Vragen over ‘Versoberen heffingskorting groen beleggen (2014Z14754) Vraag 1+6 Volgens de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) is de oorzaak van het feit dat banken een hogere rente vragen op groene beleggingen gelegen in het wegvallen van het fiscale voordeel. Zij zouden daardoor zelf een hogere rente moeten bieden op spaargeld dat zij bij particulieren ophalen. Onderschrijft het kabinet de analyse van de NVB? Wat is de verklaring van het kabinet voor de toename van de rente van 0,3 procentpunt op leningen aan groene projecten? Antwoord Het kabinet heeft geen oordeel over de hoogte van het rentepercentage dat banken vragen op groene beleggingen of het rentepercentage dat banken aan particulieren bieden voor het inleggen van spaargeld en in hoeverre de hoogte is veranderd door de aanpassing van de hoogte van de heffingskorting. De hoogte van de rente is afhankelijk van meerdere factoren en van de alternatieven die spaarders in wisselende marktomstandigheden in aanmerking nemen.
Vraag 2` Hoe groot waren in de periode 2011-2013 de bedragen die particulieren gemiddeld van hun box 3vermogen inzetten voor groen beleggen? Antwoord Totaal ingelegd (mln euo’s) Ultimo 2009 7361 Ultimo 2010 6360 Ultimo 2011 5488 Ultimo 2012 4697 Ultimo 2013 4591 Bron RVO jaarverslagen groen beleggen
Spaarders/beleggers (*1000) 250 259 201 168 153
Gemiddelde inleg (euro’s) 29444 24555 27303 29554 29961
heffingskorting 1,3% 1,3% 1,0% 0.7% 0,7%
Vraag 3 Staan de uitvoeringskosten als gevolg van de versobering van de heffingskorting nog in redelijke verhouding tot het (beoogde) maatschappelijk effect van de faciliteit? Antwoord De gegevens voor groene beleggingen worden vooringevuld in de aangifte inkomstenbelasting. De uitvoeringskosten voor de Belastingdienst zijn relatief laag dankzij de automatische gegevensverstrekking van banken over spaar en beleggingstegoeden en het voorinvullen in de aangifte.
Vraag 4 Waarom is in het Belastingplan 2011 en het Belastingplan 2012 geen rekening gehouden met een eventuele terugloop van het ingelegde vermogen van groene spaarders en beleggers? Antwoord
De oorspronkelijke maatregel in het regeerakkoord voor het kabinet Rutte/Verhagen was het laten vervallen van de heffingskorting per 1 januari 2011. De budgettaire opbrengst bedroeg het totaal van het met de heffingskorting gemoeide bedrag. Een eventuele herschikking van het ingelegde vermogen door spaarders/beleggers is in dat geval niet van relevant voor de budgettaire opbrengst. In november 2010 is de voorgenomen maatregel door het amendement Slob gewijzigd. Het afschaffen van de heffingskorting zou volgens dat amendement in vier jaarlijkse stappen plaatsvinden, van 1,3% in 2010 naar respectievelijk 1,0% in 2011, 0,7% in 2012 , 0,4% in 2013 en uiteindelijk 0% in 2014. De budgettaire kosten zijn toen naar rato van de afbouw ingeboekt. Deze fasering is geen aanleiding geweest om voor de budgettaire kosten in de tussenliggende jaren ook veronderstellingen te maken over het ingelegde bedrag omdat uiteindelijk nog steeds de heffingskorting volledig zou zijn afgeschaft en de eventuele herschikking van het ingelegde vermogen door spaarders/beleggers ook in dat geval uiteindelijk niet relevant zou zijn voor de budgettaire opbrengst. Vervolgens is in het begrotingsakkoord 2013 uit april 2012 afgesproken om het inmiddels afgebouwde percentage voor de heffingskorting voor groen beleggen tot 0,7% op dat niveau te handhaven. Daarmee vervielen de beoogde laatste twee stappen zoals in het amendement Slob was voorzien. Voor de budgettaire opbrengst is voor de consistentie toen het bedrag ingeboekt dat volgens in de laatste twee stappen in motie Slob was voorzien.
Vraag 5 Wat is de besparing op de vrijstelling voor box 3 geweest in 2011 en 2012 door de daling van het ingelegd vermogen? Antwoord In 2011 is het ingelegde vermogen gedaald met circa 900 miljoen (zie tabel vraag 2) en in 2012 met nog eens circa 800 mln. De besparing op de vrijstelling wordt voor 2011 geschat op 10 miljoen euro en voor 2012 additioneel 9 miljoen euro.
Vraag 7 Waarom kiest het kabinet voor het gebruik van ramingen in plaats van realisatiecijfers in de Miljoenennota als het gaat om de cijfers van de heffingskorting groen beleggen over de voorgaande jaren? Antwoord Voor de budgettaire kosten is niet alleen het ingelegde vermogen van belang, maar ook in hoeverre dat ingelegde vermogen afkomstig is van IB-plichtige particulieren. Voor de feitelijke budgettaire kosten zijn de opgelegde aanslagen door de belastingdienst van belang. Het duurt enige jaren na afloop van het belastingjaar dat alle belastingaangiften zijn afgewikkeld. Daardoor bevatten de budgettaire kosten van groen beleggen direct voorgaande jaren nog ramingselementen.
Vraag 8 Wat is de cijfermatige onderbouwing van het kabinet van de conclusie dat het verschil tussen de geraamde en de gerealiseerde opbrengst in belangrijke mate het gevolg is van de tegenvallende economische ontwikkelingen? Antwoord
Het kabinet beschikt niet over een cijfermatige analyse van de ontwikkeling van het ingelegde vermogen in groenfondsen. In hoeverre het lagere ingelegde vermogen bij groenfondsen een direct gevolg is van de aanpassing van de heffingskorting zou een evaluatie van het effect inclusief gedragseffect voorafgaand aan het invoeren van de maatregel en de realisatie daarvan achteraf vergen. Het kabinet heeft aan willen geven dat het lagere ingelegde vermogen niet direct kan worden toegeschreven aan het beleid rond de heffingskortingen. 2010-2012 is een periode geweest van tegenvallende economische ontwikkelingen waaronder de ontwikkelingen op de financiële markten die mede van invloed zijn op het spaar en beleggingsgedrag
Vraag 9 Kan het kabinet uiteenzetten welke stappen het gaat nemen om inzicht te krijgen in de maatschappelijke effecten en milieueffecten ex-post ten gevolge van de versobering van de heffingskorting groen beleggen, zoals geadviseerd door de Algemene Rekenkamer? Antwoord De beoogde evaluatie staat gepland voor het jaar 2015, als onderdeel van de beleidsdoorlichting van begrotingsartikel 19 I&M; klimaat. Vraag 10 + 11 In totaal hebben particulieren meer dan € 2,5 miljard van groenbanken weggehaald sinds eind 2010 bekend werd dat er op de regeling groen beleggen werd bezuinigd. Bij de verwerking van de maatregel in het Belastingplan 2011 heeft de staatssecretaris van Financiën laten weten een beperkt effect op het ingelegde vermogen te verwachten. Waarop was deze verwachting gebaseerd? Waarom wijkt het daadwerkelijke effect af van het verwachte effect? Welke redenen zijn er volgens het kabinet, naast de versobering van de heffingskorting groen beleggen, die van invloed zouden kunnen zijn op het lagere ingelegde vermogen? Het kabinet heeft bij de aankondiging van de maatregel aangegeven er vanuit te gaan dat ook na de bezuinigingsmaatregel voldoende kapitaal beschikbaar zou zijn voor groene projecten. In hoeverre is dit volgens het kabinet het geval geweest? Antwoord In de nota naar aanleiding van het verslag van het Belastingplan 2012 (Tweede Kamer 20112012, 33 003, nr. 10 geeft het kabinet een onderbouwing van het beleid rond de heffingskorting groen beleggen. Daarin wordt gewezen op de waargenomen fiscale overstimulering. Het kabinet stelt “De regeling voor groene beleggingen heeft in het verleden nut gehad in het stimuleren van groene en andere gefaciliteerde beleggingen. De sterke groei van deze markt in voorgaande jaren is hiervan mede het bewijs. Ook voor niet-fiscaal gefaciliteerde duurzame beleggingen is een volwassen markt ontstaan. De groeitrend in de markt voor duurzaam beleggen geeft aan dat de maatschappelijke opvatting hieromtrent en ideële motieven op zichzelf al zorgen voor groei, los van de fiscale stimulering. Dit ondersteunt de stelling van het kabinet dat de markt voort kan met minder fiscale faciliëring dan ten tijde van de invoering van de onderhavige heffingskortingen. “ In het jaarlijkse rapport Duurzaam Sparen en Beleggen van de VBDO (vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling) wordt dit bevestigd getuige de navolgende grafiek. Grafiek 4.2: Markt fiscaal!vrijgesteld en regulier duurzaam sparen en beleggen 2003!2012
Vragen over ‘Verhoging assurantiebelasting’ (2014Z14750)
Vraag 1 Kan het kabinet de gevolgen van de verhoging van het assurantiebelastingtarief in kaart brengen? Het kabinet Rutte/Verhagen heeft besloten tot een verhoging van de assurantiebelasting aangekondigd van 7,5% naar 9,5% per 1 maart 2011 en per 1 januari 2015 het tarief te verhogen naar 9,7%. De opbrengst van de maatregel bedroeg 250 miljoen euro. Het huidige kabinet heeft besloten om het assurantiebelastingtarief vast te stellen op 21%. De beoogde ingangsdatum was 1 april 2013 zodat de budgettaire opbrengst € 1222 miljoen euro in 2013 zou zijn, oplopend tot 1379 miljoen euro structureel. Door de premie van de verzekering aan het begin van het jaar voor het gehele jaar te betalen, was anticipatie op de tariefsverhogingen mogelijk. In overleg met de branche is de ingangsdatum van de tariefsverhoging vervroegd naar 1 januari 2013. Afgezien van mogelijk anticipatiegedrag werden er geen substantiële gedragseffecten verwacht. Naar later bleek zijn deze ook niet opgetreden. Het patroon van de ontvangen assurantiebelasting geeft geen indicatie dat meer mensen dan gewoonlijk de premie voor het jaar vooruit hebben betaald. Het kabinet heeft geen nader onderzoek gedaan naar de gevolgen van de maatregelen. De feitelijke ontvangsten van de assurantiebelasting wijken beperkt af van de ramingen, terwijl het algemeen economische beeld verslechterde in de periode tussen het tijdstip van het voornemen van de maatregel en de gerealiseerde opbrengst van de assurantiebelasting over het eerste jaar dat de maatregel van kracht is. Naar de mening van het kabinet betekent dit, dat de tariefsverhoging nauwelijks tot geen effect heeft gehad op het gebruik van verzekeringen die onder de assurantiebelasting vallen.
Vraag 2 Kunnen in een schema de kwartaalcijfers van de assurantiebelastingontvangsten worden weergegeven van de afgelopen 5 jaar. Antwoord Ontvangsten assurantiebelasting op EMU-basis (in miljoenen euro's) 2009 2010 2011 2012 1e kwartaal 316 328 335 408 2e kwartaal 179 186 262 229 3e kwartaal 181 159 188 234 4e kwartaal 172 188 236 274 Totaal (kasbasis) 848 861 1020 1145
2013 833 573 473 463 2342
Vraag 3 Hoeveel assurantiebelastingontvangsten zijn er in het eerste half jaar van 2014 binnengekomen? Antwoord Er is 1,4 miljard euro aan assurantiebelasting ontvangen in de eerste helft van 2014.
Vraag 4
Wat is cijfermatige onderbouwing van het kabinet van de conclusie dat het verschil tussen geraamde en de gerealiseerde opbrengst in belangrijke mate het gevolg is van tegenvallende economische ontwikkelingen? Antwoord De afwijking tussen de ramingen van het kabinet voor de jaren 2011, 2012 en 2013 en de gerealiseerde ontvangsten in deze jaren bedragen volgens de Algemene Rekenkamer +14 miljoen in 2011, -37 miljoen in 2012 en -47 miljoen euro in 2013. De assurantiebelasting hangt op macroniveau samen met de algemene economische ontwikkeling. Daarnaast kunnen zich nog specifieke gedragseffecten voordoen als gevolg van stijging van een wijziging in het tarief van de assurantiebelasting. Met name voor de jaren 2012 en 2013 geldt dat de ontwikkeling van de particuliere consumptie veel lager is uitgekomen (net als veel andere macro-economische indicatoren) dan de oorspronkelijke verwachting. De Rekenkamer zet de realisatie van de assurantiebelasting in 2012 af tegen het basispad (middellange termijn raming) van het CPB waarop het regeerakkoord van Rutte I is gebaseerd. De verwachte waardeontwikkeling van de particuliere consumptie voor 2013 in dit meerjarige beeld bedroeg 3,3%. De gerealiseerde ontwikkeling bedraagt -0,1% (MEV2015). Voor 2013 zet de Rekenkamer de realisatie van de assurantiebelasting af tegen het basispad (middellange termijn raming) van het CPB waarop het regeerakkoord van Rutte II is gebaseerd. De verwachte waardeontwikkeling van de particuliere consumptie voor 2013 in dit meerjarige beeld bedroeg 2,0%. De gerealiseerde ontwikkeling in 2013 bedroeg -2,5% (MEV2015). Vraag 5 Wat is het effect van de verhogingen van het assurantiebelastingtarief op de koopkracht van een gemiddeld huishouden?
Antwoord In de nota naar aanleiding van het nader verslag van het Belastingplan 2013 is ingegaan op de koopkrachteffecten van de verhoging van de assurantiebelasting. Uit dat antwoord blijkt het volgende. Het CBS publiceert gegevens over de druk van de assurantiebelasting naar inkomen en huishoudtype. Op grond van deze gegevens kan een indicatie worden gegeven van de effecten van de verhoging van de assurantiebelasting. Daaruit blijkt dat het verschil in belasting tussen paren met minderjarige kinderen respectievelijk paren zonder kinderen minder dan € 10 per jaar bedraagt. De verschillen hangen vooral samen met één of meerpersoonshuishoudens en met het inkomen. In de onderstaande tabel zijn voor de inzichtelijkheid daarom tevens gegevens opgenomen waarbij het inkomen is gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden (gestandaardiseerd inkomen). Tabel Assurantiebelasting in euro’s naar inkomen*
Groep
Verdeling naar
Verdeling naar
Naar
Naar
bruto inkomen
gestandaardiseerd
bruto
gestandaardiseerd
inkomen
inkomen
inkomen
assurantiebelasting in 2010
effect tariefsverhoging van 9,7% naar
in euro per huishouden
21% in euro per huishouden
1e 10%-groep
30
45
54
81
2e 10%-groep
25
30
45
54
3e 10%-groep
40
35
72
63
4e 10%-groep
45
50
81
90
5e 10%-groep
50
45
90
81
6e 10%-groep
60
60
108
108
7e 10%-groep
70
65
126
117
8e 10%-groep
65
65
117
117
9e 10%-groep
80
75
144
135
10e 10%-groep
85
80
153
144
Tabel Effect tariefsverhoging assurantiebelasting in euro’s naar huishoudtype* Huishoudtype
Effect tariefsverhoging assurantiebelasting in euro's
Totaal eenpersoonshuishouden
54
Totaal meerpersoonshuishouden
126
Totaal paar
126
Paar, zonder kinderen
117
Paar, alleen kinderen < 18
126
Paar, minstens één kind >= 18
135
*Bron: berekeningen gemaakt door FIN op basis van http://statline.cbs.nl/StatWeb/selection/?DM=SLNL&PA=81290NED&VW=T.
Vraag 6 Hoeveel verzekeringen zijn er opgezegd als gevolg van de verhogingen? Antwoord Er kan niet worden gekwantificeerd welk deel van de ontwikkeling van de grondslag van verzekeringen is gerelateerd aan de verhoging van het tarief van de assurantiebelasting. Gezien de jaar-op-jaar ontwikkeling van de ontvangsten uit de assurantiebelasting is dit effect hooguit beperkt geweest.
Vraag 7, 12 en 16 Waar is de verwachting van de stijging van de opbrengsten voor de assurantiebelasting over 2014 gebaseerd? Kan het kabinet uiteenzetten waarop de ramingen met betrekking tot een groeipercentage van de verkoop van assurantiën van 9,6% in een markt met een dalende trend zijn gebaseerd? In de begroting 2014 is rekening gehouden met een stijging van de verkoop van verzekeringen van 9,6% ten opzichte van 2013, terwijl er sinds 2011 een dalende trend zichtbaar is. Waarom verwacht het kabinet een stijging van 9,6% in 2014 c.q. waarop is deze raming gebaseerd? Hoe realistisch is deze raming? Wat zijn de financiële gevolgen als de stijging van de verkoop 0% is? Antwoord In de raming van de Miljoenennota 2014 is nog rekening gehouden met de in het regeerakkoord verwachte oploop van de maatregel van 2013 naar 2014 vanwege de oorspronkelijk beoogde ingangsdatum van 1 april 2013. Bij het vervroegen van de maatregel is naar 1 januari is deze
boeking niet gewijzigd, rekening houdend met de mogelijkheid dat er eind 2012 is geanticipeerd op de verhoging van het tarief van de assurantiebelasting. Op basis van de gerealiseerde ontvangsten over 2013 is geconstateerd dat deze anticipatie niet heeft plaatsgevonden en zal er dus geen sprake zijn van een oploop in 2014. De raming van de assurantiebelasting in 2014 is daarop aangepast. Zo gaat de meest actuele raming van de inkomsten van de assurantiebelasting in 2014 (stand Miljoenennota 2015) uit van een stijging van de ontvangsten met 1% ten opzichte van 2013.
Vraag 8,9, 10, 15 Gaat het kabinet de wijze van ramen nog grondig evalueren? Hoe gaat het kabinet in de toekomst beter ramen? Gaat het kabinet voortaan meer rekening houden met gedragseffecten? Bij de ex-ante opbrengsten van de lastenmaatregelen in regeerakkoorden wordt geen rekening gehouden met de zogenaamde macro-economische doorwerking en bij het inboeken in de begroting wel. Hoe duidt het kabinet dit verschil? En waarom zou dit wel of niet moeten worden aangepast bij regeerakkoorden?
Antwoord Het lastenrelevante effect van beleidsmaatregelen betreft een ex-ante effect. Dat is het effect van een tariefswijziging of grondslagwijziging zonder rekening te houden met gedragseffecten, economische ontwikkelingen en andere relevante ontwikkelingen. Deze manier van boeken is conform de begrotingsregels die sinds jaar en dag en ook door dit kabinet worden gehanteerd. In de raming van de totale jaarontvangsten van de verschillende belastingsoorten wordt uiteraard wel rekening gehouden met alle relevante factoren die van invloed zijn op de ontvangsten. Het kabinet levert altijd haar beste raming op basis van het meest actuele economische beeld van het CPB. Als economie tegenvalt, vallen de inkomsten ook tegen en vice versa. Daarbij gaat het bij de assurantiebelasting in de periode 20102013 om relatief beperkte mee- en tegenvallers.
Vraag 11+13 Wat gaat het kabinet doen met de bevindingen van de Algemene Rekenkamer? Kan het kabinet uiteenzetten welke stappen het gaat nemen om gehoor te geven aan het advies van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot macro-economische doorwerking die inzicht geeft in de daadwerkelijke extra ontvangsten van de verhoging van het assurantiebelastingtarief? Antwoord Het kabinet onderschrijft het belang van het monitoren van de effecten van bezuinigingsmaatregelen en het informeren van de Tweede Kamer hierover. De verantwoording over bezuinigingsmaatregelen verloopt primair via de reguliere begrotingsstukken. In aanvulling hierop stelt het ministerie van Veiligheid en Justitie jaarlijks een Rijksbreed Wetgevingsoverzicht op waarmee inzicht gegeven wordt in de voortgang van de bezuinigingsoperatie van het kabinet. Het zou te ver gaan om voor iedere afzonderlijke maatregel uit het regeerakkoord en maatregelen die daarna zijn genomen volledige kwantitatieve ex-ante en ex-post evaluaties inclusief
gedragseffecten op te stellen. In de praktijk is het bovendien vaak niet mogelijk gedragseffecten van een specifieke maatregel van andere – voor de belastingontvangsten - relevante factoren (macro-economische ontwikkeling) te scheiden. De in- en uitverdieneffecten van de bezuinigingen en fiscale maatregelen van het regeerakkoord zijn als totaalpakket doorgerekend door het CPB. Het resulterende beeld is door Financiën via de relevante macro-economische indicatoren verwerkt in de ramingen van ontvangsten van alle belastingsoorten. Het is uiteraard wel van belang om de gevolgen van maatregelen in de besluitvorming te betrekken en daar in de beleidsstukken aandacht aan te besteden. Dit geldt voor meerdere beleidsstukken zoals regeerakkoord, belastingplannen en de beleidsstukken waarin de belastingramingen en de uiteindelijke verantwoording van de gerealiseerde belastingontvangsten zijn opgenomen. De inspanning moet er op gericht zijn dit inzicht zoveel mogelijk te verschaffen.
Vraag 14 Na het doorvoeren van de tariefsverhogingen is de verkoop van verzekeringen met assurantiebelasting (vooral schadeverzekeringen) gedaald. Wat zijn de oorzaken van de dalende verkoop van verzekeringen volgens het kabinet? Welke ervaringscijfers zijn er beschikbaar voor de daling van de verkoop van verzekeringen in vorige moeilijke economische periodes? Antwoord In onderstaande grafiek is inzichtelijk gemaakt hoe de grondslag voor de assurantiebelasting zich heeft ontwikkelt. Maandelijks fluctuaties kunnen groot zijn. In 2013 lag de grondslag gedurende vrijwel het hele jaar zelfs hoger dan in de periode daarvoor. In de maand december 2013 deed zich een forse daling van de grondslag voor. In de loop van 2014 ligt het niveau van de grondslag weer op het gemiddelde niveau rond de 11 miljard, dat is gelijk aan het niveau in de periode juli 20102012. . Als december 2014 dezelfde lage ontvangsten laat zien als december 2013 dan blijft de grondslag op een peil van 11 miljard. Mocht blijken dat lage ontvangsten in december 2013 een incident is geweest dan komt het niveau van de premiegrondslag weer op het niveau van 11,5 miljard. Dat is gelijk aan het niveau van de grondslag in de periode voor juli 2010. Al met al is er geen sprake van een dalende grondslag van de assurantiebelasting.
grondslag assurantiebelasting 2004-2014 (12 mnd voortschr gemiddelde)
euro (miljoen)
12500 12000 11500 11000 10500 10000 9500 9000