WAT MEN VAN ONZE INLAND
SORE VLEDERMUIZEN WEET.
DOOlt
Dr. F. A. JENTINK.
WAT MEN VAN ONZE
lNLANDSC�E MUIZEN W�ET I).
VLEDER
DOOR
Dl'� F. A. JENTINK.
In
het
1862
beweerde de
H.
Schlegel, dat onze kennis der inheemsche Vledermuizen nog zeer gebrekkig was, en thans, in 1879, kunnen wij ons bij deze bewering., ge rust nederleggen. Sedert is de kans om ten opzichte dier wezens tot meerder kennis te geraken er zelfs niet grooter op geworden, daar het aantal wetenschappelijke mannen, die zich met de Ana tomie, Histologie en Ontwikkelingsgeschiedenis der dieren, en vooral der lagere, bezig houden wèl sterk is toegenomen; doch het aantal dierkenners ik bedoel hier natuurlijk vooral der Ge wervelde dieren Dit is een feit met het zeer is geslonken. de in der alle landen in het ;lge Dierkunde oog op beoefening meen en in Nederland in het bizonder. wij moeten erkennen Afgezien van andere oorzaken van dit vers�hijnsel, is de volgende zeker wel eene voorname, dat namelijk, in vroegere jaren, de Ongewervelde dieren minder bestudeerd zijn dan de Gewervelden, jaar
Hoogleeraar
�
-
-
.
1) A.
De
aanhef
van
dit
stuk doet sterk denken
aan
dien
van
het stuk
van
den Heer
(zie Verslag van de Buitengewone wetenschappelijke vergadering der Ned. Dierk. Vereeniging, gehouden te Leiden, 21 Dec. 1878, p. 12). Ik woonde evenwel die vergadering niet bij en ontving genoemd verslag pas in de laatste dagen van Maart met dezes jaars, terwijl ik op 27 Februari mijn stuk in handen der Redactie stelde name aan Prof C. K. Hoffmann persoonlijk op dien datum overhandigde. Het is moge lijk niet van belang ontbloot op deze data te letten (April 1879). A.
v.
Bemmelen
-
59 dus
en
onderzoekers, die gaarne vele nieuwe soorten ontdek
voor
willen
ken
korten
waardoor vaak in
-
tijd
op niet
moeielijke
dit ver groote wijze men dan wanneer veel te grooter is, geven langen bevrediging zich waagt aan de studie der Gewervelde dieren, over welke zoo ontzaglijk veel gescbreven waar dus het terrein oogenschjin lijk afgejaagd is en welke bovendien eene uitgebreide kennis van literatuur vereischt. Ieder weldenkende zal dit verschijnsel diep betreuren, te meer, daar juist in onzen tijd meer dan ooit eene naam
een
te maken is
-
de kans
om
aan
,
juiste kennis der Hoogere dieren vereisebt wordt. Immers de steeds aangroeiende schatten van palaeontologischè voorwerpen verlangen, ja zetten eene grondige kennis der thans levende wezens vooruit: zonder deze heeft het verzamelen
van
Fossielen niet de minste
waarde.
natuurlijk, dat de denkende menseh, levende medeschepselen, in de eerste omringd plaats met hen wenscht kennis te maken, als met wezens door denzelfden grond gevoed, denzelfden bodem betredende, dezelfde lucht inademende? Het is duidelijk, dat hier vooral rekening met de Hoogere dieren moet gehouden worden, daar zij juist het meest Er is
meer
is het niet
-
van
het oog vallen
in
of wel
ons
bovenal
groot
nut kunnen
aanbrengen
groote schade berokkenen.
En dàn dient
kenpis
en
tallooze
der
met andere
Ieder,
men
dieren,
zich in de eerste
die in
woorden, die
die hiertoe
onze van
plaats toe te leggen op de onmiddellijke nabijheid voorkomen,
het
land,
waar
men
woont.
steentje kan bijbrengen, al is het dan aan zijne landgenooten verplicht en zal hun dank daarvoor inoogsten. Onder de weinigen, die zich in dit opzicht voor Nederland ver dienstelijk hebben gemaakt, bekleeden de Hoogleeraar H. Schle gel, directeur van het Zoölogisch Rijksmuseum te Leiden, A. A. van Bemmelen, directeur der Rotterdamsche Diergaarde; J. P. ook nog
van
klein, is dit
Wickevoort
Gavere
Zij
zoo
een
Orommelin te Haarlem, G. M. de Graaf, O. de
Mr. H. Albarda te Leeuwarden den eersten rang. waren bet, die bouwstoffen verzamelden om tot eene en
meer
GO
juiste kennis van de te geraken. Ik stel mii voor de
van
geven
dermuizen.
gebreid waardige,
in
slaan
om
volgende regelen in
land
ons
en
opdat
een
ieder
door de om
lezing
deze,
met afkeer
overzicht
een
waargenomene
gemakkelijk komen,
te
op
deze
nuttige,
beschouwde
een
meer
te
Vle uit
en
kennen,
bovendien
Krijgt
men
dier merk
zoude kunnen
bladzijden menig doch ten onrechte
wezens,
die niet te huis te
handen, geven
van
zoo
te leeren
aldus
zalleeren slaan!
voorwerpen in
diervormen
de kenmerken der soorten
goed zijne eigene kennis verrijken
mij
hoogere
..
worden
en
de natuur
door
de
is
Moge
meestal verachte
vens
land voorkomende
wezens, die hem in handen mocht
aangespoord
gade
in
te geven,
détermineeren.
te
ons
dusverre
tot
Mijn plan
aan
een'
in
nauwkeuriger hij te dieperen blik
waardoor een
dan misschien eens.
brengen zijn
met de
kenmerken, dan zij het ieder ten sterkste
zich te wenden tot
bevoegde autoriteiten en men zal de ambtenaren aan het Zoölogisch Rijksmuseum te Leiden steeds bereid vinden aan ieder gaarne de noodige inlichtingen te geven. Vledermuizen zijn de eenigste zoogdieren, bij welke de vingers der voorste ledematen ware vliegwerktuigen zijn. De Chineezen plaatsen de vledermuizen dan ook aan het einde der vogels. Alle aanbevolen,
vingers zijn
als het
waardoor
de
meer
in de
lengte uitgerekt, uitbreiding der huid eene vastheid verzekerd wordt, dat zij als vleugels dienst kan doen. Wel spreekt men ook van dieren uit andere groepen, alsof zij zouden kunnen vliegen, b.v, van vliegende Buideldieren (Petaurus), vliegende Eekhoorns (Pte romys) en vliegende Half-apen (Galeopithecus}, doch bij deze al len is de
aan
ware
buitengemeen
niet tusschen
verlengde vingers uitgespan behoorlijke op- en neêrgaande bewegingen der vlieghuid plaats hebben behoorlijk fijne zwenkin en het is dezen dieren gen en wendingen gemaakt worden dan ook onmogelijk zich in de lucht te. verheffen. Zij kunnen hunne huiduitbreiding alleen als een soort valscherm gebruiken om van eene hooger gelegene plaats, b.v., een boom, gemakkelijk eene lager gelegene te bereiken. Zij zweven, drijven als het ware op nen
-
huiduitbreiding
en
alleen dàn kunnen
er
,
-
61 dat valscherm
en
Vledermuizen
kop
kunnen op deze
benedenwaartse richting
steeds in
naar
wijze
soms
vele meters, doch
afleggen. met den
Over
dag hangen zij, slapen, opgehangen met de scherpe
nachtdieren.
zijn
beneden, te
klauwen
achterpoeten aan allerlei voorwerpen op donkere plaatsen, in kerken, oude gebouwen, schoorsteenen, in boom en of onder da ken, in wijde riolen, grotten, holen, etc. Zij slapen den winter door, in den regel in groote menigte bijeen, zeer zeker om elkan Uiterst gevoelig voor der zooveel mogelijk nog te verwarmen. temperatuursveranderingen ziet men haar bij de eerste warme voorjaarsavonden hare schuilplaatsen verlaten om bij weder inval harer
,
lende koude
zoo
spoedig mogelijk
hare winterkwartieren weder op
te zoeken.
De
ook
echte onze
zij
zooals in
den
dierlijk voedsel werkelijk het geval
ook
hier
-
en
deze laatsten door die
iederen
nacht
het vaste land schen
verslonden van
Archipel,
de kleinere soorten, waartoe
vertoonen knobbels op hare kie
.
van
van
zijn
behooren,
inlandsche
waaruit men,
zen,
dat
vledermuizen,
Indië
van
regel,
besluiten
insecten
dagascar gevonden
van
leven. Dit is dan
-
ongeloofelijk bijna, welke massa's nuttige Vlodermuizen iederen avond en worden.
en
De
grootere soorten)
voorts op de eilanden
den Stillen Oceaan
worden, leven veelal
de tuinen
dat
het is
op Australie , Nieuw-Guinea
den, op de eilanden
mag,
van
van
die op
den Indi
en
omliggende
en
in Afrika
vruchten en.
eilan
en
Ma
zijn
eene
is de vraatzucht
plaag plantages. Daarbij stofwisseling bij deze dieren bizonder groot, zooals uit het volgende kan blijken. Dr. Dobson verhaalt van eene groote vledermuis, die hij te Calcutta zijnde, leverid kreeg. Hij gaf dit ware en
voor
en
snelle
dier op zekeren avond
een
ontdaan, twee
woog.
banaan, die, Drie
van
alle oneetbare deelen
daarna
de
gansche volgenden morgen werd het dier gedood en toen bleek zijn gewicht slechts één ons te bedragen, dus de helft van het gewicht van het voedsel, dat het in drie uren tijds had verslonden! Volgens Dr. Dobson maakte dit dier dan ook
vrucht
onsen
opgegeten!
.den indruk
van
uren
was
Den
eene
soort
van
levenden molen 1 Aangaande Ame
..
62 rikaansche vledermuizen
mogelijk men,
die
in
hij
zegt
vilgen
rijpe
was
de heer
te
Swainson, dat het hem
bekomen
van
tuin te Pernambuoo
een
•
een
bezat,
aantal
vijgeboo
dàt wel
en
on
we-
I
gens de vraatzucht der
vledermuizen; niets, zelfs netten niet, kon
beletten dat
van
zij,
als
zij
muizen,
zich
de kleinste
die
meester
vruchten
opening wisten
maakten, daar
te vinden
en er
door
kropen. Andere Indische
zijn vleeschetend ; zoo vind ik b.v. op geteekend zoogenaamden Vliegenden Vos van het vaste land van Indië, dat zij, avonden achter elkander, met hunne scherpe klauwen kleine vischjes vingen die uit het water opsprongen', en van
die
vormen
den
medenamen
naar
een'
tamarinde-boom,
om
ze
dáár op hun
gemak te verscheuren. De heer Blyth vermeldt, dat hij gezien, dat eene kleine vledermuis door eene grootere andere soort werd aangegrepen
dien de
verdenking,
die op
en
sommige
rust, als zouden zij bloed zuigen dieren.
uitgezogen.
van
eens
heeft
van
eene
Bekend is boven
Amerikaansche vledermuizen
menschen, paarden
en
muil
En
werkelijk schijnen enkele goed geconstateerde waar nemingen bevestigen. Zijn de vledermuizen zeer onbeholpene dieren als zij zich op den grond bevinden, zij vliegen zoo veel te sneller en weten daarbij een gevolg van haar behendig alle voorwerpen te ontwijken buitengewoon sterk ontwikkeld tastgevoel. Men kan in eene groote kamer tal van draden spannen, zonder dat eene vliegende vleder Dit fijne tastgevoel zetelt in muis er een enkelen zal aanraken. de vlieghuid, de ooren, in aanhangsels van allerlei gedaante, die zich bij eenige soorten aan den kop vertoonen en in min of meer lange tastharen die :op klierachtige verhevenheden, tusschen oogen en punt van den snoet geplaatst, bij bijna alle soorten voor dit te
-
,
komen.
geleerd heeft, leven de vledermuizen gepaard. Zij brengen regel slechts één jong ter wereld, soms wel eens twee. Het is hier de plaats om van eene merkwaardige waarneming te spreken, eene waarneming, die trouwens' nog vooral van duchtige bewijzen vordert. Bij sommige mannetjes Zoover de waarneming
.
in den
-
63
tepels buitengemeen sterk ontwikkeld, mannetjes voor wijfjes zoude aanzien. Daar er nu nog nooit eene vledermuis met twee jongen aan de tepels hangende gevangen is en het daarenboven waarschijnlijk is, dat het gewicht van twee jongen voor één wijfje te groot zoude zijn, zoo is men op het denkbeeld r gekomen, of in dit geval niet de
Indische soorten zóó zelfs dat
vader,
z:gn de
-
men
de
de helft der moederlaak zoude kunnen
Ofschoon
dit
denkbeeld
dig
onderzoek.
het
evenwel
zich
en
voeding van één jong zoude kunnen onwaarschijnlijk moge klinken, vereischt overweging en in alle gevallen een gron
voortdurend met de zorg belasten.
overnemen
en
De vledermuizen hebben
zoogdieren de grootste ver breiding over de aarde. Men kan gerust beweren, dat er, van het hooge Noorden tot het verre Zuiden geen plekje gevonden wordt waar zij niet voorkomen, ten minste als er plantengroei IS. Door hare vleugels in staat gesteld, zich gemakkelijk overal te kunnen heen begeven, ziet men ze dan ook vaak soms in groote scharen,
ten
ondernemen, Het
kan
verbazend ik
einde voedsel te 40
tot
50
à
dan ook
ons
niet
alle
zoeken, verbazend
mijlen
abram us
die
,
verre
in één nacht heên
tochten
en
terug!
verwonderen, dat vele soorten
groote verspreidingakring hebben;
Vesperuqo
China van
van
op
als voorbeeld
het vaste land
van
eene neem
Indië tot in
Japan veelvuldig voorkomt en verder over de eilanden Archipel tot in .Australie verbreid is; dezelfde ook gevonden in Midden-Europa aan den Rijn en schijnt
en
den Indischen
soort is
zelfs in Noord-Amerika
voor
te komen!
Men kent thans ongeveer een 400-tal soorten van Vledermui zen. In Nederland waartoe faunistisch Limburg niet gerekend -
moet worden
-
zijn
tot
nu
toe slechts
een
I3-tal soorten gevon
den. Nemen
wij in aanmerking, dat Engeland, Belgie en Duitach rijker in soorten-tal zijn, dan is het wel aan geen twijfel onderhevig of het zal, bij een meer nauwkeurig ingesteld onder
land veel
zoek, op verschillende punten
van
ons
land, blijken, dat ook in
Vaderland nog een aantal soorten leven, die tot dusverre de aandacht der waarnemers ontsnapt zijn.
ons
aan
.ÁGenordeksI
Snijtanden i. des benedenarms.
gelijk a.Star
;
des benedenarms.
dan
� Snijtanden &.
.
.
I.
RHINOLOPHt'"S
II.
RHINOLOPHUS
111.
PLECOTUS AURITUS, Linné.
IV.
SYNOTUS BARBASTELLUS, S
V�
VESPERUS
VI.
VESPERUGO NOCTULA, Schr
VII.
VESPl<JRUGO
FERRUM
EQUI
HIPPOSIDEROS
B. Eenordksl
b,Starminde
.
.
a. Oorenbv
de oogen verbonden. dan de
a.
Ooren
langer
{3. Ooren
evenlang
kop.
als de
•
kop.
•
•
tusschenruimte
b. Oorend
eene
.
.
.
.
•
.
•
.
•
.
.
.
.
.....
.
•
.
.
•
gescheiden.
1-1 "
CI.
Valsche
kiezen,
.
.
.
.
.
...
.
.
2-2.
SEROTINUS
,
Sch
{3. Valsch6
kiezen, 2-2. 2-�
a.
Vleugels aan de enkels ingeplant. Haarbekleeding éénkleurig. Haarbekleeding tweekleurig .
•
1.
.
.
LEISLERI, Kuh
2.
...
aan
,.
Valsche
kiezen
a.
Rand
der
de basis der teenen
ingeplant
.
..
VIII. VESPERUGO PIPISTRELLUS,
3-3
.
b,
Vleugels
,
:1-3'
behaard.
tusschenbeenige vlieghuid .
.
.
.
'.'
•
.
.
.
.
.
.
.
.
•
•
.
.
.
.
.
........•......
b.Rand
2.
1.
IX. VESPERTILIO DAUBENTONII, Spoor recht. VESPERTILIO NATTERERI, K X. Spoor S-vormig gebogen der tusschenbeenige vlieghuid geheel of gedeeltelijk onbehaard. XI. VESPERTILIO DASYCNEME, B Vleugels aan de enkels ingeplant. Vleugels aan de basis der teenen ingeplant. .
.
.
.
•
.
.
.
.
2.
1.
.
a'.
Oor
b',
Oor
langer dan kop evenlang als kop
.•.•.•.•...••.••
..••••••.•.
.
.
XII.
VESPERTILIO MURINUS, Sc
XIII. VESPERTILIO MYSTACINUS, L
Het zal hier,
voor
beschrijving der soor woord_ er bii te voegen ter
dat ik overga tot de
ten, niet misplaatst zijn
enkel
een
der tandformules. Men onderscheidt dan
opheldering
het ge
aan
snijtanden, die vooraan in boven- en on derkaken geplaatst zijn, slechts één wortel hebben en verder te kennen zijn aan hunne geringe afmetingen, hetgeen vooral in het oog valt, wanneer men ze vergelijkt met de daarop volgende lange
bit der vledermuizen:
genaamd worden, ook één wor Hierachter ongemeen ontwikkeld zijn.
sterke tanden, die hoektanden
en
tel
hebben
de valsche
volgen op deze
dige
,
altijd
kiezen, die zich
van
doen onderkennen door haar
gemeen
Men
en
volgende drukt
ware
kiezen
het
eindigt
gebit aanschouwelijke wijze
teller de
nu
van
eene
de
kiezen in het al
eenvoudiger het
gebit. breuk,
eene
de
en
noemer
eene van
(zie hieronder), dat bij deze snijtanden (sn.), één hoektand (h.]
drie
en
drie
ware
kiezen
snijtanden,
één
(w.k.)
,
voorkomen
drie
hoektand,
welke de
Pleco
van
soort in iedere bovenkaak
auritus
twee
eenvou
die uit de be
nedenkaken voorstelt: alzoo beteekent de tandformule tus
Met de
vorm.
vledermuis op
uit door
tanden uit de bovenkaken
ware
twee valsche kiezen en
(v. k.)
in iedere onderkaak
valsche
en
drie
ware
kiezen.
Bij
alle vledermuizen is
de
vorm
en
grootte
der verschillende
van zeer groote geslachtewaarde. Ik onthoud mij hier evenwel van de beschrijving dier werktuigen, daar het mijn hoofddoel is, om ieder in staat te
tanden
kiezen als
en
stellen de
en
verschillende soorten
soortakenmerken
van
vledermuizen op den eersten
aan uitwendig gemakkelijk zichtbare kenmerken haren uitwendigen vorm dus te doen onderscheiden. Bovendien zoude men bij het letten op den vorm der tanden en kiezen veelal genoodzaakt zijn om die werktuigen met vergrootglazen te gaan een onderzoek dat bij versche dieren vooral met bekijken
blik,
aan
-
-
-
moeite
gepaard gaat
en
in
het
aTgemeen.
veel
handigheid
en
groote bekendheid met de zaak vereischt. Een enkel woord ten slotte
aan hen,
muizen mochten willen bewaren
-
die de gevangene
wat wel
aanbeveling
vled�r
verdient.
Het best doet tus
brandewijn
,
voortdurend in is het stroo
om van
met
men
in
eenvoudig
ze
of
stopflesch op spiri Wenschelijk, en, om ze te behouden, noodzakelijk,
zetten.
te
derg. blijvend goeden
staat
eene
de verschillende voorwerpen door houtkrullen
elkander
en
van
wand
den
:
der f1.esch
,
hooi of
verwijderd
te
houden.
BESCHRIJVING DER SOORTEN. I.
RHINOLOPHUS FERRUM EQUINUM, Schreber. DE GROOTE HOEFIJZERNEUS.
T an dfrormuI e:
sn.
Het ontbreken onderscheidt
den van
SI
r'
h
t-i .
een
van
deze
v.
1-i'
k
oordeksel
en
de
2-2 .
3-3' en
volgende
k w ..
het
:l-3
3-3,'
geringe
d us 32 t an d en. aantal
snijtan
soort op den eersten blik
alle andere inlandsche Vledermuizen; bovendien
merkend
voor
deze twee soorten,
die zich op den
kop
vertoonen.
de
zijn ook ken aanhangsels of versiersels,
De Groote
Kleine De
Hoefijzerneus van· een
door haar
terstond
grootte betrekkelijk langeren voorziene
tiental
onder
Hoefijzerneu8
scheidt zich behalve door hare meerdere
van
de
staart.
dwarsplooien zijn korter uit: beneden den puntig kop loopen top van het oor is aan den buitenrand eene diepe boogvormige uitholling; iets over de benedenhelft is de buitenrand ondiep ingesneden en ver toont zich vervolgens als een breed afgeronden lap, die eindigt, op ééne lijn met het oog, in een punt, waar de binnenrand een scherpen hoek vormend ontspringt. Deze binnenrand loopt voorts, vrij regelmatig boogvormig gebogen, naar den top van liet oor. Tusschen de oogen staat een lancetvormig deel, dat tamelijk breed aan de basis is, doch in eene vrij lange en smalle, ofschoon afgeronde punt uitloopt. Op den neus verheft zich een kam,. die van voren gezien tamelijk breed en vlak is, doch zich naar achdan de
en
zeer
ooren
G1 teren
boven
naar
en
versmalt
in
eindigt
en
eene
dwarsstaande
vóór dien kam strekt zich
driehoekige punt. Ter weêrszijden en zoogenaamde »hoefijzer" uit,
dat in het midden door
het breede
diepe
eene
gladde
in. twee helften verdeeld is, doch overigens en
op
lippen verwijderd blijft.
der
het
op
insnede
randen vertoont
den
lancet, op
den rand
vrij groeten
afstand
Min of
stijve tastharen staan benedenzijde van den
kam
meer
langs
en
de
van
binnenrand der
De
oorschelp. vleugels zijn aan de het
enkels
vlieghuid op uiterste puntje van de den vrij langen staart.
spoor steekt
de
tusschenbeenige dijbeen. Het vrij uit, evenals de punt van ingeplant,
benedenste derde deel
van
het
roodachtig bruin, dat dendeelen is lichter, geelachtig of witachtig gekleurd. gels en naakte deelen zijn licht-bruin van kleur., Maten 1) van eenige lichaamsdeelen in millimeters. 59. Kop en romp haar der bovendeelen is
Het
Staart.
der bene
De vleu
37.
Oor.
20.
Benedenarm
55.
.
Derde
84. vinger. 69 .. Vijfde vinger 24. Dijbeen 11. Spoor Het geslacht RHINOLOPHUS waartoe
hooren,
omvat
Azië,
en
gers in
De kelde
van
een
24-tal soorten,
Ierland tot
Japan
en
deze
van
de
verspreid
over
en
soort be
geheel Europa
vertegenwoordi
Nieuw-Ierland.
dit
insecten-etende
volgende
vindt voorts
Afrika, Australië, Nieuw-Guinea
soorten
en
geslacht behooren tot Vledermuizen, en wel
hoogst
ontwik
door haar
krachtig
de
gebit, hare betrekkelijk sterk ontwikkelde vliegwerktuigen delijk door hare merkwaardige tastorganen aan den kop.
1)
Deze
werpen.
en
alle
volgende
maten
zijn
genomen
aan
goed
en
in alcohol bewaarde
ein
voor
Groote
De
Azië
en
IIoefijzerneu8
Afrika.
kend is
In
gezien
-
komt
vrij algemeen voor zij
land werd
ons
door den Heer A. A.
Dr. Ed. Everts
volgens gedane mededeeling
hoven ééns
voorwerp te Leiden
te
Nijmegen,
nu
toe
tig
te
men
en
een
niet
worden.
naar
een
eene
-
gelukt
-
Bovenstaande
in
Europa, mij be
zooverre
Bemmelen
van
welwillend
mij
,
en
wel
door den Heer
heeft Mr. Snellenvan Vollen
-
gevonden. Mij
in Nederland gevangen
een
voor
beschrijving
en
is het evenwel tot
exemplaar maten zijn
mach geno
voorwerp te Milaan gevangen.
bekend uit
Engeland, Frankrijk en Duitach algemeen in de grotten van Maastricht en zal dus ongetwijfeld wel meer in ons land te vinden zijn. Zij leeft gaarne gezellig, doch schijnt niet zoo talrijk bijeen te schuilen als de volgende soort. Zij houdt zich het liefst op in drooge holten, in ruïnen, kelders en onder daken. Zij komt in het voorjaar nog al vroeg te voorschijn, maar schijnt des win ters, zelfs op warme dagen, niet te vliegen. Zij vliegt niet hoog en vertoont zich 's avonds eerst laat. Dit laatste kenmerk heeft zij gemeen met de meeste soorten van het geslacht RHINO";' LOPHUS, en is waarschijnlijk toe te schrijven aan hare hoog ont wikkelde tastwerktuigen die deze dieren in staat stellen bij groote duisternis nauwkeurig alle voorwerpen te vermijden. Zij
was
reeds
lang
land, in den winter zelfs
,
11.
RHINOLOPHUS
HIPP08IDEROS,
Bechstein.
DE KLEINE HOEFIJZERNEUS.
T andformule: De nen
1-t
2
sn.
;r, h
.
1=1'
v.
k
2-2 .
3-3'
W.
k
3-3 .
ij-iJ
j d,us 32 t an d en.
Hoefijzerneu8 is van de vorige. soort te onderkengeringere grootte en haren betrekkelijk korteren
Kleine
door hare
staart. De
ooren
bereiken
zijn
naar
van
voren
een
zestal overdwarse
gelegd bijna
de
punt
plooien
van
voorzien
en
den snuit. De bui-
69 tenrand
van
de
oorschelp
is
boven in
even
beneden den
sterk
top
uitgehold
ofschoon niet
vrij scherpe punt eindigt van als de beneden is de buitenrand diep soort; scherp bij vorige ingesneden en vormt een' vrij hoogen en breeden lap, die ein digt QP ééne lijn met bet oog, op het punt waar de binnenrand -van de oorschelp boogvormig oprijst om half cirkelvormig tot de punt van het oor door te loopen. Het lancetvormig deel tusschen de oogen loopt van boven niet zoo scherp uit als bij de Groote Hoefijzemeu« en is even boven en
eene
ç
zoo
de
basis ook minder breed.
sterk ontwikkeld
en
De kam op de
helt iets
naar voren over.
wel
in
neus
is ook minder
Het
hoefijzer komt bij de voor gekerfde ran
met dat deel
algemeene gedaante vrij gaande soort, doch het is hier smaller en vertoont den. Ook hier zijn weder de beneden gedeelten van den binnen rand der ooren, het lancet en de kam met stijve tastharen bezet. De vleugels zijn iets boven de enkels ingeplant. De korte spoor is op het beneden vierde gedeelte van het dijbeen aangehecht en Het kleine topje de punt komt niet uit de huid te voorschijn. van den staart is slechts vrij. De haren zijn helder geelbruin of vuilwit gekleurd, aan de rug zijde zijn de toppen licht-bruin. De jongen hebben een donkerder tint. De vleugels en naakte deelen zijn bruin of licht-bruin. Maten van eenige lichaamsdeelen in millimeters. 38. Kop en romp Staart
22.5.
.
Oor.
13.
Benedenarm
39.
.
Derde
57.
vinger. Vijfde vinger Dijbeen Spoor
52.
19. 7.
.
De Kleine
Engeland Klein-Azië
Het
overeen
Hoefijierneu8
tot Italië en
en
eindelijk
eenige mij
vindt
van
men
door
Frankrijk
geheel Europa
tot in
Rusland,
van
af
voorts in
in Noord-Oost-Afrika.
bekende voorbeeld
van
het vinden hier te lande
70 van
voorwerp�n
dezer soort is, dat de Heer A. A.
Nellesteyn nabij Dart Wijk bij Duurstede, verspreidingskring echter blijkt
len twee
op het
huizen
één op het slot te
exemplaren, één (prov. Utrecht) en
gezien
en
dat het te verwachten is, dat
komen,
te meer, daar
genomen is.
hierboven
de
den
van
men
Heer kan
ze
onder
daken
wel
in.
meer
ons
land
voor
zal
ook in de
zij
voorwerp
sommige plaatsen
op
zij
van
grotten van Maastricht waar Ik heb evenwel geen zoodanig voorwerp gezien en gegevene beschrijving en maten zijn door mij aan
buitenlandsch
een
graf
Uit den
heeft.
gevangen
Bemme
van
Blasius,
blijken uit eene opgave zij zeer gezellig 'leeft, dat
dat
die
soort evenwel
kan
talrijk is,
zeer
deze
Dat
genomen.
zegt, holen, verlatene groeven, in
vinden in
onbewoonde
ruïnen
en
honderden te
bij gebouwen te voorschijn, doch, voorjaar zij vrij vroeg evenals de Groote Hoefijzerneu8 verschijnt zij des avonds eerst bij het aanbreken der duisternis. Zij vliegt tamelijk onbeholpen en van
-In het
zamen.
soms
komt
fladderend.
111.
PLECOTUS AURITUS, Linné. DE GROOTOOR of LANGOOR.
T an dformu I e:
'2-2 h 6'
sn.
i-i .
1-1'
v.
k
2-2 .
De Grootoor is terstond te kennen
die veel
langer zijn
eersten
blik
dan de
onderscheidt
kop,
van
als de
3-3' aan
w
k
..
3-3
3=3'
d us 36 t an d en.
de bizonder
lange
ooren,
waardoor deze soort zich op den
de
volgende, bij welke de kop; beide soorten hebben
ooren
evenlang zijn vergroeid zijn van de ooren boven de oogen gemeen. De ooren zijn ongeveer evenlang als de benedenarm regelmatig ovaal van vorm en van boven afgerond. De buitenrand van de oorschelp eindigt in de nabijheid van den mondhoek: aan de ba
ongeveer gens
overi
het
,
sis ren
van
den binnenrand
gebogen
uitsteeksel.
van
ieder
Terwijl
oor
de
bevindt zich
ooren
een
naar
overigens geheel
vo
kaal
71'
met
een
bovenhelft
de
is
zijn,
van
aantal korte, doch
den binnenrand
franjesgewijs bezef Eene kamvormige vrij stijve oor in de nabijheid van den binnen haren.
doorloopt het gansche lengte en is exenzoo bezet met eene rij stijve haartjes.' De oorschelp vertoont bovendien een 20-tal zeer duidelijke dwarsplooien. Het oordeksel is zeer lang en aan de
verhevenheid
rand in deszelfs
punt afgestompt; de buitenrand is ingesneden en loopt vervolgens in de binnenrand is iets tenrand
buiten De
vindt
men
naar een
aan
het bovenste
een' ovalen
buiten
klein
boog
beneden
gebogen: lobje, dat naar
iets
gedeelte
naar
beneden:
aan
den bui
beneden
en
naar
is.
gebogen
neusgaten zijn langs
de
door
buitenzijde omringd
eene
halve
maansgewijs gebogene groef', waarachter zich een vrij hooge half bolvormige wal verheft. Vrij lange stijve haren op bolvormige verhevenheden vertoonen zich boven De
vleugels zijn bevestigd
aan
en
tusschen de oogen.
de basis
.
van
den buitenteen.
De
uitgespannen is, hult de gan sche staart in, op het laatste vrij uitstekend staartwerveltje na .Aan de spoor bevindt zich geen lobje. De kleur der haren der rugzijde is donker, iets lichter aan de punten, terwijl de buikzijde aschkleurig is met witte punten aan de haren. De wijfjes en jongen zijn in het algemeen donkerder gekleurd dan de oude mannetjes. De ooren en vleugels zijn licht bruin gekleurd. Maten van eenige lichaamsdeelen in millimeters. 42. Kop en romp
vlieghuid,
die tusschen de beenen
.
Staart.
41.
Oor.
34.
Oordeksel
15.
.
Benedenarm
.
36.
Derde
57. vinger. 48. Vijfde vinger. 18; Dijbeen 14. Spoor Van het geslacht PLECOTUS zijn
tot dusverre slechts twee
soor-
72 en
zekerheid bekend,
met
de
waarvan
Onze Grootoor is verbreid
evonden wordt.
in Noord-Amerika
eene
Noord-Afrika
van
Ierland
En
en
komt
eland, geheel Europa waarschijn,ijk ook in gematigd Azi� voor. aan wien ik het meeste Volgens' den Hoogleeraar Blasius betreffende de levenswijze der vledermuizen ontleen komt zij overal in vrij talrijke exemplaren voor en leeft liefst in de buurt Men treft haar meestal alm op on van menschelijke woningen. beplante plaatsen in bosschen, op boschwegen langs woudzoo in boomgaarden en lanen. men Zij vliegt vrij hoog, eenigszins fladderend en niet bizonder snel, doch vermag eenige afwisseling in hare zwenkingen te brengen. Bij het vliegen kromt zij. ge woonlijk het lange, door de talrijke dwarsplooien zeer bewegelijk oor als ramshorens boogvormig naar achteren, zoodat alleen de oordeksels voorwaarts omhoog staan. Door deze kromspitse van het oor ziet zij er zeer eigendommelijk uit en doet eh op eenigen afstand reeds gemakkelijk kennen. In hangende ouding slaat zij de ooren gewoonlijk onder de armen terug. Zij komt des avonds tamelijk laat te voorschijn en houdt zich zoo Iwel in holle boomen als des winters in gebouwen op. en
over
en
-
--:-
,
,
�ange
�ing
,
IV.
SYNOTUS BARBA8TELLUS, Schreber. DE DWARSOOR of BREEDOOR.
Tandformule:
2-2 sn.
_,
ö
h
1-1 .
-,
v.
i-i
k
2-2 -
.
2-2
,w. k
De Dwarsoor onderscheidt zich terstond
welke
zij
loop· en .
van
-,
3-3
d us 34 t an d en.
de Grootoor
overeenkomt door hare op het voorhoofd
door de veel kortere ooren, die slechts voorzien
3-3 •
zijn. De eindigt
gesneden uitstekend
even
binnenrand der in den
van een
ooren
heeft
afgeknotten oortop :
beneden den
top
van
het
,
met
vergroeide vijftal dwarsplooien een regelmatig ver ooren,
de buitenrand oor:
cirkelvormig lobje, terwijl hij eindigt
i� in-
hierop volgt
een
tusschen het oog 2
73 de
en
bovenlip.
is iets boven de basis
Het oordeksel
zeer
breed
Evenals
eindigt lang uitgetrokken afgeknotten top. bij de Grootoor ziin stijve haren aan den binnenrand der ooren ingeplant. Dergelijke haren komen ook op het gelaat en aan de in
en
kin
voor.
De len
een'
is door twee
bovenlip
verdeeld.
diepe
groeven in drie
gezwollene
dee
neusgaten openen zich voor aan den snoet; �ij zijn omringd door de gezwollene wangen. De vleugels zijn aan de basis van den buitenteen ingeplant. Op het midden der spoor vindt men een smal boogvormig huid De
lobje. De
staart
is, op
een
staartwervel na, in de
stukje
van
den laatsten
vlieghuid gehuld.
kleur der haren
De
klein uitstekend
en
naakte deelen is
zw art-
bruin,
aan
de
buikzijde evenwel met eene grijsachtige tint. De haren aan de binnenzijde Van de vlieghuid, die tusschen de beenen uitgespan nen is, zijn wit, evenals de rand dier vlieghuid. Maten
Kop
van
en
eenige
lichaamsdeelen in millimeters. 48
romp
.
.
Staart.
43.
.
Oor.
15.
Oordeksel
9.
.
Benedenarm
39.
Derde
69.
vinger. Vijfde vinger. Dijbeen. Spoor Evenals NO'l'US
bekend is, van
van
slechts
het een
ook
bij
door Middenover
De
de
20. 11.
geslacht
ons
PLECOTUS zyn
twee-tal soorten
komt de
het vaste land
De
53.
eene
van
gevondene
te
het
nemen. een
geslacht Sr Voor
zoover
beperkt gedeelte
voor.
soort is
Zuid-Europa, gematigde streken van
Dwarsoor is overal
er van
soort slechts in
Indië
en
aan
van
af
Noord-Afrika
Engeland verspreid waarschijnlijk ook
en
Azië.
eene
vrij
zeldzame soort, ten minste
74 en
,
vond haar nergens in zulk is
aantal als b.v. de Groot
groot
een
dan deze laatste in het
Zij behendiger vliegen en kan het uithouden. evenals deze des avonds te langer Zij komt, oorschijn doch veel vroeger in het voorjaar, en vreest niet voor torm en regen. Zij vliegt zeer hoog en snel en volvoert met groot gemak allerlei plotselinge zwenkingen en wendingen in de lucht. Zij wordt het meest langs woudzoomen en in tuinen tusschen de toppen der boomen gevonden, waar' men ze dan in de nabijheid der woningen ter hoogte van de daken ziet rondvliegen. Niet zeloor.
ok
i
,
den vindt
haar
men
hangen
horizontale wanden,
aan
aan
muren
gewelven.
rn I
v.
VESPERUS· SEROTINUS " Schreber, DE LAATVLIEGER. T an dformu I e:
De J daar
Laatvlieger zij
zen
doordat de
ten de
h
T'
1-1 .
v
1-1'
valt door hare
grootste
tot de
derscheidt zich
2_2
sn.
alle
van
2-2'
W
dat
onze
bij
soorten,
zijn en
Zij
on
te lande voorkomende vledermui
ons
lengte
uitsteekt
-van en
zes
bui
vrij
bovendien slechts
zij
het kleinste ge
'_
gevonden wordt. stomp. De klierachtige
m.m.
vledermuizen
De snoet is dik den snoet
dus 32 t an d en.
der inlandsche soorten behoort,
tusschenbeenige vlieghuid bij
3-3'
terstond in het oog,
ééne valsche kies in iedere bovenkaak heeft
tal,
3-3
k
••
afmetingen
der staart ter
punt
1-1
k
..
en
verhevenheden op
veel minder sterk ontwikkeld dan
de tastharen
ook
zijn
de
bij
korter, doch
aan
voorgaande de kin
vrij
talrijk. De ooren,
punt
van
naar voren
den
snoet.
loopt halfcirkelvormig beneden den top
digt
voorts
in
van
een
gelegd
,
reiken tot
De binnen rand der naar
het
de
oor
punt,
halfweg
die sterk
is de buitenrand
halfcirkelvormig lobje
op
de oogen
is
en
gaaf afgerond is. ingesneden en ééne lijn met
ooren
en
de,
ver
Iets ein den
mondhoek. Het oordeksel is ongeveer tweemaal
loopt
en
uit in
eene
Aan de basis sis
van
den
van
zoo
lang
als breed
J
stomp afgrronde punt. den duim der handen
middelvoet vindt
vleugels zijn terzijde vastgehecht. Op de spoor
van
men
den voet
vindt
een
evenzoo
klein
aan
de
kussentje I).
ba-l De!
beneden den buitenteen
even
men
en
verlengd
een
smal
huidlobje.
De beide laatste staartwervels
zijn vrij. vlieghuid zijn vrij dik en bruinachtig zwart ge kleurd. De haren der rugzijde zijn roetbruin met lichtere punten, die der buikzijde vaal geelachtig bruin. De jongen zijn meer grijsbruin gekleurd. Maten van eenige lichaamsdeelen in millimeters. 72. Kop en romp De
ooren
en
Staart.
44.
Oor.
16.
Oordeksel
8.
.
Benedenarm
48.
.
Derde
82. vinger. 60. Vijfde vinger. 22. Dijbeen. 18. Spoor. Van het ondergeslacht VESPERUS kent men thans ongeveer een 22-tal soorten, die over de gansche aarde verspreid, maar vooral in de gematigde en heete streken van het Oostelijk Halfrond sterk vertegenwoordigd zijn. Eéne soort is aan de grens van den Noord pool-cirkel gevonden.
1)
Dit
kussent_je herinnert aan een orgaan, dat bij andere soorten van vledermuizen op plaats voorkomt. Men kent tot nu toe een achttal soorten, waar dit orgaan in meerderen of minderen graad ontwikkeld is: het bereikt de grootste ontwikkeling bij drie soorten, voorkomende in Zuid-Amerika, op Java en op Madagascar. Bij deze drie doet het zich voor in den vorm van ware enigschijven waardoor het dier in staat ge steld is om tegen loodrechte wanden te blijven kleven, op de wijze als vele insecten (b.v. kamervliegen) en eenige kruipende dieren (b.v. Gecko Kameleon) dit doen. Zon der twijfel komt deze inrichting bij een aantal andere soorten voor, waarvan men het nog dezelfde
,
,
niet weet, daar de meeste verzamelaars verzuimen waren, doch
deelen
ze
indrogen
als
droge huiden
en er
om
de vledermnizen in alkohol te be
prepareeren en verzenden, waardoor deze zoo teedere veelal naderhand niets meer van hunne ware gedaante te zien is.
.76 De
nd tot Siberië
in
en
op het
Arabië, ot
ontmoet
Laatvlieger
algemeen
Europa, van Enge zuidelijk tot in Afrika voorbij de linie, voorts vaste land van Indië. en eindelijk van Noord
Midden-Amerika
men
In
op de eilanden
en
van
den West-In di
Archipel. V olgens de door haar bewoonde werelddeelen zij min ot meer in kleur. is voor uitwendige invloeden dan onze andere Vle � Zij gevoeliger flermuizen. Nooit vliegt zij in regen of wind of in sombere nach ten, daarentegen veelal en geregeld op warme vochtige zomer avonden. Voornamelijk zoekt zij lanen, opene plaatsen in tuinen n als wegen jachtterrein. Zij komt des avonds zeer laat te voor chjjn vliegt laag bij den grond en langzaam, met fladderende leugelslagen. Voor den winter en als gewone schuilplaats ver Men vindt iest zij holle boomen en eenzame hoeken in huizen. en ook des winters zelden aar des zomers meestal afzonderlijk heeft een n langen, weinig of in het groote menigte bijeen. Zij geheel niet afgebrokenen, winterslaap en komt eerst laat in het Ivoorjaar uit hare schuilhoeken te voorschijn. In den regel brengt zij slechts één jong ter wereld. chen
erschilt
,
VI.
VESPERUGO NOOTULA, Schreber. DE VROEGVLIEGER of ROSSE VLEDER'MUIS.
Tandformule: De
Vroegvlieger
dermuis
,
�, 6
sn.
terstond
h.
v. k, i-I, 22-22' w. k, 3-3-33' 1-1
onderscheidt zich, evenals de van
dus 34 tanden.
-
de
Behaardarmige
Vle
Dwergvledermuis, waarmede beide in inplanting der vleugels aan
aantal tanden overeenkomen, door de
de enkels en
-
vooral door
die der
Dwergvledermuis aan de basis der teenen hare grootte, die bijna 'het dubbele bedraagt van
bij
de
-
Dwergvledermuis.
.
De
snoet is breed.
en
plat.
Op
de
gezwollene lippen
ziet men
77
groot aantal klierachtige verhevenheden, bezet met korte, maal 11 vrij stevige haren. Achter .die gezwollene deelen is eene diepe groej tusschen de ooren: voorbij deze lijn komt het haar van den kop nietl De ooren zyn kort, van driehoekige gedaante met sterk afge ronden top: De min of meer geplooide buitenrand eindigt dicht een
mondhoek in
den
bij
is
oor
vrij dik,
vooral
voorzien.
Het
plooien boonvormig der
en· zit
ooren
is met kleine
De voeten.
zijn dik,
den laatste ziet
aan
de
oordeksel
basis
en
is kort
van en
een
Het
viertal dwars
dik, min of
meer
vrij breeden steel. Het oordeksel en gedeelte van den binnen- en buitenrand stijve haartjes bezet.
op een'
het benedenste
evenzoo
dikke, half cirkelvormige lob.
eene
de teenen
en
de duim
kort,
aan
de basis
kussentje. De vleugels zijn zijde lings aan ingeplant. Eene lange, halfovale en in het midden vrij breede lob is aan de spoor gehecht. De laatste staart wervel treedt uit de vlieghuid vrij te voorschijn. Het haar is roodachtig bruin gekleurd, aan de buikzijde iets lichter. De ooren en vleugels zijn bruinachtig-zwart. Bij de jon gen is de kleur vuiler, meer geelbruin. Maten van eenige lichaamsdeelen in millimeters. 76. Kop en romp van
men
een
de enkels
Staart.
45.
Oor.
18.
Oordeksel
5.
.
Benedenarm
50.
.
Derde
vinger. Vijfde vinger. Dijbeen Spoor. De soorten
�3. 54. 20.
21. het
ondergeslacht VESPERUGO, waartoe onze Vroeg vlieger volgende soorten, de Dioerqoledermuie en de Behaardarmige nedermuis behooren, zijn ongeveer twintig in ge tal. Zij zijn op ééne uitzondering na, de in Noord-Amerika te huis behoorende Vesperugo georgianus, overal over de landen en eilanden van het Oostelijk Halfrond verbreid. en
van
de beide
,
78
De
Vroegvlieger
wordt
algemeen III Europa gevonden, voorts in Azië, van West-Turkestan tot Ceylon en over de eilanden van den Indischen Archipel tot Java en Sumatra, eindelijk nog in Noord-Afrika en op Madagascar. Zij is de sterkste van alle inheemsche vledermuizen, vliegt het hoogst en komt 's avonds het vroegst te voorschijn. Soms vliegt zij reeds eenige uren vóór zonsondergang. Zij bewoont liefst wou den, komt evenwel ook in de buurt van woningen, als er groote boomgaarden en parken rondom gelegen zijn. Des winters wordt zij ook vaak in groot aantal te zamen in woningen gevonden. Zij is veel meer verslindend dan de andere soorten en zij ver spreiden, waar zij zich in menigte te zamen bevinden eene door dringende lucht. Zij heeft een zeer vasten en vrij langen win terslaap, waarop een zachten winter geen invloed schijnt uit te oefenen. Meestal brengen zij twee jongen ter wereld, die zich in den Herfst nog door hare plompere gedaante van de ouden onderscheiden.
VII.
VESPERUGO LEISLERI, Kuhl. DE BEHAARDARMIGE VLEDERMUIS
•
.
Tandformule: De dere
2-2 sn.
grootte,
van
aan
gemeen
heeft.
de
jong
kelijk den
de
Zij
1-1
1-1'
k.
aan
2-2'
w.
k.
3-3
3-a'
dus 34 tanden.
een
uitwendig laatstgenoemde soort,
de
door de
kenmerk dat
daarvan zoude aanzien
en
2-2
vertoont
onderkennen door de
arm
v,
Dwer'gvleder'muis
enkels,
overeenkomst met
h.
Vledermui« verschilt, behalve door hare
Behaardarmiqe
vleugels
een
T'
die
in het
zoodat
aan
aanhechting der Vroegvlieger algemeen groote
met de
Evenwel doet
vleugels, vingers
wortel der'
zij
meer
de
men
haar
voor
zich
zij gemak onderzijde langs
sterk behaard
zijn,
aan
79 de kleur
veel
het haar, dat
van
tweekleurig
langeren
Het bovenstaande in het met
de
naar
biivoegende
beschrijving
oog
der
Vroeg1,Zieger
der onderdeelen iets lichter is.
zijn
Ma ten
Kop
den
betrekkelijk
verwijzen,
zeer
er
donkerbruin van
alleen en
die
ieder haar
bruin of vaalbruin.
De
jon
lichaamsdeelen in millimeters:
eenige
van
is
te
De benedenhelft
roodachtig gekleurd.
punt
donkerder
en
en aan
houdende, kunnen wij volstaan
dat de kleur der bovendeelen
,
is zwartbruin, de gen
is
staart.
66.
romp
Staart.
47.
Oor
16.
Oordeksel.
5.5.
Benedenarm
44.
.
Derde
76.
vinger Vijfde vinger Dijbeen
50. 18.
17. Spoor. De Behaardarmige Vledermuis schijnt over het grootste ge deelte van Europa verbreid te zijn, is gevonden op Madera en de Azoren en voorts tot aan het Himalajah-gebergte. Ik heb geen enkel voorwerp gezien, dat in ons land gevonden is, doch de groote overeenkomst met de Vroegvlieger heeft haar mo
gelijk deren men
aan
schijnt te
waarnemers
in
leeft
doen
Groningen
hebben.
voorwerp in
Zij
de
De
Brunswijk
boven
ontsnappen.
De Heer
v.
Swin
echter vroeger deze soort waargeno gegevene maten
zijn
die
van
een
gevangen.
gezellig bijeen en wordt in den zomer in boomholten vaak in groepjes van een twaalftal individus gevon den. Zij schijnt meest in en bij bosschen te vliegen, waar zij dan. ook zeer hoog in de toppen der boomen, rondvliegt. Zij vliegt langer en behendiger dan de VroegvZieger. In den na zomer ziet men de jongen onder de oudere individus rondvliegen. De wijfjes schijnen omstreeks Juni twee jongen ter wereld te brengen. gaarne
,
80
"VIJl.
VESPERUGO PIPISTRELLUS, Schreber. DE DWERGVLEDERMlfIS. T an df rormu1 e:
2-2 sn.
ij,
h
i-1 .
t=i'
2-2
v.
k 2-=2' .
w.
k
3-3 .
3-'3'
De
dus 3 4 tan d en.
Dwergvledermuis heeft evenveel tanden als de Vroegvlieger Behaardarmiqe Vledermuie doch terwijl de laatsten tot de grootste inlandsche soorten gerekend mogen worden, is de eerste de kleinste bij {ons voorkomende vledermuis: bovendien zijn de vleugels aan de basis der teenen ingeplant. De snoet is stomp: de goed ontwikkelde, met korte stijve haren bezette verhevenheden op het voorste gedeelte van den kop zijn door eene met lange haren bedekte groef van het voorhoofd ge scheiden. De neusgaten zijn vlak vooraan den snoet geplaatst. De korte ooren zijn driehoekig met breede basis en afgeronden top: zij zijn van vier dwarsplooien voorzien. De binnenrand der oorschelp is half cirkelvormig gebogen: de buitenrand is vrij diep ingesneden even beneden den top en eindigt op korten afstand Het oordeksel van den mondhoek in een klein afgerond lobje. naar buiten hellenden stand is boonvormig en staat in een schuins basis. eene breede vrij op De vleugels zijn aan de basis der buiteuteenen ingeplant. Aan de spoor vertoont zich eene goed ontwikkelde halfcirkelvormige lob. Het laatste staartwerveltje is vrij. De ooren en vleugels zijn zwartbruin gekleurd: de vrij lange haren op kop en rug zijn roestbruin of donkerbruin met lichtere bruine spitsen: de buikzijde is iets lichter gekleurd. Maten van eenige lichaamsdeelen in millimeters. 42 Kop en romp en
als de
,
.
Staart.
32
Oor.
11
5
Oordeksel. Benedenarm
•
32
81 Derde
vinger Vijfde vinger Dijbeen Spoor. .
De'
Dwergvledermuis
Midden-Azië voor; in
55 39
12 9 komt in
Rusland
geheel Europa
tot 60°
N.Br;
en
men
in N oord-
heeft haar
en
van
Japan gevonden: doch zij wordt in Spanje Midden-Europa het menigvuldigst aangetroffen: waarschijnlijk leeft zij zelfs ook in Noord-Afrika. Zij bemint de nabijheid van woningen, doch houdt zich ook langs b,oschzoomen en op opene plaatsen in de bosschen op. Zij vliegt hoog en snel en met vele wendingen; bij donkere nachten en met vochtige lucht lager Bij zonsondergang te voorschijn komende, verdwijnt zij eerst met het krieken van den dag. Zij komt in het voorjaar het eerst van alle inlandsche vledermuizen voor den dag en trekt zich het laatst van allen terug. Haar winterslaap is minder rustig en wordt meer afgebroken dan bij de andere soorten .. HJj d·ooiweder vliegt zij wel eens midden in den winter rond. Zij schijnt van alle inla.ndsche soorten het minst te geven om koude en ruwheid van het weder, daar zij in het opene veld bij storm en regen rondvliegt. De Hoogleeraar Blasius vond voorwerpen, die door, bij stormweder afgebrokene, takken getroffen waren. Als gewoon nachtverblijf en ook als winterkwartier neemt zij alle denkbare droge en genoegzaam be schutte plaatsen voor lief, zolders, kelders, gaten in balken en holten in hoornen, Zij gewent zich gemakkelijk aan gevangen en kan het schap bij een dieet van melk en levende insecten maandenlang volhouden. De wijfjes baren meestal slechts twee jongen. Scandinavië
en
tot in
..
IX,
VESPERTILIO
DAUBENTONU,
LeisIer.
DE WATERVLEDERMUIS. T an df rorm ul De
2-2
Watervledermuis
soorten
iI-::J
3�3
I-i
e:sn'T' h 'i::r'v, k '3_3'W, k '3-3' dUS 38 t an den,
door' het
gebit,
onderscheidt daar
zij
zich met de vier
4 à 6
valsche kiezen
ben dan de hierboven beschrevene soorten; staart
kenmerkt zich deze soort
volgende meer
En met de
doordat de rand
van
heb
Franje
de tusschen
dijbeenen uitgespannen vlieghuid met eene franje van fijne stijve haartjes versierd is, Van de Franjestaart is zij terstond te onderkennen aan de rechte spoor, die bij eerstgenoemde S vormig gebogen is. De snoet van de Watereledermui» is stomp kegelvormig. Het gelaat is vrij kaal en kleine klierachtige verhevenheden zijn spaar zaam met stijve haren bedekt. De ooren zijn tamelijk lang, Flauw naar buiten gebogen aan den binnenrand eindigt het oor in eene sterk afgeronde top: het bovenste gedeelte van den buitenrand is ingesneden en verloopt verder boogvormig tot op ééne lijn met den mondhoek, doch op aanmerkelijken afstand, en eindigt in een vrij dik lobje, Een viertal dwarsplooien laten zich aan de oorschelp onderscheiden. Het oordeksel bereikt, de halve hoogte van de oorschelp: het loopt in eene vrij scherpe punt uit: de binnenrand is recht, de buitenrand boogvormig, beneden eindigende in een duidelijk naar de
,
uitstekend
lobje, vleugels zijn ter zijde aan den middelvoet ingeplant. De spoor is langer dan het drie-vierde gedeelte van den afstand tusschen enkel en staart, Het laatste staartwerveltje is vrij. Langs de spoor en evenzoo langs den rand der vlieghuid, tusschen de spoor en staart, ziet men eene reeks fijne, vrij stevige haartjes, die evenwel niet talrijk zijn. De haren van de rugzijde zijn donkerkleurig aan de basis, voor
voren
De
83
roodbruin, die
rest
cIe
als
buikzijde
de
'van
rugzijde. De
de
punten, overigens grijsbruin en vrij dun, alleen de rand Maten van eenige lichaamsdeelen in 48 Kop en romp aan
Staart.
36
Oor.
13
Oordeksel.
hebben evenwel witte ooren
vleugels zijn
en
der oeren is verdikt.
millimeters.
-6
Benedenarm
36
.
59
Derde
vinger. 49 Vijfde vinger 16 Dijbeen 18. Spoor het VESPERTILIO Van zijn geslacht schreven. Zij zijn over de gematigde en .
.
ongeveer warme
43 soorten be
landen
van
beide
Halfronden verbreid. Onze
Wateroledermuis komt
alle soorten
het
geslacht, zij behoort, het meest noordelijk voor, daar zij zelfs in Schotland gevonden is. Voorts schijnt zij over geheel Europa en gematigd Azië ten Noorden van het Hlmalajah-gebergte ver spreid te zijn. Tot dusvene in ons vaderland aan de waarnemers ontsnapt, schijnt zij er evenwel talrijker voor te komen, als men van
van
waartoe
zoude
.
denken, daar
elkander,
ik in
was
verzameld in
van
het
de
St.
collectie
eene
niet minder dan
16
van
exemplaren
Pieterskerk te
allerlei soorten door Deze collectie
vond.
Leiden, bij gelegenheid
graven onder de zerken in die kerk.
Bij opruimen in is zelfs dat de zich vledermuizen gelegenheid opgemerkt, schedels ophielden, waarin zij menigmaal in troepjes van een van
deze de
zestal individus
werden.
gevonden
Dat
zij hier te lande voor zoude komen, was verwachten, daar zij in Engeland en Duitachland gen, nergens terland
legen
bij is.
komt reeds
ontbreekt,
waar
uitnemendheid
Zij vliegt
vrij
vroeg
en
tusschen
wel te te zeg
Nederland
-
het
wa
genoemde landen 'ge onmiddelijk langs de watervlakte en zonsondergang te voorschijn. Heeft zij -
seeds na
water is
priori
om 200
à
juist
84
eenigen tijd langs het water gejaagd, dan keert zij naar hare tijdelijke rustplaatsen weder, en men ziet ze dan omgekeerd op rijen aan boomen of takken hangen, ver verwijderd vaak van hare. schuilhoeken.
I.
VESPERTILIO NATTERERI, Kuhl. DE FRANJESTAART. T an df lormu I e Met de
2-2 : sn.
(I
,
h
i-I .
\-1
'
v.. k
3-3 .
3-3
'
w.
k
3-3 .
3-3'
dus·38 t an d en.
Watervledermuis onderscheidt de
Franjestaart zich van alle inlandsche soorten door, het voorkomen van franjes langs den geheelen rand der tusschen de beenen gespannene vlieghuid. Zij doet zich terstond van de Watervledermuis· onderkennen door den eigenaardigen
der spoor, die
S-vormig gebogen is. Franjestaart is vrij breed, glad en kaal. alleen ontbreken de stijve tastharen evenmin hier als aan de kin. De ooren zijn verlengd en vertoonen vijf à zes dwarsplooien. De binnen rand is ovaal gebogen, zonder insnijding en onbehaard. De top van het oor is duidelijk afgerond, de buitenrand is ongeveer op het midden vrij ondiep ingesneden en eindigt op gelijke lijn met de mondspleet, doch onder de inplantingsplaats van het oordeksel in een dik; sterk naar binnen gebogen lobje. Het oordeksel is, als het ware,' sterk in de lengte uitgerekt en bereikt ongeveer drie vierde deel van de lengte der oorschelp: het is zeer smal en de punt is iets afgeknot: de binnenrand is boogvormig naar bui ten, de buitenrand even zoo naar �innen gebogen = aan de basis bevindt zich eene kleine insnijding, waardoor een klein, onge veer driehoekig, lobje gevormd wordt. De vleugels zijn aan de buitenzijde van de basis der teenen ingeplant. De spoor is zeer lang en duidelijk S-vormig gebogen. Het einde van de staart is vrij. De geheele ran� der vlieghuid 1 De
snoet
vorm
van
onze
85
uitgespannen is is franje fijne stijve haartjes voorzien, in tot dusverre bij eenige andere soort bekend die tussehen de beenen
,
van
stuk
de
tusschen
aantal
spoor
als het
is
het staarteinde
en
ware
met
eene
veel sterker mate als
,
wel vooral het
en
dat bovendien
een
Aan de spoor is geen
vertoont.
lobje. dat van den lang: �vrij lichte dat van de buik met is zwart punten, rug bruinachtig zijde donkerder, aan de basis met witte punten. De ooren en vleugels zijn dun, doorschijnend en licht gr\jsbruin gekleurd. De jongen hebben eene vuilere tint, aan de rugzijde meer asch kleurig. vouwen
is in het
Het haar
Maten
Kop
en
enkele lichaamsdeelen in millimeters.
van
en
dicht
algemeen
44
romp
Staart.
37
Oor.
17
Oordeksel.
10,
Benedenarm
38
.
Derde
64
vinger. Vijfde vinger Dijbeen
50 15
.
16. Spoor. in komt Franjestaart geheel Midden-Europa voor, van land tot het Ural-gebergte en van Zweden tot de Alpen.
De
schijnt waarom
overal
zeer
zeldzaam te
deze fraaie vledermuis tot dusverre slechts
len
(Groningen, volgens
van
Bemmelen)
het
geluk
te Leiden
vinden, Fauna
zijn.·
Dit zal wel de reden
,
in
ons
in de boven een
paar
zoodat deze
gerekend
v.
Swinderen
Zij zijn, ma
A. A.
-
genoemde collectie uit
worden.
paar
...
Zeyst, volgens gevonden was; ik had onlangs
vaderland
exemplaren en de vorige
een
Ier
-
mannetje
de St. Pieterskerk
soort voortaan
houdt
wijfje gerust tot
en
-
te onze
zich het liefst in
Zij boomgaarden op, vliegt langs boschwegen en lanen vrij laag en langzaam: zij komt eerst 's avonds laat te voorschijn. De hoogleeraar Blasius vond haar in weinige exem lp aren slechts in holle boomen : ik kan er dus bijvoegen, dat zij
boschachtige
mogen
streken
en
86 ook één
jong
Het
tot
kerken
winterverblijf kiest. wereld te brengen.
ter
wijfje schijnt
slechts
XI .
VESPERTILO DE MEERI!
'I'andformuI e
2-2
: sn.
ij'
h
OF
VIJVERVLEDERMUIS.
1-1 •
Boie.
DASYONEME,
1-1'
V
k
3-3
..
3-3'
w
k
..
3-3
3=3'
dus 38 tan d en.
volgende onderscheiden. zich terstond van de geslacht VESPERTILIO, behoorende soor voorgaande, ten, doordat nimmer de geheele rand der tusschenbeenige vlieg Deze
en
de beide
beide
tot het
heid behaard is.
De Meer'vledermuis kenmerkt zich
volgende de enkels
soorten door de en
niet
aan
plaats
inplanting
van
de basis der
der
teenen, zoodat
van
de beide
vleugels aan zij niet licht
met haar verward zal kunnen worden.
De snoet is
vrij kaal,
alleen
spaarzaam bezet met
stijve voorbij onderlip. De naakte ooren zijn korter dan de kop: de top is stomp afge rond: het bovenste deel van den binnenrand verloopt recht, ver der boogvormig naar buiten gebogen: de buitenrand is aan zijn bovenste gedeelte iets ingesneden en verloopt verder regelmatig boogvormig tot op de hoogte der mondspleet onder het oordeksel in een half ovaal lobje. Het oor heeft vier dwarsplooien. Het oordeksel bereikt de halve oorlengte en eindigt in eene afgeknotte punt: het is overal vrij wel van gelijke breedte uitgenomen het topgedeelte dat smaller toeloopt: het geheele oordeksel is S-vor mig met de punt naar buiten gebogen. De beide laatste staartwerveltjes zijn bijna geheel vrij. De spoor het drie vierde gedeelte van den afstand tusschen enkel en staart, is aan den rand weinig behaard en zonder lobje. De I vleugels zijn vrij hoog aan de enkels ingeplant. tastharen.
De punt der
neus
zeer
steekt iets uit
de
..
..
,-
,
lovertreft
87
zijn zeer lang, sterk sikkelvormig gebogen en van buitengewoon scherpe punten voorzien, De ooren en vleugels zijn dun en bruinachtig grijs gekleurd. De haren der rugzijde bruinachtig zwart met lichte punten, die der buikzijde zwart met witte punten. Maten van eenige lichaamsdeeleu in millimeters. 50 Kop en romp Alle klauwen
Staart.
34
Oor.
14 7
Oordeksel. Benedenarm
.
42
•
66
Derde
vinger Vijfde vinger Dijbeen Spoor.
52 18
.
] 8.
De Meerdedermuis werd het eerst ontdekt door den Heer H.
nabijheid van Leiden. Zij schijnt Engeland geheel Europa en ook een groot deel van Noord Azië te bewonen. Zij wordt meestal in de vlakten gevonden, doch overal zeer zeldzaam. In levenswijze met de Waterdedermuis overeenkomende, houdt zij zich liefst in de nabijheid van groote plassen op en vliegt laag en uitsluitend langs de watervlakte. In de verte reeds_is zij door hare grootte van de Wateroledermuis te onder kennen. Zij komt des avonds eerst als het donker begint te wor den te voorschijn, heeft een langeren winterslaap en komt in het voorjaar ook later voor den dag.
Boie in van
1825
en.
wel in de
af
XII.
VESPERTILIO MURINUS, Schreber. DE VALE of GEWONE VLEDERMUIS.
Tandfo�mule: De
Vale
!-2
sn.
T'
Vledermui«
h.
t -1
1-1'
komt
v.
k.
met
3-a
3-3'
de
3-3
w.
k. 3-3: dus 38 tanden.
Kleine Vlede'1'1nuis hierin
dat
overeen,
plant
hare
niet
en
aan
vleugels den
de basis
aan
zooals
enkel,
der teenen
bij
Deze drie soorten verschillen met de beide andere, tot het
komende,
in het onbehaard nen
zich
tersto nd
de
lengte harer laatstgenoemde bovendien
de
geheele
onderkennen
ooren, die
den
soort
alle inlandsche
bij ons voor vledermuizen,
VESPERTILIO behoorende,
Behalve door hare
vlieghuid.
muis
geslacht zijn van
tusschen de beenen gespan doet de
grootte, van
zijn inge
de Meer- Vledermuis.
de Kleine
Vale
Vleder
Vledermuis door
langer zijn dan de kop, terwijl zij bij kop in lengte evenaren. Zij overtreft soorten door de lengte der vleugels en
breedte der vlucht. De
snoet
is
tastharen.
stijve tal dwarsplooien
,
voorzien:
De binnenrand
dik
en
breed
cirkelv?rmig afgerond. den
eene
punt;
aan
de basis
breed,
gelegd,
een
aantal korte
van
en
een
tien
steken
zij over den verloopt regelmatig boogvormig, is
met haren bezet.
neden
en
voren
naar
snoet henen. en
bezet met
stomp kegelvormig, De ooren zijn lang
De
top
van
het
Aan den buitenrand vindt
oor
is half-
even
be
verder heeft die buitenrand
een
men
top insnijding: regelmatig boogvormig verloop en eindigt, beneden de lijn van de mondspleet, onder de inplantingsplaats van den binnenrand van het oor, in eene dubbele, vrij dikke lob. Het oordeksel loopt vrij regelmatig kegelvormig naar boven en eindigt in eene afgeronde van
den
cirkelvormig lobje. De vleugels zijn ingeplant basis des buitenteens.
staartwervel is
buitenrand bevindt zich
aan
Slechts
de middelhand ter
een. klein
De rand der
deel
van
zijde
een
half
van
de
den laatsten
tusschen het einde
vlieghuid geplooid, doch onbehaard evenals de spoor zelve, die ook geen lobje heeft. De vleugels zijn vrij dun, licht roetkleurig en doorschijnend. De haren der. rugzijde zijn licht roetbruin met lichtere punten, aan de buitenzijde zijn zij zwartbruin gekleurd met witte punten. der spoor
De
en
vrij.
de staart is sterk
jongen zijn
meer
aschkleurig.
89
Maten
Kop
eenige
van
en
lichaamsdeelen
romp
Staart.
51
Oor.
26
Oordeksel.
12
Benedenarm
66
.
Derde
104
vinger Vijfde vinger Dijbeen. Spoor
81 28 21
.
De af
Vale
Vledermuis komt
Zuid-Engeland Zij komt
en
Afrika.
fladderende,
neder.
kerktorens,
soms
in straten
en
Europa,
laat te
voorschijn,
ook in
en
gewelven
van
Noord
meestal
laag en langzaam op gebouwen, onder daken,
en
holen
bij
ware, onbehol
lanen
bij blijven zij dan ook opeengedrongen, aan de haar in 'holle boomen
zacht weder ontwaken zich echter
in
duisternis; zij vliegt, als het
Dáár
men
voor
en
en
in
leeft daar dan
honderden te zamen, doch slechts met hare ge
vaak
tal dicht
vindt
zeer
verschuilt zich veelal in
Zij
gezellig lijken.
vrij algemeen
Denemarken; verder in Azië
des avonds
het aanbreken der pen
millimeters.
In
71
naar
wel
groot aan hangende. Nooit op het vrije veld. Bij voortdurend is waar en bewegen zich, zonder achterbeenen
buiten te wagen;
evenmin ziet
men
haar des
vliegen. De wijfjes kan men van af einde Mei tot in Juli met één jong rond zien vliegen. Op plaatsen waar ouden en jongen in groot aantal bijeen gevonden zijn, heeft men steeds meer ouden dan jongen geteld, zoodat men aan kan nemen, dat zij in den regel slechts één jong ter zomers,
wereld
bij
koud
ziJ
den winter over, in
brengen.
en
somber weder,
\JO
XIII.
VESPERTILIO DE KLEINE 2-2
T an df rormuI' e.
sn.
De
der
kortheid
het
doet
-6'
h
1-1 .
1-1'
ooren
hechtingsplaats niet
aan
de
3-3 •
3-3'
w.
k
.
g-3 3-3'
d us 3 8 tan d en"
de geringe lichaamsafmetingen in Vledermuis terstond van de voor
en
met welke
vleugels,
.
t.
w.
zij
aan
overeenkomt in de
aan
de basis der teenen
en
enkels, zooals bij de Meer-oledermuis. Zij onderscheidt
zich bovendien
gemakkelijk
muizen door het bezit aan
k·
V.
Kleine
de
Leisler
BAARD- VLEDERMUIS.
OF
algemeen gaande soort onderkennen, der
MYSTACINUS,
van
van een
alle
klein
andere inheemsche vleder
vrij
uitsteeksel
-
tand
...
-
het einde der spoor. den smallen snoet
klierachtige verhevenheden slecht ontwikkeld en er komen ook slechts weinig talnjke tastharen op voor: deze zijn echter langs de bovenlip goed ontwikkeld. Het voorste gedeelte van den snoet is door eene lijn tusschen de oogen scherp gescheiden van den met lange haren bezetten kop. De ooren zijn even lang als de kop en met een viertal dwars plooien voorzien: de binnenrand der oorschelp verloopt zeer re gelmatig boogvormig naar den afgeronden top. De buitenrand is ter hoogte van de punt des oordeksels sterk ingesneden en eindigt in ééne lijn met de mondspleet, onder den binnenrand van het oordeksel Het met den in een halfcirkelvormig lobje. top iets naar buiten gebogen oordeksel eindigt vrij spits, verloopt regelmatig langs binnen- en buitenrand en is aan de basis van den laatsten voorzien van een afgerond lobje. De vleugels zijn aan de basis der buiteuteenen ingeplant. De' vrij groote doch spaarzaam behaarde spoor eindigt in een klein De laatste en draagt tand geen lobje. vrij uitsteeksel staartwervel is geheel, de voorlaatste voor de helft vrij. De lange haren van de rugzijde zijn donkerbruin met lichtere spitsen: die van de buitenzijde zwart met witte punten, die even-
Op
zijn
,
,
-
-
de
!)1
•
wel
een
aschkleurigen weêrschijn
vertoonen. De
zijn dun, donkerbruin tot zwartbruin, hier
en
daar zelfs zwart
geklemd. Bij de jongen zijn de punten der haren zijde minder vaal. Maten van eenige lichaamsdeelen in millimeters. 43 Kop en romp Staart.
32
Oor.
14
Oordeksel
56
Djjbeen
16
Spoo�
13.
47
.
De Kleine of Baard- Vledermuis komt, aantal voor, doch is
gering
Finland
de buik
34
.
Derde vinger. Vijfde vinger
van
van
6
.
Benedenarm
in
vleugels
ooren en
tot
In Azië werd
Spanje tot
zij
nu
en
naar
vrij algemeen
van
het
schijnt,
verbreid door
steeds
Europa,
Ierland tot in Midden-Rusland.
toe alleen
gevangen in
Syrië
,
in het
Himalajah-gebergte en te Pekin. Van alle andere soorten van het geslacht VESPERTIUO is zij de meest volhardende vlieger en tevens de behendigste in het maken van allerlei wendingen in de lucht j ook vliegt zij sneller. Zij leeft gaarne, doch nooit in Tot groot aantal, gezellig bijeen. woonplaats kiest zij zoowel holle boornen als gebouwen en houdt zich het liefst in de buurt van water op. Ook vliegt zij gaarne zeer dicht langs het water vlak, zoowel .
van
kleine beken als
staand
van
als
van
straatgoten.
stroomend
water, zoowel
Van alle andere
van
Wate'l'vlede'l'
zich evenwel het minst tot het water alleen te
muizen
schijnt zij bepalen, men ziet haar toch niet zelden ook boven wegen en weiden rondvliegen. Zij komt des avonds kort na zonsondergang te voorschijn en vliegt tot het krieken van den dag. Haar is kort en en in is het voorjaar winterslaap afgebroken, zij eene der eersten die voor den dag komen. De wijfjes schijnen meestal slechts één jong ter wereld te brengen. Leiden
,
27 Februari 1879.
I