Wat dunkt u van de Christus? Ds. C.G. Vreugdenhil – Mattheüs 26: 66-68 (Lijdenstijd)
Zingen: Lezen: Zingen: Zingen: Zingen:
Psalm 40: 4 Mattheüs 26: 57-68 Psalm 58: 1, 2, 3 Psalm 32: 3 Psalm 34: 11
Gemeente, u kunt de tekstwoorden vinden in het u voorgelezen hoofdstuk, Mattheüs 26 vers 66 tot en met 68: Wat dunkt ulieden? En zij, antwoordende, zeiden: Hij is des doods schuldig. Toen spogen zij in Zijn aangezicht en sloegen Hem met vuisten. En anderen gaven Hem kinnebakslagen, zeggende: Profeteer ons, Christus, wie is het, die U geslagen heeft? Boven dit schriftwoord schrijven wij: Wat dunkt u van de Christus? Wij letten op drie dingen: 1. De huichelachtige vraag van Kajafas: Wat dunkt ulieden? 2. Het verpletterende antwoord van de raad: Hij is des doods schuldig. 3. De ontelbare smaadheden geleden door Christus; we lezen in vers 67 en 68 dat Hij met speeksel en slagen overladen wordt. 1. De huichelachtige vraag van Kajafas Wat dunkt ulieden? Wat is uw mening, wat is uw oordeel over Jezus van Nazareth? We zien ze zo voor ons, gemeente, in het hogepriesterlijk paleis van Kajafas. Daar zit het Sanhedrin in een halve cirkel om de Heere Jezus heen, Die daar gebonden staat voor Zijn rechters. Tegen alle recht in zijn Hem de handen op de rug gebonden. Dat had niet gemogen. Vóór Zijn schuld vaststond had Hij nooit gebonden mogen worden, maar had Hij als ‘vrij man’ voor Zijn rechters geleid moeten worden. Maar hier staat Hij, gebonden. Het formulier van het Heilig Avondmaal zegt: ‘Die gebonden werd, opdat Hij ons zou ontbinden. Die daarna ontallijke smaadheden geleden heeft, opdat wij nimmermeer te schande zouden worden. Die - en dat gebeurt hier in dit Schriftwoord - onschuldig ter dood veroordeeld is, opdat wij in het gericht van God zouden vrijgesproken worden.’ Daar staat Hij, Jezus. Zijn handen zijn gebonden. Die handen, die nooit enig kwaad hebben gedaan. Die handen, die alleen maar gezegend hebben, melaatsen gereinigd hebben, doden hebben opgewekt en zegenend zijn neergelegd op de hoofden van kleine kinderen. www.prekenweb.nl
1/13
Ds. C.G. Vreugdenhil – Wat dunkt u van de Christus?
Tussen deze gebonden Jezus en het Sanhedrin staat Kajafas, de hogepriester. Zijn ene hand beschuldigend uitgestrekt naar Jezus, en zijn andere hand uitnodigend naar het Sanhedrin. ‘Wat dunkt u, mannen broeders van de raad? Zegt u het maar. Spreek u maar eerlijk uit. Nu hebt u de gelegenheid om uw mening te zeggen.’ Gemeente, jongens en meisjes, het antwoord op deze allesbeslissende vraag is ook belangrijk voor ons. Wat dunkt ú van de Christus? In welke verhouding staan jullie tot de Christus? Is Jezus van Nazareth ook de voor ú gezalfde Zaligmaker, tot Profeet, Priester en Koning gezalfd? Wij weten dat Hij de Messias is, de van God gezonden Zaligmaker. En wij weten ook dat er maar tweeërlei houding mogelijk is ten opzichte van deze Christus: of ootmoedige aanbidding: ‘Mijn Heere en mijn God’, of verwerping van Hem in hoogmoed en in zelfhandhaving. Nogmaals gemeente, het is nodig te beseffen in welke verhouding wij staan tot deze lijdende Zaligmaker. Want dat er een verhouding is met Christus, tussen Christus en ons, dat is duidelijk. Dat is al betekend en verzegeld in de doop. En dat is nog eens onderstreept toen u belijdenis deed. En dat wordt iedere week opnieuw onderstreept in de verkondiging van het evangelie van deze Kruiskoning. Wat dunkt u van deze lijdende Zaligmaker? Kent u droefheid over uw zonden? En dan bedoel ik een droefheid, zoals Calvijn die noemt: een evangelische droefheid over de zonde. Dat is een droefheid in het licht van Christus’ lijden. Calvijn zegt: ‘Pas het oog op de gekruiste Christus brengt ons tot die ware evangelische droefheid over de zonde.’ Het gaat niet alleen maar over zondekennis, nee, het gaat erover dat we onszelf mishagen vanwege onze zonde, in het licht van de lijdende Christus. En daarom is die droefheid een evangelische droefheid. We keren in gedachten terug naar het paleis van Kajafas. Daar wordt in het holst van de nacht beslist over het leven van de grote Hogepriester over het huis van God. Daar zien we ze staan, tegenover elkaar. De twee hogepriesters, Jezus en Kajafas. Het is nog maar acht dagen geleden dat ze ook bij elkaar geweest zijn en dat Kajafas zijn nuttigheidbeginsel geformuleerd heeft en gezegd heeft: ‘Mensen, dit is de oplossing: het is nuttig dat één mens sterft voor het gehele volk; dat is beter dan dat het hele volk verloren gaat!’ Vanaf die dag hebben ze geloerd op het leven van de Heere Jezus. Ze hebben niet zoveel moeite hoeven te doen om Hem te pakken te krijgen. Want Hij, de Almachtige, heeft Zichzelf als een machteloze uitgeleverd in de handen van Zijn vijanden, het hoogste rechtscollege in Israël, het Sanhedrin, met de 72 leden. Nu zijn ze samen in de zaal van Kajafas en nu zal deze nacht het hogepriesterlijke ambt van Kajafas een einde nemen. Nu zal in deze nacht de grote Hogepriester over het huis van God onschuldig ter dood veroordeeld worden. Dat Hij de grote Hogepriester is over het huis van God, zal blijken als het voorhangsel scheurt en als God daarmee te kennen geeft dat er een einde gekomen is aan heel de oudtestamentische offerdienst, als Jezus aan het kruis zal uitroepen: Het is volbracht! (Joh.19:30).
www.prekenweb.nl
2/13
Ds. C.G. Vreugdenhil – Wat dunkt u van de Christus?
Jezus weet dat Kajafas nu voor het laatst hogepriester is. Kajafas weet dat nog niet, en hij probeert Jezus juist uit de weg te ruimen. Hij probeert een schijn van recht te geven aan het proces wat ze hier aan het opvoeren zijn. Daarom zijn er ook valse getuigen afgehuurd; gewetenloze lieden, die voor een handvol geld wel bereid zijn om allerlei lasterlijke dingen te zeggen over de Persoon of over het werk van de Heere Jezus. Als ze echte getuigen hadden opgeroepen, ja, dan zouden ze uit het hele land gekomen zijn: degenen die gereinigd zijn, de melaatsen… Ze zouden hebben gezegd: ‘Wij zijn door Hem gereinigd!’ De kreupelen zouden zeggen: ‘Hij heeft ons opgericht!’ De geraakten zouden zeggen: ‘Hij heeft ons beter gemaakt!’ De doden zouden zeggen: ‘Hij heeft ons opgewekt!’ O nee, dan zou het niet moeilijk geweest zijn. Dan zouden er zondaars en zondaressen gekomen zijn uit alle hoeken van het land, om te zeggen welk een Zaligmaker deze Jezus is en dat Hij hun zonden vergeven heeft! Maar zulke getuigen hadden ze niet nodig in het hogepriesterlijk paleis. Nee, er staat in vers 60 dat er vele valse getuigen gekomen zijn. Veel hebben ze gezegd, maar er is weinig wat houdbaar en betrouwbaar is in hun woorden. Eindelijk schijnt het alsof er twee getuigen zijn, die iets naar voren brengen waarop Jezus zou kunnen worden veroordeeld. Het gaat over de tempel. Deze heeft gezegd: Ik kan de tempel Gods afbreken en in drie dagen dezelve opbouwen. Wij weten dat de Heere Jezus dat gezegd heeft over de tempel van Zijn lichaam. O, wat gemeen, wat vals! Wat Hij sprak over Zijn dierbaar lijden, over Zijn sterven en over Zijn opstanding na drie dagen, dat gaan ze nu zo veranderen alsof Hij werkelijk de tempel in Jeruzalem met de grond zou willen gelijkmaken. Alsof hij wartaal gesproken zou hebben over de tempel, waar ze 46 jaren over gebouwd hebben. Ook dit valse getuigenis breekt stuk op het stilzwijgen van de Heere Jezus. En dan zijn ze eigenlijk ten einde raad, want nu hebben ze nog niets gevonden om Jezus ter dood te veroordelen. En daartoe zijn ze bij elkaar gekomen. Daartoe hebben ze Jezus gevangen. Maar dan rijst de voorzitter, Kajafas, opnieuw omhoog uit zijn zetel en hij zegt tegen Jezus: Ik bezweer U bij de levende God, dat Gij ons zegt of Gij zijt de Christus, de Zoon van God. Dat is de kern waar het om gaat, gemeente. Want Jezus zal niet sterven vanwege wat losse lasterpraatjes. Jezus zal sterven op grond van Zijn Zoonschap, dat Hij de Zoon van God is. Zweeg Jezus zo straks op alle valse beschuldigingen, nu gaat Hij spreken. Nu gaat Zijn mond open. Nu kan Hij niet meer zwijgen, omdat het gaat over Zijn naam en over Zijn ambt, dat Hij de Zoon van God is. En dan zegt Hij in vers 64: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg ulieden: Van nu aan zult gij zien de Zoon des mensen, zittende ter rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels.
www.prekenweb.nl
3/13
Ds. C.G. Vreugdenhil – Wat dunkt u van de Christus?
Gij hebt het gezegd. Met andere woorden: Ja, Ik ben het. Ik ben de Christus, de Zoon van de levende God. Ik ben de Borg van zondaren. Ik ben de Gegevene van de Vader. Ik ben de door God gezonden Messias. O, wat een aangrijpend ogenblik! De hele wereld moet nu horen Wie Hij is: de Zoon van God, van eeuwigheid gezalfd, om Zijn volk zalig te maken van hun zonden. Ik geef Mijn leven voor Mijn schapen, Kajafas. Maar daar begrijpt u helemaal niets van, want u kunt uw leven nog vinden in eigen hand. U verwacht - met alle joden - een messias die de Romeinen uit het land zal wegjagen, die komen zal in kracht en heerlijkheid. En dat komt ook, Kajafas! Van nu aan zult gij zien de Zoon des mensen, zittende ter rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels. Dat komt ook! Die heerlijkheid is aanstaande. Alleen in een andere weg dan u denkt. Niet in een opgaande lijn: heerlijk, en dan nog heerlijker. Maar in een gebroken lijn, namelijk door de dood heen, door het graf heen. Ik zal eerst Mijn ziel tot een schuldoffer stellen. Ik zal eerst echt Mijn eigen hogepriesterlijk werk volbrengen. En dan, ja, dan zal Ik opstaan ten derde dage. Dan zal Ik opvaren ten hemel en dan zal Ik zijn aan de rechterhand van Mijn Vader. En dan zal Ik ook komen op de wolken des hemels. Maar dat hebt u niet in de gaten, Kajafas, dat Ik de lijdende, de Priester-Messias ben. Ik ben nu gekomen. Kijk maar naar de boeien waarmee u Mij gebonden hebt, als enige Hogepriester, om het offer te brengen voor de schuld van Mijn kerk. Gemeente, wat denkt u, zou uw zonde daar bij zijn? Hebt u wel eens heerlijkheid gezien in deze vernederde en gebonden Christus, Die zo diep moet lijden en sterven voor de schuld van Zijn kerk? Is Hij u zo wel eens dierbaar geworden, zoals Hij hier getekend wordt, staande, gebonden in de zaal van Kajafas? Wat denkt u, is Hij de Christus? Wat dunkt u van deze Christus? Hoe staat het tussen uw hart en deze Christus? Begeert u Hem? Voor Kajafas is het geen vraag welk antwoord hij krijgen zal. Als hij zegt: ‘Wat dunkt u van de Christus?’, dan is hij er zeker van wat ze zullen antwoorden. Hij huichelt hier eigenlijk op een ontzettende manier. Want wat doet hij? Hij scheurt zijn kleed, als rouwgebaar. En dat houdt al een veroordeling in van de Heere Jezus. Hij maakt hier een rouwgebaar van droefheid, alsof hij door innerlijke smart verscheurd wordt. O, hij vindt het zo erg, hij vindt het zogenaamd zo erg wat de Heere Jezus hier zegt, dat Hij de Zoon van God is, dat Hij die godslasterlijke taal hier uitspreekt. Hij kan het niet aanhoren! Hij scheurt zijn kleren en hij zegt het al: Hij heeft God gelasterd; wat hebben wij nog getuigen van node? Die valse getuigen kunnen nu ook wel weggaan. U hebt het allemaal gehoord, Hij heeft God gelasterd! Gemeente, Kajafas is een huichelaar, want innerlijk is hij verblijd. Innerlijk is hij blij dat ze nu eindelijk iets hebben om Jezus, de Christus, ter dood te veroordelen. Maar hij doet net alsof hij erg verontwaardigd is. Het gaat hem zogenaamd om de eer van God. Zijn kleren scheurt hij, omdat de eer van God hem meer waard zou zijn dan zijn eigen kleed. Hij scheurt zijn kleren als teken van droefheid, terwijl hij eigenlijk innerlijk verblijd is.
www.prekenweb.nl
4/13
Ds. C.G. Vreugdenhil – Wat dunkt u van de Christus?
Dat grenst aan het duivelse, gemeente, wat deze Kajafas hier doet tegenover Jezus. Eerder zei hij tegen het volk: ‘Mensen, die Man moet opgeruimd worden, het is nuttig dat Hij sterft voor het volk.’ En nu zegt hij: ‘Het is niet alleen nuttig, het is noodzakelijk, het moet! De eer van God is er mee gemoeid!’ Inderdaad ja, dat is nog waar ook. De eer van God is er mee gemoeid. Want de Heere Jezus staat daar niet voor Zichzelf in die zaal van Kajafas, maar Hij staat daar voor schuldigen, voor verlorenen, voor doemwaardigen. Voor mensen die, beladen onder hun zonden, geen uitweg meer zien. Voor mensen die God op Zijn hart hebben getrapt en Hem verlaten hebben in het paradijs. Voor mensen die de eeuwige dood hebben moeten sterven. Daar staat Hij voorin die zaal van Kajafas. ‘Wat dunkt ulieden, mannen van het Sanhedrin?’ Wat dunkt u, arme zondaar, die hier in gedachten bij staat? Ziet u, zien jullie wat de zonde heeft teweeggebracht? Dat Jezus daar moet staan, gebonden tegenover deze huichelachtige bende in de zaal van Kajafas… Staat u daar bij, schuldig, verloren en veroordeeld in uzelf? Is het u een wonder dat de Heere Jezus gezwegen heeft op al die beschuldigingen die tegen Hem zijn ingebracht? Omdat u zien mag - mag u dat zien? - dat Hij daar gestaan heeft in uw plaats, in jullie plaats? U die moet zwijgen op alle beschuldigingen, als God met u in het gericht zou treden en gadeslaan uw ongerechtigheden? U die op duizend vragen niet één antwoord weten zou? En is er nu in uw hart een betrekking gekomen op die lijdende Christus, Die daar gebonden staat voor Zijn rechters? En Die zweeg toen het ging over de schuld van Zijn kerk, maar Die nu spreekt als het gaat over Zijn naam en over Zijn ambt, zodat godslasteraars en vloekers nog zalig kunnen worden. Wat dunkt ulieden? Gemeente, is die gewisse belofte van God u reeds alles waard geworden, dat er alleen om het dierbaar lijden en sterven van Christus vergeving is voor al uw zonden die u gedaan hebt, opdat schuldigen en verlorenen gered kunnen worden en de toekomende toorn kunnen ontvlieden? Wordt uw hart daar niet verbroken onder, als u ziet wat het Hem kost en hoe Hij Zichzelf overgeeft tot in de dood? Als Hij daar als de Middelaar onschuldig veroordeeld wordt en buiten de gemeenschap van God in het gericht van God onder moet gaan, opdat wij in het gericht van God zouden kunnen worden vrijgesproken… Dat was het eerste: de huichelachtige vraag van Kajafas. Nu willen we letten op: 2. Het verpletterende antwoord van de raad Als Kajafas vraagt: Wat dunkt ulieden?, dan zeggen ze als één man: Hij is des doods schuldig. Eigenlijk is het geen wonder dat ze dit nu zeggen. Ze kunnen niet anders meer, want Kajafas heeft ze als het ware die woorden in de mond gelegd. Hij heeft immers eerst zijn kleren gescheurd als rouwgebaar, en daarna de hoofdzonde genoemd van Jezus: Hij heeft God gelasterd, wat hebben wij nog getuigen van node? www.prekenweb.nl
5/13
Ds. C.G. Vreugdenhil – Wat dunkt u van de Christus?
De valse getuigen kunnen weggaan. Geen wonder dat er dan voor al die andere mannen niets overblijft dan te zeggen: Hij is des doods schuldig. Dat is de enige conclusie die ze nog trekken kunnen, nadat Kajafas dat heeft gezegd. Zo gaat nu in vervulling wat de Heere Jezus tegen Zijn discipelen heeft gezegd: Ziet, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal aan de overpriesters en de schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen (Mark.10:33). Maar laten we nu een ogenblik onze blik afwenden van die huichelachtige overpriester Kajafas en laten wij een ogenblik ons oog slaan op die echte, die ware, die eeuwige Hogepriester over het huis van God, Jezus Christus. Want Kajafas staat hier voor Jezus met gescheurde klederen, maar Jezus staat hier voor Kajafas met een gescheurd hart! Wat een lijden voor Hem, dat Kajafas zijn kleren scheurt om Hem. En Hij ondergaat dat alles. Al dat verdriet en al die pijn. Hij moet het smartelijk ervaren wat het zeggen wil: ‘Ik ben tot het Mijne gekomen - tot Israël - maar de Mijnen hebben Mij niet aangenomen.’ Hij moet smartelijk ervaren hoe Israël Hem verwerpt, de door God gezonden Messias. Daar blijft Hij niet onbewogen onder, gemeente. Daar schreit Hij tranen om, want Hem overkomt dit alles omdat Hij de waarheid belijdt. Omdat Hij belijdt de door God gezonden Messias te zijn. Daarom moet Hij sterven, voor een belijdenis van de waarheid. Als een godslasteraar wordt Hij veroordeeld. Des doods schuldig. Ja, dat is het verpletterende antwoord van de raad. Vindt u dat ook niet verpletterend? Kijk, dat Kajafas dat nu in zijn veinzerij zegt en vindt... Maar dat nu al die 72 mannen dat zeggen, die daar bij elkaar zijn als geestelijke rechters en als geestelijke leidslieden van het volk! Dat al die wijze mannen, bij het licht van de profetie die ze hadden en bij alle bewijzen die Jezus geleverd heeft van Zijn messiasschap tijdens Zijn rondwandeling op aarde, dat al die wijze mannen nu zeggen van deze Jezus: Hij is des doods schuldig, dat is verpletterend! Hier is één groot schreeuwend onrecht aan de orde. Zóveel dingen zijn er die helemaal niet hadden mogen gebeuren. Hij is gebonden. Dat had niet gemogen voordat Zijn schuld was vast komen te staan. Ze doen het midden in de nacht. Dat had ook niet gemogen. Ze roepen valse getuigen op. Alle nader onderzoek ontbreekt. Bij acclamatie wordt Hij ter dood veroordeeld, terwijl dat bij afzonderlijke stemming had moeten plaatsvinden. En op dezelfde dag waarop een zaak behandeld werd, mocht nooit ook het oordeel geveld worden. En de rechters worden hier tot getuigen opgeroepen. Zo zijn er nog wel meer dingen te noemen. Als je alles op een rijtje zet in het proces dat tegen de Heere Jezus gevoerd is, dan is het één groot schreeuwend onrecht. En daarom vind ik dat oordeel van de raad een verpletterend oordeel. Zij hadden hier nooit het doodvonnis mogen uitspreken. Maar Jezus zwijgt en Hij buigt. Gewillig buigt Hij onder het oordeel dat over Hem wordt uitgesproken, Zich overgevend in de handen van God. Geen protest, geen vloek, geen klacht komt er over Zijn gezegende lippen. www.prekenweb.nl
6/13
Ds. C.G. Vreugdenhil – Wat dunkt u van de Christus?
Hij heeft niets onbehoorlijks gedaan en Hij wordt hier ter dood veroordeeld. Je zou zeggen: Hoe kan God dit toelaten? Ja, en dat is nu juist het diepste geheim van heel deze geschiedenis. Als we een ogenblik het licht vanuit de eeuwigheid, vanuit de hemel, zien vallen op deze gebeurtenis in de zaal van Kajafas, dan gebeurt er niets bij toeval. Als Jezus ter dood wordt veroordeeld, dan opent God daar Zijn liefdehart, dat van eeuwigheid brandde van liefde en ontferming tot arme verloren zondaars. Dan is God eigenlijk Degene Die alles zo bestuurt, dat Christus onschuldig ter dood veroordeeld wordt, opdat wij in het gericht van God kunnen vrijgesproken worden. Dan moet de hogepriester en dan moet het Sanhedrin deze woorden uitspreken. Evenals in Johannes 11, waar Kajafas zegt: ‘Het is nut dat één mens sterft voor het volk, en het gehele volk niet verloren ga!’ Dan beseft hij niet wat hij zegt, maar dan klinkt daarin tegelijkertijd de raad van God door. Zo is het hier ook, als gezegd wordt: Hij is des doods schuldig. Want juist de onschuld van Jezus is zo duidelijk aan het licht gekomen. Later zal Pilatus, de wereldse rechter, duidelijk uitspreken dat Hij onschuldig is. Maar toch... schuldig! Want Hij buigt Zich hier onder de toegerekende schuld van Zijn kerk. Hij wordt hier als de Zoon van God, naar de bepaalde raad en voorkennis Gods, veroordeeld tot de dood, de dood aan het kruis, de dood aan het vloekhout, waar het ware Paaslam zal worden geslacht. Want anders konden u en ik nooit zalig worden, gemeente. Daarom moet hier als het ware Kajafas Jezus dwingen tot de belijdenis dat Hij de Zoon van God is. Dan is hij in feite toch maar een instrument in de handen van de almachtige God. Dan klinkt daarin zo’n diepe waarheid door, als er staat dat ze allemaal roepen en oordelen: Hij is des doods schuldig. Daarachter zien wij de hand van de hemelse Vader, Die hier Zijn eigen geliefde Zoon op aarde verwijst naar de dood. Omdat Hij niet voor Zichzelf, maar vanuit de eeuwige raad van God al op Zich genomen heeft om de schuld van Zijn kerk weg te dragen. Bent u er nog bij in gedachten, in de zaal van Kajafas? Kijkt u nog steeds naar die gebonden Jezus, Die daar staat voor Zijn rechters? Hebt u, hebben jullie misschien ook meegedaan en geholpen om Hem te veroordelen? Alleen wie van ons zonder zonde is kan hierop ‘nee’ zeggen. Hebt u daar nooit last van gehad? Is uw hart daar nooit onder verscheurd? Want in dit oordeel dat over Jezus wordt uitgesproken, horen wij eigenlijk een herhaling en een bekrachtiging van het oordeel dat God Adam had aangezegd: ‘Adam, als u van die vrucht eet, dan zult u de dood sterven.’ Wat denkt u, gemeente, als u en jullie, jongens en meisjes, en ik, als wij daar nu eens gebonden hadden gestaan en als wij daar verhoord zouden worden, dan waren er geen valse getuigen nodig geweest om een rechtsgrond te vinden voor de veroordeling tot de dood. Dan zou het gauw duidelijk zijn dat wij inderdaad de dood verdiend hebben, de dood in al zijn diepte, de dood in al zijn consequenties, tot in de Godsverlating toe! Een eeuwig wegzinken onder de eeuwige toorn van God… Is dat nu al eens onze belijdenis geworden? Want dat is wat! Wij zijn allemaal wel bereid om te zeggen dat we slechte mensen zijn, en we zijn wel bereid om te zeggen dat we www.prekenweb.nl
7/13
Ds. C.G. Vreugdenhil – Wat dunkt u van de Christus?
allemaal zo onze fouten hebben en dat we onze gebreken hebben, en ook wel dat we zonden doen, maar zeggen dat je ‘des doods schuldig’ bent, dat doe je niet zo gauw! Dat deed Paulus ook niet zo gauw, toen hij nog een vrome farizeeër was. Toen leefde hij nog zonder de wet, hoewel hij de wet op zijn duimpje kende. Maar de Geest was nog niet in zijn hart, de zonde was nog niet levend geworden in zijn hart. Maar toen dat gebeurde, toen de wet in zijn leven kwam en door Gods Geest geschreven werd in zijn hart, toen is de zonde levend geworden. Toen heeft hij zichzelf des doods schuldig leren keuren. En met hem een ieder die zichzelf gaat zien in het licht van Gods wet. Die kan niet anders zeggen dan: ‘Heere, die dood heb ik verdiend. Uw doen is rein en Uw vonnis is gans rechtvaardig. Als U mij voor eeuwig verlaten zou, dan zou ik niets te zeggen hebben.’ Gemeente, wie nu die Kruiskoning hier gebonden ziet staan in de zaal van Kajafas en Hem echt ziet staan onder de schuld beladen, die kan toch niet anders dan zeggen: ‘Heere, waar blijf ik dan met mezelf? Dan heb ik geen bestaansrecht voor U, dan heb ik geen been om op te staan voor U.’ Dan val je toch op je knieën neer voor deze Koning en dan smeek je toch om genade? Misschien hebt u vroeger ook wel eens last gehad van uw zonden. Dat kan, dat heeft ieder mens wel eens. En als de Heere ons ontdekt aan onze zonden, komen ze allemaal tegelijk op je af en dan wordt het een last. Een last die te zwaar is om te dragen. Als de Heere ze ordentelijk voor ogen gaat stellen, kan het zijn dat je beleeft wat de dichter gezongen heeft: ‘Ik wou vluchten, maar ik kon nergens heen!’ Dat de dood je voor ogen schijnt... En toch, al is het dan benauwd, al heb je het dan moeilijk, dat is toch wat anders dan wat ik zo straks bedoelde met die evangelische droefheid over de zonde. U moet dat onderscheiden. De zonde is daar het smartelijkst en daar het bitterst, waar wij onze zonden zien in het licht van de lijdende Christus! Evangelische droefheid over de zonde is dat we ons voor God mishagen, ons voor God verootmoedigen vanwege onze zonden. Weet u waarom? Aangezien het God behaagd heeft om ze te leggen op Zijn Zoon, om Hem te straffen met die bittere en smadelijke dood van het kruis Als je dat ziet, zink je weg voor God en dan zeg je: ‘Heere, daar had ik nu moeten staan, op die plaats, en daar had ik de eeuwige dood moeten sterven.’ Daar leert een mens nu zijn leven verliezen voor God en daar leer je echt zeggen: ‘Heere, ík ben des doods schuldig!’ Maar daar wordt ook dat bloedige Lam van God zo beminnelijk. Waar wij het waard zijn om eeuwig van God gescheiden te worden en Hem toch niet kunnen missen, daar wordt Hij beminnelijk en dierbaar! En dan komt de vraag op ons af: ‘Wat dunkt ulieden van deze Borg, Die daar gebonden staat in de zaal van Kajafas, beladen met de zonden van de wereld?’ Dan is er het zien op Hem. Als de Heere een ogenblik de sluier van Zijn verdiensten oplicht en er hoop mag komen in het hart van een verslagen zondaar en wij het leven in eigen hand moeten gaan verliezen. Daar waar wij onszelf als zondaar voor God gaan aanklagen en moeten www.prekenweb.nl
8/13
Ds. C.G. Vreugdenhil – Wat dunkt u van de Christus?
belijden: ‘Heere, ik ben des doods schuldig’, daar kijkt die gebonden Christus in de zaal van Kajafas ons aan met Zijn liefdevolle, doordringende ogen. En daar zien wij Hem als het ware ‘ja’ knikken. Als uitgesproken wordt: ‘Ik ben des dood schuldig’, daar knikt Hij: ‘Ja, Ik ben des doods schuldig, want Ik sta hier voor ú, o arme zondaar. Hier tors Ik uw schuld en uw zonden.’ Daar buigt de Heere Jezus Zich zo liefelijk, zo innemend neer over arme zondaren, als Hij ze voor Zijn rekening neemt, dat Hij ze als het ware omhelst in Zijn liefdevolle borgarmen en ze vertelt dat Hij daar staat in hun plaats, ze voor Zijn rekening neemt en voor hen intreedt bij God de Vader in de hemel. Daar wordt Jezus zo dierbaar! Daar wordt Jezus zo beminnelijk. Daar wordt Hij zo’n uitnemende Zaligmaker. Kijk, daar ontstaat nu die echte, die diepe evangelische droefheid over de zonde in het licht van Christus’ lijden. Net als bij Petrus; als hij de zaal van Kajafas uitvlucht, heeft hij eerst in de ogen van zijn lijdende Borg de smart van zijn eigen zonden gezien. En dan gaat hij naar buiten en hij weent bitterlijk. O, hij heeft zijn Meester verloochend! En zo kijkt Jezus ons als het ware ook aan vanuit die zaal van Kajafas, maar dan in de prediking van Zijn Woord. En zo is het de bedoeling, gemeente, dat u Zijn blik ziet, dat u die opvangt en dat het u aangrijpt en dat u naar buiten gaat en bitterlijk weent over uw zonden, omdat Hij daar heeft gestaan, gebonden voor Zijn rechters, ter dood veroordeeld. Dat was het tweede: het verpletterende antwoord van de raad. En voor we nog een ogenblik letten op onze derde gedachte, zingen we uit Psalm 32 het derde vers: ‘k Bekend’, o HEER’, aan U oprecht mijn zonden; ‘k Verborg geen kwaad, dat in mij werd gevonden, Maar ik beleed, na ernstig overleg, Mijn boze daan; Gij naamt die gunstig weg. Dies zal tot U een ieder van de vromen, In vindenstijd, met ootmoed smekend, komen; Een zee van ramp moog’ met haar golven slaan, Hoe hoog zij ga, zij raakt hem zelfs niet aan. Nog een enkel woord over onze derde gedachte: 3. De ontelbare smaadheden geleden door Christus Toen spogen zij Hem in Zijn aangezicht en sloegen Hem met vuisten. En anderen gaven Hem kinnebakslagen, zeggende: Profeteer ons, Christus, wie is het, die U geslagen heeft? Hij is des doods schuldig. Zo klonk het door de zaal van Kajafas. En daarmee is Jezus een ter dood veroordeelde geworden. Een ter dood veroordeelde heeft geen enkel recht www.prekenweb.nl
9/13
Ds. C.G. Vreugdenhil – Wat dunkt u van de Christus?
meer. En daarom mag iedereen aan hem of haar zijn haat bekoelen. Welnu, dat doen ze dan ook! Ze spuwen Hem in het aangezicht en ze slaan Hem met vuisten. En Hij verbergt Zijn aangezicht niet voor smaadheid en speeksel. Waarom niet? Hij is toch onschuldig? Jawel, maar Hij staat daar in die zaal met een vreemde schuld, met de Hem toegerekende schuld, de door de Vader toegerekende schuld van Zijn kerk. Daarom staat Hij daar en doet Hij niets terug, om zo de vrijspraak bij de Vader te verwerven voor mensen, die des doods schuldig zijn. Zo zien wij Zijn weergaloze liefde, Zijn zelfovergevende liefde, dat Hij daar bleef en dat Hij daar stond en dat Hij daar alles droeg. Hij had als de Rechter van hemel en aarde de aarde kunnen openen. Hij had die boosdoeners levend ter helle kunnen laten varen. Maar Hij heeft het niet gedaan. Plaatsbekledend voor Zijn kerk heeft Hij daar gestaan. Later bidt Hij nog op Golgotha: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen (Luk.23:34). Zo komt Hij nu tot ons, gemeente. Deze versmade Christus komt zo tot ons in de prediking van Zijn Woord. Zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, opdat een ieder die op hem zou zien genezing ontvangen zou, zo wordt deze Kruiskoning in de prediking verhoogd, opdat een ieder van u, die op Hem ziet, genezing ontvangen zou van zijn zondekwaal. Dat Jezus dat toch heeft willen doen! Als je dat toch ziet, als je oog daarvoor open gaat, dan kan het niet anders of je hart wordt vervuld met die evangelische droefheid over je zonde, dat je Hem dat hebt aangedaan, dat Hij daar zo heeft moeten staan. Bedroefd, maar tegelijkertijd ook vol verlangen, vol liefde en vreugde, een onverklaarbaar en onbeschrijfbaar gevoel van: O Heere, dat U dat toch hebt willen doen voor mij! Dat kan je hart zo grondig verbreken, dan schaam je je zo diep over al je zonden die je doet en over al die gedachten die in je hart opkomen. En in aanbidding mag je het dan wel eens uitroepen: ‘O Heere Jezus, hoe is het toch mogelijk dat U daar voor mij hebt willen staan in die zaal!’ Wat dunkt ulieden? Kijk eens wat ze doen! Als beesten gaan ze tekeer. En als beesten behandelen zij de Heere Jezus Christus. Ze stompen Hem en ze slaan Hem midden in Zijn gezicht. Wat een smaadheden! Ja, ze dachten: het geeft toch niet, want Hij is een godslasteraar en met een godslasteraar mag je alles doen wat je wil! Als wij daar vandaag getuigen van zijn, gemeente, en je moet dan inleven: ‘Heere, nu ben ik zo’n godslasteraar en nu ben ik zo’n vloeker en nu ben ik zo’n ellendeling, daar had ik moeten staan’, dan zou je wel door de grond willen gaan van schaamte. Maar tegelijkertijd ook van aanbidding. Dan kun je niet diep genoeg buigen voor deze Christus Die buigt onder het recht van God. Dat Hij daar wilde staan, opdat ik nimmermeer te schande zou worden. Ze slaan Hem met vuisten. Die beschaafde lieden, al die eerwaarde en die weleerwaarde heren, ze vergeten opeens al hun waardigheid en ze spuwen Hem in het gezicht. Zijn gezegend gelaat wordt overdekt met schande en met spot. Zo glanst nu Zijn aangezicht
www.prekenweb.nl
10/13
Ds. C.G. Vreugdenhil – Wat dunkt u van de Christus?
als de hemel. Zo laat nu de Vader Zijn liefde weerspiegelen in het overgeven van Zijn Zoon in deze versmaadheid. Dat is nu zondaarsliefde! Zo wil nu de Geest genade verheerlijken en mensen verbreken en vernederen onder deze vernederde Christus. De kerk heeft vaak gebeden: ‘Heere, verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns!’ Welnu, dat doet God hier. Dit aangezicht van Christus, overladen met vuistslagen en speeksel, dat is nu Gods aangezicht! Zo diep is Hij vernederd, tot zonde gemaakt. Wie dat ziet, wie daar zien mag dat hij of zij daar zelf had moeten staan, maar dat Jezus daar nu plaatsbekledend heeft gestaan, die kan het wonder niet op en die roept het uit: ‘Heere, dat U dat voor mij hebt willen doen! Ik schaam me zo voor iedere verkeerde gedachte die in mijn hart opkomt jegens U en ook jegens mijn naaste.’ Nee, dan kun je ook je naaste niet meer haten. Dan kun je je naaste geen kwade gezindheid meer toedragen, als je ziet wat de Heere Jezus voor jou heeft gedaan. Dan kun je alleen maar dankbaar en verwonderd zijn, dat je er nog bent, dat je nog leeft en dat God nog zo goed is voor een mens die van nature tot alles in staat is. Dat Jezus dat voor mij deed. Ik die van nature een verachter ben van deze versmade Christus. Als God ons onder Hem brengt, dan gaan we heerlijkheid zien in Zijn versmaadheid. En dan gaan we die versmaadheid van Christus een meerdere rijkdom achten dan de schatten van de wereld. Dan wordt het waar: Wie heb ik nevens U in de hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! (Ps.73:25). Wat dunkt u van de Christus? Is Hij, deze gesmade, deze gelasterde Jezus, de Zoon van God, Die bedolven wordt onder de vuistslagen, álles voor u geworden, gemeente? U ziet het voor u. U ziet ze slaan en u ziet ze stompen. Op grove, laaghartige wijze slaan ze Hem in Zijn gezicht. Ze tarten Hem hier in Zijn koninklijke macht. Ze bekoelen hun woede. De helse macht stijgt op uit het menselijk hart. Wat is een mens! Wat is een mens van nature een hater van Jezus! En anderen gaven Hem kinnebakslagen, zeggende: Profeteer ons, Christus, wie is het, die U geslagen heeft? De andere evangeliën vertellen ons dat Hij daar ook geblinddoekt gestaan heeft. Ze hebben Hem geblinddoekt en toen geslagen en gezegd: ‘Profeteer, wie het is die U geslagen heeft?’ Hoort u het, gemeente? Ze hebben Hem bespot in Zijn profetisch ambt: ‘Laat de Profeet maar eens zeggen wie Hem geslagen heeft!’ En het hoongelach klinkt op in de zaal van Kajafas. Maar ze weten niet dat straks deze gesmade Christus verheven zal zijn op de troon en dat Hij dan tot hen zeggen zal: ‘Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het helse vuur dat de duivel en zijn engelen bereid is!’ Profeteer ons, Christus! Ze misbruiken hier Zijn ambtsnaam Christus, de gezalfde Profeet, Priester en Koning. Gods gezalfde Koning, ontelbare smaadheden dragend, om mijnentwil.
www.prekenweb.nl
11/13
Ds. C.G. Vreugdenhil – Wat dunkt u van de Christus?
Gemeente, wat dunkt u van deze Christus? Dat is de vraag. Want u kunt aan Hem niet voorbijgaan, dat is duidelijk. En als u dat wel doet, dan ziet u hier in de zaal van Kajafas wat u straks wedervaren zal als het te laat is om te buigen aan de voeten van deze Koning. Dan zal die laster, die smaad en dat hoongelach uit de hel eeuwig om u heen zijn. O, besef toch wat het zeggen wil om onder het gepredikte evangelie van deze gekruiste Christus te mogen verkeren! Veracht Hem toch niet. Veracht Zijn bloed, het bloed van het Nieuwe Testament, toch niet. Op een vrome wijze of op een godsdienstige wijze of op een onverschillige wijze, het maakt niet uit, maar veracht het toch niet! Jeruzalems dochters weenden om de pijn van hun lijdende Heer’, maar ze worden door Christus ontmaskerd als huichelaars. Dat kan ook je strijd zijn, als er een stem in je hart is, die zegt: ‘Je bent een huichelaar!’ Ach, gemeente, dat zijn we allemaal. Van nature zijn we allemaal huichelaars. We zijn geen haar beter dan dit Sanhedrin. Want wij spuwen de Heere Jezus ook in Zijn gezicht, tot in Zijn huis toe, tot onder de prediking van Zijn Woord toe. Wie heeft onze prediking geloofd, en aan wie is de arm des HEEREN geopenbaard? (Jes.53:1), zegt Jesaja. Als deze Zaligmaker u gepredikt wordt en de mens wordt tentoongesteld als een godslasteraar, als een vijand van God, wat zegt u daar dan op? Zegt het u dan niets? Gaat u dan nu zo aan die beminnelijke Zaligmaker voorbij, Die Zichzelf heeft overgegeven in de dood? Dan zul je ook voor eeuwig die bruiloft van het Lam moeten missen. Dat is wat, gemeente, jongens en meisjes! Val Hem nog te voet, deze Kruiskoning! Want het is nog de tijd van genade. Er is nog plaats aan Jezus’ voeten. Zijn handen zijn gebonden, om ons te verlossen van de macht van de zonde en van de macht van het ongeloof. Dat toch deze lijdende Christus, gepredikt in Zijn evangelie, u zou aangrijpen tot in het diepst van uw ziel. Als u dat met speeksel overladen gezicht en dat beursgeslagen gezicht van deze Christus ziet, snikt uw hart daar dan niet onder? Buigt u dan niet steeds dieper voor God en voor dit Lam? Beleeft u het dan niet in uw hart: ‘O God, ik wist niet dat ik, door mijn schuld, Uw kroon had gevlochten en Uw beker gevuld’? Ziet u Jezus daar staan, gebonden, lijdend, des doods schuldig? En ziet u uzelf daar staan, schuldig tot de dood toe? Ziet u vanuit die lijdende Christus de lijn naar uw eigen leven toe en gaat u uw zonden dan zien in het licht van Hem en van Zijn kruis? Wordt uw hart dan niet vervuld met droefheid over de zonde? U krimpt ineen als u die vuistslagen op Zijn aangezicht ziet neerkomen en dat speeksel van Zijn gezicht ziet aflopen. Brandt dan tegelijkertijd in uw hart niet dat echte verlangen om Hem te dienen en voor Hem uit te komen en Zijn naam niet te verloochenen, omdat Hij daar in uw plaats heeft gestaan? Wat ik u raden mag: neem toch uw toevlucht tot deze Zaligmaker, en zeg met McCheyne: Toen vluchtte ik tot Jezus, Hij heeft mij gered. Hij heeft mij verlost van het vonnis der wet. www.prekenweb.nl
12/13
Ds. C.G. Vreugdenhil – Wat dunkt u van de Christus?
Mijn heil en mijn vrede, mijn vreugde werd Hij. Ik boog m’ en geloofde; en mijn God sprak mij vrij! Amen.
Slotzang: Psalm 34:11 De HEER’ verlost en spaart Zijn volk, dat op Zijn hulp vertrouwt. Het zal, door Hem in gunst beschouwd, Niet schuldig zijn verklaard.
Deze preek is eerder gepubliceerd in de prekenserie ‘Een zaaier ging uit…’ (deel 15)
www.prekenweb.nl
13/13