Wat is de plaats van transcendentie in de geestelijke verzorging? - Geestelijke begeleiding als methode voor transcendentie bemiddeling -
1
2
Scriptie ter afronding van de master Theologie en Geestelijke Verzorging Universiteit van Utrecht Aangeboden aan Dr. W. Smeets en Dr. N.M. Hijweege Nelleke ten Napel – Roos Studentnummer 3503291 Augustus 2012
3
Inhoudsopgave Abstract
6
Inleiding
7
Vraagstelling
10
Opzet scriptie
10
1. Transcendentie in cultuur en levensbeschouwing
12
Deel 1 Theoretisch kader
1.1 Wat is transcendentie?
12
1.2 Welke plaats heeft transcendentie in onze cultuur?
13
1.3 Welke plaats heeft transcendentie in levensbeschouwing?
15
1.3.1 Levensbeschouwing en het zingevingsysteem
15
1.3.2 Levensbeschouwelijke identiteit
1.4 Conclusie
15
17
2. Transcendentie in de geestelijke verzorging
19
2.1 De context van geestelijke verzorging
19
2.2 Contingentie
20
2.3 Betekenisgeving
21
2.4 Ritualiteit
23
2.5 Conclusie
23
25
3.1 Kernaspecten van geestelijke begeleiding
26
3.2 Transcendentie in geestelijke begeleiding als diepste verlangen
30
3.3 Conclusie
31
3. Transcendentie in de geestelijke begeleiding
4. Het onderzoek van Smeets
33
Deel 2 Onderzoek
4.1 Het kwantitatieve onderzoek van Smeets rondom de levens-‐
beschouwelijke identiteit van geestelijk verzorgers
34
4.1.1 Cultuur
34
4.1.2 Ritualiteit
34
4.1.3 Betekenisgeving
34
4
4.2 Analyse van de open vraag naar ‘eigen doelen van geestelijk verzorgers’
in het kwalitatief onderzoek van Smeets
36
4.3 10 jaar later…
39
5. Kwalitatief onderzoek via interviews
40
40
5.1.1 Beschrijving onderzoeksmethode
40
5.1.2 Beschrijving analyse van data
41
5.1 Voorbereiding en werkwijze
5.2 Presentaties interviews
42
57
57
61
Deel 3 Resultaten en conclusies 6. Resultaten onderzoeksdeel
6.1 Eigen kwalitatief onderzoek
6.2 Smeets kwantitatief en kwalitatief onderzoek
6.2.1 Transcendentie in de kwantitatieve onderzoeksresultaten van Smeets rondom levensbeschouwelijke identiteit
62
6.2.2 Transcendentie in de kwalitatieve onderzoeksresultaten van Smeets, de vraag naar ‘Eigen doelen van de geestelijke verzorging’
63
7. Conclusie, discussie en aanbevelingen
64
7.1 Conclusie
64
7.2 Discussie
68
7.3 Aanbevelingen
70
73
Literatuur
BIJLAGEN
A: Analyse open vraag 11 ‘Eigen visie op de doelen van
geestelijke verzorging’, uit het kwalitatief onderzoek Smeets
77-‐105
B: Analyses van de interviews
106-‐127
5
Abstract What is the place for transcendence in spiritual caregiving? Do key elements from the spiritual direction offer an approach on which base the mediation of transcendence can be brought about in the contact the spiritual caregiver has with his patient? That’s the question of this thesis. In this thesis I have come towards a broad definition of the concept of transcendence which corresponds to research in the Netherlands on ways of how people give meaning. This research shows that there is a big group of people who value spirituality, accomplied by a transformation of traditional ways of believing and religion. This is the context of spiritual caregiving in the Netherlands. Smeets has published earlier an investigation on how the worldview identity of spiritual caregivers in the Netherlands influences the goals they set for their work. In this thesis I have used the parts from his research that where connected to my own interest on the place of transcendence in spiritual caregiving, namely two elements of the worldview identity: meaning and ritual. Giving meaning takes place when people are confronted with limits in their life and with contingency. These two, limits and contingency, apply specifically on the work of the spiritual caregiver in the hospital, which is marked by suffering and death. In this connection contingency is reviewed in this thesis. Rituals make a connection between daily reality and the ultimate reality, which sometimes is viewed in a transcendent way. The results from the quantitative part of Smeets research on worldview identity of spiritual caregivers I viewed in light of my own interest in the place of transcendence in spiritual care. The main result from this view is that spiritual caregivers create more space for transcendence in their ways of giving meaning when confronted with suffering and death when they are religious. They also value rituals more then their humanist colleagues and so create more space for the transcendent role of rituals. The investigated qualitative part of Smeets research, the question on their own goals of their work as spiritual caregivers, shows room for transcendence but it is put in other words. So transcendence has a part in the worldview identity of religious spiritual caregivers and their fore in spiritual caregiving as a profession. But what is this place like and how is it giving shape to? Are there spiritual caregivers who really have experiences of a presence of transcendence in the contact they have with patients? To investigate this, I focused on spiritual direction, expecting to find more space for transcendence in spiritual direction than I found in spiritual caregiving so far. In spiritual direction the focus is on spirituality and asks from the director and the directee to be involved in God or the divine.. To investigate this I held four interviews with spiritual caregivers who are familiar with spiritual direction and less or more integrated element from it in their work and person as a spiritual caregiver. My research shows that the spiritual caregiver who has this kind of involvement in God or the divine and uses key elements of spiritual direction in his work as a spiritual caregiver, creates more space for transcendence in the contacts he has as a spiritual caregiver So the final conclusion of this thesis says that the own position in worldviews of spiritual caregivers determines the space there is for transcendence in their work. The transcendence that is being experienced then, matches the broad definition of transcendence that’s being chosen for in this thesis.
6
Inleiding In de definitie van de VGVZ waarin wordt beschreven wat geestelijke verzorging is, wordt gesproken over de begrippen geloof-‐ en levensovertuiging: “De professionele en ambtshalve begeleiding van en hulpverlening aan mensen bij zingeving aan hun bestaan, vanuit en op basis van geloof-‐ en levensovertuiging en de professionele advisering inzake ethische en/of levensbeschouwelijke aspecten in zorgverlening en beleidsvorming.”1 Mensen – alle mensen, of ze nu contact hebben met een geestelijk verzorger of niet – hebben behoefte aan zingeving. De geestelijk verzorger is er om mensen hierbij te helpen en te begeleiden ‘vanuit en op basis van geloof-‐ en levensovertuiging’. Centrale begrippen in de geestelijke verzorging zijn dus (onder andere) ‘zingeving’, ‘geloof’ en ‘levensovertuiging’. Als student aan de opleiding tot algemeen geestelijk verzorger, heb ik geleerd om in staat te zijn ieder mens bij te kunnen staan in het zingevingproces, ongeacht geloof of levensovertuiging. Dit vraagt onder meer om een houding van open staan voor de existentiële vragen die bij mensen leven, ook wanneer deze gearticuleerd, en soms beantwoord worden vanuit een ander levensbeschouwelijk of religieus perspectief dan de eigen levensbeschouwelijke positionering van de geestelijk verzorger. Levensvragen hebben we immers allemaal en van tijd tot tijd, wanneer deze vragen in alle hevigheid op ons toekomen, hebben we iemand nodig om ons hierin bij te staan. In Nederland is er binnen de intramurale zorg de geestelijk verzorger om die bijstand te verlenen. Met zingeving, geloof en levensovertuiging als core business binnen de geestelijke verzorging, rees bij mij de vraag in hoeverre in het contact tussen geestelijk verzorger en patiënt, er sprake is van een Derde partij, een ‘transcenderende aanwezigheid’, of ‘het transcendente’. Wanneer gesprekken in de geestelijke zorg cirkelen rondom zingeving en plaatsvinden op spiritueel niveau, is dat dan louter een gebeuren tussen twee partijen? Zijn er ook geestelijk verzorgers die de ervaring hebben van een Derde partij? En zo ja, hoe benoemen en beleven zij dit vervolgens? Tijdens een lezing van Drs. J. van Meurs werd mijn interesse in deze vraag verder aangewakkerd doordat zij sprak over geestelijke begeleiding en elementen daaruit die toepasbaar zijn in de geestelijke verzorging. Zij sprak over de betrokkenheid op het goddelijke van zowel de begeleide als de begeleider. In het artikel wat zij hierover geschreven heeft zegt ze: “De begeleide (patiënt) en begeleider openen zich voor het
1Deze beschrijving is terug te vinden in de Beroepsstandaard van de VGVZ, welke te vinden is op : http://www.vgvz.nl/over_de_vgvz/beroepsstandaard, 13-‐08-‐2012.
7
transcendente, of zijn zich ervan bewust dat er een Derde aanwezig is.” (Van Meurs, 2011, 49). Dit sloot aan bij de vraag die bij mij gerezen was tijdens de opleiding of er in de geestelijke verzorging ruimte is voor een Derde aanwezige in het gesprek. Na hierover verdere literatuur te hebben bestudeerd, begon mijn vraagstelling voor deze scriptie vorm te krijgen. Binnen de geestelijke begeleiding is het een grondbeginsel dat zowel begeleider als begeleide betrokken zijn op God of een goddelijke werkelijkheid (Waaijman, 2003, 869-‐ 873). Dit betekent dat binnen de geestelijke begeleiding er inderdaad vanuit wordt gegaan dat die Derde partij een rol speelt in het contact. Echter, de huidige maatschappij met haar uitwaaiering van zingevingstijlen (Kunneman, 2006, 368-‐369), vraagt om zorg op zingevingsgebied die uitgaat van de patiënt en diens geloof-‐ of levensovertuiging en waarin in veel gevallen niet direct een rol is weggelegd voor God of het goddelijke. Om te onderzoeken in deze scriptie welke plaats God of het goddelijke heeft in de geestelijke verzorging, zou daarom een te ‘smalle’ vraag zijn, waarin te weinig rekening gehouden wordt met het gegeven dat binnen de geestelijke verzorging juist het geloof en de levensovertuiging van de patiënt leidend zijn in het contact. Daarbij staat het buiten kijf dat ook het geloof en de levensovertuiging van de geestelijk verzorger zelf voor een belangrijk gedeelte bepalen welk perspectief de geestelijk verzorger inneemt wanneer hij zich beweegt op dat spirituele niveau. Vanuit deze gedachte ben ik op zoek gegaan naar een perspectief dat breder is dan de loutere focus op God en het goddelijke. Transcendentie, vermoed ik, geeft de breedte weer van ervaringen die mensen kunnen hebben en duidingen die mensen kunnen geven wanneer zij zoeken naar zingeving. Ik schrijf met opzet kunnen, omdat ik ruimte wil behouden voor totale afwezigheid van transcendentie of een afwezigheid van ervaringen van transcendentie bij mensen. Zoals ik eerder schreef, is uit de definitie van de VGVZ van geestelijke zorg wel te extraheren dat geloof en levensovertuiging een belangrijke plaats innemen in het werk van de geestelijke verzorging. Dat een zekere mate van transcendentie hiermee samenhangt, is op zijn minst veronderstelbaar. Nu is het zo dat geestelijke verzorging bij uitstek plaats vindt in een context van contingentie en grenzen aan het bestaan. Contingentie heeft te maken met toevalligheid, zegt Schilderman (2006, 398): “Contingentie is toeval: alles wat aan de regievoering van het leven ontsnapt en daarmee de openheid en ongewisheid van menselijke ervaring blootlegt en de relativiteit aantoont van kennis en handelen voor de realisering van primaire levensdoelen.” Ziekte, ouder worden, een handicap, het zijn allemaal zaken die ons overkomen zonder dat we daar (meestal) invloed op uitoefenen. Het domein van de
8
geestelijke verzorging heeft dan ook volop te maken met deze contingentie. Waar contingentie gaat over die aspecten van het leven waarop de mens geen grip en invloed heeft, gaat het ook over grenzen: grenservaringen op het vlak van het lichamelijke aspect van het mens-‐zijn, van het emotionele, van het morele en op het vlak van het geestelijke aspect. Ook aan die zaken die de mens wel in de hand heeft of lijkt te hebben, zoals een medische behandeling, zitten onvermijdelijk grenzen. De geestelijk verzorger werkt zodoende in het spanningsveld van menselijk onvermogen en beperktheid en zoekt daarin met degene die hij helpt en begeleidt naar wijzen van omgaan met deze aspecten van het leven. Dat is een zoektocht naar overgave aan het leven, soms ook aan God, en tegelijk een zoeken naar autonomie: het groeien in autonoom geestelijk functioneren (Smeets, 2007,103). Dit alles op basis van en vanuit geloof-‐ en levensovertuiging, zowel van de geestelijk verzorger als van de patiënt.2 Zowel transcendentie als contingentie hebben een plaats in het onderzoek van Smeets (2006). Hij maakt in zijn onderzoek, in navolging van Geertz, onderscheid tussen betekenisverlening op het gebied van opvattingen over een ultimate reality, rondom het lijden en de dood. Elke levensbeschouwing is gecentreerd rondom gearticuleerde opvattingen over een bestaansorde; opvattingen over de verhouding tussen de dagelijkse werkelijkheid en de gesymboliseerde ultieme realiteit (Smeets, 2006, 80). Deze drie terreinen, ultimate reality, lijden en dood, hebben alles te maken met contingentie, grenservaringen en zingevingvragen. De confrontatie met het lijden en met de dood vraagt om een reactie, welke verbonden moet worden aan de opvattingen die mensen hebben over een ultimate reality, of men nu gelooft in een transcendente ultimate reality of niet. Mijn interesse in deze scriptie gaat uit naar de begrippen transcendentie en contingentie, naar de plaats van transcendentie in de geestelijke verzorging en in de geestelijke begeleiding. Wanneer mensen zoeken naar betekenis in het leven wanneer zij geconfronteerd worden met lijden en dood, hoe verbinden zij dat dan met opvattingen over een ultimate reality? In welke mate is deze ultimate reality transcendent of meer immanent? Naast transcendentie, ga ik in op contingentie, ervan uitgaande dat dit onlosmakelijk verbonden is met het werk van de geestelijk verzorger en contingentie wellicht transcendentie op de voorgrond plaatst. Hierbij wil ik onderzoeken of er binnen de geestelijke begeleiding een meer transcendente invulling is van de ultimate reality dan
2 Ik gebruik de benaming ‘patiënt’ omdat dit het dichtst ligt bij mijn praktijkervaringen in het ziekenhuis. Er zou ook cliënt kunnen staan.
9
binnen de geestelijke verzorging in zijn algemeen het geval is. Andriessen (1996, 18-‐20) beschrijft geestelijke begeleiding als een wijze van geestelijk verstaan van ervaringen: “De geestelijke ervaring betreft de ervaring van de dingen en van onszelf waarin zich een ‘meer’ laat zien, iets dat het besef van ons dagelijkse ik en ons dagelijks doen en laten te boven gaat, of dat dieper is dan de ervaringen waarin wij in ons concrete leven verwikkelt zijn”. Om dit ‘meer’ te ervaren is geloof in God ‘niet nodig’. Andriessen spreekt over het te boven gaan van ons dagelijks doen en laten. Dit zou betekenen dat transcendentie, wat letterlijk ‘overstijgen’ betekent, een plaats heeft in de geestelijke begeleiding. De professie van de geestelijke verzorging heeft niet hetzelfde grondbeginsel als de geestelijke begeleiding waarin zowel begeleide als begeleider betrokken dienen te zijn op een God of goddelijke werkelijkheid. Dit roept de vraag op of transcendentie inherent is aan de geestelijke verzorging, net zoals dat bij de geestelijke begeleiding het geval is.
Vraagstelling
De vraagstelling van deze scriptie luidt dan als volgt: Wat is de plaats van transcendentie in de geestelijke verzorging? Bieden de kernelementen vanuit de geestelijke begeleiding een benaderingswijze op basis waarvan het bemiddelen van transcendentie tot stand kan komen in het contact tussen geestelijk verzorger en de patiënt?
Opzet scriptie
In het eerste deel zoek ik naar definiëring van het begrip transcendentie en welke plaats dit begrip inneemt in onze cultuur en levensbeschouwing (hoofdstuk 1). Vervolgens ga ik op zoek naar de rol van transcendentie in de geestelijke verzorging rondom betekenisverlening en rituele vormgeving van die betekenisverlening. Hierin baseer ik mij op het werk van Smeets die betekenisverlening rondom een ultimate reality, het lijden en de dood als onderdeel van de levensbeschouwelijke identiteit van geestelijk verzorgers bespreekt. De context van de geestelijke verzorging is er een waarin lijden en dood veelvuldig aan de orde komen. Binnen dit kader van de geestelijke verzorging wordt dan ook op het begrip contingentie ingegaan(hoofdstuk 2). In de geestelijke verzorging is mogelijk ruimte voor transcendentie terwijl in de geestelijke begeleiding zeker sprake lijkt te zijn van transcendentie. Daarom heb ik in deze scriptie op basis van literatuur onderzocht wat de plaats van transcendentie is in de geestelijke begeleiding en vervolgens stel ik de vraag of er elementen zijn in de geestelijke begeleiding
10
die door de geestelijk verzorger te ‘gebruiken’ zijn om transcendentie in de geestelijke zorg een plaats te geven. (hoofdstuk 3). In het tweede deel maak ik de overstap naar de praktijk. Eerst beschrijf ik een aantal onderdelen uit het promotieonderzoek van Smeets (2006). Om te beginnen richt ik mij op dat deel van de kwantitatieve analyse van zijn onderzoek dat gaat over de levensbeschouwelijke identiteit van geestelijk verzorgers, en vervolgens analyseer ik een onderdeel uit zijn kwalitatieve onderzoeksgegevens, de open vraag naar de eigen doelen van de geestelijke verzorging (hoofdstuk 4). Om te onderzoeken in hoeverre werkzame geestelijk verzorgers, die geestelijke begeleiding of elementen daaruit een plek geven in hun werk, geloven in en plaats maken voor transcendentie in hun werk, heb ik een viertal interviews afgenomen. Deze analyseer ik in hoofdstuk 5. Het derde deel, tenslotte, is de uitwerking van het voorgaande in resultaten (hoofdstuk 6), conclusie, discussie en aanbevelingen (hoofdstuk 7).
11
Deel 1 Theoretisch kader
Hoofdstuk 1: Transcendentie in cultuur en levensbeschouwing In dit hoofdstuk probeer ik tot een definitie van transcendentie te komen (paragraaf 1) waarna in inga op de plaats van transcendentie in onze cultuur (paragraaf 2). Hiervoor baseer ik mij op het WRR rapport wat de veranderingen in het levensbeschouwelijk landschap van Nederland beschrijft. Transcendentie is voor een bepaalde groep mensen nog steeds van belang. Hoewel er steeds minder sprake is van geïnstitutionaliseerde religie en de invloed van kerken afneemt, is er in (individuele) levensbeschouwingen ruimte voor transcendentie wanneer het gaat over zingevingsvragen (paragraaf 1.3.1). Vervolgens kom ik uit bij het onderzoek van Smeets (paragraaf 1.3.2) waarin een definitie van levensbeschouwing wordt gebruikt van Geertz, die levensbeschouwing onderscheidt in drie aspecten: in relatie tot cultuur, in relatie tot betekenisgeving en in relatie tot ritualiteit. Deze drie samen vormen de levensbeschouwelijke identiteit, aldus Smeets, die de levensbeschouwelijke identiteit van geestelijk verzorgers in Nederland heeft onderzocht (2006). Met name het tweede (betekenisgeving) en derde aspect (ritualiteit) zijn van belang in deze scriptie omdat in hoofdstuk 2 zal blijken dat hierin een rol is weggelegd voor transcendentie.
1.1 Wat is transcendentie?
In deze paragraaf ga ik de betekenis van het begrip transcendentie na via filosofische en theologische literatuur. Letterlijk betekent transcendentie ‘overstijgen’. In een lezing over transcendentie in de kunst, zet de filosoof Verdult uiteen hoe vanuit de etymologische betekenis het woord transcendentie kan worden opgevat als zijnde ‘het overstijgende’, ‘dat wat overstijgend is’. “Wie of wat overstijgt en wie of wat overstegen wordt blijft vooralsnog in het ongewisse. Dat moet ingevuld worden vanuit de context van de gedachtegang/het discours waarin het begrip ‘het transcendente’ gebezigd wordt.” (Verdult, 2009) Verdult schetst een abstract en algemeen beeld van het begrip transcendentie. Voor hem is de ultieme transcendentie ‘datgene wat alles overstijgt wat überhaupt maar te overstijgen valt’, wat vervolgens in een religieuze en theologische context als God of het goddelijke wordt geduid. Na deze brede definiëring van transcendentie komt Verdult uit bij een meer menselijke variant waarin transcenderen wordt opgevat als het overstijgen van ‘gewone, natuurlijke,
12
spontane manieren van voelen, denken en reageren’. “En – dit wil ik nadrukkelijk onderstrepen – waarbij het gevoel heerst dat dit overstijgen niet volledig aan eigen kracht en inspanning te danken is.” (Verdult, 2009) Ganzevoort (2005) kiest ervoor om transcendentie juist niet te lokaliseren in bijvoorbeeld ‘God’, maar om het begrip dynamisch op te vatten in de zin van ‘grensoverschrijdingen’. Elk mens gaat voortdurend grenzen over, bijvoorbeeld wanneer hij een nieuwe levensfase ingaat, maar ook wanneer hij een ander ontmoet, iemands leven ‘binnenloopt’. Ganzevoort erkent ook de transcenderende ervaring waarbij God van buiten af in het leven van de mens kan doordringen, maar transcendentie is voor hem dus niet louter verbonden met God of het goddelijke. Transcendentie heeft bij hem twee richtingen: van buiten naar binnen en andersom. Waar Ganzevoort het begrip laat samenvallen met normale menselijke gebeurtenissen en levensfasen, voegt Verdult er aan toe dat transcendentie een moment is waarop de mens zijn gewone wijze van doen en zijn overstijgt. Knippenberg vervolgens definieert transcendentie als ‘datgene wat ons bestaan omvat en overstijgt’ (Knippenberg, 2008). Immanente perspectieven op het leven kunnen afgewisseld worden met meer transcendente perspectieven, aldus Knippenberg. Hij ‘gebruikt’ transcendentie als een positionering om het bestaan in tijd en ruimte betekenis te geven: “Het verhaal dat mensen over hun leven vertellen, voltrekt zich op de genoemde drie lijnen (tijd, ruimte en transcendentie NtN), vanuit het gegeven dat de verteller als tijdruimtelijk wezen een verhouding zoekt met zijn bestaanscondities en is toegerust met het vermogen een transcendent perspectief in te nemen dat betekenis geeft aan het bestaan in tijd en ruimte.” (Knippenberg, 2008, 24) In deze scriptie kies ik ervoor transcendentie te beschouwen als het ‘meer’ in het menselijk leven. De mens is gebonden aan de tijdruimtelijkheid van het bestaan, maar kan ook het besef en de ervaring hebben dat er ‘meer’ is dan deze, vaak zichtbare, tijdruimtelijkheid. Hierin kies ik dus voor een brede definiëring van het begrip transcendentie, waarbij het transcendente het ‘meer’ is dat in meer of mindere mate immanent of transcendent, religieus of niet-‐religieus ingevuld kan worden.
1.2 Welke plaats heeft transcendentie in onze cultuur?
In het WRR rapport beschrijft Van de Brink dat het transcendente, door hem ‘het goddelijke’ genoemd, niet uit de maatschappij verdwenen is, maar andere vormen heeft aangenomen (Van de Brink, 2006, 418-‐128). Het goddelijke wordt niet meer louter gevonden in een sacrale sfeer, maar in het concrete handelen van mensen en in hun onderlinge betrekkingen. Ook Kronjee en Lampert (2006, 175), in hetzelfde WRR rapport, betogen dat er niet zozeer
13
sprake is van secularisatie, maar van transformatie van de religieuze beleving. Er zijn steeds meer mensen die zich wel verbonden voelen met een transcendente spiritualiteit, maar geen binding hebben met een kerkgenootschap of categorie. Uit een onderzoek van Motivaction (2005) waarop Kronjee en Lampert zich voor een deel van hun betoog baseren, komt naar voren dat transcendentie zowel als bron voor zingeving en als uiting van zingeving nog steeds een belangrijke plaats inneemt onder een grote groep mensen, ondanks het wisselende levensbeschouwelijke klimaat in Nederland, zonder dat dit exclusief verbonden is met geïnstitutionaliseerde religies. Hierbij zijn zes categorieën mensen onderscheiden naar zingevingstijlen waarbij de religieus georiënteerden wel waarde hechten aan transcendentie en de niet-‐religieuzen er weinig of geen waarde aan hechten. Transcendentie wordt in dit onderzoek ingevuld -‐ wat betreft bron: religie/geloof in God/ Allah/spiritualiteit/’meer tussen hemel en aarde’/geloven op eigen manier -‐ wat betreft uiting: leven naar geloofsregels/de Bijbel/Koran/kerk bezoeken/bidden/mediteren De behoefte aan zingeving is met de veranderingen in het levensbeschouwelijk landschap in Nederland niet verdwenen. Wel is de rol van religie en de plaats van de kerken hierin veranderd. Schilderman (2006, 399) onderscheidt zes functies van religie (identiteitsstichting, normatieve innovatie, contingentieverwerking, sociaal-‐rituele integratie, kosmische betekenisverlening, kritische mobilisering), die weliswaar deels over kunnen worden genomen door niet-‐religieuze levensbeschouwingen, maar waarvan de onderliggende behoeften overeind blijven staan. Niet-‐religieuzen (46% van de bevolking) hechten zoals gezegd geen waarde aan transcendentie en kenmerken zich door individualisme, hedonisme en materialisme. Zij zijn gericht op belevingen waarbij het zelf, de individuele prikkels en de nabije ander bronnen van zingeving zijn. Kortom, voor de categorie mensen in onze samenleving met een religieus georiënteerde zingevingstijl, is transcendentie van belang, zij het in een getransformeerde vorm waarbij de kerk vaak uit beeld is verdwenen. Voor de categorie mensen met een niet-‐religieus georiënteerde zingevingstijl is transcendentie niet belangrijk. Zij hebben niet de ervaring dat er ‘meer’ is in het leven en vinden zin in het tijdruimtelijk bestaan. De functie van religie rondom contingentie-‐ervaring zal verderop in hoofdstuk twee aan de orde komen waar ik inga op contingentie binnen de geestelijke verzorging.
1.3 Welke plaats heeft transcendentie in levensbeschouwing?
1.3.1 Levensbeschouwing en het zingevingsysteem
14
Smaling en Heijmans (1997, 15) zetten uiteen hoe levensbeschouwingen onderdeel uitmaken van een zingevingsysteem (en er dus niet mee samenvallen). Zingeving is volgens hen het ontwikkelen van een relatief stabiele relatie ten opzichte van de omringende wereld, ‘een relatie die bij uitstek tot stand komt door de antwoorden op ultieme zingevingsvragen naar de aard, het doel en de oorsprong van het leven, de wereld en de plaats van de mens en de eigen persoon daarin’. Een levensbeschouwing is dan een ‘cognitief-‐reflectieve gerichtheid op vooral het menselijk leven’, met andere woorden, men heeft over het leven nagedacht. Deze gerichtheid heeft een ontisch aspect (vragen naar de waarheid), een valuatief aspect (zoeken naar waarden en normen, naar wat ethisch en esthetisch is) en een existentieel aspect (een reflectie op bestaans-‐ of levensvragen en een antwoord erop). Op dit laatste niveau spreken zij ook over transcendentie. Zij kleuren transcendentie in als een symbolische wijze van spreken en handelen: “(...)innerlijk geestelijk leven dat gericht is op openheid en ontwikkelen, op het transcenderen van het leven van alledag en het verlangen naar doorleving en bezieling.”(18). Levensbeschouwingen kunnen zowel bestaande (al dan niet religieuze) zingevingsystemen zijn, als individueel-‐persoonlijke zingevingsystemen. 1.3.2 Levensbeschouwelijke identiteit In het onderzoek van Smeets (2006) speelt het begrip levensbeschouwing een grote rol. Hij spitst het toe op de levensbeschouwelijke identiteit van geestelijk verzorgers (naast de persoonlijke identiteit) in relatie tot de doelen die geestelijk verzorgers stellen aan hun vak. Hierin baseert Smeets zich op de drie dimensies die Geertz onderscheidt: levensbeschouwing in relatie tot cultuur, in relatie tot betekenisgeving en levensbeschouwing in relatie tot ritualiteit. De levensbeschouwelijke identiteit wordt gevormd door deze drie componenten. In navolging van Smeets zal ik het begrip levensbeschouwing uiteenzetten, onderscheiden in deze drie dimensies, waarna ik in het tweede hoofdstuk nader zal ingaan op de tweede dimensie, die van betekenisgeving met betrekking tot opvattingen over een ultimate reality, het omgaan met lijden en de dood binnen de context van het werk van de geestelijk verzorger, omdat deze dimensie binnen de context van de geestelijke verzorging een grote rol speelt. Geertz (in Smeets, 2006, 80) definieert levensbeschouwing als: “a system of symbols, which acts to establish powerful, pervasive and long-‐lasting moods and motivations in men by formulating conceptions of a general order of
15
existence and clothing these conceptions with such an aura of factuality that the moods and motivations seem uniquely realistic”. In deze definitie zijn de drie elementen te onderscheiden: cultuur, betekenisgeving en ritualiteit. Cultuur Het eerste element, cultuur, betreft de levensbeschouwelijkheid die aangetroffen wordt in de leefomgeving van de mens (Smeets, 2007, 101). Hierin is plaats voor levensbeschouwelijke instituties en tradities, voor multi-‐levensbeschouwelijkheid (het open staan voor de dialoog) en voor collective worldviews. De laatste, de collective worldview, is het in de cultuur aanwezige en door de cultuur ontwikkelde symboolsysteem aan de hand waarvan mensen hun individuele levensbeschouwing vormgeven. Hierin is in Nederland momenteel van invloed dat er sprake is van de-‐institutionalisering en de-‐tradionalisering. We noemden eerder al de signaleringen van Kronjee en Lampert in het WRR rapport dat er sprake is van een transformatie in de religieuze beleving, waarbij mensen nog wel een transcendent-‐ spirituele oriëntatie hebben, maar dit niet meer per se beleven binnen de kerkmuren. De-‐traditionalisering is relatief aangezien het aantal mensen wat zich niet wil conformeren aan de regels en dogma’s van de kerk, stabiliseert. Wel heeft er in de laatste decennia een krimp plaatsgevonden van de vanzelfsprekendheid van het gezag van tradities. Betekenisgeving Het tweede element van de levensbeschouwelijke identiteit betreft betekenisgeving. Hier onderscheidt Smeets (2006, 85) -‐ in navolging van Geertz -‐ drie terreinen waarop betekenisgeving plaatsvindt: met betrekking tot een ultimate reality, met betrekking tot het lijden en met betrekking tot de dood. (meer hierover in h2) Betekenisgeving heeft als doel het brengen van orde en het tegengaan van chaos. Behalve het collectieve betekenissysteem in een cultuur, creëert het individu ook een eigen betekenissysteem. Dit heeft een cognitief en een affectief aspect. Het cognitieve aspect betreft de ideeën die iemand heeft: de symbolische transformaties van de realiteit. De affectieve component gaat over motivaties en stemmingen, Ritualiteit Het derde element van levensbeschouwelijke identiteit is ritualiteit. In rituelen w orden de eerder beschreven benaderingen rondom een ultimate reality, rondom lijden en de dood, als het ware omkleed met een feitelijkheid. “Rituals create a framework for the conduct of
16
symbolic communication. In and via the ritual participants can share in the reality it evokes.” (Smeets 2006, 103). Rituelen zijn als het ware een brug tussen het dagelijks bestaan en de symbolische realiteit, zij stellen mensen in staat deze twee realiteiten met elkaar te verbinden. Rituelen kunnen individueel zijn en bevestigen dan de betrouwbaarheid van de levensbeschouwing waaruit ze voort komen. Groepsrituelen versterken het gemeenschapsgevoel en de gezamenlijke overtuigingen. Naast algemene rituelen, niet alleen de traditioneel religieuze rituelen maar ook de nieuw ontstane rituelen in het veranderende levensbeschouwelijke klimaat in Nederland, zijn er de rites de passages. Deze hebben betrekking op het markeren van overgangen naar een nieuwe status of nieuwe fasen in het leven. Hier kunnen we een verbinding leggen met transcendentie zoals Ganzevoort het beschrijft: het overschrijden van grenzen in het (alledaagse) leven. Rituelen hebben een verbindende rol en een transcenderende rol.
1.4 Conclusie
In dit hoofdstuk heb ik aan de hand van diverse auteurs getracht te komen tot een invulling van het begrip transcendentie. Ik heb ervoor gekozen het als volgt op te vatten: “datgene wat de mens en diens tijdruimtelijke bestaan overstijgt, het ‘meer’ in het leven.” In brede zin is dit geen religieus gekleurde transcendentie waarbij het synoniem is voor God of het goddelijke. In hoofdstuk twee komen de opvattingen van mensen met betrekking tot een ultimate reality aan de orde, waarbij zal blijken dat deze opvattingen in meer of mindere mate transcendent of immanent, religieus of niet-‐religieus ingevuld kunnen worden. In hoofdstuk drie, waar het gaat over geestelijke begeleiding, zal blijken dat in de geestelijke begeleiding transcendentie smaller wordt opgevat als zijnde God of het goddelijke. Vanuit het WRR Rapport hebben we gezien dat ondanks het veranderde levensbeschouwelijk landschap in Nederland, er nog steeds een vrij grote groep mensen is die waarde hecht aan transcendentie. Volgens Smaling en Heijmans heeft transcendentie een plaats in het symbolisch spreken en handelen rondom bestaans-‐ en levensvragen binnen het existentiële aspect van een levensbeschouwing. Transcendentie is dus niet verdwenen uit onze maatschappij, en speelt voor een bepaalde groep mensen een rol in betekenisverlening en zingevingsvragen. Betekenisverlening, bestaans-‐ en levensvragen, zingevingsvragen… deze zijn zoals gezegd een aspect van een levensbeschouwing. Ook Smeets ziet ze in navolging van Geertz als één dimensie van levensbeschouwing, naast cultuur en ritualiteit. . Met name betekenisgeving en ritualiteit zijn van betekenis in de geestelijke verzorging. De context van de geestelijke zorg, die van contingentie en grenservaringen, roept de vraag naar betekenisgeving op.
17
Rituelen vormen een verbindend element tussen het tijdruimtelijk bestaan en de symbolische orde.
18
Hoofdstuk 2: Transcendentie in de geestelijke verzorging In dit hoofdstuk wordt beschreven dat geestelijke verzorging een professie is met een holistische gerichtheid op de mens waarbij er aandacht is voor grenservaringen op alle terreinen: lichamelijk, emotioneel, moreel en geestelijk (paragraaf 2.1). De omstandigheden waarin mensen verkeren wanneer zij in contact komen met een geestelijk verzorger, worden gekenmerkt door contingentie (paragraaf 2.2). Dit doet mensen (patiënten en geestelijk verzorgers) op zoek gaan naar betekenisgeving ten opzichte van opvattingen over een ultimate reality, ten opzichte van het lijden wat hen overkomt en ten opzichte van de dood (paragraaf 2.3) (het tweede aspect van de genoemde levensbeschouwelijke identiteit uit hoofdstuk 1). In deze scriptie gaat het voornamelijk over de plaats van transcendentie in de geestelijke verzorging bezien vanuit de geestelijk verzorger zelf, niet vanuit de patiënt. Wanneer ik in dit hoofdstuk schrijf over betekenisgeving zoals het in het onderzoek van Smeets onderzocht is, gaat het dan ook over betekenisgeving van de geestelijk verzorger ten opzichte van een ultimate reality, het lijden en de dood. In paragraaf 2.4 gaat het over ritualiteit als derde aspect van de levensbeschouwelijke identiteit. Rituelen leggen een verbinding tussen het alledaagse leven en de ons overstijgende werkelijkheid.
2.1 De context van geestelijke verzorging
Geestelijke verzorging is een professie die zich richt op mensen in levenssituaties die veelal gekenmerkt worden door grenservaringen. Grenservaringen op het vlak van het lichamelijke aspect van het mens-‐zijn, van het emotionele, het morele en van het geestelijke aspect van het mens-‐zijn: mensen zijn niet meer in staat dat wat hen overkomt te plaatsen in het raamwerk van hun leven. Er moet opnieuw gezocht worden naar zin en doel. In de context van de geestelijke verzorging in een ziekenhuis is dit uitermate van toepassing. Patiënten worden voortdurend geconfronteerd met hun fysieke gesteldheid en met name de grenzen daarvan. Wanneer mensen pijn hebben, lichamelijk ongemak ervaren of weten dat hun lichaam het ‘opgeeft’, heeft dit vanzelfsprekend ook invloed op de andere elementen van het menselijk bestaan: het sociale, psychische en geestelijk welbevinden. Geestelijke verzorging is een holistische professie: gericht op heel de mens. Veltkamp bepleit dat het de taak van de geestelijke zorg is om te midden van de veelheid aan specialismen in de zorg, juist de eenheid, de heelheid van de mens te bewaken. “Geestelijke verzorging is per definitie zorg voor heel de mens. Anders gezegd: zorg dat die mens heel blijft c.q. weer heel wordt, en niet uiteenvalt in allerlei stukjes als botten, organen, brein, bloedsomloop, psychische en maatschappelijke problemen waarvan telkens bepaalde
19
gespecialiseerde functionarissen zich meester maken.” (Veltkamp 2006, 157) Bewaken van eenheid is de core-business van de geestelijke zorg. Zo heeft de geestelijk verzorger dan ook oog voor grenservaringen op al die verschillende terreinen van het menselijk leven.
2.2 Contingentie
Contingentie heeft raakvlakken met toeval. Iets overkomt je; het gaat buiten de menselijke beheersbaarheid om. Het is de ervaring van ‘het had ook anders kunnen zijn’. Scherer-‐Rath komt tot de volgende definitie: “Met contingentie bedoel ik positieve en negatieve ervaringen die op je af komen en waarvoor je geen rationele verklaringen kunt vinden, die niet noodzakelijk maar wel mogelijk zijn.[...]De contingentie-‐ervaring betekent vaak een onderbreking van het dagelijkse leven, omdat de werkelijkheid niet meer als vanzelfsprekend wordt ervaren.“ (Scherer-‐Rath 2007, 30) Belangrijk is om op te merken dat contingentie zowel positief als negatief kan zijn. De context van de geestelijke zorg echter, is er voornamelijk een van negatieve contingentie rondom lijden en dood. Mensen zoeken naar verankering van contingentie in de consistente dagelijkse werkelijkheid, aldus Scherer-‐Rath (2007, 30). Dit vraagt om zingeving. Ganzevoort (1994, 7-‐8) erkent evenals Scherer-‐Rath dat contingentie zowel positief als negatief kan worden ervaren. Hij beschrijft negatieve contingentie-‐ervaringen als ervaringen van gebrokenheid. In contingentie-‐ervaringen wordt de spanning tussen heelheid en gebrokenheid geproblematiseerd. Dit roept een noodzaak tot nieuwe betekenisverlening op. Maar ook aan betekenisverlening zitten grenzen. Het is de negatieve zijde van autonomie, zegt Hans Schilderman in zijn inaugurele rede (Schilderman, 2009), omdat mensen worstelen met het lot, de contingentie, die hen treft. Het lot, de contingentie, treft een mens buiten zijn wil om, en het is niet vanzelfsprekend hier vervolgens zin aan te verlenen. Schilderman betoogt: “De onmogelijkheid om in dat type omstandigheden van leed en gebrek oorzaak of betekenis toe te kennen tast overtuigingen weliswaar aan maar doet er ook een beroep op. Confrontatie met contingentie roept latente waarden wakker en betekenisverlening op, zij het in de vorm van een religieuze belijdenis of als een spirituele zoektocht. “ (Schilderman, 2006, 399) Hier ligt een taak voor de geestelijk zorg, om in die omstandigheden van contingentie en grenservaringen op zoek te gaan met de patiënt naar zin en betekenis, met aandacht voor de heelheid van de mens. De geestelijk verzorger moet zich dan bewust zijn van het feit dat de bestaande zingeving zowel aangetast wordt als dat er een beroep op wordt gedaan.
20
2.3 Betekenisgeving
Geertz maakt een onderscheid in drie grenssituaties: de cognitieve grens aan betekenisverlening, de emotionele grens aan het uithouden van het lijden en de morele grens aan het oordeel over kwaad. (Smeets, 2006, 8) In confrontatie met deze grenssituaties wordt de mens uitgedaagd tot betekenisverlening: het zoeken naar betekenis in en antwoorden op de eerder genoemde thematieken rondom betekenisgeving: ultimate reality, het lijden en de dood. Ultimate reality “According to Geertz’s theory, formulated conceptions of a general order of existence form the core of every worldview. They determine people’s perception of the relation between reality here and now and the symbolised, ultimate reality.” (Smeets, 2006, 85). De bestaansorde geeft dus weer hoe men de relatie beschouwt tussen het hier en nu en de gesymboliseerde ultieme realiteit. Smeets kiest in zijn onderzoek voor de term ultimate reality, wat ruimte biedt aan zowel een religieuze vorm van die ultieme realiteit (God, het goddelijke) als aan een niet-‐religieuze vorm ervan. De religieuze vorm is ofwel deïstisch ofwel panentheïstisch. De deïstische vorm heeft een absoluut transcendente gerichtheid: “In his absolute transcendence God exercises no influence whatever on the course of history and individual lives.” (Smeets, 2006, 86). De panentheïstische vorm heeft zowel een transcendente als immanente gerichtheid: “According to this approach the divine is not a wholly supernatural omnipotence but an immanent energy in all living beings and the driving force in human history.” (Smeets, 2006, 88). Naast de religieuze vorm van een ultimate reality, is er ook de niet-‐religieuze vorm, die onderscheiden wordt in een immanentistische visie en een atheïstische visie. Immanentistisch is de visie dat de ultimate reality louter te vinden is in de wereld, in de mens (het humanisme valt in deze categorie). Er is niets daarbuiten wat betekenis en waarde aan het leven en aan de wereld verleent. Atheïsme heeft veel gemeen met humanisme, maar onderscheidt zich door het zoeken naar argumenten die het bestaan van God ontkennen, evenals het bestaan van een verband tussen religie en moraal. Lijden Elk mens krijgt te maken met lijden in zijn leven en moeten zich ertoe leren verhouden. Het roept vragen op als ‘hoe staat de mens die lijdt of te maken heeft met lijden ten opzichte van dat lijden?’, ‘Hoe kan er met lijden omgegaan worden?’, ‘Welke betekenis kan eraan verleend worden?’. Binnen religies wordt geprobeerd een antwoord op dit soort vragen te
21
formuleren. Hoe kan het geloof in een omnipotente God welke ook liefdevol is, gerijmd worden met het bestaan van het lijden en het kwaad: de ‘theodicee’. De onderzoeksgroep rond Van der Ven (Van der Ven & Vossen, 1995) heeft onderzoek gedaan naar systematisering van religieuze visies op het lijden; hoe wordt God gezien in relatie tot lijden? Welke theodiceemodellen zijn hieruit te extraheren? Van der Ven en Vossen komen tot zeven verschillende modellen, te weten: het pedagogiekmodel wat persoonlijke groei, ontwikkeling en loutering voortbrengt, het planmodel waarbij men gelooft in een, soms verborgen, doel van het lijden. Daarnaast is er het vergeldingsmodel wat lijden ziet als straf voor de zonde. Het compassiemodel brengt God dichterbij als zijnde meelijdend met de mens. In het plaatsvervangingmodel stimuleert God de lijdende om in zijn lijden dienstbaar te zijn aan anderen. In het mystieke model wordt het lijden gezien als middel om dichter tot God te komen en tenslotte is er het apathie model waarin God onverschillig is voor het lijden en er los van staat. Deze zeven categorieën zijn onder te verdelen in meer transcendente en meer immanente visies. Transcendent zijn het planmodel, het vergeldingsmodel en het apathiemodel. Immanente visies zijn het solidariteitsmodel, het mystieke model en het plaatsvervangende model. Alleen het pedagogiekmodel situeert zich tussen beide polen in doordat het God voorstelt als een ouder die zijn kind kastijdt, waarbij Hij soms heel ver weg lijkt te zijn, met name wanneer het gaat om het lijden van de onschuldige. Dood Meer nog dan bij het lijden, wordt er in levensbeschouwingen (ook in de niet-‐religieuze levensbeschouwingen) gezocht naar antwoorden op de dood; specifieker op de vraag ‘wat na de dood?’. Smeets maakt in zijn onderzoek onderscheid in drie benaderingen: de christelijke, de alternatief-‐religieuze en de niet-‐religieuze benadering (Smeets, 2006, 97). De christelijke benadering wordt onderscheiden in deïsme en panentheïsme, waarbij men in het panentheïsme gelooft in een leven na de dood wat gegeven wordt door een goedgezinde God en in het deïsme men uitgaat van een leven na de dood op basis van de natuurwetten. De niet-‐religieuze benadering kent een onderscheid in immanentisme en agnosticisme. Immanentisme richt zich op het kenbare in het hier en nu; we kunnen het leven na de dood niet kennen en dus maken we er geen vooronderstellingen van. Agnosticisme gaat verder door te stellen dat het accepteren van de dood als gegeven en de weigering te speculeren over wat er na de dood is, bevrijdend werkt. De alternatief-‐religieuze benadering omvat gevarieerde opvattingen rondom reïncarnatie.
22
2.4 Ritualiteit
Met de hernieuwde en veranderde interesse voor religie en spiritualiteit in Nederland (zoals beschreven is in hoofdstuk 1) is er ook een resacralisering gekomen: het opnieuw ervaren van sacraliteit in het dagelijks leven (Hijweege, Pieper, Smeets, Hamers, Van Meurs, 2011, 3-‐ 4). Dit vindt niet enkel meer plaats op traditionele wijze met behulp van de rituelen uit de gevestigde religieuze tradities, evenals het beleven van religies niet sec meer plaatsvindt binnen de muren van de kerken. Knippenberg spreekt ook over sacraliteit, waarbij hij het plaatst tegenover seculariteit, het tijdruimtelijk bestaan. “Wie spreekt over het sacrale, heeft het over een werkelijkheid die verwijst naar de binnenkant van het seculiere.” (Knippenberg 2008, 70) Het seculiere is de buitenkant van het leven, het sacrale de ‘geheime’ binnenkant. “Het sacrale laat zich slechts indirect benaderen, via de ons omringende werkelijkheid.” (70) Die omringende werkelijkheid zijn de bestaanscondities van tijd en ruimte, de seculariteit. In rituelen wordt een verbinding gelegd tussen de seculiere wereld en de sacrale. Dit is de verbinding waarover Smeets spreekt, tussen het dagelijks bestaan en de symbolische realiteit. Bij Knippenberg is het sacrale vervat in het transcendente. Pieper en Van Uden (1996, 14) beschrijven hoe een ritueel emoties kan kanaliseren en een interpretatiekader kan bieden. Rituelen hebben dus een rol in betekenisgeving. Zoals eerder beschreven is ritualiteit een terrein waarin het transcendente een prominente plaats heeft. Menken-‐Bekius (1998, 39-‐70) onderscheidt in haar model van de betekenisdriehoek niet alleen een psychohygiënische en sociale functie van rituelen, maar ook een noëtische, een betekenisfunctie. Kenmerkend aan rituelen binnen de geestelijke verzorging is nu juist dat aspect, de verbintenis met het transcendente, waarbij transcendent niet opgevat hoeft te worden als God, maar ook het overstijgende kan zijn. Zo zien we dus dat transcendentie en ritualiteit aan elkaar verbonden zijn.
2.5 Conclusie
In dit hoofdstuk heb ik beschreven dat de context van geestelijke verzorging er een is van contingentie en grenservaringen en dat daarin een taak verankerd ligt voor de geestelijke zorg doordat dit bij uitstek omstandigheden en ervaringen zijn waarin de mens wordt uitgedaagd tot betekenisgeving. De zoektocht naar betekenisgeving vindt met name op drie terreinen plaats, namelijk die van opvattingen rondom een ultimate reality, rondom het lijden en de dood. Hierbij kan deze betekenisgeving in meer of mindere mate transcendent van karakter zijn. Vormgeving van dit zoeken naar en vinden van betekenis kan ritueel gestalte krijgen. Met behulp van rituelen kan een verbinding tot stand worden gebracht tussen het alledaagse leven met de
23
ervaring van contingentie en grenzen, en het transcendente.. Rituelen geven de symbolische, transcendente werkelijkheid zijn feitelijk karakter.
24
Hoofdstuk 3: Transcendentie in de geestelijke begeleiding In het voorgaande heb ik geschreven over de context van de geestelijke verzorging en de zoektocht naar betekenisgeving die uit die context voortvloeit. De confrontatie met grenzen, in het bijzonder met lijden en dood, brengt mensen ertoe hun opvattingen rondom een ultimate reality te onderzoeken. Contingente ervaringen moeten (opnieuw) geplaatst worden in het zingevingskader. Transcendentie speelt hier in meer of mindere mate een rol. Het is de taak van de geestelijk verzorger om dit proces van betekenisverlening te ondersteunen. Om de plaats van transcendentie in de geestelijke verzorging verder te onderzoeken, richt ik mij op geestelijke begeleiding. Daarbij stel ik de vraag of geestelijke begeleiding een benaderingswijze is waardoor transcendentie bemiddeld kan worden. Zien geestelijk begeleiders het als hun taak om het transcendente present te stellen in het contact met de begeleide? En zo ja, hoe wordt hieraan vorm gegeven? In het eerste hoofdstuk van deze scriptie heb ik ervoor gekozen transcendentie breed te definiëren als zijnde het ‘meer’ in het menselijk bestaan; dat wat uitstijgt boven tijdruimtelijkheid. God en het goddelijke kunnen hierin een plaats hebben, evenals religie, maar dat is geen noodzaak. Andriessen spreekt, wanneer hij schrijft over geestelijke begeleiding, ook over dit ‘meer’. Mensen kunnen –wanneer zij een open en ontvankelijke houding hebben-‐ in alledaagse ervaringen een verwijzing vinden naar iets transcendents waardoor deze ervaringen verworden tot geestelijke ervaringen: “De geestelijke ervaring betreft de ervaring van de dingen en van onszelf waarin zich een ‘meer’ laat zien, iets dat het besef van ons dagelijkse ik en ons dagelijks doen en laten te boven gaat, of dat dieper is dan de ervaringen waarin wij in ons concrete leven verwikkeld zijn.” (Andriessen, 1996, 20) Binnen de geestelijke begeleiding , zegt Andriessen, moet uiteindelijk de godsvraag gesteld worden, hoewel de ervaring van een ‘meer’ in het leven niet direct een godservaring hoeft te zijn. Hij onderscheidt in dit ‘meer’ vijf vormen: bestaan, zin, religiositeit, religie en geloof. Bestaan duidt op bestaanservaring, gearticuleerd in vragen, bestaansvragen. Zin vervolgens, is het zoeken naar betekenis in de bestaansvragen. Religiositeit gaat over het zoeken naar zin in een hogere werkelijkheid, waarbij goden/God een plaats kunnen hebben. Andriessen benadrukt het onderscheid tussen het religieuze domein en het domein van het geloof. In het laatste worden ervaringen gearticuleerd in de taal van de christelijke traditie. Zo zien we ook bij Andriessen terug wat eerder geschreven is over opvattingen rondom een ultimate reality, namelijk de mogelijkheid dit ‘meer’ of de ultimate reality in meer of mindere
25
mate transcendent en/of religieus te duiden. Vervolgens wordt wel duidelijk dat Andriessen schrijft vanuit zijn christelijke identiteit wanneer hij zegt dat bestaans-‐, zins-‐ en religieuze ervaringen uiteindelijk in een verband komen te staan in het christelijk geloof, de openbaring van God en Christus in de Bijbel (1996, 90). Ook Guenther schrijft vanuit de christelijke traditie en omschrijft geestelijke begeleiding als volgt: “The purpose of spiritual direction is to show (or help the person discover) how to define himself authentically and spontaneously in relation to this world, but more importantly to God.” (Guenther, 1993, 71) Vooralsnog lijkt het erop dat geestelijke begeleiding vanuit de christelijke traditie open staat voor een brede definiëring van transcendentie als zijnde een ‘meer’, maar deze vervolgens wel in een smaller kader plaatst: dat van het christelijk geloof. Ik zal eerst een aantal kernachtige elementen van geestelijke begeleiding beschrijven aan de hand van Guenther (1993) en Andriessen (1996). Vervolgens wil ik de vraag stellen naar de rol van transcendentie binnen geestelijke begeleiding. Hier wil ik ook plaats inruimen voor de keuze die Jacqueline van Meurs hierin maakt in haar scriptie (2011), door niet te spreken over de godsvraag die gesteld wordt, maar over de vraag om gehoord te worden, waardoor zij zich blijft begeven in de brede definiëring van transcendentie. Ik neem de terminologie over van Andriessen en Van Meurs die spreken over ‘de begeleider’ en ‘de begeleide’3.
3.1 Kernelementen van geestelijke begeleiding
Zowel Andriessen als Guenther benadrukken het belang van totale acceptatie. De geestelijke begeleiding moet een plaats zijn waar alles kan worden gezegd zonder dat er een oordeel volgt. De relatie tussen begeleider en begeleide is wederkerig en echte aanwezigheid is van belang. “(…)enerzijds moet een begeleider werkelijk aanwezig komen en zijn invloed doen gelden, terwijl hij anderzijds zichzelf ondergeschikt dient te maken aan de weg van de ander.” (Andriessen, 1996, 207-‐208) Er is in zekere zin dus sprake van hiërarchie, maar dan een van een dienende aard, een gezag dat berust op authenticiteit ‘met als appèl voor degene die begeleidt, om zo veel mogelijk in de waarheid te staan’ (211). Guenther verwoordt het als volgt: “Hierarchical not because the director is somehow ‘better’ or ‘holier’ than the directee, but because, in this convenanted relationship, the director has agreed to put himself aside so that his total attention can be focused on the person sitting in the other chair.” (1993, 3)
3 Guenther spreekt van de ‘director’ en de ‘directee’.
26
Om open te kunnen staan voor de ander, dient de begeleider zijn eigen ‘spirituele huis’ op orde te hebben. Guenther noemt een aantal spirituele maar ook alledaagse zaken die hierbij kunnen helpen, bijvoorbeeld het tijd besteden aan vrienden en relaties, tijd nemen voor stilte en retraites, het kunnen waarderen van natuur, muziek, kunst als middelen tot heelwording, bijhouden van een dagboek. Ze pleit ook voor het hebben van een eigen geestelijk begeleider voor de begeleider. Guenther gebruikt drie beelden om de rol en taak van de geestelijk begeleider te schetsen: het beeld van de gastheer, het beeld van de leraar en het beeld van de vroedvrouw. Het eerste, het beeld van de gastheer, heeft veel gemeen met het beeld van de weg wat door Andriessen gebruikt wordt. Het beeld van de gastheer en van de weg Een mens is altijd onderweg. Geestelijke begeleiding, zegt Andriessen, is levensbegeleiding, wat raakt aan het begrip wegbegeleiding. Hierbij is het de taak van de begeleider om richting te bieden. “Wanneer wij van geestelijke begeleiding spreken, gaat het dus over een vorm van levensbegeleiding die op de geestelijke dimensie gericht is, en zich daarin ook voltrekt.” (Andriessen, 1996, 64) Op die levensweg waarin de mens zoekt naar geestelijke bestemming, is de begeleider een gastheer die tijdelijk onderdak biedt aan de begeleide. De gastvrijheid bestaat in het bieden van een letterlijke ruimte, zoals een kantoor, en een innerlijke ruimte: ‘the inner space where God can be met’ (Guenther, 1993, 13). Het is het bieden van een veilige en heilige plaats; veilig omdat alles gezegd mag worden in een sfeer van totale acceptatie, en heilig omdat die innerlijke plaats met zijn gerichtheid op het geestelijke een ruimte creëert waar God ontmoet kan worden en de Geest aan het werk is. We zijn reisgenoten, zeggen zowel Guenther als Andriessen, en tegelijkertijd is de begeleider de gastheer op die reis. Het beeld van de leraar In het beeld van de leraar en leerling komt en wederkerigheid en hiërarchie naar voren zoals die eerder genoemd zijn. De leraar heeft de leerling iets te leren, maar is zelf ook voortdurend aan het leren. Zij lopen de weg immers samen.4 De leraar wijst een richting, plaatst dat wat hij hoort en ziet in een specifiek kader: dat van het geestelijke. Het geestelijke kan alles zijn, het is niet zozeer een te duiden domein, maar een wijze van benaderen. Het is een ervaring van iets ‘van de andere kant’, ook van een andere kant van zichzelf en tegelijkertijd doen we deze ervaringen in het dagelijkse leven op. Om deze
4 Een beeld van dit samen oplopen is het Bijbelse verhaal van de Emmaüsgangers.
27
alledaagse ervaringen als geestelijke ervaringen te kunnen beleven, is een ‘actieve ontvankelijkheid’ nodig waarbij men een besef heeft van het bestaan van de andere dimensie. De richting die gewezen wordt, is niet die van de begeleider zelf, het gaat om richting wijzen vanuit een bepaald gezichtspunt, namelijk de gerichtheid op de geestelijke ervaring. Het is de taak van de leraar om de ander te laten ontdekken wat reeds aanwezig is: diens eigen vragen en verlangen om ‘het geestelijke en goddelijke te leren zien in zichzelf’ (Andriessen, 1996, 54). Hierbij is de begeleider altijd hoopvol, door altijd potentie te zien voor groei en transformatie, zelfs in het minst waarschijnlijke (Guenther, 1993, 65). “Zo kan men komen tot een zelfstandig handelen dat van het geestelijke is doorlicht.” (Andriessen, 1996, 54) De geestelijk begeleider als leraar stelt zich kwetsbaar op, is bereid tot self- disclosure indien dit de ander kan helpen. Hij is zich ervan bewust dat ook hijzelf an unfinished product is. (Guenther, 1993, 70) Het wijzen van een richting, staat tegenover het werken met leerdoelen. Zowel Guenther als Andriessen wijzen een doelgerichte en prestatiegerichte benadering sterk van de hand. Leren vanuit de ervaring, zoals in geestelijke begeleiding aan de orde is, vraagt om een open einde en niet om doelen die van te voren vastgesteld worden. Ook diagnosticeren is in tegenspraak met de ervaringsgerichte benadering: “When we label, we limit”, zegt Guenther (1993, 18). Toch kan er wel iets gezegd worden over een werkwijze binnen de geestelijke begeleiding. Andriessen (1996, 100-‐101) spreekt over een handelingscyclus waarbij de begeleider achtereenvolgens de begeleide helpt diens vragen te doorschouwen, daarbij toetst en aftast of zijn spreken aansluit bij de ander en vervolgens deze inzichten inhoudelijk articuleert en preciezer benoemt. Vervolgens plaatst de begeleider de ervaringen in een geestelijk kader (het perspectief van de geestelijke begeleiding) en toetst hij of dit kader wordt herkend door en aansluit bij de begeleide. Bij de begeleide kan een bewegingsimpuls ontstaan, een verlangen om te willen handelen en een stap te zetten, welke ondersteund wordt door de begeleider door deze impuls te expliciteren en te verankeren in de concrete situatie. Ten slotte toetst de begeleider of er inderdaad een verandering tot stand is gekomen. Guenther spreekt ook over doorschouwen, het scherpzinnig waarnemen van de ander, waarna de leraar vervolgens beoordeelt welke stappen er ondernomen kunnen worden, overigens zonder dat dit een vastomlijnd patroon is. De leraar moet het proces kunnen evalueren (vergelijk het ‘toetsen’ van Andriessen) en feedback kunnen geven op de ontwikkeling die bij de begeleide waar te nemen is. Deze evaluatie en feedback kan pijnlijk zijn, maar ‘geestelijke begeleiding is nooit alleen maar geruststellend’, zegt Andriessen (1996, 59). Conflicten en confrontaties horen er bij. “Even as there are no right answers in
28
spiritual direction, there are no report cards with letter grades. Yet our directees come to us – at least in part – for orientation, to try to understand where they are spiritually, how they got there, and perhaps what the next step might be.” (Guenther, 1993, 68) Het beeld van de vroedvrouw Guenther gebruikt het beeld van een geboorte: de begeleide die een geestelijke geboorte doormaakt, waarbij de begeleider de geestelijke vroedvrouw is. Hierbij grijpt Guenther terug op een uitspraak van Eckhart (Guenther, 1993, 84) waarin hij zegt dat de liefhebbende God wordt geboren in de lege ruimte van de ziel. De geboorte van een begeleide, is, vanuit christelijk perspectief, de zelfdefiniëring in relatie tot zichzelf en de ander, maar bovenal tot God. Het gaat om het verkrijgen van een identiteit in Christus. Het proces van de begeleiding, of van de levensweg die grotendeels buiten de begeleiding om verloopt, is er een van stadia vergelijkbaar met die van een bevalling. Allereerst is er de tijd van wachten. Dit is een tijd van ontvankelijkheid en geduld, zowel voor de begeleide als voor de begeleider. Al die tijd van wachten, waarin het soms lijkt alsof er niets gebeurt, is de begeleider aanwezig. Hij heeft de tijd om te wachten. Dit is geen comfortabele tijd aangezien wij in deze maatschappij geen rust kennen om louter te wachten en niets te doen. Uithouden is hierbij een kunst die de begeleider zich eigen moet maken. Hierna volgt een overgangsperiode naar het stadium van het actieve werk, de tijd waarin de weg zich ontvouwt voor de begeleide en deze steeds meer inzicht krijgt. De overgangsperiode zelf, is een tijd van grote moeite en onzekerheid. Het oude en vertrouwde heeft vaak afgedaan, maar het nieuwe is nog niet gevonden. Dit kan samenvallen met de grote overgangen die inherent zijn aan het leven, zoals volwassen worden, iemand verliezen aan de dood, met pensioen gaan, maar het kunnen ook meer innerlijke overgangen zijn. Guenther duidt deze periode als ‘spiritual homelessness’. Het is de taak van de begeleider om het met de begeleide uit te houden en deze te wijzen op een perspectief: deze periode zal voorbij gaan en hoewel het lijkt dat je veel verliest, ‘nothing gets lost, nothing gets wasted; seeming loss is really transformation’. (1993, 110) Uiteindelijk ‘wordt het kind geboren’, iets wat op een geestelijke weg steeds opnieuw zal gebeuren. Er is ruimte voor blijdschap en de begeleider deelt hierin met de begeleide. In dit alles komen opnieuw die beide aspecten van de relatie tussen begeleider en begeleide naar voren: “In her attentive presence, the midwife is not authoritarian, yet she has great authority. She has skill, knowledge and perspective that the birthgiver can not have, if only because she stands outside the process. She is capable of loving detachment, but at the same time feels solidarity with the birthgiver.” (Guenther, 1993, 106)
29
Er is een onmisbare wederkerigheid in de relatie, waarin de geestelijke vroedvrouw bereid is emotioneel betrokken te zijn bij de begeleide, en tegelijkertijd heeft zij een autoriteit doordat zij op dat moment, in deze begeleiding, niet de ‘barende’ is. Andriessen spreekt in andere bewoordingen deels over hetzelfde wanneer hij zegt dat in de geestelijke begeleiding het ten diepste gaat om ontplooiing van het goddelijk geheim in ons leven. “Zodra dit gelovig innerlijk zich ontsluit, heeft de geestelijke begeleiding plaats in de aanwezigheid van God.” (Andriessen, 1996, 92)
3.2 Transcendentie in geestelijke begeleiding als diepste verlangen
Geestelijke begeleiding binnen de christelijke traditie, vindt plaats in de aanwezigheid van God. In een beschrijving van een grondstructuur van geestelijke begeleiding, gebaseerd op onderzoek van Waaijman (2003), nemen God en de goddelijke werkelijkheid een centrale plaats in.5 Ik neem hier de definitie van Van Meurs over die voortkomt uit deze grondstructuur: “Geestelijke begeleiding is een betrekking tussen twee of meer personen, waarin (1) de begeleide in zijn betrokkenheid op de goddelijke werkelijkheid centraal staat; de begeleide met zijn groeimogelijkheden, ambivalenties, gehechtheden en ontsnappingsmogelijkheden, zich vrijwillig begeeft in de begeleidingssituatie om zich daar te openen en aan te laten spreken, dit met het oog op zijn zoektocht naar God, die gaandeweg wegvoert uit conditioneringen; dit zoekproces vergt onderscheiding en inzet maar in werkelijkheid is het God zelf die leiding geeft aan het zoeken; waarin (2) de begeleider zich in zijn betrokkenheid op de goddelijke werkelijkheid als instrument van bemiddeling beschikbaar stelt; in zijn presentie spreken de eigen ervaringen met betrekking tot het zoeken naar God, zij het met de grootste prudentie, mee; met name de contemplatieve momenten hierin zijn van belang, omdat zij richtinggevend zijn voor de begeleide, in termen van onderscheiding, luisteren, spreken en confrontatie.” (Van Meurs, 2011, 18) Zowel de begeleide als de begeleider zijn op zoek naar God, aldus deze definitie. Dit is ook wat zowel Andriessen als Guenther steeds weer benadrukken: het diepste zoeken en het diepste verlangen van de mens is het zoeken en het verlangen naar God. “The director knows, of course, that the yearning for God and relationship with God – eternal life – underlie everything in the work of direction and knit the disparate parts together.” (Guenther, 1993, 54). Andriessen stelt dat de geestelijke begeleiding een hulp moet zijn om de godsvraag te stellen, er moet een geestelijke bron geopend worden waar elk mens een
5 Waaijman (2003, 862-‐869) schrijft hoe de geestelijke begeleiding een verscheidenheid aan vormen laat zien in de diverse religie: de oosterse vormen van begeleiding, de woestijnmonniken, de sjeik en de murid en de tsaddik en zijn chassidim.
30
eigen antwoord op moet leren formuleren dat congruent is met het dagelijkse leven. Vanuit het christelijke perspectief gaat het om de wederkerigheid tussen God en mens en heeft geestelijke begeleiding hierin een bemiddelende functie. Deze Godsvraag is de vraag naar het Godsbeeld: “(…)dat men leert beseffen hoe men op grond van zijn geschiedenis en ontwikkeling geleerd heeft met God om te gaan.” (Andriessen, 1996, 55) Hij noemt hier ook de werking van symbolen als middel tot omgang met God. “Het symbool verwijst naar Hem, en door het symbool komt Hij tegenwoordig” (55). Behalve symbolen noemen Andriessen en Guenther gebed als een onmisbaar onderdeel van de geestelijke begeleiding. Gebed helpt de begeleide (en begeleider) om zich te definiëren ten opzichte van God. (Guenther, 1993, 71) Zo bezien, vanuit een christelijk perspectief, verlangt elk mens ten diepste dus naar God. Van Meurs (2011, 58) geeft aan deze opvatting een nieuwe wending door God op te vatten als een zoekterm die door elk individu anders ingevuld kan worden. “Aan geestelijk begeleiders de opdracht om Zijn plaats leeg te laten”. God kan ook opgevat worden als metafoor voor ‘stilte’, zegt ze vervolgens. Het diepe verlangen naar God (zoals Andriessen en Guenther noemen) kan ook opgevat worden als een diep verlangen naar stilte, de ruimte om gehoord te worden. Van Meurs slaat hiermee de brug van specifiek christelijk ingevulde geestelijke begeleiding naar de hedendaagse mens welke geen belijder is van het christelijk geloof. Op die manier kan de Godsvraag nog immer gesteld worden en is er juist in deze maatschappij (en in het ziekenhuis, de context van haar onderzoek) ruimte voor geestelijke begeleiding.
3.3 Conclusie
In paragraaf 3.1 heb ik vier beelden besproken die kernelementen van de geestelijke begeleiding weergeven: het beeld van de gastheer, van de weg, van de leraar en van de vroedvrouw. In alle vier de beelden is sprake van een transcenderend element. De gastheer betoont gastvrijheid, zegt Guenther, door ruimte beschikbaar te stellen, een letterlijke ruimte in de zin van bijvoorbeeld een kantoor, maar ook een innerlijke ruimte: ‘the inner space where God can be met’ (Guenther, 1993, 13). Op de weg, zegt Andriessen, is de Geest zelf aanwezig als wegbegeleider (1996, 94). Over de geestelijk begeleider als leraar zegt Guenther (1993, 66) dat het diens taak is de begeleide van binnen uit te leren Christus te zoeken. Dat is ten diepste de reden waarom mensen om geestelijke begeleiding vragen. Ten slotte het beeld van de vroedvrouw: die helpt de begeleide bij een geboorte: God die geboren wordt in de ruimte van de ziel (Guenther, 1993, 105).
31
Deze beelden bevestigen dat het in de geestelijke begeleiding gaat om een proces waarin de begeleide op zoek is naar zijn geestelijke bestemming. Hierbij wordt hij geholpen en begeleid door een begeleider die hem op die weg is voorgegaan en met hem meegaat. De gerichtheid is geestelijk: een zoeken naar de diepe lagen van het bestaan waarin een grote openheid aanwezig is, bij begeleide en begeleider, voor een goddelijke werkelijkheid. Hierin is een verlangen naar God en/of het goddelijke een drijfveer. Ik heb in paragraaf 3.2 gekeken in hoeverre dit verlangen samengaat met de opvatting dat geestelijke begeleiding geschiedt in de aanwezigheid van God. In hoofdstuk 1 heb ik transcendentie gedefinieerd als zijnde ‘dat wat de mens en diens tijdruimtelijke bestaan overstijgt’. God en het goddelijke zijn transcendent. Wanneer gesteld wordt dat de mens ten diepste naar God verlangt, of naar ruimte om gehoord te worden (Van Meurs), is dat verlangen dus transcendent van karakter: de mens verlangt naar iets overstijgends. De een zal dat duiden als zijnde ‘God’, de ander als ‘het goddelijke’, weer een ander als ‘liefde’. Het verlangen is dus transcendent, maar hoeft niet per se religieus geduid te worden. Wanneer uit de grondstructuur van de geestelijke begeleiding blijkt dat God en het goddelijke een centrale plaats innemen en het diepste verlangen van de mens het verlangen naar God en het goddelijke is – waarbij God ook als zoekterm begrepen kan worden -‐ , betekent dit ook dat transcendentie inherent is aan de geestelijke begeleiding. Door de meeste auteurs die zich met geestelijke begeleiding bezighouden wordt transcendentie doorgaans op een specifieke wijze ingevuld, namelijk religieus en daarbinnen specifiek christelijk.
32
Deel 2 Onderzoek
Hoofdstuk 4: Het onderzoek van Smeets Aan het begin van dit millennium heeft Smeets een omvangrijk onderzoek gedaan naar de opvattingen van geestelijk verzorgers in Nederland over de kwaliteit van hun werk (Smeets, 2006). Een onderdeel van dit onderzoek betrof de levensbeschouwelijke identiteit van geestelijk verzorgers. Zoals in hoofdstuk 1 beschreven is, heeft deze levensbeschouwelijke identiteit betrekking op drie terreinen: levensbeschouwing in relatie tot cultuur, in relatie tot betekenisgeving en levensbeschouwing in relatie tot ritualiteit. In hoofdstuk twee ben ik nader ingegaan op de context van het werk van de geestelijke verzorging waar contingentie en grenzen een rol spelen en waar vragen op het terrein van lijden en dood naar voren komen en mensen zoeken hoe zich te verhouden tot een ultimate reality. Ook ritualiteit heeft een plek binnen de geestelijke verzorging doordat het verbindend werkt tussen de mens in zijn contingente ervaring en de gesymboliseerde werkelijkheid waartoe hij zich verhoudt. Smeets heeft voor zijn onderzoek deze elementen geoperationaliseerd in een aantal vragenlijstitems. Wat vanuit de gesloten vragen naar voren komt op het terrein van deze levensbeschouwelijke identiteit, beschrijf ik in de eerste paragraaf van dit hoofdstuk. Met het oog op deze scriptie waarin ik op zoek ben naar de plaats van transcendentie in het contact tussen geestelijk verzorger en patiënt, zou het van belang kunnen zijn meer inzicht te krijgen in de levensbeschouwelijke identiteit van geestelijk verzorgers en de mate waarin deze transcendent van karakter is. Verondersteld kan worden dat geestelijk verzorgers met een transcendent georiënteerde levensbeschouwelijke identiteit ook in hun contacten met patiënten (meer) plaats inruimen voor transcendentie. Naast een aantal gesloten vragen heeft Smeets ook een open vraag gesteld over het doel van de geestelijke verzorging. In het kader van deze scriptie is het interessant om te bezien of en in hoeverre geestelijk verzorgers in hun doeloriëntatie ruimte bieden aan transcendentie en of zij de genoemde elementen van de levensbeschouwelijke identiteit in hun doelstelling betrekken. De eerste paragraaf is een korte weergave van wat Smeets gevonden heeft rondom de levensbeschouwelijke identiteit van geestelijk verzorgers,. De tweede paragraaf begint mijn eigen empirisch onderzoek, omdat de open vragen uit het vragenlijstonderzoek van Smeets niet eerder werden geanalyseerd.
33
4.1 Het kwantitatieve onderzoek van Smeets rondom de levensbeschouwelijke
identiteit van geestelijk verzorgers
4.1.1 Cultuur Het domein van de cultuur in relatie tot levensbeschouwelijke identiteit, betreft de levensbeschouwelijkheid die de mens aantreft in zijn leefomgeving. De conclusies van Smeets rondom de positie van geestelijk verzorgers ten opzichte van de cultuur gerelateerde dimensie van de levensbeschouwelijke identiteit, laten zien dat geestelijk verzorgers het belang bevestigen van hun eigen levensbeschouwelijke traditie. Zij vinden andere tradities ook van belang voor hun eigen levensbeschouwing. Zij staan vrij negatief ten opzichte van hun eigen levensbeschouwelijke instituut. Het collectieve karakter van levensbeschouwingen in het algemeen trekken zij in twijfel (Smeets, 2006, 105-‐107). 4.1.2 Ritualiteit Binnen het domein van ritualiteit werd een onderscheid gemaakt tussen rituelen in het algemeen en de zogenaamde rites des passages. Het empirisch onderzoek onder geestelijk verzorgers bevestigde het onderscheid in algemene rituelen en rites des passages met betrekking tot de dood. De houdingen van geestelijk verzorgers ten opzichte van deze twee categorieën rituelen lieten een verschil zien tussen geestelijk verzorgers komend vanuit een religieuze traditie en geestelijk verzorgers komend vanuit een humanistische traditie. Geestelijk verzorgers vanuit een religieuze traditie ondersteunden het belang van algemene rituelen en hadden een positieve ambivalentie ten opzichte van rites des passages met betrekking tot de dood. Zij met een humanistische achtergrond, stonden ambivalent ten opzichte van het belang van algemene rituelen en negatief ten opzichte van de specifieke betekenis van rites des passages gerelateerd aan de dood (Smeets, 2006, 114-‐116). 4.1.3 Betekenisgeving Volgens Geertz wordt de mens het meest uitgedaagd tot levensbeschouwelijke betekenisgeving wanneer hij aan de grenzen komt: de cognitieve grens aan de capaciteit tot betekenisgeving, de emotionele grens aan het uithoudingsvermogen ten opzichte van het lijden en de morele grens aan het oordeel ten opzichte van het kwaad (Smeets 2007, 99). Zoals beschreven in hoofdstuk 2 bepalen deze grenssituaties voor een belangrijk deel de context van de geestelijke verzorging en raken we hier aan de contingentie van het bestaan. Deze levensbeschouwelijke betekenisgeving vindt plaats op drie terreinen: die van opvattingen over een ultimate reality, over het lijden en over de dood.
34
Ultimate reality Het empirisch onderzoek onder geestelijk verzorgers, bevestigde de onderverdeling in geestelijk verzorgers met een religieuze levensbeschouwing en geestelijk verzorgers met een niet-‐religieuze levensbeschouwing. Deze laatste groep betreft binnen de geestelijke verzorging de geestelijk verzorgers vanuit een humanistische achtergrond. Bij deze groep wordt onderscheid gemaakt in hen met een immanentistische visie en zij met een atheïstische visie. In hoofdstuk twee hebben we gezien dat de immanentistische visie betekent dat men de ultimate reality gelooft te vinden in de wereld, in de mens. De atheïstische visie gaat verder door te zoeken naar argumenten om het bestaan van God te ontkennen. Het humanisme valt onder deze niet-‐religieuze visies. Binnen de religieuze groep geestelijk verzorgers werd een mengeling gevonden van een deïstische visie waarin God als volledig transcendent wordt beschouwd, en een panentheïstische visie waarin God wordt begrepen als zijnde transcendent en immanent. Het kwantitatieve onderzoek van Smeets rondom opvattingen van geestelijk verzorgers met betrekking tot een ultimate reality liet zien dat geestelijk verzorgers met een humanistische levensbeschouwing alle religieuze opvattingen van een ultimate reality van de hand wijzen. Zij stemmen in met de immanentistische benadering en staan ambivalent ten opzichte van de atheïstische visie. Geestelijk verzorgers met een religieuze levensbeschouwing geloven in het bestaan van een transcendente realiteit. Zij wijzen de immanentistische en atheïstische visies van de hand (Smeets, 2006, 107-‐109) Lijden Lijden is een existentieel probleem. Iedereen krijgt er mee te maken en het roept betekenisvragen op. Voor levensbeschouwingen vormt het lijden een uitdaging om mensen te leren hoe zich ertoe te verhouden. Binnen de theologie spreekt men van de theodicee: de vraag hoe het lijden te verenigen is met het geloof in een goede en almachtige God. Zoals beschreven is in hoofdstuk twee, zijn er door de onderzoeksgroep rond Van der Ven zeven theodiceemodellen onderscheiden. Drie van deze modellen zijn transcendent van karakter (het apathie-‐, het vergeldings-‐ en het planmodel) en drie zijn meer immanent van karakter (het solidariteits-‐, het plaatsvervangings-‐ en het mystieke model). Alleen het pedagogiekmodel bevat zowel transcendentie als immanentie. Hoe staan geestelijk verzorgers ten opzichte van deze modellen volgens het onderzoek van Smeets? Geestelijk verzorgers vanuit een religieuze traditie onderschrijven massaal het solidariteitsmodel. De andere modellen worden afgewezen of men staat er ambivalent tegenover. Ronduit negatief zijn zij over het apathiemodel en het vergeldingsmodel. Ook negatief staan ze ten opzichte van het plan-‐ en het plaatsvervangingsmodel. Het mystieke model en het pedagogiekmodel
35
roept bij hen negatieve ambivalentie op. Dat betekent dat zij over het algemeen de transcendent georiënteerde modellen afwijzen. Geestelijk verzorgers met een humanistische levensovertuiging wijzen alle theodiceemodellen af. Zij zijn met name negatief over het plaatsvervangings-‐ en het planmodel. Het meest voelen zij nog voor het solidariteitsmodel of het apathiemodel (Smeets, 2006, 109-‐112). Dood Niet alleen het lijden stelt levensbeschouwingen voor de uitdaging zich ertoe te verhouden, dat geldt evenzeer, en zelfs nog sterker, voor de dood. De dood is de ultieme grens aan de tijdruimtelijke werkelijkheid. De onvermijdelijke confrontatie hiermee roept de vraag op of die grens overschreden kan worden: is er leven na de dood? Smeets onderscheidt drie benaderingen op deze vraag: de christelijke, de alternatief-‐religieuze en de niet-‐religieuze benadering. Zijn empirisch onderzoek heeft deze driedeling bevestigd. Welke benaderingswijze kiezen geestelijk verzorgers? Uit het onderzoek blijkt dat geestelijk verzorgers vanuit een religieuze traditie een panentheïstische benadering verkiezen waarbij men gelooft in leven na de dood (een nieuw lichaam en een onsterfelijke ziel). Zij staan ook positief ten opzichte van de immanentistische benadering, waarin de focus ligt op wat in het hier en nu ervaarbaar en bewijsbaar is. Zij twijfelen over de agnostische benadering en verwerpen de reïncarnatiegedachte. De humanistisch geestelijk verzorgers staan positief ten opzichte van de agnostische benadering waarin men op basis van het beperkte menselijke denken en weten geen uitspraken wil doen over metafysische zaken, waaronder speculaties over het leven na de dood. Evenals de geestelijk verzorgers vanuit een religieuze traditie stemmen zij duidelijk in met de immanentistische benadering, maar wijzen daarentegen de christelijke benadering (panentheïsme) juist af (Smeets, 2006, 112-‐114). In 6.2.1 zullen we deze gegevens hernemen in relatie tot de andere resultaten en in 7.1 er conclusies uit trekken. 4.2 Analyse van de open vraag naar ‘eigen doelen van geestelijk verzorgers’ in het kwalitatief onderzoek van Smeets Naast zijn kwantitatieve onderzoek heeft Smeets ook een aantal open vragen voorgelegd aan de groep geestelijk verzorgers uit zijn onderzoek. In deze scriptie heb ik er dus voor gekozen de vraag te analyseren die gaat over de ‘Eigen visie op de doelen van geestelijke verzorging’ (Smeets, 1999, vraag 11)6. Ik ben benieuwd in hoeverre hierin naar voren komt
6 Antwoorden op vraag 11 “Eigen visie op de doelen van geestelijke verzorging” van alle respondenten. Vragenlijst: KWALITEIT van GEESTELIJKE VERZORGING in ZORGINSTELLINGEN. 1999, Drs. W. Smeets.
36
of geestelijk verzorgers het als hun taak zien het transcendente een plaats te geven in het contact met patiënten. Eerst beschrijf ik de globale resultaten van mijn analyse en vervolgens ga ik meer in detail. In bijlage A (p 68-‐93) vindt u het gehele overzicht van mijn analyse van deze open vraag 11. Van de 544 respondenten hebben er 392 van hen een eigen omschrijving gegeven van wat zij als doel(en) zien van geestelijke verzorging. De vraag is 144 onbeantwoord gelaten, waarvan 20 keer het betreffende document als ‘niet aanwezig’ staat vermeld. Er zijn 6 respondenten die als antwoord verwijzen naar open vraag 6 en 2 respondenten die ‘nee’ als antwoord geven. Ik heb in de beantwoording van deze vraag door geestelijk verzorgers gezocht naar ‘sporen van transcendentie’. Zijn er geestelijk verzorgers die in hun antwoorden verwijzen naar transcendentie, naar God of een goddelijke werkelijkheid wanneer zij spreken over wat voor hen het doel is van geestelijke verzorging? Daarnaast heb ik ook gekeken in hoeverre er elementen terug te vinden zijn vanuit het theoretisch gedeelte van deze scriptie rondom contingentie en geestelijke begeleiding. Ziehier de voornaamste uikomsten van mijn analyse: -‐ Geestelijk verzorgers spreken over het aanboren van spirituele bronnen of krachtbronnen van de patiënt (22 keer). -‐ Verreweg de meeste antwoorden hebben betrekking op het begeleiden/hulp bieden/bijstaan van cliënten/patiënten rondom levensbeschouwing, levensvragen, geloof, zingeving (99 keer). -‐ Bevorderen van of oog hebben voor het geestelijk welzijn wordt ook meerder malen genoemd (29 keer). -‐ Het kunnen bijdragen aan de holistische dimensie van de zorg 16 keer. -‐ Geestelijk verzorgers spreken herhaaldelijk over het oog hebben voor en het construeren van het levensverhaal van de patiënt (24 keer). -‐ Ze spreken over het begeleiden van mensen vanuit hun eigen spirituele bronnen, geloof en/of levensbeschouwing. Daar worden ook andere formuleringen voor gebruikt die meer overeenkomen met de definitie die de VGVZ hanteert: ‘…op basis van en vanuit geloof en levensovertuiging’ (22 keer). -‐ Rituelen worden ook enkele keren genoemd (7 keer).
37
Voor deze scriptie wil ik de antwoorden uitlichten die betrekking hebben op transcendentie, contingentie en geestelijke begeleiding. Transcendentie als begrip wordt maar twee keer genoemd: “Meedenken over zingeving, waar mogelijk vanuit een transcendent perspectief.”(respondent nr. 17) “Geestelijke verzorging heeft oog voor de ‘transcendentele laag’ in het leven van bewoners en helpt ze er taal voor te vinden.”(respondent nr. 335) Dit betekent dat het begrip transcendentie als zodanig niet expliciet naar voren komt in de taal die geestelijk verzorgers gebruiken om de doeloriëntatie van hun werk aan te duiden. Toch kunnen we wel zeggen dat veel antwoorden een transcendent karakter hebben. Het willen aanboren van spirituele of krachtbronnen bij de patiënt, het begeleiden bij en aandacht hebben voor geloofs-‐ en zinsvragen en de levensbeschouwing/geloof van de patiënt voorop willen stellen, duidt op een zoeken naar betekenisverlening waarin het transcendente als bron en als uiting een rol kan spelen. Daarbij speelt de eigen spiritualiteit en het geloof of levensbeschouwing van de geestelijk verzorger een rol. Het noemen van de holistische dimensie van zorg duidt op erkenning van ook het spirituele niveau wat als transcendent kan worden gezien. Exacte cijfers rondom transcendentie in de doeloriëntatie zijn niet te extraheren uit de antwoorden. Wel kan geconcludeerd worden dat de aandacht voor het spirituele niveau (holistische benadering) samen met de aandacht die er is vanuit geestelijk verzorgers voor geloofs-‐ en zingevingsvragen bij patiënten en het willen aanboren van spiritualiteit en krachtbronnen, voor een groot aantal geestelijk verzorgers betekent dat er wel degelijk ruimte is voor transcendentie in hun contact met patiënten. Contingentie wordt als begrip maar een keer genoemd: “Religieuze verwerking van contingentie.” (respondent 412). Ook hier kunnen we dus stellen dat het begrip contingentie als zodanig niet expliciet naar voren komt in de taal die geestelijk verzorgers gebruiken om de doeloriëntatie van hun werk aan te duiden. Het geconfronteerd worden met moeilijke situaties in het leven, zoals lijden, pijn, dood – wat zingevingsvragen oproept – wordt wel genoemd (45 keer). Het gaat in deze context vanzelfsprekend wel over een negatieve vorm van contingentie. Een aantal keren komen expliciet elementen uit de geestelijke begeleiding naar voren. Geestelijke begeleiding als begrip, wordt slechts twee keer genoemd: “De geestelijke begeleiding van de patiënt en/of naasten in het proces van ziek zijn en het zoeken naar zingeving.”(respondent 243) en “Geestelijke en sociale begeleiding/ondersteuning van bewoners/patiënten in hun (veelal) chronische crisissituatie.” (respondent 356).
38
Verder wordt er 15 keer de beeldspraak van de ‘weg’ gebruikt, zoals bijvoorbeeld door respondent 519: “Emmaüsgangers zijn (m.a.w.: samen mee oplopen, luisteren naar elkaars ervaringen/problemen/pijn/verdriet/vreugde; en hopen dat Hij met ons meeloopt en we hem herkennen in het breken van het brood.)” Aandachtig aanwezig zijn, presentie en nabijheid worden herhaaldelijk genoemd (52 keer), samengevat onder de noemer ‘wijze van aanwezig zijn’, zoals: “Op een respectvolle manier medemens zijn, door te luisteren en op aandachtvolle wijze nabij / aanwezig zijn.” (respondent 474).
Hier wordt ook gesproken over het bieden van een veilige plaats en/of ruimte (10 keer), wat beiden ook begrippen zijn die in de geestelijke begeleiding in het beeld van de gastheer terug te vinden zijn., zoals bijvoorbeeld respondent 121: “Bieden van een veilige plek waarin patiënten de confrontaties met zichzelf en hun leven aan kunnen gaan.” Barmhartigheid betonen wat ook in deze beeldspraak past, wordt een keer genoemd: “Barmhartigheid betonen. Cirkelen om een geheim.” (respondent 443). In 6.2.2 zullen we deze gegevens hernemen in relatie tot de andere resultaten en in 7.1 er conclusies uit trekken.
4.3 10 jaar later…
Het onderzoek van Smeets werd wat het bevragen van de praktijk betreft afgerond in 2001. Nu, tien jaar later, dient het nog steeds als zeer bruikbaar materiaal voor verder onderzoek. Ik heb in deze scriptie ervoor gekozen verder onderzoek te doen naar de plaats van transcendentie in de geestelijke verzorging. Hierbij heb ik mij gebaseerd voor wat betreft de plaats van transcendentie in levensbeschouwingen en in de geestelijke verzorging op het onderzoek van Smeets. Er kwam naar voren dat -‐ met name op het terrein van betekenisgeving en ritualiteit – transcendentie voor veel geestelijk verzorgers van waarde is. In hoofdstuk drie van deze scriptie heb ik ingezoomd op geestelijke begeleiding als mogelijke methode/werkwijze om het transcendente te bemiddelen. Om verder te onderzoeken hoe dit gestalte krijgt in de praktijk van het werk van de geestelijke zorg, heb ik een viertal interviews afgenomen. In het volgende hoofdstuk presenteer ik dit kwalitatieve onderzoek.
39
Hoofdstuk 5: Kwalitatief onderzoek via interviews
5.1 Voorbereiding en werkwijze
5.1.1 Beschrijving onderzoeksmethode Voor mijn kwalitatieve onderzoek heb ik een viertal interviews afgenomen. In de keuze voor de geïnterviewden heb ik gekozen voor de sneeuwbalmethode. Als eerste heb ik contact opgenomen met mevrouw Van Meurs omdat ik van haar interesse in de geestelijke begeleiding op de hoogte was doordat zij op een symposium in september 2011 hierover een lezing heeft gehouden (2011, 48-‐53)7. Vervolgens heeft zij voorgesteld dat ik met haar collega zou praten, ook een geestelijk verzorger. Deze geestelijk verzorger neemt deel aan een intervisiegroep en heeft in die groep gevraagd wie bereid was tot een gesprek wat zou gaan over geestelijke begeleiding. Hierop hebben nog twee personen gereageerd waardoor ik voor het bestek van deze scriptie voldoende interviewees had. Ik heb gekozen voor een semi-‐gestructureerd interview waarbij ik de drie centrale begrippen in deze scriptie als leidraad heb genomen, verwoord in drie hoofdvragen: 1. Wat is transcendentie? 2. Wat is contingentie? 3. Wat is uw ervaring met geestelijke begeleiding? In onderstaande tabel is te zien welke subvragen ik vervolgens naar aanleiding van deze begrippen heb geformuleerd. Ik heb het interviewschema gebruikt als leidraad voor mijzelf tijdens het interview, en heb de vrijheid genomen naar gelang het verloop van het gesprek een keuze te maken uit de vragen en de formulering van de vraagstelling indien nodig aan te passen. Voor de geïnterviewden heb ik via email de context van de scriptie geschetst en de drie hoofdthema’s van het interview genoemd zoals in het interviewschema te lezen is in het introductiegedeelte. Interviewschema: Intro-‐ Het thema van mijn scriptie is “Wat is de rol van transcendentie in de GV?” – ductie Geestelijke begeleiding als methode voor transcendentiebemiddeling – In dit interview wil ik ervaringen verzamelen rondom transcendentie in de geestelijke zorg, specifieker in de geestelijke begeleiding. Waar mijn interesse naar uit gaat is de vraag welke plaats het transcendente heeft in de geestelijke begeleiding. Zien geestelijk begeleiders het als hun taak om het transcendente present te stellen in het contact met de begeleide? En zo ja, hoe wordt dit dan
7 Symposium ‘Hoe gaat dat, zo’n gesprek?’. Communicatiepraktijk in geestelijke verzorging en pastoraat. 28
september 2011. Deze lezing is als artikel opgenomen in het tijdschrift Handelingen.
40
Trans-‐ cenden-‐ tie Contin-‐ gentie
Geeste-‐ lijke Bege-‐ leiding
vormgegeven? Ik wil mij in dit gesprek richten op 3 elementen: -‐ transcendentie -‐ contingentie -‐ geestelijke begeleiding 1. Hoe vat u het begrip transcendentie op? (subvraag: Is er een bepaald theoretisch kader voor u hierin leidend?) Binnen de context van het ziekenhuis zijn lijden en dood aan de orde van de dag. 1. Hoe zou u het begrip contingentie omschrijven? 2. Op welke wijze komt u contingentie tegen u in uw werk? (subvraag: Krijgt transcendentie een eigen betekenis in het contact met de patiënt wanneer er sprake is van lijden en de dood?) 3. Ziet u een verband tussen contingentie en transcendentie? 4. U werkt met of bent geïnteresseerd in geestelijke begeleiding? Hoe is dit zo gekomen? In de geestelijke begeleiding is het een voorwaarde dat zowel begeleide als de begeleider betrokken zijn op het geestelijke (op het transcendente). 5. Herkent u dit in uw werk? 6. Hoe krijgt dit gestalte? 7. Heeft u verder nog iets toe te voegen?
5.1.2 Beschrijving analyse van data/werkwijze Drie van de vier interviews zijn opgenomen op tape. Deze zijn vervolgens letterlijk uitgetikt, waarna de tekst open gecodeerd is door mijzelf en twee medecodeerders zodat voorkomen kon worden dat de tekst subjectief geïnterpreteerd zou worden. Vervolgens heb ik uit de drie open coderingen voor een code gekozen welke de inhoud van alle drie de open coderingen besloeg. Vanuit het theoretisch kader van deze scriptie heb ik de interviews vormgegeven aan de hand van drie centrale thema’s: transcendentie, contingentie en geestelijke begeleiding (zie hoofdstukken 1, 2 en 3 van deze scriptie). Deze drie thema’s zijn terug te vinden in het interviewschema. Bij de analyse van de interviews heb ik ervoor gekozen de gekozen codes
41
onder te brengen onder deze thema’s, waarbij ik een vierde categorie ‘overige’ heb gemaakt voor de coderingen die niet in een van de drie thema’s zouden passen. Het vierde interview is niet opgenomen op tape, wegens technische problemen met de opname. . Hier is een zo letterlijk mogelijk verslag van gemaakt, wat vervolgens ter toetsing is voorgelegd aan de geïnterviewde. Dit verslag is tevens gecodeerd door mijzelf en een andere codeerder, waarna het geanalyseerd is met behulp van het theoretisch kader van de drie kernthema’s.
5.2 Presentatie geïnterviewden /vignetten
In de analyse van de interviews ben ik gekomen tot een onderverdeling van de antwoorden van de geïnterviewden in negen categorieën: vier rondom transcendentie, een over contingentie, een over de relatie transcendentie -‐ contingentie, een over geestelijke begeleiding, een over de relatie geestelijke begeleiding -‐ geestelijke verzorging en een categorie voor opmerkingen die niet te plaatsen zijn in een van de bovenstaande categorieën maar wel relevantie hebben voor deze scriptie. In de weergave van de vignetten worden ze in iets andere volgorde weergegeven corresponderend met de volgorde van de thema’s en vragen in de interviews. Analyse schema: T
Wat zegt X over transcendentie? Wat zegt X over de ervaring van transcendentie? Wat zegt X over transcendentie in de geestelijke verzorging? Wat zegt X over transcendentie in de geestelijke begeleiding?
C
Wat zegt X over contingentie?
T -‐ C
Wat zegt X over de relatie tussen transcendentie en contingentie??
GB
Wat zegt X over geestelijke begeleiding?
GV -‐ GV
Wat zegt X over de relatie tussen GV en GB?
O
Wat zegt X wat niet geplaatst kan worden onder de drie kernthema’s maar wel van belang is voor deze scriptie?
De vignetten: Hieronder volgen de vignetten die ik heb samengesteld van de vier interviewees op basis van de analyse van de gesprekken. Welke codes aan de uitingen van de geïnterviewden zijn toegekend staat vermeld in bijlage B (p 94-‐116).
42
Interview 1 Geestelijk verzorger in een academisch ziekenhuis, vrouw Wat zegt X over transcendentie: Ze spreekt in beelden: transcendentie is een bron, krachtbron, het is de oorsprong van het leven, het gevoel ‘er is iets’. Het is overstijgend, een mens die zichzelf overstijgt ook. X maakt een onderscheid in drie soorten transcendentie: met een kleine t, met een iets grotere t en met een grote t. Met een kleine t betekent transcendentie die niet religieus van aard is: ‘Een ruimte die leven geeft’ (X13), zelf-‐overstijging. Met een grotere t: het ietsisme. Het gevoel van mensen dat er een ‘meer’ is. Met een grote t: “…voor sommigen is het transcendente een bron, een kracht bron, een bron waaruit het leven voortgekomen is en soms ook weer tot terug gaat” (X6). Hierbij komt men vaak uit bij God of het goddelijke (X7) Transcendentie met een grote t is beter definieerbaar. In wezen zoekt iedereen naar ruimte om gehoord te worden en om te kunnen leven en bewegen. Dat is een transcendent verlangen; met een kleine t dan. Wat zegt X over de ervaring van transcendentie? Mensen kunnen het transcendente beleven tijdens de geestelijke zorg of begeleiding, maar ook op andere momenten, bijvoorbeeld in de nacht. Mensen kunnen transcendentie ervaren in gebed en rituelen. Er kan sprake zijn van religieuze ervaringen of godservaringen. Het is als het ware hun gesprek met God of het goddelijke (X52), iets wat tussen God en die mens plaatsvindt, waarbij de geestelijk verzorger/begeleider op dat moment een toeschouwer is. “(…) een intens ervaren van een aanwezigheid, van je gedragen weten, van deel van het geheel te zijn, van, ik weet niet wat mensen allemaal ervaren aan het goddelijke. Maar in ieder geval transcendent, dat ze deel uitmaken van een groter geheel.” (X56) In de geestelijke begeleiding gaat het om de ervaring, niet om het cognitieve beredeneren. Wat zegt X over contingentie? Contingentie zit verweven in heel het leven, ook in haar werk. Ze komt het niet vaak tegen dat mensen dat wat hen overkomt zien als bepaald door God, het idee van voorbeschikking. Wel dat die vragen gesteld worden, maar niet dat men zich er vervolgens ook gevoelsmatig bij neerlegt. Er is een zoeken in het contingente naar het ‘waarom’ en naar de schuldvraag. Men zoekt naar verbanden en samenhang. Deze zoektocht en deze vragen naar aanleiding van contingentie, zijn een aanleiding voor mensen om te vragen om geestelijke verzorging:
43
“(…) ik hoor vaak wel de waarom vraag, he, waarom moet mij dit overkomen en waar heb ik dit aan verdient. (…) .Dat eh, dat speelt vaak wel, heel vaak worden wij met dit soort vragen bij patiënten geroepen. Maar uiteindelijk hoor ik maar zelden dat mensen vervolgens ja dat ook echt denken, God heeft bepaald (…)” (X 23,25).
Wat zegt X over de relatie tussen transcendentie en contingentie? Ervaringen van contingentie roepen het besef van transcendentie op, wat vervolgens zich kan uiten in de drie vormen: de kleine, de middelgrote en de grote t: “Dan kom je inderdaad weer op de drie transcendente mogelijkheden die mensen dan hebben en dan is er heel vaak ook transcendentie met een grote ‘t’ die onderzocht wordt.” (X29) Ze noemt als voorbeeld mensen die kanker krijgen. Deze mensen gaan vaak een gefaseerde weg waarin er momenten zijn waarop ze extra open staan voor levensvragen. De contingente situatie van het krijgen van kanker roept deze vragen op. Wat zegt X over geestelijke begeleiding? X gebruikt in navolging van Guenther het beeld van een vroedvrouw, wiens taak het is de geboorte te begeleiden. Daarbij spelen de volgende begrippen een belangrijke rol: wachten, toeschouwer zijn, niet forceren, ruimte scheppen, jezelf stil maken, soms met woorden, vaak door stiltes, een ontvankelijke houding hebben, geen technieken gebruiken, zien wat er gebeurt; het is een actieve passiviteit. Het is het faciliteren door je aanwezigheid van rust en ruimte (X42). In de geestelijke begeleiding staat de ervaring centraal. Het is ruimte maken voor transcendentie met een grote t. Geestelijke begeleiding is bewust op zoek gaan naar hoe geraaktheid door het goddelijke plaats kan vinden. (X36). Hiervoor is geloof nodig; een ontvankelijkheid en openheid om je te laten raken door het goddelijke. Zowel bij de begeleider als bij de begeleide. Maar het gaat om de begeleide, diens relatie met het goddelijke (X38). De begeleider faciliteert door ruimte te bieden voor een ervaring van het transcendente. Die kan de begeleider niet zelf laten gebeuren. Er gebeuren dingen die je niet voorzien of bedoeld had. X maakt onderscheid tussen de klassieke vormen van geestelijke begeleiding en de elementen daaruit die zij gebruikt in haar werk als geestelijk verzorger in het ziekenhuis. Zij noemt zichzelf geen geestelijk begeleider omdat ze de opleiding daartoe niet heeft gevolgd en omdat zij alleen maar elementen uit de geestelijke begeleiding gebruikt in haar werk als geestelijk verzorger. Er zijn duidelijke (grote) verschillen tussen het gebruiken van deze elementen en de klassieke vormen van geestelijke begeleiding. Het verschil ligt met name in de duur van het contact: in de klassieke geestelijke begeleiding is het contact langdurig,
44
terwijl geestelijke zorg met elementen uit de geestelijke begeleiding in het ziekenhuis betrekking heeft op eenmalige of enkele contacten. Hierdoor kun je niet een hele weg met iemand gaan. Toch kan je wel putten uit de echte geestelijke begeleiding voor de afgeleide vorm ervan in het werk van de geestelijke zorg. Ze gebruikt elementen vanuit de klassieke geestelijke begeleiding. X stelt zichzelf de vraag of het dan nog geestelijke begeleiding mag heten. Misschien, concludeert ze aan het einde van het gesprek, is het een klein vormpje van geestelijke begeleiding. Misschien kun je beter spreken over: ‘hoe mag het transcendente een plek hebben bij patiënten en hun naasten?’ (X93). Met het oog op de diverse wegen en vormen die er zijn binnen de klassieke geestelijke begeleiding zegt ze dat het belangrijk is om een pad te kiezen en je te verbinden aan een vorm en een persoon. Deze ene weg bewandelen is moeilijk, je zult er allerlei weerstanden (demonen) tegenkomen die overwonnen dienen te worden. Hierbij heb je hulp nodig van een echte ‘meester’. Wat zegt X over transcendentie in de geestelijke verzorging? _ Wat zegt X over transcendentie in de geestelijke begeleiding? De houding die zij als geestelijk verzorger aanneemt, een houding waarin elementen van GB zitten, schept ruimte bij de ander om ervaringen van transcendentie te hebben. Dit kunnen godservaringen zijn, religieuze ervaringen, ervaringen van deel zijn van een groter geheel, een ervaring van ruimte, dat je meer bent dan ziek mens. Al dan niet in bijzijn van de geestelijk verzorger. Deze is aanwezig als een vroedvrouw om de geboorte, de ervaring, te laten plaatsvinden. Volgens X gaat het in de geestelijke begeleiding altijd over
transcendentie. Eerst met een kleine t, maar vaak ook over transcendentie met een grote t. Het bieden van ruimte staat centraal: “…ruimte scheppen, ruimte creëren, dat is wat ik kan doen. En dat kun je doen door jezelf stil te maken, door ook te faciliteren met de ruimte dat je daar bent ja.” (X49) Wat er vervolgens gebeurt, is iets tussen die ander en het goddelijke. Gebed kan hierin een rol spelen, evenals rituelen. Wat zegt X over de relatie tussen geestelijke verzorging en geestelijke begeleiding? Ze is een geestelijk verzorger die elementen vanuit de geestelijke begeleiding gebruikt in haar werk en deze heeft geïntegreerd in haar houding en persoon, maar zal zichzelf geen
45
geestelijk begeleider noemen. Het is geestelijke verzorging met de kleur en vorm van geestelijke begeleiding. (X46). In de geestelijke begeleiding is meer ruimte voor transcendentie (met een grote t) dan in de geestelijke verzorging. X noemt dat de verticale lijn. Geestelijke verzorging heeft sinds de pastorale psychologie een meer horizontale gerichtheid. In de geestelijke begeleiding is meer ruimte ook voor beleving en ervaring van transcendentie dan in de geestelijke verzorging. In ieder geval staat in de geestelijke begeleiding de ervaring centraal. In reactie op de vraagstelling van deze scriptie, stelt X de vraag ‘Kan de verticale lijn een plek hebben binnen de geestelijke verzorging? Dat is misschien nog meer de vraag als ‘is geestelijke begeleiding mogelijk binnen de geestelijke verzorging’ (X95). Wat zegt X verder wat niet geplaatst kan worden onder de drie kernthema’s maar wel betrekking heeft op het onderwerp van deze scriptie? -‐ Naar aanleiding van de vraag of er ook mensen zijn die geen transcendentie in hun leven (h)erkennen, zegt ze dat ze dat eigenlijk niet tegenkomt. Er is altijd wel een verlangen naar ruimte. De termen, ruimte en stilte, gebruikt zij als metaforen voor het verlangen naar God, die Zelf als het ware ruimte is. Stiekem, zegt ze, geloof ze ook niet dat dat bestaat: totale ontkenning of afwezigheid van een transcendent verlangen of transcendente vragen. Over mensen die zeggen nergens in te geloven, zegt X: “…vervolgens blijf ik wel open staan of.. of ja het grotere, het meerdere, het mens overstijgende. En er is natuurlijk altijd wel iets dat je overstijgt.” (X12) -‐ Over de context van het werk in het ziekenhuis zegt ze dat de korte ligduur en de hectiek van invloed zijn op de mate waarin geestelijke begeleiding mogelijk is. Het hebben van eenmalige contacten of een beperkt aantal, maakt dat er geen tijd is om tot duiding te komen; dat wil zeggen het duiden van een ervaring in de context van de levensweg. Binnen de palliatieve zorg lijkt meer ruimte te zijn voor geestelijke begeleiding. -‐ Tenslotte beaamt X dat het hebben van een eigen geestelijk begeleider goed is, evenals het bezig zijn met je eigen spiritualiteit (X91). Interview 2 Geestelijk verzorger in een regionaal ziekenhuis, vrouw Wat zegt X over transcendentie? X zegt dat transcendentie een gegeven is, iets wat aanwezig is in de existentie. Dit kan op God wijzen, maar dat hoeft niet. X benadert het begrip transcendentie heel breed: een
46
inspiratie, een inspiratiebron, je opgenomen voelen in een groter geheel, verbondenheid, zin vinden in jezelf als wetende dat je deel van het geheel bent. Er zijn veel verschillende namen om deze transcendente dimensie aan te duiden (X85).Wanneer mensen religieus zijn, is het een makkelijker te duiden begrip (X54). Als geestelijk verzorger is het ook eenvoudiger om met mensen die hetzelfde geloof als jijzelf hebben, op zoek te gaan naar zingeving. X betrekt het begrip transcendentie zowel op zichzelf (grondhouding en gevoel van waaruit zij dit werk doet) als op de patiënt: “Dat ze het gevoel hebben van... eh….verbondenheid met andere mensen, ook verbondenheid met God. Dat ze weten of voelen, hoe dan ook, dat geeft een soort rust. Dat ze het ondanks wat er gaande is toch…aankunnen of een perspectief hebben.” (X27) Wat zegt X over de ervaring van transcendentie? Behalve dat de transcendente dimensie de grondhouding van deze geestelijk verzorger bepaalt -‐ “Als ik mezelf afstem op het transcendente, om het zo maar te zeggen” -‐ (X59), bewerkstelligt het ook wat bij de patiënt. Die kan rust ervaren, bijvoorbeeld in zijn laatste levensfase, zich vrediger voelen, er kracht aan ontlenen en een nieuw perspectief krijgen (‘het lijden is niet uitzichtloos’, X64). De patiënt kan zich deel voelen van een groter geheel. X geeft een voorbeeld van een ziekenzegen waarin de mensen een grote troost ervaren door de woorden van een gedicht wat bij hun situatie aansluit. Hierin heeft X zelf ook een transcendente ervaring gehad: “Er was een aanwezigheid, daar was een gevoel van iedereen is hier niet alleen verdrietig maar er is echt troost. En die was er niet omdat ik dat daar…maar gewoon omdat het er was. Het was zo.” (X94) Wat zegt X over contingentie? X gaat in op het verschil in omgaan met contingentie tussen gelovigen en niet-‐gelovigen. Deze laatste groep mensen reageert op contingentie tot haar schrik geregeld met een ‘het hoeft van mij niet meer’ of ‘ik wil dood’ (euthanasie). Dit in tegenstelling tot de groep mensen die wel gelovig is. Daarmee is het eenvoudiger om op zoek te gaan naar inspiratie en betekenis (X42). Wat zegt X over de relatie tussen transcendentie en contingentie? In eerste instantie heeft X moeite om het begrip contingentie van inhoud te voorzien. Na een korte toelichting (‘het is dat wat je overkomt zonder dat je er invloed op hebt’) kan ze er wel wat over zeggen. Ze omschrijft het als een directe zijns-‐ en bestaanssituatie welke de aanleiding is voor transcendente ervaringen zoals ‘opgenomen zijn in een groter geheel,
47
gevoel van) verbondenheid met andere mensen en met God (X27). Met mensen die niet gelovig zijn kan het gesprek dan gaan over troost en kracht (X31). Wat zegt X over geestelijke begeleiding? Geestelijke begeleiding is een inspiratie bron voor X. Zij ziet het als een van de hoofdtaken van de geestelijke verzorging. Hierbij is een zich open stellen voor het transcendente van belang: “…dan kan ik ook het gevoel hebben dat het voor degene waarmee ik in contact kom, dat het daarvoor ook die juiste werking mag hebben… een helende werking…” (X60). Dit kan dan een werking zijn waarin de geestelijk verzorger optreedt als bemiddelaar tussen de patiënt en het transcendente (X63). Afstemmen op de ander is belangrijk, evenals een besef dat je het niet zelf in de hand hebt. ‘Het moet kunnen gebeuren’ (X67). Daarbij wordt er geen gebruik gemaakt van doelstellingen en/of methoden. X zegt niet iets specifiek over de klassieke geestelijke begeleiding. Wat zegt X over transcendentie in de geestelijke verzorging? Transcendentie is een universeel gegeven en als zodanig is het een dimensie die ook in de geestelijke verzorging aan de orde is. Hoe de geestelijk verzorger deze dimensie benoemt, is een persoonlijke keuze. Het is voornamelijk van belang om bij die ander aan te sluiten en voorzichtig te zijn in het ter sprake brengen van het eigen geloof. Tegelijkertijd geeft X aan haar eigen ervaring van zich deel te weten van een groter geheel wel dusdanig waardevol te vinden om deze te willen delen met de ander (X79). Het vraagt van de geestelijk verzorger ook om een open staan voor die eigen werking van de transcendentie in de existentie. Alleen dan kan een ervaring van een Aanwezigheid plaatsvinden. Hierbij maakt zij de opmerking dat het niet zijzelf is die dat kan bewerkstelligen. X maakt onderscheid in het in staat zijn tot zingeving, al dan niet met behulp van religie of geloof, tussen mensen die met deze transcendente dimensie in hun leven vertrouwd zijn (geweest) en zij die daar nooit bij stil hebben gestaan. Voor de laatste groep is het in de confrontatie met ziekte en dood moeilijker om alsnog deze dimensie te ervaren en te komen tot zingeving: “(…)als je daar dus eigenlijk niet mee bezig bent geweest tijdens je leven… Dat dat een enorme confrontatie is als je dat dan op het eind van je leven wel meemaakt.” (X50) Wat zegt X over transcendentie in de geestelijke begeleiding? X geeft aan dat transcendentie volgens haar duidelijk samenhangt met geestelijke begeleiding. Vanuit het zich geïnspireerd weten door geestelijke begeleiding, kan zij fungeren als middelaar tussen patiënt en transcendentie. Haar eigen transcendente ervaring van zich opgenomen weten in een groter verband, wil zij overbrengen(waar mogelijk) op de
48
ander. Over geestelijke begeleiding en transcendentie zegt ze: “(…)voor mij is het een grondhouding…van waaruit ik in contact treedt met patiënten. Als ik mijzelf afstem op het transcendente om het zo maar te zeggen, dan kan ik ook het gevoel hebben dat het voor degene waarmee ik in contact kom, dat het daarvoor ook die juiste werking mag hebben…een helende werking…”. (X59,60) X maakt geen duidelijk onderscheid tussen transcendentie in de geestelijke begeleiding of in de geestelijke verzorging. Dit komt wellicht doordat zij geestelijke begeleiding als taak ziet van de geestelijk verzorger en niet zozeer als ‘methode’ of ‘werkwijze’ vanuit de klassieke vorm. Wat zegt X over de relatie tussen geestelijke verzorging en geestelijke begeleiding? X ziet geestelijke begeleiding als een belangrijk aspect van haar werk als geestelijk verzorger. Zij haalt haar inspiratie hieruit om met mensen te werken (X13). Hoe zij dat precies doet, is niet duidelijk. Zij lijkt het transcendente en de geestelijke begeleiding sterk met elkaar te verbinden. Zij gaat als geestelijk verzorger een eigen geestelijke weg, waarop ze geïnspireerd wordt door het transcendente om dit werk te doen. Deze inspiratie maakt ook dat ze spreekt van een roeping: “Dat is iets denk ik, dat ik mij realiseer dat eh, nou dat het echt iets is wat niet alleen mijn interesse is, dat niet alleen, ook een gevoel ‘dit is iets wat ik te doen heb’ (X78). Wat zegt X verder wat niet geplaatst kan worden onder de drie kernthema’s maar wel betrekking heeft op het onderwerp van deze scriptie? -‐ X spreekt herhaaldelijk over zingeving. Deze zingeving is moeilijker voor mensen die niet gelovig zijn en niet vertrouwd zijn met de transcendente dimensie. ‘Er ontbreekt dan iets’, zegt ze (X49). Er kan niet teruggegrepen worden op vertrouwde elementen. Er wordt soms als alternatief zin gevonden in de kinderen. X noemt nadrukkelijk het belang van het kunnen aansluiten bij de ander (X31, 33, 46, 61, 74, 87). Interview 3 Geestelijk verzorger in een organisatie die zich bezighoudt met levensvragen, man Wat zegt X over transcendentie? In eerste instantie vat X het begrip transcendentie op als iets dat ingebracht kan worden in het gesprek met patiënten met behulp van woorden en religieuze tekstbronnen. Deze
49
bronnen kunnen mensen voeden op hun levensweg (X15). Centraal voor X zijn de woorden ‘het Woord is vlees geworden’ uit het Johannes evangelie. Deze woorden geven weer dat de transcendente werkelijkheid – die overstijgend aan het bestaan is – alleen in de immanentie ervaren kan worden: “(…) het transcendente openbaart zich, vindt woorden, wordt ervaarbaar, is te duiden, vanuit een immanente werkelijkheid.” (X79) Dat gaat niet zomaar, daarvoor zijn woorden, ervaringen delen, verhalen uit (religieuze) bronnen, beelden en symbolen nodig. Transcendentie kan door deze elementen bemiddeld worden. X noemt met name de rol van de pastor hierin: deze is een bemiddelaar. Transcendentie is niet gebonden aan de religies. Het is een religie-‐overstijgend begrip, maar religies reiken wel een taal aan om over het transcendente te spreken. Tegelijkertijd, zegt X, kan transcendentie niet met woorden uit de immanentie omvat worden (X114). Het levensverhaal neemt een centrale plek in doordat het het antwoord is op de vraag naar de zin van het leven: “Als je mensen vraagt naar de zin van hun leven, antwoorden ze met hun levensloop, daar maak ik van: antwoorden ze met hun levensverhaal. Dus als je zegt, wat is nou de weg van de horizontale werkelijkheid naar de existentiële, of van de horizontale beleving naar de existentiële beleving, dan is het het levensverhaal. En goed luisteren naar het levensverhaal. En daarin, het Woord is vlees geworden, en daarin ontdekken de poortjes naar diepere dingen.” (X127) Wat zegt X over de beleving en ervaring van transcendentie? Optrekken aan teksten, waarden en bronnen uit religieuze tradities. De beleving van het transcendente behoeft woorden, taal, maar tegelijkertijd zegt X dat het ook zonder taal kan. Tradities reiken taal aan, maar er kan ook transcendentie worden beleefd buiten religieuze tradities om. Eraan ten grondslag ligt het verlangen dat ieder mens heeft: “Ik denk dat degene die in deze tijd naar kloosters gaan en wat voor dingen ook, alles rond spiritualiteit en belangstelling daarvoor, een zoeken is naar woorden, voor de ervaring die men heeft of voor de ervaring waarnaar men verlangt.” (X114) X noemt het bonum, verum en pulchrum – het goede, het ware en het schone – als de toegangspoorten tot transcendentele diepten (X30). Het transcendente is ervaarbaar in zowel de moeilijke kanten van het leven als in de mooie kanten ervan. “Daar waar je oog in oog met de realiteit van het leven, in momenten van totale onzin, uiteindelijk geraakt kunt worden door heelheid in diepere zin in de werkelijkheid.” (X15). Ook hier is van belang dat het transcendente alleen ervaarbaar kan worden in de immanente werkelijkheid.
50
X noemt een aantal gebeurtenissen in het interview waarin hijzelf en de patiënten de ervaring hadden van een aanwezige transcendente werkelijkheid (X37, 49, 128). Dit kan alleen gebeuren als je als geestelijk verzorger hier voor open staat en ook zelf bezig bent met je spirituele ontwikkeling. “Je kunt pas pastor voor anderen zijn, omdat je de ervaring hebt gehad dat anderen pastor voor jou waren. Je leert het niet alleen in de theorie en in de supervisie. Je leert het ook omdat je zelf het mag ervaren.” (X91) Wat zegt X over contingentie? Contingentie hoort bij het leven en omvat zowel positieve als negatieve gebeurtenissen. Contingentie betekent: “(…) er loopt een streep door, er loopt een breuk door’, je wordt geconfronteerd met grenzen aan je mogelijkheden, grenzen aan lichamelijke mogelijkheden, geestelijke mogelijkheden. (…) Een gedreven zijn door emoties waardoor wij op allerlei manieren het leven ervaren als beperkt, als ons dwarszittend als niet volmaakt en voortdurend….. in ontwikkeling of voortdurend grenzend aan pijn, aan lijden en tenslotte aan dood, dat is contingentie denk ik.” (X22) Dit wordt zowel individueel beleeft in het eigen ‘ik’ als in relatie met de ander. Wat zegt X over de relatie tussen transcendentie en contingentie? X haalt het spreekwoord aan ‘als mensen horizontaal komen te liggen, gaan ze verticaal denken’. Hier zegt hij twee dingen over. Ten eerste dat het over het algemeen inderdaad zo is dat wanneer mensen geconfronteerd worden met (ernstige) contingentie, er meer openheid is voor het transcendente. Dit is overigens niet voorbehouden aan negatieve ervaringen van contingentie, ook bijvoorbeeld de geboorte van een kind kan het transcendente doen oplichten. Ten tweede moet verhelderd worden wat in dit spreekwoord bedoeld wordt met het begrip ‘verticaal’. Dat mag namelijk niet louter worden opgevat als rakend aan religie en/of godsdiensten. X noemt dit een ouderwetse invulling van dat begrip. Je kunt tegenwoordig beter spreken van ‘open staan voor een grotere werkelijkheid’ (X111). Wat zegt X over geestelijke begeleiding? Naar aanleiding van de vraag wat geestelijke begeleiding is, legt X uit in de communicatie vier niveaus te onderscheiden. De eerste is dat van de ratio: de feitelijkheden, het tweede is dat van de emotie, het derde van het gedrag (non-‐verbale communicatie) en het vierde niveau is dat van de existentie, het niveau waar het gaat over zingeving, het transcendente niveau. Als geestelijk begeleider (maar ook als geestelijk verzorger!) zoek je naar dat vierde niveau in de communicatie met mensen. “Dat is de transcendentielaag. (…) Dus men voelt
51
aan, het gaat om die vierde laag van zingeving, betekenisgeving. Maar niet altijd kom je op die laag. Maar je moet denk ik als begeleider, als geestelijk begeleider, pastor, geestelijk verzorger, dat wel in de gaten houden.” (X48) X spreekt niet apart over de klassieke vormen van geestelijke begeleiding. Wat zegt X over transcendentie in de geestelijke verzorging? In de geestelijke verzorging gaat het bij uitstek over transcendentie: “Ik denk dat geestelijke verzorging bij uitstek een plek is waar het transcendente een plek heeft, aanwezig kan zijn, benoemd kan worden, kracht geeft, bron kan zijn enzovoort.” (X36) Het gaat over die vierde laag in de communicatie: de transcendentele laag. Geestelijk verzorgers zijn bemiddelaars van transcendentie. Om dit te kunnen doen, moeten zij zelf gevoelig zijn voor deze dimensie, voor deze laag in de communicatie, ervoor open staan en er waarde aan hechten (X85). “Je kunt niet verwoorden wat je niet zelf ook in een delende ervaring deelt.” (X90) De geestelijk verzorger kan met behulp van woorden, teksten, rituelen het transcendente ervaarbaar maken in de immanente werkelijkheid. Dan kan het ervaren van transcendentie een gedeelde ervaring worden van geestelijk verzorger en patiënt. Wat zegt X over transcendentie in de geestelijke begeleiding? Het spreken van X over transcendentie in de geestelijke verzorging en in de geestelijke begeleiding is vrijwel identiek. Naar aanleiding van de vraag naar geestelijke begeleiding, vertelt X het verhaal van mensen waarbij hij aanvoelde dat een bepaalde Bijbeltekst van toepassing op de situatie was, die inderdaad vervolgens een krachtige uitwerking had: ‘dan gebeurt het’ (X50): “Voor mij is dit een moment waarin het transcendente aanwezig is, en zowel door mij als door hen ervaren en beleefd wordt, ehm…dan hoeft er niet veel meer gezegd te worden.” (X49) Wat zegt X over de relatie tussen geestelijke verzorging en geestelijke begeleiding? De grens tussen geestelijk begeleider zijn of geestelijk verzorger zijn, is niet zo scherp. Je bent een persoon, en bent er voor mensen van allerlei richtingen die om zorg vragen. Je zou kunnen zeggen dat geestelijke verzorging voor niet-‐religieuze mensen is, en geestelijke begeleiding en pastoraat voor religieuze mensen. Maar zo scherp is die onderverdeling niet te maken. Des te meer omdat X geestelijke verzorging ook geestelijke begeleiding noemt. De grens tussen gelovigen en niet-‐gelovigen is ook niet scherp. “Of ik het nou geestelijke leiding noem, of geestelijke begeleiding of pastoraat…eh, voor mij ben ik er. Voor de helderheid oké, wanneer mensen niet geloven en je bent toch met hen in gesprek en dan
52
hoef je, kun je het geen pastoraat noemen denk ik. Dan moet je het meer algemeen geestelijke verzorging noemen, of geestelijke leiding.” (X52) Het is van belang om als geestelijk verzorger/begeleider/pastor helderheid te verschaffen aan anderen over je positie (KS61), over daar waar je vertrouwd en bekent mee bent, zodat dat helder is naar de patiënt en het team waar je deel van uitmaakt. Wat zegt X verder wat niet binnen het bereik van de drie kernthema’s valt? X heeft een studie pastorale theologie gevolgd. Daarna jaren als catecheet gewerkt, vervolgens als geestelijk verzorger in het ziekenhuis gewerkt en tegenwoordig als geestelijk verzorger binnen een organisatie voor levensvragen. Al tijdens zijn studie, maar ook de jaren erop volgend, is hij bezig geweest met persoonlijke ontwikkeling en groei op het terrein van spiritualiteit. Dit ziet hij ook als voorwaarde om geestelijk verzorger te kunnen zijn. Het ambtshalve karakter van het beroep heeft in de huidige tijd een nieuwe betekenis gekregen: persoonlijke vorming en ontwikkeling (X97). Deze voortdurende persoonlijke vorming en ontwikkeling is voorwaarde voor goede geestelijke zorg. Op de vraag of je als geestelijk verzorger zelf gelovig moet zijn, antwoord X dat dat geen noodzaak is, maar dat het om pastor te zijn wel noodzakelijk is dat je bekend bent met de christelijke traditie. ‘Je kunt alleen aanbieden wat je zelf kent’, zegt hij (X68). Hiermee zijn ook de grenzen van de algemene geestelijke verzorging gegeven. Interview 4 Geestelijk verzorger in een academische ziekenhuis, vrouw Wat zegt X over transcendentie? X vult het begrip transcendentie in als zijnde groter dan de mens, het is niet per se God, hoewel God voor haarzelf er wel mee verbonden is. Het is een overstijgende werkelijkheid die ook in de natuur en in het contact met mensen ervaarbaar is. Ze komt bij patiënten ook andere duidingen tegen van transcendentie zoals ‘geloven in hiernamaals’, ‘energie’, ‘het leven’. Ze verbindt het aan ‘bronnen van kracht’ die door inkeer aangeboord kunnen worden. Onafhankelijk van de duiding, is het een realiteit. “De woorden zijn overstijgend, transcenderend, veel groter dan ik en de situatie waarin we ze nu horen. Niet iedereen duidt dat religieus. God wordt lang niet altijd genoemd. Ik ben daar ook voorzichtig mee.” (X1)
53
Wat zegt X over de ervaring van transcendentie? Transcendentie kan ervaren worden als het grotere, dat wat het leven omvat. Het is iets van de eeuwen, overstijgt de tijd en de generaties. Woorden kunnen ook transcenderend werken, is haar ervaring. Zij heeft gezien dat mensen diepgaande spirituele ervaringen kunnen hebben. Er is tegenwoordig minder taal voor handen om dit soort ervaringen onder woorden te brengen. Er is verschil tussen Katholieken en Protestanten: “Katholieken zullen eerder wijzen op de deelname aan rituelen of de ervaren afstand daarvan; daarmee drukken ze hun beleving en de relatie tot geloof en God aan. Protestanten hebben over het algemeen meer woorden voor hun geloofsbeleving, dat maakt het erover praten gemakkelijker.”(X2) Wat zegt X over contingentie? Het begrip contingentie wordt door haar niet gebruikt. Ze spreekt van ‘het leven is zoals het is’. Dat moet onder ogen gezien worden, niet vermeden. Een geestelijk verzorger moet patiënten de ruimte bieden op hun eigen unieke wijze om te gaan met dat wat hen overkomt. Zoals in confrontatie met de dood. Wat zegt X over de relatie tussen transcendentie en contingentie? In het ziekenhuis staan mensen opener voor de transcendente dimensie. Ze noemt een voorbeeld van een man die een langdurig traject is gegaan van geestelijke begeleiding met haar als geestelijk verzorger. “Bij hem was er een diepgaande verandering op gang gekomen door zijn ziekte; hij ging gezonder leven bijv., maar ook meer vanuit zijn geloof. Hij durfde er voor uit te komen dat hij een gelovig mens is. Hij beleefde de periode van ziek zijn als een door God gegeven ‘levensles’ om hem weer dichter bij God en bij zichzelf te brengen.”(X6) Wat zegt X over geestelijke begeleiding? Het is iets van de lange duur. Ze spreekt erover met het beeld ‘levensweg/levenspad’. De geestelijk begeleider gaat samen met de begeleide die weg voor een langere tijd. Op die weg zijn als het ware twee lagen: de oppervlakkige laag van het alledaagse leven en de diepere laag die gaat over je bestemming. Die diepere laag is een transcendente laag. Ze moeten met elkaar verbonden worden: “In geestelijke begeleiding gaat het erom die lagen met elkaar te verbinden en je juist in die dagelijkse gang ervan bewust te worden dat die transcendente laag niet iets anders is, maar dat deze vorm krijgt in het leven zoals het is.”(X7) Het eigene van deze weg is niet zozeer de stilte, ook niet altijd God, maar een verlangen om gezien te worden. Voor haar persoonlijk is deze weg wel verbonden met God. Het is de vraag: “wie ben ik, wat heb ik op mijn weg met God, maar vooral ook: wat heeft God met
54
mij” (X8). Het is de geliefde zoon en dochter van God zijn. Belangrijke duiding hierin is voor X ‘het leven is niet loos’: je doet ertoe. X maakt in haar spreken geen duidelijk onderscheid tussen de klassieke vorm van geestelijke begeleiding en de vorm die zij gebruikt in het werk als geestelijk verzorger in het ziekenhuis. Zij is zich er wel van bewust (en noemt dat ook) dat het langdurige karakter van geestelijke begeleiding bijna nooit haalbaar is in de context van het ziekenhuis. De elementen die zij noemt (levensweg samen gaan, het verbinden van de twee lagen, het verlangen om gezien te worden en de zinvolheid van de persoon) behoren tot de klassieke GB maar zijn ook toepasbaar in haar werk als geestelijk verzorger in het ziekenhuis. Wat zegt X over transcendentie binnen de geestelijke verzorging? De dagelijkse realiteit is als eerste insteek van het gesprek. Pas daarna kan een verdieping tot stand worden gebracht waarin het transcendente (gearticuleerd of ervaren)een plaats heeft. “Het geloof/religie is niet een eerste gespreksonderwerp. Eerder het spreken over de ziekte en het beleven daarvan.” (X2) Wat zegt X over transcendentie binnen de geestelijke begeleiding? In de geestelijke begeleiding, zoals zij dit toepast binnen haar werk als geestelijk verzorger in het ziekenhuis, heeft transcendentie een plaats doordat ze zoekt naar verbinding van de twee lagen op de levensweg van die ander. “De weg heeft ook een diepere laag. Het zijn als het ware twee lagen. (…) In GB gaat het erom die lagen met elkaar te verbinden en je juist in die dagelijkse gang ervan bewust te worden dat die transcendente laag niet iets anders is, maar dat deze vorm krijgt in het leven zoals het is.” (X7) Wat zegt X over de relatie tussen geestelijke verzorging en geestelijke begeleiding? Transcendentie is niet meer aanwezig in de geestelijke begeleiding dan in de geestelijke verzorging. Het is overal, ongeacht of je het benoemt. “Transcendentie is overal. Het is er niet pas als je het benoemt. Er is altijd iets ‘meer’. Soms is dat ervaarbaar, heel vaak ook niet.” (X10) Wat zegt X verder wat niet binnen het bereik van de drie kernthema’s valt? Ze spreekt over haar rol als geestelijk verzorger/ begeleider. Hierin is zij zelf voorzichtig. Dat komt doordat zijzelf een zoeker en twijfelaar is, maar ook doordat in deze tijd lang niet iedereen gelovig is en het een kunst is om in taal aan te sluiten bij de ander. Haar eigen interesse in spiritualiteit en haar eigen zoeken en verlangen naar de diepte van het leven, maken haar gevoelig voor de transcendente dimensie in het contact met
55
patiënten. “Het is een intiem gebied: bidden, dood, religieuze ervaringen. Ik zie het als mijn opdracht ook wel om daar met mensen over te spreken. Want als ik het niet doe, wie doet dat dan?”(X4) Of transcendentie bij niet-‐gelovigen ontbreekt, is moeilijk te zeggen. Hierbij is een grondgedachte voor X dat geloof zich niet af moet wenden van de moeilijkheden in het leven maar ze juist onder ogen moet zien. Het leven is niet ‘loos’.
56
Deel 3 Resultaten en conclusies
Hoofdstuk 6: Resultaten onderzoeksdeel In dit hoofdstuk worden de resultaten vermeld van zowel mijn eigen kwalitatief onderzoek (paragraaf 6.1) als van het kwantitatieve en kwalitatieve onderzoek van Smeets wat in deze scriptie aan de orde is gekomen (paragraaf 6.2). De focus in het beschrijven van de resultaten ligt – in het verlengde van de vraagstelling van deze scriptie -‐ op de plaats die transcendentie krijgt in de geestelijke verzorging en in de geestelijke begeleiding met aandacht voor contingentie als contextbepalend element binnen de geestelijke verzorging.
6.1 Eigen kwalitatief onderzoek
In hoofdstuk 5 zijn de analyses van de interviews weergegeven rondom de drie kernthema’s van deze scriptie: transcendentie, contingentie en geestelijke begeleiding, uitgesplitst in negen items. Wat zijn nu de resultaten van de interviews met betrekking tot deze thema’s? Wat zijn de overeenkomsten tussen de interviewees en waarin zijn de verschillen gelegen? Is er verdere informatie naar voren gekomen wat buiten deze begrippen valt en aandacht behoeft in het licht van deze scriptie? Ik geef de resultaten weer in navolging van de wijze waarop in de analyses gebruik gemaakt is van negen vragen rondom de drie kernthema’s. Transcendentie, wat wordt hier onder verstaan? Transcendentie wordt door alle vier de geïnterviewden breed gedefinieerd. Er worden woorden voor gebruikt als ‘(inspiratie)bron’, ‘gevoel van er is iets’, ‘oorsprong’, ‘(zelf)overstijging’, ‘deel zijn van een groter geheel’, ‘verbondenheid’, ‘overstijgende werkelijkheid’, ‘mens en tijd overstijgend, ‘het leven omvattend’, ‘energie’, ‘geloof in een hiernamaals’. Eveneens wordt door alle vier de geïnterviewden gezegd dat transcendentie niet religieus opgevat hoeft te worden; het kan wel, maar het is ook religie-‐overstijgend. Wel geloven zij alle vier zelf in een ‘transcendente transcendentie’: God of het goddelijke. Zij zien in de praktijk van het werk dat er mensen zijn die een transcendente oriëntatie hebben, zoals een gevoel van ‘er is iets’, zonder dat zij dit religieus duiden. Zij zien dat er mensen zijn die ook dat niet hebben, waarbij het transcendente afwezig lijkt en zin gezocht wordt in de immanente werkelijkheid. In die zin is het transcendentie met de ‘kleine t’, een collectief verlangen naar stilte, ruimte om gehoord te worden (interview1) of naar gezien willen worden (interview 4). Aansluitend bij het idee dat ieder mens een dergelijk verlangen bezit,
57
wordt ook door twee van hen expliciet gezegd dat transcendentie een gegeven is, los van het feit of we het nu definiëren of niet. Transcendentie, hoe kan dat ervaren worden? Zowel patiënten als geestelijk verzorgers zelf hebben transcendente ervaringen. Er worden verschillende omschrijvingen voor gegeven zoals het ervaren van rust, van vrede, van ‘het grotere’, van ‘dat wat het leven omvat’. Een van hen omschrijft het aldus: “(…) een intens ervaren van een aanwezigheid, van je gedragen weten, van deel van het geheel te zijn, van, ik weet niet wat mensen allemaal ervaren aan het goddelijke. Maar in ieder geval transcendent, dat ze deel uitmaken van een groter geheel.” (interview 1, X56) en: “Daar waar je oog in oog met de realiteit van het leven, in momenten van totale onzin, uiteindelijk geraakt kunt worden door heelheid in diepere zin in de werkelijkheid.” (interview 3, X15) Dit kan tijdens geestelijke verzorging of begeleiding plaatsvinden, maar ook erbuiten. Het kan door gebed, door rituelen, door het horen van een tekst. Transcendentie heeft woorden, beelden, symbolen en rituelen nodig om er over te kunnen spreken en het te kunnen ervaren. Het is alleen ervaarbaar in de immanente werkelijkheid. Religie biedt een taal aan om over transcendentie en de transcendente ervaring te spreken, zeggen drie van de geïnterviewden. Maar ook zonder religie is ervaring van transcendentie mogelijk. Alle mensen hebben een verlangen naar dit soort ervaringen, geloven de geïnterviewden, waarbij het voor de één een meer transcendent of religieus karakter heeft dan voor de ander. Van de geestelijk verzorger wordt gevraagd open te staan voor het transcendente. Contingentie, wat wordt hier onder verstaan en wat is de plek ervan in de context van de geestelijke zorg? Contingentie is niet voor allen een bekend en/of gehanteerd begrip. Twee van de geïnterviewden vragen om een omschrijving ervan, één van hen komt met een eigen definitie (“(…)er loopt een streep door, er loopt een breuk door, je wordt geconfronteerd met grenzen aan je mogelijkheden, grenzen aan lichamelijke mogelijkheden, geestelijke mogelijkheden.” (interview 3, X22), en één geeft aan niet zoveel met dat begrip te kunnen en geeft er een eigen verwoording aan (‘het leven zoals het is’). Twee van hen geven aan dat contingentie inherent is aan het leven. Er is zowel positieve contingentie als negatieve, evenals er individueel ervaren contingentie is als de ervaring van contingentie in de relatie met de ander. Eén van de geestelijk verzorgers geeft aan een verschil te zien in het omgaan met contingentie tussen gelovige mensen en niet-‐gelovige mensen. De laatsten reageren eerder op contingentie met ‘dan hoeft het voor mij niet meer’ of ‘ik wil dood’. Gelovige
58
mensen komen eerder ertoe op zoek te gaan naar betekenis. Een andere geestelijk verzorger vertelde dat een bepaalde groep (streng) gelovigen eerder gelooft in de bepaaldheid van gebeurtenissen dan in de toevalligheid die inherent is aan contingentie. Voor alle mensen geldt dat de schuldvraag wordt gesteld, evenals de waaromvraag. Transcendentie en contingentie, wat is het verband? Alle geïnterviewden zijn het erover eens dat de ervaring van contingentie een open staan voor transcendentie oproept. Geïnterviewde 3 noemt wel dat dat zowel een effect kan zijn van negatieve contingentie, als van positieve contingentie. Het spreekwoord ‘als mensen horizontaal komen te liggen, gaan ze verticaal denken’, wordt genoemd door geïnterviewde 3. Hierbij is noodzakelijk het verticale te duiden; niet alleen als iets religieus, maar breder: een open staan voor een grotere werkelijkheid. Geestelijke begeleiding, wat is dat en hoe bent u daarmee bezig? Twee van de geïnterviewden zien geestelijke begeleiding als iets wat onderdeel is van de geestelijke verzorging. Zij benaderen het niet zozeer als een op zichzelf staande methode of vorm. Een van hen spreekt erover als zijnde een inspiratiebron voor haar werk als geestelijk verzorger. De ander betrekt het op de verschillende niveaus in de communicatie waarbij geestelijke begeleiding dan betrekking heeft op het vierde niveau: dat van de existentie of transcendentie. Geestelijke begeleiding is voor hem een gericht zijn op dat vierde niveau. De andere twee geïnterviewden benaderen geestelijke begeleiding wel als een op zichzelf staande methode/vorm. Zij gebruiken beeldspraak om het te omschrijven. De een spreekt over ‘de vroedvrouw’, beeldspraak vanuit het boek van Guenther (1993), waarbij kernbegrippen zijn: wachten, niet forceren, toeschouwer zijn, ruimte scheppen, jezelf stil maken, een ontvankelijke houding aannemen: het is een actieve passiviteit. Zij omschrijft geestelijke begeleiding als ‘faciliteren door je aanwezigheid van rust en ruimte’ en als ‘ruimte maken voor transcendentie met de grote t’ (geïnterviewde 1). De ander (geïnterviewde 4) spreekt over de ‘levensweg’; een weg waarin twee lagen zijn te onderscheiden: een oppervlakkige laag van het alledaagse leven en een diepere laag, een transcendente laag. In de geestelijke begeleiding moeten deze lagen met elkaar verbonden worden. Deze beide geïnterviewden spreken ook over het langdurige karakter van de klassieke begeleiding, wat in de context van het ziekenhuis bijna nooit bereikt kan worden. In het werk als geestelijk verzorger kan er geput worden uit de klassieke geestelijke
59
begeleiding, er kunnen elementen uit gebruikt worden. De vraag is of het dan nog geestelijke begeleiding mag heten, zegt geïnterviewde 1. Allen zeggen dat geestelijke begeleiding (of het gebruik van elementen daaruit) vereist dat je jezelf als geestelijk verzorger open stelt voor het transcendente niveau in het bestaan en in de communicatie. Transcendentie, wat is de plek ervan in de geestelijke verzorging? Hier worden door de verschillende geïnterviewden dingen over gezegd die in tegenstrijd met elkaar zijn. Zo ziet geïnterviewde 1 in de geestelijke verzorging weinig ruimte voor het transcendente ‘met de grote t’ (religieus geduide) terwijl geïnterviewde 2 en 3 expliciet stellen dat transcendentie overal is, en dus zeker ook (bij uitstek!) in de geestelijke verzorging een plek heeft. De geestelijk verzorger kan het transcendente ervaarbaar maken onder andere door gebed, rituelen en woorden. Belangrijk is vooral, en dat beamen alle geïnterviewden, om aan te sluiten bij de ander en diens beleving van het transcendente. Dat is een alert kunnen zijn voor de laag van de transcendentie in de communicatie. Transcendentie is niet de eerste ingang voor een gesprek, aldus geïnterviewde 4, die is gelegen in de dagelijkse realiteit. Vervolgens kan er een verdieping plaatsvinden naar de transcendente dimensie, bijvoorbeeld door het levensverhaal (geïnterviewde 3 noemde het levensverhaal het antwoord op de vraag naar zingeving). Transcendentie, wat is de plek ervan in de geestelijke begeleiding? De houding van de geestelijk verzorger, welke bepaald kan worden door inspiratie uit de geestelijke begeleiding, kan ruimte scheppen bij de patiënt voor het hebben van transcendente ervaringen (aldus geïnterviewde 1). Deze ervaringen kunnen meer immanent of meer transcendent van karakter zijn. Drie van de vier geïnterviewden noemen dat ‘het dan kan gebeuren’, zonder toedoen van de geestelijk verzorger, zonder toedoen van methodes en technieken. Naast het hebben van een bepaalde gerichtheid, heeft de geestelijk verzorger weinig in de hand. Geïnterviewden 2 en 3 noemen zichzelf een bemiddelaar van het transcendente. Dit kan door middel van rituelen, gebed en woorden, zoals eerder genoemd, maar bij uitstek door de geestelijk verzorger zelf (die vervolgens met mensen bidt, woorden spreekt en rituelen uitvoert). Geestelijke verzorging en geestelijke begeleiding, hoe verhouden deze twee zich ten opzichte van elkaar wat betreft de plaats van transcendentie? Niet elke geïnterviewde maakt een duidelijk onderscheid in transcendentie in de geestelijke verzorging of transcendentie in de geestelijke begeleiding. Je zou een scheiding aan kunnen
60
brengen tussen de twee, door de algemene geestelijke verzorging te reserveren voor niet-‐ gelovige mensen en de geestelijke begeleiding (of het pastoraat), waar meer ruimte is voor het transcendente, voor de gelovige patiënt. Dit is dan wel een kunstmatige scheiding, want in de praktijk van het werk ben je als geestelijk verzorger één persoon en niet op dergelijke wijze op te splitsen. Daarbij is het onderscheid in gelovige versus niet-‐gelovige patiënten behoorlijk diffuus. Geestelijke begeleiding wordt door geïnterviewde 2 en 3 als onderdeel gezien van het werk van de geestelijk verzorger, terwijl geïnterviewde 1 en 4 de klassieke geestelijke begeleiding beschouwen als op zichzelf staand, waaruit zij putten en elementen inweven in hun werk als geestelijk verzorger: ‘geestelijke verzorging met de vorm en kleur van geestelijke begeleiding’ (interview 1, X46). Overige opmerkingen die belangrijk zijn in het kader van de vraagstelling van deze scriptie: Twee van de geïnterviewden verbinden een taakopvatting aan het geestelijk verzorgerschap welke lijkt op een ‘roeping’. “Dat is iets denk ik, dat ik mij realiseer dat eh, nou dat het echt iets is wat niet alleen mijn interesse is, dat niet alleen, ook een gevoel ‘dit is iets wat ik te doen heb.’” (interview 2, X78). “Het is een intiem gebied: bidden, dood, religieuze ervaringen. Ik zie het als mijn opdracht ook wel om daar met mensen over te spreken. Want als ik het niet doe, wie doet dat dan?”(interview 4, X4) De eigen vorming en ontwikkeling van de geestelijk verzorger op spiritueel gebied is belangrijk. Dat kan door zelf een geestelijk begeleider (gehad) te hebben (geïnterviewde 1 en 4) en door het continue bezig zijn met en open staan voor scholing op dit terrein. Het is geen voorwaarde om zelf als geestelijk verzorger gelovig te zijn, maar wel om een open houding te hebben, bekend te zijn met tradities en bronnen en duidelijk te maken waar je zelf staat. Voor het kunnen hebben van een gedeelde transcendente ervaring is een gezamenlijke opvatting van die transcendentie wel belangrijk: “Je kunt alleen aanbieden wat je zelf kent” (interview 3, X68), wat ook betekent dat er grenzen zitten aan het hebben van gedeelde ervaringen.
6.2 Smeets kwantitatief en kwalitatief onderzoek
In deel 2 van deze scriptie is uitvoerig ingegaan op het onderzoek van Smeets rondom de levensbeschouwelijke identiteit van geestelijk verzorgers. In de volgende subparagraaf zullen de onderzoeksresultaten van het kwantitatieve onderdeel van dit onderzoek worden weergegeven, waarbij -‐ in het verlengde van de vraagstelling die ten grondslag ligt aan deze
61
scriptie -‐ gezocht wordt naar de plaats van transcendentie in de wijze van betekenisverlening onder geestelijk verzorgers. In de tweede subparagraaf wordt deze vraag beantwoord voor wat betreft het kwalitatieve deel van zijn onderzoek wat in deze scriptie aan de orde is geweest, vraag 11 van de open vragenlijst. 6.2.1 Transcendentie in de kwantitatieve onderzoeksresultaten van Smeets rondom levensbeschouwelijke identiteit. De onderzoeksresultaten rondom de cultuur gerelateerde dimensie van de levensbeschouwelijke identiteit laten niet iets specifieks over de plaats van transcendentie zien. Het hechten aan de eigen levensbeschouwelijke traditie en het open staan voor de waarde van andere tradities, geldt zowel voor geestelijk verzorgers vanuit een religieuze traditie als voor geestelijk verzorgers vanuit de humanistische traditie. Met betrekking tot ritualiteit wordt er in de resultaten een onderscheid gemaakt tussen deze twee groepen geestelijk verzorgers. Rituelen hebben een verbindende rol en een transcenderende rol, schreef ik in hoofdstuk 1. Verbindend door de alledaagse werkelijkheid met de symbolische realiteit te verbinden, transcenderend door in het hier en nu iets ervaarbaar te maken van transcendentie: het overstijgende, de symbolische werkelijkheid. Geestelijk verzorgers met een religieuze levensbeschouwing bevestigen het belang van rituelen. Dat veronderstelt dat zij geloven in die transcendente werkelijkheid waarmee een verbinding tot stand wordt gebracht, ervaarbaar wordt gemaakt, in het ritueel. Geestelijk verzorgers vanuit een humanistische traditie staan ambivalent ten opzichte van algemene rituelen en negatief ten opzichte van de rites des passages. Dat roept de vraag op of zij de verbindende en transcenderende werking van het ritueel niet als zodanig erkennen of dat de transcendente werkelijkheid hier immanentistisch moet worden opgevat. Wat betreft betekenisverlening komt uit het onderzoek van Smeets naar voren dat geestelijk verzorgers met een religieuze levensbeschouwing geloven in het bestaan van een transcendente realiteit. Zij wijzen een immanentistische visie van de hand, wat betekent dat zij het idee afwijzen dat dit tijdruimtelijk bestaan de hele werkelijkheid omvat. De humanistisch geestelijk verzorgers beamen juist de immanentistische visie waarmee zij een transcendente werkelijkheid afwijzen. De ultimate reality is voor hen immanent van karakter, terwijl hij voor religieus georiënteerde geestelijk verzorgers juist transcendent van karakter is. De zeven theodicee modellen, zagen we, variëren op een schaal van transcendentie tot immanentie. Hoewel geestelijk verzorgers vanuit een religieuze traditie geloven in een transcendente werkelijkheid, wijzen zij de transcendent georiënteerde theodiceemodellen
62
juist af. Deze schijnbare inconsistentie zou volgens mij als volgt verklaard kunnen worden: het komt doordat het begrip transcendentie in beide gevallen een andere betekenis krijgt; de transcendent georiënteerde theodiceemodellen plaatsen God buiten deze werkelijkheid, ver weg van de mens, terwijl de andere vorm van transcendentie, die waaraan geestelijk verzorgers wel waarde hechten, wijst op een overstijgende werkelijkheid zonder dat dit iets zegt over de betrokkenheid van die werkelijkheid op de mens en deze wereld. Humanistisch geestelijk verzorgers wijzen alle modellen af, wat begrijpelijk is omdat zij niet geloven in een God of goddelijke werkelijkheid waartoe het lijden zich zou moeten verhouden. Uit het onderzoek blijkt daarentegen wel dat zij enigszins open staan voor het solidariteitsmodel en het apathiemodel. Dit kan geïnterpreteerd worden als reactie op de vraag ‘als er een God zou bestaan, dan houdt Hij zich afzijdig van het lijden (apathiemodel) of is hij solidair met de mens en lijdt Hij mee (solidariteitsmodel). Deze interpretatie kan uit het onderzoek van Smeets echter niet nader worden bevestigd of ontkend. 6.2.2 Transcendentie in de kwalitatieve onderzoeksresultaten van Smeets, de vraag naar ‘Eigen doelen van de geestelijke verzorging’. Transcendentie als zoekterm is nauwelijks expliciet en voornamelijk impliciet aanwezig in de antwoorden op de open vraag ‘Eigen visie en doelen van geestelijke verzorging’. Elementen uit de geestelijke begeleiding zijn terug te vinden, hoewel iets dergelijks als aandacht, veiligheid, ruimte en presentie niet exclusief voorbehouden zijn aan de geestelijke begeleiding maar evenzeer aan de geestelijke verzorging. Contingentie is inherent aan de context van het werk van geestelijk verzorgers en komt als zodanig – zij het niet in deze term maar in andere bewoordingen – ruimschoots naar voren.
63
Hoofdstuk 7: Conclusie, discussie en aanbevelingen 7.1 Conclusie Om te komen tot een conclusie, moeten we eerst terug naar de vraagstelling waarop deze scriptie gebaseerd is: Wat is de plaats van transcendentie in de geestelijke verzorging? (deel A) Bieden de kernelementen vanuit de geestelijke begeleiding een benaderingswijze op basis waarvan het bemiddelen van transcendentie tot stand kan komen in het contact tussen geestelijk verzorger en de patiënt? (deel B) Deel A van de vraagstelling: In deze scriptie heb ik, op basis van literatuur, ervoor gekozen het begrip ‘transcendentie’ breed te definiëren als zijnde ‘datgene wat de mens en diens tijdruimtelijke bestaan overstijgt, het ‘meer’ in het leven.’ Deze brede definiëring sluit goed aan bij de veranderende zingevingstijlen in onze maatschappij, waarbij geïnstitutionaliseerde religie en kerken minder invloed hebben, maar er wel een grote groep mensen is voor wie spiritualiteit en transcendentie van waarde zijn. Daarmee sluit de brede definiëring van transcendentie ook goed aan bij de geestelijke verzorging die aan wil sluiten bij de oriëntatie van de ander. In het beschrijven van geestelijke begeleiding, werd het begrip versmald doordat de besproken auteurs schrijven vanuit hun eigen christelijke levensovertuiging. Bij Andriessen is er wel ruimte voor een verstaan van het ‘geestelijke’ zonder dat dit verbonden wordt met religie, maar, zegt hij, de Godsvraag moet uiteindelijk wel gesteld worden: “(…)dat men leert beseffen hoe men op grond van zijn geschiedenis en ontwikkeling geleerd heeft met God om te gaan.” (Andriessen, p55) Uit het onderzoek van Smeets kwam naar voren dat het open staan voor een transcendente ultimate reality te maken heeft met de al dan niet religieuze levensovertuiging van geestelijk verzorgers. Wanneer zij religieus zijn, geloven zij in een transcendente werkelijkheid en wordt dit terug gevonden in de wijze waarop betekenis verleend wordt aan lijden en dood. Ook de waardering van ritualiteit is hoger bij deze categorie geestelijk verzorgers. Humanistisch geestelijk verzorgers daarentegen, geloven niet in een transcendente ultimate reality en zoeken in antwoord op lijden en dood geen verbinding met God of het goddelijke. De antwoorden op de open vraag uit het onderzoek van Smeets, laten enkel een impliciete gerichtheid op transcendentie als doeloriëntatie van de geestelijke verzorging zien. Uit mijn eigen kwalitatieve onderzoek komt eenzelfde brede definiëring van transcendentie naar voren als waarvoor ikzelf opteer. Hoewel alle geïnterviewde geestelijk verzorgers een religieuze levensovertuiging aanhangen, erkennen zij dat transcendentie niet sec verbonden
64
hoeft te worden met God of het goddelijke. Hier speelt hun praktijkervaring mee, doordat zij in de dagelijkse praktijk van het werk mensen tegen komen die wel een ervaring van of een verlangen hebben naar transcendentie, maar dit niet verbinden aan of verwoorden als God of het goddelijke. Voor dit verlangen en deze ervaringen wordt een veelvoud aan omschrijvingen gebruikt. Denk hierbij aan omschrijvingen die uit de interviews naar voren kwamen zoals ‘(inspiratie)bron’, ‘gevoel van er is iets’, ‘oorsprong’, ‘(zelf)overstijging’, ‘deel zijn van een groter geheel’, ‘verbondenheid’, ‘overstijgende werkelijkheid’, ‘mens en tijd overstijgend, ‘het leven omvattend’, ‘energie’, ‘geloof in een hiernamaals’. Contingentie als context van de geestelijke verzorging, komt in het kwantitatieve onderzoek van Smeets rond betekenisverlening naar voren in de thema’s lijden en dood. Het dwingt mensen, geestelijk verzorgers en patiënten, om zich ertoe te verhouden. Dit kan op verschillende wijzen gedaan worden waarbij uit het onderzoek van Smeets naar voren komt dat dit voor geestelijk verzorgers afhankelijk is van hun levensbeschouwelijke positionering (religieus of humanistisch). Contingentie heeft ook te maken met ritualiteit doordat rituelen een verbinding leggen tussen de alledaagse werkelijkheid, die gekenmerkt wordt door contingentie, en de symbolische werkelijkheid. Met het oog op het kwalitatieve onderzoeksdeel van Smeets (de vraag naar eigen doelen), kan worden geconcludeerd dat geestelijk verzorgers het als hun taak zien om de ander te helpen en te ondersteunen in diens staat van contingentie en in de zoektocht naar betekenis die hieruit voortvloeit, alhoewel daarvoor andere termen dan het begrip contingentie worden gebruikt..8 Vanuit mijn eigen kwalitatieve onderzoek kan de conclusie worden getrokken dat geestelijk verzorgers contingentie zien als inherent aan het menselijk bestaan en mensen open doet staan voor transcendentie. Zingeving is de core-business van de geestelijke verzorging, voor zowel religieuze als humanistisch geestelijk verzorgers, maar de mate waarin en de wijze waarop ruimte gemaakt wordt voor transcendentie in die zoektocht naar betekenis en zin door de geestelijk verzorger, is heel verschillend. Dit is afhankelijk van a) de wijze waarop de geestelijk verzorger zelf transcendentie opvat en zich ervoor openstelt,
8 Uit het onderzoek van Smeets komt naar voren dat geestelijk verzorgers eraan twijfelen of contingentie een prominente plaats inneemt in de geestelijke verzorging. In de beantwoording van de vraag naar eigen doelen kwam het begrip alleen impliciet aan de orde.
65
b) wat op zijn beurt afhankelijk is van de levensovertuiging van de geestelijk verzorger: is hij/zij religieus of humanistisch. Hiermee is nog niets gezegd over de variëteiten binnen deze twee categorieën. Bevestigd is dat in het werk van de geestelijke zorg er werkelijk ervaringen zijn van een derde aanwezige, de Ander, in het gesprek. Dit is door een enkele geestelijk verzorger genoemd als antwoord op eigen doelen van geestelijke zorg (open vraag 11 uit het kwalitatieve onderzoek van Smeets). Respondent 191 spreekt over het zijn in het ‘krachtenveld van de Geest’ en respondent 519 over ‘Emmaüsgangers zijn waarbij we hopen dat Hij met ons meeloopt’. Alle vier door mij geïnterviewden hebben voorbeelden gegeven waarin dit hen overkomen is. Hoe dit precies benoemd wordt, verschilt van persoon tot persoon. Ik geef hier een citaat uit een artikel dat een van de geïnterviewden heeft geschreven: “Wat mijzelf als geestelijk verzorger betreft: mystieke en spirituele teksten maken mij gevoelig voor de diepte van wat in een mens kan leven. Altijd weer word ik daardoor verrast, zowel als het gaat over rijke en weldadige ervaringen als over bittere en ontledigende ervaringen die mensen doormaken. Bovendien geeft de mystieke traditie mij in, te vertrouwen dat in elk gesprek de Geest aanwezig is en werkt – niet alleen in maar ook ‘terzijde’ van ons eigen spreken. Zo word ik in mijn werk in een voortdurend proces van omvorming gebracht met groeiend ontzag voor de ongekende Bron van dit alles.” Deel B van de vraagstelling: Bieden de kernelementen vanuit de geestelijke begeleiding een benaderingswijze op basis waarvan het bemiddelen van transcendentie tot stand kan komen in het contact tussen geestelijk verzorger en de patiënt? (deel B) In het derde hoofdstuk van deze scriptie is geschreven over geestelijke begeleiding. Er zijn aan de hand van vier beelden (gastheer, weg, leraar en vroedvrouw) elementen uitgelicht die kenmerkend zijn voor de geestelijke begeleiding. Dit zijn voor wat betreft de beeldspraak van de gastheer en de weg: een houding van totale acceptatie van degene voor wie je een gastheer bent (het bieden van een veilige plaats), het creëren van een ruimte waar God ontmoet kan worden (het bieden van een heilige plaats), het samen op zoek gaan naar een geestelijke bestemming. Dit vraagt om een besef van het bestaan van de andere dimensie en het op orde hebben van het eigen geestelijke huis (ervaring hebben op de geestelijke weg).
66
Voor wat betreft de beeldspraak van de leraar zijn er de volgende elementen te onderscheiden: een wederkerige relatie waarbij sprake is van hiërarchie van dienende aard. De leraar wijst de begeleide een richting waarbij de gerichtheid altijd geestelijk is. Hij laat de ander ontdekken wat reeds in hem aanwezig is en brengt dit naar boven; niet met behulp van methodieken maar wel met behulp van vaardigheden als doorschouwen, duiden en dingen in een geestelijk kader plaatsen. Het beeld van de vroedvrouw gaat vooral over het in staat zijn als begeleider om te wachten en het uit te houden met de begeleide op diens weg, in het vertrouwen dat de begeleide zelf in staat is het werk te doen (samen met de Geest, vanuit christelijk perspectief gezien). Kunnen deze elementen een plek krijgen in de geestelijke verzorging met als doel ‘het bemiddelen van transcendentie in het contact tussen geestelijk verzorger en patiënt’? Van Meurs heeft in haar scriptie gezocht naar de mogelijkheden en wenselijkheid voor geestelijke begeleiding van mensen die ziek zijn, in de setting van een algemeen ziekenhuis (Van Meurs, 2011). Zij heeft dit met name betrokken op de grondbeginselen van geestelijke begeleiding zoals Waaijman deze heeft geformuleerd (in deze scriptie terug te vinden op pagina 28). Hierin wordt nadruk gelegd op het betrokken zijn op een goddelijke werkelijkheid van zowel begeleide als begeleider. Wanneer deze betrokkenheid op en zoektocht naar God geïnterpreteerd wordt als een verlangen naar ruimte en stilte kunnen we een brug slaan tussen het werk van de geestelijk verzorger en de geestelijke begeleiding. Mijn vraag is vervolgens of genoemde elementen uit de geestelijke begeleiding ertoe leiden dat transcendentie bemiddeld wordt. De conclusie aan het einde van hoofdstuk 3 was dat transcendentie altijd een onderdeel is van geestelijke begeleiding: wanneer gesteld wordt dat de mens ten diepste naar God verlangt, of naar ruimte om gehoord te worden (Van Meurs), is dat verlangen dus transcendent van karakter: de mens verlangt naar iets overstijgends. De een zal dat duiden als zijnde ‘God’, de ander als ‘het goddelijke’, weer een ander als ‘liefde’. Het verlangen is dus transcendent, maar hoeft niet per se religieus geduid te worden. De conclusie luidt dat er in de geestelijke begeleiding volop ruimte is voor het transcendente. De bovengenoemde beelden met bijbehorende elementen zijn er op gericht het transcendente ervaarbaar te maken. Geestelijke begeleiding biedt zo een benaderingswijze om het transcendente te bemiddelen. Vanuit de interviews is vast te stellen dat geestelijk verzorgers die geïnspireerd zijn door en/of werken met elementen uit de geestelijke begeleiding, inderdaad een gerichtheid hebben op het transcendente in het contact wat zij met patiënten hebben. Hier wordt door twee van de vier geïnterviewden het woord ‘bemiddelen’ gebruikt. Dit sluit aan bij de
67
vraagstelling of elementen uit de geestelijke begeleiding transcendentie kunnen bemiddelen. Een ander woord wat gebruikt werd (interview 1) is ‘faciliteren’ door actieve passiviteit. Deze wijze van aanwezig zijn – faciliterend, actief passief – is gericht op het mogelijk maken van een ervaring van transcendentie bij de patiënt, waarbij benadrukt wordt dat dit niet geforceerd kan worden of eigenmachtig tot stand kan worden gebracht door de geestelijk verzorger. Deze wijze van aanwezig zijn sluit aan op het beschreven beeld van de vroedvrouw die wachtend en ondersteunend aanwezig is -‐zonder te forceren-‐ bij de geestelijke geboorte, lees: transcendente ervaring van de ander. Alle geïnterviewden zijn zelf gericht op en geloven in een transcendente werkelijkheid, waardoor zij open staan voor en de ervaring kennen van een transcendente ervaring in het contact wat zij als geestelijk verzorger hebben met mensen. Dit is te benoemen als een gerichtheid op het transcendente, wat terug komt in de beeldspraak van de weg (waarin de focus geestelijk is) en de leraar (die dat wat hij hoort in een geestelijk kader plaatst). Tevens is hierin het beeld van de gastheer te herkennen die een veilige (totale acceptatie en gerichtheid op de patiënt) en heilige (een ontmoeting waar transcendente en/of goddelijke ervaringen tot stand kunnen komen) plaats biedt. De vraagstelling of elementen vanuit de geestelijke begeleiding transcendentie kunnen bemiddelen, kan beantwoord worden met een ‘ja’. De vraag of deze elementen geestelijk verzorgers kunnen helpen transcendentie in het contact met patiënten een plaats te geven, is in de door mij gehouden interviews bevestigd.
7.2 Discussie
Welke vragen rijzen naar aanleiding van deze conclusies? Ten aanzien van transcendentie als begrip en aanwezig onder mensen, blijft de vraag bestaan hoe dit gestalte krijgt bij mensen die zelf aangeven niet te geloven in transcendentie. De ultimate reality – de uiteindelijke bestaansorde – is voor hen in de immanentie te vinden. Ook betekenis zoeken zij in het tijdruimtelijke bestaan. Is er bij deze groep mensen toch iets overstijgends aanwezig? Bijvoorbeeld wanneer zij geconfronteerd worden met de grenzen aan/in het leven? Is dit de transcendentie ‘met de kleine t’, het verlangen naar ruimte om gehoord en gezien te worden? Mag dit transcendentie heten? In hoofdstuk 1 dat ging over transcendentie in onze cultuur, kwam uit het WRR rapport naar voren: “Voor de categorie mensen met een niet-‐religieus georiënteerde zingevingstijl is transcendentie niet belangrijk. Zij hebben niet de ervaring dat er ‘meer’ is in het leven en vinden zin in het tijdruimtelijk bestaan.”
68
Transcendentie werd in dit onderzoek opgevat als ‘transcendentie met een middelgrote en grote t’: het besloeg het idee van een ‘meer’ in het bestaan of een duidelijke religieuze gerichtheid. ‘Transcendentie met een kleine t’, zou je kunnen zeggen, is iets dat daaraan vooraf gaat en wel degelijk onder alle mensen aanwezig is en naar voren kan komen in contingente situaties waarin men op zoek gaat naar betekenisverlening. Het kan een aanknopingspunt zijn in het gesprek met mensen om eventueel later verdiept te worden naar transcendentie ‘met een middelgrote of grote t’. Het is de vraag of de geestelijk verzorger dan niet teveel zijn eigen belangen, wat voor hem/haar van waarde is, nastreeft. Zowel in het onderzoek van Smeets als in mijn eigen onderzoek, kwam naar voren dat geestelijk verzorgers het belangrijk vinden de patiënt voorop te stellen. Dit zal betekenen dat gesprekken regelmatig zullen gaan over transcendentie ‘met een kleine t’, gesprekken waarin de geestelijk verzorger gehoor geeft aan het verlangen van de patiënt gehoord en gezien te worden. Of de verbinding naar de ‘middelgrote’ of ‘grote’ t gemaakt kan of mag worden heeft alles te maken met respect voor wat deze concrete patiënt als levensovertuiging heeft. Een tweede opmerking is dat deze scriptie gaat over het gezichtspunt van de geestelijk verzorger en niet over dat van de patiënt. De plaats van transcendentie in het contact tussen geestelijk verzorger en patiënt is onderzocht met het oog op wat de geestelijk verzorger kan doen om transcendentie aanwezig te doen zijn met behulp van elementen uit de geestelijke begeleiding. Hoe de patiënt hiertoe kan bijdragen of hoe hij/zij dit beleefd, is niet onderzocht. De ruimte die er is in de geestelijke verzorging voor transcendentie, is de conclusie, hangt sterk af van de levensbeschouwelijke positionering van de geestelijk verzorger. Er is onderscheid gemaakt in religieus en humanistisch, in navolging van het onderzoek van Smeets. Deze categorieën zijn verder niet door mij uiteen gesplitst, wat betekent dat er nog allerlei variëteiten kunnen bestaan binnen de categorieën. De interviews zijn gehouden met geestelijk verzorgers met een eigen (christelijk) religieuze achtergrond. Zij geloven in een transcendente werkelijkheid en staan aldus open voor de aanwezigheid van transcendentie in het contact wat zij hebben met patiënten. In deze scriptie is niet onderzocht door middel van interviews hoe humanistisch geestelijk verzorgers hier tegenaan kijken. De vraag zou hen gesteld kunnen worden hoe zij in het contact met religieuze patiënten omgaan met transcendentie.
69
Het tweede deel van de vraagstelling gaat over elementen uit de geestelijke begeleiding die vervolgens zouden kunnen dienen om transcendentie te bemiddelen. De beeldspraak van gastheer, weg, leraar en vroedvrouw duidt met name op een wijze van aanwezig zijn: als gastheer, als wegbewandelaar, als leraar en als vroedvrouw. Het zou onjuist zijn om losse elementen uit de geestelijke begeleiding te nemen en die vervolgens alsnog als methode in te zetten, zoals volledige acceptatie, ruimte bieden, de dingen geestelijk bezien, gebed, enz. Het gaat in eerste instantie om een gerichtheid en een wijze van zijn die de geestelijk verzorger kan hebben, met als onderliggend doel (als je het al zo mag noemen) de ander te helpen en bij te staan op zijn levensweg, bij zijn ‘geboorte’ (beeldspraak van de vroedvrouw). Dat maakt dat de personale competentie van de geestelijk verzorger van essentieel belang is: de wijze waarop de geestelijk verzorger als mens aanwezig is en welke gerichtheid hij heeft. Hierbij is in de geestelijke begeleiding van belang dat zowel patiënt en geestelijk verzorger een openheid hebben voor het geestelijke, al dan niet religieus ingevuld. Wellicht zijn er elementen uit de geestelijke begeleiding toepasbaar in de humanistische geestelijke verzorging en zou je dan niet moeten spreken over (elementen uit de) geestelijke begeleiding maar over levensweg begeleiding: iemand op zijn levensweg begeleiden zonder dat er sprake is van een gerichtheid op het geestelijke en/of goddelijke. Over het andere element in het tweede deel van de vraagstelling, het ‘bemiddelen van transcendentie’, zeg ik nu, aan het einde van deze scriptie, dat het correcter is om te spreken over het bemiddelen van de ervaring van transcendentie. Transcendentie wordt ervaren in de immanentie, komt uit de interviews naar voren. De geestelijk verzorger kan hierin een bemiddelende rol spelen door zijn/haar wijze van aanwezig zijn en doordat hij/zij woorden, teksten, bronnen, symbolen, rituelen gebruikt om dit te bewerkstelligen. Het gaat er echter niet om dat de transcendente werkelijkheid aanwezig zou moeten komen -‐het/Hij is er al -‐ het gaat erom dat het/Hij ervaren kan worden. De geestelijk verzorger kan in de ontmoeting de ervaring van transcendentie faciliteren. Hierbij is van belang wat hierboven gezegd is ten aanzien van de aard van de transcendentie die ervaren kan worden (van de basale transcendentie met ‘kleine t’ tot de expliciet religieus gekleurde ‘grote t’).
7.3 Aanbevelingen
Zoals gezegd is deze scriptie geschreven met als vertrekpunt de geestelijk verzorger. In een vervolgonderzoek zou de plaats van transcendentie in het contact tussen geestelijk verzorger en patiënt vanuit de patiënt kunnen worden onderzocht.
70
De nadruk die vanuit de interviews naar voren komt op de eigen persoonlijke groei en ontwikkeling van geestelijk verzorgers om een open houding te kunnen hebben naar de patiënt, samen met eenzelfde advies vanuit de literatuur rondom geestelijke begeleiding, is aanleiding voor het advies aan opleidingen en aan hen die zich bezighouden met nascholing, niet alleen in te zetten op continue professionalisering op het gebied van zingeving en zorgverlening9, maar zeker ook op de competentie van zelfreflectie, waarin reflectie op de eigen levensbeschouwelijke biografie een belangrijke plaats inneemt. In de opleiding in Utrecht is hier een begin mee gemaakt door het traject ‘levensbeschouwelijke biografie’ voor studenten. Het zelf ondergaan van geestelijke begeleiding of een vorm daarvan is aan te raden voor hen die op hun beurt geestelijk verzorger voor anderen willen zijn. In het kader van het algemeen karakter van de opleiding wordt van de geestelijk verzorgers (in opleiding) gevraagd enigszins bekend te zijn met de verschillende (religieuze) tradities en levensbeschouwelijke richtingen die er zijn. Daarnaast wordt van hen een open houding verwacht om als geestelijk verzorger anderen bij te kunnen staan in het proces van zingeving, ongeacht levensovertuiging en/of geloof. Dit is volkomen terecht en past ook in deze maatschappij waarin steeds meer mensen los zijn komen te staan van traditionele religieuze kaders. Toch is het belangrijk om naast die algemene georiënteerdheid ook ruimte te blijven bieden aan de specifieke waarden die verscholen zitten in de afzonderlijke (religieuze) tradities. Zo zouden elementen vanuit de (christelijke vorm van) geestelijke begeleiding een bron kunnen zijn voor geestelijk verzorgers om uit te putten, evenals bijvoorbeeld mindfullness zou kunnen zijn vanuit het Boeddhisme. Ik zou me voor kunnen stellen dat dit in de opleiding geïntegreerd zou kunnen worden door middel van een keuzevak of verdiepingscursus die aansluit bij de eigen (of juist niet!) overtuiging of interesse van de geestelijk verzorger.
9 In navolging van de driedeling zoals die in de Utrechtse visie geschetst wordt rondom de competenties van de geestelijk verzorger.
71
72
Literatuur Andriessen, H. (1996) Oorspronkelijk bestaan. Geestelijke begeleiding in onze tijd. Uitgeverij Gooi en Sticht, Baarn. Bertens, A. (2008) Aangegrepen. Een bewerking van een inleiding gehouden in het Augustijns Bezinningscentrum De Boskapel, Nijmegen. Brink, G. van der, (2006) ‘De migratie van het goddelijke. Over geloof en kerk in de moderne maatschappij.’ In: Donk, W.B.H.J. van de, Jonkers, A.P., Kronjee, G.J., Plum, R.J.J.M. (red.) WRR rapport: Geloven in het publieke domein. Verkenningen van een dubbele transformatie. Amsterdam University Press, Den Haag/Amsterdam, 417-‐433. Ganzevoort, R. R. (1994) Een cruciaal moment. Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer. Ganzevoort, R. (2005) ‘Pastoraat en transcendentie.’ Interview door Arjen Velema, in: Kernvraag 133, 49-‐58. Guenther, M. (1993) Holy listening, the art of spiritual direction. Darton, Longman and Todd Ltd, London. Hijweege, N.M., Pieper, J.Z.T., Smeets, W., Hamers, H. & Meurs, J. van, (2011) ‘Rituals in General Spiritual Care.’ In: Jaarboek voor liturgie-onderzoek, 27, 29-‐48. Knippenberg, T. (2008) Existentiële zielzorg. Tussen naam en identiteit. Uitgeverij Meinema, Zoetermeer. Kronjee, G. en Lampert, M. (2006) ‘Leefstijlen en zingeving.’ In: Donk, W.B.H.J. van de, Jonkers, A.P., Kronjee, G.J., Plum, R.J.J.M. (red.) WRR rapport: Geloven in het publieke domein. Verkenningen van een dubbele transformatie. Amsterdam University Press, Den Haag/Amsterdam, 172-‐208. Kunneman, H. (2006) ‘Horizontale transcendentie en normatieve professionalisering: de casus geestelijke verzorging.’ In: Donk, W.B.H.J. van de, Jonkers, A.P., Kronjee, G.J., Plum, R.J.J.M. (red.) WRR rapport: Geloven in het publieke domein. Verkenningen van een dubbele transformatie. Amsterdam University Press, Den Haag/Amsterdam, 367-‐393.
73
Menken-‐Bekius, C. (1998) Rituelen in het individuele pastoraat. Een praktisch-theologisch onderzoek. Uitgeverij Kok-‐Kampen. Meurs, J. van, (2011) ‘Wachten met de wachtenden. Geestelijke begeleiding in een zorginstelling.’ In: Handelingen, Tijdschrift voor praktische theologie 3, 48-‐53. Meurs, J. van, (2011) ‘Geestelijke begeleiding in het algemene ziekenhuis (een verkenning).’ Doctoraalscriptie Pastorale Studies, Nijmegen. Scherer–Rath, M. (2007) ‘Contingentie en religieus-‐existentiele zorg.’ In: Tijdschrift Geestelijke Verzorging, jaargang 10, nr. 42, 28-‐36. Schilderman, H. (2006) ‘Religie en zorg in het publieke domein.’ In: Donk, W.B.H.J. van de, Jonkers, A.P., Kronjee, G.J., Plum, R.J.J.M. (red.) WRR rapport: Geloven in het publieke domein. Verkenningen van een dubbele transformatie. Amsterdam University Press, Den Haag/Amsterdam, 395-‐414. Schilderman, H. (2009) Wat is er geestelijk aan de geestelijke zorg? Inaugurele rede. Radboud Universiteit Nijmegen. Smaling, A. en Heijmans, E. (red.) (1997) Kwalitatief onderzoek en levensbeschouwing. Uitgeverij Boom, Amsterdam. Smeets, W. (2007) ‘Geestelijke verzorging: een dyadisch georiënteerde professie op het domein van de spirituele gezondheid.’ In: Psyche en geloof 18 nr. 1-‐2, 96-‐113. Smeets, W., (2006) Spiritual Care in a Hospital Setting. An Empirical-theological Exploration. Uitgeverij Brill, Leiden. Uden, M.H.F. van, en Pieper, J.Z.T. (1996) ‘Religie in de geestelijke gezondheidszorg.’ In: Geestelijke volksgezondheid, deel 2-4, Katholiek Studiecentrum voor Geestelijke Volksgezondheid (KSGV), Nijmegen. Veltkamp, H. (2006) ‘Domein, identiteit en passie van de geestelijke verzorging.’ In: Doolaard, J. (red.) Nieuw Handboek Geestelijke Verzorging. Uitgeverij Kok-‐Kampen.
74
Ven, J.A. van der & Vossen, H.J.M. (1995) Suffering: Why for God’s sake? Kampen: Kok. Verdult, Ph., (2009) Goddelijke kunst. Over het transcendente in de kunst. Lezing gehouden op een symposium van het Soeterbeeckprogramma, Radboud Universiteit Nijmegen. http://www.ru.nl/soeterbeeckprogramma/terugblik/terugblik-‐2009/terugblik-‐ 2009/lezing_philip/ (18-‐07-‐12).
Waaijman, K. (2003) Spiritualiteit. Vormen, Grondslagen, Methoden. Uitgeverij Kok – Kampen/Uitgeverij Carmelitana – Gent.
75
BIJLAGEN A:
Analyse open vraag 11 ‘Eigen visie op de doelen van geestelijke verzorging’,
uit het kwalitatief onderzoek van Smeets B:
Analyses van de interviews
76
A:
Analyse open vraag 11 ‘Eigen visie op de doelen van
geestelijke verzorging’, uit het kwalitatief onderzoek van
Smeets
Categorieën 1: Aanboren spirituele en/of krachtbronnen bij patiënt 2: Begeleiden: 2a: bij negatieve contingentie (lijden, dood, pijn, verlies, moeilijke in het leven, dat wat je overkomt) 2b: bij zingeving/levensbeschouwing/geloof 3: Bevorderen geestelijk welzijn 4: Holistische zorg 5: Aandacht voor levensverhaal 6: Vanuit geloof/levensbeschouwing gv’er 7: Rituelen 8: God/Transcendentie*/existentieel** 9: De weg mee lopen/Geestelijke begeleiding*** 10: Wijze van aanwezig zijn**** 11: Overig wat relevant is voor deze scriptie*****
momenten
* transcendentie aangegeven met een xT ** existentieel aangegeven met xE *** geestelijke begeleiding aangegeven met xGB **** Ik heb ervoor gekozen onder ‘wijze van aanwezig zijn’ te plaatsen: ‘aandachtig aanwezig zijn’, ‘attente aanwezigheid’, ‘ruimte geven’, ‘presentie’, ‘veilige plek bieden’, ‘empathie’, ‘nabij zijn’, ‘de tijd hebben’, ‘zonder eigenbelang’, ‘barmhartigheid’, ‘troosten’, ‘altijd bereid zijn’, ‘vrijplaats’, ‘zorgend nabij zijn’. De grens is diffuus. ‘Bijstaan’ heb ik er bijvoorbeeld niet toe gerekend, terwijl het dicht ligt bij ‘nabij zijn’. De lading van de begrippen is naar mijn mening net iets anders. De wijze van aanwezig zijn overlapt soms met de opdracht waarmee men aanwezig is. ***** hieronder worden de opmerkingen die in deze categorie vallen weergegeven met een motivatie voor de relevantie.
77
Antwoorden op vraag 11. “Eigen visie op de doelen van geestelijke verzorging.”
Res Antwoord p. 1 -/- 2 Mensen helpen zichzelf te blijven c.q. te vinden. 3 Mensen helpen op hun eigen manier te verwerken wat hen overkomt en hun helpen. 4 Ambtshalve professioneel begeleiden. 5 Het omzien naar diensten en personeel en hen steunen / begeleiden in hun eigen situatie. 6 Oog en oor hebben voor de mens in deze vaak moeilijke omstandigheden, hem/haar begeleiden door het leven vanuit het perspectief van ons geloof en het geloof in het leven. 7 -/- 8 -/- 9 In alle opzichten bereid zijn in te gaan op het appel …. 10 Attente begeleiding van relegie van de patiënt en het belang hierna verhelderen. 11 Tijdgebrek van m.n. verpleging/artsen om tot multidisciplinaire zorg te komen. 12 -‐/-‐ 13 -‐/-‐ 14 -‐/-‐ 15 (Mede)zorgdrager voor het geestelijke (wel)zijn van mensen i.c. cliënten en medewerkenden van allerlei niveaus. 16 Hulp bij ‘op verhaal komen’ 17 Meedenken over zingeving, waar mogelijk vanuit een transcedent perspectief. 18 -‐/-‐ 19 -‐/-‐ 20 -‐/-‐ 21 De zorg van geestelijke aspecten van de cliënt. 22 Doelen visie : Het leggen van een relatie tussen het persoonlijke levensverhaal en de levensbeschouwelijke ervaringen. 23 -‐/-‐ 24 Open oor voor de mens zodat er niet alleen aandacht is voor lichamelijke klachten, maar ook voor geestelijk welzijn. 25 Aandacht geven aan levensbeschouwelijke vragen van mensen. 26 -‐/-‐ 27 Begeleiden van clienten bij levensvragen en het op instelingsniveau bevorderen van aandacht hiervoor. 28 GV heeft tot doel mensen ter zijde te staan bij vragen/gedachten/gevoelens die ze tijdens hun verblijf in het ziekenhuis
1
2a 2 b
3
4
5
6
7
8
9
1 0
1 1
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x T
x
x
x
x
x
x
78
hebben. 29 Helpend naast iemand staan t.g.z. zingevingsproblematiek. 30 -‐/-‐ 31 -‐/-‐ 32 -‐/-‐ 33 -‐/-‐ 34 Stimuleren, afstemmen, bijsturen van denkproces bij de patiënt. Proberen patiënt te volgen opdat hij tot meer zelfhelderheid komt. 35 Mensen nabij zijn in verwerking van hun ervaringen met leven/tot ziekte/onzekerheid/afhankelijkheid/dood, en hen begeleiden uit hun levensbeschouwelijke traditie. 36 Proberen mensen met zichzelf (en met God) in het reine te laten komen. 37 Bijdragen aan het geestelijk welzijn/welbevinden van de patiënt en eventueel zijn directe omgeving. 38 -‐/-‐ 39 Hulp geven aan mensen op existentieel niveau. 40 -‐/-‐ 41 Een stuk meelopen op een zoektocht waarvan de inzet en de richting uiteindelijk door de client bepaald wordt. 42 Vanuit een gelovige visie op het leven met mensen op zoek gaan naar belangrijke waarden in hun leven en in hun levensverhaal. 43 -‐/-‐ 44 Mensen dichter brengen bij wat zij ervaren als de kern van hun levensloop. 45 / 46 Bijdrage leveren aan het geestelijk welzijn van de patiënt en dan de werkers in de instelling. Tevens een bijdrage leveren aan het geestelijk klimaat van de instelling. 47 -‐/-‐ 48 -‐/-‐ 49 Het bevorderen van het vermogen om zich open te stellen voor het leven en andere mensen in het bijzonder. 50 -‐/-‐ 51 Met bewoners praten, zingen of op een andere manier contact maken. Bewoners en familie helpen bij de stap van leven/dood door rituelen aan te bieden. 52 -‐/-‐ 53 Helpen en begeleiden bij zingevings/ en levensvragen, aanbieden van levensbeschouwlijk kader in mijn geval: katholiek. 54 Mensen nabij zijn in hun zoeken naar zin, in hun tasten naar hun spirituele ‘kracht’ en in het verwerken van wat er op hun weg
x
x
x
x
x
x E
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
79
komt. 55 Een Gv in een zorginstelling staat open voor/ heeft oor voor alle vragen en zoeken van bewoners t.a.v. zingeving en beleving van zijn/haar leven nu, in het verleden en in de toekomst. 56 Helpen zoeken naar de zin (en onzin) in dagelijkse maar vooral in cruciale momenten (crisis). 57 Ik vind de omschrijving van v. Vassen al jaren heel bruikbaar. 58 -‐/-‐ 59 GV helpt een mens om in de eigen levensbeschouwing een levensanker te vinden. 60 Bevorderen van het geestelijk welzijn van clienten in individuele zorg en multidisciplinaire samenwerking. 61 Een patiënt op verhaal laten komen. 62 -‐/-‐ 63 ‘Troosten’ door te luisteren en met de onder te luisteren naar het woord. 64 Het helpen zoeken naar geestlijke krachtbronnen in de eigen levensbeschouwelijke geschiedenis/traditie. 65 Geestlijk/zorgende nabijheid. 66 De GV moet tijd hebben voor, open zijn naar clienten, nauwkeurig luisterd naar hun vreugden en noden en t.b.v. de clienten de medewerkers van de organisatie op levensbeschouwelijk terrein vormen. 67 Vanuit duidelijk levenbesch.kader gesprekspartner zijn in het bewustworden van en het greep krijgen op/antwoord vinden op vragen die het leven oproept. 68 -‐/-‐ 69 Zie vraag 6 70 -‐/-‐ 71 -‐/-‐ 72 Vanuit een levensbeschouwelijke traditie begeleiden van clienten mbt hun zingevingsvragen en levensbeschouwelijke zorgvragen. 73 Bewoners/ personeel begeleiden bij existentiele problemen en hun welbevinden helpen bevorderen. 74 De client de ruinte geven om zichzelf te vinden, hen daartoe aan te moedigen en er woorden over proberen te vinden. 75 -‐/-‐ 76 -‐/-‐ 77 Mensen ondersteuning bieden bij het verwerken van hun ziek/zijn en hen helpen hun persoonlijke krachtbronnen aan te wenden of te (her)ontdekken. 78 Leven is uiteindelijk te vertrouwen, dus het heeft zin morgen ook te leven. Ik probeer
X
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x E
x
x
x
x
x
80
79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90
91 92 93 94 95
96 97 98 99 100 101 102
103 104 105 106 107 108 109
dit vertrouwen en deze zin over te brengen/te activeren. De mens blijven zien in het licht van HEEL ZIJN LEVENSGESCHIEDENIS. De ander helpen bij het zinvol verwerken van ziek zijn. Begeleiden bij zingevingsvragen. -‐/-‐ Zij/hij die binnen de instelling maakt dat de aandacht voor de levensbeschouwing van de client alle ruimte en respect krijgt. -‐/-‐ -‐/-‐ Het leren leven met een glimlach. Vanuit en in de gemeenschap mensen benaderen met een open oor om hen bij te staan in de situatie van hun leven. -‐/-‐ -‐/-‐ Ervaringen van patiënten actief tot spreken horen en zonodig of zo mogelijk impliciet of expliciet verbinden met of plaats geven in de geschiedenis van God met de mensen. -‐/-‐ -‐/-‐ Het bijstaan van mensen op belangrijke momenten in hun leven. (ziekte, sterven, verdriet, geluk, geboorte) Het begeleiden en ondersteunen van mensen in hun geestlijke groei of hun levensweg. De religieuze dimensie van de patiënt mobiliseren en laten werken ter verbetering van geestlijke (en daarmee vaak ook lichamelijk) gezondheid. -‐/-‐ -‐/-‐ -‐/-‐ -‐/-‐ -‐/-‐ Mensen helpen bij het vinden van hun bronnen van kracht. De ruimte en de rust bieden om vanuit de voorstelling van binnenuit te helpen ervaren waar het een probleem in het leven ten diepste om gaat. -‐/-‐ -‐/-‐ D.m.v. jezelf als instrument en dmv de krachtvelde en waarden van client. GV beoogt de belangen van levensbeschouwing voor de clienten, medewerkers en instelling te behartigen. In een gesprek doen ontdekken van gevoelens en geestelijke waarden en de mogelijkheden van … onderzoeken. -‐/-‐ -‐/-‐
x
x
x x
x
x
X
x
x
x
x
81
110 Op maat aandacht geven aan wat er voor deze persoon werkelijk toe doet. 111 Het doel van GV binnen het ziekenhuis een atmosfeer te scheppen waarbinnen de hele mens centraal staat, met inbegrip van zijn levensbeschouwing. 112 Aanwezig zijn bij patiënten, doktoren en personeel op de grens van zingevings, levensvragen, bij geboorte, ziekte en sterven. 113 Vragendewijs met de ander op zoek gaan naar een veilige haven. 114 Luisteren naa reimands levensverhaal; samen verblijven in Gods tegenwoordigheid. 115 -‐/-‐ 116 GV is zo essentieel voor zorg en begeleiding van ieder mens in mijn nabije omgeving. 117 In samenwerking met optrekken. 118 Mensen in vrede met zichzelf en met anderen helpen leven. 119 Een eindje meelopen op hun (clienten) levensweg. 120 -‐/-‐ 121 Bieden van een veilige plek waarin patiënten de confrontaties met zichzelf en hun leven aan kunnen gaan.
x
x
x
x
x
x
122 Uitgenodigd aanwezig zijn voor hen die er gebruik van willen maken. 123 -‐/-‐ 124 Anderen bijstaan het eigen evrhaal opnieuw in te voegen in het verhaal van God met zijn mensen. 125 Als baken nodig je mensen uit hun-‐ en andermans leven in het perspectief van God te leren zien. 126 Er zijn met heel mijn hart, mijn ziel en al mijn verstand in … geloofs-‐ en levensbeschouwing. 127 Bijstand bieden aan mensen in hun situatie vanuit het geloof. 128 Ik representeer de ruimte waarin mensen hun zielsverhalen kunnen vertellen; ik heb zorg voor de ziel, waar mensen het meest zichzelf zijn. 129 Via MDO en commissie werk probeer ik de bovengestelde doelen te realiseren. 130 De GV wil met bewoners en personeel nadenken over de vragen die hen ten diepste bezig houden. 131 Voor GV in de psycho-‐geriatrie geldt: het veiligheid bieden in hun onzeker angstig bestaan door vertrouwde gebruiken, rituelen, gezangen. 132 Het samen met de ander zoeken naar antwoorden op levensvragen waarbij mijn aanwezigheid een deel van het antwoord
X x G B
x
x
x
x
x
x
x
x
x
82
kan zijn. 133 GV dient voor een ieder open, en toegankelijk te zijn, zij stimuleert die ander de eigen weg te gaan of te zoeken en is daarin steunend aanwezig. 134 Bijdragen aan het geestelijk welzijn van allen die bij de instelling zijn betrokken. 135 -‐/-‐ 136 Op verzoek of op eigen initiatief een geestelijke verzorgings relatie aangaan met een bewoner. 137 Ik zie GV als begeleiding en hulpverlening op het gebied van geloofs-‐ en levensvragen. 138 -‐/-‐ 139 Ieder mens is belangrijk. 140 Ik wil mensen helpen om te putten uit hun eigen geestelijke bronnen en thuis te komen. 141 -‐/-‐ 142 Zorgdragen dat de unimiteit van de persoon tot zijn recht en waarde komt. 143 Begeleiding en ondersteuning bieden aan patiënten, bij geloofs-‐ en levensvragen. 144 In woord en daad de GV dienen. OF Elkaars naaste worden en mensen laten voelen dat nadenken over betekenis van het leven mag en noodzaak is. 145 -‐/-‐ 146 -‐/-‐ 147 Doel van GV: ieder mens zijn ervaring van zinvolheid en of zinloosheid laten omarmen en of meezeulen. 148 -‐/-‐ 149 Begeleiden van mensen in vragen rond de zin van hun bestaan. 150 GV als gespreksfactor e.d. Maar ook als verwijzer, als de client er naar vraagt. 151 Dat de zorg ie ik geef persoonsgericht en van de cliënt afkomstig is 152 T.a.v. Vraag 9) het is niet mijn doel om te praten over wat mij belangrijk lijkt. Het is mijn doel om te kijken of een bewoner ergens over wil praten, zo ja, dan graag. Vervolgens ben ik als gesprekspartner wel gericht op zingeving levensbeschouwing, leven in het algemeen + in het bijzonder. Dus de bewoner bepaalt het gespreksthema en ik kijk wat ik daarin kan aanreiken. (bewonerszorg is één aspect van g.v. 153 Belangeloos meegaan op de weg die de ander gaat. 154 Het gaat niet om een stukje van de ander, maar om het geluk van de “hele” mens. 155 -‐/-‐ 156 Het begeleiden van mensen met levensbeschouwelijke vragen binnen hun eigen levensvisie. 157 Het begeleiden, steunen en troosten van
x
x
x
x
x
X
x
x
x
x
X
x
x
83
mensen met levensvragen. 158 Geestelijke zorg in multidisciplinair verband. 159 Competente en attente aanwezigheid. 160 Ik kan mij vinden in de VGVZ-‐definitie. Deze gebruik ik ook binenn de instelling, korter, bijv. Voor bewoners in kennismaking, ik kan helpen bij vragen rond leven en dood, bij vragen op religieus gebied, en ben zo voor veel bewoners een vertrouwenspersoon. 161 Mens zijn met mensen die lijden. 162 Permanent aandacht vragen voor de humaniteit. 163 Pastoraat van de nabijheid. 164 -‐/-‐ 165 Als mens kameraad zijn van een ander mens, samen zoeken we inspiratie. 166 De enige troost in druk/ellende dat gods toezegging levend maakt en bij het leven houdt. (vrij naar pg. 119:50) 167 Doel van geestelijke verzorging is het begeleiden van mensen bij het zoeken van een levensoriëntatie. Opgenomen worden in een verpleeghuis is een ingrijpende ervaring in iemands leven. De bewoner moet zijn eigen bekende omgeving inruilen voor een nieuwe, vreemde leefgemeenschap. En begrijpt eigenlijk niet waarom. Dit raakt typisch zijn bestaan en roept daarom vragen op. 168 Geestelijke verzorging zie ik als de professionele hulpverlening op het terrein van zingevingsvragen. 169 -‐/-‐ 170 Geestelijke verzorging is: er zijn voor de ander,altijd bereikbaar zijn, mensen helpen wegen te vinden naar elkaar en naar god. 171 Mensen begeleiding bieden in hun zoeken naar een begaanbare weg, ze leveren zelf het plaveisel. 172 Ontdekking en bemiddeling van spirituele krachten op eigenheid, zingeving en bewustzijn. 173 -‐/-‐ 174 Het doel van geestelijke verzorging is om de héle mens met zijn eigen waarden patroon aan bod te laten komen in moeilijke situaties. 175 Vanuit gelijkwaardigheid (de geest van een mens kan niet ziek zijn) gezamenlijk beoefenen van authenticiteit (dus oefengewijs steeds meer tot je zelf komen.) 176 Geïnspireerd door mijn eigen levensbeschouwing en gesteund door vakkennis begeleiden van anderen in hun eigen weg om te gaan met ziekte etc. Daarbij in het oog houdende hoe hun
x
x
x
x
x
x
x
X
x
x
x
x
x
x
X
x
84
177 178 179
180 181 182 183
184 185
186
187
188 189
190 191 192 193 194 195
levensbeschouwing hen daarbij tot steun zijn. Mensen begeleiden in het zoeken naar antwoorden op bestaandvragen. -‐/-‐ Via mijn eigen persoon (met alles wat er is) een ander brengen tot aanvaarding van eigen leven en vertrouwen in een ander en uitdagen tot een toekomst, waarin god (….) Een rol speelt. [document 178 en 179 zijn identiek] Vanuit mijn discipline een bijdrage leveren aan het geluk en welzijn van een cliënt/patiënt. Het mede bevorderen dat er in de instelling aandacht is voor de “hele” mens. Geestelijke verzorging moet er een bijdrage aan leveren dat de zorg voor mensen niet blijft steken in “techniek” en zorgminuten. Met professionele luister-‐vaardigheden, met een eupathische attitude en een spirituele inspiratie kwetsbare medemensen nabij zijn en onder-‐ steunen in het zoeken naar krachtbronnen en zin-‐ in-‐hun-‐leven. Mensen begeleiden bij het vinden van hun zin in het leven. Kwaliteit van leven van de patiënt bevorderen op lichamelijk, sociaal, geestelijke vlak door middel van een adequate geestelijke verzorging van de patiënt met behulp van de vier pastorale functies. (zie vr. 6) Geestelijke verzorging bieden aan cliënten die zorgvragen hebben of ondersteuning nodig hebben bij kwetsbaarheid en ongerijmdheid in het leven. Vanuit een gelovig perspectief op weg gaan met bewoners , hun familieleden en personeelsleden in levens-‐ en wereldbeschouwing, in het dagelijks en het hier bovenuitgaande. -‐/-‐ Als geestelijke verzorger probeer ik de ander nabij te zijn door verbinding te zoeken met de ander tussen “levensbeschouwelijke verhaal” en eigen verhaal. De ander ontmoet ik zowel in cliënt, patiënt, medewerker als instelling. Begeleiden in levensvragen, zinvragen. Er zijn met de ander, in het krachtenveld van de Geest. Mensen helpen bij zichzelf “thuis”te komen. De bewoner ’t gevoel geven dat je er bent voor haar,hem rond en in de existentiek (levens)vragen. Bieden van hulp bij geloof en zinvragen. -‐/-‐
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
X
x
x
X
x
X
x
85
196 Een plek van veiligheid, vertrouwen en geborgenheid scheppen (zie ook laatste pagina) 197 Geestelijke verzorging is het bijstaan van mensen met zin-‐ en zijn-‐vragen waarbij de levensbeschouwing van de vrager centraal staat en die van de geestelijke verzorger zonodig erbij betrokken kan worden. 198 Geestelijke verzorging, is die praxis, gegrond op solidariteit, verbondenheid en betrokkenheid met de medemens in nood, die zowel het geven van zorg (bereidheid tot, houding, goede redenen, motivatie, levensbeschouwing) als het ontvangen van zorg (willen, het gewenstheid, vraag naar) inhoudt en er aldus een relatie ontstaat, waarin men niet alleen liefdevol en vertrouwelijk ervaringen deelt en beleeft op ’t gebied van zijn pijn en lijden, maar ook tezamen zoekt naar antwoorden op vragen van leven en dood en wel zodanig, dat de ander, die aandacht en zorg behoeft, opstaat met een hernieuwd besef (geestkracht) een volwaardig mens te zijn, naar lichaam en geest, ongeacht welke handicap ook! 199 -‐/-‐ 200 De geestelijke zorg in gebed in het geheel van de zorg. 201 Geloofsverhaal van bewoner helpen formuleren en thematiseren. 202 -‐/-‐ 203 In een persoonlijke relatie met mensen God ervaarbaar maken. 204 Bijdrage aan de geestelijke gezondheid wanneer er zoiets als ziekte en ziekenhuisopname plaatsvindt . 205 Geestelijke verzorging kan de zoekprocessen hanteren van mensen in confrontatie met de lotgevallen van het leve. 206 Het licht van de Heer het evangelie laten schijnen in de huidige situatie. 207 Bijdragen geestelijke gezondheid 208 Steeds meer mensen uitnodigen voor op zoek te gaan naar een manier om het moeilijke te dragen en daarbij hen te ondersteunen, dat zij durven te werken aan een gelukkig bestaan en het leven als zinvol ervaren. 209 Helpen bespreekbaar maken van levensvraen in relatie tot de eigen levens-‐ geschiedenis, de relaties en de eigen of mogelijke levensbeschouwing; het aanbieden van, of aansluiten bij normen van symbolische omgang met deze levensvragen. 210 Het aandacht geven aan patiënten en/of
x
X
x
x
x
x
x
x
x
x
x
X
X
x
x
86
211
212
213
214
215
216 217
218 219
220
221 222
223
familie en/of medewerkers aan hun levensbeschouwelijke componenten en een bijdrage leveren op diezelfde vlak op organisatieve beleidsniveau. Nabijheid, warmte, aandacht, aanwezigheid. Van daaruit zien hoe meer gelovige facetten te bereiken zijn met elkaar. Daarnaast aandacht en meeleven familie, bewoners, personeel. De existentiële begeleiding en ondersteuning realiseren binnen de context van de dagelijkse hulpverlening door de hulpverleners zelf. Geestelijke verzorging helpt de cliënt zijn spirituele mogelijkheden optimaal te benutten, teneinde zijn bestaan binnen de instelling een eigen zin te verlenen en eigen keuzes te kunnen maken om dat bestaan met een maximale kwaliteit van leven vorm te geven. Mensen ruimte bieden om bezig te zijn met de vragen, die zich aan henopdringen, rond zin en onzin, verwerking van wat hen overkomt of wat wordt opgeroepen door wat hen overkomt, hen daarbij begeleiden, stimuleren en/aan bemoedigen, hen veiligheid bieden en troost. Het optimaal integreren van levensbeschouwing en spiritualiteit in zorg, behandeling en beheer evenwaardig naast de psychiatrische, somatische en sociale zorg. Mensen helpen in harmonie te zijn met zichzelf, de ander en de ander. Hulp bieden en begeleiden in zingeving, zinbeleving en zinvinding. Vraag 9 was moeilijk te beantwoorden, omdat de behoefte van de cliënt altijd het uitgangspunt is, met wat ik belangrijk vind. Zie vraag 6 G.v. is een vrijplaats waar mensen in verhalen en riten verheldering en ondersteuning krijgen bij hun levensvragen. Dienstbaarheid aan de levensbeschouwelijke dimensie van het leven en zingeving in een al dan niet religieus kader. -‐/-‐ Patiënten woorden aanreiken, waardoor hun lijden een verhaal wordt, waarmee zij zich kunnen heroriënteren. Dit zingevingsverhaal kan daarbij door symbolen en rituelen worden ondersteund, daarnaast in novera in de zorg. In moeilijk, maar ook in vreugdevolle, tijden vanuit het geloof nadenken over/verleden, heden en toekomst.
x
x E
x
x
x
x
x
x
x
X
x
x
x
x
x
x
87
224 Meehelpen om de laatste jaren v.d. demente bewoner zo “menswaardig”mogelijk te maken. 225 Als geestelijk verzorger maak je gebruik van vaardigheden uit andere disciplines. Maar in essentie om je naaste de cliënt, even ontwetend als hij of zij, tegenover het mysterie van het leven. Je taak is dat te doen ook als er niets mee te ‘bereiken’ valt. 226 Samen met anderen bijdrage leveren aan goede zorg van deze mensen. 227 -‐/-‐ 228 Nee, dat kan ik helaas niet! 229 In de geestelijke begeleiding van bewoners is de g.v. gericht op de zin-‐ en zijnsvragen rond ziekte en gezondheid toelating met het wonen in een verpleeghuis de g.v. zorgt ervoor dat het aspect levensbeschouwing binnen de organisatie levend blijft, o.a. door het vieren van rituelen.. 230 Een sfeer van rust en veiligheid creëren en zo god als reisgezel aanzetten. 231 Geestelijke verzorging is gericht op vergroting van het geestelijk draagvlak van de patiënt. 232 Zie 6 233 Kan niet genoeg ander de aandacht gebracht worden, het is verheugend te zien hoe goed het de bewoners doet heeft wonderlijke effecten. 234 De cliënt in zijn visie op leven/lijden en dood zodanig ondersteunen dat hij beter verder kan. 235 Op zo’n wijze met mensen omgaan dat de ander zich verbonden voelt, grond onder de voeten heeft en er mogelijk perspectief in ’t leven ontstaat,hoe ’t leven ook verder verloopt. 236 Vertrouwenspersoon, luisterend oor, en héél belangrijk: laten merken dat je écht de tijd hebt voor de mensen! 237 -‐/-‐ 238 -‐/-‐ 239 Ik werk bij zeer oude mensen. Ik hoop dat zij – min of meer – in vrede en harmonie hun laatste levensdagen mogen doorbrengen. In gesprekken met de GV kijken zij terug op hun leven; ik hoop dat ze de zin van hun leven mogen be-‐leven en ook mogen ervaren dat ze betekenis hebben gegeven aan hun eigen leven en het leven van mensen om hen heen, opdat “vrede’ kan ontstaan wat er ook fout ging. 240 De GV. Draagt bij een klimaat van openheid, solidariteit en wederzijds respect, waarin samen gezocht wordt naar dingen als rechtvaardigheid, geborgenheid, zingeving en hoop, zodat ieder op zijn of haar eigen
x
x
x
x
x
x
x
x
x
88
241 242 243 244
245 246 247 248
249 250 251 252 253 254 255 256 257
258 259
260
261
levensbeschouwelijk terrein zoveel mogelijk tot zijn of haar recht komt. Mensen begeleiden bij het contact leggen met hun eigen religieuze wortels/ krachtbronnen. Voor mij is geestelijke verzorging, spreken over die laag in mijn leven, waar ik met anderen niet over kan of wil spreken. De geestelijke begeleiding van de patiënt en/of naasten in het proces van ziek zijn en het zoeken naar zingeving. Gids in het levensbeschouwelijk landschap van de ander. Op instellingsniveau dus aan waarden, normen – ethiek expliciet aan de orde stellen. -‐/-‐ -‐/-‐ -‐/-‐ De G.V.. heeft het welzijn van mensen voorgegeven,helpt hen in contact te komen met zichzelf (heden, verleden en toekomst) met anderen, en met god of met de zin of bestemming van dit leven. De patiënt helpen zicht te krijgen op eigen bron(nen) van kracht. -‐/-‐ Reëel laten zijn dat mensen geestelijk leven! -‐/-‐ Het mobiliseren van de geestelijke kracht die elk mens gegeven is, het stilzijn / worden bij verlies ervaringen. Mensen de mogelijkheid bieden “op verhaal” te komen. Zonder zingeving geen kwaliteit van zorg. -‐/-‐ De patiënt zijn/haar levenservaringen bespreekbaar maken in het zingevingskader dat voor de patiënt relevant is. Toetsen of dit zingevingskader adekwaat en consistent is. Zo nodig nieuwe zingevingskaders ontdekken. -‐/-‐ Helpen bij verlieservaringen: afscheid nemen van lichamelijke mogelijkheden, afscheid van hun huis, partner, van het leven. Zorgen dat mensen zich opnieuw thuis voelen: in hun lichaam, in het verpleeghuis zich veilig voelen als de dood nadert. Het aangaan van relaties met mensen met het oog op de ontmoeting/relatie met God en het creëren van mogelijkheden tot de ontmoeting in God. Bijdrage aan het persoonlijk welzijn van de cliënt in zijn/haar totaal, voorwaarden scheppen in de instelling om dat te bereiken en meedenken en praten over de
x
x
X
x
x G B
x
x
x
x
x
x
x x
x
x
x
x
89
262
263
264 265
266
267 268 269 270
271 272
273
274
275 276 277 278
grenzen van het leven in de instelling samen met alle medewerkers, dit alles soms/vaak uiten in rituele vormen voor cliënten en instelling. Het naar voren halen van de bron, zo geheel anders dan van nature in mensen aanwezig is, waardoor we in staat worden gesteld ons bewust te worden dat het beknelde leven anders moet / kan. Geestelijk verzorging als onderdeel van de zorgverlening op zoek naar antwoorden op persoonlijke vragen, maar nog steeds met een gemeenschappelijk element b.v. in vieringen. Menswording in een leven dat sterker is dan een individuele dood. Begeleiding van mensen in een knelsituatie in hun zin-‐ en zijnsvragen op basis van gelijkwaardigheid, ook wat betreft levensbronnen en inspiratie. Als pastoraal werker dienstbaar zijn aan de revalidanten daarbij afstemmen met andere zorgdisciplines indien dat de behoefte van de revalidant is. Ik wil naast mensen staan in hun struggle for life. Geestelijke steun op moeilijke momenten. Weten te luisteren en altijd bereid zijn. Ethiek , lid van de ethische com. Er wordt zelden een beroep op mij gedaan i.v.m. ethische vraagstukkenvraag 20. Multidisciplinair en beleid. -‐/-‐ Mijn eerste insteek is: pastor zijn, in de zin van: houden van mensen (verhalen). Vervolgens en ook tegen die achtergrond: er zorg voor dragen dat de ruimte voor de mens om te zijn wie hij is gewaarborgd is en blijft. Doel van geestelijke verzorging is voor mij binnen een instelling als een ziekenhuis met mensen te ontdekken wat hun beden in het bestaan is en ook hoe zij omgaan met tot van levensvragen in hun bestaan (in relatie tot god) Ernaar streven dat ieder in dit huis inzien dat levensbeschouwing een belangrijke geïntegreerd onderdeel van het totale mens – zijn is die de aandacht en zorg van allen (en niet alleen van de geestelijke verzorger) verdient. Presentie met al wat daaruit voort kan vloeien aan geestelijke steun en begeleiding afhankelijk van de situatie van ander. Bijdragen aan het geestelijk welzijn / welbevinden van de patiënt. -‐/-‐ Dat vind ik héél erg moeilijk, ben zelf nog
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
90
279
280 281 282 283
284 285 286 287 288
289 290 291
292 293 294 295
296 297 298
erg onkunde. Een poging,geestelijke verzorging is oor en oog hebben voor levens-‐ en zingevingsvragen, is aandacht hebben voor en meelopen met en soms misschien een voorzichtig antwoord. Eerste taak: luisteren naar cliënten , onderkennen van de goede dingen en van de problemen. Hopen dat zij zich waardevol genoeg vinden om te genieten van het goede en hun ‘problemen’ te dragen en/of aan te pakken (kortom: zicht op hun leven). Tweede taak: naar de instelling. -‐/-‐ Patiënten, die meestal in de laatste levensfase zijn, begeleiden op het gebied van religie/levensbeschouwing. Iemand aan zichzelf teruggegeven. “Wandelen in het licht”, dwz. Een hermeneutisch zoeken naar verheldering, nieuw licht op het leven, lichtpunten, begaanbare wegen, (troost en bemoeding), wat het licht kan verdragen (ethiek) enz. nee -‐/-‐ Aandacht en nabijheid. -‐/-‐ Het in de naam van god “present”zijn,bepaalt de blik en denkrichting van onze zorg niet overweldigend, zeurderig, maar ruimte gevend aan de ander omdat het gaat om de ontmoeting tussen ons mensen en god. Het samen zoeken naar een zingevingskader uit eigen traditie zodat de patiënt daarmee verder kan. Geestelijke spirituele welzijn van patiënten en collega’s bevorderen en verwerking van wat in het leven gebeurd is. Ik noem mijn werk uitdrukkelijk “pastoraat”, in mijn pastoraat probeer ik met mensen op zoek te gaan nar een zodanig omgaan met de vragen waarmee ze worden geconfronteerd, dat ze opnieuw zin kunnen aan hun situatie. Ondersteunen bij het omgaan met vragen die de grond van het bestaan beroeren. -‐/-‐ -‐/-‐ Mensen met dankbaarheid te helpen omzien zodat ze ook het ouder worden en de dood als een voltooiing in geloof durven te aanvaarden. Er zijn, voor zowel bewoners / patiënten als medewerkenden. Bijdragen aan woon-‐ leefklimaat en welbevinden van bewoners en anderen die de instelling bevolken. Het op gang brengen van het levensverhaal
x
x
x
x x
x
x
x
X
x
x
x
x
91
299 300 301 302 303 304 305 306 307 308 309 310 311 312 313 314 315 316 317 318 319 320 321 322 323 324 325 326 327
328 329 330 331
332
door het stimuleren van de spirituele krachten en het stimuleren van loping-‐ mechanismen. Ontmoeting van bewoner / medemens en vandaar mee oplopen, nabij zijn. Document met antwoorden is niet aanwezig. Document met antwoorden is niet aanwezig. Document met antwoorden is niet aanwezig. Document met antwoorden is niet aanwezig. Document met antwoorden is niet aanwezig. Document met antwoorden is niet aanwezig. Document met antwoorden is niet aanwezig. Document met antwoorden is niet aanwezig. Document met antwoorden is niet aanwezig. Document met antwoorden is niet aanwezig. Document met antwoorden is niet aanwezig. Document met antwoorden is niet aanwezig. Document met antwoorden is niet aanwezig. Document met antwoorden is niet aanwezig. Document met antwoorden is niet aanwezig. Document met antwoorden is niet aanwezig. Document met antwoorden is niet aanwezig. Document met antwoorden is niet aanwezig. Document met antwoorden is niet aanwezig. Document met antwoorden is niet aanwezig. Document met antwoorden is niet aanwezig. Een door de bijbel geïnspireerde bijdrage leveren tot een menswaardig mens -‐/-‐ Zie 6 Mensen helpen hun eigen levensverhaal een betekenisvol onderdeel te laten zijn van een groter verhaal. -‐/-‐ -‐/-‐ Belangrijkste doel van gv-‐er is voor mij bij te dragen aan een beter zelf-‐ verstaan van mijn gesprekspartner in het licht van de actuele situatie waarin hij/zij is terechtgekomen. Begeleiden en meedenken. -‐/-‐ Aandacht voor de vraag of iemand gelukkig is. Vanuit je persoonlijke betrokkenheid en levensbeschouwelijke binding (achtergrond) met mensen in contact treden om (zo mogelijk) met hen te zoeken naar een manier om zich te verstaan met wat hen in hun leven overkomt zoekend naar wat vanuit hun eigen levensbeschouwing en achtergrond daarbij ondersteunend is. Het bieden van aandacht, ondersteuning en begeleiding aan patiënten en hun naast staanden op groot van het geloof dat god middels mensen werkt er in hen herkenbaar kan worden.
x
x
x
x
x
x
x
92
333 Bijdrage leveren aan het persoonlijke geestelijke welzijn van cliënten en een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de zorg in de instelling. 334 Naast de ander staan in ’t licht van het geloven. 335 Geestelijke verzorging heeft oog voor de “trancendentele laag”in het leven van bewoners en helpt ze er taal voor te vinden. 336 Patiënt begeleiden bij de fundamentele zorg en rond ziekte lijden en dood vanuit en op basis van de levensbeschouwing met het oog op het (her)ontdekken, van boven t.a.v. de spirituele bronnen opdat de patiënt ‘n weg vindt om te gaan met zijn/haar ziekte-‐ situatie/ sterven: aanvaarding, uithouden, verzoening, bevrijding, heling. 337 Org.niveau, geest.verz. Draagt bij een de kwal. V. Zorg en het wel bevinden in de instelling. Pat.niveau, geest.verz. Bevestigt een mens in zijn eigen bestaan in het krachtenveld v.h. verpleeghuis 338 -‐/-‐ 339 De VGVL definitie vind ik een passender 340 Geestelijke verzorging is een discipline met eigen specifieke vaardigheden, evenals alle andere disciplines in de zorginstelling. 341 Aandacht voor het persoonlijk aspect voor het leven, beleven en zingeving van de cliënt in het licht van zijn levensverhaal en levensbeschouwelijke achtergrond. 342 -‐/-‐ 343 Het aanreiken van troost, bemoediging, hoop en uitdaging vanuit je eigen levensbron en die van de christelijke traditie. 344 Met cliënten/patiënten stilstaan bij wat hen overkomt en met hen zoeken naar hun levensbeschouwelijk/religieuze/relatinonel e bronnen van vertrouwen. 345 Geïntegreerde zorgverlening met als eigen professionaliteit de expl. van geloofs-‐ en levensvragen. 346 Geestelijke verzorging is voor mij attent aanwezig zijn en ingaan op signalen van geestelijke nood om tot troost zijn, door er te zijn en/of helpend te verwoorden te verbeelden en ritueel te beleven, wat die mens ten diepste beroert. En wel aansluitend bij diens levensbeschouwelijke achtergrond. NB.: Troost, in de betekenis van: acceptatie, verzoend-‐zijn, verder kunnen en: troost heeft te maken met ‘trouw’ als geest.verzorger wil ik als een trouwe vriend zijn vertegenwoordigend “De Trooster”de heilige geest! (= dé geest.verz.) 347 Ondersteunen en begeleiden van bewoners
x
x T
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
X
93
348 349 350
351 352 353 354 355 356
357 358
359 360 361
362 363
364 365 366
bij het zoeken en beleven van zingevingsvragen en geloof. Cliënten iets laten meemaken van de wijze waarop Jezus met mensen omging. Ondersteuning bij (levenschouwelijke) zingeving aan bestaan. Met cliénten/patiënten zoeken naar bronnen van spiritualiteit, die helpen om geestelijke pijn en tegenslagen in een nieuw licht te plaatsen, zodat gevoelens van machteloosheid minder worden en ervaringen van acceptatie en mededogen ruimte krijgen. -‐/-‐ Ondersteuning bij de zoektocht naar wat menszijn in essentie kan betekenen. Mensen tot zichzelf brengen (tot “God”). -‐/-‐ Het wezenlijke van de mens tot zijn recht laten komen. Geestelijke en sociale begeleiding/ondersteuning van bewoners/patiënten in hun (veelal) chronische crisissituatie. Zorgen dat onze bewoners tot hun recht kunnen komen, Bijstaan en begeleiden van mensen(patiënten) waarbij bevestigen en loslaten centrale noties zijn. Bevestigen van: Loslaten van -‐betekenis eigen bestaan -‐ wat gevangen houdt -‐mogelijkheden -‐ wat onmogelijk vastgehouden kan worden -‐bronnen van kracht en troost -‐ heroriëntatie bestaan -‐betekenis volle relaties/personen/ -‐ afscheid nemen/ verzoenen. -‐/-‐ -‐/-‐ Patiënten – en soms hun naasten – ondersteunen en begeleiden op hun levensweg, m.n. wanneer die door ziekte of dood ernstig geblokkeerd (b)lijkt. -‐/-‐ Bijdragen aan een gezond, geestelijk en maatschappelijk leefklimaat dat ten goede komt aan zowel bewoners als personeel, waarbij in het bijzonder de persoonlijke begeleiding van individuele bewoners in hun vragen omtrent levensbeschouwing. Door nabijheid/ luisteren/ ageren bijdragen tot persoonlijke ontplooiing van de cliënt. -‐/-‐ Ruimte in tijd scheppen zodat de levens beschouwelijke vragen aan bod kunnen
x
x
x
x
x
x G B
x
x
x
x
x
x
x
94
komen. 367 Zorgen dat bewoners tot hun recht kunnen komen. 368 Doel van geestelijke verzorging is dat een mens zichzelf verstaat en zich door de omgeving verstaan weet. 369 Bij dragen aan welbevinden van bewoners. Toegespitst op hun behoefte aan zich uiten en gehard worden. 370 Door kwalitatiek goede geestelijke verzorging een bijdrage om het welzijn en welbevinden voor de bewoners. 371 Zie 6 372 -‐/-‐ 373 Als geestelijke verzorger mag jeer zijn op momenten, waarop andere vaak afhaken, “god” duiden in het bestaan van je naaste. 374 God houdt van je wie of hoe je ook bent, en daar zelf iets van zichtbaar maken. 375 Betekenis vol leren leven 376 -‐/-‐ 377 Vooraf: ik verkies de term “geestelijke zorgverlening” boven de term “geestelijke verzorging”. Het gaat immers om “zorg voor…”en niet om “verzorging na…” geestelijke verzorging wil het welzijn van mensen bevorderen door hen nabij te zijn in hun persoonlijke levenvragen (problemen) en door hen het helpen antwoorden te vinden die op de een of andere manier kracht en/of troost kunnen bieden. 378 Probeer een bijdrage te leven in het geestelijk gezonder worden van de patiënten, door hun te helpen hun innerlijke ruimte, d.w.z. hun vermogen tot het maken van voor hen existentiële keuzes, te sterken en zo mogelijk te vergroten. 379 Het meeleven met mensen (en hun naasten en verzorgers) door presentie en indien gewenst begeleiding en ondersteuning wanneer zingevingsvragen aan de orde zijn, komt de gedachte dat ieder mens de moeite waard is, want door god geliefd. 380 Een geestelijke verzorger probeert i.s.m. andere disciplines het welzijn v.d. patiënt zo goed mogelijk te ondersteunen vanuit het vertrouwen dat wat in een pastorant leeft aan geloof, hoop en liefde, en de tegendelen, kan helpen om opname zo goed mogelijk te laten verlopen. 381 Helpen verwerken van verlieservaring. 382 Troosten en uitdagen terwijl je een einde met iemand meeloopt. 383 Geestelijke verzorger is vooral goed luisteren en op het juiste moment en op de juiste wijze kunnen interventieren.
x
x
x
x E
x
x
x
x
x
95
384 In geloof-‐ en levensvragem van patiënt gesprekspartner zijn. 385 Nabij zijn en luisteren. 386 -‐/-‐ 387 Jongeren bijstaan bij het verhelderen van hun zingevingsvragen niet behoud van hun eigen levensbeschouwelijke identiteit, en gericht op de toekomst. 388 Bevorderen en stimuleren van eenheid van lichaam en geest 389 Aandacht voor de ziel van de (zieke) mens 390 Het mede vorm geven aan het proces van geïntegreerde g.v. als onmisbaar onderdeel van de totale zorg, waarbij het individuele contact herkenbaar blijft als het bieden van die g.v. waar de patiënt/bewoner behoefte aan heeft. 391 Patiënten begeleiden in verwerken van levenservaring en levensvragen in hun persoonlijke levensbeschouwing. Medewerkers in ziekenhuis doen signaleren van levensbesch.vragen, daarmee zelf omgaan, en verwijzen. 392 Helpen accepteren wt is, met het oog op vrij worden van innerlijke knelpunten. 393 Aandacht en zorg voor het spirituele aspect van de mens. 394 Geestelijke verzorging is een plek waar mensen op verhaal kunnen komen. 395 Beschikbaar zijn voor bewoners om de weg, die zij moeten gaan, met hen mee te lopen en open te staan voor alles wat zich tijdens de reis voordoet op het gebied van levensbeschouwelijke en existentiéle vragen. 396 Begeleiding van mensen bij hun geloofs-‐ en levensvragen door aandacht, nabijheid en hulpverlening. 397 Begeleiding bij zin gevingsvragen en ervaringsmomenten. 398 Mensen helpen zoeken bij het (her)vinden van hun geestkracht of begeleiden bij het versterken hiervan. 399 -‐/-‐ 400 Een geestelijk verzorger draagt in de instelling de verantwoordelijkheid voor een goede bijdrage aan de psycho-‐sociale zorg voor de bewoners, zowel in directe contacten als op beleidsmatig terrein. 401 402 Mensen bijstaan in een verliessituatie, zodanig dat zij hun hart kunnen luchten, verleden, heden en toekomst onder ogen durven zien en daarbij geestelijk over-‐ eind komen of blijven. Mensen helpen om samen of alleen hun geloof te beleven (of iets anders dat steun kan geven). En daarin houvast te bieden.
x
x
x
x
x
x
x
x
X
x
X
x
x
x
96
403 Het mobiliseren van de spirituele krachten, die in elk mens schuilen. (vraag 9, g, mijn definitie in handboek GV, blz. 152) 404 Toewijding, hulp en deskundig advies aan de zorgnemer schenken. 405 Geestelijke verzorging is erop gericht om mensen houvast en moet te geven bij een zinvolle invulling van hun leven. 406 Primair: ten naaste bij voor: bewoners, familieleden en medewerkers. 407 Het begeleiden van “cliënten”in existentiële zaken in hun wijze van geloof en levensbeschouwing. 408 -‐/-‐ 409 De vaardigheid van elke mens in alle opzichten waarborgen. 410 -‐/-‐ 411 Geestelijke verzorging heeft dat doel de ander nabij te zijn in vreugde en nood met aandacht voor hulp in hun existentiële problematiek vanuit een christelijk levensprincipe. 412 Religieuze verwerking van cortingentie. 413 Geestelijke verzorger= het aanbieden van aandacht, deskundigheid en hulp aan cliëtnen met problemen op gebied van geloof, levensbeschouwing en/of leven, onder het gezichtspunt van het levensbeschouwelijk perspectief. 414 Een communicatie bevorderen weer op sommige momenten, dus niet altijd, even stilgestaan wordt bij het levensbeschouwelijke aspect, zowel in beleid, interdisciplinair overleg, patiënten bespreking en met drukkelijk in contacten met patiënten. 415 De begeleiding van de patiënt, 1 persoonlijk, 2 in overleg met de andere disciplines, 3 integratie van dit stuk van de zorg op de afdeling, 4 meedenken daarover op stafniveau, wat is de identiteit, de visie die het huis wil uitstralen. 416 “Hoeder”en “Herder”zijn voor de bewoner die op mijn pad komt in samenwerking met alleen die de bewoner ten dienste staan. 417 Eindje meelopen 418 Bijdragen aan het welzijn en welbevinden van zorgvragers en medewerkers met name door aandacht te geven aan zinvragen. 419 Geestelijke verzorging geeft steun en houvast in het leven. 420 -‐/-‐ 421 -‐/-‐ 422 -‐/-‐ 423 Vanuit de levensbeschouwelijke dimensie, mensen ondersteuning bieden. 424 Ik vind het belangrijk wanneer in de gesprekken ruimte ontstaat voor het eigen
x
x
x E
x E
x
X
x
x
x
x
x
x
97
425
426
427 428
429 430
431 432 433 434 435 436 437
438 439 440 441
442 443 444
of anderszins onvermogen binnen het leven (in de zin van beperkt zijn/gehandicapt/ gekwetst/falen enz.) En zo verdriet of lijden een eigen plek krijgen als behorend bij leven.. Om aanvullend aan andere disciplines een bijdrage te geven tot geestelijke welzijn van onze kwetsbare bewoners,zodat zij zich veilig en geborgen kunnen voelen. Bevorderen van humaniteit, direct naar de bewoners toe, indirect naar de instelling toe, a dan niet gekoppeld aan bepaalde levensovertuiging. Luisteren, opbeuren, moed geven Sleutelwoorden zijn: helpen waarde ander mijn hulp voor vraagt op het gebied van levens-‐ en levensbeschouwelijke vragen. Ik wil bijdragen aan het zelfstandig functioneren van de ander. In de zorg voor de verstandelijk, gehandicapte mens (helpen) zoeken naar zingeving/levensbeschouwing. Geestelijke verzorging is het aanspreken van de diepere bronnen in het bestaan van bewoners en vormen/rituelen aanreiken die het mogelijk maken daaruit te putten. nee Een bijdrage leveren aan de totale zorg voor heel de mens met name op het gebied van geloofs-‐ en levensovertuiging. In ontmoeting erkenning geven aan gevoelens en mogelijke ondersteuning bieden bij het omgaan met rouw en verlies. Bijstaan en begeleiden. Zie vraag 6 -‐/-‐ Als geestelijk verzorger word je ervoor betaald om tijd te hebben voor bewoners. Als iemand tijdens een bezoekje zegt, u heeft het zeker erg druk, doe ik mijn werk niet goed. Het begeleiden van mensen in hun zoektocht naar wat ‘zin’ aan hun leven geeft. Begeleiden van mensen in hun geloofs-‐ en levensovertuiging. Pastorale begeleiding en ondersteuning van de patiënt. Een redelijke balans proberen te vinden en te houden bij elk existentiële bevindingen en ervaringen die, mensen overkomt, in relatie tot hun zinsbeleving. -‐/-‐ Barmhartigheid betonen. Cirkelen om een geheim. Ondersteuning treden bij het geestelijk proces van een cliënt in zijn omgaan met zin/zijnsvragen.
x
X
X
x
x
x
x
x
X
x
x
X
x E
x
X
X
98
445 Werken aan de kwaliteit van leven in geestelijk opzicht. 446 Begeleiden van bewoners en familie bij het (her-‐)vinden van een eigen zingeving nu zij met ’n chronisch ziekte te kampen krijgen, of voor hun leven gehandicapt zijn (na een ongeluk of CVA bv.) Tweede zin, dit alles vanuit een empathische grondhouding, die zeker ook belangrijk is naar demenseraden. 447 Een geestelijke verzorger begeleid een cliënt middels gesprekken, liturgie en rituelen m.h.o.o. exstentiële spirituele ervaring; teneinde zijn werk goed te doen fis er ruime interaktie met behandelaars en verzorgers; idealiter participeert een gv. In het opstellen van behandelplannen. 448 Met de bewoner op zoek gaan naar diens beleving op existentieel niveau en dan dit in een dieper perspectief proberen te zien. D.w.z. voor mij ‘in het licht van het evangelie’, opdat zij hopelijk worden bemoedigd. 449 Een geestelijk thuis bieden aan bewoners die in de laatste jaren van hun leven zijn. 450 Zorg voor de mede-‐mens met het perspectief op levens-‐ en zingevingsvragen. 451 Meewerken aan integratie mens en leven 452 In een wereld waar medisch technisch veel kan het hoog houden van ieders individuele spiritualiteit. 453 Geestelijke verzorger tussen individuen betekent een optimale ontmoeting tussen mensen; g.v. op beleidsniveau betekent erop toeven dat mensen in hun waarde worden gelaten. 454 -‐/-‐ 455 -‐/-‐ 456 In mijn werk probeer ik een bijdrage te leveren aan het (geestelijk) welbevinden van de patiënt in de situatie waarin hij door zijn ziekte is terecht gekomen. Zoeken naar hoe iemand gezien de situatie, de draad van het leven weer kan oppakken. 457 Bevorderen van psychisch en/of geestelijk welzijn, zowel in de persoonlijke communicatie (direct) als middels beleid (indirect). 458 Werken aan de heelheid van de patiënt. 459 Op professionele wijze voorwaarden scheppen en actief begeleiden dat de cliënt zijn eigen (religieus) leren kan leiden tot eigen heil 460 -‐/-‐ 461 Een bijdrage leveren aan de geestelijke (in de zin van spirituele) heelheid van de mens, d.m.v. begeleiding. (in samenwerking met anderen, die hun bijdrage leveren op lichamelijk, psychisch of sociaal gebied.
x
x
x
x
x
x E
X
x E
x
x
X
x
X
x
x
x
99
462 Met hart en ziel met mensen die een beroep op mij doen, een eindje optrekken, hen bijstaan in het vinden (hervinden van) eigen krachtbronnen. 463 Een dergelijke relatie opbouwen met bewoners en personeel en een dergelijke als gelovig te herkennen uitstraling hebben dat mensen in al hun levenssituatie de belangstelling en gelovige ondersteuning kunnen vragen, die zij dan mogen verwachten van hun geestelijke verzorger. 464 Mensen in contact houden, brengen met wie en wat ze zijn,willen (en kunnen afhandelen). 465 Ondersteuning bij ervaringen van lijden en dood, begeleiding bij de zingevings en levensbeschouwelijke vragen die deze ervaringen oproepen. 466 Mensen helpen zich bewust te worden van hun gedachten en gevoelens m.b.t. geloof, relaties, verlies-‐ en vreugde-‐ervaringen, angsten en verlangens en helpen deze te integreren in hun levensverhaal vanuit mijn positie als pastor van de RK. Kerk. 467 Naast de aandacht voor het lichaam de zorg voor het welbevinden van de geest van de bewoner centraal stellen. 468 Een stukje meelopen op de levensweg en daar bij, indien gewenst, helpen betekenis te verlenen aan het levensverhaal en de eventuele voltooiing ervan onder ogen t zien, te begeleiden. 469 -‐/-‐ 470 Mensen terzijde zijn met alles wat ze op hun hart hebben. 471 Zie vraag 6. Geven van begeleiding en geestelijke bijstand aan cliënten in samenhang met hun relaties, in verbinding met hun levensbeschouwelijke traditie. 472 Begeleiden en bijstaan van mensen zodat zij in enige mate komen tot een herverstaan van zichzelf, hun situatie en hun levensbeschouwelijke ondergrond. Soms is het : nabij zijn en meer niet. 473 Zie vraag 6 474 Op een respectvolle manier medemens zijn, door te luisteren en op aandacht volle wijze nabij / aanwezig zijn. 475 Dat de instelling belangstelling heeft voor de cliënt als “heel” mens (dus conform de wet – met zorg voor het lichamelijke, psychologisch, sociaal en geestelijke welzijn en dat iedere keer opnieuw in zijn eigen persoonlijkheid). 476 Het gaat hierbij om het persoonlijk aspect v/d bewoner/cliënt. Om haar welzijn en geluk.
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
X
x
x
100
477 Het bieden van ondersteuning aan bewoners, familie, medewerking en instelling op het terrein van levensbeschouwing en religie op rationeel, emotioneel en spiritueel niveau. 478 -‐/-‐ 479 Aandacht hebben voor extentiële (en religieuze) vragen een patiënt. 480 Een bijdrage leveren aan de (geestelijke)heling van door ziekte of anderszins gekwetste mensen 481 De geestelijke verzorger biedt ondersteuning en begeleiding aan patiënten en hun naaststaanden bij wat het ziek zijn bij hen oproept aan emotinele, relationele, levensbeschouwelijke vragen / gevoelens. 482 Vanuit mijn persoonlijke band met christus mensen nabij zijn in hun zoeken naar vrede met zichzelf, met de naasten en met god; door persoonlijk contact en door biddend vieren. 483 Een zin uit een lied van H. Oosterhuis is voor mij belangrijk en geeft aan hoe ik met mijn werk omga. Niets uit elkaars genade vallen, en doelloos en onvindbaar zijn. 484 Een academisch opgeleid die in verbondenheid met zijn/haar levensbeschouwelijke achtergrond (“ambtshalve”) mensen begeleidt op het gebied van zingeving, zodat deze bron van kracht wordt of helpt het uit te houden in een situatie van lijden. 485 Het bevorderen van vreugde in het leven en vrede met de dood. 486 Een eigen bijdrage leveren ter bevordering van het geestelijke welzijn en welbevinden van de bewoners. 487 Levensbegeleiding in perspectief. 488 Echte nabijheid aan en tijd voor mensen. 489 Ik probeer het levensverband van mensen in contact te brengen met (hun) levensbeschouwing, in de hoop op perspectief. 490 Geestelijke verzorging is (mede) extrapolatie over de dood heen. 491 -‐/-‐ 492 Zicht binnen de instelling op levensbeschouwelijke problematiek bevorderen. 493 De mens (bewoner / patiënt) bijstaan als gekwalificeerd begeleiden vanuit eigen geestelijke achtergrond / levensbeschouwing in vragen van zingeving en levensoriëntatie. 494 Een bijdrage leveren aan het geestelijke welzijn van mensen, op zo een wijze dat zij ervaren dat zij er mogen zijn, zoals zij zijn. 495 In de samenwerking met anderen, bedoelt
X
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
X
x
x
101
496 497 498 499 500 501 502 503 504 505 506 507 508 509 510 511 512 513
514 515 516
517
518
u? Als aanvulling op de andere disciplines, aandacht vragen voor de geestelijke dimensies van het levensverhaal, van problemen. -‐/-‐ Het geestelijk “wel – zijn” is een kwalitatieve basis voor het “wel – zijn” binnen een gezondheidsinstelling. -‐/-‐ Een medereiziger op de levensweg (iemand die achterop komt). Te midden van alle chaos weer een beetje zin en samenhang ontdekken; leren verder te gaan met niet beantwoorde vragen. Het ordenen van de belangrijke thema’s in de levensverhalen van mensen. Er is meer tussen hemel en aarde. Laten zien en ervaren, in gesprek en symbolen. Een vlinder die niet behandelt, maar er wezenlijk toe doet. Het begeleiden van mensen zodat wij hun (religieuse) gevoelens op het spoor kunnen komen. -‐/-‐ -‐/-‐ Nabij zijn aan mensen bij ziekte ouderdom verlies overlijden. Bevorderen van zelfstandig geestelijk functioneren op het gebied van zingeving, bieden van steun en troost. Aandacht voor het geestelijk welbevinden van cliënt en voor de voorwaarden daarvoor. -‐/-‐ -‐/-‐ Zie vraag 6. Bij patiént spirituele, levensbeschouwelijke krachten mobiliseren en (ze-‐)activeren, zodat de levensovertuiging een hulpmiddel wordt bij de zorgen des levens. Zie vraag 6. -‐/-‐ In de algemene zorgvisie van de ggz.-‐ instelling het gebied verzorgen van levens-‐ beschouwing en spiritualiteit, met inzet van grote specialistische kennis, om zo te zeggen van art. 31. Tot en met landmark, en met inzet van een individueel ambts-‐ halve georiénteerde ritualiteitsaanbod, van zingen tot en met bidden, ten einde vertroosting en bijstand te realiseren. Mensen bijstaan op een stukje van hun levensweg, naar zich belangrijke en ingrijpende ervaringen en vragen voor doen. De cliént-‐bewoner steun doen vinden in/bij zijn/haar geloof, m.b.t. de middelen, die onder vraag 9 als ‘doelen’zijn genoemd.
x
x
x
x
x
x
x
x
x
X
x
X
X
102
519 Eenmaüsganger zijn.(m.a.w.: samen mee oplopen, luisteren naar elkaars ervaringen/problemen/pijn/verdriet/vreu gde; en hopen dat Hij met ons meeloopt en we hem herkennen in het breken van het brood). 520 Het bevorderen van eigen religieuze visie, anders gezegd, het wakker roepen daarvan, groei, ruimte etc. Etc. 521 Het stimuleren van de aandacht voor zingevings-‐ levens-‐ en geloofsvragen in de individuele cliëntenzorg en van de aandacht voor levensbeschouwelijke en ethische aspecten op de diverse niveaus van de organisatie. 522 Bijdrage: in te welzijn van bewoners vanuit in christelijk perspectief, mijn leven is goed\ geweest, ik sluit ’t goed af, ik mag er op vertrouwen dat god mij opneemt! 523 Cliënten behulpzaam zijn zonder eigenbelang. 524 Gods liefde nabijheid bemiddelen. 525 Ruimte garanderen en realiseren in de instelling voor ondersteuning en begeleiding van patiënten op het gebied van geloof-‐ en levensvragen (zingeving) 526 Persoonlijk wil ik als geestelijke verzorger, zo mogelijk, pastor in de christelijke zin van het woord izjn. 527 Het belang van zingeving en zinbeleving voortdurend ter sprake brengen en wel zo, dat het door medewerkenden en familie wordt (h)erkend. 528 Existentiële begeleiding. 529 -‐/-‐ 530 Bijdrage, vanuit gelovig of niet-‐gelovig perspectief, aan bevorderen en op peil houden van het geestelijk welbevinden. 531 Ruimte bieden voor het verhaal van mensen opdat zij uiting kunnen geven aan hun beleving van hun leven/het leven en er gegrond van zelfacceptatie, richting aan kunnen geven. 532 Aandacht voor heel de mens, helpen om eigen kunnen van kracht/steun aan te leren. 533 Het in alle situaties nabij zijn er in open dialoog helpen zoeken naar zin en samenhang of simpel het helpen uithouden van de situatie totdat deze weer aanvaardbaar is. 534 G.v.-‐ing biedt mensen mede een kans zichzelf te vinden (balans) 535 Wijsheidsleraar. 536 Dat iemand echt hoort wat jij zegt. Blijven aanzien naar elkaar. 537 Mensen nabij zijn in hun levens-‐ zijnsvragen en daar waar mogelijk op
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
103
538
539 540 541
542 543 544
zoek/gaan/naar hun eigen antwoorden. “helder maken van” Begeleiden van, omzien naar, opkomen voor mensen opdat hun levensbeschouwelijke en zingevingsvragen ruimte krijgen en (h)erkend worden. -‐/-‐ -‐/-‐ Ik “loop” graag een eind met mensen op, vol aandacht voor het (levens) verhaal -‐in alg. Brede zin des woords; dat zij vertellen; zonodig probeer ik vragen te verhelderen of woorden te geven, waar gezocht wordt naar woorden, dit allen op basis van respect en gelijkwaardigheid. -‐/-‐ Bij mensen zijn op hun (zoek)tocht naar hun eigen spirituele bronnen, die hen brengen tot zelfwaardering. Een stukje meelopen met de patiënt op zijn/haar levensweg. =================== einde antwoorden ===================
x
x
x
x
x
Categorie ‘overig wat relevant is voor deze scriptie’: 63: “’Troosten’ door te luisteren en met de ander te luisteren naar het woord.” Nb: In deze uitspraak komt naar voren dat de geestelijk verzorger het ‘woord’ wil laten spreken. Dat zou als een transcendente werking kunnen worden opgevat. 161: “Mens zijn met mensen die lijden.” Nb: Deze uitspraak raakt aan het theodiceemodel van de compassie: God lijdt mee met de mens. Het zou interessant zijn om te vragen aan deze geestelijk verzorger of dat idee hem/haar inspireert tot het doen van deze uitspraak. 191: “Er zijn met de ander in het krachtenveld van de Geest.” Nb: Het ‘krachtenveld van de Geest’ veronderstelt een transcendente dimensie. 206: “Het licht van de Heer het evangelie laten schijnen in de huidige situatie.” Nb: Deze uitspraak laat een duidelijk transcendent perspectief zien 216: “Mensen helpen in harmonie te zijn met zichzelf, de ander en de Ander.” Nb: De geestelijk verzorger die deze uitspraak heeft gedaan gelooft in een Ander, een transcendente werkelijkheid. Het is de vraag hoe hij/zij deze Ander betrekt in het gesprek. 262: “Het naar voren halen van de bron, zo geheel anders dan van nature in mensen aanwezig is, waardoor we in staat worden gesteld ons bewust te worden dat het beknelde leven anders moet/kan.” Nb: Het is de vraag wat in dit antwoord verstaan wordt onder ‘de bron’. Gezien de toevoeging ‘zo geheel anders dan van nature in mensen aanwezig is’, lijkt het te gaan om iets transcendents, iets mens-‐overstijgends.
104
283: “ ‘Wandelen in het licht’, dwz een hermeneutisch zoeken naar verheldering, nieuw licht op het leven, lichtpunten, begaanbare wegen, (troost en bemoediging), wat het licht kan verdragen (ethiek) enz.” Nb: Het ‘licht’ zou opgevat kunnen worden als iets wat present gesteld wordt door de geestelijk verzorger. Of het is een bepaald perspectief van waaruit er naar het leven van de patiënt gekeken wordt. 346: “Geestelijke verzorging is voor mij attent aanwezig zijn en ingaan op signalen van geestelijke nood om tot troost te zijn, door er te zijn en/of helpend te verwoorden te verbeelden en ritueel te beleven, wat die mens ten diepste beroert. En wel aansluitend bij diens levensbeschouwelijke achtergrond. NB: Troost, in de betekenis van : acceptatie, verzoend zijn, verder kunnen en: troost heeft te maken met ‘trouw’ als geest. verzorger wil ik als een trouwe vriend zijn vertegenwoordigend “De Trooster” de heilige geest! (=de geest. verz.).” Nb: De geestelijk verzorger wil iemand (De Trooster, de heilige geest) vertegenwoordigen. Dat is een bemiddelende functie. 348: “Cliënten iets te laten meemaken van hoe Jezus met mensen omging.” Nb: Dit zou opgevat kunnen worden als ‘Jezus present stellen’. Het is een wijze van het transcendente (in deze uitspraak Jezus) in het immanente (namelijk door de geestelijk verzorger heen) ervaarbaar maken. 448: “Met de bewoner op zoek gaan naar diens beleving op existentieel niveau en dan dit in een dieper perspectief proberen te zien. D.w.z. voor mij ‘in het licht van het evangelie’, opdat zij hopelijk worden bemoedigd.” Nb: Het niveau van de existentie is de transcendentie laag in de communicatie (aldus de geestelijk verzorger in interview 3). Dit niveau vervolgens plaatsen in een perspectief van het evangelie, betekent dat de geestelijk verzorger het raamwerk van een specifieke religie hierop legt, in dit geval uit het christendom. 449: “Een geestelijk thuis bieden aan bewoners die in de laatste jaren van hun leven zijn.” Nb: ‘Een geestelijk thuis willen bieden’ betekent aandacht hebben voor het geestelijke in de mens. Dit kan vervolgens in meer of mindere mate transcendent van karakter zijn. 482: “Vanuit mijn persoonlijke band met christus mensen nabij zijn in hun zoeken naar vrede met zichzelf, met de naasten en met god; door persoonlijk contact en door biddend vieren.” Nb: Het perspectief en het geloof van de geestelijk verzorger die dit zegt, heeft veel invloed op het contact wat hij/zij met de ander aangaat. Hoe is zo’n persoonlijke ‘band met christus’ van invloed, kun je vragen. Het bepaalt in ieder geval dat er gezocht wordt naar vrede, niet alleen met zichzelf en de naaste, maar ook met God. Samen bidden (‘biddend vieren’) geeft een gezamenlijke betrokkenheid op het transcendente weer, in dit geval op God. 502: “Er is meer tussen hemel en aarde. Laten zien en ervaren, in gesprek en symbolen.” Nb: Het geloof in een ‘meer tussen hemel en aarde’ is het uitgangspunt van deze geestelijk verzorger. Hij/zij wil vervolgens de patiënt/cliënt meenemen in het beleven hiervan. 519: “Emmausganger zijn. (m.a.w. samen mee oplopen, luisteren naar elkaars ervaringen/problemen/pijn/verdriet/vreugde; en hopen dat Hij met ons meeloopt en we hem herkennen in het breken van het brood).” Deze geestelijk verzorger gebruikt beeldspraak die ook terug te vinden is in de literatuur rondom geestelijke gebeleiding (Guenther spreekt hierover, zie in scriptie hoofdstuk 3). Samen de weg lopen, in het geloof en vertrouwen dat er een Derde aanwezig is op die weg.
105
B: Analyses van de interviews
Analyse interview 1 Geestelijk verzorger in een academisch ziekenhuis, vrouw SUPERCODE 1: TRANSCENDENTIE Wat is transcendentie? X5: Transcendentie als bron; Transcendentie als mens-‐overstijgend Patiënten gebruiken het woord niet (vaak) X6: Krachtbron, oorsprong van leven; ietsisme X7: Transcendentie met grote t is beter definieerbaar, wordt bron genoemd. Relishoppers niet meer definieerbaar X11: Geloof dat T op één of andere wijze speelt X12: Attitude van openheid voor het grotere, mensoverstijgende X13: Een ruimte zoeken Transcendent met kleine t Re ruimte die leven geeft Drie mogelijkheden: 1 Transcendentie als bron 2 Ietsisme X14: 3 A-‐religieus: Mens die zichzelf overstijgt X15: zelfoverstijging X16: Transcendentie in de grote ruimte en in de kleine ruimte, in je menszijn X17: Transcendentie met een grote t, middelgrote t en kleine t Wat zegt X over transcendentie: Ze spreekt in beelden: transcendentie is een bron, krachtbron, het is de oorsprong van het leven, het gevoel ‘er is iets’. Het is overstijgend, een mens die zichzelf overstijgt ook. X maakt een onderscheid in drie soorten transcendentie: met een kleine t, met een iets grotere t en met een grote t. Achtereenvolgens is dit: -‐ kleine t: niet religieus van aard. ‘Een ruimte die leven geeft’ (X13), zelf-‐overstijging. -‐ Met een grotere t: het ietsisme. Het gevoel van mensen dat er een ‘meer’ is. -‐ Met een grote t: “…voor sommigen is het transcendente een bron, een kracht bron, een bron waaruit het leven voortgekomen is en soms ook weer tot terug gaat” (X6). Hierbij komt men vaak uit bij God of het goddelijke (X7) Transcendentie met een grote t is beter definieerbaar. In wezen zoekt iedereen naar ruimte om gehoord te worden en om te kunnen leven en bewegen. Dat is een transcendent verlangen; met een kleine t dan. Beleving van het transcendente: X54: In de nacht X52: Hun gesprek met God of het goddelijke Hun relatie die zij beseffen, voelen, onder woorden brengen X73: Ervaren van transcendente door bidden en rituelen. X76: Godservaring, religieuze ervaring
106
X56: Gebed in brede zin. Ervaringen van het goddelijke, Transcendent, deel van het geheel X57: Definiëren is te rationeel Woorden vinden voor wat overkomt Betekenisvol Wat zegt X over de beleving en ervaring van transcendentie? Mensen kunnen het transcendente beleven in de geestelijke zorg of begeleiding. Maar ook daarbuiten, bijvoorbeeld in de nacht. Mensen kunnen transcendentie ervaren in gebed en rituelen. Er kan sprake zijn van religieuze ervaringen of godservaringen. Het is als het ware hun gesprek met God of het goddelijke(X52), iets wat tussen God en die mens plaatsvindt, waarbij de geestelijk verzorger/begeleider op dat moment een toeschouwer is. Het kan een ervaring zijn van “En soms ook een intens ervaren van een aanwezigheid, van je gedragen weten, van deel van het geheel te zijn, van, ik weet niet wat mensen allemaal ervaren aan het goddelijke. Maar in ieder geval transcendent, dat ze deel uitmaken van een groter geheel.” (X56) Het gaat om de ervaring, niet om het cognitieve beredeneren. SUPERCODE 2: CONTINGENTIE Wat is contingentie? X18: Contingentie speelt in hele leven en in werk X19: Voorbeschikking; Kom ik niet zo tegen, wel bij Moslims en sommige vormen van christendom. Contingentieschema Scherer-‐Rath X22: Geen toeval, moet zo zijn X23: Waarom vraag wordt gesteld. Zoeken in het contingente, een schuldvraag X24: Waarom-‐vraag en schuldvraag gaan ervan uit dat het bepaald is, niet contingent X25: Deze vragen aanleiding voor GV. Weinig geloof in voorbestemming. Zoeken naar verbanden, samenhang X26: Interne ziektes ook schuld-‐ en waarom vragen X30: Contingente vragen X31: C-‐vraag: heb ik hier iets mee te maken? C-‐vraag: heb ik gefaald? Wat zegt X over contingentie? Contingentie zit verweven in heel het leven, ook in haar werk. Ze komt het niet vaak tegen dat mensen dat wat hen overkomt zien als bepaald door God, het idee van voorbeschikking. Wel dat die vragen gesteld worden, maar niet dat men zich er vervolgens ook gevoelsmatig bij neerlegt. Er is een zoeken in het contingente naar het ‘waarom’ en naar de schuldvraag. Men zoekt naar verbanden en samenhang. Deze zoektocht en deze vragen n.a.v. contingentie, is een aanleiding voor mensen om te vragen om GV. Transcendentie – Contingentie X20: Samenhang contingentie en transcendentie X28: Contingentie roept transcendentiebesef op. X29: Transcendentie met grote T wordt belangrijk X32: Contingentie en transcendentie hebben met elkaar te maken Wat zegt X over de relatie tussen transcendentie en contingentie?
107
Ervaringen van contingentie roepen het besef van transcendentie op wat vervolgens zich kan uiten in de drie vormen, de kleine, de middelgrote en de grote t: “Dan kom je inderdaad weer op de drie transcendente mogelijkheden die mensen dan hebben en dan is er heel vaak ook transcendentie met een grote ‘t’ die onderzocht wordt.” (X29) SUPERCODE 3: GEESTELIJKE BEGELEIDING Wat is geestelijke begeleiding? X33: Cursussen TBI ingeleid in geestelijke begeleiding; Interesse voor T met grote t; X34: -‐ GB (niet de klassieke variant), elementen eruit,: -‐niet bewerkstelligen, het gebeurt -‐ aanwezig zijn -‐ ruimte maken -‐ ontvankelijkheid -‐ geen technieken -‐ ruimte voor het goddelijke en voor het transcendente met een grote t: dat is de verticale lijn X35: Eerst ruimte voor transcendentie met grote t X36: GB: ervaren centraal, openheid en binnenlaten; daarvoor geloof nodig; Door het goddelijke geraakt worden; GB: bewust op zoek hoe geraaktheid door het goddelijke plaats kan vinden; X38: Het gaat om de patiënt en zijn/haar relatie met het goddelijke. Je hoeft soms niks, ruimte behouden. Rol van vroedvrouw (Guenther), ander laten verkennen Wel speelt het goddelijke een rol ook bij de begeleider. X40: Geen technieken X41: Woorden spiegelen waardoor er iets opent X42: Zonder woorden. Je kan niet forceren, plannen, wel ruimte bieden en faciliteren. Geboorte begeleiden Faciliteren door je aanwezigheid van rust en ruimte X49: Ruimte scheppen, jezelf stil maken. Kan ook in de drukte X51: Geen bewuste afweging [!] X52: Ruimte bij gv’er. Alertheid hebben Soms niks zeggen Zien dat het gebeurt Hun gesprek met God of het goddelijke Hun relatie die zij beseffen, voelen, onder woorden brengen Gv’er moet wachten X53: vroedvrouw X55: Vorm van gebed Iets tussen God en mens X57: Definiëren is te rationeel Woorden vinden voor wat overkomt Betekenisvol X58: Ruimte en stilte, maar ook taligheid X60: Ervaringen duiden met behulp van woorden. X75: Actieve passiviteit X76: Vroedvrouw X77: Ruimte meedragen en bieden X78: Niet altijd heb ik die ruimte Niet bang voor stilte in gesprek;
108
Zien of er iets gebeurt; X85: Geloof dat ieder mens dat gevoel moet hebben en dat ik hem/haar ruimte bied X102: Het brengt mensen iets X104: Er gebeuren dingen die ik niet bedoeld heb Ruimte maken voor wat gebeurt Relatie tussen mij en ander X105: Kernelementen van GB gecomprimeerd Vraag of dat GB genoemd mag worden X107: GB in het ziekenhuis als klein vormpje van de echte GB Wat zegt X over Geestelijke Begeleiding (GB)? X gebruikt in navolging van Guenther het beeld van een vroedvrouw. Diens taak is het om de geboorte te begeleiden. Daarbij spelen de volgende begrippen een belangrijke rol: wachten, toeschouwer zijn, niet forceren, ruimte scheppen, jezelf stil maken, soms met woorden, vaak door stiltes, een ontvankelijke houding hebben, geen technieken gebruiken, zien wat er gebeurt: het is een actieve passiviteit. Het is het faciliteren door je aanwezigheid van rust en ruimte (X42) In de GB staat de ervaring centraal. Het is ruimte maken voor transcendentie met een grote t. GB: bewust op zoek hoe geraaktheid door het goddelijke plaats kan vinden. (X36) Hiervoor is geloof nodig; een ontvankelijkheid en openheid om je te laten raken door het goddelijke. Zowel bij de begeleider als bij de begeleide. Maar het gaat om de begeleide: diens relatie met het goddelijke. (X38) De begeleider faciliteert door ruimte te bieden voor een ervaring van het transcendente. Die kan de begeleider niet zelf laten gebeuren. Er gebeuren dingen die je niet voorzien of bedoeld had. Het zijn elementen vanuit de klassieke GB. X stelt zichzelf de vraag of het dan nog GB mag heten. Misschien, concludeert ze aan het einde van het gesprek, is het een klein vormpje van GB. Misschien kun je beter spreken over: ‘hoe mag het transcendente een plek hebben bij patiënten en hun naasten?’ (X93) Klassieke GB: X43: Noemt zichzelf geen GB X60: Verschil met GB in oude zin: dat is een spiraal van ontwikkeling, GV op stukje ervan In GB meer duiden dan in GV X80: GB niet enkel christelijk, maar in alle religies X81: Andriessen: zonder vorm en traditie kom je nergens Langdurige contacten in de klassieke vorm, tegenkomen van dwaalsporen, echte meesters X82: Een pad kiezen X83: Ook met weerstand omgaan 1 iemand, 1 weg X84: Verdieping door doorleven van moeilijke momenten, net als in een relatie Demonen op het pad, confrontatie aangaan Ingewikkelde weg X96: Vanuit historiek van GB: geen plek voor GB in ziekenhuis X106: GB als bron om uit te putten X107: GB in het ziekenhuis als klein vormpje van de echte GB Wat zegt X over de klassieke GB?
109
X noemt zichzelf geen geestelijk begeleider omdat ze de opleiding daartoe niet heeft gevolgd en omdat zij alleen maar elementen eruit gebruikt in haar werk als geestelijk verzorger. Er zijn duidelijke (grote) verschillen tussen het gebruiken van deze elementen binnen de GV in het ziekenhuis en de echte GB. Het verschil ligt met name in de duur van het contact: echte GB is langdurig contact, GB/GV in het ziekenhuis zijn vaak eenmalige of enkel contacten. Hierdoor kun je niet een hele weg met iemand gaan. Toch kan je wel putten uit de echte GB voor de afgeleide vorm ervan in het werk van de geestelijke zorg. Binnen de GB is het belangrijk om 1 pad te kiezen en je te verbinden aan 1 vorm en 1 persoon. Dit met het oog op de diverse wegen en vormen die er zijn binnen de GB. Deze ene weg bewandelen is moeilijk. Je zult er allerlei weerstanden (demonen) tegenkomen die overwonnen dienen te worden. Hierbij heb je hulp nodig van een echte ‘meester’. GV versus GB: X45: Geestelijk verzorger Pastor Niet geestelijk begeleider noemen: niet de opleiding gevolgd en enkel stukken, vormen van GB X46: Wel kleur en vorm van GB X70: Meer ruimte voor transcendentie in GB dan GV X94: Plaats in GV voor verticale lijn? X95: Verticale lijn in GV ipv GB in GV X72: Beleven vs rationele X99: Ruimte maken voor het transcendente X107: GB in het ziekenhuis als klein vormpje van de echte GB Wat zegt X over de relatie tussen GV en GB? Ze is een geestelijk verzorger die elementen vanuit de GB gebruikt in haar werk/heeft geïntegreerd in haar houding en persoon, maar zal zichzelf geen geestelijk begeleider noemen. Het is GV met de kleur en vorm van GB (X46). In de GB is meer ruimte voor transcendentie (met een grote t) dan in de GV. X noemt dat de verticale lijn. GV heeft sinds de pastorale psychologie een meer horinzontale gerichtheid. In de GB is meer ruimte ook voor beleving en ervaring dan in de GV (?). In ieder geval staat de ervaring in de GB centraal. X suggereert dat mijn vraag en haar eigen vraag die ze in haar scriptie heeft gesteld, misschien niet zou moeten zijn: kan er GB in de GV plaatsvinden? Maar veeleer: Kan de verticale lijn een plek hebben binnen de geestelijke verzorging? Dat is misschien nog meer de vraag als ‘is geestelijke begeleiding mogelijk binnen de geestelijke verzorging’. (X95) Transcendentie in de GB X56: Gebed in brede zin. Ervaringen van het goddelijke, Transcendent, deel van het geheel X36: Ietsisme / mensgeoriënteerde transcendentie te cognitief X73: GB altijd over transcendentie met grote t X74: Ervaring van ruimte, je bent meer dan ziek mens. X74: Eerste instantie transcendentie met kleine t, vervolgens richting transcendentie met grote t; X75: In GB gaat het over transcendentie met grote t; Niet jij werkt, er gebeurt iets, jij faciliteert;
110
X87: GB maakt ruimte voor transcendentie in het ziekenhuis X92: Meer over zoeken naar plek van transcendentie met grote t dan GB X93: Misschien niet praten over GB maar vragen ‘hoe mag het transcendente een plek hebben bij patiënten en hun naasten?’ Wat zegt X over transcendentie binnen de GB? De houding die zij als geestelijk verzorger aanneemt, een houding waarin elementen van GB zitten, schept ruimte bij de ander om ervaringen van transcendentie te hebben. Dit kunnen godservaringen zijn, religieuze ervaringen, ervaringen van deel zijn van een groter geheel, een ervaring van ruimte, dat je meer bent dan ziek mens. Al dan niet in bijzijn van de geestelijk verzorger. Deze is aanwezig als een vroedvrouw om de geboorte, de ervaring, te laten plaatsvinden. Volgens X gaat het in de GB altijd over transcendentie. Eerst met een kleine t, maar vaak ook over transcendentie met een grote t. Het bieden van ruimte staat centraal: “…ruimte scheppen, ruimte creëren, dat is wat ik kan doen. En dat kun je doen door jezelf stil te maken, door ook te faciliteren met de ruimte dat je daar bent ja.” (X49) Wat er vervolgens gebeurt is iets tussen die ander en het goddelijke. Gebed kan hierin een rol spelen, evenals rituelen. OVERIG X8: Nihilistische zingevingstijl X9: ‘Met de dood afgelopen’ mensen zijn niet bezig met T in religieuze zin X28: Omgaan met kanker soms crisis, vaak gefaseerde weg; stilstaan bij het leven X33: Schenderling: GV aanwezig bij verticale lijn God en mens; Pastoraalpsychologische ingang: stilstaan bij levensvragen of egeinterviewdenistentiële vragen, dwz horizontale vragen; X70: GV sinds pastoraal-‐ psychologie en algemene variant meer horizontaal X33: Hulpverlening, ondersteuning: horizontale lijn; GV veel leren van deze begeleiding en onderzoek hieromtrent X61: Wenselijk, maar niet altijd haalbaar in ziekenhuis – Niet nodig op terug te komen X63: Soms wel langere contacten X64: Ziekenhuis: moment, gezien korte ligduur en hectiek; GB binnen de palliatieve zorg; langduriger begeleiding Mensen in palliatieve fase: openheid voor vragen over leven en voorbereiden op dood en reflectie X68: Aanbieden GB in palliatieve zorg X88: Zelf ook GB’er Veel stoorzenders Er helemaal zijn voor jezelf en voor de ander Goed om daarop gewezen te worden, mee bezig te zijn Wat zegt X verder wat niet binnen de drie supercodes valt? -‐ Over de nihilistische zingevingstijl: Ze spreekt over mensen die helemaal geen transcendentie in hun leven erkennen. Die komt zij eigenlijk niet tegen. Er is altijd wel een verlangen naar ruimte. Deze term, ruimte, gebruikt zij als synoniem voor verlangen naar God, die Zelf als het ware ruimte is. (dit is terug te vinden in de scriptie van X). Stiekem, zegt ze, geloof ze ook niet dat dat bestaat: totale ontkenning van een transcendent verlangen of transcendente vragen. Wanneer mensen zeggen dat ze nergens in geloven, daarover zegt X: “…vervolgens blijf ik wel open staan of.. of ja het grotere, het meerdere, het mens overstijgende. En er is natuurlijk altijd wel iets dat je overstijgt. (X12)
111
-‐ Over kanker: deze mensen gaan vaak een gefaseerde weg waarin er momenten zijn waarop ze egeinterviewdentra open staan voor levensvragen. De contingente situatie van het krijgen van kanker roept deze vragen op. -‐ X haalt een artikel aan van Schenderling waarin hij stelt dat het een taak is van de GV om stil te staan bij de verticale lijn. Verderop in het gesprek zegt X dat die verticale lijn naar haar idee vaak ontbreekt in de huidige GV (mede door de invloed van de pastorale psychologie en de algemene GV). Die is meer aanwezig in de GB. Wel is onderzoek op de horizontale lijn van belang voor GV. -‐ over de contegeinterviewdent van het werken in een ziekenhuis zegt ze dat de korte ligduur en de hectiek van invloed zijn op de mate waarin GB mogelijk is. Het hebben van eenmalige contacten of een beperkt aantal, maakt dat er geen tijd is om tot duiding te komen. D.w.z. het duiden van een ervaring in de contegeinterviewdent van de levensweg. Binnen de palliatieve zorg lijkt meer ruimte te zijn voor GB. -‐ Het hebben van een eigen geestelijk begeleider is goed. Ook bezig zijn met je eigen spiritualiteit (X91)
Analyse interview 2 Geestelijk verzorger in een regionaal ziekenhuis, vrouw SUPERCODE 1: TRANSCENDENTIE Wat is transcendentie? X18: Grondhouding, inspiratie, inspiratiebron bewust in contact staan met X19: Geestelijke weg Gevoel van waaruit doe je dit werk X20: Heelwording Bestaansvragen X26: Zijns-‐ en bestaanssituatie als aanleiding Transcendentie als verbinding; X27: Transcendentie: Je opgenomen weten in groter geheel, Verbondenheid. Dat geeft rust en perspectief X28: Transcendentie geeft doorzichtgevoel en biedt rust in levenseindebeleving X31: Transcendente wijst naar God X42: Gelovigen: samen zoeken naar inspiratie, betekenis X50: Ultieme zingeving Zin binnen in jezelf Deel van groter geheel Confrontatie met andere dimensie X54: Transcendentie is universeel , een gegeven. Beter benoembaar als je gelooft en meer feeling ermee. X85: Heel veel namen voor andere dimensie X103: Grondhouding bij existentiële situatie; Eigen werking in die existentie Wat zegt X over transcendentie? X zegt dat transcendentie een gegeven is, iets wat aanwezig is in de existentie. Dit kan op God wijzen, maar dat hoeft niet. X benadert het begrip transcendentie heel breed: een inspiratie, een inspiratiebron, je opgenomen voelen in een groter geheel, verbondenheid, zin
112
vinden in jezelf als wetende dat je deel van het geheel bent. Er zijn veel verschillende namen om deze transcendente dimensie aan te duiden (X85).Wanneer mensen religieus zijn, is het een makkelijker te duiden begrip (X54). Als gv’er is het ook eenvoudiger om met mensen die hetzelfde geloof als jijzelf hebben, op zoek te gaan naar zingeving. X betrekt het begrip transcendentie zowel op zichzelf (grondhouding en gevoel van waarui zij dit werk doet) als op de patiënt (die ervaart heelwording, rust). Beleving van het transcendente: X21: Ander bewustzijn in laatste levensfase X22: Bevinden zich in een soort ruimte X25: Niet zomaar over praten X27: Je opgenomen weten in groter geheel, Verbondenheid. Dat geeft rust en perspectief X28: biedt rust X31: Rust, troost, kracht X64: Deel van geheel Vrediger Opening Lijden niet uitzichtloos X93: Kracht en troost aan ontleend X94: Gevoel van een aanwezigheid, troost X99: Er was meer dan ikzelf X104: Onbewust of bewust Wat zegt X over de beleving en ervaring van transcendentie? Behalve dat de transcendente dimensie de grondhouding van deze gv’er bepaald (“Als ik mezelf afstem op het transcendente, om het zo maar te zeggen”, X59), bewerkstelligt het ook wat bij de patiënt. Die kan rust ervaren, bijvoorbeeld in zijn laatste levensfase, zich vrediger voelen, er kracht aan ontlenen en een nieuw perspectief krijgen (het lijden is niet uitzichtloos, X64). De patiënt kan zich deel voelen van een groter geheel. X geeft een voorbeeld van een ziekenzegen waarin de mensen een grote troost ervaren door de woorden van een gedicht wat bij hun situatie aansluit. Hierin heeft X zelf ook een transcendente eravring gehad: “Er was een aanwezigheid, daar was een gevoel van iedereen is hier niet alleen verdrietig maar er is echt troost. En die was er niet omdat ik dat daar…maar gewoon omdat het er was. Het was zo.” (X94) Transcendentie in de GV: X37: Aanwezigheid God in contact eigen duiding GVer X42: Gelovigen: samen zoeken naar inspiratie, betekenis X47: Niet teveel je eigen geloof ter sprake brengen X49: Niet gelovigen meer moeite met zingeving Alternatief zin vinden in bijv de kinderen; Er ontbreekt iets. X52: Teruggrijpen op vertrouwde elementen X54: Transcendentie is universeel , een gegeven. Als je in het leven er niet mee bezig bent geweest, denkt dat er helemaal niks is, wordt het een gat waar je voor komt te staan X79: Je hebt de patiënten iets te bieden vanuit eigen ervaring van opgenomen voelen in groter verband. Troost kunnen bieden Dat doe ik niet zelf X81: Professioneel bezig maar ook met andere orde X82: Hulpverlening, waarbij ik iets van andere dimensie meeneem
113
X90: Goddelijke aanwezigheid bij bediening, ziekenzegen X99: Er was meer dan ikzelf X101: Grondhouding: er zelf voor openstaan dat dit kan gebeuren. X103: Grondhouding bij existentiële situatie; Eigen werking in die existentie Wat zegt X over transcendentie binnen de GV? Transcendentie is een universeel gegeven en als zodanig is het een dimensie die ook in de GV aan de orde is. Hoe de gv’er deze dimensie benoemt, is een persoonlijke keuze. Het is voornamelijk van belang om bij die ander aan te sluiten en voorzichtig te zijn in het ter sprake brengen van het eigen geloof. Tegelijkertijd geeft X aan de eigen ervaring van zich deel te weten van een groter geheel wel dusdanig waardevol te vinden om deze te willen delen met de ander (X79). Het vraagt van de gv’er ook om een open staan voor die eigen werking van de transcendentie in de existentie. Alleen dan kan een ervaring van een aanwezigheid zoals in het voorbeeld van de ziekenzegen plaatsvinden. Hierbij maakt zij de opmerking dat het niet zijzelf is die dat kan bewerkstelligen. X maakt onderscheid in het in staat zijn tot zingeving, al dan niet met behulp van religie/geloof, tussen mensen die met deze transcendente dimensie in hun leven vertrouwd zijn (geweest) en zij die daar nooit bij stil hebben gestaan. Voor de laatste groep is het in confrontatie met ziekte en dood moeilijker om alsnog deze dimensie te ervaren en te komen tot zingeving. SUPERCODE 2: CONTINGENTIE Wat is contingentie? X39: Contingentie: betekenis gelovig vs niet gelovigen X40: Niet-‐gelovigen: ‘rationele’ betekenisgeving ‘het hoeft van mij niet meer’ Euthanasiewens, dood willen X42: Gelovigen: samen zoeken naar inspiratie, betekenis X43: Moeilijker om te plaatsen als je niet gelooft X44: Zinloosheid Autonomie X45: Het hoeft niet meer X46: Redenering ; Op redenering aansluiten best lastig; Soms sluiten mensen zich af als ze het idee hebben van een gelovige gesprekspartner Wat zegt X over contingentie? X gaat in op het verschil in omgaan met contingentie tussen gelovigen en niet-‐gelovigen. Deze laatste groep mensen reageert op contingentie tot haar schrik geregeld met een ‘het hoeft van mij niet meer’ of ‘ik wil dood’ (euthanasie). Dit in tegenstelling tot de groep mensen die wel gelovig is, daarmee is het eenvoudiger om op zoek te gaan naar inspiratie en betekenis (X42). Transcendentie – contingentie: X24: Gelegenheid voor gesprek met wat zich voordoet X26: Zijns-‐ en bestaanssituatie als aanleiding Transcendentie als verbinding; Wat zegt X over de relatie tussen transcendentie en contingentie?
114
Het contingente is een directe zijns-‐ en bestaanssituatie welke de aanleiding is voor transcendente ervaringen zoals ‘opgenomen zijn in een groter geheel, gevoel van verbondenheid met andere mensen en met God(X27). Met mensen die niet gelovig zijn kan het gesprek dan gaan over troost en kracht. (X31) SUPERCODE 3: GEESTELIJKE BEGELEIDING Wat is GB? X13: GB als inspiratiebron X57: GB één van hoofdtaken gv’er X58: GB hangt duidelijk samen met transcendentie X59: Grondhouding; Contact; Afstemmen op transcendente X60: Helende werking X101: Grondhouding: er zelf voor openstaan dat dit kan gebeuren. X63: Bemiddelaar tussen patiënt en transcendente X66: Je hebt het niet in de hand Geen doelstelling en methode X67: Moet kunnen gebeuren Zodat situatie dragelijk kan worden, dat is soort doelstelling Wat zegt X over geestelijke begeleiding? GB is een inspiratie bron voor X. Zij ziet het als een van de hoofdtaken van de GV. Door zich open te stellen voor het transcendente, “…dan kan ik ook het gevoel hebben dat het voor degene waarmee ik in contact kom, dat het daarvoor ook die juiste werking mag hebben… een helende werking…” (X60). Dit kan dan een werking zijn waarin de gv’er optreedt als bemiddelaar tussen de patiënt en het transcendente (X63). Afstemmen op de ander is belangrijk evenals een besef dat je het niet zelf in de hand hebt. ‘Het moet kunnen gebeuren” (X67). Daarbij wordt er geen gebruik gemaakt van doelstellingen en/of methoden. Klassieke GB: Wat zegt X over klassieke GB? X zegt niet iets specifiek over de klassieke GB. GV versus GB: X13: GB als inspiratiebron X14: Is verweven met GV X16: Inspiratie vanuit transcendente X19: Geestelijke weg Gevoel van waaruit doe je dit werk X78: Een gevoel van iets dat je te doen hebt Wat zegt X over de relatie tussen GV en GB? X ziet GB als een belangrijk aspect van haar werk als gv’er. Zij haalt haar inspiratie hieruit om met mensen te werken (X13). Hoe zij dat precies doet, is niet duidelijk. Zij lijkt het transcendente en GB sterk met elkaar te verbinden. Zij gaat als gv’er een eigen geestelijke weg, waarop ze geïnspireerd wordt door het transcendente om dit werk te doen. Deze inspiratie maakt ook dat ze spreekt van een roeping: “Dat is iets denk ik, dat ik mij realiseer dat eh, nou dat het echt iets is wat niet alleen mijn interesse is, dat niet alleen, ook een gevoel ‘dit is iets wat ik te doen heb’ (X78) Transcendentie in de GB:
115
X58: GB hangt duidelijk samen met transcendentie X63: Bemiddelaar tussen patiënt en transcendente X67: Moet kunnen gebeuren Zodat situatie dragelijk kan worden, dat is soort doelstelling X79: Je hebt de patiënten iets te bieden vanuit eigen ervaring van opgenomen voelen in groter verband. Troost kunnen bieden Dat doe ik niet zelf Wat zegt X over transcendentie binnen de GB? X geeft aan dat transcendentie volgens haar duidelijk samenhangt met GB. Vanuit het zich geïnspireerd weten door GB, kan zij fungeren als middelaar tussen patiënt en transcendentie. Haar eigen transcendente ervaring van zich opgenomen weten in een groter verband, wil zij overbrengen(waar mogelijk) op de ander. X maakt geen duidelijk onderscheid tussen transcendentie in de GB of in de GV. Dit komt wellicht doordat zij GB als taak ziet van de gv’er en niet zozeer als ‘methode’ of ‘werkwijze’ vanuit de klassieke variant. OVERIG: X4: Katholiek GVer X9: Geen zending X11: Behoefte aan katholieke GV X31: Afstemmen op patient X32: Bewust van je eigen duiding is professioneel X33: Aansluiten op beleving van ander X34: Openheid hebben Grondhouding Het laten gebeuren Gelovigheid maakt niet uit X45: Het hoeft niet meer X46: Redenering ; Op redenering aansluiten best lastig; Soms sluiten mensen zich af als ze het idee hebben van een gelovige gesprekspartner X49: Niet gelovigen meer moeite met zingeving Alternatief zin vinden in bijv de kinderen; Er ontbreekt iets. X51: Kan dat het goed gesprek is, dat het iemand raakt; Veel makkelijker als iemand katholiek is; X52: Teruggrijpen op vertrouwde elementen X61: Aansluiten bij patiënt X68: Doelstelling en roeping Ambt en professionaliteit X71: Psychologische dimensie in contact X72: Doelstelling door ziekenhuiscontext X74: Roeping en professionaliteit X74: Jezelf geven en patiënt voorop stellen X75: Doel: niet erger maken dat het al was X76: Contact kan niet altijd Er moet vertrouwen zijn, Eventueel andere disciplines inschakelen X77: Eerste gesprek kan ook wezenlijk zijn
116
X80: Niet alleen professioneel X87: Professioneel is: af stemmen op de ander, vanuit liefde, werkt altijd positief Wat zegt X verder wat niet binnen het bereik van de drie supercodes valt? X spreekt herhaaldelijk over zingeving: Deze zingeving is moeilijker voor mensen die niet gelovig zijn en niet vertrouwd zijn met de transcendente dimensie. ‘Er ontbreekt dan iets’, zegt ze (X49). Er kan niet teruggegrepen worden op vertrouwde elementen. Er wordt soms als alternatief zin gevonden in de kinderen. Verder spreekt ze herhaaldelijk over het belang van aansluiting zoeken bij de ander (X31, 33, 46, 61, 74, 87). Naast de transcendente dimensie in het contact zijn er ook de psychologische dimensie, het kijken of het ‘klikt’ tussen haar en de patiënt (X71), doestellingen vanuit het ziekenhuis (X72, 75), professionaliteit en samenwerking met andere disciplines (X76).
Analyse interview 3 Geestelijk verzorger in een organisatie die zich bezig houdt met levensvragen, man SUPERCODE 1: TRANSCENDENTIE: Wat is transcendentie? X12: Transcendentie is woorden geven aan geloof in gesprekken en religieuze bronnen en tradities erin inweven X13: Vrijwilligers laten ervaren; religieuze tradities bevatten teksten, waarden, bronnen waaraan mensen zich kunnen optrekken; X14: T breder dan gevestigde religies; Ook zonder traditie; delen van woorden en ervaring die T-‐waarden heeft of T is X15: T: dat wat ons overstijgt; T: dat wat te maken heeft met bronnen die mensen voeden op hun levensweg; T: oog in oog met de realiteit van het leven, in momenten van totale onzin, geraakt door heelheid in diepere zin in de werkelijkheid; X16: T: breder dan religie alleen; X17: T leeft onder mensen. Die ervaringen hebben woorden nodig, maar kan ook zonder. Religie reikt taal aan voor deze ervaringen. X18: Andere woorden wanneer men niet in traditie is opgevoed X35: T aan de orde zowel in negatieve C als in positieve C X79: Theologische basis: het woord is vlees geworden’; T ervaarbaar en te duiden vanuit immanente werkelijkheid; In immanentie niet altijd ruimte voor T; T is niet los van immanentie verkrijgbaar; X81: T vraagt om bemiddeld te worden, door -‐pastor -‐verhaal -‐ervaring X83: -‐beelden en symbolen X86: komt niet zomaar uit de lucht vallen X111: Niet alleen religies en godsdiensten maar ook open staan voor een grotere werkelijkheid
117
X113: Overstijgend Verticaal is meer oude term X114: Overstijgend aan onze werkelijkheid; Wat niet met woorden van immanentie omvat kan worden; Zoeken naar woorden voor ervaringen die men heeft en/of naar verlangt X115: Verlangen naar T X116: Kerk naar achtergrond, andere wegen. X127: Op vraag naar de zin van het leven is levensverhaal het antwoord (Conrad); Het levensverhaal is de weg van de horizontale werkelijkheid/ beleving naar de existentiële werkelijkheid/ beleving. Poortjes in het levensverhaal naar diepere dingen. X130: Woorden uit de immanente werkelijkheid gebruiken om naar de transcendente werkelijkheid te gaan X131: Met woorden diepere zin en betekenis geven, aansluitend op beleefde ervaring. Wat zegt X over transcendentie? In eerste instantie vat X het begrip transcendentie op als iets dat ingebracht kan worden in het gesprek met patiënten met behulp van woorden en religieuze tekstbronnen. Deze bronnen kunnen mensen voeden op hun levensweg (X15). Centraal voor X zijn de woorden ‘het Woord is vlees geworden’ uit het Johannes evangelie. Deze woorden geven weer dat de transcendente werkelijkheid – die overstijgend aan het bestaan is – alleen in de immanentie ervaren kan worden: “(…) het transcendente openbaart zich, vindt woorden, wordt ervaarbaar, is te duiden, vanuit een immanente werkelijkheid.” (X79) Dat gaat niet zomaar, daarvoor zijn woorden, ervaringen delen, verhalen uit (religieuze) bronnen, beelden en symbolen nodig. Transcendentie kan door deze elementen bemiddeld worden. X noemt met name de rol van de pastor hierin: deze is een bemiddelaar. Transcendentie is niet gebonden aan de religies. Het is een religie-‐overstijgend begrip, maar religies reiken wel een taal aan om over het transcendente te spreken. Tegelijkertijd, zegt X, kan transcendentie niet met woorden uit de immanentie omvat worden (X114). Het levensverhaal neemt een centrale plek in doordat het het antwoord is op de vraag naar de zin van het leven: “Als je mensen vraagt naar de zin van hun leven, antwoorden ze met hun levensloop, daar maak ik van: antwoorden ze met hun levensverhaal. Dus als je zegt, wat is nou de weg van de horizontale werkelijkheid naar de existentiële, of van de horizontale beleving naar de existentiële beleving, dan is het het levensverhaal. En goed luisteren naar het levensverhaal. En daarin, het Woord is vlees geworden, en daarin ontdekken de poortjes naar diepere dingen.” (X127) Beleving van het transcendente: X13: Vrijwilligers laten ervaren; religieuze tradities bevatten teksten, waarden, bronnen waaraan mensen zich kunnen optrekken; X14: Ook zonder traditie; delen van woorden en ervaring die T-‐waarden heeft of T is. X15: T: oog in oog met de realiteit van het leven, in momenten van totale onzin, geraakt door heelheid in diepere zin in de werkelijkheid; X17: Die ervaringen hebben woorden nodig, maar kan ook zonder X19: Mensen moet taal aangereikt worden, maar hoe doen we dat? geloofsopvoeding en catechetische vorming. X20: Door projecten voor breder verstaan van T; X30: Goede, ware en schone als toegangswegen tot T X31: Goede, ware en schone voeren tot Transcendentele diepte X33: Zoals geboorte X37: Ervaring van mensen dat God in de kamer was
118
X39: X42: X49: X79:
X104: X114: X115: X116: X127:
X128: X131: X134:
Wederzijdse ervaring en erkenning van T in het contact Gods aanwezigheid niet altijd merkbaar. Emotie: tranen in de ogen – moment van T aanwezigheid en ervaring T-‐aanwezigheid en ervaring: dan hoeft er niet veel meer gezegd te worden; Theologische basis: het woord is vlees geworden’; T ervaarbaar en te duiden vanuit immanente werkelijkheid; In immanentie niet altijd ruimte voor T; T is niet los van immanentie verkrijgbaar; Gedichten verwijzen naar T werkelijkheid, roept iets op Zoeken naar woorden voor ervaringen die men heeft en/of naar verlangt Verlangen naar T Kerk naar achtergrond, andere wegen. Op vraag naar de zin van het leven is levensverhaal het antwoord (Conrad); Het levensverhaal is de weg van de horizontale werkelijkheid/ beleving naar de existentiële werkelijkheid/ beleving. Poortjes in het levensverhaal naar diepere dingen. Ziekenzalving ‘lijntje met die daarboven’ ‘Dun draadje met daarboven,. Hij moet het nog doen.’ Met woorden diepere zin en betekenis geven, aansluitend op beleefde ervaring. Labyrint lopen Weg naar het centrum Beleven: hier sta ik, wat ervaar ik nu? Werkvorm: labyrint tekenen en leven overwegen, kijken wie je daar ontmoet;
Wat zegt X over de beleving en ervaring van transcendentie? Optrekken aan teksten, waarden en bronnen uit religieuze tradities. De beleving van het transcendente behoeft woorden, taal, maar tegelijkertijd zegt X dat het ook zonder taal kan. Tradities reiken taal aan, maar er kan ook transcendentie worden beleefd buiten religieuze tradities om. Eraan ten grondslag ligt het verlangen dat ieder mens heeft: “Ik denk dat degene die in deze tijd naar kloosters gaan en wat voor dingen ook, alles rond spiritualiteit en belangstelling daarvoor, een zoeken is naar woorden, voor de ervaring die men heeft of voor de ervaring waarnaar men verlangt.” (X114) X noemt het bonum, verum en pulchrum – het goede, het ware en het schone – als de toegangspoorten tot transcendentele diepten (X30). Het transcendente is ervaarbaar in zowel de moeilijke kanten van het leven als in de mooie kanten ervan. “Daar waar je oog in oog met de realiteit van het leven, in momenten van totale onzin, uiteindelijk geraakt kunt worden door heelheid in diepere zin in de werkelijkheid.” (X15). Ook hier is van belang dat het transcendente alleen ervaarbaar kan worden in de immanente werkelijkheid. X noemt een aantal gebeurtenissen in het interview waarin hijzelf en de patiënten de ervaring hadden van een aanwezige transcendente werkelijkheid (X37, 49, 128). Dit kan alleen gebeuren als je als geestelijk verzorger hier voor open staat en ook zelf bezig bent met je spirituele ontwikkeling. “Je kunt pas pastor voor anderen zijn, omdat je de ervaring hebt gehad dat anderen pastor voor jou waren. Je leert het niet alleen in de theorie en in de supervisie. Je leert het ook omdat je zelf het mag ervaren.” (X91) SUPERCODE 2: CONTINGENTIE: Wat is contingentie? X22: Contingentie is de ervaring van een breuk, van grenzen op lichamelijk en ` geestelijk gebied. Zowel individueel als t.o.v. de ander.
119
Gedreven door emoties waardoor leven als beperkt, ons dwarszittend, niet volmaakt; C hoort bij het leven T aan de orde zowel in negatieve C als in positieve C Ook in humanistische GV contingentie en zingeving
X24: X35: X66: Wat zegt X over contingentie? Contingentie hoort bij het leven en omvat zowel positieve als negatieve gebeurtenissen. Contingentie betekent: “(…) er loopt een streep door, er loopt een breuk door’, je wordt geconfronteerd met grenzen aan je mogelijkheden, grenzen aan lichamelijke mogelijkheden, geestelijke mogelijkheden. (…) Een gedreven zijn door emoties waardoor wij op allerlei manieren het leven ervaren als beperkt, als ons dwarszittend als niet volmaakt en voortdurend….. in ontwikkeling of voortdurend grenzend aan pijn, aan lijden en tenslotte aan dood, dat is contingentie denk ik.” (X22) Dit wordt zowel individueel beleeft in het eigen ‘ik’ als in relatie met de ander. Transcendentie – contingentie: X26: T juist wel aanwezig in C, maar soms ook ervaring van totale afwezigheid ervan; T in C: mensen zeggen: Waar is God? X28: Ernstige ervaring van C zet T op scherp X29: T ook ervaren in natuur, schoonheid X30: Goede, ware en schone als toegangswegen tot T X35: T aan de orde zowel in negatieve C als in positieve C X73: In C ervaringen meer openheid voor T Horizontaal liggen, verticaal denken X75: Negatieve C ervaringen, meer openheid en vragen over geloof en LB X77: Eigen initiatief van mensen; Gemeenschappelijke bodem; Vrijheid en ruimte om te spreken en te delen; X78: Verticaal-‐ horizontaal; Bij mensen die horizontaal liggen openheid voor levensvragen, zin van het leven; Niet onmiddellijk antwoorden en religieuze duiding X111: ‘verticale lijn’ onduidelijk; Beeld uitleggen ‘horizontaal liggen en verticaal denken’; Wat zegt X over de relatie tussen transcendentie en contingentie? X haalt het spreekwoord aan ‘als mensen verticaal komen te liggen, gaan ze horizontaal denken’. Hier zegt hij twee dingen over. Ten eerste dat het over het algemeen inderdaad zo is dat wanneer mensen geconfronteerd worden met (ernstige) contingentie, er meer openheid is voor het transcendente. Dit is overigens niet voorbehouden aan negatieve ervaringen van contingentie, ook bijvoorbeeld de geboorte van een kind kan het transcendente doen oplichten. Ten tweede moet verhelderd worden wat in dit spreekwoord bedoeld wordt met het begrip ‘verticaal’. Dat mag namelijk niet louter worden opgevat als rakend aan religie en/of godsdiensten. X noemt dit een ouderwetse invulling van dat begrip. Je kunt tegenwoordig beter spreken van ‘open staan voor een grotere werkelijkheid’ (X111). SUPERCODE 3: GEESTELIJKE BEGELEIDING: Wat is geestelijke begeleiding? X46: Oog hebben voor het T niveau binnen de communicatie 4 niveaus: rationeel, emotioneel, gedrag en existentieel. Vierde niveau is de diepere laag X48: Vierde niveau is T;
120
X49:
Niet altijd kom je op dat niveau; Alertheid voor T-‐ niveau wel in de gaten houden; Aandachtig aanwezig; Open met innerlijke ruimte; Aanvoelen
X50: Wat zegt X over geestelijke begeleiding? Naar aanleiding van de vraag wat geestelijke begeleiding is, legt X uit dat er in de communicatie zijn vier niveaus te onderscheiden. De eerste is dat van de ratio, de feitelijkheden, het tweede is dat van de emotie, het derde van het gedrag (non-‐verbale communicatie) en het vierde niveau is dat van de existentie, het niveau waar het gaat over zingeving, het transcendente niveau. Als geestelijk begeleider (maar ook als geestelijk verzorger!) zoek je naar dat vierde niveau in de communicatie met mensen. Daar moet je alert op zijn, wat een open houding vereist ‘met innerlijke ruimte’ (X49). Klassieke GB: Wat zegt X over klassieke GB? X spreekt niet apart over de klassieke vormen van geestelijke begeleiding. Transcendentie in de GV X36: GV bij uitstek plek waar T aanwezig is, benoemd kan worden, kracht geeft, bron kan zijn X37: Taak van GVer om alert te zijn op T in het gesprek Mensen zelf laten verwoorden Zegen aanbieden en geven X39: Wederzijdse ervaring en erkenning van T in het contact X42: Gv’er als bemiddelaar. Gods aanwezigheid niet altijd merkbaar. X84: Uitdrukkelijk door gv’er X85: bemiddelaar van T; zelf open staan voor, waarde hechten aan T. Vanuit ervaring en beleving iets kunnen aanreiken X89: De rol van bemiddelaar maakt dat je je moet scholen, open staan voor, begrijpen X90: Je kan niet verwoorden wat je zelf niet kent van binnenuit X118: Gevoelig zijn voor taal als gv’er. X119: 1e niveau van communicatie: rationeel, feitelijk, ‘ik ga dood’ X121: 4e laag van communicatie: existentie; kunnen verstaan X124: Verhaal: het leven smaakt u weer X125: Binnenwerelds taalgebruik kan worden verdiept naar existentieel spreken, zingevingstaal, beeldtaal X129: Randkerkelijke ziekenzalving X130: Woorden uit de immanente werkelijkheid gebruiken om naar de transcendente werkelijkheid te gaan X135: Taak voor GV’ers: moeten constant zoeken naar woorden voor deze dingen en gespitst hoe anderen hiermee bezig zijn. Wat zegt X over transcendentie in de GV? In de geestelijke verzorging gaat het bij uitstek over transcendentie: “Ik denk dat geestelijke verzorging bij uitstek een plek is waar het transcendente een plek heeft, aanwezig kan zijn, benoemd kan worden, kracht geeft, bron kan zijn enzovoort.” (X36) Het gaat over die vierde laag in de communicatie: de transcendentele laag. Geestelijk verzorgers zijn bemiddelaars van transcendentie. Om dit te kunnen doen, moeten zij zelf gevoelig zijn voor deze dimensie, voor deze laag in de communicatie, ervoor open staan en er waarde aan hechten (X85).
121
“Je kunt niet verwoorden wat je niet zelf ook in een delende ervaring deelt.” (X90) De geestelijk verzorger kan met behulp van woorden, teksten, rituelen het transcendente ervaarbaar maken in de immanente werkelijkheid. Dan kan het ervaren van transcendentie een gedeelde ervaring worden van geestelijk verzorger en patiënt. Transcendentie in de GB: X48: Vierde niveau is T; Niet altijd kom je op dat niveau; Alertheid voor T-‐ niveau wel in de gaten houden; X50: Dan gebeurt het X85: bemiddelaar van T; zelf open staan voor, waarde hechten aan T. Vanuit ervaring en beleving iets kunnen aanreiken X89: De rol van bemiddelaar maakt dat je je moet scholen, open staan voor, begrijpen van binnenuit X90: Je kan niet verwoorden wat je zelf niet kent van binnenuit. Wat zegt X over transcendentie binnen de GB? Het spreken van X over transcendentie in de geestelijke verzorging en in de geestelijke begeleiding is vrijwel identiek. Naar aanleiding van van de vraag naar geestelijke begeleiding, vertelt X het verhaal van mensen waarbij hij aanvoelde dat een bepaalde Bijbeltekst van toepassing op de situatie was, die inderdaad vervolgens een krachtige uitwerking had: ‘dan gebeurt het’ (X50): “Voor mij is dit een moment waarin het transcendente aanwezig is, en zowel door mij als door hen ervaren en beleefd wordt, ehm…dan hoeft er niet veel meer gezegd te worden.” (X49) GV versus GB: X52: Je bent 1 persoon. Hoe je het noemt (GV, GB of pastoraat) maakt niet veel uit, wel voor de helderheid. Algemene GV en geestelijke leiding voor niet-‐gelovigen, pastoraat voor gelovigen. X54: Niet-‐gelovige cliënt: GV Gelovige cliënt: GB of pastoraat X55: Grens is niet scherp: wanneer is iemand gelovig? GV voor mensen van allerlei richtingen en voor hen die om pastoraat vragen X57: GV is ook GB; GBer-‐rol hoort bij GV’er en bij pastor; Gv’er begeleider van mensen op geestelijk gebied; X58: Grens niet scherp; Wat zegt X over de relatie tussen GV en GB? De grens tussen geestelijk begeleider zijn of geestelijk verzorger zijn, is niet zo scherp. Je bent een persoon, en bent er voor mensen van allerlei richtingen die om zorg vragen. Je zou kunnen zeggen dat geestelijke verzorging voor niet-‐religieuze mensen is, en geestelijke begeleiding en pastoraat voor religieuze mensen. Maar zo scherp is die onderverdeling niet te maken. Des te meer omdat X geestelijke verzorging ook geestelijke begeleiding noemt. De grens tussen gelovigen en niet-‐gelovigen is ook niet scherp. Het is van belang om als geestelijk verzorger/begeleider/pastor helderheid te verschaffen aan anderen over je positie (KS61), over daar waar je vertrouwd en bekent mee bent, zodat dat helder is naar de patiënt en het team waar je deel van uitmaakt. OVERIG: X1: pastoraaltheologie Districtscatecheet;
122
X2: X4: X5:
X7:
X9: X60: X61: X62: X64:
X67: X68: X69: X70: X71: X91:
X92: X93: X94: X95: X96: X97: X99: X100: X105: X132: X133: X134:
Geestelijk verzorger; Stervensbegeleiding COiL Extramurale gv opgezet, Breed opgezet: COiL Coaching vrijwilligers; Lezingen; Cursussen professionals; Omgaan met levensvragen van cliënten Financiering door gemeente; Eenzaamheid ouderen; Hulp bij zingeving en levensvragen; expertisecentrum Geestelijke leiding aan ouderen; Ontmoeting en levensvragen; Actuele vraag: moet je zelf gelovig zijn Kennis van traditie(s) nodig, voeling, inleving, begrip; Helderheid over eigen LB positie Ook niet-‐gelovige GVers (humanisten) Humanistisch gv’ers putten ook uit bronnen, tradities; Betekenis van tragedies uit klassieke oudheid voor GB, vol tragedie, bewogenheid, leven, contingentie Een pastor moet bekend zijn met christelijke traditie; Alleen aanbieden wat je van binnenuit kent Diepte van de woorden in jou weerklinken Grenzen aan AGV Orthodoxie moeilijk Niet-‐gelovigen willen ook met pastor spreken Wanneer je niet in traditie staat wel oefening mogelijk. Drie polen van Ganzevoort: Therapeut, pastoor, en ?? Je moet van al die drie velden ervaring hebben Delen van eigen contingentie en diepere beleving bevordert groeiproces. Zelf ook een pastor o.i.d nodig om het vervolgens voor een ander te kunnen zijn. Zelf ervaren, niet alleen theorie en supervisie. Ook na opleiding Vormende elementen die je geschiktheid voor dit beroep laten zien. Vervolgtraject om titel GV te waarborgen en beschermen Registratie moet professioneler Professioneel en ambtelijk begeleiden Term ‘ambtelijk’ actualiseren naar ‘persoonlijke vorming en ontwikkeling’ als garant voor verantwoorde GV Waarschijnlijk los van kerkgenootschap Nieuwe tijden: Kerkelijke structuur minder voeling met praktijk, minder geïntegreerd. Aanreiken aan vrijwilligers: open en niet sturend; zodat ze zelf nadenken over geestelijke zorg; Voorwaarde voor goed GV: open staan, horen, geraakt kunnen worden op alle 4 lagen. Wezenlijk voor goed GV: bij jezelf naar binnen gaan, naar jezelf te kijken, naar het eigen groei en leerproces , levensweg Zelf bezig zijn met vragen over zingeving
123
Wat zegt X verder wat niet binnen het bereik van de drie kernthema’s valt? X heeft een studie pastorale theologie gevold. Daarna jaren als catecheet gewerkt, vervolgens als geestelijk verzorger in het ziekenhuis gewerkt en tegenwoordig als geestelijk verzorger binnen het COiL: het Centrum Ontmoeting in Levensvragen. Al tijdens zijn studie, maar ook de jeren erop volgend, is hij bezig geweest met persoonlijke ontwikkeling en groei op het terrein van spiritualiteit. Dit ziet hij ook als voorwaarde om geestelijk verzorger te kunnen zijn. Het ambtshalve karakter van het beroep heeft in de huidige tijd een nieuwe betekenis gekregen: persoonlijke vorming en ontwikkeling (X97). Deze voortdurende persoonlijke vorming en ontwikkeling is voorwaarde voor goede geestelijke zorg. Op de vraag of je als geestelijk verzorger zelf gelovig moet zijn, antwoord X dat dat geen noodzaak is, maar dat het om pastor te zijn wel noodzakelijk is dat je bekend bent met de christelijke traditie. ‘Je kunt alleen aanbieden wat je zelf kent’, zegt Hij (X68). Hiermee zijn ook de grenzen van de algemene geestelijke verzorging gegeven.
Analyse interview 4
Geestelijk verzorger in een academisch ziekenhuis, vrouw SUPERCODE 1: TRANSCENDENTIE: Wat is transcendentie? AB1: Transcendentie = groter dan de mens, niet per se God, hiernamaals, energie Niet altijd religieuze duiding. AB2: Andere duiding van transc zoals ‘het leven’ Naar binnen keren voor bronnen van kracht. Overstijgende werkelijkheid, natuur, band met mensen. AB10: Transc is overal, onafhankelijk van of je het benoemt. Wat zegt X over transcendentie? AB vult het begrip transcendentie in als zijnde groter dan de mens, het is niet per se God, hoewel God voor haarzelf er wel mee verbonden is. Het is een overstijgende werkelijkheid die ook in de natuur en in het contact met mensen ervaarbaar is. Ze komt bij patiënten ook andere duidingen tegen van transcendentie zoals ‘geloven in hiernamaals’, ‘energie’, ‘het leven’. Ze verbindt het aan ‘bronnen van kracht’ die door inkeer aangeboord kunnen worden. Onafhankelijk van de duiding, is het een realiteit. Beleving van het transcendente: AB1: ervaren van transcendentie: groter iets, omvat leven, eeuwen en generaties overstijgende woorden, transcenderend. geschiedenis AB2: Verschil katholiek-‐protestant AB4: Bidden voorbeeld van diepgaande spirituele ervaringen bij iemand als vb van transc minder taal voorhanden
124
Wat zegt X over de beleving en ervaring van transcendentie? Transcendentie kan ervaren worden als het grotere, dat wat het leven omvat. Het is iets van de eeuwen, overstijgt de tijd en de generaties. Woorden kunnen ook transcenderend werken, is haar ervaring. Zij heeft gezien dat mensen diepgaande spirituele ervaringen kunnen hebben. Er is tegenwoordig minder taal voor handen om dit soort ervaringen onder woorden te brengen. Er is verschil tussen Katholieken en Protestanten: “Katholieken zullen eerder wijzen op de deelname aan rituelen of de ervaren afstand daarvan; daarmee drukken ze hun beleving en de relatie tot geloof en God aan. Protestanten hebben over het algemeen meer woorden voor hun geloofsbeleving, dat maakt het erover praten gemakkelijker.”(AB2) SUPERCODE 2: CONTINGENTIE: Wat is contingentie? AB3: Heb niets met contingentie als begrip Ruimte om te reageren op eigen wijze AB4: Confrontatie met de dood Wat zegt X over contingentie? Het begrip contingentie wordt door haar niet gebruikt. Ze spreekt van ‘het leven is zoals het is’. Dat moet onder ogen gezien worden, niet vermeden. Een geestelijk verzorger moet patiënten de ruimte bieden op hun eigen unieke wijze om te gaan met dat wat hen overkomt. Zoals in confrontatie met de dood. Transcendentie – contingentie: AB4: In ziekenhuis mensen opener voor transc AB6: Vb van ervaring van ziekte als een door God gegeven levensles Wat zegt X over de relatie tussen transcendentie en contingentie? In het ziekenhuis staan mensen opener voor de transcendente dimensie. Ze noemt een voorbeeld van een man die een langdurig traject is gegaan van geestelijke begeleiding met haar als geestelijk verzorger. “Bij hem was er een diepgaande verandering op gang gekomen door zijn ziekte; hij ging gezonder leven bijv., maar ook meer vanuit zijn geloof. Hij durfde er voor uit te komen dat hij een gelovig mens is. Hij beleefde de periode van ziek zijn als een door God gegeven ‘levensles’ om hem weer dichter bij God en bij zichzelf te brengen.”(AB6) SUPERCODE 3: GEESTELIJKE BEGELEIDING: Wat is geestelijke begeleiding? AB6: GB is iets van de lange duur, Levenspad met iemand gaan, samen een weg gaan. AB7: 2 lagen op de weg: de oppervlakkige en de diepere laag van je bestemming. GB verbindt die lagen, waarbij de transc laag vorm krijgt in de oppervlaktelaag (het leven zoals het is) AB8: God niet altijd ter sprake in GB, voor haar persoonlijk wel. Stilte als eigene van GB niet onderscheidend. Ieder mens diep verlangen om gezien en gekend te worden. Het leven is niet ‘loos’. Geliefde zoon/dochter van God zijn. AB9: GB is levensweg in perspectief van het transc
125
Wat zegt X over geestelijke begeleiding? Het is iets van de lange duur. Ze spreekt erover met het beeld ‘levensweg/levenspad’. De geestelijk begeleider gaat samen met de begeleide die weg voor een langere tijd. Op die weg zijn als het ware twee lagen: de oppervlakkige laag van het alledaagse leven en de diepere laag die gaat over je bestemming. Die diepere laag is een transcendente laag. Ze moeten met elkaar verbonden worden: “In GB gaat het erom die lagen met elkaar te verbinden en je juist in die dagelijkse gang ervan bewust te worden dat die transcendente laag niet iets anders is, maar dat deze vorm krijgt in het leven zoals het is.”(AB7) Het eigene van deze weg is niet zozeer de stilte, ook niet altijd God, maar een verlangen om gezien te worden. Voor haar persoonlijk is deze weg wel verbonden met God. Het is de vraag: “wie ben ik, wat heb ik op mijn weg met God, maar vooral ook: wat heeft God met mij”.(AB8) Het is de geliefde zoon en dochter van God zijn. Belangrijke duiding hierin is voor X ‘het leven is niet loos’: je doet ertoe. Klassieke GB: AB6: GB is iets van de lange duur, Levenspad met iemand gaan, samen een weg gaan AB7: 2 lagen op de weg: de oppervlakkige en de diepere laag van je bestemming. GB verbindt die lagen, waarbij de transc laag vorm krijgt in de oppervlaktelaag (het leven zoals het is) AB8: God niet altijd ter sprake in GB, voor haar persoonlijk wel. Stilte als eigene van GB niet onderscheidend. Ieder mens diep verlangen om gezien en gekend te worden. Het leven is niet ‘loos’. Geliefde zoon/dochter van God zijn. AB9: GB is levensweg in perspectief van het transc Wat zegt X over klassieke GB? AB maakt in haar spreken geen duidelijk onderscheid tussen de klassieke vorm van GB en de vorm die zij gebruikt in het werk als geestelijk verzorger in het ziekenhuis. Zij is zich er wel van bewust (en noemt dat ook) dat het langdurige karakter van geestelijke begeleiding bijna nooit haalbaar is in de context van het ziekenhuis. De elementen die zij noemt (levensweg samen gaan, het verbinden van de twee lagen, het verlangen om gezien te worden en de zinvolheid van de persoon) behoren tot de klassieke GB maar zijn ook toepasbaar in haar werk als geestelijk verzorger in het ziekenhuis. GV versus GB: AB10: Transc is overal, onafhankelijk van of je het benoemt. Wat zegt X over de relatie tussen GV en GB? Transcendentie is niet meer aanwezig is de GB dan in de GV. Het is overal, ongeacht of je het benoemt. Transcendentie in de GB: AB7: 2 lagen op de weg: de oppervlakkige en de diepere laag van je bestemming. GB verbindt die lagen, waarbij de transc laag vorm krijgt in de oppervlaktelaag (het leven zoals het is) Wat zegt X over transcendentie binnen de GB? In de GB zoals zij dit toepast binnen haar werk als geestelijk verzorger in het ziekenhuis, heeft transcendentie een plaats doordat ze zoekt naar verbinding van de twee lagen op de levensweg van die ander. Transcendentie in de GV:
126
AB2:
Geloof niet eerste gespreksonderwerp, maar de ziekte en de beleving daarvan. Open formulering makkelijker dan gesloten (Jezus Christus)
Wat zegt X over transcendentie binnen de GV? De dagelijkse realiteit is als eerste insteek van het gesprek. Pas daarna kan een verdieping tot stand worden gebracht waarin het transcendente (gearticuleerd of ervaren)een plaats heeft. OVERIG: AB1: Zelf ook voorzichtig: zoeker en twijfelaar, in deze tijd niet iedereen gelovig. Zorgvuldigheid in woordkeuze en aansluiting zoeken. AB2: Moeilijk te zeggen of transc ontbreekt bij niet-‐gelovigen AB3: Geloof is onder ogen zien van ‘het is zoals het is’ AB4: Intiem gebied: bidden, dood, religieuze ervaringen. Opdracht gv’er is hierover met mensen te spreken. Minder taal voorhanden Aanvoelen AB5: Interesse in spiritualiteit Gevoel voor aftasten, Eigen zoeken en verlangen naar diepte, ervaring AB10: Dezelfde taal spreken is prettig Wat zegt X verder wat niet binnen het bereik van de drie kernthema’s valt? Ze spreekt over haar rol als geestelijk verzorger/ begeleider. Hierin is zij zelf voorzichtig. Dat komt doordat zijzelf een zoeker en twijfelaar is, maar ook doordat in deze tijd lang niet iedereen gelovig is en het een kunst is om in taal aan te sluiten bij de ander. Haar eigen interesse in spiritualiteit en haar eigen zoeken en verlangen naar de diepte van het leven, maken haar gevoelig voor de transcendente dimensie in het contact met patiënten. “Het is een intiem gebied: bidden, dood, religieuze ervaringen. Ik zie het als mijn opdracht ook wel om daar met mensen over te spreken. Want als ik het niet doe, wie doet dat dan?”(AB4) Of transcendentie bij niet-‐gelovigen ontbreekt, is moeilijk te zeggen Hierbij is een grondgedachte voor X dat geloof zich niet af moet wenden van de moeilijkheden in het leven maar ze juist onder ogen moet zien. Het leven is niet ‘loos’.
127