Wat verwachten deelnemers van PGB van hun pensioen….. Deelnemers van PGB zijn bereid om met hun pensioen risico te lopen in het belang van grotere kans op indexering. Zelfs iets meer dan PGB nu in de beleggingsportefeuille heeft zitten. Wel vinden ze het belangrijk dat er een bodem is waar de uitkering in het slechtste geval niet onder mag komen. En grote schokken in de pensioenen zouden ook vermeden moeten worden. Liever een grotere kans op een kleine verlaging dan een kleinere kans op een grote. Dat zijn de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek dat PGB eind 2013 uitvoerde. Pensioenfonds PGB werkt voor sociale partners aan een nieuwe pensioenregeling. Iedereen van wie het fonds een e-mailadres had, kon zijn of haar mening geven via internet. Meer dan 8.400 deelnemers namen die moeite. Ongeveer 43% van de respondenten ontvangt een pensioenuitkering, 29% is werknemer en 28% gewezen deelnemer. Er is per groep deelnemers gerapporteerd. De verdeling van de waarde van de pensioenen waar iedere deelnemerscategorie voor staat, is in diagram 1 weergegeven. Diagram 1: verdeling waarde pensioen per deelnemerscategorie Toelichting: Bij PGB bouwen momenteel ongeveer 45.000 deelnemers pensioen op. Het aantal gewezen deelnemers bedraagt ongeveer 130.000 en het aantal pensioengerechtigden ligt op 55.000. In totaal hebben of krijgen 230.000 personen pensioen van PGB. De voorziening pensioenverplichtingen is voor ongeveer 30% bestemd voor de pensioenen van de deelnemers, 34% voor de gewezen deelnemers en 36% voor de pensioengerechtigden.
De respons kwam uit op 20%, het dubbele van wat in de markt gebruikelijk is. Het duidt op een relatief grote betrokkenheid van deelnemers bij hun fonds en hun pensioenregeling en het levert een goed beeld op hoe wordt gedacht over de risico’s van beleggen en over onderdelen van de (nieuwe) pensioenregeling. Doel onderzoek Met het onderzoek wilde PGB achterhalen hoeveel risico de deelnemer wil nemen voor zijn pensioen. De kernvraag was: ‘wilt u liever een lager maar dan wel zekerder pensioen, of neemt u enige onzekerheid voor lief voor een hoger pensioen?’ Daarnaast is onderzoek gedaan naar de voorkeuren ten aanzien van onderdelen van de nieuwe pensioenregeling en het beeld dat deelnemers van PGB hebben. De onderzoeksresultaten zijn in deze notitie in samengevatte vorm weergegeven. In deze samenvatting … Eerst wordt aandacht besteed aan de resultaten van het onderzoek naar de risicohouding (1). Daarna wordt ingegaan op de voorkeuren van deelnemers ten aanzien van de pensioenregeling (2) en ten slotte wordt een vergelijking getroffen met andere onderzochte pensioenfondsen (3) en wordt aangegeven welke route er verder wordt gevolgd (4).
1
(1) Onderzoek naar de risicohouding van deelnemers In eerste instantie is de weerstand tegen beleggen in aandelen nagegaan. Bij beleggen in aandelen veronderstellen mensen risico. Risico kan gedefinieerd worden als de mate waarin de opbrengst van een belegging kan afwijken van wat wordt verwacht. De drie onderzochte groepen (deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden) denken eensluidend vrij positief over beleggen in aandelen. Zo blijkt ook uit het onderstaande diagram. Diagram 2: instemming met het beleggen in aandelen 100% 80% 60%
70%
74% 86%
Daar ben ik het mee eens 40%
Daar ben ik het niet mee eens
20%
30%
26% 14% 0% Actief (n=2407)
Gepensioneerd (n=3632)
Slapers (n=2369)
Toelichting: op de vraag of deelnemers het er mee eens zijn dat PGB ook in aandelen belegt, antwoordde 74% van de ondervraagde werknemers instemmend, 26% wil niet dat pensioengeld in aandelen wordt belegd. Bij gewezen deelnemers is dit respectievelijk 70% en 30%. Opvallend is dat van de pensioengerechtigden 86% risico wil nemen door in aandelen te beleggen. Gemiddeld over de drie groepen is 73% het er mee eens dat PGB in aandelen belegt. Het komt overeen met het beeld dat PGB vorig jaar al constateerde in een verkennend vooronderzoek onder deelnemers en pensioengerechtigden. Ongeveer 76% van de werknemers en pensioengerechtigden wilde toen pensioengeld beleggen in aandelen.
Bij jongeren (30%) en vrouwen (36%) is er relatief meer weerstand tegen beleggen. Deelnemers die tegen beleggen in aandelen zijn, geven vaak aan persoonlijk slechte ervaringen te hebben. Een gebrek aan kennis over en inzicht in beleggen gecombineerd met wantrouwen tegenover beleggen en de financiële sector leidt bij hen tot een behoefte aan zekerheid en de keuze voor weinig risico en sparen. Zij vrezen voor een te beweeglijk pensioen of een scenario waarin er voor hen helemaal geen pensioen meer is. Iets minder dan driekwart van de deelnemers kiest voor beleggen in aandelen en dus voor risico om daarmee meer kans te hebben op een zo waardevast mogelijk pensioen en een lagere premie. De kans op een lager pensioen nemen ze daarbij voor lief. De verschillen tussen de diverse bij PGB aangesloten branches zijn onderling klein. Meer of minder risico? Nadat de houding ten aanzien van beleggen in aandelen was vastgesteld, is in het onderzoek nagegaan hoeveel risico het pensioenfonds volgens de deelnemers zou moeten nemen met zijn beleggingen. Met welk deel van het pensioenvermogen kan op de financiële markten meer risico worden aangegaan? Als men recht op de man of vrouw af vraagt welke type regeling de voorkeur heeft, een regeling met weinig risico of een regeling met meer risico, bestaat er een lichte voorkeur voor weinig risico1. Wanneer hetzelfde wordt gevraagd maar waarbij met de helft van het pensioenvermogen het risico is beperkt en over de andere de helft van het pensioen risico wordt gelopen dan heeft de meerderheid een voorkeur voor meer risico. Diagram 3: regeling met weinig of regeling met meer risico bij inbouw bodem Toelichting: op de vraag naar welk type regeling de voorkeur uit zou gaan, gaven de deelnemers aan een voorkeur te hebben voor een pensioenregeling met meer risico. Een ruime meerderheid van de gepensioneerde deelnemers kiest voor een regeling met wat meer risico. Het inbouwen van een bodem versterkt de bereidheid om risico te nemen.
1 In de toelichting bij deze vraag stond dat men bij een regeling met weinig risico kan rekenen op een vast eindbedrag. Zeker is, dat de gestegen prijzen met dit bedrag niet worden gecompenseerd (geen indexatie). In het geval van een regeling met meer risico stond in de toelichting dat het pensioenfonds de premie belegt om voldoende rendement te halen en daarmee de pensioen te kunnen indexeren. Dus te compenseren voor de gestegen prijzen. Maar beleggen betekent ook onzekerheid. Als het tegen zit, is het eindbedrag lager dan bij een regeling met weinig risico.
2
Als er een bodem wordt ingebouwd waaronder het pensioen niet kan zakken, kiest over de drie groepen genomen ongeveer 46% voor meer risico, 32% voor enig risico en 22% ziet af van risico. Over de omvang van de bodem is in het onderzoek ook navraag na gedaan. Diagram 4: minimale bodem in aanvullend pensioen Toelichting: uitgaande van een gemiddeld netto pensioen bij PGB van € 600 per maand is aan deelnemers die een vaste bodem in hun pensioen aangebracht willen zien, gevraagd wat die bodem zou moeten inhouden. Het merendeel van de groep dat kiest voor een vaste bodem, denkt aan een bedrag van minimaal € 500, uitgaande van de gemiddelde PGB-uitkering van € 600. Circa 9% is bereid te zakken naar € 400 euro en 19% zou risico willen lopen tot € 300.
Meer of minder risico op basis van persoonlijke pensioensituatie In het onderzoek is vervolgens doorgevraagd naar de risicobereidheid op basis van de persoonlijke pensioensituatie. Deelnemers konden hun nettoloon invoeren en vervolgens kiezen uit meerdere pensioenplaatjes waarbij de pensioendatum, de verwachte uitkering bij gelijkmatige economische ontwikkelingen en de uitkering als het tegenzit verschilden. Daarbij werd overtuigend voor meer risico gekozen. Ook onder de jongeren. Risicohouding werkenden De voorkeuren van werkenden liggen tussen de meer risicovolle (aandelenaandeel 60%) en gematigde varianten (aandelenaandeel 40%). Het voorkeursaandeel van de deelnemers dat kiest voor een variant met aandelen van 80% (meer risico) of 20% aandelen (minder of geen risico) ligt onder de 15%. De verdeling van de voorkeuren naar leeftijd onder actieve deelnemers is hieronder weergegeven. Diagram 5: voorkeur beleggingsmix onder actieve deelnemers uitgesplitst per leeftijdscategorie. Toelichting: de voorkeur voor verschillende beleggingsproducten is nagegaan uitgaande van een pensioenleeftijd van 67 jaar. De voorkeur voor een beleggingsmix waarin 60% aandelen is opgenomen (product 2), heeft de voorkeur onder pensioenopbouwende deelnemers. Tussen de 43 en 48% kiest hiervoor. Gemiddeld over de nog pensioenopbouwende deelnemers is dat 44%. De voorkeur voor een mix met 40% aandelen (product basisscenario) ligt tussen 27% (jongeren tot 35 jaar) en 32% (45- tot 55-jarigen). Product 1 met 20% aandelen krijgt relatief weinig bijval. Evenals product 3 waar 80% van het vermogen in aandelen wordt belegd. Beide varianten halen een voorkeursaandeel van minder dan 15%. De huidige mix van PGB ligt tussen product 2 en product basisscenario in. PGB belegt ongeveer 50% in zakelijke waarden waaronder aandelen en 50% in obligaties. PGB zou dus afgezet tegen de opvattingen van de meerderheid van de actieve deelnemers iets meer risico in de portefeuille kunnen inbouwen.
De keuzes van gewezen deelnemers verschillen niet of nauwelijks van de actieve deelnemers. De voorkeursleeftijd van werknemers ligt tussen de 64 en 67 jaar. Aan de leeftijd waarop men stopt met werken hecht men veel waarde. Naarmate men ouder wordt, wordt de leeftijd belangrijker. De jongeren letten meer op de verwachte uitkering en de uitkering als het tegenzit.
3
Risicohouding gepensioneerden Onder gepensioneerde deelnemers kiest 46% voor een product met meer risico. Als sprake is van een bodem stijgt het percentage naar 56. Zij accepteren onzekerheid en een eindbedrag dat als het tegenzit lager kan zijn dan bij een regeling met weinig risico. Er is in het onderzoek nagegaan hoeveel risico het pensioenfonds volgens de gepensioneerde deelnemers zou moeten nemen met zijn beleggingen. Ze konden kiezen uit verschillende toekomstige pensioensituaties waarbij de jaarlijkse verhoging van het pensioen, de kans op verlagen en de omvang van de korting verschilden. Ook weer tegen de achtergrond van verschillende beleggingsmixen. Een hoge indexatie (3%) en de kans op de grootste daling gaan bijvoorbeeld samen met 80% aandelen en 20% vastrentend en een geringe kans op indexatie (0%) en kans op kleine verlaging met het behoudende scenario van 80% vastrentend en 20% aandelen. De gemiddelde jaarlijkse verhoging moet met beleggingsrendementen worden verdiend, dus hoe hoger deze verhoging, hoe risicovoller de beleggingsmix. Diagram 6: voorkeur beleggingsmix onder pensioengerechtigden Toelichting: van de pensioengerechtigden geeft 86% aan te willen beleggen in aandelen. Ongeveer 56% kiest voor een regeling met meer risico als sprake is van een vaste bodem en 22% kiest voor een regeling met minder risico. Vervolgens is de voorkeur voor verschillende beleggingsproducten nagegaan. Gepensioneerden hebben een grote voorkeur voor een indexatie van 2 of 3% en willen niets weten van een indexatie van 0%. Een indexatie van 3% kan op basis van de situatie van eind 2013 alleen gerealiseerd worden met een beleggingsmix waarin 80% aandelen is opgenomen. Een indexatie van 2% kan worden bereikt met een beleggingsmix waarin 60% aandelen is opgenomen. PGB belegt ongeveer 50% in zakelijke waarden waaronder aandelen en 50% in obligaties. PGB zou dus afgezet tegen de opvattingen van de meerderheid van de pensioengerechtigden iets meer risico in de portefeuille kunnen inbouwen.
Korting uitsmeren? Vervolgens verandert, gegeven de jaarlijkse verhoging, vooral de manier waarop het contract financiële schokken verwerkt. Gaat die direct in maar met uitsmeren, dan geeft dit een hoge kans met een lage korting. Zijn er echter wachttijden, dan geeft het een kleine kans, maar als het zover is moet er ook veel gekort worden. Gepensioneerden zijn risicobereid, maar een vaste bodem en schokbestendigheid zijn belangrijke componenten van een nieuwe regeling. Dat blijkt uit diagram 7. Gepensioneerden kiezen overtuigend voor scenario’s met een wat grotere kans op een kleine verlaging. Scenario’s met een forsere verlaging worden nauwelijks gekozen, ook al is de kans daarop heel klein. Diagram 7: voorkeur kortingsscenario onder gepensioneerden Toelichting: uitgaande van een realistische jaarlijkse verhoging van twee procent is de voorkeur van gepensioneerden nagegaan ten aanzien van verschillende kortingsscenario’s. Product 1 heeft de voorkeur van 51% van de gepensioneerde deelnemers. Deze groep accepteert een gemiddelde kortingskans van 10% op een verlaging van 1%. Ongeveer 40% geeft de voorkeur aan een kortingskans van 5% op een verlaging van 2%. De andere varianten waarbij in de pensioenregeling geen uitsmeerperiode wordt opgenomen maar de huidige werkwijze wordt gehanteerd bij een financieel tekort (kortetermijnherstelplan) heeft van slechts een klein deel van de gepensioneerde achterban de voorkeur.
Consistent beeld De uitkomsten van het risicobereidheidsonderzoek onder deelnemers laten enig verschil zien naar leeftijd, geslacht, sector en inkomen, maar in grote lijnen is sprake van consistent beeld.
4
2) Onderzoek naar voorkeuren ten aanzien van onderdelen van de pensioenregeling Veel pensioenfondsen hebben momenteel een probleem. De huidige ambitie (dubbele doelstelling: de verplichting tot uitkeren van toegezegd pensioen en het zoveel mogelijk waardevast houden) kan de laatste jaren niet meer worden nagekomen. De dekkingsgraad is in het huidige systeem fors gedaald onder invloed van de ontwikkeling op de financiële markten (waaronder de lage rente) en de stijgende levensverwachting. PGB heeft vanaf 2009 geen toeslagen meer kunnen verstrekken maar nog geen kortingen hoeven door te voeren. Als de omgeving verandert, zou de pensioenregeling – als dat nodig is – mee moeten veranderen. De overheid komt met wijzigingen in het toezichtkader en denkt na over een alternatief voor de doorsneepremie of de doorsnee opbouw. PGB heeft laten onderzoeken hoe de deelnemers over onderdelen van de pensioenregeling denken. a. Solidaire oplossingen? Er is onderzocht hoe de achterban aankijkt tegen toekomstige solidaire oplossingen voor problemen in de pensioenregeling. Solidariteit betekent dat de werkgevers, deelnemers en pensioengerechtigden het gemeenschappelijk belang binnen het pensioenfonds onderschrijven. Dat komt de groep als geheel ten goede maar gaat soms (tijdelijk) op basis van afgesproken spelregels ten koste een deel van de populatie of een generatie. In hoeverre zijn generaties nog bereid zijn om solidair te zijn? In dat kader is aan deelnemers de volgende vraag gesteld: ‘Mensen worden steeds ouder. Daardoor moet een pensioenfonds steeds langer pensioen uitbetalen en dat kost geld. De betaalde pensioenpremies zijn niet voldoende om dat te kunnen financieren. Hoe moeten die kosten volgens u worden opgevangen?’ Diagram 8: houding ten aanzien van solidariteit Toelichting: in de branches en bedrijven waar PGB de pensioenregeling voor uitvoert, is de voorkeur voor een solidaire oplossing van een financieel probleem nog sterk aanwezig. Naarmate men ouder wordt, neemt ‘de solidariteit’ enigszins af. Ongeveer 30% van de pensioengerechtigden wil de financiële gevolgen afwentelen op later komende generaties. En andersom wil van de deelnemers die nog pensioen opbouwen 8% de kosten voor financieringsproblemen eenzijdig neerleggen bij de pensioengerechtigden.
Het antwoord op deze vraag leert, hoe de achterban van PGB denkt over de solidariteit tussen jongeren en ouderen. Dat is een belangrijk item in de communicatie en bij het toekomstige pensioencontract. In de branches waar PGB voor werkt, is de solidariteit nog stevig verankerd, onder de jongere deelnemers zelfs meer dan onder de oudere deelnemers en gepensioneerden. Kleine verschillen zijn er ook tussen de branches onderling bij een bandbreedte van 72% en 87%. b. Partnerpensioen In het standaard pensioenpakket van PGB zit een bescherming tegen de financiële gevolgen van ouderdom, invaliditeit en overlijden. In de basisregeling wordt het partnerpensioen gedeeltelijk (35%) op opbouwbasis en gedeeltelijk (35%) op risicobasis verzekerd. De vraag is of dit volgens de deelnemers zo moet blijven. Diagram 9: houding ten aanzien partnerpensioen Toelichting: een nabestaandenpensioen zorgt ervoor, dat de partner en minderjarige kinderen of studerende kinderen na het overlijden van de deelnemer een uitkering krijgen. Dat kost een deel van de pensioenpremie. In het diagram is de verdeling onder respondenten te zien op de vraag of deelnemers het nabestaandenpensioen belangrijk vinden of dat zij liever een hoger ouderdomspensioen ontvangen in plaats van een goed nabestaandenpensioen. Het nabestaandenpensioen is voor 47% van de pensioenopbouwende deelnemers, waaronder meer mannen en ouderen belangrijk. Onder de slapers ligt dat wat lager (41%), bij de gepensioneerden juist hoger (66%).
5
Als de uitkomsten worden herwogen naar omvang van de branche ligt het percentage deelnemers dat het nabestaandenpensioen een belangrijk onderdeel van de pensioenregeling vindt rond de 50%. Bij dit resultaat lijkt de huidige gedeeltelijke dekking op opbouwbasis (in de basisregeling) nog goed aan te sluiten. c. Oplossing voor langer leven: standaard laag – hoog pensioen Deelnemers verwachten dat een stijging van de levensverwachting in de tarieven zit. Er zou prudenter gereserveerd moeten worden. Negatieve verrassingen zoals de laatste jaren ervaart men als ongewenst. Als optie werd in het onderzoek een hogere uitkering tot 80 jaar voorgesteld en een lagere vanaf 80 jaar. Daardoor neemt het langlevenrisico voor het pensioenfonds af. Voor ongeveer de helft van de deelnemers is dit een acceptabele maatregel om de dekkingsgraad op peil te houden. Nadeel van een standaard hoog – laag pensioenconstructie is dat het een vorm van invaren betreft. Een andere methode om voordelen op langlevenrisico te behalen, is het niet langer aanbieden van laag – hoog constructies en/of de periode van hoog – laag beperken. Hoog-laag constructies worden overigens ook het meest gekozen (zie overzicht 2). Overzicht 2: getrapt pensioen bij PGB in 2013 Toelichting: deelnemers kunnen bij PGB kiezen om hun pensioen af te stemmen op de persoonlijke omstandigheden. Zo kunnen deelnemers pensioensoorten uitruilen (ouderdomspensioen voor partnerpensioen en vice versa), kiezen voor een tijdelijk, vervroegd of uitgesteld pensioen, een gelijk overlevingspensioen of getrapt pensioen. Bij getrapt pensioen kan de deelnemer de hoogte van de pensioenuitkering variëren. Ongeveer 34% kiest voor getrapt pensioen. Daarbij kiest 90% hoog-laag constructies en 10% voor laag-hoog constructies. De gemaakte keuzes in 2012 wijken nauwelijks af van het patroon in 2013.
d. Oplossing voor langer leven: aparte buffer Als tweede optie om anders om te gaan met de levensverwachting is gevraagd hoe PGB de extra kosten van een verdere stijging in de toekomst zou moeten betalen. Deelnemers konden kiezen uit de volgende mogelijkheden: de pensioenen worden voor iedereen verlaagd, de bestaande algemene buffers worden daarvoor aangesproken of in goede tijden wordt daarvoor een aparte langleven buffer aangelegd. Ongeveer 80% van de PGB achterban vindt het een goed idee om in goede tijden een aparte langleven buffer aan te leggen. Diagram 10: houding t.a.v. extra kosten door toenemen levensverwachting Toelichting: bij een verdere stijging van de levensverwachting kiest een grote meerderheid van de PGB-achterban voor het aanleggen van een aparte langleven-buffer in goede tijden.
e. Korting uitsmeren of ineens Deelnemers is gevraagd of het pensioenfonds als de dekkingsgraad te laag staat, na een bepaalde wachttijd de verlaging in één keer moet doorvoeren of dat die korting beter direct over tien jaar zou moeten worden uitgesmeerd. Een derde van de deelnemers maakt het niet uit hoe dat gebeurt. Bij gepensioneerden bestaat een
6
grote voorkeur (68%) om de verlaging uit te smeren op een periode van 10 jaar. Bij werknemers is dat ongeveer 50%, bij gewezen deelnemers 56%. Diagram 11: houding t.a.v. doorvoeren van een korting Toelichting: Stel dat uw pensioenfonds de pensioenen moet verlagen omdat de dekkingsgraad te laag is. Ziet u dan liever dat het fonds die pijn in één keer neemt of dat die korting over tien jaar wordt uitgesmeerd? Vooral bij gepensioneerden bestaat een grote voorkeur om verlaging uit te smeren over periode van tien jaar. Bijna 70% kiest voor een gespreide verlaging. Een derde van deelnemers en slapers maakt het niet uit hoe dat gebeurt. Jongeren hebben vaker het liefst korting in één keer. Onder de werknemers kiest 16% voor het liefst in een keer doorvoeren van een korting. Onder jongeren tot 35 jaar ligt dat percentage op 25%.
f. Persoonlijke pensioenrekening Op dit moment bestaan er bij pensioenfondsen nog geen mogelijkheden voor maar een idee voor de toekomst is om iedere werknemer een persoonlijke pensioenrekening te geven. Bij het beleggen van de premie wordt voor een jongere werknemer meer risico genomen dan voor een oudere. Daardoor hebben jongeren meer kans op een hoger rendement en dus een beter pensioen dan de ouderen. De helft van de PGB achterban kan het idee van een persoonlijke pensioenrekening niet overzien en heeft daar geen mening over. Ongeveer een derde vindt dat een goed idee maar daaronder zijn relatief meer jongeren (47%). Op de vraag wie de risico’s van de beleggingen moet bepalen, is de achterban redelijk eensgezind. Een minderheid zou de risico’s zelf willen bepalen. Onder pensioengerechtigden zou ongeveer 11% dat op prijs stellen en onder werknemers 28%. De overgrote meerderheid wil dus dat PGB, na peiling van de mening van deelnemers, de risico’s bepaalt. Op het eerste gezicht lijkt er onder de achterban van PGB niet heel veel animo te bestaan voor introductie van een persoonlijke pensioenrekening waarbij men zelf de beleggingsmix bepaalt.
7
(3) Vergelijking met benchmark De uitkomsten van het onderzoek laten voor wat betreft de risicohouding en voorkeuren ten aanzien van een nieuwe pensioenregeling enig verschil zien naar leeftijd, geslacht, inkomen en sector, maar in grote lijnen is sprake van consistent beeld. PGB heeft als eerste pensioenfonds ook de houding en mening van gewezen deelnemers onderzocht. Mede omdat het volume van de pensioenverplichtingen voor deze groep met 34% relatief fors is. Opvattingen van slapers over zekerheid en risico wijken echter slechts gradueel af van die bij actieve deelnemers. Wel is de band met PGB en hun betrokkenheid iets minder dan bij andere groepen deelnemers. De opvattingen van de PGB-achterban wijken in beperkte mate af van benchmark. De benchmark is de vergelijkingsmaatstaf die ontstaat door de uitkomsten bij PGB te vergelijken met de gemiddelde uitkomsten van ruim twintig ondernemings- en bedrijfstakpensioenfondsen die eerder op deze wijze zijn onderzocht. In diagram 12 zijn aspecten van het vertrouwen, klantgerichtheid en imago vergeleken. Diagram 12: houding deelnemers t.a.v. pensioenfonds PGB versus benchmark
Toelichting: de houding van pensioenopbouwende en gepensioneerde deelnemers is vergeleken met de benchmark. De band met en het vertrouwen in PGB zijn relatief stevig; er is weinig weerstand. Van de actieven vindt ongeveer 93% versus 76% van de benchmark dat zijn pensioen in (redelijke) veilige handen is bij zijn pensioenfonds. Ook op de onderdelen klantgerichtheid en imago scoort PGB beter dan de benchmark. De verschillen zijn bij de groep gepensioneerden minder groot maar ook daar scoort PGB boven de benchmark. Onder het gemiddelde scoren de deelnemers afkomstig uit de branches uitgeverijbedrijf (89%) en chemische industrie (83%). Binnen deze sectoren voelt men zich nog wat minder thuis maar nog altijd boven het gemiddelde van de benchmark.
Over het algemeen is er een verband tussen het vertrouwen dat deelnemers hebben in de besturing van hun fonds en de mate waarin zij bereid zijn risico te nemen. De achterban van PGB onderscheid zich van de benchmark door de sterkere band met het pensioenfonds. Dat vertaalt zich ook in de bereidheid om iets meer risico te nemen bij het uitzetten van de beleggingen dan bij de benchmark fondsen het geval is.
8
(4) Ter uitleiding Met het bestaande pensioensysteem kunnen pensioenfondsen hun doelstelling - de toegezegde pensioenen uitkeren en indien mogelijk laten meestijgen met de prijzen - onvoldoende waarmaken. Om de pensioenregeling betaalbaar en duurzaam te maken, moeten er daarom maatregelen worden genomen. Het kabinet komt naar verwachting in het eerste kwartaal van 2014 met een wetsvoorstel waarin de regels voor de nieuwe pensioenregeling worden vastgelegd. Het gaat dan om een nieuw toetsingskader met één pensioencontract waarbinnen keuzes gemaakt kunnen worden. Pas na het beschikbaar komen van het voorstel komt, kan met sociale partners het pensioencontract verder worden ingevuld. De resultaten van het onderzoek worden hierbij meegenomen. Draakvlak voor regeling met meer risico Uit het onderzoek blijkt dat een grote meerderheid vindt dat PGB de risico’s moet bepalen bij het beleggingsbeleid, na wel eerst de mening van de deelnemers te hebben gepeild. Dat is dus gebeurd. Een grote meerderheid gaat er mee akkoord dat PGB in aandelen belegt. Gepensioneerden vinden zelfs vaker dan jongeren dat het fonds risico’s moet nemen, hoewel jongeren objectief gezien meer kans hebben eventuele tegenvallers te compenseren in de loop van de tijd. Er is dus draagvlak voor het uitvoeren van een pensioenregeling met meer risico. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kan worden gesteld dat er onder deelnemers steun is voor het nu gevoerde strategisch beleggingsbeleid bij PGB waarbij met 50% van de portefeuille meer risico wordt gelopen en met 50% van de portefeuille minder risico. PGB zou afgezet tegen de opvattingen van de meerderheid van de deelnemers zelfs iets meer risico in de portefeuille kunnen inbouwen. Wel vindt de achterban het belangrijk dat er een bodem is waar de uitkering in het slechtste geval niet onder mag komen. En grote schokken in de pensioenen zouden ook vermeden moeten worden. Voorkeuren nieuwe pensioenregeling Met betrekking tot het opnieuw inrichten van de pensioenregeling blijft er ruimte voor solidaire oplossingen, is er een meerderheid voor direct korten maar uitsmeren over 10 jaar, blijft het partnerpensioen, ondanks de individualisering, een belangrijk onderdeel van de pensioenregeling en hechten de deelnemers aan het (in goede tijden) aanleggen van een aparte buffer voor het langlevenrisico of andere maatregelen om het langlevenrisico voor het fonds te beperken. Hoe nu verder? De mening van de deelnemers vormt een belangrijke input voor de afwegingen die de sociale partners en het fondsbestuur moeten gaan maken. Als het kabinet haar planning aanhoudt, moet er vanaf 2015 een nieuwe pensioenregeling zijn. Sociale partners gaan over de keuzes in het nieuwe contract. Het pensioenfonds heeft een ondersteunde rol door de voor- en nadelen op een rij te zetten en verschillende opties door te rekenen. Daarbij wordt rekening gehouden met de effecten voor de verschillende generaties binnen de deelnemerskring.
Het bestuur heeft een commissie gevormd die de overstap naar een nieuwe pensioenregeling begeleidt. Ook de inspraakorganen - de Deelnemersraad en het Verantwoordingsorgaan – en de sectorcommissies worden bij het proces betrokken. Het bestuur gebruikt de eerste helft van 2014 om de keuze verder voor te bereiden en te bespreken met sociale partners en opdrachtgevers. Aanpassingen in de administratie, communicatie, automatisering, beleggingsbeleid en dergelijke kunnen na afronding van de besluitvormingscyclus dan in de tweede helft van het jaar plaatsvinden. Het besluitvormingsproces van het pensioencontract ziet er als volgt uit:
9
Fase 3: besluitvorming
Fase 2: visievorming
Fase 1: voorbereiding
fasering omschrijving activiteiten
doel
kritisch pad
om te komen tot globale verkenning van opties regeling
vanaf 12 september
sociale partners, sectorcommissies en opdrachtgevers overleggen (pas nadat wetsvoorstel naar Tweede Kamer is gestuurd) met pensioenfonds over: - ambitie en onderdelen nieuwe pensioenregeling - onderzoek naar de risicobereidheid, risicodraagvlak en mening over contractonderdelen onder de deelnemers - doorrekenen van alternatieven.
om te komen tot een principebesluit over conceptcontract
1 helft 2014
sociale partners en opdrachtgevers besluiten op basis van concept pensioencontract.
om te komen tot vaststelling van 1 helft 2014 nieuw pensioencontract en contractkenmerken
informeren en discussiëren over contouren nieuw of aangepast pensioencontract. - o.b.v. hoofdlijnennotitie kabinet en consultatiedocument staatssecretaris - studiemiddag bij pensioenfonds - duidelijkheid over vervolg besluitvormingsproces/beoogde resultaten
e
e
Fase 4/5: detaillering en implementatie
Vervolg na besluitvorming sociale partners pensioenfonds verfijnt op detailniveau de pensioenopdracht van sociale partners. Dat leidt tot een adviesaanvraag voor VO/DR over een voorgenomen besluit over een nieuw pensioenreglement, een nieuwe uitvoeringsovereenkomst en een aangepaste ABTN.
om te komen tot vaststelling en implementatie van nieuwe pensioenregeling
e
2 helft 2014 Implementatie e 2 helft 2014
Besluiten gedurende het proces hebben een voorwaardelijk karakter. Afronding in de Eerste Kamer wordt op zijn vroegst medio 2014 verwacht.
10
11