Waterkansenkaart Zuidplaspolder Hoofdrapport
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard Provincie Zuid-Holland, afdeling Water
Grontmij Midwest
Beknopte verantwoording
Titel Projectnummer
: Waterkansenkaart Zuidplaspolder 187418
Documentnummer : 13/99064981/TC Status
: D2
Datum
: 24 mei 2006
Auteur(s)
: Hilde Westera (HHSK), Tanja Casimir (Grontmij), Frans Kwadijk (Grontmij)
e-mail adres
[email protected]
Gecontroleerd
: Frans Kwadijk
Goedgekeurd
: Frans Kwadijk
3
Voorwoord Voor u ligt de Waterkansenkaart voor de Zuidplaspolder. Met deze set kaarten geven het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard en de provincie Zuid-Holland hun visie op de ruimtelijke inrichting van de polder bezien vanuit de waterinvalshoek.
recreatiegebied gemaakt dat periodiek kan worden gebruikt als waterberging. Het maken van meer oppervlaktewater door de verbreding van de vierde tocht in de Zuidplaspolder is onderdeel geworden van de planstructuur.
Nederland moet zich voorbereiden op een toekomst met meer neerslag. We moeten ruimte maken om de grotere neerslagpieken op te vangen. Daarnaast zullen ook het nieuwe beleid van de Kaderrichtlijn Water en de beleidsdiscussies over veiligheid hun invloed hebben op de inrichting van Nederland. Dit geldt ook voor de Zuidplaspolder. Als representanten van de watersector willen wij dat het watersysteem en de waterkering voldoen aan de eisen van het waterbeleid voor de 21e eeuw. Zo zullen peilvakken moeten worden vergroot om de veerkracht van het watersysteem te verbeteren en zo de grotere neerslaghoeveelheden te kunnen opvangen. De veiligheid van de mensen die in de polder komen te werken en te wonen zal moeten worden gewaarborgd door een adequate inrichting van de polder. In de waterkansenkaart is uitgewerkt hoe dit het beste kan worden gedaan.
De Waterkansenkaart Zuidplaspolder, die wij hier met trots presenteren, heeft vooral een bijdrage geleverd aan het afwegingsproces dat ten grondslag ligt aan het Intergemeentelijke Structuurplan en de streekplanherziening, die in het voorjaar van 2006 zijn vastgesteld. Vanwege het grote detailniveau verwachten wij dat ook in de volgende fasen van het project, wanneer de inrichting verder geconcretiseerd wordt, van deze waterkansenkaart gebruik zal worden gemaakt.
Vanaf de start van het project Driehoek RotterdamZoetermeer-Gouda hebben wij gepleit om bodem en water sturend te laten zijn bij de planvorming. Deze lagenbenadering is door hoogheemraadschap en provincie eerder ook al uitgewerkt in de nota Water en Ruimtelijke Ordening in Schieland en in de Deelstroomgebiedvisie Midden-Holland. Tevreden constateren wij dat het wateradvies bij de keuze voor de meest geschikte locaties voor de verschillende functies in grote lijnen goed is opgevolgd. In de Eendragtspolder wordt een
Wij hopen het gesprek met de planvormende partijen over de inpassing van de wateropgave in de polder in de toekomst op een zelfde constructieve wijze te kunnen voortzetten.
Hans Oosters,
Lenie Dwarshuis,
Dijkgraaf van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Gedeputeerde water van de Provincie Zuid-Holland
5
Inhoudsopgave 1 1.1 1.2 1.3 1.4
Inleiding ........................................................................9 Aanleiding......................................................................9 Studiegebied ..................................................................9 Huidig watersysteem ..................................................... 10 Leeswijzer.................................................................... 10
2 2.1 2.2
Methodiek en uitgangspunten ......................................... 13 Methodiek .................................................................... 13 Uitgangspunten ............................................................ 14
3 3.1 3.2
Sturende gebiedskenmerken .......................................... 17 Inleiding ...................................................................... 17 Aspectkaarten .............................................................. 17
4 4.1 4.2 4.3 4.1
Geschiktheid voor functies.............................................. 25 Inleiding ...................................................................... 25 Wonen, werken en glas.................................................. 25 Restveenbeheer ............................................................ 25 Aquatische natuur ......................................................... 26
5 5.1 5.2 5.3 5.4
Advieskaart Ruimtegebruik............................................. 31 Inleiding ...................................................................... 31 Kleigronden.................................................................. 31 Veengronden en moerige gronden ................................... 31 Aquatische natuur ......................................................... 32
6 6.1 6.2
Globale waterstructuurkaart ........................................... 35 Werkwijze .................................................................... 35 Inrichting watersysteem................................................. 35
Bijlage 1 Begrippenlijst Bijlage 2 Begeleidingsgroep
7
1 Inleiding
1.1
Aanleiding
Volgend op de Nota Ruimte wordt een grootschalige functiewijziging voor de Zuidplaspolder voorbereid. De samenwerkende partijen hebben daartoe in 2004 een Interregionale Structuurvisie (ISV) voor de driehoek RZG-Zuidplas gepubliceerd. Deze visie is in 2005 nader uitgewerkt in een Intergemeentelijk Structuurplan (ISP). Een en ander zal zijn beslag krijgen in een partiële streekplanherziening en aansluitend bestemmingsplanwijzigingen.
gelijke tred houden met het ruimtelijk planvormingsproces (ISP). De waterkansenkaart is in het voorjaar van 2005 vrijwel rechtstreeks ingebracht in het ruimtelijke planproces. In het Werkdocument Intergemeentelijk Structuurplan / Streekplanherziening Zuidplas van juni 2005 zijn de belangrijkste onderdelen overgenomen. Het kaartmateriaal is tijdens de week van de Zuidplas van 6 – 12 juni 2005 gepresenteerd.
Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) en de afdeling Water van de provincie Zuid-Holland zijn intensief betrokken bij de planontwikkeling voor de Zuidplaspolder. De nota ‘Water en Ruimtelijke Ordening in Schieland’ (2001) en de Deelstroomgebiedvisie Midden-Holland (2003) zijn in een eerder stadium reeds benut om invloed uit te oefenen op de inhoud van de ISV.
1.2
Studiegebied
Toen na de vaststelling van de ISV de planvorming voor de Zuidplaspolder een volgende fase inging, hebben het hoogheemraadschap en de afdeling Water van de provincie daarop ingehaakt met het opstellen van een waterkansenkaart voor de Zuidplaspolder. De waterstaatkundige visievorming (waterkansenkaart) kon hierdoor
De ruimtelijke planontwikkeling in het kader van het ISP richt zich met name op de Zuidplaspolder. De functiegeschiktheidsanalyse is volledigheidshalve ook toegepast op de Oostpolder in Schieland en op de Snelle Polder. In deze laatste twee polders wordt in het ISP echter geen functieverandering voorgestaan.
Het studiegebied van deze waterkansenkaart bestaat uit de Zuidplaspolder, de Oostpolder in Schieland en de Snelle Polder (kaart 1). De laatste twee polders zijn de hoger gelegen, niet uitgeveende polders tussen de Ringvaart en de Hollandsche IJssel in het zuidoosten (Snelle polder) en tussen de Ringvaart en de Gouwe in het oosten van het gebied (Oostpolder).
9
Inleiding
1.3
Huidig watersysteem
De Zuidplaspolder kent op dit moment circa 25 peilgebieden verspreid over twee bemalingseenheden. Daarnaast komen er meerdere bij vergunning toegestane onderbemalingen voor. De huidige peilgebieden zijn weergegeven op kaart 2. Wat opvalt is dat de dorpskernen en de dorpsuitbreidingen daarin vrijwel alle een eigen peilgebied hebben. Voorts blijkt de rijksinfrastructuur een belangrijke barrière te zijn.
1.4
Leeswijzer
Het rapport Waterkansenkaart Zuidplaspolder bestaat uit een beknopt hoofdrapport en een uitgebreid bijlagenrapport met een nadere onderbouwing van de gebruikte methodiek en een uitgebreide beschrijving van het gebruikte kaartmateriaal. In dit hoofdrapport wordt in hoofdstuk 2 de gebruikte methodiek kort uiteengezet en wordt de beleidskeuze in het waterbeheer toegelicht die de basis vormde voor de analyses. Hoofdstuk 3 gaat in op de sturende gebiedskenmerken die zijn weergegeven op een aantal aspectkaarten. De functiegeschiktheidskaarten zijn opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 en 6 omvatten vervolgens de Advieskaart Ruimtegebruik en de Globale Waterstructuurkaart.
10
2 Methodiek en uitgangspunten
2.1
Methodiek
Lagenbenadering De gebruikte methodiek is een uitwerking van de ‘lagenbenadering’. De lagenbenadering is een afwegingssystematiek die in de ruimtelijke planvorming wordt gebruikt bij het bepalen van de ruimtelijke inrichting van een gebied. In de lagenbenadering wordt onderscheid gemaakt tussen drie lagen, die ieder op eigen wijze van invloed zijn op de inrichting van de ruimte: 1. ondergrond:de bodem, de geomorfologie, het oppervlakte- en het grondwater; 2. netwerken: de bestaande infrastructuur: wegen, spoorwegen en waterwegen; 3. occupatie: het ruimtegebruik. Iedere laag is van invloed op ruimtelijke afwegingen en keuzen. Belangrijk is de onderlinge wisselwerking tussen de lagen. Daarbij is het zo dat vooral een onderliggende laag condities stelt aan een bovenliggende laag. De kerntaken van het hoogheemraadschap liggen voornamelijk in de eerste laag. Dit rapport geeft dan ook een advies over de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden op basis van condities van (vooral) de eerste laag.
Werkwijze Dit rapport vormt een vervolg op de nota Water en Ruimtelijke Ordening in Schieland (Hoogheemraadschap van Schieland, 2003). De voor die nota ontwikkelde aanpak is ook voor dit rapport toegepast. De essentie van de methodiek is weergegeven in figuur 1. Omdat voor deze rapportage gebruik is gemaakt van meer gedetailleerde, digitale gegevens konden verdergaande uitspraken worden gedaan. Als eerste stap is een ‘bibliotheek’ samengesteld met een groot aantal basiskaarten die de beschikbare en relevante basisinformatie omvatten over water, bodem en ondergrond. Vervolgens zijn de gegevens van enkele basiskaarten gecombineerd of verder uitgewerkt. Dit heeft geleid tot een aantal aspectkaarten. Daarnaast zijn voor geselecteerde functies per aspectkaart locatiekeuzecriteria opgesteld, aan de hand waarvan vervolgens functiegeschiktheidsanalyses zijn uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in een aantal functiegeschiktheidskaarten. De functies zijn geselecteerd op grond van hun huidige of te verwachten toekomstige voorkomen in het gebied: wonen, werken, glas, beheersfuncties voor het restveengebied en de natuurfunctie van water.
13
Methodiek en uitgangspunten
Ten slotte zijn de drie functiegeschiktheidskaarten gecombineerd in de Advieskaart Ruimtegebruik. Daarnaast is een globale waterstructuurkaart opgesteld waarin de belangrijkste waterhuishoudkundige maatregelen zijn opgenomen.
Figuur 1
Methodiek waterkansenkaart Zuidplaspolder
Functies
Mogelijkheden
Eisen
Locatiekeuzecriteria
Aanbevelingen ruimtelijk beleid
Water Bodem Ondergrond
Wat is ‘geschikt’? ‘Geschikt’ betekent in dit rapport dat de ontwikkeling van een functie op een bepaalde locatie een relatief geringe investering vergt voor het creëren van de gewenste situatie en dat de beheerslasten beperkt zijn. Voor woningbouw en glastuinbouw betreft dat het bouwrijp maken, voor natuurontwikkeling het scheppen van de juiste standplaatscondities. ‘Minder geschikt’ betekent dat deze investeringen en/of beheerslasten naar verwachting al flink zullen oplopen, terwijl ‘ongeschikt’ feitelijk betekent dat zeer forse investeringen nodig zullen zijn om tot de gewenste situatie te komen en ook sprake is van forse beheerslasten.
14
2.2
Uitgangspunten
Gewenste peilgebiedsindeling als basis De functiegeschiktheidsanalyse in dit rapport is gebaseerd op een belangrijke waterstaatkundige beleidskeuze. De transformatie van de Zuidplaspolder moet worden gebruikt om de veerkracht van het watersysteem te vergroten door te streven naar ontsnippering van de waterhuishoudkundige structuur. Daartoe is een gewenste toekomstige peilgebiedsindeling ontwikkeld (kaart 3). Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap heeft dit doel en de gewenste peilgebiedsindeling op 14 juni 2005 bekrachtigd. Als gevolg hiervan is de gewenste toekomstige peilgebiedsindeling gebruikt als basis voor de waterkansenkaart. Het streven is daarbij om te komen tot flexibel peilbeheer. De voorgestelde samenvoeging van peilgebieden zal vanzelfsprekend sterk afhankelijk zijn van de uitwerking van nieuwe bestemmingen en het tijdschema waarin deze zullen worden gerealiseerd. De tijdshorizon die hiervoor wordt gebruikt is het jaar 2030. Mede vanwege deze tijdshorizon moet de samenvoeging en de peilenkeuze beschouwd worden als een keuze op hoofdlijnen. De komende decennia zal blijken of de voorgestelde begrenzing van de peilgebieden of het in te stellen oppervlaktewaterpeil toch enigszins moeten worden aangepast. Uiteindelijk zullen de waterpeilen door middel van een peilbesluitprocedure worden vastgesteld. Generiek waterschapsbeleid Het doel van het hoogheemraadschap is om, via peilbesluiten en peilbeheer, iedere functie in het gebied te voorzien van een op deze functie toegesneden drooglegging. Indien voor een functiewijziging een peilwijzi-
Methodiek en uitgangspunten
ging noodzakelijk is, kan deze peilwijziging pas worden doorgevoerd, nadat de bestemming is gewijzigd en het peilbesluit is vastgesteld. Volgens vigerend beleid van HHSK worden echter geen peilverlagingen toegestaan, niet voor de huidige functies maar ook niet om nieuwe functies in het gebied te accommoderen. Wel wordt een beleid gevoerd van droogleggingsbehoud. Dit wil zeggen dat de maaivelddaling wordt gevolgd door een peilaanpassing, om de benodigde drooglegging voor met name de agrarische functie te behouden.
15
3 Sturende gebiedskenmerken
3.1
Inleiding
Relevante basisgegevens zijn, waar mogelijk, gecombineerd of verder uitgewerkt tot een aantal zogenoemde aspectkaarten. Gezamenlijk brengen deze kaarten de gebiedskenmerken in beeld die ruimtelijk sturend zijn voor de functiegeschiktheid. Het betreft de volgende kaarten: • drooglegging bij gewenste ontsnipperde peilen; • bodem en vegetatie; • zettingsgevoeligheid; • kwel; • waterbeheerrisico’s.
3.2
Aspectkaarten
Drooglegging bij gewenste ontsnipperde peilen Op basis van de hoogtekaart en de gewenste peilgebiedsindeling is de drooglegging bepaald (kaart 4). De drooglegging is een belangrijke factor voor zowel de functies wonen, werken en glas als voor melkveehouderij en terrestische natuur. De gebieden met ‘no data’ betreffen overigens grotendeels glastuinbouwgebieden waarvan geen hoogtegegevens beschikbaar zijn. Bodem en vegetatie De kaart bodem en vegetatie (kaart 5) geeft een vereenvoudigde weergave van de bodemkaart, gecombineerd met het vóórkomen van plantensoorten die me-
sotrofie indiceren. Deze plantensoorten blijken met name voor te komen in gebieden waar de bodem katteklei bevat. Zettingsgevoeligheid De zettingsgevoeligheid (kaart 6) is gebaseerd op de dikte van klei- en veenpakketten in de bovenste 8 meter onder maaiveld. Het gehele gebied is in meer of mindere mate zettingsgevoelig. Het minst in het noordwesten, het sterkst in het zuidoosten van de droogmakerij. Kwel Kaart 7 geeft de kwelflux naar de deklaag weer in mm/dag. Het kaartbeeld toont dat het water in de niet uitgeveende polders, de Oostpolder in Schieland en de Snelle Polder, wegzijgt naar het watervoerende pakket. In de uitgeveende Zuidplaspolder is daarentegen sprake van een kwelflux naar de deklaag. De kwelflux is, overigens in combinatie met de in de bodem aanwezige katteklei, mede bepalend voor de functiegeschiktheid voor aquatische natuur. Waterbeheerrisico’s In kaart 8 is een aantal waterbeheerrisico’s opgenomen: • Risicolocaties wateroverlast oppervlaktewater In geval van een extreme hoeveelheid neerslag kan
17
Sturende gebiedskenmerken
•
•
•
18
op sommige plaatsen wateroverlast optreden. Dit zal het eerst gebeuren in de laagst liggende delen binnen een samenhangend peilgebied: een aantal peilgebieden dat via vrij verval met elkaar verbonden is. Er is daarom aangegeven waar de 15% laagste delen per samenhangend peilgebied liggen. Opbarstrisico In het zuiden van het gebied is sprake van plaatselijk opbarsten van de deklaag. Dit betekent dat de venige bovengrond door de grondwaterdruk omhoog komt. Meestal gebeurt dit in de watergangen, waar grondwater onder andere via zogenaamde wellen in de sloten stroomt en waar soms veenschollen opdrijven, wat het waterbeheer bemoeilijkt. Om een toename van de opbarsting in de toekomst te voorkomen dient in deze gebieden peilaanpassing of –verlaging voorkomen te worden. Overstromingsrisico Bij een eventuele doorbraak van de kering van de Hollandsche IJssel zal de Zuidplaspolder gedeeltelijk onder water komen te staan. De mate van risico die hieraan is verbonden, is afhankelijk van de afstand tot de bres, de snelheid waarmee het gebied onder water komt te staan en de waterdiepte die wordt bereikt. Het gebied ten zuiden van de A20 wordt beschouwd als een risicogebied omdat dit gebied binnen 6 uur overstroomt en er bovendien sprake is van inundatiedieptes van 0,5 tot maximaal 2 meter en hoge stroomsnelheden. Waterkeringen Langs de waterkeringen moet een bebouwingsvrije zone worden aangehouden in verband met de stabiliteit van de kering en om ruimte te behouden voor mogelijke toekomstige versterking.
4 Geschiktheid voor functies
4.1
Inleiding
Voor de functiegeschiktheidsanalyse zijn per functie en per aspectkaart locatiekeuzecriteria opgesteld. De locatiekeuzecriteria zijn enerzijds afkomstig uit bestaand beleid, voor zover in dat beleid uitspraken zijn opgenomen met een ruimtelijke werking. Daarnaast zijn zij ontleend aan nieuw beleid, waarbij het gaat om criteria die concrete en ruimtelijke uitwerking geven aan de drie basisprincipes zoals vastgelegd in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Per aspectkaart is vervolgens bepaald wat de geschiktheid van het gebied is voor een functie. De geschiktheidsbeoordeling van alle aspectkaarten is vervolgens gecombineerd in een aantal functiegeschiktheidskaarten: • de functiegeschiktheidskaart wonen, werken, glas • de functiegeschiktheidskaart restveenbeheer • de functiegeschiktheidskaart aquatische natuur
4.2
Wonen, werken en glas
Kaart 9 geeft de functiegeschiktheid voor wonen, werken en glas weer. In tabel 4.1 zijn de gehanteerde criteria opgenomen. Nieuwe woningen, bedrijventerreinen en glastuinbouw kunnen het beste worden gebouwd in de gebieden met een drooglegging groter dan 1,30 m. Dit zijn de hoger gelegen kleigronden in het noordwesten van de Zuidplaspolder en enkele kreekruggen in het midden van het gebied. In deze gebieden kan zonder
problemen worden gebouwd. In de gebieden met een drooglegging tussen 1 m en 1,30 m is bouwen ook mogelijk, maar is het beter geen kruipruimten onder de gebouwen aan te leggen. Als het peil van de sloten minder dan 1 meter onder maaiveld ligt, zal ophogen van de gronden steeds noodzakelijk zijn. De veengronden in het zuiden van de polder zijn vanwege drooglegging en zettingsgevoeligheid minder geschikt voor wonen, werken en glas. Deze gronden zijn niet alleen natter dan de kleigronden, ze zijn ook slapper en hebben last van veel maaivelddaling. Bouwen is hier niet onmogelijk, maar vraagt om een groot aantal extra maatregelen.
4.3
Restveenbeheer
In kaart 10 is de functiegeschiktheid voor restveenbeheer opgenomen. De gehanteerde criteria zijn opgenomen in de tabellen 4.2 (melkveehouderij) en 4.3 (terrestische natuur). In de hogere delen van het veengebied zijn de condities nog relatief gunstig voor melkveehouderij. Andere delen zijn daarvoor minder geschikt vanwege een beperkte drooglegging. In deze gebieden zouden melkveebedrijven via agrarisch natuurbeheer een aanvullend inkomen kunnen genereren. De natste delen van het veengebied zijn het meest geschikt voor de ontwikkeling van natte terrestische natuur. Binnen deze natste delen zijn de gebieden met een hoge kwelflux het meest geschikt. In het gebied
25
Geschiktheid voor functies
waar sprake is van opbarstrisico wordt geadviseerd peilaanpassing of -verlaging te voorkomen. Dit betekent wel dat deze gebieden op termijn minder tot ongeschikt zullen worden voor melkveehouderijbedrijven. Peilfixatie is dus slechts mogelijk na een bestemmingswijziging (zie 2.2).
4.1
Aquatische natuur
Kaart 11 is de functiegeschiktheidskaart aquatische natuur. De criteria die voor deze kaart zijn gehanteerd zijn opgenomen in tabel 4.4. In het midden van de Zuidplaspolder is de samenstelling van bodem en ondergrond zeer afwisselend. Onder andere komt hier katteklei (pyriethoudende klei) voor. Dit type klei heeft
Tabel 4.1
de eigenschap fosfaat uit het water te binden. Dit leidt lokaal niet alleen tot een beperking van de bodemvruchtbaarheid, maar ook tot relatief lage voedingsstoffengehaltes en een zuur milieu in het oppervlaktewater. Dit maakt het gebied heel geschikt voor de instandhouding en verdere ontwikkeling van waardevolle oeveren watervegetatie. Wanneer in gebieden met katteklei ook sprake is van kwel, zijn de omstandigheden voor aquatische natuur nog gunstiger. Een dicht slotenpatroon maakt het mogelijk dat de potenties zich optimaal kunnen ontwikkelen. Hiermee moet bij de inrichting rekening worden gehouden.
Functiegeschiktheidscriteria Wonen, werken en glas
Aspectkaart
Kies voor gebieden die:
extra maatregelen indien niet kan worden voldaan aan de locatiekeuzecriteria:
Drooglegging (1)
• een drooglegging hebben van minimaal 1,30 m voor bouwen met kruipruimte of • een drooglegging hebben van minimaal 1,00 m voor kruipruimteloos bouwen.
Bodem en vegetatie (2)
• kleigronden (exclusief katteklei)
Zettingsgevoeligheid (3)
• weinig zettingsgevoelig zijn
Waterbeheerrisico’s (5)
• niet binnen zes uur overstromen bij een eventuele doorbraak van de Hollandsche IJssel • liggen buiten 50 meter van de as van kades en dijken • bij voorkeur niet in de laagste 15% per samenhangend peilgebied vallen • waar geen opbarstrisico aanwezig is
26
• op kleigronden (exclusief katteklei): (integrale) ophoging t.b.v. wonen, werken of glas zodat op termijn geen peilverlaging noodzakelijk wordt en in de toekomst minstens 1 m peilstijging toelaatbaar is
• wanneer wordt gebouwd in de laagste delen van een peilvak: reservering naastliggend laag gebied of aanleg van laag gebied; • voldoende aanleghoogte; • ruimte en inrichtingsmaatregelen om eventuele grote en heftige waterstromen af te leiden.
Geschiktheid voor functies
Tabel 4.2
Functiegeschiktheidscriteria restveenbeheer - melkveehouderij
aspectkaart
Kies voor gebieden die:
extra maatregelen indien niet kan worden voldaan aan de locatiekeuzecriteria:
drooglegging
• drooglegging van maximaal gemiddeld 60 cm: econo-
n.v.t.
misch rendabele veehouderij • drooglegging van maximaal gemiddeld 40 cm: veehouderij gecombineerd met agrarisch natuurbeheer (verbrede bedrijfsvoering) waterbeheerrisico’s
• voor veehouderij: gebieden waar geen opbarstrisico aan-
n.v.t.
wezig is Tabel 4.3
Functiegeschiktheidscriteria restveenbeheer - terrestische natuur
aspectkaart
Kies voor gebieden die:
extra maatregelen indien niet kan worden voldaan aan de locatiekeuzecriteria:
drooglegging
• drooglegging maximaal gemiddeld 40 cm
Kwelflux
• hoge kwelflux (> 1 mm/dag kwel aan maaiveld)
Tabel 4.4
• maaiveldverlaging bijvoorbeeld dmv afplaggen
Functiegeschiktheidscriteria aquatische natuur
aspectkaart
kies voor gebieden die:
extra maatregelen indien niet kan worden voldaan aan de locatiekeuzecriteria:
bodem en vegetatie
•
vanuit bodemkundig oogpunt ecologische kwaliteiten
n.v.t.
en potenties hebben (katteklei en moerige gronden) •
aansluiten bij gebieden met actuele ecohydrologische kwaliteiten om ze tot robuuste eenheden te maken
Kwelflux
•
Veel kwel
n.v.t.
27
5 Advieskaart Ruimtegebruik
5.1
Inleiding
In de advieskaart ruimtegebruik (kaart 12) zijn de drie functiegeschiktheidskaarten gecombineerd. Daarnaast zijn in deze kaart de aanbevolen ecologische verbindingszones toegevoegd.
5.2
Kleigronden
Het kleigebied biedt mogelijkheden voor ontwikkeling van de functies wonen, werken en glas. Binnen het kleigebied is daarbij een onderscheid gemaakt in vier categorieën gebieden: Geen beperkingen aan de functiekeuze In met name het noorden van het gebied liggen kleigronden met een drooglegging van meer dan 1,30 meter. In deze gebieden bestaan geen waterhuishoudkundige beperkingen voor functies. Wel is het van belang te beseffen dat in de gehele Zuidplaspolder sprake is van een (beperkt) zettingsgevoelige bodem en ondergrond, ook in gebieden met op dit moment grote drooglegging. Geen beperkingen aan de functiekeuze, maar bouwen zonder kruipruimte Ook in gebieden met een drooglegging tussen 1,00 meter en 1,30 meter zijn geen beperkingen om te bouwen. Aanbevolen wordt om hier te bouwen zonder kruipruimtes.
Geen beperkingen aan de functiekeuze, maar bij bouwen ophoging noodzakelijk Naar het zuiden toe neemt de drooglegging af. Waar de drooglegging minder is dan 1,00 meter, vraagt nieuwbouw om extra maatregelen. Ophogen is daarvan de belangrijkste maatregel. Het spreekt vanzelf dat dit ook voor glastuinbouw geldt. Katteklei aanwezig, bebouwingsmogelijkheden nader onderzoeken De kleigebieden met katteklei in het profiel nemen een aparte positie in. Katteklei kan zeer slap zijn, wat de bodem minder geschikt maakt om te bouwen. In dit gebied zal dan ook nader onderzoek moeten plaatsvinden naar de bebouwingsmogelijkheden.
5.3
Veengronden en moerige gronden
De veengronden en moerige gronden hebben mede door provinciaal peilenbeleid een beperkte drooglegging en zijn daarnaast zettingsgevoeliger dan de kleigronden. Hierdoor hebben de veengronden flinke beperkingen voor wonen, werken en glas. Bouwen is op deze gronden niet onmogelijk, maar vraagt om een flink aantal aanvullende maatregelen. De veengronden zijn geschikter voor extensieve functies als melkveehouderij en natuur.
31
Advieskaart Ruimtegebruik
Geen beperkingen voor melkveehouderij De veengronden en moerige gronden met een drooglegging van gemiddeld 60 cm hebben geen beperkingen voor de melkveehouderij. Dit wil zeggen dat een economisch rendabele melkveehouderij in dit gebied op basis van bodem en water mogelijk wordt geacht. Beperkingen voor melkveehouderij Met een verdere afname van de drooglegging nemen de mogelijkheden voor de melkveehouderij ook af. Bij een drooglegging van gemiddeld 40 cm wordt de rentabiliteit van de grondgebonden veehouderij beperkt door de slechtere hydrologische omstandigheden. Verbreding van de economische basis onder het bedrijf met bijvoorbeeld agrarisch natuurbeheer is dan een mogelijkheid. Potenties voor (hoge) terrestische ecologische waarden, zware beperkingen voor melkveehouderij De natste delen van de polder leggen zware beperkingen op aan de melkveehouderij. Deze gebieden lenen zich het best voor de ontwikkeling van terrestische ecologische waarden. In de gebieden waar sprake is van een hoge kwelflux zijn potenties voor hoge terrestische ecologische waarden. Ecologische verbindingszone (terrestisch) In het provinciale beleid is vastgelegd dat er in de Zuidplaspolder ecologische verbindingen moeten worden gerealiseerd. Op kaart is aangegeven waar deze verbindingen het beste gebruik maken van de ecologische kwaliteiten en potenties van het gebied.
32
5.4
Aquatische natuur
Gebied geschikt voor bijzondere oever- en watervegetaties In het midden van de Zuidplaspolder liggen bodemtypes, die heel geschikt zijn voor de ontwikkeling van waardevolle oever- en watervegetatie. Het gaat om gronden met katteklei. De relatief grote aanvoer van kwel van hoge kwaliteit naar het maaiveld draagt nog extra bij aan de ontwikkeling van deze vegetaties. Kerngebied Waterkwaliteit Net ten noorden van de A20 ligt een kerngebied waterkwaliteit. Dit is het gebied waar de potenties voor de ontwikkeling van natte natuur het grootst zijn en waar al aquatische waarden aanwezig zijn. Ecologische verbindingszone (aquatisch) Vanuit het kerngebied waterkwaliteit kunnen ecologische verbindingen met bijzondere watervegetaties worden gelegd naar de Eendragtspolder en naar de polder de Noordplas. Op kaart is aangegeven waar deze verbindingen het beste gebruik maken van de ecologische kwaliteiten en potenties van het gebied.
6 Globale waterstructuurkaart
6.1
Werkwijze
De hoofdlijnen van de waterstructuur voor de Zuidplaspolder zijn weergegeven in een globale waterstructuurkaart (kaart 13). Deze kaart toont op hoofdlijnen de waterhuishoudkundige maatregelen die nodig zijn om de grootschalige functieverandering, die in de polder wordt voorgestaan, in te passen.
6.2
Inrichting watersysteem
Benodigd wateroppervlak bij functieverandering Bij functiewijziging naar wonen, werken of glas neemt het oppervlak daken en verharding toe. Om dit op te vangen moet het oppervlak open water worden uitgebreid. Hoeveel deze uitbreiding moet zijn is afhankelijk van de drooglegging. Als richtlijn hanteert HHSK hiervoor 5% van de totale oppervlakte in het noorden van de polder, 10% in het midden en 15% in het zuiden. Peilfixatie aanbevolen In het veengebied ten zuiden van de A20 is peilfixatie aanbevolen. Dit om verdere maaivelddaling te beperken en verdere uitbreiding van opbarsting van de bodem te voorkomen. Peilfixatie is pas mogelijk na een bestemmingswijziging.
Verbinding watersysteem onder rijksinfrastructuur, nieuw poldergemaal en/of verbinding Vierde Tocht onder rijksinfrastructuur Risico’s voor wateroverlast voor de woon- en werkfuncties in het noordelijke kleigebied kunnen sterk worden verkleind door een waterverbinding te realiseren onder de A12 en de spoorlijn Gouda-Den Haag. Op kaart is hiervoor een zoekzone aangegeven. In aanvulling hierop is ten behoeve van de waterafvoer ofwel een nieuw poldergemaal mogelijk ten zuiden van Zevenhuizen, ofwel een verbinding van de Vierde Tocht onder de A20 en de spoorlijn Gouda-Rotterdam met een nieuw tussengemaal. Uit veiligheidsoogpunt verdient de eerste optie de voorkeur omdat daarmee het aantal waterverbindingen onder A20 en spoorlijn zo klein mogelijk blijft. Ook om waterkwaliteitsredenen heeft de eerste optie de voorkeur omdat daarmee water uit glastuinbouwgebied direct, en niet via ecologisch waardevol gebied, naar de boezem wordt afgevoerd. Aanbevolen richting waterafvoer De aanbevolen richting voor de waterafvoer is erop gericht om het ecologisch waardevolle gedeelte van de polder te vrijwaren van waterafvoer van stedelijke en bedrijfsfuncties in het noordelijke deel.
35
Bijlage 1 Begrippenlijst
Aanvoer Transport van water ten behoeve van de aanvulling die nodig is vanwege verdamping of waterverbruik. Niet te gebruiken voor: toestroming (bijvoorbeeld) naar een gemaal. Afvoer Transport van water met de bedoeling een overtollige hoeveelheid water ten gevolge van neerslag uit een oppervlaktewatersysteem te verwijderen. Drooglegging Verschil tussen maaiveldhoogte en waterpeil. Flexibel peilbeheer Vorm van peilbeheer waarbij het peil door het jaar heen binnen afgesproken marges en onder vastgestelde condities kan variëren. Mesotrofie Matige voedselrijkdom Ontwaterinsgsdiepte Verschil tussen maaiveldhoogte en grondwaterspiegel Opbarsting Het opbarsten van de deklaag. Dit betekent dat de (venige) bovengrond en/of de slootbodem door de grondwaterdruk omhoog komen. In de sloot betekent dit:
opdrijvende veenschollen en grondwater dat onder andere via zogenaamde wellen in de sloten stroomt. Dit verschijnsel bemoeilijkt het waterbeheer. Peilaanpassing Verlaging van het waterpeil die gelijk is aan de natuurlijke maaivelddaling, zodat de drooglegging gelijk blijft. Peilfixatie Het peil vastzetten en niet langer aanpassen aan de maaivelddaling. Peilverlaging Verlaging van het peil die groter is dan de natuurlijke maaivelddaling, zodat de drooglegging toeneemt. Samenhangende peilgebieden een aantal peilgebieden dat via vrij verval met elkaar is verbonden.
Bijlage 2 Begeleidingsgroep
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard: Hilde Westera Jelmer Biesma Frank van Breukelen Korine Hengst Rob Taffijn Provincie Zuid-Holland, afdeling Water: Linda Frinking Pieter Jan Hofman