindering, of eliminatie van emissies van verontreinigingen. Hiernaast behoren o.a. ook het coördineren van onderzoek naar diffuse bronnen van waterverontreiniging en het coördineren en stimuleren bij de totstandkoming en uitvoering van het geformuleerde beleid tot haar taken. Veelal wordt hierbij een bedrijfstakgewijze aanpak gevolgd. Hiertoe zijn een aantal subwerkgroepen ingesteld. Eén van de subwerkgroepen was de subwerkgroep Watersportinrichtingen. 1.1.
Aanleiding tot rapport
Er is besloten het ontwerp lozingenbesluit WVOwatersportinrichtingen (Staatscourant mei 1994) niet van kracht te laten worden. Het blijft voor de bedrijfstakwatersportinrichtingen derhalve noodzakelijk om voor lozingen op oppervlaktewater een Wvo-vergunning aan te vragen. Om de aanbevelingen uit de concept-Algemene Maatregel van Bestuur niet verloren te laten gaan is besloten een aanvulling te maken op het CUWVOrapport 'Waterverontreinigingsproblematiekbij het afspuiten van recreatievaartuigen' (1991). De eerdere CUWVO-rapportage, die met name gaat over de waterverontreinigingsproblematiekbij het afspuiten van recreatievaartuigen, zal daarom worden aangevuld met de richtlijnen uit de concept-AMvB. Hoewel het verwerken van de richtlijnen uit de concept-AMvB tot een nieuw CUWVO-rapport de directe aanleiding tot het opstellen van het rapport is, bestaat de taakopdracht van de subwerkgroep daarnaast nog uit een aantal aanvullende opdrachten (zie ook Taakopdracht, paragraaf 1.3). Hoe groot het precieze aantal nog te verlenen Wvo-vergunningen momenteel is valt moeilijk in te schatten: de daartoe benodigde gegevens ontbreken. Uit gesprekken met waterkwaliteitsbeheerders kan echter een ruwe inschatting gemaakt worden. Naar verwachting de helft van de watersportinrichtingen beschikt inmiddels over een Wvo-vergunning. Niet alle watersportinrichtingen hebben een Wvo-vergunning nodig, omdat de lozingssituatie per bedrijf kan verschillen. In de gemeente Sneek bijvoorbeeld, waar veel watersport wordt bedreven, is de verdeling van de lozingssituaties van watersportinrichtingen als volgt:
Watersportinrichtingen
21
................................ Figuur 1
Verdeling jachthavens gemeente Sneek naar type lozingccituatie.
W Zonder afspuitwerkzaamheden 26% Met afspuitwerkzaamheden aangesloten op riolering 62% $$$Lozing op oppervlaktewater 12%
1.2
Doelgroep
De doelgroep die in dit rapport wordt beschreven is de categorie 'watersportinrichtingen'.Van belang bij het omschrijven van deze doelgroep zijn de activiteiten die plaats vinden binnen watersportinrichtingenen emissies naar het oppervlaktewater kunnen veroorzaken. Voor de afbakening van het begrip 'watersportinrichting' is een aantal voorzieningen binnen de watersportinrichting van belang. Bepalend is in de eerste plaats of voorzieningen aanwezig zijn voor het verrichten van conserverings- en onderhoudswerkzaamheden aan pleziervaartuigen. Bedrijven die in hoofdzaak conserverings- en onderhoudswerkzaamheden aan beroepsvaartuigenof aan grote zeegaande jachten uitvoeren, worden niet tot de watersportinrichtingengerekend. Voor deze bedrijven wordt verwezen naar de CUWVO-rapportage: 'Waterverontreinigingsproblematiekbij het stralen en conserveren bij scheepswerven en grote jachten' (april 1991).' Ook jachtwerven waar uitsluitend bedrijfsmatig (p1ezier)vaartuigen worden gebouwd, verbouwd of hersteld vallen buiten het kader van deze CUWVO-rapportage. In de tweede plaats gaat het bij de afbakening van het begrip 'watersportinrichting' om voorzieningen voor het afmeren (vlonders, aanlegsteigers) of het stallen (winterberging) van pleziervaartuigen. In beide gevallen zijn meestal ook voorzieningen aanwezig voor recreatie of verblijf van watersporters, met inbegrip van sanitaire voorzieningen. Deze recreatieof verblijfsvoorzieningen behoren volgens de begripsomschrijvingook tot de watersportinrichtingen. 1.3
Taakopdracht subwerkgroep
De subwerkgroep watersportinrichtingenis ingesteld in januari 1996. De subwerkgroep kreeg als taak de volgende aspecten uit te werken:
- inventariserenen beschrijven van de huidige stand van zaken in de bedrijfstak watersportinrichtingen;
Watersportinrichtingen
22
- actualiseren van het CUWVO-rapport 'Waterverontreinigingsproblematiek bij het afspuiten van recreatievaartuigen'(1991), zowel voor wat betreft de juridische als de technisch/inhoudelijke aspecten;
- aanvullen van het CUWVO-rapport 'Waterverontreinigingsproblematiek bij het afspuiten van recreatievaartuigen'(1991)vanuit het ontwerp lozingenbesluit Wvo-watersportinrichtingen.Daarbij gaat het om onderwerpen als 'lozingen van oliehoudende stoffen niet afkomstig van de afspuitplaats' (o.a. bilgewater), 'lozingen vanaf de winterberging en vanaf de afmeerplaats' en 'lozingen van huishoudelijk afvalwater';
1.4
Brancheverenigingen
De watersportinrichtingen in Nederland kennen verschillende soorten beheerders. Ongeveer de helft van alle watersportinrichtingen wordt commercieel geëxploiteerd. Deze groep kan zich aansluiten bij de brancheorganisatie HISWA-vereniging.Circa 35% van de watersportinrichtingen is in beheer bij een watersportvereniging. Die verenigingen kunnen zich aansluiten bij het Koninklijke Nederlandse Watersport Bond (KNWV) of, in de noordelijke provincies, bij de Noord Nederlandse Watersport Bond (NNWB). Er bestaat een zeer nauwe samenwerking tussen deze twee bonden. De overige watersportinrichtingen zijn in beheer bij gemeenten, stichtingen of andere instanties. Deze beperkte groep kent geen overkoepelende organisatie. Zowel HISWA-verenigingals het KNWV behartigen de belangen van hun leden, onder andere op milieugebied. Beiden voeren zij een milieubeleid voor de sector, dat enerzijds op grote lijnen afgestemd wordt, anderzijds toegesneden is op de specifieke situatie bij de verschillende achterbannen. Het doel daarbij is om de negatieve effecten voor het milieu van watersportinrichtingen zoveel mogelijk te beperken, te beheersen en te beheren. De wijze waarop dat moet gebeuren en de manier van voorlichting daarover verschilt per achterban. In het verlengde van het milieubeleidvoor watersportinrichtingen ligt het milieubeleid voor watersporters, de consumenten. Als consumentenorganisatie voor watersporters is de ANWB van belang. 1.5
Samenstellingsubwerkgroep
De samenstelling van de werkgroep is als volgt:
- M. v/d Pol (Hoogheemraadschap van Rijnland); - H. Kiewiet (Waterschap Friesland);
-
-
-
-
-
Watersportinrichtingen
M. Wijnia (Gemeente Sneek, namens Vereniging van Nederlandse Gemeenten, VNG); P.C. van Gelder (Rijkswaterstaat Noord Holland, voorzitter); P. de Vries (Koninklijk Nederlands Watersport Verbond, KNWV); A.C. Willemsen (de Nederlandse Vereniging van Ondernemingen in de Bedrijfstak Waterrecreatie, HISWA-Vereniging); i.Zeegers (Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwater behandeling, secretaris); K. Krijt (Ministerie van VROM - DWL, agenda-lid en klankbord);
23
1.6
P. Vermij (Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwater behandeling, agenda-lid en klankbord); J. Coppoolse (Hoofddirectie Waterstaat, agenda-lid); Leeswijzer
Het rapport is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 (Beschrijving van de bedrijfstak) wordt een beschrijving van de bedrijfstak 'watersportinrichtingen' gegeven. Bij het beschrijven van de bedrijfstak naar aard en omvang wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van cijfermateriaal afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), eventueel geactualiseerd met door de branche-verenigingen aangeleverde gegevens. In hoofdstuk 3 (Vervuilingsbronnen binnen watersportinrichtingen) worden een aantal vervuilingsbronnen binnen watersportinrichtingen kwalitatief en waar mogelijk ook kwantitatief in kaart gebracht. Als aanvulling op de reeds in de concept-Amvb Watersportinrichtingen genoemde afvalwaterstromen, waaronder huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafval water (afkomstig van de afspuitplaats en de winterstalling), worden in dit hoofdstuk onder meer een aantal diffuse bronnen als aparte vervuilingsbronnen beschreven. In hoofdstuk 3 worden ter afronding ook de gevolgen van (ongesaneerde) vervuilingsbronnen binnen watersportinrichtingen op de waterbodemkwaliteit aangestipt, met de bedoeling het belang van saneringsmaatregelen te onderstrepen. In hoofdstuk 4 (Juridische kader) wordt het voor watersportinrichtingen relevante juridische kader kort beschreven: zowel de Wet verontreiniging oppervlaktewater als de Wet milieubeheer zijn van belang. In hoofdstuk 5 (Beleid) wordt het algemene waterkwaliteitsbeleid samengevat. Daarnaast wordt kort weergegeven wat in de concept-versie van het Meerjarenplan Gevaarlijke Afvalstoffen41 (d.d. mei 1996) over afvalstoffen uit de recreatievaart wordt geschreven. Op basis van hoofdstuk 3, 4 en 5 worden in hoofdstuk 6 een aantal saneringsmaatregelen voor de verschillende vervuilingsbronnen beschreven. Waar mogelijk wordt daarbij een kostenindicatie gegeven. Tenslotte wordt een inschatting gemaakt van de gevolgen van de te nemen rnilieu-investeringen wanneer deze kosten worden doorberekend naar de recreant (verhoging van de ligplaats-tarieven). In hoofdstuk 7 volgen op basis van de voorgaande hoofdstukken de aanbevelingen en conclusies, die tenslotte in de modelvergunningvoorschriften zijn verwerkt.
Watersportinrichtingen
24
2 Beschrijving van de bedrijfstak .................................................................................. Bij het beschrijven van de bedrijfstak naar aard en omvang wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van cijfermateriaalafkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De meest recente getalsmatige gegevens blijken echter pas in het najaar van 1996 beschikbaar te komen, zodat voor dit rapport nog gebruik gemaakt moest worden van cijfermateriaal uit 1991 (CBS). Aangezien in de taakopdracht van de subwerkgroep nadrukkelijk gesteld werd het rapport zo spoedig mogelijk af te ronden, kon niet worden gewacht tot de nieuwe CBS-cijfers beschikbaar zouden komen. Waar mogelijk zijn de cijfers echter door de branche-verenigingen geactualiseerd. Het gebruikte cijfermateriaal dient slechts ter illustratie, en de gehanteerde getallen moeten dan ook als zodanig geïnterpreteerdworden. Eventuele getalsmatige verschuivingen in aard en omvang van de bedrijfstak hebben dan ook geen gevolgen voor de in dit rapport beschreven conclusies en aanbevelingen. Na een beschrijving van de bedrijfstak naar aard en omvang zullen in dit hoofdstuk de bij een watersportinrichting voorkomende activiteiten worden beschreven. 2.1
Waterrecreatie
De totale bedrijfstak waterrecreatie omvat een aantal sectoren:
- jachtbouw - staaValuminium jachtbouw - hout jachtbouw
-
- polyester jachtbouw winterstalling jachthaven reparatie en onderhoud
In deze rapportage zal aandacht geschonken worden aan de sectoren jachthaven en winterstalling: samen vallen deze sectoren onder de noemer 'watersportinrichting'. 2.2
Aard en omvang bedrijfstak
Om een indruk te krijgen van de aard en omvang van de bedrijfstak worden in de onderstaande beschrijving enkele cijfers gegeven. Er zijn in Nederland in totaal ongeveer 1840 instanties actief op het gebied van de watersport. Deze instanties hebben veelal een jachthaven of een winterstalling in beheer. - 940 watersportclubs; - 11O zeil- en surfscholen; - 340 exploitanten van jachthavens; - 250 verhuurbedrijven; - 200 verhuurbedrijven van pleziervaartuigen zonder bemanning of winterstalling;
Watersportinrichtingen
25
Bovendien zijn er 338 gemeenten actief op het gebied van de watersport, omdat ze een of meer jachthavens beheren of vaste ligplaatsen bieden aan pleziervaartuigen buiten jachthavens (3). 2.2.1
Jachthaven en winterstalling
Onder de categorie 'jachthaven' wordt in dit rapport een accommodatie verstaan die beheerd wordt door een gemeente, een watersportclub of jachthavenexploitant, waar in principe iedereen een zomerligplaats voor pleziervaartuigen of een passantenligplaatskan huren. Het komt ook voor dat accommodaties waar ligplaatsen worden verhuurd, worden beheerd of geëxploiteerd door instanties met een andere hoofdactiviteit, bijvoorbeeld door jachtwerven of door campingbeheerders. Watersportinrichtingendie als hoofdactiviteit 'kanovaren/roeien' of 'zeil/surfschool' opgeven, kunnen als nevenactiviteit een winterstalling hebben. Het kan voorkomen dat een watersportinrichting geen jachthaven heeft maar wel een winterstalling. De winterstalling bevindt zich echter over het algemeen nabij een werf of jachthaven. In 1988 waren er in totaal 856 jachthavens in Nederland. Dit aantal is gegroeid tot l 124 jachthavens in 1995.In totaal hadden zij in 1988 ca. 126.200ligplaatsen voor pleziervaartuigen:gemiddeld 150 ligplaatsen per haven. Inmiddels is het aantal ligplaatsen in 1995 gestegen tot 190.000.Daarnaast telden de jachthavens 716.000bootovernachtingen van passanten.
................................ Figuur 2 Verdeling aantal ligplaatsen per jachthaven
I
40
51-100
101-150
151-200
201-250
251-350
351-500
>501
Aantal ligplaatsen
Volgens cijfers uit een onderzoek van de Commisie Milieuzorg Pleziervaart valt 74% van de jachthavens in de categorie tot 150 ligplaatsen. Het CBS geeft een percentage van 66% (3).Hieruit kan worden afgeleid dat het grootste gedeelte van de jachthavens relatief klein te noemen is.
Watersportinrichtingen
26
2.2.2
Soort en aantal pleziervaartuigen
Na een exponentiële toename van het aantal pleziervaartuigenin Nederland in de periode 1940-1990 lijkt de groei vanaf 1990 te stagneren. Het totaal aantal pleziervaartuigen wordt in 1996 op f 250.000 geschat.
................................ Figuur 3 Toename aantal Pleziervaartuigen
1940-1995
Jaartal
De pleziervaartuigenop de vast verhuurde zomerligplaatsen in de watersportinrichtingbestaan voor de helft uit zeilboten en voor de helft uit motorboten. Ongeveer driekwart van alle boten heefî een kajuit: van de zeilboten heeft 70% een kajuit en van de motorboten 83%. Per regio kan de verhouding tussen motorboten en zeilboten overigens verschilien. Op het IJsselmeer bijvoorbeeld zijn meer zeil- dan motorboten aanwezig. In een gebied met veel kanalen en grachten kan de verhouding omgekeerd zijn. Kajuit(motor)boten produceren andere soorten emissies dan open boten, bijvoorbeeld bilgewater of vuilwater. In hoofdstuk 3 wordt hierop teruggekomen.
................................ Tabel 2.1 Soort en hoeveelheden pleziervaartuigen 1991 (1 1)
open zeilboten
kajuitzellboten
open motorboot
kajuitmotorboot
totaal
aantal boten
62.000
50.000
43.500
70.000
225.500
buitenboordmotor (%)
61
25
90
10
47.9
aantal buitenboordmotor
37.800
12.500
39.100
7.000
96.400
binnenboordmotor (%)
O
75
10
90
52,l
aantal binnenboordmotor
O
37.500
4.400
63.000
104.900
In bijna 70% van alle jachthavens mogen ook passanten aanleggen. Het totaal aantal bootovernachtingen van passanten in Nederland kan geschat worden op 716.000 (1991). Daarvan komt driekwart op rekening van de provincies Friesland, Noord- en Zuid-Holland en Zeeland.
Watersportinrichtingen
27
................................ Figuur 4
Procentuele verdeling jachthavens per provincie (1990).
_ _ _ _ _ _ ~ ~ ~ ~
Niet alleen in jachthavens kunnen bezitters van pleziervaartuigen een vaste ligplaats kiezen. Op veel andere plaatsen in Nederland hebben, her en der verspreid of soms in concentraties bij elkaar, pleziervaartuigen een ligplaats gevonden die als thuisbasis voor de zomer wordt gezien. In 1991 bleken 161.600 pleziervaartuigen een vaste zomerbasis te hebben (zowel in als buiten jachthavens). Hoewel niet alle pleziervaartuigen een vaste ligplaats in een jachthaven heeft zullen pleziervaartuigenvoor onderhoud of reparatiewerkzaamheden wel gebruik maken van de faciliteiten van een jachthaven (zoals bijvoorbeeld de afspuitplaats). 2.3
Korte beschrijving activiteiten
Bij een watersportinrichting kunnen de volgende activiteiten voorkomen:
- jachthavenactiviteiten(met als nevenactiviteit o.a. het inzamelen van afvalstoffen);
- activiteiten op de afspuitlocatie; - activiteiten op de winterstalling (onderhoud van schepen); 2.3.1
Jachthavenactiviteiten
Jachthavens verhuren ligplaatsen voor jachten en hebben accommodaties zoals bijvoorbeeld toiletgebouwen en wasplaatsen. Vooral de commerciële havens hebben naast het verhuren van ligplaatsen en accommodatie soms nog andere activiteiten, zoals bijvoorbeeld een supermarkt, restaurant, detailhandel, reparatie en onderhoudactiviteiten, etc. Op de jachthaven kan tevens een brandstoftankstationgesitueerd zijn. Jachthavens bieden als service voor de recreant steeds vaker diverse afgiftemogelijkhedenvoor afvalstoffen aan. Voorbeelden van dergelijke afvalvoorzieningen zijn: - containers voor huishoudelijk afval, eventueel gescheiden in glas, papier en blik;
Watersportinrichtingen
20
- containers voor gevaarlijk afval (batterijen, verfblikken, poetsdoeken
-
-
etc.); vaten/tanks voor afgewerkte olie; inzamelstationsvoor vuilwater/bilgewater; inzamelpunt inhoud chemisch toilet;
................................ Tabel 2.3.1 Afgiftemogelijkheden van afvalstoffen in jachthavens (CES, 1991)
Type afvalstof
Percentage van jachthavens waar men deze afvalstoffen kan afgeven
vuilnis olie bilgewater vuilwatertanks chemische toiletvloeistoffen klein chemisch afval geen afgifte mogelijkheid absoluut aantal jachthavens
aa 64 41 17 34
55 9 a56
Uit een in 1995 uitgevoerd onderzoek naar de inzameling van afvalstoffen bij jachthavens (1O) blijkt dat afvalscheiding van niet-gevaarlijk afval op beperkte schaal plaats vindt. Bovendien neemt een groot aantal jachthavens dat moet betalen voor de afvoer van gevaarlijke afvalstoffen afkomstig van recreanten, inmiddels geen bij de watersport vrijgekomen afval meer in. Dat geldt met name voor verfafval en dergelijke. Een jachthaven moet veelal betalen voor de afvoer, terwijl de watersporter dezelfde afvalstoffen gratis rechtstreeks bij het gemeentelijke kgadepot kan inleveren. Sommige jachthavens blijken gevaarlijk afval van particulieren gratis te mogen afgeven aan het gemeentelijk kga-depot en andere niet. Door dit verschil blijken een aantal jachthavens in de praktijk geen gevaarlijk afval van particulieren meer in te zamelen. Het afstoten van ontvangstfaciliteiten voor gevaarlijk afval van particulieren door jachthavens kan verspreiding van gevaarlijk afval tot gevolg hebben naar de (water)omgeving en naar het gewone afval (1O). 2.3.1.1
Inzamelpunt bilgewater
Een aantal jachthavens heeft voorzieningen waar recreanten bilgewater kunnen afgeven. Uit cijfers van het CBS blijkt dat i 40% van alle jachthavens bilgewater inzamelt. Dit geldt met name voor de jachthavens met meer dan 250 ligplaatsen (3). In hoofdstuk 3 komt de bilgewaterproblematiek aan de orde. 2.3.1.2
Inzamelpunt inhoud vuilwatertanks
Sommige jachthavens hebben een inzamelpunt voor vuilwater. Recreanten kunnen daar de inhoud van hun vuilwatertank (huishoudelijk afvalwater) ledigen. In de USA en in delen van Duitsland zijn vuilwatertanks op schepen al verplicht. In Nederland zijn er echter nog weinig jachteigenaren die een vuilwatertank hebben laten inbouwen: het lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig van schepen is volgens de WVO immers toegestaan. In slechts weinig havens kunnen recreanten die wel een vuilwatertank aan boord hebben hun vuilwater kwijt. Er is sprake van een 'kip-ei'-situatie.Jachteigenaren wachten op goede afgiftemogelijkheden op de wal, terwijl jachthavenbeheerders wachten tot er een voldoende groot aanbod van vuilwater is. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op vuilwaterproblematiek.
Watersportinrichtingen
29
2.3.1.3
Inzamelpunt chemische toiletvloeistoffen
Doordat het gebruik van chemische toiletten aan boord van met name kleinere schepen toeneemt, installeren steeds meer jachthavens een inzamelpunt voor het lozen van de inhoud van het chemische toilet. De afvoer is dan op het openbaar riool aangesloten. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op het onderwerp chemische toiletvloeistoffen. 2.3.1.4
Sanitaire voorzieningen
Circa 88% van de pleziervaarders loost het huishoudelijk afvalwater direct op oppervlaktewater, terwijl 12% gebruik maakt van een chemisch toilet. Een klein percentage heeft een vuilwatertank aan boord, maar bij gebrek aan voldoende goede mogelijkheden om deze op het riool te legen, verdwijnt de inhoud hiervan meestal toch in het water. De meeste jachthavens en veel nieuw aangelegde recreatie-eilanden beschikken over toiletvoorziening op de wal (11). Tweederde van alle jachthavens beschikt over zowel toiletten als over douches. De grotere jachthavens zijn in het algemeen vaker voorzien van sanitaire voorzieningen dan de kleinere havens. Gemiddeld is er 1 toilet per 36 ligplaatsen, en 1 douche per 69 ligplaatsen (3). 2.3.2
Activiteiten op de afspuitlocatie
Circa 90% van de jachthavens hebben een mogelijkheid om plezierjachten schoon te spuiten. Op de afspuitplaats kunnen activiteiten zoals hogedruk reinigen en (kleine) en spoedeisende onderhoudswerkzaamheden voorkomen. Deze werkzaamheden worden veelal niet door particulieren uitgevoerd maar door het personeel van de watersportinrichting. Werkzaamheden als gritstralen en motorenrevisie mogen niet op de afspuitplaats voor komen. Jaarlijks of eenmaal per twee jaar worden de aangroeisels en eventueel loszittende verflagen van de jachten verwijderd. De jachten worden daartoe op de kant gezet. Daar wordt de romp (tot aan de waterlijn) gewaterstraald. Nadat aangroeisels en eventueel loszittende verflagen van de jachten verwijderd zijn op de afspuitplaats wordt het schip op een andere plaats, veelal de winterstalling, verder behandeld. De behandeling van de scheepshuid bestaat uit het afschuren of afbikken van oneffenheden. Eventueel wordt ook gebruik gemaakt van afbijtmiddelen. 2.3.3
Activiteiten op de winterstalling en afmeerplaats
Winterstalling van jachten komt voor bij jachthavens, nieuwbouw- en reparatiebedrijven en bij particulierenin overdekte ruimten. Tijdens de winterstalling wordt vaak het grootonderhoud door de jachteigenaar zelf gedaan, zoals schuren, schilderen, werken met polyester, lassen en klein onderhoud van de motor. Bij de grotere jachten wordt onderhoud meestal uitbesteed. Bij jachthavens gebruikt men meestal voor de winterstalling loodsen of het parkeerterrein. Bij nieuwbouw- en reparatiebedrijven is de stalling meestal in de produktiehal of op het terrein van het bedrijf.
Watersportinrichtingen
30
Ook op de afmeerplaats worden soms kleine conserverings- en onderhoudswerkzaamheden aan pleziervaartuigen uitgevoerd, veelal door particulieren zelf. Bij het verwijderen van oude verflagen kunnen daarbij, wanneer er geen maatregelen worden getroffen, verontreinigende stoffen direct in het water terecht komen of overboord worden geveegd. Ook kan er koelvloeistof/antivriesop de afmeerplaats in het oppervlaktewater terecht komen. 2.3.3.1
Motoronderhoud
Er kunnen verschillende soorten motoronderhoudworden onderscheiden: klein onderhoud (olie verversen en filters vervangen), servicebeurten en grootonderhoud (complexe reparaties). Bij jachthavens en winterstallingen komt alleen klein motoronderhoudvoor. Onderhoud aan de binnenboordmotor zal meestal aan boord van de jachten zelf worden uitgevoerd (op de afmeerplaats). Daarbij kunnen de gelekte en gemorste stoffen in de bilge terecht komen. Ook bij het verwijderen van een binnenboordmotor kunnen stoffen in de bilge terechtkomen. Bij het klein onderhoud aan buitenboordmotoren op de watersportinrichting kan gebruik worden gemaakt van testbakken. Bij het proefdraaien van motoren in testbakken raakt het water verontreinigd met olie. 2.3.3.2
Koelvloeistof
Bij onderhoudswerkzaamheden aan binnenboordmotorenkan koelvloeistof in oppervlaktewater terecht komen. Koelvloeistof komt vooral in het oppervlaktewater terecht bij het winterklaar maken van de boten die 's winters in het water blijven liggen, en wanneer de boten na het winterseizoen weer klaar gemaakt worden voor het vaarseizoen. Op dezelfde manier kan ook antivries (dezelfde samenstelling als koelvloeistof) bij het begin van het vaarseizoen in oppervlaktewater raken. Dit gebeurt vooral doordat de uitlaatopening van het boordtoilet 's winters afgevuld wordt met antivries. Of er koelvloeistof vrijkomt is afhankelijk van het type koelsysteem. In hoofdstuk 3 en 6 wordt hierop teruggekomen. 2.3.3.3
Verftoepassingen
De werkzaamheden bij verven kunnen worden onderverdeeld in voorbehandelen, mengen, verven of spuiten, drogen en schoonmaken. Voordat jachten of onderdelen worden geverfd moet het oppervlak eventueel worden ontroest en ontvet. Voor het strak afwerken van te verven of te spuiten onderdelen wordt het oppervlak geplamuurd (vaak met polyesterplamuur). Het verven of spuiten van het bovenwatergedeelte komt hoofdzakelijk voor bij stalen, aluminium of houten jachten. Polyester jachten zullen als buitenste laag een gelcoat hebben en slechts na een aantal jaren zonder onderhoud geverfd of gespoten moeten worden. Het aanbrengen van onderwaterverf komt voor bij stalen, aluminium, polyester en houten jachten. In hoofdstuk 3 komt de verfproblematiek binnen de recreatievaart uitgebreider aan de orde.
Watersportinrichtingen
31
Watersportinrichtingen
32
3 Vervuilingsbronnen binnen watersportinrichtingen .................................................................................. In hoofdstuk 3 worden de vervuilingsbronnen vanuit watersportinrichtingen kwalitatief en waar mogelijk ook kwantitatief in kaart gebracht. Het type saneringsmaatregelen dat later in hoofdstuk 6 wordt aanbevolen, wordt beïnvloed door de aard en omvang van de vervuilingsbronnenzoals in dit hoofdstuk 3 naar voren komt. Daarnaast is het van toepassing zijnde juridische kader en het geformuleerde beleid van belang bij het formuleren van saneringsaanbevelingen voor de watersportinrichting. 3.1
Diffuse bronnen
De onderliggende CUWVO-rapportage beperkt zich tot de doelgroep 'watersportinrichtingen' en richt zich derhalve niet tot de doelgroep 'waterrecreatie' of 'recreatievaart'. De recreatievaart heeft echter ook buiten de watersportinrichting invloed op de waterkwaliteit. Eenmaal buiten de watersportinrichting krijgen lozingen uit recreatievaartuigeneen diffuus karakter, waardoor ze moeilijker te saneren zijn. Het gebruik van onderwatertoiletten,de (illegale) lozing van bilgewater, de lozing van vuilwater, koelvloeistof etc., door recreanten zijn voorbeelden van deze diffuse lozingen. Doordat er binnen sommige watersportinrichtingen vaak op eigen initiatief) faciliteiten in de vorm van diverse inzamelvoorzieningenworden opgezet, worden deze voormalige diffuse lozingen omgezet in concrete (en dus voor de waterkwaliteitsbeheerder te beoordelen) lozingen. Gezien de wisselwerking tussen de diffuse lozingen buiten de watersportinrichting en de voorzieningen binnen de watersportinrichting worden in dit hoofdstuk een aantal diffuse bronnen beschreven. Vooraf moet nog worden opgemerkt dat indien er geen inzamelfaciliteiten zouden worden opgezet door watersportinrichtingen,dezelfde diffuse lozingen op oppervlaktewater door het bevoegde gezag veel moeilijker te reguleren zijn. Inzamelvoorzieningenbij watersportinrichtingen zouden dan ook zo veel mogelijk gestimuleerd moeten worden. 3.1.1
Bilgewater uit de recreatievaart
Bilgewater is water dat zich onderin een (motor)boot verzamelt. Dit kan condenswater zijn, lekwater of regenwater. De hoeveelheid bilgewater is afhankelijk van de waterdichtheid van de boot als geheel, maar helemaal droog blijft een boot praktisch nooit. Bij boten met een binnenboordmotor kan het bilgewater o.a. verontreinigd zijn met brandstofresten, motorolieen vetresten, schoonmaakmiddelen etc. De stoffen die het bilgewater het meest verontreinigen zijn motorolie en vet voor het smeren van de schroefaskoker. Motorolie kan in het bilgewater terecht komen door morsen bij het olie verversen, lekken en 'doorzweten' van het carter. Het gaat doorgaans om kleine hoeveelheden olie, die echter hoge concentraties PAK kunnen bevatten. In afgewerkte olie is de PAK concentratie ongeveer 1O00 maal hoger dan in verse olie.
Watersportinrichtingen
33
Bij een binnenboordmotor is het onvermijdelijk dat de as die de schroef aandrijft door de huid van de boot via de schroefaskoker naar buiten geleid wordt. Er zijn drie soorten schroefaskokers te onderscheiden: de watergesmeerde, de oliegesmeerde en de vetgesmeerde schroefaskoker. De laatste is de meest voorkomende (circa 60%) en tevens de meest vervuilende soort. Boten met een vetgesmeerde schroefaskoker verbruiken per jaar een tot twee kilogram vet, dat deels in het bilgewater en deels direkt in het oppervlaktewaterterecht komt. Het gaat om ongeveer 60.000 boten die een dergelijk systeem hebben en bij elkaar per jaar 60.000 tot 120.000 kg vet verbruiken. Ruwweg de helft hiervan zal in het bilgewater terecht komen (30.000 60.000 kg), de andere helft rechtstreeks in het oppervlaktewater (11).
-
Uit een in 1995 uitgevoerd indicatief praktijkonderzoek naar de chemische samenstelling van bilgewater uit de recreatievaart (2) blijkt het volgende.
................................ Parameter Tabel 3.1 Gemiddelde chemische samenstelling Minerale olie van bilgewater uit recreatievaart (2). cadmium chroom koper nikkel lood zink PAK MAK (BTEX) EOCI
Gemiddelde concentratie 900 40 60 400
30 1.400 10
mgh
Pgh IJ@ pgh mgh
500
Pgh
15 0,4
mg/l mgh
Tot voor kort was het min of meer gebruikelijk het bilgewater illegaal overboord te pompen, waardoor de olie- en vetresten in het oppervlaktewater terecht kwamen. Tegenwoordig zijn de mogelijkheden om het bilgewater op de wal af te geven groter. Daardoor wordt een diffuse afvalwaterbron teruggebracht tot een puntbron. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de mogelijkheden om bilgewaterlozingente saneren. 3.1.1.1
Omvang
Om een idee te krijgen van de hoeveelheid bilgewater die bij sommige jachthavens op dit moment op jaarbasis wordt ingezameld, kan gebruik gemaakt worden van gegevens uit een enquête onder 14 jachthavens (1995). Uit de enquête blijkt dat bij een gemiddeld aantal ligplaatsen van 450 en een gemiddeld aantal passanten van 4.500 per jaar, een jachthavenbeheerder gemiddeld 5.000 liter bilgewater per jaar verzamelt. Het volume ingezamelde bilgewater varieert van 2 m3 tot 1O m3 per jaar, met een gemiddelde van 5 m3/jaar.
*
Uit een indicatieve schatting blijkt dat er, uitgaande van 100.000 kajuitmotorboten waarvan wordt aangenomen dat ze ieder jaarlijks 200 liter bilgewater produceren ('worst case'), op jaarbasis f 20.000 m3 bilgewater in de pleziervaart geproduceerd wordt. Indien verder bovendien als uitgangspunt wordt aangenomen dat momenteel alleen de grote jachthavens bilgewater (mogen) inzamelen, wordt er op 83 jachthavens * 5.000 liter = ruim 400.000 liter per jaar ingezameld. Dit gegeven impliceert echter wel dat er 19.600 m3 bilgewater per jaar niet zou worden ingezameld en daardoor mogelijk in het oppervlaktewater verdwijnt. Deze indicatieve berekening onderstreept slechts het belang te komen tot een goede inzamelstructuurvoor bilgewater uit de recreatievaart (2).
Watersportinrichtingen
34
*
3.1.2
Vuilwater
Met de term 'vuilwater' wordt bedoeld het huishoudelijk afvalwater van recreatievaartuigen. Hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen 'zwart water' (toiletafvalwater) en 'grijs water' (overige huishoudelijk afvalwater, bijvoorbeeld afkomstig van gootsteen of douches). Het lozen van zwart water vanaf schepen die in de haven liggen is veelal verboden (jachthaven reglement). Binnen de jachthaven moet gebruik gemaakt worden van sanitaire voorzieningen aan de wal of van het chemische toilet aan boord. Buiten de jachthaven geldt geen lozingsverbodvoor vuilwater. Om de totale hoeveelheid zuurstofbindende stoffen die door de pleziervaart wordt geloosd te kunnen schatten, wordt van de veronderstelling uitgegaan dat alleen kajuitboten sanitaire voorzieningen aan boord hebben. Op kajuitboten worden per jaar in Nederland in totaal circa 17.677.000 mensdagen doorgebracht. 88% van de kajuitboten heeft een onderwatertoilet, waaruit per etmaal per persoon 115 g zuurstofbindende stoffen worden geloosd. Per jaar betekent dit 1.789.000 kg zuurstofbindende stoffen (11). Eén inwonerequivalent (IE) staat voor 136 g zuurstofbindende stoffen per persoon per etmaal. In een jaar betekent dit circa 50 kg zuurstofbindende stoffen. De pleziervaart als totaal loost (diffuus) circa 36.000 IE. Voor wat betreft de nutriënten stikstof en fosfaat kan voor de recreatievaart de volgende schatting gemaakt worden. Uit onderzoek van het Landbouw Economisch Instituut (LEI) naar consumptie van voedingsmiddelen in Nederland blijkt dat er 1,5 g fosfaat en 9,2 g stikstof per persoon per etmaal via faecaliën worden uitgescheiden. Hierdoor zal, uitgaande van de hierboven genoemde uitgangspunten, door de pleziervaart circa 23.300 kg P en 143.112 kg N diffuus geloosd worden (11). 3.1.2.1
Omvang
Op basis van de volgende indicatieve berekening kan worden ingeschat wat het volume vuilwater in theorie jaarlijks zou bedragen. Zoals gezegd worden op kajuitboten per jaar in Nederland f 17.677.000 mensdagen doorgebracht. 88% van de kajuitboten loost het vuilwater op oppervlaktewater.Van een chemisch toilet met een inhoud van 15 liter is bekend dat deze bij gebruik in de recreatievaart na 2 dagen vol zit. Wanneer aangenomen wordt dat het 'toiletgedrag' van recreanten bij gebruik van chemische toiletten hetzelfde is als bij een boordtoilet dat direct loost op oppervlaktewater, en verder wordt aangenomen dat vuilwater alleen bestaat uit toiletwater, kan worden berekend dat het per jaar theoretisch om een volume van 88% van 15 * (17.677.000/2) zou moeten gaan, of wel 117.000 m3 vuilwater. Om diffuse lozing van vuilwater te voorkomen kunnen vuilwatertanks of chemische toiletten op schepen worden gebruikt (in hoofdstuk 6 zal verder worden ingegaan op de saneringsmogelijkheden).Ten aanzien van chemische toiletten kan voor wat betreft de aard van de afvalwaterstroom het volgende worden opgemerkt. 3.1.3
Chemische toiletvloeistoffen
Circa 12% van de pleziervaarders maakt aan boord gebruik van een chemisch toilet. Het chemisch toilet wordt gebruikt als 'noodoplossing'. Een
Watersportinrichtingen
35
chemisch toilet is een draagbare opvangbak voor faecaal afvalwater. In de opvangbak worden chemicaliën toegevoegd die een bacteriostatische werking hebben of die bacteriedodendzijn. De toiletvloeistoffen bevatten naast een deodorant en een kleurstof, allemaal één actieve stof. De middelen die toegelaten zijn, zijn gebaseerd op twee verschillende typen actieve stof, namelijk ofwel op basis van aldehyden ofwel op basis van quaternaire ammoniumverbindingen. Alle genoemde werkzame stoffen zijn relatief schadelijk en directe lozing op oppervlaktewater moet dan ook worden voorkomen (zie ook Hoofdstuk 6, saneringsmaatregelen).
Aldehyden In de middelen voor chemische toiletsystemen zijn een drietal aldehyden toegelaten: - formaldehyde - paraformaldehyde - glutaaraldehyde De werking van formaldehyde en glutaaraldehyde op bacteriën is niet geheel duidelijk. Wel staat vast dat de celwand van de bacterie aangetast wordt en dat bij hoge concentraties de cel opzwelt en stukknapt. Middelen op basis van aldehyden werken ongeveer vier dagen na het eerste gebruik van het toilet. In het begin is de concentratie bacteriedodend en als de concentratie lager wordt krijgt de vloeistof een bacteriostatische werking.
Quarternaire ammonium verbindingen Er worden twee verschillende quarternaire ammonium verbindingen in de toegelaten middelen verwerkt. Dit zijn: - alkyddimethylbenzylammoniumchloride - didecylmethylammoniumchloride De werking van deze stoffen is altijd bacteriedodend, en hoewel ze in vergelijking met aldehyden niet zo snel werkzaam zijn, blijven ze wel langer werkzaam. Het mechanisme van de werking op bacteriën is vrij goed onderzocht. Vast staat dat ook deze stoffen op de celwand inwerken en dat dit gebeurt via eiwit denaturatie, enzyminactivatie of membraanbeschadiging. De middelen op basis van quarternaire ammonium verbindingen werken ongeveer twee maal zo lang als die op basis van aldehyden (11).
3.1.3.1
Omvang
In een test uitgevoerd door de ANWB (11) wordt gesteld dat bij normaal gebruik door vier personen, een tank van 15 liter na twee dagen vol is. In een tank van 15 liter zit naar schatting 30 gram formaldehyde (4). Op kajuitboten worden per jaar in Nederland f 17.677.000 mensdagen doorgebracht. 12% van de kajuitboten heeft een chemisch toilet met een inhoud van 15 liter die na 2 dagen vol zit. Theoretisch zou het, uitgaande van 100% inzameling op watersportinrichtingen, per jaar om f 16.000 m3 ingezamelde chemische toiletvloeistof moeten gaan. Volgens de resultaten van een enquête onder watersporters (1989) blijkt dat niemand de chemische toiletinhoud op oppervlaktewater loost. Chemische toiletvloeistoffen kunnen veelal worden afgegeven bij watersportinrichtingen. Bij de watersportinrichting wordt vervolgens de inhoud van het chemisch toilet op het openbaar riool geloosd.
Watersportinrichtingen
36
3.2
Huishoudelijk afvalwater
Vanuit watersportinrichtingenvinden verscheidene lozingen van huishoudelijk afvalwater plaats. Het betreft enerzijds lozingen vanuit woningen en woonboten en anderzijds lozingen vanuit kantines of andere horecavoorzieningen, vanuit sanitaire voorzieningen in de haven en vanaf afgemeerde pleziervaartuigen. Op lozingen van huishoudelijk afvalwater vanuit woningen en woonboten binnen een watersportinrichting is het (concept) LozingenbesluitWVO huishoudelijk afvalwater van toepassing, tenzij vanuit de watersportinrichting tevens bedrijfsafvalwaterwordt geloosd. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen beperkte en omvangrijke lozingen. Beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater zijn lozingen met een vervuilingswaarde van 1O inwonerequivalentenof minder. Omvangrijke lozingen zijn lozingen van huishoudelijk afvalwater met een vervuilingswaarde van meer dan 1O inwonderequivalenten. De meeste verenigingshavens zullen waarschijnlijk minder dan 10 i.e. lozen, de grotere komen daar wel overheen. Overschrijding van de grens van 10 i.e. kan mogelijk optreden wanneer een watersportinrichting inzamelvoorzieningentreft voor (grootschalige) inzameling van vuilwater uit recreatievaartuigen. Hoe huishoudelijk afvalwater gesaneerd kan worden wordt in hoofdstuk 6 beschreven.
3.3
Afvalwater van de afspuitplaats
In de concept-AMvB watersportinrichtingen (14) wordt een inschatting gemaakt van het aantal watersportinrichtingendat een afspuitplaats heeft. Het totaal aantal watersportinrichtingen wordt op 1.850 geschat of wel f 1O00 jachthavens en 850 bedrijven waar werkzaamheden aan pleziervaartuigen worden verricht. Van deze watersportinrichtingenwordt geschat dat circa 90% een voorziening heeft die is bestemd om pleziervaartuigen met water af te spuiten. Dat zijn bij elkaar 1600 afspuitplaatsen. Jaarlijks worden ongeveer 170.000 pleziervaartuigen afgespoten. Deze cijfers lijken enigszins aan de hoge kant te zijn, aangezien er in 1995 slechts f 1.150 jachthavens waren, die volgens de branche-vereniging bovendien niet allemaal beschikken over een afspuitplaats. De genoemde cijfers dienen in dit kader echter slechts ter indicatie.
*
*
De piek van het afspuiten ligt in het najaar en in mindere mate in het voorjaar. Bij het afspuiten komt verontreinigd afspuitwater vrij. In de vorige CUWVO-rapportage (6) is onderzoek gedaan naar de aard van het afvalwater dat ontstaat tijdens het afspuiten van recreatievaartuigen.
................................
Tabel 3.3 Gehalten verontreinigingen bij afspuiten recreatievaartuigen(6).
parameter
gehalte ( m g )
koper tin zwevende stof
1 -48 0,2 - 30 300 -6.OOO
Uit het onderzoek blijkt dat het afspuitwater verontreinigd is met algen, wieren en schelpdieren (aangroei), verfdeeltjes en eventueel olie. Van de verf bleken de aangroeiwerende bestanddelen zoals koper en organotin het schadelijkst. Inmiddels is het gebruik van organotin in antifoulings voor de recreatievaart niet meer aan de orde (paragraaf 3.3.2 en hoofdstuk 6). Ook andere toevoegingen zoals bijvoorbeeld pigmenten (metalen) in verf leveren een bijdrage aan de milieubezwaarlijkheidvan het afvalwater. De
Watersportinrichtingen
37
milieubezwaarlijkheidvan lozingen vanaf de afspuitplaats wordt bepaald door de aard van de conserveringsmiddelendie gebruikt worden op de scheepshuid. Het aantal soorten conserveringsmiddelendat gebruikt wordt binnen de recreatievaart is beperkt. Het betreft veelal conserveringsmiddelenop basis van chloorrubber of epoxy. De conservering wordt uit verscheidende lagen opgebouwd, zoals corrosiewerende primers, tussenlagen en een toplaag. Het onderwatergedeelte wordt vrijwel altijd voorzien van een aangroeiwerende verflaag (antifouling). In plaats van verfsystemen wordt soms voor de conservering van de scheepshuid ook teer gebruikt.
3.3.1
Verf
Verfsystemen die gebruikt worden op pleziervaartuigen bestaan uit verschillende lagen. Het verfoppervlak zelf bestaat ook nog uit verschillende zones: het bovenwatergedeelte (1 à 2 lagen primer, 1 à 2 lagen grondverf en 1 à 2 lagen aflak) en het onderwatergedeelte (4 à 5 onderlagen en 1 à 2 lagen antifouling). De verf die normaliter wordt toegepast op de scheepshuid bestaat uit vulstoffen, bindmiddelen, oplosmiddelen en additieven. De pigmenten zorgen voor het dekkend vermogen van de verf. Sommige pigmenten bevatten chroom, lood of antimoon en zijn toxisch. De bindmiddelen zijn in het algemeen polymeren, die zijn opgebouwd uit natuurlijke en synthetische bestanddelen. Als oplosmiddelen worden in verf diverse vloeistoffen toegepast, zoals ester, ketonen, alcoholen en koolwaterstoffen.
3.3.2
Antifouling
Voor het onderwaterschip wordt er aan de verf nog een bestrijdingsmiddel toegevoegd (antifouling).Zo worden waterorganismen die zich op de wand afzetten gedood of wordt voorkomen dat deze zich afzetten. Voor de typering van de antifouling kan worden uitgegaan van de onderverdeling in leaching antifoulings (waaronder harde en zachte) en selfpolishing antifoulings. De werking van de leaching antifoulings is gebaseerd op een diffusiehitloogprocec.De werking van selfpolishing antifoulings is gebaseerd op hydrolyse van het bindmiddel. Uit onderzoek (6) blijkt dat het schoonspuiten van jachten met selfpolishing antifoulings doorgaans tot grotere emissie leidt dan het afspuiten van jachten met leaching (harde) antifoulings. De meest gebruikte biociden waren tot voor kort koper(l)oxyde en organotinverbindingen. Deze laatste groep, waarvan vooral tributyltin veel gebruikt werd, is per 1 januari 1990 niet meer te koop voor particulieren. Het gebruik van organotin op schepen met een lengte kleiner dan 25 meter is verboden in het kader van de Bestrijdingsmiddelenwet. Het verbod op toepassing van organotinhoudende antifouling geldt in Europees kader vanaf 1992.Het verbod is ingesteld nadat uit onderzoeken naar voren kwam dat de toxische effecten van organotin verstrekkende gevolgen hadden, onder andere voor oesters en purperslakken. Een groot deel van de 250.000Pleziervaartuigen in Nederland (I 65%) gebruikt nog koperhoudende aangroeiwerende verf (6,ll). De schatting uit de vorige CUWVO-rapportage (koperemissie van f 18 tonoaar) kwam tot stand door uit te gaan van f 75.000 liter antifouling per jaar met 25% koper (6). Naar schatting gaat het in de recreatievaart inmiddels om f 60.000 liter koperhoudende aangroeiwerende verf per jaar (verfproducenten). De ge-
Watersportinrichtingen
38
middelde aangroeiwerende verf op koperbasis (werkzame stoffen als koperoxide, koperthiocyanaat etc.(20)) bevat f 12,5% koper, zodat er in totaal jaarlijks f 73 ton koper in het oppervlaktewater terecht zou komen. Kopervrije antifoulings (I 15.000 liter per jaar) bevatten veelal andere biociden, zoals bijvoorbeeld dichlofluanide (20). De milieubezwaarlijkheid van deze alternatieve biociden ten opzichte van koperhoudende antifoulings is nog onbekend. Ook uit een alternatieve berekeningswijze door de verfproducenten (op grond van uitloging i.p.v. samenstelling) volgt globaal eenzelfde jaarlijkse vracht aan diffuse koperemissie in Nederland als gevolg van bescherming van jachten. Bij deze berekening wordt ervan uitgegaan dat een jacht jaarlijks 200 dagen in het water ligt. De afzet in volume van koperhoudende antifoulings (60.000 liter waarvan 50% vaste stof) is omgerekend naar beschermend aantal vierkante meters. Hierbij is men ervan uitgegaan dat er 1 laag antifouling wordt aangebracht (I 40 pm), zodat het gecoate oppervlak 7.500.000.000cm2 bedraagt. De uitloogbaarheid van koper in zout water wordt door de verfproducenten geschat op 1O pg/cm2 per dag. In zoet water zou de uitloogsnelheid 50% zijn ten opzichte van zout water, waarbij tevens wordt gesteld dat Nederlandse vaarwateren voor 80% zoet zijn. De totale jaarlijkse koperemissie zou dan circa 9 ton bedragen. Koperemissie vindt op twee manieren plaats. Het overgrote deel van de hoeveelheid koper (99%) komt door uitloging vrij, terwijl uit onderzoeksgegevens blijkt dat er landelijk 160 kg/jaar bij het afspuiten van de vaartuigen in het water terecht zou komen (6). Deze berekening kan inmiddels worden aangepast, omdat nu beter bekend is wat het volume afspuitwater is (zie paragraaf 3.3.4). De hoeveelheid koper bij afspuiten wordt nu geschat op f 550 kgjaar.
3.3.3
Teer
Teerprodukten hebben vrijwel geen aangroeiwerende werking, maar bieden een goede bescherming tegen corrosie. Teerprodukten bestaan voor 20% uit pure steenkoolteerpek, voor 25% uit epoxyverven (met 30% steenkoolteerpek) en voor 55% uit mengsels van teer en bitumen (gemiddeld 20% steenkoolteer). De reden om teerprodukten toe te passen is de anti-corrosieve werking, de eenvoudige verwerking, de goede overschilderbaarheid en de lage prijs. Teerprodukten bevatten echter zeer hoge gehalten aan PAK'S. Naar schatting zijn er 10.000 pleziervaartuigendie behandeld worden met steenkoolteerprodukten. Deze pleziervaartuigen worden ook op de afspuitplaats afgespoten, waarbij tot voor kort PAK-houdend afvalwater ontstond. Door sanering aan de bron (conform het produktenbeleid: verbod op toepassing van PAK-houdende coatings, zie ook hoofdstuk 6) zal de emissie van PAK als gevolg van toepassing van steenkoolteer op schepen, op termijn afnemen.
3.3.4
Omvang
De omvang van de lozing van afspuitwater wordt beïnvloed door de werkwijze bij het afspuiten: de gehanteerde druk, de hoeveelheid gebruikt water en eventueel hergebruiklrecirculatie van het afspuitwater. De toegepaste afspuittechniek bepaalt het te lozen debiet. Door jachthaveneigenaren wordt aangegeven dat in de praktijk meer afspuitwater wordt verbruikt dan in de vorige CUWVO-rapportage (6) ver-
Watersportinrichtingen
39
melde 60 tot 90 liter per boot. Uit gegevens uit vergunningsaanvragen blijkt dat de capaciteit van een hoge drukspuit I 15 liter per minuut is. Bij een afspuitduur van 5 tot 15 minuten is dit 75 tot 225 liter afspuitwater per boot. Uitgaande van 170.000 boten betekent dit op jaarbasis 12.000 tot 38.000 m3afspuitwater (zonder recirculatie).
*
Uitgaande van 75 tot 225 liter afspuitwater per boot, waarin zich 1 tot 48 mgA koper bevindt, zal bij het jaarlijks afspuiten van 150.000 boten die een antifoulinglaag hebben, er landelijk gemiddeld 550 kg koper op de afspuitplaats ontstaan. Uitgaande van 1600 afspuitplaatsen betekent dit 1340 gram koper per afspuitplaats. Wanneer uitgegaan wordt van dezelfde gegevens en wanneer gebruik gemaakt wordt van het gegeven dat afspuitwater tussen de 0,3 en 6 g/l onopgeloste bestanddelen bevat, ontstaat er landelijk jaarlijks tevens gemiddeld 70 ton onopgeloste bestanddelen op de afspuitplaats. Per afspuitplaats zou dit 44 kg onopgeloste bestanddelen per jaar betekenen.
*
3.4
Vervuiling vanaf de winterstalling en afmeerplaats
3.4.1
Winterstalling
Op de winterstalling worden door particulieren reparatie- en onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd aan de pleziervaartuigen. De activiteiten kunnen bestaan uit schuren, schilderen, soms werken met polyester, lassen en kleinschalig motoronderhoud. Bij onderhoud van staartstukken of schroefassen kan olie vrijkomen. Indien geen preventieve maatregelen worden genomen kan als gevolg van deze conserverings en onderhoudsactiviteitende vloer van de winterstalling verontreinigd raken. Na een regenbui kan zo een stroom van verontreinigd afvalwater ontstaan. De hoeveelheid neerslag bepaalt samen met de (verharde) oppervlakte van de winterstalling de omvang van de verontreinigde afvalwaterstroom. Het gaat al snel om zeer grote hoeveelheden (al dan niet verontreinigd) hemelwater. Rekenvoorbeeld: De hoeveelheid regenwater die volgens de klimatologische dienst van het KNMI in zes uren maximaal kan vallen in Nederland (hooguit 1 per jaar) is 23 mm (de 'piekbui'). In een werkdag van 8 uur is dat (23/6) * 8 = 30 mm (= 30 l/m2).Afhankelijk van de oppervlakte van de winterstalling kan hieruit worden uitgerekend om hoeveel afstromend afvalwater het per dag maximaal zou kunnen gaan. Wanneer een winterstalling dicht bij het oppervlaktewater gesitueerd is kan het oppervlaktewater tevens verontreinigd raken door verwaaien van stof en verfdeeltjes.
Watersportinrichtingen
40
3.4.2
Koelvloeistof/ antivries op de afmeerplaats
Koelsystemen kunnen gevuld zijn met koelvloeistof of met een antivries/watermengsel. De chemische samenstelling van beide produkten is gelijk (koelvloeistof is gebruiksklaar, terwijl antivries voor gebruik met water verdund moet worden). Koelvloeistof bevat I 66 g/l ethyleenglycol. Bovendien blijkt het gehalte aan zuurstofbindende stoffen voor wat betreft het CZV-gehalte 450 g/l en voor het BZV-gehalte 1O0 g/i te bedragen. Van de aanwezige metalen kan met name cadmium (100 pgíl) genoemd worden. Het gehalte aan gechloreerde verbindingen, gemeten als EOCI, bedraagt f 2,l mgA (5). Er zijn drie soorten koelcystemen voor binnenboormotoren te onderscheiden: - directe koeling; - indirecte koeling; - gesloten koelsysteem met kielkoeling; Bij directe koeling wordt oppervlaktewater m.b.v. een pomp direct door de motor geleid en vervolgens weer geloosd. Deze manier van koelen wordt nog toegepast in oudere motoren, maar wordt steeds meer verdrongen door gesloten koelsystemen. Om bevriezing te voorkomen wordt na het vaarseizoen het water uit het motorblok afgetapt. Om vermeende schade tijdens de droogstand te voorkomen wordt in sommige gevallen het systeem tijdelijk gevuld met koelvloeistof. Bij indirecte koeling wordt de koelvloeistof door middel van een waterpomp door de motor en een warmtewisselaar rondgepompt. De warmteoverdracht vindt plaats in de met oppervlaktewater doorstroomde warmtewisselaar. De koelvloeistof blijft permanent in het systeem. Het oppervlaktewater uit de Warmtewisselaar wordt voor de winterperiode afgetapt. Ook bij dit systeem wordt in sommige gevallen koelvloeistof in het systeem gepompt ter voorkoming van vermeende schade. In het gesloten koelsysteem met kielkoelingwordt de koelvloeistof door middel van een waterpomp door de motor en door een buizenstelsel of dubbelwandige kielgedeelte onder de boot rondgepompt. De opgenomen warmte wordt afgestaan aan het langsstromende oppervlaktewater. De koelvloeistof blijft permanent in het systeem. Koelvloeistof komt vooral in het Oppervlaktewater terecht bij het winterklaar maken van boten die 's winters in het water blijven liggen en wanneer de boten na het winterseizoen weer klaar gemaakt worden voor het zomer seizoen. Deze activiteiten vinden veelal op de afmeerplaats plaats. Ook antivries (dezelfde Samenstelling als koelvloeistof) blijkt structureel aan het begin van het vaarseizoen op de afmeerplaats in het oppervlaktewater terecht te komen. De uitlaatpijp van het boordtoiletblijkt 's winters te worden afgevuld met antivries. Indien dat niet zou gebeuren kan er door bevriezing schade ontstaan, waardoor het vaartuig kan zinken. Vóórdat er teflonmateriaal werd gebruikt was het risico op bevriezing van leidingen minder groot. In hoofdstuk 6 wordt aangegeven hoe lozing van koelvloeistof kan worden gesaneerd.
Watersportinrichtingen
41
3.4.3
Brandstoftanken
Bij een aantal jachthavens is een brandstofpomp op een steiger aanwezig. Bij het tanken kan er diesel of benzine in het oppervlaktewater terecht komen. Ook bij het vullen van jerrycans kan brandstof op oppervlaktewater gemorst worden. In hoofdstuk 6 wordt aangegeven hoe mors bij brandstoftanken kan worden voorkomen, dan wel de opgetreden mors van brandstof op oppervlaktewater kan worden bestreden. 3.4.4
Testen buitenboordmotoren
Het testen van buitenboordmotoren vindt veelal plaats in testbakken. Het afvalwater dat ontstaat bij het testen van buitenboordmotoren kan verontreinigd zijn met brandstof en olie.
In hoofdstuk 6 wordt aangeven hoe het oliehoudende afvalwater uit de testbak kan worden gerecirculeerd danwel kan worden behandeld en geloosd. 3.5
Gevolgen van vervuilingsbronnen op de kwaliteit van de waterbodem
Als gevolg van de diverse lozingen op oppervlaktewater binnen de watersportinrichtingen kan de waterbodem in de loop der tijd ernstig verontreinigd zijn geraakt. Doordat verschillende soorten verontreinigingen sterk binden aan de waterbodemmatrix, zijn verontreinigingen zoals organotinverbindingen, koper, polycyclische aromatische koolwaterstoffen en minerale olie in de loop der tijd geaccumuleerd in de waterbodem. Aan het verwijderen van de verontreinigde waterbodem om de jachthaven op diepte te houden, blijken hoge kosten te zijn verbonden. Deze investering ten behoeve van het verwijderen van baggerspecie zorgt voor problemen in de sector, omdat het een maatregel is waar geen omzetgroei tegenover staat. Om aan te tonen wat de effecten zijn van deze meerkosten is in opdracht van de Commissie Milieuzorg Pleziervaart in 1995 een draagkrachtanalyse gemaakt van de jachthavensector (8,13). Het probleem van de vervuilde waterbodem onderstreept het belang om te komen tot een 'gesaneerde watersportinrichting'. 3.5.1
Waterbodemsanering
Het blijkt in de huidige praktijk moeilijk te zijn om de directe oorzaak van de verontreinigingen die aangetroffen worden in de waterbodem bij jachthavens, te traceren. Enerzijds wordt de vervuiling veroorzaakt door vervuilingsbronnen afkomstig van de watersportinrichting zelf. Anderzijds worden verontreinigingen van elders met het zwevende stof van de rivier meegevoerd. Juist in jachthavens, waar veelal stagnant water voorkomt, krijgt het zwevende stof van de rivier de tijd om te bezinken. Als gevolg van sedimentatie van verontreinigde zwevende stof en als gevolg van de vervuilingsbronnen binnen de jachthaven kan de waterbodem in de loop der tijd ernstig verontreinigd zijn geraakt. Indien er sprake is van ernstige waterbodemverontreiniging (dat wil zeggen: wanneer de interventiewaarde uit de Evaluatienota water (1994)
Watersportinrichtingen
42
wordt overgeschreden) gaat de Wet bodembescherming een rol spelen. Op basis van resultaten van het uitgevoerde waterbodemonderzoek (oriënterend en nader onderzoek) moet een saneringsplan worden opgesteld. Aan het verwijderen van de verontreinigde waterbodem om de jachthaven op vaardiepte te houden, én aan het verwijderen van eventuele achterblijvende verontreinigde waterbodem uit milieuhygiënisch oogpunt, blijken hoge kosten te zijn verbonden. Er is daarom een financieringsregeling opgesteld voor de verdeling van de kosten tussen de bij waterbodemsanering betrokken partijen. De nautische beheerder betaalt de kosten die gepaard gaan met het op (vastgestelde) vaardiepte brengen en houden van de jachthaven. Het rijksoverheid betaalt de kosten voor de sanering van de waterbodem die om milieuhygiënisch oogpunt verwijderd moet worden. Om te voorkomen dat verontreinigde waterbodems als gevolg van lozingen op oppervlaktewater ontstaan, wordt in de Wvo-vergunningen veelal een waterbodemartikel opgenomen. 3.5.2
Waterbodemartikel
Het waterbodemartikel in de Wvo-vergunning is een bestuursrechtelijk instrument. Het waterbodemartikel is een preventieve regeling en daarmee van belang voor de toekomstige waterbodemverontreiniging. Bij sanering van een op het tijdstip van vergunningverlening reeds aanwezige verontreiniging is het waterbodemartikel niet bruikbaar. Het is belangrijk dat de nulsituatie, dat wil zeggen het tijdsstip waarop met de monitoring van de waterbodemkwaliteit wordt gestart, goed wordt vastgelegd (bijvoorbeeld direct na het baggeren van de waterbodem). In het waterbodemartikel wordt geregeld dat het opruimen van eventueel als gevolg van de vergunde lozing ontstane waterbodemverontreiniging, boven een bepaalde grens, een taak is voor de lozer. Tot opruimen dient te worden overgegaan na aanschrijven van de waterkwaliteitsbeheerder.
Watersportinrichtingen
43
3.6
Resumerend
De onderstaande tabel bevat een globaal overzicht van de hiervoor genoemde vervuilingsbronnen binnen watersportinrichtingen.
................................ Tabel 3.6 Vervuilingsbron Overzicht van de hiervoor genoemde vervuilingsbronnen binnen watersport- Huishoudelijk afvalwater inrichtingen. uit woningen, woonboten en horeca
Bilgewater
Geschatte omvang
Type verontreinigingen
rond 10 i.e.
o.a. zuurstofbindende stoffen P en N
per jachthaven nu: 2 tot 10 m3/iaar bij 100% inzameling totaal 20.000 mVjaar
o.a. minerale olie
*
nu: ?
Vuilwater
bij 100% inzameling totaal 11 17.000 rn3/jaar nu:?
Chemische toilet
PAK, MAK, zware metalen, EOCI I.E. = 36.000/jaar P = 23.000 kg/jaar N = 143.000 kghaar formaldehyde: 30 gram per 15 liter tank
bij 100% inzameling totaal 16.000 m3/jaar
i
Afspuitwater
75 tot 225 liter per boot I 12.000 tot 38.000 m3/jaar
Watersportinrichtingen
landelijk 550 kg koper per jaar (=340 g koper per afspuitplaats) landelijk 70 ton onopgeloste bestanddelen per jaar (= 44 kg per afspuitplaats)
Winterstalling
?
verí/roest/minerale olie/ aangroei (BZV/CZV) via hemelwater of via verwaaiing
Oliehoudend afvalwater afkomstig van proefdraaien buitenboordmotoren
?
minerale olie/PAK
Directe mors door brandstof ? tanken
brandstof (dieselbenzine)
? Directe lozingen a.g.v. particuliere werkzaamheden op de afmeerplaats
naar verwachting verfhoest/ aangroei/ minerale olie/ koelvloeistof
44
4 Juridische kader .................................................................................. In dit hoofdstuk zal kort worden ingegaan op de wetten en besluiten op milieugebieddie van toepassing zijn op de sector watersportinrichtingen. Zowel de Wet verontreiniging oppervlaktewater als de Wet milieubeheer zijn van direct belang wanneer het gaat om de bescherming van het oppervlaktewater tegen lozing van schadelijke stoffen afkomstig van een watersportinrichting. Beide wettelijke kaders vullen elkaar aan. 4.1
Wet verontreiniging oppervlaktewater (WVO)
De WVObeoogt het bestrijden en voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewateren als gevolg van lozingen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen. In de WVOis bepaald dat het in het oppervlaktewater brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen zonder (lozings-)vergunning verboden is. Dit heeft in eerste instantie betrekking op lozingen via een 'werk'. Onder een werk wordt verstaan een kunstmatige begeleiding van afvalwater naar oppervlaktewater, zoals een lozingspijp, riool of drainagebuis. Op grond van artikel 1 lid 2 geldt het bovengenoemde verbod niet voor een lozing met behulp van een werk dat op een ander werk is aangesloten (indirecte lozing). Hiervoor worden regels gesteld op grond van de Wm. Een uitzondering hierop vormen lozingen vanuit bij AMvB expliciet aangewezen soorten van inrichtingen of activiteiten (artikel 1, lid 2). Voor deze lozingen is naast een regeling op grond van de Wm ook een Wvo-vergunning/algemene regel nodig, waarin de bescherming van het oppervlaktewater en de zuiveringstechnische werken is geregeld. Het zonder vergunning op andere wijze dan via een 'werk' in oppervlaktewater geraken van stoffen (artikel 1, lid 3), zoals bijvoorbeeld bij werkzaamheden aan pleziervaartuigendie in jachthavens liggen afgemeerd, valt eveneens onder het algemene verbod dat hiervoor in het uitvoeringsbesluit vande WVOis geformuleerd. In de Wvo-vergunning worden voorschriften opgenomen die tot doel hebben de kwaliteit van het oppervlaktewater (inclusief de waterbodem) te beschermen. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit artikel 1, derde lid, WVOis de vergunningsplicht van de WVOtot nu toe niet van toepassing op het lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit een pleziervaartuig. Doordat het lozen van huishoudelijk afvalwater vanaf schepen niet verboden is, wordt in de huidige uitvoeringspraktijk veelal gezocht naar alternatieven om het oppervlaktewater toch te kunnen beschermen tegen lozingen van huishoudelijk afvalwater. De houder van watersportinrichtingen kan in het havenreglement instructies uitvaardigen die ertoe strekken dat binnen de watersportinrichting onderwatertoiletten niet worden gebruikt. Vanuit handhavingsoogpunt is er echter sprake van een moeilijke situatie, omdat een wettelijk basis voor het lozingsverbod ontbreekt. Het
Watersportinrichtingen
45
verdient dan ook aanbeveling de uitzondering op het lozingsverbod van de WVO,zoals dat nu voor schepen geldt, te heroverwegen en ook het lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig van pleziervaartuigen binnen havens te verbieden. 4.1.1
LozingenbesluitWVO huishoudelijk afvalwater
Deze AMvB is op dit moment nog in voorbereiding. De AMvB stelt regels ten aanzien van directe lozingen van huishoudelijk afvalwater. Indien huishoudelijk afvalwater gecombineerd met bedrijfsaívalwater wordt geloosd, is de AMvB niet van toepassing. De AMvB is wel van toepassing op pure lozingen van huishoudelijk afvalwater vanuit woningen en woonboten binnen een watersportinrichting. 4.2.
Wet milieubeheer (Wm)
De Wet milieubeheer biedt het kader waarbinnen door middel van preventie potentiële emissies van afvalstoffen naar het oppervlaktewater kunnen worden voorkomen. Binnen de Wet milieubeheer kunnen bepaalde inzamelfaciliteiten voor een jachthaven door middel van de milieuvergunning gereguleerd worden. Door het reguleren van inzamelfaciltiteiten kan worden voorkomen dat bepaalde afvalstoffen in het oppervlaktewater verdwijnen. 4.2.1
Vergunningen
Watersportinrichtingen zijn op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb) vergunningplichtig wegens: categorie 13.1.a: het vervaardigen, onderhouden, repareren, behandelen van de oppervlakte, keuren, reinigen, verhandelen, verhuren of proefdraaien van vaartuigen; * categorie 19.1.h: het afmeren of afgemeerd houden van 10 of meer door wind- of motorkracht aangedreven vaartuigen welke voor de recreatie of pleziervaart worden gebruikt. Over het algemeen zullen Burgemeester en Wethouders bevoegd zijn voor het verlenen van de milieuvergunning. Gedeputeerde staten zijn bevoegd gezag voor werven die metalen schepen behandelen die langer zijn dan 25 meter, dit zijn overwegend schepen uit de beroepsvaart. In het belang van de bescherming van het milieu kunnen in een vergunning eisen worden gesteld aan watersportinrichtingen. Ter bescherming van de kwaliteit van de bodem kunnen bodembeschermende voorzieningen voor de afspuitplaats worden voorgeschreven. Tevens kunnen er voorschriften worden gesteld ten aanzien van de inzameling, opslag en eventuele verwerking van bilge-water en overige afvalstoffen afkomstig van recreatievaartuigen. Sinds de in werking treding van de Wet van 2 november 1994 en het Besluit van l maart 1996 houdende het opnemen van voorschriften voor het lozen van bedrijfsafvalwater op een openbaar riool, moeten voorschriften voor het lozen van afvalwater op het openbaar riool ook in de Wm-vergunning worden opgenomen.
Watersportinrichtingen
46
4.2.2
Besluit jachthavens milieubeheer
In het kader van de MDW-operatie (marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit) wordt van een aantal bestaande AMvB's de werkingssfeer uitgebreid. Tevens worden er in dit kader een aantal nieuwe AMvB's ontworpen. (circulaire van Ministerie van VROM d.d. 31januari f996) Voor de watersportinrichtingen is deze operatie van belang omdat er een AMvB wordt ontworpen genaamd 'Besluit jachthavens milieubeheer'.Dit besluit is bedoeld voor havens voor de plezier- of recreatievaart met de daarbij behorende voorzieningen of installaties. Bij de inwerking treding van het besluit komt de vergunningplicht voor deze inrichtingen te vervallen en zullen er algemene voorschriften gaan gelden. Over de werkingssfeer van het Besluit jachthavens milieubeheer zijn op dit moment nog geen nadere gegevens beschikbaar. 4.2.3
Lozingsverordening riolering
Tot de inwerkingtredingvan de Wet van 2 november op 1 maart 1996, waren indirecte lozingen geregeld bij gemeentelijke lozingsverordeningen. Gemeenten stelden door middel van een gemeentelijke lozingsverordening regels ten aanzien van lozingen op de riolering. De gemeente is doorgaans de beheerder van het rioolstelsel en loost op een RWZI waarvoor door de waterkwaliteitsbeheerdervoorschriften in de aansluitvergunning zijn gesteld. Teneinde aan de aansluitvergunningte kunnen voldoen (zuiveringstechnische aspecten) en goede werking van de riolering te waarborgen (beheersaspecten) werd een Lozingsverordening(Lvr) opgesteld. In de Lvr werd onderscheid gemaakt tussen enerzijds lozingen die kennisgevingsplichtig zijn en waarbij algemene regels uit de Lvr gelden, en anderzijds lozingen die vergunningplichtigzijn waarbij specifieke voorschriften kunnen worden gesteld. De waterkwaliteitsbeheerder had een adviserende functie en kon de gemeente adviseren over nader op te leggen voorwaarden. Het systeem van gemeentelijke lozingcverordeningenis met inwerkingtreding van de Wet van 2 november vervallen. Alle milieu-aspectenvan indirecte lozingen dienen voortaan in de Wm vergunnindalgemene regel te worden gereguleerd. Het overgangsrecht voorziet er evenwel in dat de onder het regime van de Lvr gestelde regels blijven gelden totdat de Wm vergunning of algemene regels met de lozingcvoorschriftenzijn aangevuld, doch uiterlijk tot 1 maart 2003. 4.2.4
Inzameling afvalstoffen
Binnen de Wm kunnen bepaalde inzamelfaciliteitenvoor afvalstoffen gereguleerd worden. Als een jachthaven afvalstoffen afkomstig van pleziervaartuigen inzamelt worden hiervoor in de milieuvergunningvoorschriften gesteld. Afval afkomstig uit de recreatievaart moet worden beschouwd als huishoudelijk afval. Pas na inzameling is dit afval in het Baga aangewezen als gevaarlijk afval. Als er bij een jachthaven afvalstoffen worden ingezameld en de opslagcapaciteit van die afvalstoffen bedraagt meer dan 35 m3dan valt het bedrijf onder categorie 28.4.a.1 o van het Ivb (aanwijzing bevoegd gezag), en moet er bij Gedeputeerde Staten in plaats van bij Burgemeester en
Watersportinrichtingen
47
Wethouders een vergunning worden aangevraagd. Deze grens is tot op heden door watersportinrichtingen echter nog nooit overschreden. 4.2.5
Gevaarlijk afval
Aan de hand van het Besluit aanwijzing van gevaarlijke afvalstoffen (Baga) kan worden bepaald of de afvalstof als gevaarlijk afval moet worden beschouwd. Gevaarlijke afvalstoffen die bij jachthavens kunnen voorkomen zijn bijvoorbeeld: slib uit de bezinkput van de afspuitplaats, olie/water-mengsels uit olie-afscheider, afgewerkte olie, bilgewater, oliefilters, oude accu's, verf- en lakresten en oplosmiddelen . Ingevolge het Baga worden huishoudelijke afvalstoffen die niet zijn afgegeven of ingezameld niet aangewezen als gevaarlijke afvalstof. Afvalstoffen afkomstig van pleziervaartuigen (niet bedrijfsmatig) is dus in die zin geen gevaarlijk afval. Het inzamelen van deze afvalstoffen bij een jachthaven kan in de vergunning van Burgemeester en Wethouders geregeld worden. Pas wanneer de opslagcapaciteit van deze afvalstoffen meer dan 35 m3 bedraagt moet er door Gedeputeerde Staten een vergunning worden verleend (categorie 28.4.a.5" van het Ivb, waarvan uitgesloten categorie 28.9.c). Tevens moet er een vergunning van Gedeputeerde Staten worden aangevraagd wanneer de afvalstoffen afkomstig zijn van charterschepen (bijvoorbeeld 'de bruine vloot'), dit is bedrijfsmatigafval. In dit laatste geval dient er tevens op grond van de provinciale milieuverordening (art. 4.3.4.9, het verbod op de inzameling van gevaarlijk afval) een inzamelvergunning van Gedeputeerde Staten te worden aangevraagd. Afval dat ontstaat in de beroepsscheepvaart en de chartervaart (de 'bruine vloot') moet dus altijd worden opgevat als bedrijfsmatigafval, in tegenstelling tot het afval afkomstig van de recreatievaart. In de praktijk is dit een verwarrende situatie, zeker in havens waarvan zowel de recreatievaart als chartervaart gebruik maken. Voor het afval uit de recreatievaart gelden andere regels dan voor het afval uit de beroepsvaart. Voor de recreactievaart wordt daarom gesproken over 'landstromen' en 'huishoudelijk afval', terwijl voor de beroepsvaart gesproken wordt over 'waterafvalstromen' en 'bedrijfsafval'. 4.2.6
Afgeven van afvalstoffen
Afvalstoffen die bij watersportinrichtingen vrijkomen moeten worden afgevoerd overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 1O van de Wm. De afvalstoffen moeten worden afgegeven aan bedrijven die een vergunning hebben voor de inzameling van de betreffende afvalstoffen. Van de afgifte van de gevaarlijke afvalstoffen moet bij de watersportinrichting een registratie (afgiftemeldingen) worden bijgehouden die op verzoek van het Wm-bevoegde gezag moet worden getoond.
Watersportinrichtingen
48
5 Beleid
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het waterkwaliteitsbeleid in zijn algemeenheid. Bovendien wordt kort beschreven wat er in het ontwerp-MJP-GA II over de recreatievaart wordt geschreven. 5.1
Algemeen waterkwaliteitsbeleid
5.1 .1
Uitgangspunten bij de beoordeling van afvalwaterlozingen
Het milieubeleid dat de overheid de komende jaren zal voeren, staat beschreven in de nationale milieubeleidsplannen. Het beleid van de waterkwaliteitsbeheerders is neergelegd in het Indicatieve Meerjarenprogramma Water 1985-1989 (IMP-Water), de derde Nota waterhuishouding (NW3) en de Evaluatienota water (ENW). In deze nota's is aangegeven dat de verontreiniging van het oppervlaktewater de komende jaren sterk moet worden teruggedrongen. In dit kader past het streven van de overheid nieuwe lozingen van afvalwater zo veel mogelijk te voorkomen (zij moeten direct gesaneerd zijn) en bestaande lozingen - na enige tijd - zo ver mogelijk terug te dringen. Het in het IMP-Water en de NW3' geformuleerde hoofduitgangspunt van beleid 'vermindering van de verontreiniging' houdt in dat verontreiniging ongeacht de stofsoort - zoveel mogelijk wordt beperkt ('voorzorgprincipe'). In toenemende mate krijgt dit beleidsuitgangspunt gestalte door prioriteit te geven aan preventie, schone technologie (voorkomen dat afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen ontstaan), hergebruik en kringloopsluiting. Brongerichte maatregelen hebben hierbij dus de voorkeur boven zuiveringstechnische maatregelen. Op deze manier kan een lozing worden voorkomen, dan wel beperkt of beëindigd. Bij 'vermindering van de verontreiniging' als eerste hoofduitgangspunt van beleid staat voor vrijwel alle verontreinigingen de emissie-aanpak voorop. Afhankelijk van de aard en schadelijkheid van de stoffen wordt, nog los gezien van de effecten van de emissies, toepassing van de best uitvoerbare en beste bestaande technieken als inspanningsbeginsel gehanteerd. Naast dit brongerichtespoor blijven waterkwaliteitsaspecten een belangrijke rol spelen in het beleid. Zo vormen met name de waterkwaliteitsdoelstellingenen -eisen een belangrijk instrument, zowel voor het bepalen van de richting van het beleid als voor het toetsen van de langs het brongerichte spoor voorgeschreven maatregelen ('immissietoets'). Het niet halen van de doelstellingen en/of eisen betekent dat verdergaande maatregelen nodig zijn. Overigens wordt de waterkwaliteitsaanpak (waarbij de saneringsinspanning rechtstreeks afhankelijk is van de na te streven waterkwaliteitsdoelstelling) slechts gevolgd voor een beperkt aantal, relatief onschadelijke verontreinigingen. Het effectgerichte beleid komt eveneens tot uitdrukking in het stand-still-beginsel (het tweede hoofduitgangspunt van het beleid). De hoofdlijnen van het emissiebeleid zijn in tabel 5.1 schematisch weergegeven.
'
Watersportinrichtingen
In paragraaf 5.2 ('Scherm 1 Bescherming tegen verontreiniging') van de NW3 is voor een uitgebreide beschrijvingvan het emissiebeleid verwezen naar de paragrafen 1.3, 1.4 en 3.2 van het IMP-water
49
................................ Tabel 5.1 Schematische weergave van de hoofdlijnenvan het emissiebeleid
vermindering van de verontreiniging 1
preventie, schone technologie, hergebruik en kringloopsluiting
overige verontreinigingen
stofsoort:
zwarte-lijststoffen
voorbeelden:
gespecificeerde organohalogeen verbindingen, kwik, cadmium, etc.
zware metalen, zuurstofbindende stoffen fosfaat, stikstof, etc.
sulfaat, chloride, warmte
sanering op basis van:
emissie-aanpak
emissie-aanpak
waterkwaliteitsaanpak
2a primair inspanningsbeginsel:
beste bestaande technieken
best uitvoerbare technieken
2b eventuele verdere eisen op grond van: (=immissietoets)
waterkwaliteitsdoelstellingen')
waterkwaliteitsdoelstellingen')
toelaatbaarheid van lozingen en te nemen maatregelen afhankelijk van de nagestreefde waterkwaliteitsdoelstellingen'
2
stand-still-beginsel
3
bij nieuwe lozingen emissies in een de waterkwaliteit de waterkwaliteit of toename van beheersgebied mag niet significant mag niet significant bestaande lozingen: mogen niet toenemen verslechteren verslechteren
*)
Bij indirecte lozingen vanuit amvb-inrichtingen omvat de immissietoets ook de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringstechnische werken.
5.1.2
De emissie-aanpak
Algemeen De emissie-aanpak wordt gevolgd voor vrijwel alle verontreinigingen. Dit betreft dus niet alleen stoffen die voorkomen op lijst I van EU-richtlijn 76/464/EEG of de in het IMP-Water opgenomen lijst van 132 stoffen (die door Nederland als 'zwart' wordt beschouwd), maar ook de meeste van de 'overige stoffen'. De emissie-aanpak houdt in dat onafhankelijk van de te bereiken waterkwaliteitsdoelstellingen een inspanning moet worden geleverd om verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen. Voor zwarte-lijststoffen bestaat de emissie-aanpak uit toepassing van de beste bestaande technieken (bbt); voor de overige stoffen waarvoor de emissie-aanpak geldt, is een saneringsinspanning vereist volgens de best uitvoerbare technieken (but). Onder de best uitvoerbare technieken wordt in het IMP-Water en de NW3 verstaan: 'die technieken waarmee, rekening houdend met economische aspecten, dat wil zeggen uit kostenoogpunt aanvaardbaar te achten voor een normaal renderend bedrijf, de grootste reductie in de verontreiniging wordt verkregen.' Onder de beste bestaande technieken wordt in het IMP-Water en de NW3 verstaan: 'die technieken, waarmee tegen hogere2 kosten een nog grotere reductie van de verontreiniging wordt verkregen en die in de praktijk kunnen worden toegepast'. Uit jurisprudentie3blijkt echter dat het niet de bedoeling is dat de financiële en bedrijfseconomische aspecten bij toepassing van de beste beTen opzichte van de kosten die gepaard gaan met de toepassing van de but. Uitspraken va de Afdeling geschillen van bestuur van de Raad van State van 11 juni 1991, nr. G05.86.0282 (AKZO Deifziji), en 23 augustus 1991, nr. G05.87.0714 (AKZO Hengelo).
Watersportinrichtingen
50
staande technieken in het geheel geen rol zouden mogen spelen. De emissie-aanpak omvat naast toepassing van de buübbt ook eventuele verdergaande eisen op grond van de geldende waterkwaliteitsdoelstellingen (de zogenaamde immissietoets).
De emissie-aanpak voor zwarte-lijststoffen Tot de zwarte lijst behoren stoffen die dermate schadelijk zijn voor het milieu dat de verontreiniging door deze stoffen in beginsel moet worden beëindigd. Bij sanering van zwarte-lijststoffen moet geprobeerd worden zo dicht mogelijk bij een nullozing te komen. Sanering aan de bron dient te geschieden door toepassing van de bbt. Of een stof moet worden aangemerkt als een zwarte-lijststof wordt beoordeeld aan de hand van de eigenschappen (zoals toxiciteit, persistentie en bio-accumulatie) van die stof. Het zal niet in alle gevallen mogelijk zijn om zelfs na toepassing van de bbt de lozing geheel te beëindigen. Dan moet worden nagegaan of de restlozing leidt tot onaanvaardbare concentraties van de betreffende stof in het aquatisch milieu (immissietoets). De voor het ontvangende oppervlaktewater geldende water(bodem)kwaliteitsdoelstellingen zijn hierbij van belang. Is de restlozing na toepassing van de bbt onaanvaardbaar, dan zullen verdergaande maatregelen worden geëist (in het uiterste geval een lozingsverbod). Indien sprake is van een Wvo-vergunningplichtige lozing (vanuit een amvb-inrichting) via de gemeentelijke riolering en een rwzi dient bij deze immissietoets ook de bescherming van de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken in beschouwing te worden genomen.
De emissie-aanpak voor overige verontreinigingen Voor het grootste deel van de 'overige verontreinigingen' wordt sanering door toepassing van de but geëist. Het gaat daarbij met name om stoffen die qua eigenschappen relatief schadelijk zijn en zich kenmerken door persistentie en/of toxiciteit. Onder deze stoffen vallen onder anderen de zware metalen die niet op de lijst van 132 stoffen staan, bepaalde organische microverontreinigingen, cyanide, ammoniak, zuurstofbindende stoffen en nutriënten (fosfaat, nitraat). Ook voor deze stoffen wordt een immissietoets uitgevoerd, waarbij de restlozing wordt getoetst aan de geldende doelstellingen voor de water(bodem)kwaliteit. Het niet bereiken van de doelstellingen na het toepassen van de but kan aanleiding geven tot het eisen van verdergaande maatregelen. De immissietoets omvat in het geval van een indirecte lozing vanuit een amvb-inrichting ook de bescherming van de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken. Zowel binnen de groep van 132 stoffen als binnen de groep van de overige verontreinigingen bestaan verschillen in milieuschadelijkheid tussen de verschillende stoffen. Het spreekt daarom voor zich dat ondanks de definities geen sprake is van twee duidelijk afgebakende groepen van technieken voor de sanering van afvalwaterlozingen. Het gaat eerder om een breed scala aan technieken. Het meest wezenlijke verschil tussen de aanpak met de bbt en de but is dat de eerste groep gericht is op het beëindigen van de verontreiniging van het aquatisch milieu, terwijl bij toepassing van de but een zekere restverontreiniging van het aquatisch
Watersportinrichtingen
51
milieu aanvaardbaar wordt geacht, voor zover aan de geldende waterkwaliteitsdoelstellingenwordt voldaan. 5.1.3
De waterkwaliteitsaanpak
De waterkwaliteits-aanpak wordt slechts gevolgd voor een beperkt aantal, relatief onschadelijke, van nature in het oppervlaktewater voorkomende stoffen met een geringe mate van toxiciteit, zoals sulfaat, chloride en warmte. De mate waarin maatregelen ter beperking van de lozing moeten worden genomen is primair afhankelijk van de voor het ontvangende oppervlaktewater geldende waterkwaliteitsdoelstellingen.Een algemene beleidslijn voor de toe te passen technieken is dan ook niet te geven. Voor zover sprake is van een indirecte lozing vanuit een aangewezen categorie inrichtingen heeft de immissietoets voor de betreffende stoffen mede betrekking op de bescherming van de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken. 5.1.4
Het stand-still-beginsel
Op grond van het 'stand-still-beginsel' kunnen aanvullende eisen (bovenop die welke voortvloeien uit de emissie-aanpak) noodzakelijk zijn. Binnen het stand-still-beginsel wordt onderscheid gemaakt tussen zwartelijststoffen en de overige stoffen. Voor zwartelijststoffen houdt het beginsel in: 'voor geen der aangewezen stoffen of groepen van stoffen van de zwarte lijst mag het totaal van de lozingen in een bepaald beheersgebied toenemen'. Voor de overige verontreinigingen houdt het stand-still-beginselin dat: 'de waterkwaliteit niet significant mag verslechteren. Waterkwaliteitsdoelstellingenmogen dus in beginsel niet worden opgevuld'. De betekenis van het stand-still-beginselvoor de overige stoffen is vooral gelegen in de verplichting van de waterkwaliteitsbeheerder om de kwaliteit van het oppervlaktewater in zijn beheersgebied te volgen, eventuele significante verslechteringen op te sporen, te onderzoeken wat daar de oorzaken van zijn, om vervolgens te bezien of een verslechtering al dan niet beïnvloedbaar c.q. aanvaardbaar is. 5.1.5
De uiteindelijke (rest)lozing
Bij de beoordeling van alternatieven zal het effect op emissies naar zowel water, bodem als lucht en het ontstaan van vaste afvalstoffen integraal moeten worden afgewogen. De beoordeling van de uiteindelijke restlozing(en) op het oppervlaktewater na uitvoering van saneringsmaatregelen zal plaatsvinden aan de hand van het eerder geschetste beleid. 'Gesaneerd' houdt voor afvalwaterlozingen in dat dusdanige maatregelen zijn getroffen om de lozing te beëindigen dan wel te beperken, dat ten minste sprake is van toepassing van de butlbbt. Daarnaast mag de restlozing geen onaanvaardbare consequenties hebben voor het ontvangende oppervlaktewater (immissietoets en stand-still-beginsel). 5.2
(Ontwerp) Meerjarenplan gevaarlijke afvalstoffen II (MJP-GA 11)
Het (Ontwerp) MJP-GA II is het beleidsstandpunt van het ministerie van VROM en het Interprovinciaal Overleg ten aanzien van gevaarlijke afval
Watersportinrichtingen
52
stoffen. In het beleidsstandpuntwordt ten aanzien van scheepsafvalstoffen uit de recreatievaart het volgende gemeld. 5.2.1
Algemeen
In het MJP-GA I is scheepsafval van de recreatievaart niet genoemd. Reden daarvoor is dat dit afval hier tot de landstromen wordt gerekend en dat het om relatief kleine hoeveelheden gaat die in veel gevallen mee naar huis genomen worden of met het huishoudelijk afval worden meegegeven. Bij een integrale benadering van de scheepsafvalproblematiek dient de recreatievaart wel meegenomen te worden. De problematiek betreft ongeveer 1200 jachthavens met grote verscheidenheid aan grootte (25 tot 1000 ligplaatsen). Een landelijk dekkende inzamelstructuur ontbreekt. In diverse regio’s zijn projecten gaande die een goed functionerende inzamel- en verwijderingsstructuur voor de recreatievaart tot stand moeten brengen. Op plaatsen waar de inzamelstructuur goed geregeld is, is dat te danken aan incidentele initiatieven. 5.2.2
-
-
Knelpunten
Er is geen landelijk dekkende verwijderingsstructuur; Er bestaat onduidelijkheid over verantwoordelijkheidvoor het creëren van inzamelvoorzieningen; Efficiënte inzameling en verwijdering wordt bemoeilijkt doordat voor de recreatievaart een andere inzamelstructuur geldt dan voor overige scheepvaart, in het bijzonder in gemengde havens;
5.2.3
Beleid
Jachthavens worden in de Wm als inrichting beschouwd en moeten derhalve over een vergunning beschikken. De door de gemeente verstrekte vergunning geeft aan dat adequate inzamelfaciliteitenvoor afval van recreatieschepen aanwezig moeten zijn.Daarmee is duidelijk wie verantwoordelijk is voor de inzamelvoorzieningen.Voor het verwijderen van deze afvalstoffen kan aangesloten worden bij de bestaande verwijderingsstructurenop het land. Problematischer is de inzameling bij gemengde havens en havencomplexen. Het gescheiden houden van land- en water(afva1)stromen belemmert een efficiënte inzamelstructuur van de scheepsafvalstoffen. Voor kleine havens is het nauwelijks rendabel om een inzamelstructuur volgens de scheidingsregels (gescheiden huishoudelijk afval) op te zetten en aparte voorzieningen te treffen, gelet op de geringe hoeveelhedenafval die hiermee gemoeid zijn. Een landelijk dekkende inzamelstructuur zal via twee wegen tot stand moeten komen. Enerzijds zullen de gemeenten de jachthavens moeten stimuleren om inzamelvoorzieningente treffen, al dan niet via de vergunningsvoorwaarden. De provincies zullen daartoe in overleg met de VNG en de branche-verenigingenvan de recreatievaart een landelijk plan opstellen. Anderzijds zal onderzocht worden in hoeverre tegemoet gekomen kan worden aan belemmeringen in de regelgeving, bijvoorbeeld door het opheffen van de scheiding land- en waterstromen voor afval afkomstig uit de recreatievaart.
~
Watersportinrichtingen
53
5.2.4
Reactie van de branche-verenigingen
Op het bovengenoemde (Ontwerp) Meerjarenplan Gevaarlijk Afvalstoffen II (MJP-GA li) hebben HISWA, KNWV en ANWB gereageerd. In deze reactie op het MJP-GA II wordt door de branche-verenigingen met name gewezen op het bedrijfsinterne milieuzorgcycteem dat inmiddels voor de sector 'watersportinrichtingen' is ontwikkeld. Anderzijds wordt aandacht gevraagd voor het eerder genoemde MDW-project (Martkwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit). De vergunningsplicht in het kader van de Wm wordt daarbij vervangen door een Algemene Maatregel van Bestuur (die volgens planning 1998 van kracht moet worden). In deze AMvB zullen o.a. duidelijke regels worden gesteld ten aanzien van de gescheiden inzameling van verschillende afvalstoffen.
Watersportinrichtingen
54
6 Saneringsmaatregelen .................................................................................. In dit hoofdstuk wordt een aantal maatregelen beschreven waardoor emissies vanuit de watersportinrichting naar het oppervlaktewater verminderd kunnen worden. Een aantal diffuse vervuilingsbronnen afkomstig van pleziervaartuigen kunnen binnen de watersportinrichting worden gebracht. Door het creëren van inzamelfaciliteiten binnen watersportinrichtingen te stimuleren, worden de voorheen diffuse bronnen in puntbronnen omgezet. Hierdoor is sanering van deze vervuilingsbronnen beter mogelijk. Vervolgens moet worden voorkómen dat onnodig afvalstoffen of afvalwater op de watersportinrichtingontstaan. Daartoe kunnen een aantal preventieve maatregelen worden genomen. Ondanks de preventieve aanpak zullen er binnen de watersportinrichting toch afvalwaterstromen kunnen ontstaan. Per type vervuilingsbron zal in dit hoofdstuk voor de watersportinrichting worden aangegeven hoe deze bronnen met behulp van preventieve en/of end-of-pipe-maatregelen kunnen worden gesaneerd. 6.1
Preventie
De eerste stap in het saneringstraject is het voorkomen dat verontreinigd afvalwater ontstaat, met ander woorden preventieve maatregelen. 6.1.1
Preventie d.m.v. havenreglement
(Mi1ieu)regel.s waaraan recreanten zich binnen een jachthaven moeten houden kunnen worden opgenomen in een havenreglement. Good house-keeping is veelal impliciet in het havenreglement verwerkt: recreanten die gebruik maken van de faciliteiten van een watersportinrichting moeten de gedragsregels kennen om milieuvervuilingbinnen de watersportinrichtingte voorkomen. In het havenreglement worden zaken geregeld als het verbod op het lozen van diverse afvalstoffen binnen het havencomplex (brandstof, olie, vet, bilgewater, huishoudelijk afval, inhoud van chemische toilet etc.) of er worden voorschriften in gesteld om particulier gebruik van de winterstalling in goede banen te leiden. Het havenreglement is dus van belang in het kader van preventie van lozingen op oppervlaktewater. Ook passanten dienen van het havenreglement op de hoogte te zijn. In de bijlagen is een voorbeeld van een havenreglement opgenomen. 6.1.2
Produktbeleid
Preventie van waterverontreiniging is onder andere mogelijk door een milieuvriendelijk produktenbeleid. In het geval van watersportinrichtingen kan hierbij gedacht worden aan vermindering van de emissies door bijvoorbeeld andere verf- en antifoulingsystemen te ontwikkelen. Het verbod op het toepassen van organotinhoudende antifoulings op schepen
Watersportinrichtingen
55
kleiner dan 25 meter is hiervan een voorbeeld. Ook het op handen zijnde verbod op het toepassen van PAK-houdende coatings (steenkoolteer) is een voorbeeld van een milieuvriendelijk produktbeleid.
Alternatief voor koperhoudende antifouling Momenteel zijn er weinig alternatieven voor koperhoudende antifoulings voor handen. Voor de recreatievaart blijft er in de komende jaren de nodige aandacht voor de toegepaste verf- en antifoulingsystemen bestaan. In het Meerjarenplan Hygiëne en Materiaalbescherming is het beleidsplan aangroeiwerende scheepsverven opgenomen. Brancheverenigingen worden in een speerpuntenbrief genoemd als trekker van het actiepunt 'uitwerken van de hoofdlijnen voor een plan om het gebruik van koperhoudende aangroeiwerende verven in de pleziervaart te verminderen'. Een mogelijke oplossingsrichting als alternatief voor het gebruik van aangroeiwerende verf zou kunnen zijn het met regelmaat afspuiten of borstelen van pleziervaartuigen. Daar blijkt vooralsnog vanuit de brancheverenigingen geen draagvlak voor te bestaan. Een aantal malen per seizoen afspuiten vergt hogere investeringen in afspuitplaatsen, hijswerk en personeel. Eerder wordt gedacht aan oplossingsrichtingen zoals voorlichting aan de consument en de ontwikkeling van nieuwe verfprodukten. Een interessante ontwikkeling die genoemd kan worden is de ontwikkeling van 'super gladde verfsystemen'. De verf zorgt voor een dusdanig glad oppervlak dat een aanhechting, en derhalve een aangroei van organismen, niet meer mogelijk is. Naast de oplossingsrichtingen zoals die worden aangedragen door de brancheverenigingen, zijn er nog andere projecten te noemen die erop gericht zijn alternatieven te vinden voor gebruik van antifouling in de pleziervaart. Binnen de verschillende provincies is een projectstructuur opgezet met betrekking tot de aanpak van diffuse bronnen, waarbij provincies, waterschappen en rijkswaterstaat zijn betrokken. Binnen de provincies Noord Holland en Friesland bijvoorbeeld loopt een gezamenlijk onderzoek naar de haalbaarheid van alternatieven voor het gebruik van antifouling. in tegenstelling tot hetgeen de brancheverenigingen beweren wordt in dat kader verwacht dat mechanische reiniging mogelijk als een kansrijk alternatief gezien kan worden. Om de mogelijkheden en de voor- en nadelen (bijvoorbeeld kosten, de termijnen die nodig zijn voor ontwikkeling, milieu-aspecten en dergelijke) te inventariseren wordt eerst een voorstudie gedaan. indien uit deze voorstudie blijkt dat (mechanische) reiniging nog steeds als kansrijk kan worden beschouwd, zal een onderzoeksvoorstel voor een praktijkonderzoek worden opgezet, gericht op uitvoering in het vaarseizoen 1997-1998. Indien uit resultaten van het bovenbeschreven onderzoek blijkt dat (mechanisch) reinigen een zinvol alternatief is voor het gebruik van antifouling, zullen nog ontwikkelingen nodig zijn om tot aanvaardbare uitvoeringsvormen te komen, zowel voor wat betreft de kosten als voor het aspect 'milieu-effecten'.
Teer Door het ministerie van VROM is in overleg met het bedrijfsleven een concept-Algemene Maatregel van bestuur gemaakt, waarin staat dat PAK-houdende coatings (zowel eencomponent als tweecomponent) van-
Watersportinrichtingen
56
af 1997 niet meer mag worden toegepast. Ook het voorhanden hebben of het aan anderen ter beschikking stellen is verboden. Met ingang van 1 oktober 1996 mogen PAK-houdendecoatings alleen nog in verpakkingen van ten hoogste 25 liter voorradig zijn of verhandeld worden ter voorkoming van de aanleg van grote bulkvoorraden. Voor de recreatievaart zal dit verbod echter een beperkte impact hebben, aangezien er slechts circa 10.000 pleziervaartuigen zijn die voorheen met steenkoolteer behandeld werden. 6.2
Sanering diffuse vervuilingsbronnen
Er zijn binnen een jachthaven een aantal kleine 'diffuse' bronnen die verontreiniging van het oppervlaktewater kunnen veroorzaken. Te noemen zijn bijvoorbeeld mors bij het brandstoftanken, en de lozing van koelvloeistof. Deze bronnen zijn door middel van preventieve maatregelen eenvoudig te saneren. Andere diffuse bronnen uit de recreatievaart worden door inzameling als afvalstromen binnen een jachthaven gebracht, waardoor ook deze bronnen te saneren zijn (bijvoorbeeld bilgewater- en vuilwaterinzameling). 6.2.1
Mors bij tanken
Bij een aantal jachthavens is een brandstofpomp op een steiger aanwezig. Bij het tanken en bij het vullen van jerrycans, kan brandstof op oppervlaktewater gemorst worden. De bescherming van de bodem rondom een brandstofverkooppunt is eenvoudiger te realiseren dan de bescherming van het oppervlaktewater. Om bodemverontreiniging te voorkomen moet de vloer bij de afleverzuil vloeistofdicht zijn. Bovendien moet het vulpunt op de steiger voorzien zijn van een lekbak met vloeistofdichte leiding- en kabeldoorvoeren.Ook voor het vullen van jerrycans moet een vloeistofdichte voorziening aanwezig zijn. Op het water gemorste brandstof mag niet worden opgeruimd met afwasmiddel: hierdoor emulgeert de olie. Daarom moeten olie-absorptiematerialen (zoals olieabsorptiedoeken) worden gebruikt. Olie-absorptiematerialen absorberen de op het water gemorste olie en benzine, zodat de olie uit het water kan worden gehaald. Doordrenkte materialen moeten als chemisch afval worden afgevoerd. Om te voorkomen dat er gemorst wordt bij het tanken zijn verschillende oplossingen opde markt. Zo kan een buffertank in de ontluchtingsleiding van de brandstoftank in schepen worden gebracht, zodat er geen dieselschuim via de ontluchtingsopeninguit de tank komt. Een ander oplossing is de verzonken vulopening. Deze zorgt ervoor dat gemorste brandstof alsnog in de brandstoftank komt in plaats van in het water of op het schip zelf. 6.2.2
Koelvloeistof
Het gedurende de winterperiode afvullen van een open indirect koelsysteem heeft tot gevolg dat al bij het afvullen koelvloeistof wordt geloosd. Om er zeker van te zijn dat het hele systeem met koelvloeistof is gevuld wordt de vloeistof net zo lang door het systeem gepompt tot het onverdund, meestal uit de uitlaat wordt geloosd. Bij het opnieuw in ge-
Watersportinrichtingen
57
bruik nemen van de motor wordt vervulgens de volledige inhoud van het koelsysteem direct geloosd. Het tijdelijk afvullen van een dergelijk koelsysteem berust op verouderde opvattingen en technische gezien is geen enkel schadelijk effect vast te stellen wanneer een motor in het winterseizoen droog staat. Instructie en voorlichting kunnen voorkomen dat deze methode wordt toegepast. Overigens kan indien afvullen met koelvloeistof toch noodzakelijk wordt geacht, lozing van koelvloeistof worden voorkomen door aan het einde van het winterseizoen via het aftappunt de koelvloeistof uit het systeem op te vangen. Indirecte en gesloten koelsystemen zijn blijvend gevuld met koelvloeistof. Vervanging van de koelvloeistof vindt pas na 1O tot 15 jaar plaats. Verontreinigingen van het bilgewater kan ontstaan ten gevolge van lekkage aan het systeem of door overvulling, zodat onvoldoende ruimte is voor uitzetting van de koelvloeistof en het via de overloop uitstroomt. Preventief onderhoud en een juiste instructie kunnen verontreinigingen van het bilgewater met koelvloeistof minimaliseren. 6.2.3
Bilgewater
Lozing van bilgewater op oppervlaktewater is verboden. Recreanten zouden daarom het bilgewater moeten kunnen afgeven, bijvoorbeeld bij een jachthaven. Jachthavenbeheerder blijken echter niet altijd bereid om te investeren in inzamelvoorzieningen. Dat wordt enerzijds veroorzaakt door de complexe regelgeving, maar ook door de onzekerheid over het aanbod van bilgewater door de recreanten. 6.2.3.1
Praktijksituatie
Op een aantal plaatsen in Nederland blijken inmiddels al wel inzamel(en beperkte verwerkings)voorzieningen voor bilgewater uit de recreatievaart te zijn gerealiseerd. Daardoor was een indicatief praktijkonderzoek mogelijk. Op basis van de bevindingen uit het praktijkonderzoek kunnen saneringsaanbevelingen worden gedaan ten aanzien van de bilgewaterinzameling. Na inzameling van bilgewater blijken er in de huidige uitvoeringspraktijk drie situaties bestaan. Alle inzamel- c.q. verwerkingsmogelijkheden zijn gebaseerd op een fysische voorzuivering gevolgd door een biologische nazuivering. Lozing van bilgewater op oppervlaktewater (na passeren van een olie-afscheider, zonder dat een biologische nazuivering volgt) is in de huidige Wvo-praktijk geen toegestane optie.
6.2.3.2
Afvoer naar een erkende verwerker
In de praktijk kan het bilgewater van pleziervaartuigen, eventueel met behulp van bilgepompen, worden ingezameld bij een jachthaven. Vervolgens wordt het bilgewater in z'n geheel (water plus olie) afgevoerd naar een erkend verwerker. Er zijn op dit moment slechts een beperkt aantal van deze erkende bilgewaterverwerkers in Nederland. Een voordeel van deze werkwijze is centralisatie van de uiteindelijke verwerking en restlozingvan afvalwater. Een nadeel van centrale verwerking is mogelijk een verlies aan milieurendement, veroorzaakt door het transport van relatief veel water over grote afstanden.Nadelig zijn bovendien de relatief hoge kosten voor de
Watersportinrichtingen
58
jachthaven van afvoer en verwerking: deze kosten zullen worden doorberekend naar de recreant.
6.2.3.3
Eerste scheiding bij de jachthaven
In de praktijk komt het ook voor dat het bilgewater eventueel met behulp van bilgepompen, wordt ingezameld bij een jachthaven en bewaard wordt in een opslagvat. Vervolgens wordt na verloop van tijd (bijvoorbeeldaan het einde van het recreatieseizoen) de bovendrijvende olie-laag afgeroomd en naar een erkend verwerker afgevoerd. Het onderstaande oliehoudende afvalwater wordt via een olie-afscheider geloosd op de riolering, waarna nog een biologische reiniging op de RWZI volgt. De scheidingslaag tussen de olie en de waterfractie wordt visueel (peilglas) bepaald. Een voordeel van deze werkwijze is het feit dat alleen een geconcentreerde olie-fractie naar een verwerker hoeft te worden afgevoerd en er dus minder water hoeft te worden getransporteerd. Uit het oogpunt van milieurendement is dit aan te bevelen. Het geleidelijke aanbod van het resterende olie-houdende afvalwater op de olie-afscheider zorgt er voor dat de olie-afscheider een goed scheidingsrendement kan behalen. In de praktijk blijkt uit een steekproef dat voor wat betreft minerale olie een verwijderingsrendement van 98% mogelijk is, terwijl het verwijderingsrendement voor zware metalen f 86% is, voor PAK f 77%, voor MAK I 95% en voor EOCI f 71%. Tijdens de biologische zuivering op de RWZI worden de resterende verontreinigingen, met name CZV,nog verder gereduceerd. Een ander mogelijkheid die in de praktijk voorkomt is de volgende. Het bilgewater wordt met behulp van bilgepompen ingezameld en vervolgens rechtstreeks - zonder tussenopslag en zonder slibvangput - op een olie-afscheider gezet. Na passage van de olie-afscheider wordt het oliehoudende afvalwater geloosd op de riolering, waarna nog een biologische reiniging op de RWZI volgt. Het genoemde indicatieve praktijkonderzoek was er niet op gericht om aan te tonen dat de olie-afscheider minder goed functioneert wanneer bilgewater op een dergelijke rechtstreekse wijze op de olie-afscheider wordt aangevoerd. Bekend is echter dat door de werking van de bilgepomp olie in geëmulgeerde toestand kan raken. Voor olie-waterscheiding van geëmulgeerde olie zijn andersoortige verwerkingstechnieken nodig (bijvoorbeeld emulsiesplitsers, flocculatie/flotatie of membraanfiltratie) dan de hier bedoelde olie-afscheiders die alleen vrije oliedeeltjes afscheiden. Door de rechtstreekse aanvoer van bilgewater m.b.v. pompen (zonder buffer) kan bovendien verstoring van het interne stromingsprofielvan de olie-afscheider optreden. De huidige olie-afscheiders, die veelal volgens NEN 7089 gedimensioneerd zijn, zullen daardoor minder goed functioneren. Het gehalte aan minerale olie in het effluent van de olie-afscheider kan hoger zijn dan bij een meer constante aanvoer van (niet-geëmulgeerd) oliehoudend afvalwater. Indien bilgewater met behulp van bilgepompen ingezameld en vervolgens rechtstreeks - dus zonder tussenopslag en zonder slibvangput - op een olie-afscheider wordt gezet verdient het aanbeveling om alsnog een buffer tussen de pomp en de afscheider te installeren. Dit is een beslissing die het Wm-bevoegd gezag, eventueel in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder, neemt.
Watersportinrichtingen
59
6.2.3.4
Afscheidingsinstallaties en typebepaling
De meest gebruikte en ook meest economisch rendabele methode om oliehoudend afvalwater uit recreatievaartuigen te behandelen is een gravitaire afscheidingsinstallatie (NEN 7089) eventueel gecombineerd met een coalescentiefilter (DIN 1999, deel 4, 5 en 6). Voor olie-afscheider en slibvangputten is destijds de Nederlandse NENnorm 7089 opgesteld. Deze norm geeft eisen en beproevingsmethoden voor olie-afscheiders en slibvangputten die vervaardigd zijn uit materialen beton, plaatstaal of gietijzer, bedoeld voor de verwijdering van drijvende olie en slib uit afvalwater. De coalescentiefilters worden veelal gebouwd naar de duitse DIN 1999, deel 4, 5 en 6. Er is bovendien een certificatieregeling voor olie-afscheiders en slibvangputten: het KOMO-certificaat. Op het KOMO-certificaat staat vermeld welk type slibvangput bij de gekozen olie-afscheider hoort. Om zekerheid te hebben over de kwaliteit van afscheidingsinstallaties kan het derhalve zinvol zijn installaties aan te schaffen die geleverd worden met een KOMO-produktcertificaat. Bij lozing van oliehoudend afvalwater op oppervlaktewater wordt in de Wvo-vergunning veelal een lozingseis van 20 mg/i minerale olie gesteld. Om aan deze lozingseis te kunnen voldoen is de bovenbeschreven olieafscheider niet toereikend en zijn andere aanvullende technieken noodzakelijk. Overigens is lozing van oliehoudend afvalwater na behandeling van bilgewater op oppervlaktewater (na passeren van een olie-afscheider, zonder dat een biologische nazuiveringvolgt) in de huidige Wvo-praktijk geen toegestane optie. 6.2.3.5
Investeringskosten
De aanschafkosten van de benodigde voorzieningen lopen uiteen en kunnen slechts zeer globaal gegeven worden. Vanzelfsprekend is informatie over de aard en omvang van het afvalwater en de lokatie (ruimte) waar de installatie komt te staan, doorslaggevend voor de uiteindelijke kostprijs. Een leverancier van afvalwaterverwerkingsinstallaties geeft aan dat de investeringskosten voor de slibvangput met olie-afscheider en coalescentiefilter kunnen variëren van f 8.000,- (capaciteit 1.200liter) tot f 19.000,- (capaciteit 6.000liter). Ter vergelijking: de investeringskosten van een nabehandelingsstap met bijvoorbeeld emulsiesplitsers, flocculatie/flotatie of membraanfiltratie bedragen al snel f 30.000,- (2).
Resumerend Inzameling van bilgewater afkomstig van de recreatievaart bij watersportinrichtingenmoet gestimuleerd worden, maar niet noodzakelijkerwijs bij iedere watersportinrichting. Locatie specifieke omstandigheden kunnen een rol spelen bij het al dan niet toestaan van dergelijke inzamelvoorzienigen, en bepalen eveneens de aard van de toegestane inzamelvoorziening. Uit oogpunt van milieurendement kan het onder stringente voorwaarden acceptabel zijn om een eerste olie-waterscheidingsstap toe te passen op het bilgewater binnen de watersportinrichting zelf. Daarmee wordt voor-
Watersportinrichtingen
60
komen dat veel water getransporteerd moet worden naar een erkende verwerker. De geconcentreerde oliefractie dient te worden afgevoerd naar een erkende verwerker. De resterende waterfractie met olieresten kan na passage van een olie-afscheider op het openbaar riool worden geloosd, waarna biologische zuivering volgt. Watersportinrichtingendie niet op het openbaar riool zijn aangesloten en op individuele basis het huishoudelijk afvalwater behandelen, mogen geen bewerkt bilgewater lozen. Bilgewater moet dan integraal worden afgevoerd naar een erkende verwerker. 6.2.4
Vuilwater
Een vuilwatertank heeft als doel het huishoudelijk afvalwater dat vrijkomt aan boord van pleziervaartuigen op te vangen, zodat dit afvalwater niet rechtstreeks in het oppervlaktewater komt. Een mogelijkheid om ervoor te zorgen dat de inhoud van de vuilwatertanks niet diffuus in het oppervlaktewater terecht komt is het aanbrengen van een inzamelpunt voor vuilwater bij de watersportinrichting.Bij de watersportinrichting kan het ingezamelde vuilwater op de riolering worden gezet. Bij de typering van vuilwatertanks dient een onderscheid gemaakt te worden naar soort afvalwater dat opgevangen wordt. Dit kan alleen toiletwater zijn of al het huishoudelijk afvalwater. 6.2.4.1
Opvangtank
In zijn eenvoudigste uitvoering is het een gesloten bak waar huishoudelijk afvalwater in verzameld wordt. Als de tank bijna vol is wordt deze geleegd. Dit gebeurt in principe op de wal in het riool, maar als er geen afvoerpunt aanwezig is op het oppervlaktewater. Indien alleen toiletwater wordt opgevangen zal de capaciteit 12 tot 22 liter per persoon per etmaal zijn, ervan uitgaande dat per spoeling 2 tot 4 liter water wordt gebruikt. Dit betekent dat als de tank eenmaal per vier vaardagen wordt geleegd en als er vier personen aan boord zijn, de inhoud van de tank ongeveer 200 tot 350 liter bedraagt. De tank zal worden uitgevoerd met een ontluchtingssysteem om overdruk in de tank te voorkomen.
Boffertank De buffertank is een speciaal soort opvangbak, ontwikkeld voor het tijdelijk opslaan van toiletwater, zodat er niet meer geloosd hoeft te worden op concentratiepuntenvan pleziervaartuigen.De tank wordt om het toilet heen geplaatst. Een buffertank is niet ontworpen om op de wal geleegd te worden, maar om de verontreinigingte spreiden. Voor de Nederlandse situatie wordt deze optie niet zinvol geacht.
Behandelingstank Uit de Verenigde Staten wordt een type vuilwatertank geïmporteerd waar toiletwater in behandeld wordt. Hierbij worden faecaliën bacterieel omgezet in CO, en H,O. Het toiletwater wordt in dit systeem via kunststof filters geleid waarop bacteriën groeien die de zuurstofbindende stoffen oxideren (eutrofiërende stoffen worden verder niet behandeld). Het vrijkomende water kan worden nabehandeld met chloortabletten die bacteriën doden, waarna het restwater overboord gepompt wordt. Het vrijkomende gas wordt via een ontluchting uitgelaten. Voor de Nederlandse situatie wordt deze optie niet zinvol geacht.
Watersportinrichtingen
61
6.2.4.2
Afvoersysteem
Er zijn drie systemen om de vuilwatertanks leeg te maken:
-
-
het verplaatsbare systeem: de pomp met opvangbak kan naar elke boot toegebracht worden. Als de verplaatsbare tank vol is kan deze op het riool geloosd worden. vast leegpomp punt: er wordt een vaste plaats gereserveerd voor het leegpompen van vuilwatertanks. Het afvalwater wordt rechtstreeks in het riool gepompt. jachthaven systeem: op elke aanlegplaats wordt een lozingspunt aangelegd zodat iedereen op elk moment zijn vuilwatertanks kan legen.
Resumerend Inzameling van vuilwater afkomstig van de recreatievaart binnen watersportinrichtingenmoet zoveel mogelijk gestimuleerd worden. Daarmee wordt een diffuse bron van o.a. eutrofiërende stoffen, zuurstofbindende stoffen en bacteriologische verontreiniging gesaneerd. Ook watersportinrichtingen die niet op het openbaar riool zijn aangesloten en op individuele basis het huishoudelijk afvalwater behandelen, kunnen gestimuleerd worden een inzamelpunt voor vuilwater te installeren. Door vuilwaterinzamelpunten te installeren op de wal zullen naar verwachting meer pleziervaartuigen een vuilwatertank laten inbouwen. 6.2.5
Chemische toiletten
Om te voorkomen dat de inhoud van de chemische toiletten door de recreanten geloosd wordt op het oppervlaktewater kunnen er bij watersportinrichtingen inzamelfaciliteiten worden verzorgd. De inhoud van de chemische toiletten kan via een inzamelpunt op het openbaar riool worden gezet. Voor de beoordeling van de loosbaarheid van aldehyden en quarternaire ammoniumverbindingen is het volgende van belang. In het kader van het beleid 'vermindering van de verontreiniging' dient de lozing van aldehyden en quarternaire ammoniumverbindingen in beginsel te worden teruggedrongen. Het voorkomen van de lozing van deze stoffen zou betekenen dat het inzamelen van de inhoud van mobiele toiletsystemen verplicht zou moeten worden gesteld, waarna in principe tot verbranding zou moeten worden overgegaan. Gezien de lage concentraties van de stoffen in de toiletemmer heeft deze oplossing in relatie tot de kosten echter een laag milieurendement. Bovendien zijn de stoffen biologisch afbreekbaar. Lozing op het riool van de inhoud van mobiele systemen vindt veelal diffuus plaats. In gebieden met veel toerisme is er in het hoogseizoen een extra toevoer van afvalwater. Daarnaast zijn er ook altijd een groot aantal vaste aansluitingen op het riool van een rioolwaterzuiveringsinstallatie, waardoor er verdere verdunning plaats vindt. Het oplopen van bijvoorbeeld de formaldehyde concentratie in het influent van een RWZI als gevolg van de lozing van toiletvloeistoffen tot 135 mg/l, de formaldehydeconcentratie waarboven aerobe slibvergiftiging op kan treden, is daarom onwaarschijnlijk. Indien geloosd zou worden op een septic tank bestaat overigens wel het risico dat de kritische formaldehydeconcentratie wordt overschreden.
Watersportinrichtingen
62
Er worden geen nadelige gevolgen verwacht voor de goede werking van de RWZI bij het lozen op het riool van aldehyden en quartenaire ammoniumverbindingen.Voor toiletvloeistoffen dient lozing op het riool en verwerking door een RWZI als de meest doelmatige wijze van verwijdering te worden gezien. In het besluit hygiëne, gezondheid en veiligheid kampeerterreinen van 13 maart 1995 is vastgesteld dat kampeerterreinen, indien het gebruik van chemische toiletten is toegestaan, tenminste 'een deugdelijke voorziening dienen te hebben voor het ledigen van de toiletten'. Om te voorkomen dat gebruikers van chemische toiletvloeistoffen zich hiervan ontdoen op een andere wijze dan door lozing op het riool, verdient het de aanbeveling ook jachthavens overeenkomstig dit besluit te laten handelen en de nodige voorzieningen te laten treffen. In de huishoudelijke reglementen van deze terreinen zou kunnen worden opgenomen dat de gebruikers van chemische toiletvloeistoffen verplicht zijn om van deze voorziening gebruik te maken indien men zich van die vloeistoffen ontdoet (4).
Resumerend Inzameling van chemische toiletvloeistoffen afkomstig van de recreatievaart op de watersportinrichting moet zoveel mogelijk gestimuleerd worden. Watersportinrichtingen die niet op het openbaar riool zijn aangesloten en op individuele basis het huishoudelijke afvalwater behandelen, mogen de ingezamelde chemische toiletvloeistoffen niet op het IBA-systeem lozen, maar moeten het afvoeren. In overleg met de gemeente kan besloten worden de chemische toiletvloeistoffen elders op het openbaar riool te lozen.
................................... Tabel 69.6
Samenvatting saneringsmaatregelen diffuse bronnen
6.2.6
Overzicht saneringsmaatregelen diffuse lozingen
~
Mogelijke 88nerlngsmaatregelen
Bron Mors bij tanken
Buffertank in ontluchtingsleiding; Verzonken vulopening; Absorptiemateriaal (propyleenslangen);
Koelvloeistof
Keuze type koelsysteem; Voorlichting; Inzameling; Hergebruik;
Bilgewater
Preventie aan boord (divers, o.a. type schroefasafdichting, preventie mors van olie en koelvloeistof, preventie mors van zepen en schoonmaakmiddelen); Inzameling op watersportinrichting; Olie-water-fractiescheiding gevolgd door lozing op RWZI;
Vuilwater
Vuilwatertanks aan boord; Inzamelstructuur op watersportinrichting; Lozing op RWZI;
Chemische toiletvloeistof
Watersportinrichtingen
_".
-
63
Minimaal gebruik aan boord; Inzameling op watersportinrichting; Lozing op RWZI;
- Opvang en periodieke, gedoseerde afvoer naar de riolering; Het afspuitwater wordt opgevangen in een buffertank en na een bepaalde periode met behulp van een pomp gedoseerd afgevoerd naar de gemeentelijke riolering. Dit kan eventueel 's nachts plaats vinden. Hemelwater dat op de afspuitplaats valt mag rechtstreeks geloosd worden op de oppervlaktewater;
-
Directe afvoer van alleen afspuitwater naar de riolering; De hogedrukspuit wordt gekoppeld aan een automatisch gestuurd vlottersysteem in de bezinkput. Wanneer de hogedrukspuit wordt gebruikt wordt het afspuitwater afgevoerd naar de riolering.Wanneer de hogedrukspuit niet wordt gebruikt wordt het hemelwater van de afspuitplaats rechtstreeks geloosd in oppervlaktewater;
6.3.5
Saneringsmaatregelen op de afspuitplaats
In de bijlage staat op basis van de huidige uitvoeringspraktijkbeschreven hoe een gesaneerde afspuitplaats technisch gezien kan worden gerealiseerd, en wat de globale kosten daarvan zijn. Mogelijke saneringsmaatregelen op de afspuitplaats:
-
-
Tijdens het afspuiten mogen boten niet (gedeeltelijk) in of boven het oppervlaktewater hangen. Afspuitwater moet worden opgevangen om afdoende behandeld te kunnen worden. De vloer waarboven afspuitwerkzaamheden worden verricht moet daarom vloeistofdicht zijn: het afspuitwater kan zo worden opgevangen en naar een bezinkinstallatieworden geleid. Door het nemen van preventieve maatregelen op de werkvloer kan voorkomen worden dat ook het hemelwater van de verharde vloer van de afspuitplaats, verontreinigd raakt. Door middel van 'good housekeeping' moet de werkvloer zo schoon mogelijk blijven: verfschilfers en roestdeeltjes dienen regelmatig droog van de werkvloer worden verwijderd.
- Voorkomen moet worden dat het oppervlaktewater door verwaaien verontreinigd raakt met afspuitwater. Om dit te voorkomen moeten windafschermende maatregelen of beperkingen aan de windsterkte waarbij nog op de afspuitplaats gewerkt mag worden, worden getroffen.
- Er mogen op de afspuitplaats geen werkzaamheden plaatsvinden waarbij olie vrij kan komen, tenzij er naast een bezinkput ook een olie-afscheider wordt doorlopen. Werkzaamheden zoals gritstralen en motorenrevisie mogen niet op de afspuitplaats worden uitgevoerd.
-
Watersportinrichtingen
Het verdient aanbeveling het afvalwater van de afspuitplaats, dat o.a. verontreinigd kan zijn met aangroei, verf- en roestdeeltjes en antifouling, conform de aanbevelingen uit de vorige CUWVO-nota te saneren door middel van bezinking. Indien het afvalwater op de afspuitplaats door voorkomende activiteiten ook verontreinigd kan zijn met olie, zal het afspuitwater tevens een olie-afscheider moeten doorlopen.
66
-
-
Lozing van het afvalwater op de riolering is vervolgens te prefereren boven lozen op oppervlaktewater. Aanbevolen wordt de hoeveelheid onopgeloste bestanddelen in het te lozen afspuitwater te limiteren door het stellen van een lozingseis van 1O0 mg/l onopgeloste bestanddelen. Indien ook minerale olie geloosd wordt kan, conform de vorige CUWVO-aanbevelingen, bij lozing op de riolering met een lozingseis van 200 mgh minerale olie worden volstaan. Indien aansluiting op de riolering niet mogelijk is kan lozing op oppervlaktewater worden toegestaan. Er wordt in dat geval echter een strengere lozingseis voor minerale olie voorgeschreven: 20 mg/l. Om aan deze lozingseis te kunnen voldoen zullen andere typen olieafscheiders noodzakelijk zijn dan bij lozing op de riolering.
- Als voorwaarde voor de goede werking van olieafscheider moet het gebruik van vloeibare ontvetters op de afspuitplaats ontraden worden. Het droog ontvetten met een doek kan een alternatief zijn.
- Om de hoeveelheid te lozen afvalwater van de afspuitplaats te reduceren is recirculatie van afspuitwater aan te bevelen. Na filtratie is het afspuitwater nog een groot aantal keren opnieuw te gebruiken.
- In een aantal gevallen kan het niet alleen wenselijk maar ook noodzakelijk zijn de hoeveelheid afspuitwater die geloosd wordt op het openbaar riool te minimaliseren, bijvoorbeeld indien de riolering slechts een beperkte ontvangstcapaciteit heefî (o.a. drukriolering). In dergelijke gevallen dient in eerste instantie het afspuitwater gerecirculeerd worden. Na filtratie is het opgevangen afspuitwater nog geschikt om opnieuw te gebruiken.
- Tevens kan het afvalwater dat op de (druk)riolering geloosd wordt beperkt worden tot alleen het afspuitwater: schoon hemelwater kan dan op oppervlaktewater geloosd worden. Om te zorgen dat alleen afspuitwater geloosd wordt op de riolering kan een systeem geïnstalleerd worden waarbij de hogedrukspuit gekoppeld is aan een klepsysteem. Alleen afspuitwater wordt dan via de bezinkinstallatie geleid. Schoon hemelwater (good housekeeping!) kan dan op oppervlaktewater worden geloosd. 6.3.6
Investeringskostengesaneerde afspuitplaats
................................ Tabel 6.3.6
Geschatte investeringskosten voor onderdelen van de afspuitlokatie (excl. BTW): zie ook bijlagen
Watersportinrichtingen
Maatregel
Investeringskosten
vloeistofdichte vloer opvang afspuitwater en heme1waterd.rn.v. goten rondom of in het midden van de vloeistofdichtevloer kolken buisleiding terreinriolering bezinktank olieafscheider: lozing op riolering olieafschedier: lozing op opp.water monsterputje buffertank (t.b.v. recirculatie afspuitwater dan wel t.b.v. periodieke dosering) pompput aanleg persleiding in grond (zonder openbreken asfalt en beton)
f 200,-/m2 f 200,-/m2
67
f 15O,-/~t~k f 50,-lm f 1.500 tot 4.000,f 2.500,- tot 4.500,f 25.000,-
f 250,-
f
1Ow-
f 6000,f 30,-/meter
Sanering winterstalling en afmeerplaats
6.4
De problematiek van het afstromen van verontreinigingen vanaf winterbergingen en andere onderdelen van watersportinrichtingen is nog niet gekwantificeerd. Het probleem lijkt met name een hemelwaterprobleem te zijn. De afvalstoffen die vrijkomen bij bijvoorbeeld het verven of spuiten zijn chemisch afval. Schuurstof, ontlakking- en ontvettingsmiddelen, olie, koelvloeistof en verfdeeltjes mogen niet via het afstromende hemelwater in het oppervlaktewater terecht komen. Op een winterstalling zijn de oppervlakten waar verontreinigd hemelwater vanaf kan stromen groot, zodat de opvang en behandeling van verontreinigd hemelwater een kostbare zaak zou zijn. In de concept-AMvB watersportinrichtingen wordt dan ook aanbevolen de aandacht te richten op het nemen van preventieve maatregelen. Deze preventieve maatregelen worden opgenomen in de Wm-vergunning in de vorm van voorschriften. Behalve via afstromend hemelwater kan afval dat ontstaat op de winterstalling, soms ook door verwaaien in het oppervlaktewater terecht komen. 6.4.1
-
Saneringsmaatregelen op de winterstalling en afmeerplaats
Bij werkzaamheden op de afmeerplaats door recreanten moet worden voorkomen dat er verontreinigingen zoals bijvoorbeeld koelvloeistof, olie, verfschilfers etc. direct in het oppervlaktewater terecht komen. Recreanten kunnen worden aangezet tot het plegen van 'good housekeeping' door voorschriften op te nemen in het havenreglement.
- Er moet worden voorkomen dat er bij het tanken brandstof gemorst wordt op oppervlaktewater. Preventieve maatregelen aan boord van het pleziervaartuig zijn bijvoorbeeld het aanbrengen van een buffertank in de ontluchtingsleiding van de brandstoftank, of een verzonken vulopening.
-
Bij milieubelastende onderhoudswerkzaamheden op de winterstalling dient zoveel mogelijk boven verharde/vloeistofdichte vloeren, dan wel boven afdekzeilen, te worden gewerkt. Tijdens de werkzaamheden op de winterstalling moet het afval dat vrijkomt worden opgevangen en droog worden afgevoerd.
- De verspreiding van vrijgekomen verf- en stofdeeltjes tijdens het afkrabben en schuren van scheepsrompen, kan worden voorkomen door natschuren of door droogschuren met plaatselijke afzuiging.
- Om verwaaien van verf- en stofdeeltjes richting het oppervlaktewater te voorkomen kunnen werkbeperkingen worden opgelegd gerelateerd aan voorkomende windkracht en/of windrichting. Welke windkracht onacceptabel is, is afhankelijk van de locale situatie van een winterstalling, en wordt bepaald door de ligging van de winterstalling ten opzicht van het oppervlaktewater en de meest voorkomende windrichting. Ook het al dan niet aanwezig zijn van omringende windafschermende bebouwing speelt mee bij de maximale toegestane windkracht.
- Afvalstoffen als koelvloeistof en olie mogen slechts binnen een schip op de winterstalling vrijkomen.
Watersportinrichtingen
68
- Opvang en behandeling van hemelwater afkomstig van de winterstalling zou een kostbare aangelegenheid worden. Het gaat vanwege de grote oppervlakten om grote hoeveelheden hemelwater, met naar verwachting lage concentraties verontreinigingen. Uit oogpunt van milieurendement is opvang en behandeling van hemelwater vanaf de winterstalling dan ook niet gewenst. De saneringsaanpak dient dan ook met name gericht te zijn op het nemen van preventieve maatregelen. 6.4.2
Kosten saneringsmaatregelen winterstalling
................................ Tabel 6.4.2 Geschatte investeringskosten (excl. BTW) t.b.v. onderdelen winterstalling.
Maatregel
Investeringskosten
vloeistofdichte vloer
f 200.-/m2
bezinkbak
f 1.500 - f 4.000,-
zeil voor opvang verfafval
f 250,-
olielekbakken
f
olieabsorberend materiaal
f 200.- tot f
6.4.3
150,- tot f 500.1.OOo,-
Testbak buitenboord motor
Bij de beschrijving van de mogelijke werkzaamheden op de watersportinrichting werd aangegeven dat er oliehoudend afvalwater kan ontstaan bij het testen van buitenboord motoren. Het testen van buitenboord motoren is geen activiteit die onder de categorie winterstalling of afmeerplaats valt, maar wordt toch op deze plaats in het rapport beschreven. Voor het afvalwater dat ontstaat bij het testen van buitenboord motoren kan een circulatiesysteem worden gehanteerd. De werking is als volgt. Met behulp van een circulatiepomp wordt het water rondgepompt. Deze pomp treedt in werking indien de niveaumeter aangeeft dat het vloeistofniveau daalt. Het water passeert een bezinktank en een olie-afscheider. Vervolgens passeert het water en filter met olie-absorberend materiaal zodat de laatste restjes olie uit het water worden verwijderd. Na dit filter wordt een controlefilter geplaatst dat aangeeft of het eerste filter is verzadigd. Daarna stroomt het gezuiverde water naar de testbak. Indien geen recirculatiesysteem wordt geïnstalleerd maar het afvalwater direct op het openbaar riool wordt geloosd kunnen ook andere afvalwaterstromen op de bezinkbak en de olie-afscheider worden aangesloten, zoals bijvoorbeeld water van de afspuitlocatie en eventueel water afkomstig van een met olie verontreinigde vloer (1). 6.5
Sanering afvalwater
Indien ondanks alle preventieve maatregelen toch verontreinigd afvalwater ontstaat, is behandeling hiervan veelal noodzakelijk. In de CUWVO-rapportage 'Waterverontreinigingsproblematiekbij het afspuiten van recreatievaartuigen' (6) werd reeds voor bestaande lozingen reeds aanbevolen zoveel mogelijk op het openbaar riool in plaats van op oppervlaktewater te lozen. De afvalwaterstromen worden (indien aansluiting op het openbaar riool mogelijk is) dan ook indirect geloosd. Indien aansluiting op de riolering echter onmogelijk is, vinden ook nog directe
Watersportinrichtingen
69
6.6
Bedrijfsintem milieuzorgsysteem
Zowel HISWA-vereniging (BIM-project, 1992) als de KNWV (Milieuhandboek, 1991) voeren sinds enige jaren een actief beleid naar hun leden, met als doel de interne milieuzorg bij watersportinrichtingen vorm te geven. De meeste van de hiervoor beschreven (preventieve) saneringsmaatregelen zijn in deze milieuprojecten opgenomen. De uitvoering bij de verschillende inrichtingen geschied op vrijwillige basis (1,12). Een bedrijfsinternmilieuzorgsysteemzou in principe een goede basis kunnen vormen voor milieuvergunningen. Met name de vergunning in het kader van de Wm zou een ander karakter kunnen krijgen indien een watersportinrichting al eerder een bedrijfsintern milieuplan heeft gemaakt. De Wm-vergunning, waarin doorgaans veel middelvoorschriften staan opgenomen, zou in dat geval vervangen kunnen worden door een WMvergunning met doelvoorschriften, waarbij verwezen wordt naar het bedrijfsinterne milieuzorgsysteem. De Wvo-vergunning is van oudsher al een vergunning op hoofdlijnen (doelvoorschriften), en zal door invoering van een werkwijze waarin gebruik gemaakt wordt van de informatie uit het bedrijfsinternemilieuplan, in de toekomst veel minder van karakter veranderen. 6.7
Macro-economischeeffect milieu-investeringen
De bovengeschetste saneringsaanbevelingen zijn voor de watersportsector veelal niet nieuw. Naar schatting de helft van de watersportinrichtingen beschikt inmiddels al over een Wvo-vergunning. Het bovengenoemde saneringstraject is reeds sinds enige jaren in gang gezet. De watersportsector weet dan ook welke financiële investeringen ten behoeve van het milieu de komende jaren gedaan moeten worden. Met een jaarlijkse omzet van f 416,- miljoen blijft er na aftrek van de normale vaste kosten een winst van f 23,- miljoen over. De sector geeft aan de komende jaren te maken te hebben met toenemende milieukosten: kosten waar geen omzetstijging tegenover staat. De kosten van verplichte en gewenste milieu-investeringen samen bedragen naar schatting jaarlijks f 30,- à f 50,- miljoen. Daarbij komen de kosten voor het structurele verwijderen van baggerspecie om de havens op vaardiepte te houden: f 60,- tot f 155,- miljoen. Het verlies voor de branche op macro-niveau wordt hierdoor geraamd op totaal f 73,- à f 187,- miljoen. Het bovengeschetste negatieve economische effect van milieu-investeringen op de bedrijfstak, zou in principe kunnen worden doorberekend naar de veroorzaker van de verontreiniging: de recreant. In het onderliggende rapport wordt in een aantal scenario's berekend wat het effect zal zijn op de hoogte van de ligplaatstarieven wanneer de milieukosten direct dan wel na verbruik van winst, worden doorberekend naar de recreant. Wanneer alleen de milieukosten direct zouden worden doorberekend, zal het gemiddelde ligplaatstarief van f 1.255,- stijgen met 14 a 23%. Het tarief voor een gemiddelde ligplaats zou dan circa f 1.500,- gaan bedragen. Wanneer zowel milieukosten als ook de structurele baggerkosten beiden direct naar de recreant worden doorberekend, kan dit een tariefstijging van 40 tot 80% tot gevolg hebben. Een gemiddelde ligplaats zou dan op jaarbasis f 1.700,- à f 2.300,- gaan bedragen.
Watersportinrichtingen
72
Het gevolg van het doorberekenen van de milieukosten naar de recreant is dat de ligplaatstarievenstijgen, met als mogelijk gevolg een daling van het aantal pleziervaartuigen in Nederland. Doelgroepen met alternatieve ligplaatsmogelijkheden bijvoorbeeld zouden eventueel naar het buitenland kunnen vertrekken. Bovendien kan het illegaal afmeren buiten jachthavens mogelijk toenemen, waarbij door het ontbreken van allerlei voorzieningen ongewenste lozingssituaties kunnen ontstaan. In de bijlagen staan de gehanteerde berekeningsscenario's volledig uitgewerkt. In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de resultaten van het minimum- en maximumscenario.
................................ Tabel 6.7 Overzichtstabel met daarin het minimale en maximale scenario van het doorrekenen van milieukosten en baggerkosten naar de veroorzaker van de verontreiniging (via aanpassing van ligplaatstarieven);
Miljoenen guldens Tariefsverhoging bij directe verrekening van de kosten (behoud van winst) Omzet sector jachthavens Beheers- en personeelkosten Kapitaalslasten bestaande schulden Ondernemersbeloning/ directie- en beheerdersalaris Winst voor belasting Kapitaalslasten verplichte milieuinvesteringen Kapitaalslasten gewenste milieuinvesteringen Kapitaalslasten structureel verwijderen baggerspecie Milieuinvesteringen en baggerkosten
Tariefsverhoging bij verrekening van de kosten na verbruik van de winst
f 416,f 171,f 157,-
f 65,f 23,-
-
f 29,52 46,37
f 182,- tot f 290,-
f 61,- tot f 169,-
f 324,- tot f 813,-
f 203,- tot f 692,-
f 506,- tot f 1.102
f 385,- tot f 981,-
-
f 5,04 8,64
f 61,56 - 154.44
De basisgegevens zijn afkomstig uit het rapport van Rekread & Partners (8); aanvullende berekeningen zijn uitgevoerd door RIZA (P. Vermij). Randvoorwaarden
Rentevoet: 8% Afschrijvingstermijn: 10 jaar Aantal ligplaatsen: 19O.OOO Huidig tarief ligplaatsen: f 1.255,-
Watersportinrichtingen
73
Watersportinrichtingen
74
7 Conclusies en aanbevelingen .................................................................................. 7.1
1-
Zowel de WVOals ook de Wm zijn van belang wanneer het gaat om de bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewater rondom watersportinrichtingen. Voor het beoordelen van een lozingssituatie van een watersportinrichting verdient het dan ook aanbeveling Wvoen Wm-aspecten optimaal op elkaar af te stemmen, bijvoorbeeld wanneer het gaat om fasering van saneringsmaatregelen. Daartoe is goede communicatie tussen de waterkwaliteitsbeheerder en het WM-bevoegde gezag essentieel.
2-
In z'n algemeenheid wordt aanbevolen een aantal diffuse vervuilingsbronnen afkomstig van pleziervaartuigen, binnen een watersportinrichtingte brengen. Door het creëren van inzamelfaciliteiten binnen watersportinrichtingen te stimuleren, worden de voorheen diffuse bronnen in puntbronnen omgezet. Hierdoor is sanering van deze vervuilingsbronnen beter mogelijk.
7.2
Watersportinrichtingen
Algemene aanbevelingen
Afvalwaterstromen afkomstig van pleziervaartuigen
3-
Inzameling van vuilwater afkomstig van de recreatievaart binnen watersportinrichtingen moet zoveel mogelijk gestimuleerd worden. Daarmee wordt een diffuse bron van o.a. eutrofiërende stoffen, zuurstofbindende stoffen en bacteriologische verontreiniging gesaneerd. Ook watersportinrichtingen die niet op het openbaar riool zijn aangesloten en op individuele basis het huishoudelijk afvalwater behandelen, kunnen gestimuleerd worden een inzamelpunt voor vuilwater te installeren. Door vuilwaterinzamelpunten te installeren op de wal zullen naar verwachting meer pleziervaartuigen een vuilwatertank laten inbouwen.
4-
Doordat het lozen van huishoudelijk afvalwater vanaf schepen niet verboden is, wordt in de huidige uitvoeringspraktijk veelal gezocht naar alternatieven om het oppervlaktewater toch te kunnen beschermen tegen ongewenste lozingen van huishoudelijk afvalwater. De houder van watersportinrichtingen kan in het havenreglement instructies uitvaardigen die ertoe strekken dat binnen de watersportinrichting onderwatertoiletten niet worden gebruikt.
5-
Vanuit handhavingsoogpunt is er echter sprake van een moeilijke situatie, omdat een wettelijke basis voor het hiervoor genoemde lozingsverbod ontbreekt. Het verdient aanbeveling de uitzondering op het lozingsverbod van de WVO(art.4, 2e lid van het Uitvoeringsbesluit, art.1, 3e lid WVO)te heroverwegen, en ook het lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig van pleziervaartuigen binnen havens te verbieden.
75
6-
Inzameling van bilgewater afkomstig van de recreatievaart bij watersportinrichtingen, moet gestimuleerd worden, maar niet noodzakelijkerwijs bij iedere watersportinrichting. Locatie specifieke omstandigheden kunnen een rol spelen bij het al dan niet toestaan van dergelijke inzamelvoorzieningen, en bepalen eveneens de aard van de toegestane inzamelvoorzieningen. Uit het oogpunt van milieurendement kan het, onder stringente voorwaarden, acceptabel zijn om een eerste olie-waterscheidingsstap toe te passen op het bilgewater binnen de watersportinrichting zelf. Daarmee wordt voorkomen dat veel water getransporteerd moet worden naar een erkende verwerker. De geconcentreerde olie-fractie dient te worden afgevoerd naar een erkende verwerker. De resterende oliehoudende waterfractie kan, na passage van een olie-afscheider, op het openbaar riool worden geloosd waarna een biologische zuivering volgt. Lozing van bilgewater op oppervlaktewater, na passeren van een olie-afscheider maar zonder dat biologische zuivering volgt, is in de huidige Wvo-praktijk geen toegestane optie. Watersportinrichtingen die niet op het openbaar riool zijn aangesloten, en op individuele basis het huishoudelijk afvalwater behandelen, mogen geen bewerkt bilgewater lozen. Bilgewater moet dan integraal worden afgevoerd naar een erkende verwerker.
7- Inzameling van chemische toiletvloeistoffen afkomstig van de recreatievaart op de watersportinrichting moet zoveel mogelijk gestimuleerd worden. Watersportinrichtingen die niet op het openbaar riool zijn aangesloten, en op individuele basis het huishoudelijk afvalwater behandelen, mogen de ingezamelde chemische toiletvloeistoffen niet op het IBA-systeem lozen maar moeten het afvoeren (en bijvoorbeeld, na overleg met de gemeente, alsnog elders op het openbaar riool zetten). 8-
Wanneer een bedrijf dat afvalstoffen 'van buiten de inrichting afkomstig' inzamelt en bewerkt, afvalwater loost op de riolering, is er normaliter naast een lozingsvergunning conform de Wm tevens een Wvo-vergunning nodig (Besluit ex art.1, 2e lid, en art. 31, 4e lid, WVO,art.1, cat. c: Bedrijven die afvalstoffen opslaan, behandelen of verwerken). Jachthavens die de mogelijkheid bieden tot afgifte van afvalstoffen doen dit echter als extra service richting de recreant. In feite bewerkt de jachthaven zijn eigen bedrijfsafval. Er is dan ook naast de Wm-vergunning geen WVOvergunning nodig voor bijvoorbeeld het lozen van bewerkt bilgewater afkomstig van de olie-afscheider op de riolering.
7.3
9-
Watersportinrichtingen
Sanering d.m.v. preventieve maatregelen
Door bij (onderhouds)werkzaamhedenop de watersportinrichting continu rekening te houden met het milieu, kan voorkomen worden dat verontreinigingen naar het oppervlaktewater ontstaan: er sprake van 'good housekeeping'. Voorbeelden van 'goodhouse keeping' binnen de watersportinrichting zijn het periodiek verzamelen en droog afvoeren van verf-, roest- en aangroeideeltjes bij onderhoudswerkzaamheden aan de
76
scheepshuid, of het rekening houden met de windkracht- en richting bij activiteiten op de afspuitplaats, of het voorkómen van mors van brandstof bij het tanken, het opvangen van koelvloeistof etc. 10- 'Good housekeeping' kan door de houder van de watersportinrich-
ting aan recreanten worden doorgegeven door het geven van voorlichting en het opnemen van instructies in het havenreglement. Het havenreglement speelt dan ook een belangrijke rol wanneer het gaat om de preventie van verontreiniging van oppervlaktewater vanuit watersportinrichtingen. 11- Naast hergebruik is preventie mogelijk via het produktenbeleid. Door het stimuleren van de ontwikkeling van alternatieve, milieuvriendelijke produkten zoals bijvoorbeeld verf of antifoulingsystemen, kan de belasting van het oppervlaktewater door watersportinrichtingen nog verder worden teruggedrongen. 12- Ondanks de preventieve aanpak kunnen er binnen de watersportinrichting toch afvalwaterstromen ontstaan. Deze afvalwaterstromen zullen dan uiteindelijk zoveel mogelijk, al dan niet na passeren van zuiveringstechnische voorzieningen, op het openbaar riool moeten worden geloosd. 7.4
Saneringsmaatregelen afspuitplaats
13- Tijdens het afspuiten mogen boten niet (gedeeltelijk) in of boven het oppervlaktewater hangen. 14- Afspuitwater moet worden opgevangen om afdoende behandeld te kunnen worden. De vloer waarboven afspuitwerkzaamheden worden verricht moet daarom vloeistofdicht zijn: het afspuitwater kan zo worden opgevangen en naar een bezinkinstallatie worden geleid.
15- Door het nemen van preventieve maatregelen op de werkvloer kan voorkomen worden dat ook het hemelwater van de verharde vloer van de afspuitplaats, verontreinigd raakt. Door middel van 'good housekeeping' moet de werkvloer zo schcon mogelijk blijven: verfschilfers en roestdeeltjes dienen regelmatig droog van de werkvloer worden verwijderd. 16- Voorkomen moet worden dat het oppervlaktewater door verwaaien verontreinigd raakt met afspuitwater. Om dit te voorkomen moeten windafschermende maatregelen of beperkingen aan de windsterkte waarbij nog op de afspuitplaats gewerkt mag worden, worden getroffen. 17- Er mogen op de afspuitplaats geen werkzaamheden plaatsvinden waarbij olie vrij kan komen, tenzij er naast een bezinkput ook een olie-afscheider wordt doorlopen. Werkzaamheden zoals gritstralen en motorenrevisie mogen niet op de afspuitplaats worden uitgevoerd. 18- Het verdient aanbeveling het afvalwater van de afspuitplaats, dat o.a. verontreinigd kan zijn met aangroei, verf- en roestdeeltjes en antifouling, conform de aanbevelingen uit de vorige CUWVO-nota te saneren door middel van bezinking.
Watersportinrichtingen
77
Indien het afvalwater op de afspuitplaats door voorkomende activiteiten ook verontreinigd kan zijn met olie, zal het afspuitwater tevens een olie-afscheider moeten doorlopen. 19- Lozing van het afvalwater op de riolering is vervolgens te prefereren boven lozen op oppervlaktewater. Aanbevolen wordt de hoeveelheid onopgeloste bestanddelen in het te lozen afspuitwater te limiteren door het stellen van een lozingseis van 1O0 mgA onopgeloste bestanddelen. Indien ook minerale olie geloosd wordt kan, conform de vorige CUWO-aanbevelingen, bij lozing op de riolering met een lozingseis van 200 mgA minerale olie worden volstaan.
20- Indien aansluiting op de riolering niet mogelijk is kan lozing op oppervlaktewater worden toegestaan. Er wordt in dat geval echter een strengere lozingseis voor minerale olie voorgeschreven: 20 mg/l. Om aan deze lozingseis te kunnen voldoen zullen andere typen olie-afscheiders noodzakelijk zijn dan bij lozing op de riolering. 21 - Als voorwaarde voor de goede werking van olieafscheider moet het gebruik van vloeibare ontvetters op de afspuitplaats ontraden worden. Het droog ontvetten met een doek kan een alternatief zijn.
22- Om de hoeveelheid te lozen afvalwater van de afspuitplaats te reduceren is recirculatie van afspuitwater aan te bevelen. Na filtratie is het afspuitwater nog een groot aantal keren opnieuw te gebruiken.
23- In een aantal gevallen kan het niet alleen wenselijk maar ook noodzakelijk zijn de hoeveelheid afspuitwater die geloosd wordt op het openbaar riool te minimaliseren, bijvoorbeeld indien de riolering slechts een beperkte ontvangstcapaciteit heefî (o.a. drukriolering). In dergelijke gevallen dient in eerste instantie het afspuitwater gerecirculeerd worden. Na filtratie is het opgevangen afspuitwater nog geschikt om opnieuw te gebruiken. 24- Tevens kan het afvalwater dat op de (druk)riolering geloosd wordt beperkt worden tot alleen het afspuitwater: schoon hemelwater kan dan op oppervlaktewater geloosd worden. Om te zorgen dat alleen afspuitwater geloosd wordt op de riolering kan een systeem geïnstalleerd worden waarbij de hogedrukspuit gekoppeld is aan een klepsysteem. Alleen afspuitwater wordt dan via de bezinkinstallatiegeleid. Schoon hemelwater (good housekeeping!) kan dan op oppervlaktewater worden geloosd. 7.5
Saneringsmaatregelenwinterstalling en afmeerplaats
25- Bij werkzaamheden op de afmeerplaats door recreanten moet worden voorkomen dat er verontreinigingen zoals bijvoorbeeld koelvloeistof, olie, verfschilfers etc. direct in het oppervlaktewater terecht komen. Recreanten kunnen worden aangezet tot het plegen van 'good housekeeping' door voorschriften op te nemen in het havenreglement.
26- Er moet worden voorkomen dat er bij het tanken brandstof gemorst wordt op Oppervlaktewater. Preventieve maatregelen aan boord van het pleziervaartuig zijn bijvoorbeeld het aanbrengen van een buffertank in de ontluchtingsleidingvan de brandstoftank, of een verzonken vulopening.
Watersportinrichtingen
78
27- Bij milieubelastendeonderhoudswerkzaamheden op de winterstalling dient zoveel mogelijk boven verharde/vloeistofdichte vloeren, dan wel boven afdekzeilen, te worden gewerkt. Tijdens de werkzaamheden op de winterstalling moet het afval dat vrijkomt worden opgevangen en droog worden afgevoerd.
28- De verspreiding van vrijgekomen verf- en stofdeeltjes tijdens het afkrabben en schuren van scheepsrompen, kan worden voorkomen door natschuren of door droogschuren met plaatselijke afzuiging.
29- Om verwaaien van verf- en stofdeeltjes richting het oppervlaktewater te voorkomen kunnen werkbeperkingen worden opgelegd gerelateerd aan voorkomende windkracht en/of windrichting.Welke windkracht onacceptabel is, is afhankelijk van de locale situatie van een winterstalling, en wordt bepaald door de ligging van de winterstalling ten opzicht van het oppervlaktewater en de meest voorkomende windrichting. Ook het al dan niet aanwezig zijn van omringende windafschermende bebouwing speelt mee bij de maximale toegestane windkracht.
30- Afvalstoffen als koelvloeistof en olie mogen slechts binnen een schip op de winterstalling vrijkomen.
31 - Opvang en behandeling van hemelwater afkomstig van de winterstalling zou een kostbare aangelegenheidworden. Het gaat vanwege de grote oppervlakten om grote hoeveelheden hemelwater, met naar verwachting lage concentraties verontreinigingen. Uit oogpunt van milieurendement is opvang en behandeling van hemelwater vanaf de winterstalling dan ook niet gewenst. De saneringsaanpak dient dan ook met name gericht te zijn op het nemen van preventieve maatregelen.
32- Het verdient aanbeveling om oliehoudend afvalwater afkomstig van testbakken voor buitenboordmotoren, zoveel mogelijk te recirculeren. Na filtratie kan het water in de testbakken worden hergebruikt en kan er uiteindelijk zo min mogelijk olie-houdend afvalwater geloosd te worden.
7.6
Saneringsmaatregelen huishoudelijkafvalwater
33- Ten aanzien van de sanering van huishoudelijk afvalwater afkomstig van watersportinrichtingenwordt kortheidshalve verwezen naar de aanbevelingen zoals geformuleerd in de concept-AMvB huishoudelijk afvalwater. 34-
Watersportinrichtingen
Er moet hierbij echter worden opgemerkt dat indien huishoudelijk afvalwater samen met bedrijfsafvalwater(bijvoorbeeld afspuitwater) geloosd wordt, de concept-AMvB huishoudelijk afvalwater niet meer van toepassing is. De in de concept-AMvB genoemde criteria voor aansluiting op de riolering bijvoorbeeld, zouden in dergelijke gevallen dan ook niet meer van toepassing zijn. Aanbevolen wordt om ook in geval van de gecombineerde lozing van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater afkomstig van de watersportinrichting (afspuiîwater), de in de concept-AMvB gehanteerde voorschriften en criteria voor aansluiting op de riolering aan te houden.
79
7.7
Resumerend
35- Indien de in dit rapport beschreven (preventieve) saneringsmaatregelen en aanbevelingen binnen de watersportinrichting worden uitgevoerd, is er voor een groot aantal vervuilingcbronnen geen directe afvalwaterlozing op oppervlaktewater meer. Voor deze 'opgedroogde afvalwaterlozingen' is dan ook niet langer een Wvovergunning noodzakelijk. Er dient echter te worden voorkómen dat door het wegvallen van de Wvo-vergunning, bepaalde vervuilingsbronnen tussen de wal en het schip geraken. In de modelvergunningvoorschriften staan een aantal voorschriften die behalve in de Wvo-vergunning, tevens in een Wm-vergunning kunnen worden opgenomen. De Wm-vergunning heeft, zeker wanneer er geen Wvo-vergunning meer noodzakelijk is, een belangrijke 'vangnetfunctie'.
36- Er is alleen een Wvo-vergunning nodig wanneer er sprake is van directe lozingen vanuit de watersportinrichting op oppervlaktewater: alle indirecte lozingen vanuit watersportinrichtingen worden gereguleerd in de Wm-vergunning.
Lozingen van afvalwater vanaf de watersportinrichting dienen zoveel mogelijk op het openbaar riool plaats te vinden. Lozingen op het openbaar (indirecte lozingen) worden beoordeeld door het Wm-bevoegde gezag, eventueel in samenspraak met de waterkwaliteitsbeheerder. In de onderstaande tabel wordt aangegeven aan wie de verschillende genoemde aanbevelingen met name zijn gericht. Rijksoverheid
1,2,3,5,6,7,8,1 1 , 12,13,14,15,16, 17,18,19,20,22,23,24,27,29,30,31, 33,34,35,36
Waterkwaliteitsbeheerder
1, 2,3,6,7,8,12,13,14,15,16,17,18, 19,20,22,23,24,27,29,30,31,33,34, 35,36
Gemeenten
1, 2,3,6,7,8,12,13,14,15,16,17,18, 19,22,23,24,27,30,31,33,34,35,36
Provincies
Bedrijfstak
Watersportinrichtingen
2,3,4,6,7,9,10,12,13,14,15,16,17, 18,21,22,23,24,25,26,27,28,30,32, 33
80
Literatuur
.....................................................
............................. 1-
Bedrijfsinterne milieuzorg voor bedrijven en jachthavens in de waterrecreatie; HISWA-vereniging, september 1992.
2-
Bilgewateronderzoek in de recreatievaart, RIZA-werkdocument 96.071X, I. Zeegers, april 1996.
3-
Centraal bureau voor de statistiek; Watersport 1991
4-
Chemische toiletvloeistoffen voor mobiele toiletsystemen, werkdocument, RIZA-werkdocument 95.01 9X, J. Meijerink, augustus 1995.
5-
Coördinatiecommissie uitvoering wet verontreiniging oppervlaktewater werkgroep VI, Afvalwaterproblematiek van auto- en aanverwante bedrijven, september 1989.
6-
Coördinatiecommissie uitvoering wet verontreiniging oppervlaktewater werkgroep VI, Waterverontreinigingsproblematiekbij het afspuiten van recreatievaartuigen, april 1991.
7-
Coördinatiecommissie uitvoering wet verontreiniging oppervlaktewater werkgroep VI, Waterverontreinigingsproblematiekbij het stralen en conserveren bij scheepswerven voor beroepsvaart en grote jachten; april 1991 .
8-
Financiële draagkracht jachthavens, aanvulling Grondmij-rapportage nautische baggerproblematiek; Rekread & Partners, mei 1995.
9-
Inventarisatieemissies naar oppervlaktewater vanuit de binnenvaart; RIZA-werkdocument 95.1 34 X, I. Zeegers, september 1995.
10- Inzamelen afvalstoffen jachthavens; Bisschop & Partners in opdracht van RIMH Noord-Brabant, oktober 1995. 11- KNWV, Van den Hout en De Vries; De verontreiniging van het oppervlaktewater door de pleziervaart, 1991. 12- KNWV, Milieuhandboek, 1991. 13- Nautische baggerproblematiek jachthavens; Grontmij in opdracht van Commissie Milieuzorg Pleziervaart, november 1995. 14- Ontwerp lozingenbesluitWVO-watersportinrichtingen, voorpublicatie zoals bekend gemaakt in de staatscourant van 25 mei 1994, nr.96; 15- Project ScheepsafvalstoffenWaddenzee (PSAW); Alons en Partners in opdracht van projectgroep Scheepsafvalstoffen Waddenzee, februari 1996;
Watersportinrichtingen
81
16- RWS/RIZA, notanr. 87.01O; Behandeling van afvalwater van bewerkers van afgewerkte olie/ vereniging bewerkers afgewerkte olie; 1987. 17- RWS/RIZA, notanr. 82.059; Inzameling en behandeling van oliehoudend afvalwater in de binnenscheepvaart; 1982. 18- Smeerkees; een inventariserendonderzoek naar de afvalstromen in de bedrijfstak waterrecreatie; HISWA, 1989. 19- Vuilwaterinzameling ten behoeve van de recreatievaart, ANWB, K N W , HISWA, Grontmij, BDO CampsObers, augustus 1996;
20- Westing, Ferrari; Evaluatie van alternatieven voor aangroeiwering op het onderwatergedeelte van recreatievaartuigen, TNO-rapport CA196.9934, concept-
Watersportinrichtingen
a2
Bijlagen
.................................................................................. 1. 2. 3.
4. 5. 6. 7.
Watersportinrichtingen
Begrippenlijst 85 Voorbeeld havenreglement 87 Technische beschrijving afspuitplaats pleziervaartuigen naar voorbeeld van KNWV 93 Produktoverzicht aangroeiwerende verven 707 Economische analyse 703 Samenvatting bilgewateronderzoek 707 Voorbeeld aanvraagformulier Wvo-vergunning 7 7 7
83
Watersportinrichtingen
84
Bijlage 1:
Begrippenlijst
.................................................................................. -
-
afspuitplaats: plaats die is bestemd of gebruikt wordt voor het afspuiten van pleziervaartuigen of het handmatig verwijderen van aangroei aan pleziervaartuigen; beperkt lozen: lozen van 1O inwonerequivalentenof minder;
-
bilgewater: water (condens-, lek- en regenwater) dat zich onderin een (motor)boot verzamelt;
-
chemische toilet: draagbare opvangbak voor feacaal afvalwater waaraan chemicaliën zijn toegevoegd;
-
conserveringswerkzaamheden:werkzaamheden ter verwijdering van aangroei, verf of teerprodukten of werkzaamheden bestaande uit het aanbrengen van verf of teerprodukten;
-
-
-
Watersportinrichtingen
afspuiten: het onder hoge druk met water verwijderen van aangroei aan pleziervaartuigen;
gebouw: een gebouw in de zin van artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet; huishoudelijk afvalwater: afvalwater, afkomstig van een watersportinrichting, dat naar zijn aard en samenstelling overeenkomt met afvalwater afkomstig van een particulier huishouden; lozen: in oppervlaktewateren brengen met behulp van een werk of op een andere wijze dan met behulp van een werk, waaronder niet begrepen lozen met behulp van een werk dat op een ander werk is aangesloten; NEN: door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm;
-
omvangrijk lozen: lozen van meer dan 10 en niet meer dan 200 inwonerequivalenten;
-
onderhoudswerkzaamheden: reparatiewerkzaamheden of werkzaamheden ter vervanging van onderdelen, niet zijnde conserveringswerkzaamheden, met uitzondering van het reviseren van motoren;
-
pleziervaartuig:vaartuig dat hoofdzakelijk bestemd is voor recreatieve doeleinden of vaartuig dat voor recreatieve doeleinden wordt gebruikt;
-
stoffen: afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, die bij het verrichten van conserverings- of onderhoudswerkzaamheden aan pleziervaartuigen plegen vrij te komen;
05
-
vuilwater: huishoudelijk afvalwater van recreatievaartuigen, bestaande uit toiletafvalwater en overige huishoudelijk afvalwater;
-
waterkwaliteitsbeheerder: bestuursorgaan dat overeenkomstig artikel 3 onderscheidenlijk artikel 6, eerste lid, onder c, van de Woningwet;
-
watersportinrichting: een inrichting met voorzieningen voor: - het afmeren of stallen van pleziervaartuigen of - het verrichten van conserverings- of onderhoudswerkzaamheden aan zodanige vaartuigen, welke al dan niet mede voorzieningen voor recreatie of verblijf van beoefenaars van watersporten omvat;
-
Watersportinrichtingen
winterberging: gedeelte van de watersportinrichting waar pleziervaartuigen worden gestald;
86
Bijlage 2:
Voorbeeld Havenreglement
..................................................................................
MODEL HAVENREGLEMENT
Havenreglement W.V.
.................
Jachthaven 1.
Onder de jachthaven, waarop dit reglement van toepassing is, wordt verstaan: in eigendom of beheer zijnde wateren De bij de W.V. .................... en terreinen, inclusief de steigers, de bebouwing en andere constructies.
Havenmeester
De havenmeester is door het bestuur belast met de regeling van en de controle op de dagelijkse gang van zaken in de haven. In overleg met het bestuur van de vereniging wijst hij de ligplaatsen toe aan de leden, en wel in de volgorde zoals door het bestuur vastgesteld en volgens de regelen vastgelegd in dit havenreglement. Hij wijst de passanten hun ligplaats, in de daarvoor geldende vergoeding en draagt de geïnde gelden af aan het bestuur. Hij registreert de binnengekomen passanten en geïnde liggelden. Hij is belast met de uitvoering van het havenreglement en is hiervoor verantwoording verschuldigd aan het bestuur. Hij houdt hiervoor een journaal bij waarin alle bijzondere gebeurtenissen worden genoteerd.
3.
In alle gevallen waarin vaartuigen, trailers of andere voorwerpen zich op of in de jachthaven bevinden, zonder dat de betreffende leden daartoe gerechtigd zijn, heeft de havenmeester, na overleg met het bestuur, het recht die vaartuigen, trailers en voorwerpen te doen verwijderen op kosten van de betreffende leden.
4.
Een ieder die zich op de jachthaven bevindt is verplicht de aanwijzingen van de havenmeester op te volgen.
Ligplaatsen
5.
Watersportinrichtingen
Ligplaatsen worden alleen uitgegeven aan leden, buitengewone- of aspirant- leden, van de vereniging en wel een ligplaats per lid.
a7
6.
Ligplaatsen worden uitgegeven per seizoen of kalenderjaar voor het aangemelde vaartuig. Onderverhuur van het vaartuig of van de ligplaats door de leden is zonder schriftelijke toestemming van het bestuur niet toegestaan. Bij verkoop van het vaartuig vervalt de ligplaats aan de vereniging, tenzij het betreffende lid de ligplaats wenst te gebruiken voor een ander hem in eigendom toebehorend schip, en de afmetingen daarvan niet groter zijn dan het oorspronkelijke en mits het vervangende schip ook voldoet aan de eisen van dit reglement. Restitutie van betaalde havengelden zal, behoudens in geval van een afwijkende beslissing van het bestuur, niet plaatsvinden.
7.
Slechts vaartuigen die naar het oordeel van het bestuur in goede staat van onderhoud zijn, kunnen in de haven worden toegelaten.
8.
De toewijzing van ligplaatsen geschiedt aan de hand van beschikbare ruimte en afmetingen van de boxen en de hierin passende vaartuigen. Belanghebbenden, waarvoor geen ligplaats beschikbaar is, kunnen op een wachtlijst worden geplaatst.
9.
a) Eigenaren of gebruikers zijn verplicht het vertrek van hun vaartuig en vermoedelijke terugkomst, bij afwezigheid van meer dan 24 uur, bij de havenmeester te melden. b) De havenmeester is namens het bestuur bevoegd aan binnenkomende vaartuigen een tijdelijke ligplaats aan te wijzen als in reeds verhuurde boxen of andere plaatsen ligplaatsen vrij zijn.
1o.
Eigenaren of gebruikers moeten ten allen tijde gedogen dat een ander vaartuig langszij hun vaartuig afmeert.
11. Het mede afmeren van bij- of volgboten in de ligplaats is slechts toegestaan mits de boot niet gedeeltelijk buiten de box uitsteekt. 12. De eigenaadgebruiker, die met zijn vaartuig als gast de haven bezoekt, dient zich onmiddellijk bij aankomst bij de havenmeester te melden. Door het afmeren van zijn vaartuig in de jachthaven onderwerpt hij zich aan de bepalingen van het havenreglement. Vaartuigen 13. Iedere eigenaar is verplicht zorg te dragen dat zijn vaartuig deugdelijk ligt afgemeerd en wel zodanig, dat het vrij blijft van andere vaartuigen, steiger of palen. Indien het voor het afmeren c.q. verlaten van ligplaats noodzakelijk is landvasten van naastliggende vaartuigen los te maken, is men verplicht deze terstond weer deugdelijk te bevestigen. Elk vaartuig behoort met de nodige stootwillen te zijn uitgerust. Deze behoren in goede staat te zijn en van juiste afmeting. Wordt hieraan, naar het inzicht van de havenmeester, niet voldaan, dan heeft deze het recht hierin te voorzien of te laten voorzien op kosten van de betrokken eigenaar. 14. De vaartuigen die een vaste ligplaats hebben dienen de naam en thuishaven van het schip duidelijk en goed leesbaar te voeren. 15. Behoort een vaartuig aan meer eigenaren toe, dan wijzen de gezamenlijke eigenaren één van hen aan als direct verantwoordelijke
Watersportinrichtingen
88
tegenover de vereniging. leder der mede- eigenaren is hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk voor al hetgeen, waartoe de aangewezen eigenaar of de gezamenlijke mede-eigenaartegenover de vereniging verplicht zijn. Veiligheid 16. Het gebruik van elektriciteit via de in de haven aanwezige aansluit-
punten is slechts toegestaan na toestemming van de havenmeester en na betaling van de daarvoor vastgestelde vergoeding. Het maximaal aan te sluiten elektrisch vermogen moet in overleg met de havenmeester bepaald worden. De stroomafname is slechts toegestaan indien een losse drie-aderige kabel, welke zin er onderbreken van het aansluitpunt tot in het vaartuig voert, wordt gebruikt. Verbindingen van stekker en contrastekker, in welke uitvoering dan ook, zijn niet toegestaan. 17. Het gebruik van de hellinglkraan geschiedt na toestemming en op aanwijzingen van de havenmeester c.q. de daarvoor verantwoordelijke personen, en tegen betaling van de daarvoor gestelde vergoeding. 18. De eigenaar of gebruiker van een vaartuig met ingebouwde motor
of motor met losse tank is verplicht er zorg voor te dragen, dat zich een in goede staat verkerende en doede snelwerkende blusser, ter bestrijding van olie- of benzinebrand, aan boord bevindt. 19. Het is verboden:
in de jachthaven onderhoudswerk of reparaties te verrichten, waarbij hinderlijk geluid of andere overlast wordt veroorzaakt of waarbij temperaturen kunnen optreden, hoog genoeg voor het doen ontstaan van ontploffingen of brand; een en ander ter beoordeling van de havenmeester. een vaste of semi-vaste elektrische leiding aan te leggen van de steiger naar het vaartuig, zonder toestemming van de havenmeester. stoffen in het water van de haven te brengen of te lozen. Dit geldt zowel voor stoffen als brandstoffen, olie, vet, bilgewater, etc., alsmede voor huishoudelijk afval, de inhoud van chemische toiletten en andere stoffen die het oppervlaktewater kunnen verontreinigen. stoffen als onder c) beschreven elders te deponeren of af te geven dan op de daarvoor bestemde plaats in de jachthaven. Ontbreekt die mogelijkheid in de jachthaven, dan blijft men persoonlijk verantwoordelijkvoor een goede, milieuvriendelijke afvoer van deze stoffen. onderwatertoiletten aan boord te gebruiken binnen de jachthaven. op enige wijze stoffen op of in de bodem te brengen binnen de jachthaven. huisdieren los te laten lopen op steigers of terreinen, tenzij anders aangegeven. drinkwater te gebruiken voor het wassen van vaartuigen of auto's. constructies of wijzigingen aan te brengen aan steigers of installaties. steigers geheel of gedeeltelijk te blokkeren.
Watersportinrichtingen
89
I) goederen, in welke vorm dan ook, op de steigers en/of op het terrein onbeheerd achter te laten, zonder toestemming van de havenmeester. m) auto's op de terreinen te parkeren, zonder uitdrukkelijke toestemming van de havenmeester. n) vallen hoorbaar tegen de mast te laten slaan of anderszins hinderlijk lawaai te veroorzaken. o) in de haven: - te zwemmen of te vissen - de plankzeilsport te beoefenen - op de taluds te lopen - met zeiljachten, welke voorzien zijn van een motor, te zeilen - sneller dan 5 km/uur te varen. p) te parkeren, zich te bevinden en/of te lopen op de hellingbaan anders dan voor het te water laten of het er uit halen van vaartuigen. q) in de jachthaven reclame te voeren en/of commerciële activiteiten te ondernemen, zonder toestemming van het bestuur. GeschiI len
20. Het recht van ieder lid op een vaste ligplaats bij de vereniging vervalt onmiddellijke voor elk vaartuig: a) indien zijn/haar lidmaatschap wordt beëindigd; b) indien hijhij het liggeld niet binnen 14 dagen voldoet, na daartoe door de penningmeester schriftelijk te zijn aangemaand; c) indien een vaartuig, naar het oordeel van het bestuur, in een verwaarloosde toestand verkeert, waardoor het aanzien van de haven wordt ontsierd en na waarschuwing per aangetekend schrijven hierin binnen een maand geen verbetering is gekomen. In voornoemde gevallen kan dan het betreffende vaartuig van de steiger worden verwijderd, terwijl het volle bedrag der verschuldigde gelden invorderbaar blijft, respectievelijk zonder dat de reeds betaalde gelden geheel of gedeeltelijk worden gerestitueerd.
De eigenaar is aansprakelijk voor de kosten, verbonden aan de verwijdering van het vaartuig. De eigenaar is verplicht, de vereniging te vrijwaren terzake van haar eventuele aansprakelijkheid voor schaden, ontstaan door het verplaatsen c.q. elders doen verblijven van het schip. De vereniging heeft de verplichting het ontstaan van degelijke schade zoveel mogelijk te voorkomen. 21. Tegenover een vordering tot betaling aan de vereniging uit hoofde van het onderhavige havenreglement kan geen beroep op schuldvergelijking worden gedaan, terwijl alle gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten zoals advocaat-, deurwaarderskosten enz. geheel voor rekening zijn voor het betreffende lid dat in gebreke bleef de getreffende vordering tijdig te voldoen.
Watersportinrichtingen
22.
De vereniging is niet aansprakelijk voor letsel toegebracht aan personen, door welke oorzaak dan ook.
23.
De vereniging is niet aansprakelijk voor een schade, hoe dan ook ontstaan, of voor diefstal van welk eigendom van de leden dan ook. Iedere eigenaar is aansprakelijk voor de door hem of zijn vaartuig veroorzaakte schade aan de jachthaven of eigendommen van de leden.
90
24. Bij overtredingen van het havenreglement, welke niet op eerste sommatie ongedaan worden gemaakt of ophouden, heeft het bestuur de bevoegdheid de betreffende leden de toegang tot de haven te ontzeggen, terwijl de toegewezen ligplaatsen in dergelijke gevallen door het bestuur worden ingetrokken voor een door deze te bepalen termijn, waarna de ligplaats voor die termijn aan de vereniging vervalt.
25. Bij overtredingen van het havenreglement die schade veroorzaken aan de jachthaven edof aan het milieu in de jachthaven wordt de schade hersteld op kosten van de overtreder. Eventuele boetes bij milieuverontreiniging worden verhaald op de veroorzaker van die verontreiniging. 26. Geschillen, ontstaan betreffende het havenbeheer, kunnen binnen tien dagen door de leden schriftelijk worden voorgelegd aan het bestuur, dat zo spoedig mogelijk in het geschil beslist. Wanneer een lid dit verlangt, zal de beslissing van het bestuur op de eerstvolgende algemene leden vergadering aan de orde worden gesteld. Beslissingen van de havenmeester c.q. het bestuur in afwachting van de beslissing van het bestuur c.q. de ledenvergadering, behouden hun geldigheid. Bestuur
27. Alle leden zijn verplicht het bestuur zoveel mogelijk steun te verlenen om de goede gang van zaken in de jachthaven te bevorderen. 28.
Bij afwezigheid van de havenmeester, is ieder bestuurslid bevoegd de in dit reglement aan de havenmeester opgedragen beslissingen te nemen, indien de situatie geen uitstel gedoogt.
29.
In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur.
Bunnik, augustus 1996
Watersportinrichtingen
91
Watersportinrichtingen
92
Bijlage 3:
Technische beschrijving afspuitplaats pleziervaartuigen naar voorbeeld van KNVW
.................................................................................. Bezinkput Voor de berekening van de grootte van de bezinkput is het criterium dat het afvalwater tenminste acht uren in de put verblijft, alvorens te worden geloosd. Deze tijd is nodig om voldoende stoffen te laten bezinken. Dit betekent dat er gedurende één werkdag niet meer afvalwater geproduceerd mag worden dan de inhoud van de put groot is. Het afvalwater bestaat uit regenwater en afspuitwater. De hoeveelheid regenwater die volgens de klimatologische dienst van het KNMI in zes uren maximaal kan vallen in Nederland (hooguit 1x per jaar) is 23 mm. In acht uren is dat (23/6) x 8 ongeveer 30 mm (= 30 l/m2). De hoeveelheid die in de put terecht komt is afhankelijk van de oppervlakte van de vloer. Voor de afspuitplaats op de tekening van 11m x 6m = 66m2 is dit 1980 liter in acht uren. De hoeveelheid afspuitwater is afhankelijk van het aantal boten dat per dag afgespoten wordt, en de hoeveelheid water die per boot gebruikt wordt. Volgens het rapport "Waterverontreinigingsproblematiekbij het afspuiten van recreatievaartuigen"van de CUWO-werkgroep VI is uit onderzoek gebleken dat per boot maximaal 90 liter water gebruikt wordt. De tijd die nodig is voor de behandelingvan één boot verschilt sterk per haven. Uitgaande van een minimum tijd van 15 minuten, zouden er in acht uren maximaal 32 boten afgespoten kunnen worden. Dit zou 32x901=2880 liter afspuitwater opleveren. In extreme situaties kan er dientengevolge 2880+1980=4860 liter afvalwater in acht uren ontstaan. Vandaar het ontwerp van een bezinkput van 5000 liter. Bij droog weer kunnen er uiteraard meer boten behandelt worden, omdat er dan geen regenwater in de put terecht komt. Vooral door de regenval is er een direkt verband tussen de grootte van de vloer en de inhoud van de bezinkput. Maakt men gebruik van een bestaande construktie, dan kan men zelf m.b.v. bovenstaande berekening de benodigde inhoud van de bezinkput uitrekenen.
In de afvoerleiding van de bezinkput dient een controle-putje van minimaal 30x30 cm aanwezig te zijn. De vergunning-verlener kan dat eisen, om te kunnen controleren of het afvalwater wel voldoende gezuiverd wordt. Bij normaal gebruik van een afspuitplaats is de beschreven bezinkput een voldoende maatregel, omdat het meeste zwevende stof opgevangen wordt, zodat het water dat geloosd wordt voldoet aan de norm voor zwevende stof (1O0 mg/l). Daarnaast bestaat er een norm voor de lozing van olie (20 mg/l), die bij het afspuiten van boten echter lang niet bereikt wordt. Als er echter andere aktiviteiten op de afspuitlokatie plaatsvinden, zoals schilderen, teren, onderhoud aan de motor etc., dan moet de olienorm wel in de gaten gehouden worden. Eventueel zou in dit geval een
Watersportinrichtingen
93
olie-afscheider geplaatst kunnen worden (kosten ongeveer fl. 5000,-). Zo'n olie-scheider kan ook goed in combinatie met een bezinkput aangelegd worden.
Vloer Het beton dat gebruikt is voor deze afspuitplaats is te koop bij betonmortel-centrales die beschikken over het KOMO-certificaat. Het type beton is 8-35, milieuklasse 3, consistentiegebied 3. De ondergrond waar het beton op gestort moet worden verdient de nodige aandacht. Zo is de draagkracht van de ondergrond in principe bepalend voor de dikte van de vloer en de gebruikte wapening. In het ontwerp is een vloer getekend die in de meeste omstandigheden voldoende sterkte heeft. Bij twijfel is het verstandig een specialist te raadplegen. Het is altijd van belang dat de ondergrond vrij is van obstakels, stenen, gras, etc. In veel gevallen zal een grondverbetering met zand al een voldoende maatregel zijn. In die gevallen waar een evenwichtsconstruktie gemaakt moet worden zijn voor kleine oppervlakten polystyreen-platen de aangewezen oplossing. Voor grotere oppervlakten is schuimbeton een beter alternatief. De kosten van schuimbeton (met kwaliteit van 600 kg/m3) voor de standaard vloer bedragen ongeveer fl. 3000,- excl. BTW. De betonmortelcentrale kan u hierover adviseren. Van groot belang is de ver- en afwerking van de vloer, en vooral ook de nabehandeling. Een advies hierover van betonleverancier Mebin is bijgesloten. Bij de berekening is er van uit gegaan dat de vloer met een stalen spaan afgepoleerd wordt. Met enig vakmanschap kan men ook vlinderen of trillen, wat nog beter is, maar het gevaar heeft dat de vloer te glad wordt. Machines om te vlinderen of te trillen zijn meestal te huur bij de doe-het-zelf zaak. Als de vloer goed afgewerkt is, dan is schilderen overbodig.
Watersportinrichtingen
94
Beschrijving model afspuitplaats A. Benodigde materialen:
-
1O afvoergoten, lang 1m, met rooster voor normaal verkeer, type ACOSELF. - 1 idem lang 0,50 m. - 2 bijpassende eindschotjes. - 1 bijpassende zandvanger. Elke afvoergoot en zandvanger is voorzien van een te maken doorvoer voor een afvoer met een diameter van 1O cm. In de bijbehorende raming is gebruik gemaakt van de aanbieding in de firma Slagt te Hilversum, telefoon 035-233241. 1.
Of: In plaats van goten: Pvc-buis diameter 125 mm, lengte 11 meter.
2.
-
Randbekisting rondom hoog 40 cm van geschaafde en geploegde delen of plaatmateriaal (bijv. underlayment) en 60 stuks piket ten.
3.
-
Werkvloer van dik PVC-folie over de gehele oppervlakte.
4.
-
Wapening van bouwstaalnet samengesteld uit staven van 8 mm diameter en mazen van 15x15 cm, genoeg voor 2x66 m2 (twee lagen) Afstandblokjes, voor de onderste laag Supporten, voor de bovenste laag
5.
- Beton, te bestellen bij een erkende betonmortelcentrale, kwaliteit 635 milieuklasse 3. Het geheel in twee leveringen, te weten een laag onder de goten (0,5-1 m3) en de totale plaat (12,5 m3).Totaal 13,50 m3.
6.
- Rioleringsamengesteld uit Pvc-buis, O 100 mm, van de goot tot in de te plaatsen put en van die put tot aan het open water of tot in het riool.
7.
-
8.
- 1O stuks gegalvaniseerde stalen buizen t.b.v. het ophangen van
Bezinkput volgens bijbehorende tekening, groot 5000 liter, eveneens van de firma Slagt te Hilversum.
zeilen, los inzetbaar.
-
10 stuks PVC-pijpjes lang 35 cm. t.b.v. insteek stalen buizen.
10. -
8 stuks zeilen van 2 x 3 meter, d.m.v. draad en haken ophang baar aan de onder punt 8. genoemde buizen.
9.
Watersportinrichtingen
95
B. Werkzaamheden:
1.
- Oppervlakte ontdoen van obstakels, gras, bestrating e.d. grond zo weinig mogelijk roeren sleuven graven voor vorstranden gat graven voor bezinkput.
2.
-
3.
-
4.
- Plaatsen van de bekisting (zie tekening).
5.
- Aanbrengen betonijzer. Het ondernet op afstandsblokjes, het
Uitspreiden van PVC-folie als werkvloer. Zonodig grondverbeteren met zand, polystyreen-platen, of schuimbeton (zie beschrijving onder: vloer). Aanbrengen betonstrook waarop de gootstukken geplaatst moeten worden. Deze dient zuiver waterpas te liggen.
bovennet m.b.v. de supporten. Aanbrengen PVC mantelpijpjes t.b.v. schermpijpen.
6.
- Storten van betonvloer.
Het beton afreien met een rechte plank van minimaal 3 meter lang. Niet op de wapenimg trappen. Met behulp van een fles dwarsgootjes trekken in het beton (zie tekening). Een alter.natief i.p.v. de gootstukken is een PVC buis, diameter 125 mm tijdelijk tot aan de helft van zijn doorsnee in het beton verankeren. Deze buis na enige tijd verwijderen. De goot blijft dan open. Dit is weliswaar een obstakel doch betekent een flinke bezuiniging.
7.
- De oppervlakte van het beton afvlakken met de stalen spaan, een trilbalk of een vlinder-apparaat.
8.
-
9.
-
10.
-
11. -
Watersportinrichtingen
Bekisting na 14 dagen verwijderen. Voor nabehandeling van het beton zie bijgevoegde folder. Put plaatsen en aansluiten op de goot aan de ene kant en op het oppervlakte-waterof het riool aan de andere kant. De bovenkant van de put kan afgedekt worden met een rooster of eventueel open blijven, teneinde de put gemakkelijk leeg te kunnen scheppen. De zeilen m.b.v. draad en haken ophangbaar maken. De gaten ter plaatse van de mantelpijpjes eventueel tijdelijk afdekken d.m.v. insteekstuk met afdekplaat.
96
Raming van kosten in zelfwerkzaamheid Prijzen januari 1992. ~
~
~
Per eenheid ~~
~
1O gootstukken lang 1,O0m 1 gootstuk lang 0,50 m 2 eindschotjes 1 zandvanger 70 m2 PVC-folie 14 m2 bekistinghout 60 piketten 725 kg betonijzer afstandblokjes e.d. 13,50 m3 beton Pvc-buizen (bijv. 14 m) 1 bezinkput kraanhulp (bij goede bereikbaarheid plaatst firma Slagt de put in het gat. Vrachtkosten tot 1O0 km inbegrepen in prijs put). 1O mantelpijpjes 30 meter CV-buis diameter 35 mm 8 zeilen (GAMMA) kit e.d.
Totaal
~
~~
65,OO 40,OO 10,oo 135,OO 0,90 16,OO 1,50 1,50
650,OO 40,OO 20,oo 135,OO 63,OO 224,OO 90,oo 1.088,OO 40,OO 1.957,OO 180,OO 2.970,OO p.m.
145,OO 12,85 2.970,OO
2,oo 11,16 7,25
+
20,oo 335,OO 58,OO 75,OO
7.945,OO
BTW 18,5%
1.470,OO L
Raming
Mogelijke bezuinigingen: - hol d.m.v. PVC-pijp i.p.v. gootstukken bekisting kan van oud hout gemaakt worden
-
Watersportinrichtingen
97
f 9.415,OO
Raming van kosten professionele uitvoering Prijspijljanuari 1992
man-uren man-uur/ manuur eenheid
grondwerk ontgraven idem weer aanvullen 10 gootstukken 1 m 1 gootstuk 0,50 m 2 eindstukjes 1 zandvanger 70 m2 PVC-folie 14 m2 bekistingshout 60 piketten 725 kg betonijzer afstandhouders supporten 1330 m3 beton Pvc-buizen 1 bezinkput 1O mantelpijpjes 30 m CV buis diameter 35 8 zeilen (GAMMA) aan- en afvoerkosten, transporten voorbereidingskosten maat- en uitvoering kitten e.d. klein gereedschap + onvoorzien
materialen gulden/ gulden eenheid
32 3 0,50 1,o0
5
1,o0
1 2 13
65,OO 40,OO 10,oo 135,OO 0,90 4,OO 1,50 1,50
650,OO 40,OO 20,oo 135,OO 63,OO 56,OO 90,oo 1.088,OO 16,OO 45,OO 145,OO 1.957,OO 180,OO 2.970 ,O0 2.970,OO 2,oo 20,oo 11,16 335,OO
1
0,90
6
0,20
2 34 3 4 2
1,o0
8
2,50
7,25
58,OO 200,oo 250,OO 200,oo 75,OO 150,OO
+
116 man-uren gemiddeld all-in
+ 116
+ 8.598,OO 5.220,OO
45,OO
13.81 8,OO 1.382,OO
Algemene kosten winst en risico 10% &
15.200,OO 2.81 2,OO
BTW 18,5%
f 18.012,OO
Raming
Watersportinrichtingen
98
BETONVLOER Informatie van MEBIN.
Betonvloer voor afspuitplaatsen in jachthavens
Toe te passen beton
: 6-35, milieuklasse 3, consistentie-geb. 3.
Bestellen beton
: Bij een erkende betonmortelcentrale die beschikt over het KOMO-certificaat. De betonmortel-kwaliteit is dan gegarandeerd.
Verdichten
: Trilbalk.
Afwerking
: Onder de rij vlak afwerken en daarna eventu-
eel met houten schuurbord of machinaal inschuren. Afschot
: 10 mm/m2
Na-behandeling
: Betonvlakken moeten gedurende ten minste een week na het storten tegen uitdrogen worden beschermd b.v. door afdekken met plastic folie of bespuiten met curing-compound.
Werkvloer
: P.E.-folie, dik 0,15 mm, of: stampbeton, dik 50 mrn.
Voegen
: Kitvoeg, blijvend elastisch. Zie standaard-ontwerp (bouwtekening).
Wapening
Watersportinrichtingen
99
~~
~
Watersportinrichtingen
1O0
Bijlage 4:
Produktoverzicht aangroeiwerende verven
.................................................................................. Productnaam
Werkzame stof (gehalte in%)
Chloorrubber antifouling 2000 Selfpolishing Antifouling 2000
dichlofluanide (9%) Koperthiocyanaat (20-%) dichlofluanide (9%) koper(l1)oxide (41%) koperpoeder (22,5%) koper(1)oxide(33%) diuron (2,8%) zinkoxide (10%) koperthiocyanaat (10,7%) ziram (45%) triazine (O-0.5%) koper(l)oxide (29%) diuron (2.5%) zinkoxide (95%) koperthiocyanaat (10%) 2 methylthio...p ropylamino-striazine (1,2%) ziram (2,1%) koper(l1)oxide (22.6%) koperpoeder (18%) 2methylthio...p ropylamino-striazine (3?0') koperthiocyanaat (24%) diuron (4.2%) (geen toelichting gevonden) 2-methylthio...p ropylamino-striazine (2.6%) koper(l)oxide (32%) koperresinaat (4,2%) diuron (4,25%) koper(l)oxide (42,8%) diuron (4,25%) koper(l)oxide (42,8%) 2-methylthio...p ropylamino-striazine (4,9%) koperthiocyanaat (17%) 2-methylthio...p ropylamino-striazine (4%) koperthiocyanaat (14,4%) 2-methylthio...p ropylamino-striazine (13%) koper(1)oxide (34%) koper (25%) 2-methylthio...p ropylamino-striazine (2,6%) koper(l)oxide (32%) dichlofluanide (2,5%) koper(1)oxide (20-%) zineb (6%) bitumen (5,9%) koper(l)oxide (21%) koper(l)oxide (42%) zinkoxide (18%) koper(1)oxide(42%) zinkoxide (12%)
Vinyl Antifouling 2000 Bronze Bottom Paint Micron CSC
Cruiser Superior Kleuren Interspeed Extra Strong
Interspeed 2000 Kleuren
Waterways VC 17M' VC-Aqua 12' VC-Liquid Speed Sigmaplane Ecol Antifouling
Sigmaplane Ecol Antifouling 1154 Sigma Pilot Ecol ANtifouling NL (1) Hempel Mile Dynamic (71700)
Hempel Hard Racing (76480) Hempel Antifouling Classic (76550) Epifanes Brons Bonom Paint Epifanes Zelfslijpende Antifouling Epifanes Chloorrubber ANtifouling Werdol Antifouling Antifouling Seaguardian Antifouling Seavictor 40
Watersportinrichtingen
101
vaargebied
f,
-
+, f,+,
f
n.p.
-
+, f,
f.
+,
-
f,
-
+, f, -
f,
-
*, -
n.p. 3
? ?
+, f,+, f,?
-
f,
? ?
+,
*, -
+, f,
-
Legenda:
Productnaam: *
waarschijnlijk niet meer gangbaar (1) zojuist goedkeuring gekregen, nog niet op de markt (2) nog geen goedkeuring gekregen, wordt binnenkort geïntroduceerd
Werkzame stof:
gehalten overgenomen uit de productomschrijvingsbladen en de lijst van de commissie toelating bestrijdingsmiddelen (CTB)
Vaargebied:
+ zout water
* brak water - zoet water
n.p. bedoeld voor boten die niet permanent in het water liggen
Bron: Evaluatie van alternatieven voor aangroeiwering op het ondewatergedeelte van recreatievaartuigen, concept-versie oktober 1996, E. Westing en G. Ferrari, TNO-rapport nr. CN96.9934
Watersportinrichtingen
102
Bijlage 5:
-
Economische analyse minimum en maximum scenario
Minimumscenario rentevoet: 0 % afschrijvingstermijn: aantal ligplaatsen: huidig tarief ligplaatsen:
10 jaar 190.000 f 1.255,OO
(overeenkomstig systematiek milieukosten zoals aangehouden door de overheid) (rapport Rekread & Partners: "Financiële draagkracht jachthavens') (rapport Rekread & Partners: "Financiële draagkracht jachthavens.)
Structureel verwijderen baggerspecie: investering afschrijvinglaar f 57.000.000.00 f 57.000.000,oo (investering is jaarlijks benodigd bedrag door de branche en wordt daarom ook in 1jaar afgeschreven) restbedrag per jaar f 57.000.000,OO
afschrijving/jaar f 57.000.000,00
rente f 4.560.000,00
totaal per jaar rente plus afschrijving f 61.560.000,OO
f 67.560.060.00
gemiddeld per jaar:
Verplichte milieuinvesteringen(achterstand): investering afschrijving/jaar f 20.500.000,00 f 205.000.000,OO (investering is benodigd bedrag door de branche en moet na 10jaar vervangen worden en wordt daarom ook in 10jaar afgeschreven) (overeenkomstig systematiek milieukosten zoals aangehouden door de overheid)
restbedrag per jaar f 205.000.000.00 f 184.500.000,OO f 164.000.000,OO f 143.5005000,OO f 123.000.000,00 f 102.500.000,00 f 82.000.000,00 f 61.500.000,00 f 41 .000.000,00 f 20.500.000,00
rente f 16.400.000.00 f 14.760.000,00 f 13.120.000,OO f i1.480.000,00 f 9.840.000,OO
afschrijvingjaar f 20.500.000,OO f 20.500.000,OO f 20.500.000,OO f 20.500.000,Oû f 20.500.000,OO f 20.500.000,00 f 20.500.000,00 f 20.500.000,00 f 20.500.000.00 f 20.500.000,00
f 8.200.000,00 f 6.560.000,OO f 4.920.000,OO f 3.280.000,OO f 1.640.000,00
totaal per jaar rente plus afschrijving f 36.900.000,00 f 35.260.000,OO f 33.620.000,OO
f 31.980.000,00 f 30.340.000.00 f 28.700.000,OO f 27.060.000,00 f 25.420.000,OO f 23.780.000,OO f 22.140.000,OO
f 29.520.OOO, O0
gemiddeld per jaar:
Gewenste milieuinvesteringen(op korte termijn verplicht): investering afschrijvingjaar f 35.000.000,00 f 3.500.000,00 (investering is benodigd bedrag door de branche en moet na l0jaar vervangen worden en wordt daarom ook in l0jaar afgeschreven) (overeenkomstig systematiek milieukosten zoals aangehouden door de overheid) restbedrag per jaar f 35.000.000.00 f 31.500.000,00
f 28.000.000,OO f 24.500.000,OO f 21.o00.000,00 f 17.500.000,OO f 14.OOO.000,OO f 10.500.000,OO f 7.000.000,OO f 3.500.000,00
rente f 2.800.000,00 f 2.520.000,OO f 2.240.000,00 f 1.960.o00,00 f 1.68O.OOO.00 f 1.400.o00,00 f 1.120.000,00 f 840.000,00 f 560.000,00 f 280.000,00
afschrijvinglaar f 3.500.000,OO f 3.500.000,OO f 3.500.000,00 f 3.500.000,00 f 3.500.000,oo f 3.500.000,00 f 3.500.000,00 f 3.500.000,00 f 3.500.000,00 f 3.500.000,00
gemiddeld per jaar:
Watersportinrichtingen
f 5.040.060,Oo
103
totaal per jaar rente plus afschrijving f 6.300.000,OO f 6.020.000,OO f 5.740.000,OO f 5.460.000.00 f 5.180.000,00 f 4.900.000,oo f 4.620.000,OO f 4.340.000,OO f 4.060.000,OO f 3.780.000,OO
omzet sector jachthavens beheers- en personeelskosten kapitaalslasten bestaande schulden ondernemersbeloning/direktie- en beheerdersalaris
f 171.OO0.000,00 f 157.000.000,OO f 65.000.000,OO
f 29.520.000,OO f 5.040.000,00 f 61.560.000,00
100%
f 23.000.000,OO
6%
f 73.120.000,00-
-18%
41% 38% 16%
winst voor belasting kapitaalslasten verplichte milieuinvesteringen kapitaalslasten gewenste milieuinvesteringen kapitaalslasten structureel verwijderen baggerspecie
f 416.000.000,00
7% 1% 15%
verlies tariefverhogingen bi/ direkte verrekening van de kosten:
tariefverhoging bij compensatie milieuinvesteringen tariefverhoging bij compensatie structurele baggerkosten tariefverhoging bij compensatie milieuinvesteringen en baggerkosten
f 181,89 f 324,OO f 505,89
14% 26% 40%
huidig tarief nieuw tarief nieuw tarief nieuw tarief
f f f f
1.255,00 1.436,89 1.579.00 1.760,89
5% 16% 31%
huidig tarief nieuw tarief nieuw tarief nieuw tarief
f f f f
1.255,00 1.315.84 1.457,95 1.639,84
tariefsverhogingen bij verrekening van de kosten na verbruik van de winst
tariefverhoging bij compensatie milieuinvesteringen tariefverhoging bij compensatie structurele baggerkosten tariefverhoging bij compensatie milieuinvesteringen en baggerkosten
Watersportinrichtingen
f 60.84 f 202,95 f 384,84
104
Maximumscenario rentevoet: afschrijvingstermijn: aantal ligplaatsen: huidig tarief ligplaatsen:
8% 10 jaar 19o.m f 1.255,00
overeenkomstig systematiek milieukosten zoals aangehouden door de overheid) (rapport Rekread & Partners: 'Financiële draagkracht jachthavens') (rapport Rekread & Partners: "Financiële draagkracht jachthavens")
Structureel verwijderen baggerspecie: investering afschrijvingljaar f 143.000.000,OO f 143.000.000,OO (investering is jaarlijks benodigdbedrag door de branche en wordt daarom ook in 1jaar afgeschreven)
restbedrag per jaar f 143.000.000,OO
afschrijvingljaar f 143.000.000,OO
rente f 11.440.000,OO
totaal per jaar rente plus afschrijving f 154.440.000,00
f 154.440.000,OO
gemiddeld per jaar:
Verplichte milieuinvesteringen (achterstand): investering afschrijvingljaar f 322.000.000,OO f 32.200.000,OO (investering is benodigd bedrag door de branche en moet na 10jaar vervangen worden en wordt daarom ook in 10jaar afgeschreven) (overeenkomstigsystematiek milieukostenzoals aangehouden door de overheid) restbedrag per jaar f 322.000.000,OO f 289.800.000,OO f 257.600.000,OO f 225.4OO.OO0,OO f 193.200.000,00 f 161.OOO.OOO,OO f 128.800.000,oo f 96.600.000,00 f 64.400.000,OO f 32.200.000,OO
rente f 25.760.000,OO f 23.184.000,OO f 20.608.OO0.00 f 18.032.000,00 f 15.456.000,00 f 12.880.000,oo f 10.304.000,OO f 7.728.000,OO f 5.152.000,OO f 2.576.000,OO
afschrijvingljaar f 32.200.000,OO f 32.200.000,OO f 32.200.000,00 f 32.200.000,OO f 32.200.000,OO f 32.200.000,00 f 32.200.000,00 f 32.200.000,00 f 32.200.000,OO f 32.200.000,OO
totaal per jaar rente plus afschrijving f 57.960.000,OO f 55.384.000,OO f 52.808.000,OO f 50.232.000,OO f 47.656.000,OO f 45.080.000,OO f 42.504.000.00 f 39.928.000,OO f 37.352.000,OO f 34.776.000.00
f 46.368.000,00
gemiddeld per jaar:
Gewenste milieuinvesteringen (op korte termijn verplicht): investering afschrijvingljaar f 60.000.000,00 f 6.000.000,OO (investering is benodigdbedrag door de branche en moet na 10jaar vervangen worden en wordt daarom ook in 10jaar afgeschreven) (overeenkomstigsystematiek milieukosten zoals aangehouden door de overheid) restbedrag per jaar f 60.000.000.00
f 54.000.000,00 f 48.000.000,OO f 42.000.000.00 f 36.000.000,OO f 30.000.000,00 f 24.000.000.00 f 18.o0O.o0o,OO f 12.000.000,00 f 6.000.000.00
afschrijving/jaar f 6.000.000,00
f f f f f f f f
f 6.000.000,OO f 6.000.000,OO f 6.000.000,OO f 6.000.000,OO f 6.000.000,00 f 6.000.000,00 f 6.000.000,OO f 6.000.000,00 f 6.000.000.00
f 8.640.000,OO
gemiddeld per jaar:
Watersportinrichtingen
rente 4.800.000,OO 4.320.000,OO 3.840.000.00 3.360.000,OO 2.880.000,00 2.400.000,00 1.920.000,00 1.440.000,00 f 960.000,OO f 480.000,OO
105
totaal per jaar rente plus afschrijving
f 10.800.000,00 f 10.320.000,OO f 9.840.000,OO f 9.360.000,OO f 8.880.o0o,00 f 8.400.000,OO
f 7.920.000,OO f 7.440.000,OO f 6.960.000,OO f 6.480.000,OO
omzet sector jachthavens beheers- en personeelskosten kapitaalslasten bestaande schulden ondernemersbeloning/direktie- en beheerdersalaris
f 171 .OOO.OOO.OO f 157.OOO.000,OO f 65.000.000,OO
f 46.368.000,OO f 8.640.000,OO f 154.440.OO0,OO
100%
f 23.000.000,OO
6%
f 186.448.000,OO-
-45%
41% 38% 16%
winst voor belasting kapitaalslasten verplichte milieuinvesteringen kapitaalslasten gewenste milieuinvesteringen kapitaalslasten structureel verwijderen baggerspecie
f 416.000.000,OO
11% 2% 37%
verlies tariefsverhogingenbij direkte verrekening van de kosten:
tariefverhoging bij compensatie milieuinvesteringen tariefverhoging bij compensatie structurele baggerkosten tariefverhoging bij compensatie milieuinvesteringen en baggerkosten
f 289,52 f 812,84 f 1.102,36
23% 65% 88%
huidig tarief nieuw tarief nieuw tarief nieuw tarief
f 1.255.00 f 1.544.52 f 2.067,84 f 2.357,36
13% 55% 78%
huidig tarief nieuw tarief nieuw tarief nieuw tarief
f 1.255,OO f 1.423,46 f 1.946,79 f 2.236,31
tariefsverhogingenbi\ verrekening van de kosten na verbruik van de winst:
tariefverhoging bij compensatie milieuinvesteringen tariefverhoging bij compensatie structurele baggerkosten tariefverhoging bij compensatie milieuinvesteringen en baggerkosten
Watersportinrichtingen
f 168,46 f 691,79 f 981,31
1O6
Bijlage 6:
Samenvatting bilgewateronderzoek
Bilgewater is water dat zich onderin een (motor)boot verzamelt. Dit kan condenswater zijn, lekwater of regenwater. Bij boten met een binnenboordmotor kan het bilgewater o.a. verontreinigd zijn met brandstofresten, motorolie- en vetresten, schoonmaakmiddelen etc. Onderzoeksopzet
Door RIZA is in 1995 een verkennend praktijkonderzoek gedaan naar bilgewater uit de recreatievaart (2). Om inzicht te krijgen in de verontreinigingsgraad van bilgewater uit de recreatievaart zijn in samenwerking met de branchevereniging HISWA, zes jachthavens geselecteerd waar monsters zijn genomen. Deze jachthavens hadden in 1995 al een functionele inzamelstructuur voor bilgewater gerealiseerd. Door allerlei praktische omstandigheden bleek een goede bemonstering niet bij alle zes de jachthavens even goed mogelijk: zeker niet binnen de korte periode waarin het onderzoek liep. Uiteindelijk bleken de resultaten van de bemonstering van twee verschillende representatieve motorjachten/boten bruikbaar, evenals de resultaten van de bemonstering van twee seizoensopslag- c.q. verzameltanks voor bilgewater. De gevonden gemiddelde gehalten aan verontreinigingen geven een dwarsdoorsnede van de chemische samenstelling van bilgewater uit de recreatievaart. Beschrijving jachthavens uit het praktijkonderzoek
In onderstaande tekst volgt een korte beschrijvingvan de onderzochte jachthavens.
Jachthaven A Jachthaven A is een gemiddeld grote jachthaven. Bilgewater kan door de recreanten in een verzamelvat apart worden afgegeven: er zijn geen bilgepompen aanwezig. Aan het einde van het recreatieseizoen wordt het verzamelvat naar de olie-afscheider bij de afspuitplaats gereden. De olieafscheider (gedimensioneerd volgens NEN 7089) heeft een coalescentiefilter (volgens DIN 1999, deel 4 t/m 6). Het verzamelvat blijft twee dagen naast de olie-afscheider staan, waarna het onderstaande water op de olie-afscheider wordt geloosd. Het scheidingsvlak tussen olie en water wordt visueel vastgesteld. De bovenste olie-drijflaag wordt verzameld en samen met de overige ingezamelde olie als gevaarlijk afval afgevoerd. Het onderstaande water werd ten tijde van de bemonstering nog via de olie-afscheider op het Oppervlaktewater geloosd. Op korte termijn zal er echter aansluiting op de riolering plaats vinden (mededeling jachthavenbeheerder). Door de bemonstering van het bilgewater uit het verzamelvat kan een mengmonster (dwarsdoorsnede) worden verkregen van een heel recreatieseizoen. Jachthaven B Jachthaven B is een grote jachthaven (I 500 ligplaatsen) met f 23.000 passanten per jaar. Er wordt jaarlijks f 9.000 liter bilgewater met behulp van bilgepompen ingezameld. Het bilgewater verdwijnt via leidingen in een ondergrondse gesloten tank. Het bilgewater mag niet op de riolering
Watersportinrichtingen
107
geloosd worden maar wordt afgevoerd naar een erkend verwerker. Om een indruk van de samenstelling van bilgewater te krijgen is bij deze jachthaven de bilgeruimte van een representatief schip ter plekke leeggepompt en bemonsterd. Het betrof een 13 meter lange motorboot, 254 pk, met een dieselmotor en een vetgesmeerde schroefas. Er is op de jachthaven geen olie-afscheider aanwezig, en er is geen effluent bemonsterd.
Jachthaven C Jachthaven C is een gemiddeld grote jachthaven (î 200 ligplaatsen) met I1O00 passanten per jaar. Er wordt per jaar f 5.000 liter bilgewater ingezameld. De jachthaven heeft sinds kort een bilgepomp op de steiger geplaatst. Het bilgewater wordt via een leidingenstelsel onder de steiger door direct naar de olie-afscheider geleid. De olie-afscheider (NEN) is bovengronds geplaatst en heeft drie compartimenten. Het is een afscheider zonder coalescentiefilter.Het effluent wordt geloosd op de riolering. Om een indruk van de samenstelling van bilgewater te krijgen is ook bij deze jachthaven de bilgeruimte van een representatief schip leeg gepompt en bemonsterd. Het betroef een 12,5 meter lange Gillegenkotier, 105 pk met dieselmotor en een vetgesmeerde schroefas. Bovendien is het effluent van de olie-afscheider goed apart te bemonsteren. Jachthaven D Jachthaven D is een grote jachthaven I( 1.200 ligplaatsen) met f 15.000 passanten per jaar. Er wordt jaarlijks I10.500 liter bilgewater met behulp van bilgepompen ingezameld. Het bilgewater komt in een ondergrondse tank terecht, waarna het via een olie-afscheider (NEN 7089, geen coalescentiefilter)wordt geloosd op de riolering. In jachthaven D is het percentage gemotoriseerde pleziervaartuigen dat bilgewater afgeeft f 8% van het totaal aantal pleziervaartuigen. Jachthaven E Jachthaven E is een zeer grote jachthaven gesitueerd aan de kust. De pleziervaartuigendie er lagen behoren grotendeels tot de categorie 'luxe motorjachten'. Door communicatieve misverstanden bleek bemonstering ter plekke echter niet mogelijk. Bij gebrek aan beter is wel een open duw/sleepvaartuig c.q. sloep in enkelvoud bemonsterd. Dit schip is echter niet representatief voor de categorie pleziervaartuigen.Bemonstering van de olie-afscheider bleek ter plekke onmogelijk. Jachthaven E zal bij de verdere rapportage dan ook buiten beschouwing worden gelaten. Jachthaven F Jachthaven F is een gemiddeld grote jachthaven I( 380 ligplaatsen) met I300 passanten. Er wordt jaarlijks f 2.000 liter bilgewater met behulp van bilgepompen ingezameld. Het bilgewater wordt verzameld in een bovengrondse tank, waarbij aan de buitenkant zichtbaar is waar de oliedrijflaaggrens zich bevindt. Na een bepaalde periode wordt het onderstaande water afgetapt en via een olie-afscheider geloosd op de riolering. Het effluent van de olie-afscheider is verder niet apart te bemonsteren; wel het influent naar de olie-afscheider toe. Door de bemonstering van het bilgewater uit het verzamelvat wordt opnieuw een mengmonster (dwarsdoorsnede) van het bilgewater van een heel recreatieseizoenverkregen.
Watersportinrichtingen
108
Samenstelling bilgewater
Gemiddeld bevat bilgewater afkomstig van een motorboot f 900 mg/i minerale olie. Verdere analyse van de soort minerale olie toont aan dat de verhouding gasolie ten opzichte van smeerolie erg variabel is, maar gemiddeld 1:1 bedraagt.
*
Onbehandeld bilgewater bevat verder hoge gehalten aan PAK ( 500 pg/I) en MAK (15.000 pg/I). Van de geanalyseerde zware metalen vallen vooral de zink- en loodgehalten op (9.800 pgA resp. 1.400 pgA), maar ook cadmium blijkt in ruime mate aanwezig te zijn (37 pgA). Uit literatuur blijkt bovendien dat er in oliehoudende afvalwaterstromen tevens sporen van andere die vergelijkbaar zijn met bilgewater (16,17), stoffen aanwezig kunnen zijn. Voorbeelden van stoffen die mogelijk in het bilgewater aanwezig zijn, zijn viscositeitsverbeteraars,pourpoint-onderdukkers, dispergerende stoffen, oxidatie inhibitors, corrosie-inhibitors,antiwear toevoegingen en schuimonderdrukkersetc. Schatting van de omvang van de lozing
De milieubezwaarlijkheidvan een bilgewaterlozingwordt bepaald door de chemische samenstelling van het materiaal, maar ook door de omvang van de lozing, de tijdsperiode waarbinnen de lozing plaats vindt en de aard en omvang van het ontvangende oppervlaktewater. Om een indruk te krijgen van de hoeveelheid bilgewater die mogelijk geproduceerd wordt door de sector recreatievaart, moet bekeken worden welke soorten recreatievaartuigenin potentie een bilgewaterprobleem kunnen hebben. Van alle mogelijke typen recreatievaartuigenis aangenomen dat alleen boten met een binnenboordmotor verontreinigd bilgewater kunnen hebben: het gaat dan vooral om kajuitzeilboten en kajuitmotorboten. Er kan een voorzichtige schatting gemaakt worden van de hoeveelheid geproduceerd bilgewater per motorboot, en tevens van de hoeveelheid bilgewater die anno 1995 wordt ingezameld. Het verschil tussen de geschatte hoeveelheden geproduceerd bilgewater en de hoeveelheden ingezameld bilgewater zou in het ergste geval kunnen worden opgevat als de potentiële emissie richting het oppervlaktewater.Volgens deze schatting wordt er f 20.000 m3 bilgewater uit de recreatievaart per jaar niet ingezameld en dus waarschijnlijk illegaal geloosd. Deze inschatting van de omvang van de emissie onderstreept slechts de noodzaak van een adequate inzamelstructuur voor bilgewater uit de recreatievaart.
Watersporîinrichtingen
109
Tabel: Overzicht chemische samenstelling bilgewater recreatievaart
ParameterOmschrijing
OLIF ALIX Cd Cr Cu Ni Pb Zn PAK MAK (BTEX) EOCI
Minerale olie IR-detectie Alifaten index
16 EPA
Analyseresultaat mengmonster A
Analyseresultaat mengmonster F
Analyseresultaat Analyseresultaat steekmonster B steekmonster C
1.700*
885,O
97,5
945,O
1.500* 28 19,5 575 13,5 2.300 15.000 657 36,6*
810,O 21,5 57,5 455,O 773 925,O 7.750,O 1.044,8 24,9
95,5 24,O 21,5 180,O 685 290,O 1.200,o 60,6 0,12
875,O 75,O 140,O 370,O 15,O 2.1 50,O 15.500,O 337,O 0,08
OP8
O, 35
0,15
* = enkelvoudig monster i.p.v. gemiddelde uit duplo.
Analyseresultaat range 97,5
- 1.700,O
92,5 - 1.500,O 21,5 75,O 19,5 140,O 180,O - 575,O 6,5 - 77,5 290,O - 2.300,O 1.200 - 15.500 60,6 1.044,8 0,08 - 36,6
-
-
0,15 0,8
Gemidelde
Eenheid
Methode
906,9
N6675
820,1 37,1 59,6 395,0 28,1 1.416,3 9.862,5 524,Q 15,4
N67426 N6426 N6426 N6426 N6426 N6426 N6426 W5601 W5504
0,4
W5502
Bijlage 7:
Voorbeeld aanvraagformulier Wvo-vergunning
.................................................................................. Voorbeeld van een aanvraagformulierWVO-vergunning watersportinrichtingen Voorblad Dit is een voorbeeld-aanvraagformulier voor een Wvo-vergunning voor watersportinrichtingen. Het aanvraagformulier is een geactualiseerde versie van het voorbeeld-aanvraagformulier zoals dat in 1992 door HISWAvereniging, in samenwerking met Rijkswaterstaat directie Zeeland in het kader van het B.1.M.-project, tot stand is gekomen. Dit formulier betreft de concept-aanvraag. De instantie waarbij u deze indient zal hierop reageren met mogelijk een bedrijfsbezoek en eventueel aangegeven welke aanvullende informatie verstrekt dient te worden. Daarna kan de definitieve aanvraag worden gedaan. Hiertoe dient u het formulier en bijbehorende tekening te kopiëren en zonodig te herzien. Voor deze aanvraag wordt ingevuld, moet eerst bekeken worden of er geen mogelijkheden zijn de lozingspunten van het bedrijf aan te sluiten op een gemeentelijk rioolstelsel. Zijn er beslist geen betaalbare mogelijkheden, ook niet via een pompinstallatie en persleiding, dan kan lozen op open water worden toegestaan. In dat geval dient een Wvo-vergunning aangevraagd te worden. Deze aanvraag kan het beste worden ingevuld in overleg met de vergunningverlenende instantie. De aanvraag moet vergezeld gaan van een plattegrond, met daarop aangegeven de diverse bedrijfsactiviteiten, boven- en ondergrondse opslagtanks, opslagvaten, brandstofafleverpunten en dergelijke, alsmede de lozingspunten en de eventueel reeds getroffen zuiveringstechnische maatregelen. Verder een situatietekening waarop staat aangegeven waar het bedrijf precies ligt.
Watersportinrichtingen
I11
.......................................
....................................... ....................................... ....................................... ....................................... ....................................... .......................................
.......................................
.......................................
aau 0 : ~ U ! U ~ ~ J ~ A ~wnlep U ! U ‘E! U ~0~ J ~ A
:J auw nu x q
:uooplal :aluaaua6 :sleqd :apoDlsod :saipe :a!pun4 :UIe€?u
.............. :(S)JU*‘**’*:û!l3ûS ............................ :speld
.......................................
....................................... ....................................... .......................................
....................................... ....................................... .......................................
.......................................
9NIllä1SrYVVNä1
‘1
2.
AARD VAN HET BEDRIJF
2.1. Soort bedrijf: O jachthavens (1) aantal ligplaatsen:
..............................
O reparatie/onderhoudboten (2): O hout O aluminium O staal O polyester geschat aantal per jaar: .............................
binnedbuiten
O nieuwbouw (3): O hout O aluminium O staal O polyester aantal per jaar (ongeveer): .............................
binnen/buiten
O winterstalling (4): aantal plaatsen in het water: .................. aantal plaatsen op de wal binnen: ............... aantal plaatsen op de wal buiten: ............... O uitlichten van boten en afspuiten (5): geschat aantal per jaar: ............... O eigen onderhoud door particulieren op het bedrijfsterrein (6):
binnenhiten
2.2. Nevenactiviteiten:
O verkoop brandstoffen (6): O O O O O O O O
innameherzamelen van afgewerkte olie (7) verfwerkzaamheden (8): spuitwerkzaamheden (9): straalwerkzaamheden (1O): reparatie/onderhoud motoren (11):
O restaurantkantine (12) O campingherhuur bungalows (13) (14): O .................................... (15): O ....................................
dieselolie benzine(s) mengsmering
binnedbuiten binnenhiten binnedbuiten binnenhiten
binnenhiten binnen/buiten
O overige inzamelactiviteiten o innameherzamelen van bilgewater o innameherzamelen van vuilwater o innameherzamelen van inhoud chemische toilet
Watersportinrichtingen
113
LOZINGEWAFVALWATER
3.
3.1. Welke soorten afvalwater worden geloosd op het oppervlaktewater? Op welk buitenwater wordt geloosd? Wat is (ongeveer) per jaar de omvang van de lozing? Vindt er meting of bemonstering van het afvalwater plaats?
Lozing op: (Welk water)
Soort afvalwater:
Hoeveelheid in m34r
Bemonstering
_ _ _ ~ ~
afspuitwater was- en toiletwater bedrijfsafvalwaterhemelwater (niet verontreinigd)
m34r j/n m34r j/n m34r j/n Oppervlakte terrein incl. daken: ......... m2 j/n
Onder bedrijfsafvalwatervallen: afspuitwater, vuilwater, oliehoudend afvalwater afkomstig van de testbakken van buitenboordmotoren, oliehoudend afvalwater afkomstig van de eventuele olie-waterscheiding van het ingezamelde bilgewater uit pleziervaartuigen, ingezamelde chemische toiletvloeistoffen uit pleziervaartuigen e.d. Zijn er sterke wisselingen in de hoeveelheid van de lozingen van het bedrijfsafvalwater? O ja, oorzaak: ........................................................ Wanneer zijn er pieken: ..................................... O nee
3.2. Wat is de herkomst van het geloosde water? Wat is de hoeveelheid per jaar? Hoe is de hoeveelheid bepaald? O debietmeting O pompuren O (drink)watermeter O schatting
Soort:
Drinkwaternet: Opgepompt Opgepompt grondwater: oppervlaktewater:
afspuitwater m3/jr was- en toiletwater m3/jr bedrijfsafvalwater rn3/jr m3/jr 3.3.
m34r m3/jr mVjr m3/jr
j/n j/n j/n j/n
Zuiveringstechnische voorzieningen:
Welke zuiveringstechnische voorzieningen zijn er aangebracht? (aankruisen) Van welke type zijn deze voorzieningen en wat is de capaciteit? In welke afvalwaterstromen zijn deze voorzieningen aangebracht?
Watersportinrichtingen
114
Voorziening: O O O O O
Type \ afmetingen: Capaciteit: Soort afvalwater:
septictank bezinkput(ten) olieafscheider vetafscheider
Zijn er maatregelen genomen ter beperking van de hoeveelheid van de lozingen?
O ja, namelijk ............................................................................. O nee
Zijn er in de nabije toekomst veranderingen te verwachten in de omvang of samenstellingen van de lozingen?
O ja, doordat ............................................................................. O nee
3.4.
Ligging:
Het bedrijf ligt O binnendijks O buitendijks O aan getijdewater Hoogteligging van een bedrijf ten opzichte van waterpeil: ..................... (hoogteverschillen op het bedrijfsterrein eventueel toelichten in een schets)
Watersportinrichtingen
115
m
O open vloer: O klinkers O tegels O bouwplaten O ................... O schrobputjes in de vloer
O
hogedrukreiniger@): aantal: .............................. capaciteit: ......................... werkdruk: .......................... hogedrukreiniger met recirculatie Jdnee terugslagklep aanwezig Jdnee
O
afspuitplaats: afmetingen: ......... x ......... m.: O vloeistofdichte vloer: soort verharding: .............................. O wateropvang/afvoer O afvoer afspuitwater via een bezinkbak O afvoer afspuitwater via een bezinkbak + olieafscheider O afspuiten wordt door het bedrijf verricht O afspuiten wordt door particulieren verricht
Vindt op de afspuitplaats de reiniging van motoren;/motoronderdelen plaats? O ja O nee O
reparatie/onderhoudswerkplaats voor motoren: O vloeistofdichte vloer
Zijn er speciale opvangbakken voor reparaties waarbij olie vrijkomt? O ja O nee
Zo ja, geef aan voor welke reparaties en waar deze bakken gesitueerd zijn.
Watersportinrichtingen
118
1.
Geef een situatietekeningvan de ligging van het bedrijf in de omgeving (schaal niet kleiner dan 1:lOO).
2.
Geef een tekening van de indeling van het bedrijf (schaal niet kleiner dan 1:500):
Geef aan waar de in 2.1 en 2.2 aangekruiste activiteiten plaatsvinden. Maak daarbij gebruik van de nummers die tussen haakjes bij de activiteiten staan. Geef aan hoe het water op het bedrijfsterrein wordt afgevoerd en waar de lozingspunten zijn. Geef eventuele controlepunten en/of meetvoorzieningen an. Geef aan waar de zuiveringstechnische voorzieningen zich bevinden. Geef de afmetingen en inrichting ( zo mogelijk tekeningen) van de zuiveringstechnische voorzieningen. Geef de ligging van eventueel aanwezige ondergrondse en bovengrondse tanks aan. Geef aan waar grondstoffen en afvalstoffen worden opgeslagen.
Watersportinrichtingen
119
6.
AFVALSTOFFEN
Welke afvalsoorten worden er op het bedrijf gescheiden van andere afvalcoorten ingezameld? (aankruisen) Wat is de opslagwijze (bussen(bus)lvaten(vat)/rolcontainers(cont)ltank bovengronds(tank bg)/tank ondergronds(tank og))? Welke maatregelen zijn er getroffen om verontreiniging van het oppervlaktewater tegen te gaan: Vloeistofdichte VloerAekbaWafdak?
Afvalcoort: wijze:
Opslagbuiten
O oliefilters O stoffilterc O accu's O koelvloeistof O afgewerkte olie O vuile benzine O vuile dieselolie O bilgewater O verfafval O poetsdoeken O chem. toiletafval O huicvuiI
Watersportinrichtingen
120
Binnen1 Vloeistof- Lekdak dichte vloer:
Afdak
jln jln jln jln jln jln jln jln jln jln jln
jln jln jln jln jln jln jln jln jln jln jln
jln jln jln jln jln jln jln jln jln jln jln
Opmerkingen: (Deze ruimte is bestemd voor eventuele aanvullende opmerkingen of verduidelijkingen.)
................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ...................................................................................................................
................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... Ondertekening. Datum: ....................................
Plaats: ......................................................
Handtekening: ...........................................................................................
Naam: ............................................................................................... Functie: .............................................................................................
Watersportinrichtingen
121
Watersportinrichtingen
122