M e i n d e r t S c h ro o r
waddenzee waddenland
historische verkenningen rond de geografische identiteit en begrenzing van het internationale waddengebied
M e i n d e r t S c h ro o r
waddenzee waddenland historische verkenningen rond de geografische identiteit en begrenzing van het internationale waddengebied
november 2008
vo o r a f Het Waddengebied staat opnieuw volop in de belangstelling. Daarvoor is een groot aantal ontwikkelingen verantwoordelijk. Eindige fossiele energiebronnen en hun aanwezigheid en winning in het Waddengebied, klimaatverandering en zeespiegelrijzing die het gevolg zijn van een grootschalig en voorlopig blijvend hoge consumptie van dergelijke vormen van energie, alternatieve energieopwekking en nieuwe ecologische uitdagingen als het herstel van zoet-zoutovergangen om slechts enkele te noemen. Daarnaast speelt de toenemende druk op de schaarse ruimte in een dichtbevolkt land als Nederland. Bij het Waddengebied wordt veelal uitsluitend aan de Waddenzee gedacht en voorts hooguit aan de eilanden die de grens tussen deze ondiepe kustzee en de Noordzee vormen.
Het internationale Waddengebied is heel wat groter dan de eigenlijke zee en het snoer van eilanden tussen Den Helder en Esbjerg. In deze verkenning wordt vanuit de cultuurhistorie een beschouwing gegeven en een begrenzing voorgesteld van het (internationale) Waddengebied. Wat is kenmerkend voor deze langgerekte kustregio en hoever strekt zij zich uit? In bijlage A is een overzicht van begrenzing, de omvang en het inwonertal van de verschillende onderdelen van het internationale Waddengebied opgenomen en tenslotte een Engelstalige samenvatting (bijlage B) van een eerdere voordracht van de auteur over de cultuurhistorische identiteit van het Waddengebied in het kader van een eventuele plaatsing van (delen van) het gebied op de Werelderfgoedlijst van UNESCO.
Meindert Schroor (Raad voor de Wadden)
Het Waddengebied geldt als een van ’s werelds meest waardevolle getijdengebieden. Het strekt zich uit over een afstand van 500 kilometer langs de kusten van de zuidelijke Noordzee, van Den Helder tot het Deense Esbjerg en is het grootste getijdengebied van Europa. Het is daarbij het enige waddengebied op aarde van deze omvang.1 In Nederland is de Waddenzee bovendien het grootste aaneengesloten natuurgebied. Daar beslaat deze ondiepe kustzee met een oppervlakte van 2915 km² ongeveer 70% van het territoriaal ingedeelde buitenwater. De Waddenzee neemt al met al 7% van het nationale oppervlak (41.528 km²) in en dat is bijna dubbel zoveel als de oppervlakte van ’s lands tweede natuurgebied, de Veluwe. Wat voor Nederland geldt, geldt eveneens voor het veel grotere Duitsland. Hier zijn twee van de in totaal drie nationale parken in het Waddengebied qua oppervlakte tevens de aanzienlijkste onder de in totaal veertien nationale parken, hoewel ze met 2% een veel geringer aandeel hebben in het Duitse grondgebied.2
Ook in Denemarken, waar onlangs het eerste nationale park werd ingesteld, is het Waddengebied meteen het grootste potentiële park en qua uitgestrektheid – afhankelijk van de gekozen variant – goed voor 3 tot 5% van het Deense territoir.3 Met inbegrip van de litorale en sublitorale zones, als ook van de Waddeneilanden inclusief hun Noordzee vooroevers beslaat de internationale Waddenzee een oppervlakte van circa 12.500 km².4
grenzen, grenzen, grenzen
De Waddenzee wordt sinds de jaren zeventig op de eerste plaats gezien als een natuurgebied. In Nederland blijkt dat vooral uit de door de regering in de pkb Waddenzee (Derde Nota Waddenzee) gehanteerde hoofddoelstelling. Deze luidt: de duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap.5 In Duitsland en Denemarken komt dit het duidelijkst tot uitdrukking in de instelling van een drietal nationale parken in 1985 (Schleswig-Holstein), 1986 (Niedersachsen) en 1990 (Hamburgisches Wattenmeer), resp. plannen daartoe (Pilotprojekt Nationalpark Vadehavet, 2005).6 Voorts is er de sinds 1978 bestaande trilaterale samenwerking tussen Nederland, Duitsland en Denemarken. Zij kent sedert 1997 een concrete uitvoering in de vorm van het Trilaterale Waddenzeeplan en voorts zijn er de verschillende internationale verdragen (Ramsar 1971/1984, Bern 1979/1983 en Bonn 1979/1983) en Europese richtlijnen (Vogels 1979, Habitat 1992, Kaderrichtlijn water 2000). Als voorlopig laatste maatregel werd de Waddenzee met uitzondering van de Eems, Aussenjade, Wezer en Elbe in oktober 2002 op gezamenlijk verzoek van Nederland, Duitsland en Denemarken aangewezen als bijzonder kwetsbaar zeegebied (PSSA, Particularly Sensitive Sea Area).
1 Abrahamse, J., e.a.,Waddenzee, natuurgebied van Nederland, Duitsland en Denemarken (Harlingen, 1976), 38. 2 Nationalpark Schleswig-Holsteinisches Wattenmeer heeft een oppervlakte van 4.410 km² en wordt op de openingssite www.wattenmeer-nationalpark.de als de grootste van Europa (‘zwischen dem Nordkap und Sizilien’) aangeprezen. De beide andere nationale parken aan de Waddenkust zijn het 2.777 km² grote Nationalpark Niedersächsisches Wattenmeer en het Nationalpark Hambur- gisches Wattenmeer (137 km²). 3 Het Afsluttende rapport frå Pilotprojekt Nationalpark Vadehavet onderscheidt een kleine (‘lille’, resp. 1.499 km²) en grote (‘store’, resp. 2.445 km²) variant. Het eerste Deense nationale park (Thy, een duinheidelandschap langs de noordwestkust) is 29 juni 2007 door de Deense minister van Milieu ingesteld. Het Deense Waddengebied is op 17 januari 2008 als nationaal park genomineerd. De instelling wordt voorjaar 2009 verwacht. 4 De Waddeneilanden van Niedersachen en Schleswig-Holstein (met inbegrip van de onbewoonde) hebben een oppervlakte van resp. 189 en 334 km², het Hamburgse Scharhörn en Neuwerk 3,5 km², de Deense Waddeneilanden meten 190 km², de Nederlandse Waddeneilanden: 400 km². 5 Ministerie van VROM, Ontwikkeling van de wadden voor natuur en mens. Deel 4 van de planologische kernbeslissing Derde Nota Waddenzee tekst na de parlementaire instemming (januari 2007), 9. 6 In Nederland beperken de nationale parken in het Waddengebied zich tot Schiermonnikoog en het Lauwersmeersgebied gedeeltelijk.
waddenzee - waddenland
omvang
Waddenzee
waddenzee - waddenland
Het bovenstaande geeft ruimschoots aan hoezeer de Waddenzee als een beschermenswaardig natuurgebied wordt beschouwd. De plannen, maatregelen en verordeningen, of ze nu nationaal, Europees of internationaal zijn, hebben overigens vrijwel alle uitsluitend betrekking op de Waddenzee zelf, dat wil zeggen op het getijdengebied, op (delen van) de eilanden en op de daarbij behorende Noordzeekustwateren. Doorgaans worden ook de (buitendijkse) vastelandkwelders en daarmee samenhangende zomerpolders tot de Waddenzee gerekend.7
In Nederland beperkt de pkb Waddenzee zich zelfs tot de onbewoonde ‘buitendijkse’ delen van de Waddeneilanden. Het lijkt erop dat, om maar zo min mogelijk afbreuk te doen aan de hoofddoelstel-
ling natuur en open landschap, de kool en de geit als het ware zijn gespaard door zoveel mogelijk potentiële met de natuurdoelstelling conflicterende verschijnselen (wonen, werken, recreatie) buiten de begrenzing te houden. Vergelijkbare reflexen treden op bij de onderhanden zijnde nominatie voor de Waddenzee op de Werelderfgoedlijst. Hoewel het strikt genomen louter een kwaliteitslabel betreft, leidt hier ook maar de geringste associatie met een beperking van economische activiteiten tot een afzijdige tot ronduit afwijzende houding van diverse economische sectoren in het Waddengebied. Het idee daarbij is dat een dergelijk etiket het functioneren van de bestaande economie in een toch al economisch zwakke regio nog verder hindert.
7 In Denemarken worden ook de bedijkte vastelandkwelders (d.w.z. Indigget marsk) tot de Waddenzee gerekend.
De uit het bovengenoemde beleid van de overheden voortvloeiende begrenzingen zien wij tevens weerspiegeld op het trilaterale vlak. Daar wordt onderscheid gemaakt naar een trilateraal beschermingsgebied en een trilateraal samenwerkingsgebied. De laatstgenoemde is het meest omvattend en behelst de eigenlijke Waddenzee, de eilanden, de Noordzeekustwateren, de toegangen tot de
grote Duitse havens en de buitendijkse (in Denemarken tevens de bedijkte) kwelders (zie kaart 7 deel 4 pkb Derde Nota Waddenzee). Het trilaterale beschermingsgebied is navenant kleiner en omvat in Nederland louter het pkb-gebied. In Duitsland vallen de nationale parken eronder en de beschermde gebieden zeewaarts vanaf de hoogwaterkering en vanaf de brakwatergrens, met inbegrip van de Dollard en vallend onder de Natuurbeschermingswetten. In Denemarken tenslotte gaat het om het Faunaen Natuurreservaat Waddenzee.9 Duidelijk is dat de situatie onhelder is. Het gebied van de Waddenzee kent, zoals uit het voorgaande zonder meer beperkte overzicht blijkt, vele beleidsgrenzen die elkaar nu eens overlappen maar veelal onderling verschillen. Daarbij zwijgen we maar over de talloze administratieve begrenzingen van overheden op uiteenlopende schaalniveaus (nationale staten, deelstaten, provincies, Amter, Kreise, gemeenten etc.).
8 Vadehavet er et internationalt unikt naturområde. Nationalpark Vadehavet er et sammenhægende område bestående af såvel havet som øerne og marsken (Afsluttende rapport Pilotprojekt Nationalpark Vadehavet, 8). 9 Common Wadden Sea Secretariat, Verklaring van Stade. Trilaterale Waddenzee Plan (Wilhelmshaven 1998), 22.
waddenzee - waddenland
In Duitsland zijn de Waddeneilanden overigens wel in hun geheel opgenomen in de nationale parken, maar daarentegen de vaarroutes naar de grote havens Emden, Wilhelmshaven, Bremerhaven en Hamburg langs Eems, Jade, Wezer en Elbe ‘ausgegrenzt’. Deze uitzonderingen zien we ook weerspiegeld in de begrenzing van onder andere de Ramsar- en PSSA-gebieden in het Duitse deel van de Waddenzee. De Deense Waddenzee omvat naast de zee en de eilanden, daarentegen wel de kleigebieden (maersken), die overigens veel geringer van oppervlakte zijn dan in het Duitse en Nederlandse deel en tamelijk versnipperd.8
waddenzee - waddenland
Waddengebied
Terwijl wat Nederland aangaat in de betreffende nota’s steeds sprake is van de Waddenzee wordt in de pkb ook een Waddengebied onderscheiden. Daarmee worden de Waddeneilanden aangeduid èn de gemeenten op het vasteland die aan de Waddenzee grenzen.10 Dat juist dit deel van het vasteland tot het Waddengebied wordt gerekend leidt ertoe dat de grens van het Waddengebied een volstrekt willekeurig uitvloeisel is van de grenzen van gemeenten. Het gaat immers bij nadere beschouwing om gemeenten waarvan delen van hun territoir toevallig in het pkb-gebied liggen. We nemen een tweetal voorbeelden. Omdat de grens van de Groninger gemeente Winsum aan de binnenzijde van de Ommelanderdijk (Noorderdijk) en dus nergens binnen het pkb-gebied valt, wordt zij niet tot het Waddengebied gerekend. Hetzelfde geldt voor de Noord-Hollandse Wieringermeer. Deze gemeente herbergt bijna het gehele Amstelmeer tot vlak voor de Amsteldiepdijk, maar omdat die dijk (goeddeels) bij Wieringen is ingedeeld, wordt het evenmin tot het Waddengebied geacht te behoren. deze begrenzing leidt tot rare landschappelijke en economische gevolgtrekkingen, waarvan het in november 2004 door het Ministerie van Economische Zaken gepresenteerde rapport Wad anders een aansprekend bewijs levert. Het ‘open landschap en het cultuurlandschap van de polders zijn medebepalend voor de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het Waddengebied’ wordt door de opstellers van het rapport terecht geconstateerd.11 Vervolgens gaat men uit van een begrenzing van het gebied die zich beperkt tot de strikte
kustgemeenten, ofschoon het beoogde landschapstype zich in het gehele Nederlandse Waddengebied aanzienlijk verder landinwaarts uitstrekt, waarover verderop meer. Des te opmerkelijker is dat vanuit een economische optiek geschreven rapport volstrekt voorbij wordt gegaan aan het feit dat een aanzienlijk deel (en plaatselijk meer dan de helft) van de beroepsbevolking in het onderzochte gebied werkzaam is in werkgelegenheidscentra die daarbuiten liggen, zoals Alkmaar, Leeuwarden en Groningen. Een vergelijkbare, veel verder reikende begrenzing op het vasteland is die welke wordt gehanteerd door het in 2002 ingestelde onafhankelijke Wadden Sea Forum. Dit trilaterale overlegproject tussen gouvernementele en niet-gouvernementele belanghebbenden kwam vooral tot stand als (voorlopig) antwoord op het in 1997 te Stade aangenomen Waddenzeeplan, een gezamenlijk plan voor het beheer van het Waddenzeegebied. Hoewel ook zeker de constatering meespeelde dat de ontwikkeling in de Waddenzeeregio nog allesbehalve duurzaam was en zich voortdurend economische ontwikkelingen voltrekken die niet sporen met de beschermingsdoeleinden voor de Waddenzee, was het gevoel in de regio dat het evenwicht ontbrak tussen natuurbescherming en de sociale en economische ontwikkeling de belangrijkste stimulans.12 Het forum kreeg de zeer pluriforme en geografisch gezien nogal ruime jas van de bestuurlijke regio’s in het Waddengebied aangemeten. Dat zijn in Nederland de drie provincies, in Duitsland de elf Kreise en drie Kreisfreie steden en in Denemarken een – toen nog – tiental gemeenten.
10 Naast Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog zijn dat van west naar oost de gemeenten Den Helder, Anna Paulowna, Wieringen, Wûnseradiel, Harlingen, Franekeradeel, Het Bildt, Ferwerderadiel, Dongeradeel, De Marne, Eemsmond, Delfzijl en Reiderland. 11 Ministerie van Economische Zaken, Wad anders. Een duurzaam sociaal-economisch ontwikkelingsperspectief voor het Waddengebied (Den Haag 2004), 11. 12 Het ijs breken. Eindrapport Wadden Sea Forum (Wilhelmshaven, februari 2005), 8.
Op basis van de 8ste Trilaterale Regeringsconferentie over de bescherming van de Waddenzee in Stade werd in het kader van het Waddenzeeplan van 1999 tot 2001 het LANCEWAD-onderzoek uitgevoerd (Landscape and Cultural Heritage in the Wadden Sea Region). Doel was het inventariseren en waarderen van het landschap en het culturele erfgoed van het Waddengebied in het kader van een geografisch informatiesysteem (GIS). Daarnaast moest worden gekeken naar ontwikkelingsperspectieven, pijnpunten en beleidsvraagstukken met betrekking tot het platteland in de Waddenregio met het oog op het integreren van grondgebruik, ruimtelijke ordening en landschappelijk en cultureel erfgoed. Een en ander mede met het oog op duurzaamheid, het ontwikkelen van cultuurtoerisme en een bewustwording van de cultuurhistorische waarden van en in het Waddengebied. In de bijbehorende visie werd gesteld dat het landschap en de culturele erfenis al meer dan 2000 jaar getuigen van de rijkdom en specifieke aard van de Waddenzee en haar interactie met de mens. Weidse luchten, een vlakke horizon, de overgang van zee naar land en het land binnen de dijken met zijn terpen, dorpen, dijken en boerde-
rijen etc. getuigen daarvan.13 Bij de voordracht op de Werelderfgoedlijst wordt speciaal gerefereerd aan de natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de Waddenregio. Voorts is het de wens om het landschap en het culturele erfgoed nadrukkelijk in te zetten bij het verbeteren van zowel de ruimtelijke kwaliteit als de sociaal-economische structuur van de streek. De gehanteerde begrenzing van het onderzoeksgebied was – en is overigens ook in deze notitie – een afgeleide van de bestuurlijke grenzen. Ten noorden van de Elbe en in het Nederlandse Waddengebied werd daarbij vrij goed bij landschappelijke kenmerken aangesloten, hoewel de Elbemarschen meest buiten de kartering zijn gevallen. Grote delen van de zand- en veengebieden tussen Elbe en Wezer en in Oost-Friesland, die nadrukkelijk niet tot het Waddengebied behoren, werden echter wel meegenomen. In deze notitie trekken we de door LANCEWAD uitgezette lijn wat verder door naar de praktijk, zonder voorbij te gaan aan het verleden. We houden ons bezig met de vraag of er sprake is van een ‘Waddenidentiteit’ en zo ja, welke vorm(en) die aanneemt. Tenslotte is er de vraag of het wenselijk is te komen tot een afbakening van het Waddengebied die alleszins recht doet aan zijn ontstaansgeschiedenis. Daarbij dringt zich echter aanstonds de vraag op: Over wat voor soort gebied hebben we het eigenlijk?
13 In de Verklaring van Stade, 29, wordt onder het hoofdstuk ‘Landschap en cultuur’ de status als volgt omschreven: ‘De Waddenzee is een wijd (lees: weids) open landschap, met de zeewering als grensovergang tussen de dynamische processen van getijdengebieden en kwelders enerzijds en het cultuurlandschap van polders anderzijds’.
waddenzee - waddenland
Hoezeer ook uiteenlopend qua indeling en uitgestrektheid, een ding is duidelijk: bewoners en bestuurders in de regio hebben aangegeven dat het Waddengebied meer is dan alleen de Waddenzee en qua ontwikkelingsdoelstellingen bovendien verder reikt dan louter natuurbescherming.
waddenzee - waddenland
geografisch milieu
10
Wanneer we over de identiteit van een gebied spreken wordt veelal gedacht aan overeenkomstige geografische kenmerken die bepalend zijn voor de aard, de samenhang en de uitgestrektheid ervan. Het Waddengebied is op de eerste plaats een fysisch-geografische regio die zich langs de zuidoostkusten van de Noordzee uitstrekt, langs de randen van het Noordwest-Europese vasteland. Rond de gelijknamige ondiepe kustzee is een waddenlandschap ontstaan dat zich vanwege de specifieke associatie van vormen van zowel fysische als sociaalculturele aard onderscheidt van zijn omgeving. In fysisch-geografisch opzicht is het Waddengebied het grootste getijdengebied van Europa. De Wadden in engere zin doen zich thans voor als een door barrière-eilanden beschutte ondiepe kustzee die bestaat uit zandplaten, slikken, geulen en prielen. Voor het ontstaan van zo’n waddengebied zijn, behalve een relatief groot tijverschil en een zeer langzaam aflopende zeebodem, een geleidelijke geostatische bodemdaling, een vlak achterland en een gematigd klimaat de noodzakelijke voorwaarden. Samen zorgen ze er onder meer voor dat de rivieren uit het achterland fijne sedimenten in plaats van grove zanden, grint en stenen aanvoeren en dat er buitendelta’s kunnen worden opgebouwd voor de zeegaten. De eilanden werden in de laatste millennia van het Holoceen gevormd onder invloed van een dalende bodem en een stijgende zeespiegel.14 Omstreeks 3800 voor Chr. waren de Waddeneilanden langgerekte zandbanken, die samen de strandwal (Duits: Nehrung) vormden. Deze sloot een getijdenbekken af dat door een beperkt aantal rivieren als de Boorne, de Hunze, de Eems, Wezer, Elbe en Eider werd onderbroken. In Dithmarschen, waar de getijdenamplitude het grootst is, ontstond deze strandwal door afbraak van pleistoceen zand uit de directe omgeving die als strandwallen met duinen (vandaar de uitgang –donn in verschillende plaatsnamen aldaar) direct voor de oudere zandgronden in het achterland lagen. Elders in het Waddenge-
bied lag de strandwal verder zeewaarts van de oudere gronden en ontstonden binnenwaarts enorme getijden- of vloedbekkens die van elkaar werden gescheiden door ondiepten. Deze ondiepten, feitelijk ‘getijwaterscheidingen’ of wantijen, lagen op de plaats waar de vloedstromen van de verschillende zeegaten in de strandwal elkaar ontmoetten of op plaatsen waar de pleistocene ondergrond het hoogst lag.15 Toen de zeespiegel nog veel lager stond dan tegenwoordig en de strandwal verder naar het noorden lag, had de aanvoer van zoet regen- en rivierwater de overhand. In de lagune, die in feite een ondiep waterbekken is dat evenwijdig aan de kust ligt, konden zich zodoende op uitgebreide schaal veengebieden vormen. Door een verdere stijging van de zeespiegel kwam echter op veel plaatsen vanaf 1500 voor Chr. een einde aan de veengroei. Het veenland werd overstroomd en in de lagune werd daarover door de zee, al naar gelang de kracht van de getijdenstroom een laag zand of klei afgezet. Dat deze verlanding als gevolg van mariene sedimentatie niet het gehele bekken heeft doen dichtslibben maar het open water als Waddenzee overbleef, heeft verschillende oorzaken. Om te beginnen staan de zeestromen en getijden in tegenstelling tot Holland niet haaks op de kust, maar trekken zij van west naar oost daarlangs. Dit betekent dat de zee hier minder sediment aanvoert.16 Tegelijkertijd is juist meer sediment nodig als gevolg van de sterkere bodemdaling vanwege de grotere nabijheid tot Scandinavië. Daardoor heeft dit deel van de Noordzeekust een veel opener karakter behouden dan elders. Vanwege het langszijtransport is minder sediment voorhanden dan langs de Hollandse kust. Ten noorden van de Nederlandse en Oostfriese Waddeneilanden ligt de twintig meter dieptelijn gemiddeld genomen dichterbij de kust dan voor de Hollandse kust en is derhalve steiler, waardoor dwarstransport door golven nauwelijks kan plaatsvinden. Ook dit maakt dat er veel minder sedimentmateriaal voorhan-
14 Het Holoceen is het meest recente geologische tijdvak, een relatief warme periode (interglaciaal) die omstreeks 9500 voor Chr. is begonnen aan het einde van de (voorlopig) laatste ijstijd, het Weichselien. Dat de bodem in onze omgeving daalt, hangt samen met het verdwijnen van het gewicht van de ijskap, waardoor Scandinavië nog steeds omhoog komt en onze streken dalen. De stijgende zeespiegel is uiteraard het gevolg van de nog steeds gaande zijnde opwarming na de laatste ijstijd. 15 De zogeheten pleistocene hogen, van west naar oost: Texel/Wieringen, Oostergo, Winsum, Heveskes, Norden en Cuxhaven. 16 Ook in het Waddengebied ten noorden van de Elbe staan de stromingen haaks op de kust, maar de zeer grote tijverschillen in het zuiden (Dithmarschen) en de afwezigheid van grote sedimentaanvoerende rivieren uit het achterland heeft het ontstaan van een aaneengesloten kust ten zuiden van Skallingen verhinderd. Ten noorden daarvan is de Deense kust een gesloten kust dankzij de nabijheid van erosiebestendige moreneplateaus (resp. Skovbjerg en Varde Bakkeøer).
Dat andersom de Noordzeekust uiteindelijk niet op de rand van de oudere, pleistocene zand- en keileemgronden is terechtgekomen en plaatsen als Groningen, Jever, Wittmund, Bredstedt of Ribe aan of zelfs in zee liggen, is vooral te danken aan de aanwezigheid van enkele moreneresten op en in de Noordzeebodem. Zo vinden we grote hoeveelheden zwerfstenen en keileem ten westen van Texel, op het Borkumriff, rond Helgoland, aan de noordwestzijde van Sylt en op het zogeheten Horns Rev ten westen van Blåvands Huk. Zij boden weerstand aan de afbraak door de zee en vormen als het ware de ophangpunten voor de Waddenkust.17 Op een vergelijkbare wijze bood de Hohe Lieth bij Cuxhaven weerstand aan de erosie waar de kust andersom zonder meer verder landinwaarts had gelegen dan momenteel het geval is. Omgekeerd fungeerden deze gedeeltelijk onderzeese ‘kapen’ als rem op de aanvoer - door de west-oostwaarts gerichte stromingen van - van elders afkomstig sediment. Vanaf circa 1500 voor Chr. begonnen de getijdenbekkens – die op dat moment hun maximale omvang bereikten – en daarmee de lagune langzamerhand dicht te slibben. Dit was het gevolg van een eeuwenlang oprukken van de zee die het veen en het onderliggende zand op de pleistocene hogen aantastte en er – gedeeltelijk althans – de getijdenbekkens mee vulde. Er trad dus een nivellering van het oorspronkelijke oppervlak op, waar de zee het door haar aangevoerde sediment kon afzetten. Aanvankelijk waren de bekkens met grover materiaal, zand dus gevuld, maar omdat dankzij de toenemende verlanding de kracht van de getijstroom afnam konden ook de kleinere slibdeeltjes bezinken, werd er klei afgezet en ontstonden kwelders. Die waren omstreeks 600 voor Chr. in zoverre gegroeid dat bewoners uit het achterland
en uit verder oostwaarts gelegen gebieden zich er aanvankelijk in seizoensbewoning en naderhand permanent vestigden.18 Vanaf dat moment is het verhaal van het Waddengebied het verhaal van een sterke wisselwerking tussen de mens en het natuurlijk milieu. Geleidelijk aan verlandde het lagunegebied en groeiden de kwelders verder noordwaarts en zijwaarts waardoor er bovendien een vrij rechte kwelderkustlijn ontstond langs de Friese, Groninger en Oostfriese kusten. Op de inmiddels voldoende hoog opgeslibde kwelders vestigden zich mensen. Ze werden aangetrokken door de grote minerale rijkdom en vruchtbaarheid van de grond, waarbij gezien de periodieke overstromingen in eerste instantie de ruime aanwezigheid van weiden, maar ook het vele gevogelte en de rijke visgronden hun aantrekkingskracht op de mens uitoefenden. Nu eens overzee vanuit het oosten en dan weer langs kreken vanuit het achterland trok hij het kustgebied in. Delen van de kwelders lagen destijds zo hoog dat men op het maaiveld kon wonen, de zogeheten vlaknederzettingen, maar steeds meer was het nodig zich tegen vloeden te beschermen door het opwerpen van kunstmatige heuvels van zoden uit de kwelder aangevuld met huishoudelijk afval, de terpen, wierden of wurten. Omstreeks het begin van de jaartelling ging het Flevomeer naar het noorden afwateren in de richting van een voorloper van het Vlie, waardoor de pleistocene drempel tussen Wieringen en Friesland werd opgeruimd en de zee haar invloed naar het zuiden kon uitbreiden.19 Vanaf die tijd deed de invloed van de mens zich steeds meer gelden. De eerste geschreven berichten dateren uit dezelfde periode en ze zijn afkomstig van Romeinse en Griekse schrijvers als Plinius de Oudere (23-79), Pomponius Mela (ca. 44), Cornelius Tacitus (ca. 55-117) en Cassius Dio (ca. 160-229).20
17 ‘Zowel de convexe ligging van de huidige eilandenboog Texel-Vlieland-Terschelling als de convexe ligging van de banken voor de kust zijn be paald door het resistente karakter van de zeebodem ‘ t.w. het noordwestelijk van Texel en Vlieland gelegen 10-20 km brede uitgespoeld onderzeesmorenenveld ‘De Stenen’ of ‘Vlieland Roughs’. (Schoorl, Henk, De convexe kustboog Texel-Vlieland-Terschelling, deel I (Schoorl 1999), 14. 18 De bewoning op de oude zeeklei van West-Nederland gaat terug tot circa 3500-3000 v. Chr. Hier bood een vrijwel gesloten strandwal een tamelijk beschermd woonmilieu. 19 Tacitus wijst in zijn Germania reeds op de immense meren waarmee het woongebied van de Friezen dooraderd is. 20 Uitgezonderd de aan Pytheas van Massilia (ca. 330 voor Chr.) toegeschreven beschrijving van een waddenachtig gebied in de buurt van Abalus (Helgoland).
waddenzee - waddenland
den is en de kust gevoeliger is voor aanslagen en erosie. Geulen konden zodoende open blijven en er de oorzaak van zijn dat steeds opnieuw veengebieden werden aangetast om vervolgens te worden opgevuld met zand en slib.
11
waddenzee - waddenland 12
Hun beschrijvingen zijn gebaseerd op de militaire expedities die de Romeinen tussen 12 voor en 15 na Chr. in dit gebied uitvoerden. De eerste landschappelijke kwalificatie die in dit verband in het oog springt is de term ‘wad’. Het woord komen we bij de auteurs uit de Klassieke Oudheid tegen als het Latijnse vado, vadus, dat wil zeggen ondiepe zee, doorwaadbare plaats. In Tacitus’ Annales is vrij vertaald sprake van het zuiden van de Noordzee (Oceano) waar de lucht en de zee als het ware in elkaar opgaan, ruige en vreselijke noordelijke contreien, waar schepen in de nevelen op rotsen (Helgoland) lopen dan wel schipbreuk leiden op de onzichtbare, verraderlijke ondiepten.21 Ook bij andere klassieke auteurs komt naar voren dat het Waddengebied een waterrijke wereld was, waarin de Romeinen vanaf het Kimbrische schiereiland (Jutland) naar het westen toe 23 eilanden hadden leren kennen, daaronder vermoedelijk Borkum/Bant (Burcana), Ameland (Austeravia resp. Glaesaria) en Terschelling (Actania). Het gebied werd vanaf het westen gerekend door de volgende volken (stammen) bewoond: Friezen (tot de Eems), Chauken (tussen Eems en Elbe), Saksen (Holstein) en Kimbren (Sleeswijk en Jutland); de beide laatste volgens de Romeinen op hun beurt verdeeld in kleinere stammen. Van Plinius de Oudere is de bekende beschrijving afkomstig die weliswaar betrekking heeft op de leefwijze en het milieu van de Chauken, maar die voor grote delen van het Waddengebied zal hebben gegolden.22 Zijn impressie bevat een aantal elementen die eeuwenlang en deels nog voor deze contreien hebben gegolden. Het leven op zelf opgeworpen terpen, het gebruik van turf en regenwater, bij ontstentenis van zoet water.23 Naast de jacht en visserij weten wij uit andere bronnen dat de veeteelt – zeker in de meer westelijke delen van het gebied – de Friezen betaalden een soort belasting aan de Romeinen in de vorm van runderhuiden – van belang was. Ook de akkerbouw
werd in de Romeinse tijd beoefend op de flanken van de terpen met plaatselijk lage zomerdijkjes die het bouwland tegen ongewenste overstromingen beschermden. De aangroei van de kwelders zette zich ook na de Romeinse tijd voort. Langs de randen werd het grofste materiaal (zandige klei of zavel) afgezet. Deze gronden lagen het hoogst, waren het rijkst aan kalk en werden het beste ontwaterd. Het achterland tussen de kwelderwallen en de zandgronden bestond uit lage, vrijwel onbewoonde knipkleibekkens en uitgestrekte hoogveengebieden. Met het aangroeien van de kwelders schoof de bewoning verder zeewaarts. Dit is het beste zichtbaar in Westergo (Fryslân), de Marne (Groningen), Butjadingen, Land Wursten en Dithmarschen. Van de Laat-Romeinse tijd tot de zevende eeuw werden de kuststreken, met name de oostelijke, goeddeels verlaten. De westelijke raakten vanaf de vijfde eeuw al weer bevolkt, mogelijk door groepen Angelsaksische kolonisten die gedeeltelijk doortrokken naar Engeland en hier ten dele bleven hangen en in het laatste geval de naam van het gebied Frisia aan- cq. overnamen. Vanaf de zevende eeuw kwam een omgekeerde trek naar het oosten op gang en vestigden zich Friese kolonisten uit de meer westelijke gebieden ten oosten van de Wezer (Wursten) en in de achtste of negende eeuw in Sleeswijk-Holstein (Nordfriesland). Toen de Lex Frisionum in 802/803 door de Rijksdag te Aken werd vastgesteld woonden de Friezen tussen het Zwin en de Wezer, met als kerngebied Frisia media, het huidige Fryslân tussen Vlie en Lauwers. Vanuit dat gebied werden omstreeks die tijd ook de streken ten noorden van de Eider herbevolkt.24
21 C.Tacitus, Annales, Liber II, Cap. 23, vada, als ondiepten, wadden. Eerder, in zijn Historiae, Lib V, Cap. 14 spreekt Tacitus van incertis vadis (onregelmatige ondiepten) in de Rijn. (vgl. Sijs, Nicoline van der, Calendarium van de Nederlandse taal (Den Haag 2006) 19-20, met dank aan prof. dr. Jan P. Bakker die mij op deze publicatie wees). 22 ‘..een armzalig volk dat op omhoogstekende heuvels (terpen) woont, die het zelf op grond van ervaring met de hoogste stand van de vloed met de blote hand heeft opgeworpen (…) als zeevaarders bij vloed en schipbreukelingen bij eb (Plinius, Naturalis Historia XVI, 2-5). 23 In de door Alcuin omstreeks 790 geschreven hagiografie van de ‘apostel der Friezen’ Willibrord (658-739) wordt het gebrek aan zoet water als een van de grote problemen van de maritieme delen (Zeeland) van Friesland aangemerkt. Dit probleem gold in het gehele kustgebied. 24 ‘…erreichte friesische Siedlung, nach Osten zurückgreifend, spätestens im 8. Jahrhundert die Westküste Jütlands’(Gebhardt, Handbuch der deutschen Geschichte I, Stuttgart 1970, 135).
satie. In Scandinavië slaagde men er in schepen te bouwen die rechtstreeks van Noorwegen naar Schotland konden varen en daarbij voegden zich de Vikingen als raiders en handelaren. Deze ontwikkelingen, maar wellicht meer nog de voortdurende bevolkingsgroei leidden de dynamiek van de kuststreken af van de overzeese handel naar de kolonisatie van de directe omgeving. Deze kwam tot uiting in de ontginning van de aangrenzende hoogveengebieden en in het begin van de bedijkingen op de tot dusverre zo goed als onbedijkte kwelders.25
25 ‘A partir des environs de l’an mil, et des premiers endiguements, le dynamisme des nations maritimes s’investit surtout dans la colonisation agricole, par la mise en culture d’un nombre toujours plus considerable des terres côtières (..). Le temps du moins, qu’existe un certain équi- libre entre la conquête du milieu naturel et la pression démographique’ (Lebecq, Stéphane, Marchands et navigateurs Frisons du haut moyen- âge (Lille 1983) I, 278.
waddenzee - waddenland
In de achtste eeuw was Frisia (van Zwin tot Wezer) het centrum van de Westeuropese handel. Geïncorporeerd in het Karolingische rijk vormde de Friese handel de schakel tussen de christelijke Frankische en Angelsaksische wereld en het nog heidense Scandinavië. Dorestad aan de Oude Rijn en Hedeby (Schleswig) waren daarbij de belangrijkste schakels. De handel leidde tot een groeiende welvaart en de toename van de bevolking. Maar in het kustgebied verschoof het accent vanaf de tiende eeuw van de overzeese handel naar de binnenlandse koloni-
13
nieuwe uitdagingen
waddenzee - waddenland
De veengebieden werden het eerst aangetast in de nabijheid van de dichtstbevolkte gebieden. Dat gebeurde al in de Laat-Romeinse tijd. Doordat de veenranden in gebruik werden genomen werden deze ontwaterd en beteeld met gewassen. Daardoor verloor het veen zijn sponswerking en kon minder overtollig water bufferen. Anderzijds kwam het grondwater vanwege de daling van het maaiveld hoger te liggen, een probleem dat werd verergerd door de hogere buitenwaterstanden. Menging van zout buitenwater en zoet water vanuit de venen en het achterland leidden tot toenemende wateroverlast en het brakker worden van het leefmilieu. Door een stagnerende afwatering, verzilting en wellicht via contacten met de Romeinen deden ook vormen van endemische malaria (moeraskoorts) hun intrede. Ze zouden, totdat in de jaren 1880 de ware oorzaak (door sporediertjes veroorzaakt en door muggen overgebracht) werd ontdekt, de hoofdoorzaak zijn van de relatief hoge sterfte in de vruchtbare kleigebieden en pas omstreeks 1900 met de verbetering van de bemaling verdwijnen. De ontginning van de venen verbreidde zich vanuit het westelijke Waddengebied (i.c. rond Vlie, Boorne (Middelzee) en Lauwers) naar de HollandsUtrechtse venen.26 De daar opgedane ervaring werd omstreeks 1100 geëxporteerd naar de veengebieden nabij Hamburg en Bremen.
14
De hoge venen (wolden of wouden) begrensden de kleistreken landinwaarts in een strook van wisselende breedte die van Workum in het westen tot Friedrichstadt in het noordoosten reikte. Ze werden vanuit de nabije kleistreken in cultuur gebracht zoals de doorgaande verkaveling die vanaf de klei de – huidige – laagveenstreken instrekt, aantoont. Terwijl het achterland werd ontgonnen kwamen de eerste bedijkingen in het kleigebied tot stand. Het is tot op de dag van vandaag niet uitgemaakt wat de precieze aanleiding was tot het begin van de bedijkingen. Wel staat vast dat de oudste dijken in de dichtstbevolkte gebieden zijn te vinden, onder andere in Westergo, waar enkele dorpen hun buitengebied door middel van ringbedijkingen afsloten van de zee. Het is eveneens duidelijk dat men vanwege de voortschrijdende ontginningen in het achterland meer water te verwerken kreeg uit de veengebieden die vanwege hun ligging beneden de hoogste vloeden ook meer zeewater aantrokken. Waar dijken lagen kon geen water komen en dat leidde tot hogere waterstanden waardoor belendende gebieden uiteindelijk ook genoodzaakt waren dijken op te werpen. Zo werden aanvankelijk grote eilandachtige kweldergebieden bedijkt (bv. de moederpolders van Westergo) maar weldra volgden grotere bedijkingen zoals in Fryslân, Groningen, Oost-Friesland en
Vogelvluchtkaart van Leeuwarden uit Joan Blaeu, Tooneel der Steden der Verenigde Nederlanden (Amsterdam 1649).
26 Vgl. Borger, Guus J., Het verdwenen veen en de toekomst van het landschap (Amsterdam 2007), 42-44.
West-Friesland. In vrijwel alle gevallen zal een toenemende wateroverlast de voornaamste reden zijn geweest. Door de ontginningen daalde het veenoppervlak op de grens van knipklei en veen tot onder het niveau van grote stormvloeden. Dit leidde tot een vergroting van de Middelzee en de Lauwers waar een forse inbraak plaatshad, maar daardoor ook vruchtbare klei op de gedaalde veenbodem werd afgezet. Vergelijkbare ontwikkelingen traden naderhand eveneens langs de Eems, de Jade en de Eider op. De voortdurende wisselwerking van veengroei en kleiafzetting leidde er destijds, maar ook in vroegere tijden toe dat op
verschillende plaatsen in de ondergrond van de kleigebieden zouthoudend veen voorkwam dat na verbranding en uitspoeling zout opleverde.27 Zo leverde de veenzoom van de kleistreken niet alleen expansieruimte voor het bevolkingsoverschot, maar tevens twee onmisbare producten: turf als brandstof en zout- als voedings- en conserveringsmiddel. Toen de (inmiddels laag) veengebieden in de Late Middeleeuwen nagenoeg onbewoonbaar waren geworden bleven ze geschikt als leveranciers van hooi, vis uit de talloze nieuw ontstane meren en gevogelte, waarvan de vele eendenkooien getuigen.
De Waag, Leeuwarden (1854).
27 In de 10de eeuw vond onder andere bij Elft in/op Wieringen zoutwinning plaats zoals blijkt uit de blafferd van de Utrechtse Sint Maar- tenskerk: ‘De Wiron in Aluitlo mansum dominicatum cum terra salaricia sancti Martini..’. (Bergh, L.Ph.C. van den, Oorkondenboek van Holland en Zeeland, Amsterdam/’s-Gravenhage, 1866, nr. 33).
waddenzee - waddenland
Oude zeekaart van Groningen en Oost-Friesland uit Lucas Jansz Waghenaer’s Spiegel der Zeevaerdt (1584/1585).
15
waddenzee - waddenland
friesland aan het water
16
Als in de Vroege Middeleeuwen het Waddengebied opnieuw in de bronnen verschijnt, is dat op een wijze die associaties oproept met de nog bestaande langgerekte archipel van Waddeneilanden, die overal in de wereld – behalve in Nederland – (West, Oost en Noord) Friese eilanden worden genoemd. In de Vita Bonifatii is er sprake van dat het Friese volk door de vele wateren verdeeld is in verschillende districten. Over de buren van de Friezen, de tussen Wezer en Eider wonende Saksen merken de 5de en 6de-eeuwse historieschrijvers Orosius en Gregorius van Tours op dat zij een zeer wild en dapper volk zijn dat aan de Noordzeekust woont en onbenaderbaar is vanwege de uitgestrekte moerassen. Zij hebben als buurvolken in het noorden de ‘Nordmannen’ en in het westen de Friezen. Het decentrale karakter blijkt enkele eeuwen later nog steeds een in het oog lopend kenmerk. Friesland wordt in 10721081 door bisschop Adam van Bremen gekenschetst als een kustland afgegrendeld door ondoordringbare veenmoerassen en verdeeld in zeventien pagi (districten) en liggend aan de Noordzee (Oceanum Fresonicum).28 De uit Tortosa in Spanje afkomstige joods-moorse Ibrahim Yakub geeft een van de eerste, tamelijk gedetailleerde impressies van het leven in het Waddengebied omstreeks 965: ‘De aarde is er doordrongen met zout en ongeschikt om planten of gewassen op te verbouwen. De bewoners houden zich in leven dankzij de melk en de wol die hun kudden leveren. Omdat zij geen hout hebben om te verbranden, vervangen zij dit als verwarmingsmiddel door stukken modder, als ’s zomers het water op hun velden afneemt steken ze met houwelen dit slijk uit in de vorm van briketten, al naar gelang de behoefte, die ze vervolgens in de zon laten drogen waarmee zij aanzienlijk in gewicht afnemen. Eenmaal opgedroogd steken ze deze in de brand wat een zeer levendige en hete vlam oplevert zoals men bij glasblazers wel ziet. Er blijft niet anders dan as over. Een gebied kortom van vissen, weiden, vee, huiden, wol, vlas en gevogelte’.29 Ondanks of wellicht mede dankzij aanvallen van de Vikingen leidde de heroriëntatie op de eigen omge-
ving tot een grote bloei van de Friese waddeneconomie tussen 900 en 1200. ‘Friesland’, zo schrijft abt Emo van Wittewierum naar aanleiding van de Julianavloed van 1219, ‘blinkt uit door een talrijke bevolking, is rijk door zijn vrijheid, die geldt voor armen en rijken, welvarend en heerlijk door zijn menigte vee, door zijn vele weiden en zijn vruchtbaarheid aan veldgewassen’. Deze geestelijke beschouwde stormvloeden als een straf van God vanwege ‘de ondankbaarheid voor zo talrijke en zo grote weldaden’.30 Hoewel we kritisch moeten zijn omdat met de toename van het bronnenmateriaal ook het aantal meldingen van verwoestende overstromingen toeneemt, blijken ook fysische en archeologische onderzoeken een hogere stormfrequentie na 1150 te bevestigen. De zee sloeg grote gaten in de Westfriese Noordzeekust die met de bestaande zeegaten leidden tot een verergering van de wateroverlast in de sterk ingeklonken veengebieden. Vanaf de late twaalfde eeuw brak ook in Nordfriesland de zee meer en meer door de strandwallen. En begon men hier terpen en uit zekerheid ook dijken op te werpen. De Grode Manndränke van 1362 maakte hier korte metten met het kwelderlandschap waarvan de achterliggende veengebieden door ontwatering, in cultuurname en zoutwinning sterk waren verlaagd. Tussen Stavoren en West-Friesland werden de drempelvenen weggeslagen waardoor zout water toegang kreeg tot het Aelmere dat dankzij de verbrede toegang bij Stavoren met de watervlakte ten zuiden van Vlieland uitgroeide tot de in 1340 voor het eerst in een Lübecker oorkonde vermelde Zuiderzee.31 De eerdergenoemde abt Emo gebruikte in plaats van de aanduiding Friesland in het begin van de dertiende eeuw ook regelmatig de term Friese Zeelanden.32 Dat was het samenstel van oude, aan zee gelegen graafschappen die elk bij ontstentenis van een landsheer als kleine republiekjes door de bevolking zelf werden bestuurd, terrae, districten of landgemeenten kortom. Vanaf ongeveer 1200 was sprake van een losse samenwerking (Upstalboom), maar noch daarvoor, noch in de veertiende eeuw kon zich een federatief verband ontwikkelen, laat staan enigerlei vorm van centraal bestuur in
28 ‘Fresia regio est maritima, inviis inacessa paludinibus’. 29 O.a. de schapenteelt was in het brakke Waddenmilieu mede wijdverbreid omdat de parasiet die leverbot veroorzaakt er niet gedijt (Knol, E., De Noordnederlandse kustlanden in de Vroege Middeleeuwen, Groningen 1993, 239). 30 Jansen, H.P.H. & A. Janse, Kroniek van het klooster Bloemhof te Wittewierum, (Hilversum 1991) 123. 31 Beekman, A.A., De wateren van Nederland aardrijkskundig en geschiedkundig beschreven (’s-Gravenhage 1948), 267. 32 O.a in 1219 (Jansen, op.cit., 113).
dit gebied van commercieel producerende boeren. Evenmin ontwikkelde zich – tot aan de bekleding van het Oostfriese hoofdelingengeslacht Cirksena met de grafelijke waardigheid in 1464 – een autochtone grafelijke of hertogelijke dynastie met erfelijke feodale rechten. De verschillende graafschappen waarin Frisia omstreeks het jaar 1000 was verdeeld werden geregeerd door Saksische dynastieën die op afstand woonden en er namens de koning munten lieten slaan.33 Deze elfde-eeuwse munten werden tot diep in Rusland teruggevonden en geslagen in Stavoren, Bolsward, Leeuwarden, Dokkum, Aldeboarn, Winsum, Garrelsweer, Eminghem, Groningen, Emden, Leer en Jever.
De Late Middeleeuwen worden in het Waddengebied in politiek-maatschappelijk opzicht gekenmerkt door de Friese Vrijheid. De erosie van grafelijk of hertogelijk gezag was in de hand gewerkt door het vanuit het binnenland gezien perifere en decentrale karakter van de kuststreken. Zo achtten de Friezen zichzelf vanaf de dertiende eeuw rijksonmiddellijk, dat wil zeggen direct ressorterend onder koning of keizer en onafhankelijk van graven of hertogen. Keerzijde was dat het recht niet door een hogere autoriteit kon worden afgedwongen en door middel van vetevoering werd gevonden. In deze vorm van rechtsvinding speelden de hoofdelingen, afstammelingen van oude adellijke families en rijke eigenerfden, een centrale rol. Deze ontwikkelingen maakten de Friese landen intern nog verdeelder en daarmee zwakker, waardoor de invloed van externe machten toenam.
de hulp van de Saksische hertog Albrecht ingeroepen. Hij werd door de Duitse keizer Maximiliaan I en de Rijksdag op 20 juli 1498 tot´erfgubernator en potestaat van Friesland en de daarbij behorende eilanden en gebieden’ aangesteld. Daarbij ging het om Oostergo, Westergo, Zevenwouden, de Stellingwerven, de Groninger Ommelanden, Land Wursten, Dithmarschen en Nordfriesland (de zogeheten Strandfriezen). Het door Albrecht te besturen gebied werd in 1499 uitgebreid met de stad Groningen en Oost-Friesland. Met uitzondering van het´Hollandse´West/Friesland was voor het eerst in zijn geschiedenis het gehele Waddengebied, ook het Noordfriese dat tot Denemarken behoorde en Dithmarschen, dat evenals overig Friesland formeel rechtstreeks onder de Duitse koning-keizer viel maar niet Fries doch Saksisch was, bijeen gebracht. Dat ook Nordfriesland en Dithmarschen aan Albrechts Friese streken waren toegevoegd geeft aan hoezeer het Waddengebied, ook 500 jaar geleden nog als een eenheid werd beschouwd.35 Een eenheid overigens met een vooral Fries predikaat, zoals dit nog heden ten dage tot uitdrukking in de naam die de Waddeneilanden overal in het buitenland hebben: Friese eilanden!36
In de periode 1433-1559 raakten de Friese landen en het in veel opzichten daarmee te vergelijken Dithmarschen hun autonomie kwijt.34 Slechts eenmaal werd het gehele Waddengebied – op papier althans – verenigd. Dat gebeurde in 1498/1499 waarbij de machtsstrijd in en om Fryslân tussen Schieringer edelen en grote delen van Westergo enerzijds en de stad Groningen anderzijds als het ware de ‘trigger’ was. De eerstgenoemde hadden 33 Gouwen of graafschappen vanaf omstreeks 1000 van West-Friesland naar het oosten gerekend Westflinge, Teksele, Westergo, Suthergo, Waldago, Ostergo, Hugmerke, Hunusga, Fivelga, Emesga, Federga en Bant, Asterga, Nordendi, Wanga en Riustri. Tot Saxonia werden Hostingabi (Hadeln) en Thietmaresca (Dithmarschen) gerekend (G. Droysen, Allgemeiner Historischer Handatlas, Bielefeld/Leipzig 1886, Karte 22, vgl. H. van Lengen hrsg. u.a., Die Friesische Freiheit des Mittelalters – Leben und Legende, Aurich 2003, 58). 34 West-Friesland werd in de jaren 1289-1297 door de graven van Holland veroverd. De niet-Friese stad Groningen verwierf in de periode 1438- 1482 de feitelijke macht tussen Eems en Lauwers, Oost-Friesland kreeg in 1464 zijn eigen grafelijk bewind maar raakte de oostelijke gebieden (Jever, Butjadingen) kwijt aan het graafschap Oldenburg. Dithmarschen, sinds 1227 min of meer onafhankelijk, was op papier weliswaar in 1474 bij het hertogdom Holstein gevoegd maar werd pas in 1559 door de Deense koning onderworpen. 35 Vries, O., Het Heilige Roomse Rijk en de Friese Vrijheid (Leeuwarden, 1986), 184, vgl. P.Baks e.a., Inventaris van stukken betreffende het bestuur van de Saksische hertogen over Friesland, 1498-1515 (Ljouwert, 1998), 16. 36 Resp. Friesische Inseln (Duits), Frisian Islands (Engels), Frisiske Ǿer (Deens), Frisiska Öarna (Zweeds), Les Îles Frisonnes (Frans).
waddenzee - waddenland
v
an kansen
17
waddenzee - waddenland 18
winst en verlies
Verschuivingen in ecologie en occupatie resulteerden vanaf het midden van de twaalfde eeuw in verschillende stormvloedcatastrofen. Die leidden ertoe dat nieuwe zeeboezems ontstonden zoals de Jade, de Dollard, de Leybucht en de Westelijke Waddenzee, welke tot de voltooiing van de Afsluitdijk in 1932 het noordelijke deel van de Zuiderzee uitmaakte. Het landverlies rond de Jade in Riustringen luidde uiteindelijk de inlijving van dit deel van Friesland bij het graafschap Oldenburg in. De Julianavloed van 1362 ging in Nordfriesland als de hiervoor genoemde ‘Grode Manndränke’ de geschiedenis in, waardoor 1.000 km² cultuurland verloren ging. In vrijwel alle gevallen was het achterland kwetsbaar geworden door het verregaand zakken van het maaiveld vanwege de ontwatering of het vergraven van veengronden. De kleilagen die de zee toen in de Jade, de Leybucht en de Dollard afzette werden naderhand en in fasen gedeeltelijk ingepolderd. Het verdronken land van de Waardgronden ten zuidoosten van Vlieland en Texel bleef voorgoed water en ook het Noordfriese land werd op enkele overgebleven halligen na evenmin herwonnen. Het kreeg in 1634 zelfs een tweede ‘Manndränke’ te verwerken waarbij nogmaals 350 km² vruchtbare kleigronden verloren gingen en
van Alt-Nordstrand de twee kleinere halligen Nordstrand en Pellworm overbleven. Door onoordeelkundig grondgebruik verdween veel kostbaar kleiland maar er werd ook nieuw land gewonnen. Dat was in de eerste plaats mogelijk doordat het ontstaan van nieuwe zeeboezems leidde tot een vermindering van de waterdruk elders en tot het geheel of gedeeltelijk dichtslibben van zeeboezems als de Marneslenk en de Middelzee in Fryslân, de Lauwerszeeboezem, de Fivelboezem in Groningen, de Bochten van Sielmönken en Campen en naderhand ook de Harlebucht in Oost-Friesland. Hier vonden in de Late Middeleeuwen grote inpolderingen plaats met de bedijking van Het Bildt (1505) als apotheose. In de vijftiende eeuw werd een aantal halligen nabij de Noordfriese vastelandskust als köge bedijkt. Deze eilandbedijkingen werden in de eeuw daarna door dijken met elkaar en het vasteland verbonden waardoor een meer gesloten kustlijn ontstond. Verdere aanslibbing van kwelders leidde ertoe dat van de zeventiende tot en met de twintigste eeuw in het hele Waddengebied buitendijks land dat meestal parallel lag aan de kust kon worden ingepolderd. Dat gebeurde op de eerste plaats uit winstoogmerk en in tweede instantie vanwege de veiligheid.37
37 Zo werden in de achttiende eeuw door kapitaalkrachtige particulieren in (semi-)overheidsfuncties onder andere de Noorderleegpolder (1754) in F ryslân (vgl. te verschijnen M. Schroor, Van Keeg en Leeg, Geschiedenis van het Noorderleegs Buitenveld 1753-1996) en het drietal Des- mercieres Köge in Noord-Friesland bedijkt (Geerkens, A.W., Graf Desmercieres, Flensburg 1960). Eerdere particuliere bedijkingen vonden met name in de Kop van Noord-Holland plaats (vgl. J. Bremer, De Zijpe,I, Schoorl, 1985, J. Bremer, Heren, boeren en knechten, Bedijking en bewoning van de Wieringerwaard 1610-1810, Schoorl, 1989). In gebieden waar het Oudfriese recht van opstrek vigeerde waren het met name de aangrenzende dorpen en landeigenaren die de bedijkingen initieerden (Groningen, Ostfriesland).
19
nieuwe caerte strook scan ksb
waddenzee - waddenland
natuurlijke en cultuurhistorische rijkdom
20
Het leidt geen twijfel dat de Waddenzee het aangrenzende kleiland heeft gevormd. In feite is hier tot pakweg 1500 sprake geweest van een op en neer gaan van land en zee, een oscillerend landschap met andere woorden. Daarbij was in de tijd vóór de bedijkingen en in cultuurname van de binnenlandse veenzoom (tot pakweg 800) per saldo sprake van landwinst. Die winst was mogelijk omdat de venen tot dan toe zo goed als onaangetast bleven en anderzijds het zeewater nog zijn vrije loop had over de onbedijkte kwelders. Daarentegen was tussen 800 en 1500 per saldo sprake van landverlies en grote wateroverlast. Versöpt wi nich in Soltwater, versupt wi in Sötwater is een bekende Platduitse verzuchting.38
Het was in deze laatstgenoemde periode dat men begon te bedijken en te sleutelen aan de afwatering en in het verlengde van beide ingrepen waterstaatkundige organisaties ontstonden. Het kleiland legt getuigenis af van deze grootse civieltechnische interactie niet alleen in letterlijk landschappelijke zin, maar ook in de talloze overeenkomstige watergerelateerde toponiemen. Met de dijken werd het Wad niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk buiten gesloten. In Groningen, maar vooral in Friesland en Oost-Friesland werd de band tussen land en zee steeds zwakker. Meer en meer werd de zee als een last en bedreiging gezien.
Geëxponeerd aan de woedende zeegolven Een mooi voorbeeld daarvan biedt een Deductie (uiteenzetting) van de Staten van Friesland aan de Staten-Generaal met als doel verlichting van de Generale Middelen (de landelijke belasting) te bewerkstelligen uit 1770. Samengevat meldden de opstellers van dit rapport dat het gewest alleen leefde van ‘de Culture en voortbrengselen der Landeryen’ (granen, vee en zuivel) en maar weinig deel uitmaakte van de ‘groote Navigatie’ (zeevaart) zoals Holland en Zeeland. Intussen lag ‘het grootste gedeelte deezer Provintie met eene uitgestrektheid van 40 uuren gaans (200 km) geëxponeerd (blootgesteld) aan de woedende zeegolven’, waarvan de kosten ‘tot afweeringe der zoute Wateren (…) onnoemelyke schatten’ vergden. Overstromingen en de paalworm droegen bij aan deze ellende, als ook de ‘toeneemende verwydinge en verdiepinge der Zeegaten en het tydelyks afscheuren van gedeeltens van die Eilanden, welke ons voor ’t overige voor eene beschermende borstweeringe verstrekken, gelyk die van Vlieland en Schiermonnikoog daarvan een weesentlyk blyck uitleeveren, en de overige meede gestaadig affslyten. Veel landerijen in Friesland waren in het begin van de eeuw (1701, 1703) en ook ‘in de Jaare 1717 (…) bezogt met zwaare inundatiën, door het wegspoelen der Zeedyken, ter lengte van meer dan twee uuren gaans, en door het inscheuren van diepe kolken; genoegzaam de geheele Provintie (maar ook Stad Groningen en Ommelanden waar de zogeheten Kerstvloed van 1717 nog meer schade aanrichtte, M.S.), eenige weinige districten uitgezonderd, zynde beloopen geweest met de zoute Wateren, die zwaare disastres hebben veroorzaakt aan de Boerenwooningen, Vee en Landeryen; geheele velden hebben jaaren aan een verwoest geleegen, en zyn onvruchtbaar gebleeven, in diervoege dat men nog ten huidigen dage de nasmerten daar van gevoelt’. (Bron: Deductie der redenen op welke de Provintie van Friesland fundeert haar verzoek en praetentie, om in haare Quota in de Generaliteits Lasten verligt te worden, Leeuwarden 1770)
38 Geciteerd in: Topographischer Atlas Schleswig-Holstein (Neumünster 1966), 175.
Alleen in kustplaatsen waar de zeevaart en de visserij van belang bleven, zoals de Friese Zuiderzeestadjes, Harlingen, Wierum, Zoutkamp, Delfzijl, Emden, Tönning enz. bleef een sterke oriëntatie op de zee bestaan. De leefwereld van de eilanders, wier oog en bestaan eveneens op de zee bleef gericht, wordt sowieso al eeuwen gekenmerkt door een spanningsveld tussen de dynamiek van buiten (grote handelsvaart, walvisvaart, haringvisserij) en die van binnen (landbouw, strandrijderij, kustvisserij). In essentie heeft een vergelijkbare spanning tussen vernieuwing en traditie ook eeuwenlang de dynamiek van het kleiland bepaald. De ontwikkeling van het vasteland in het Waddengebied werd echter steeds endogamer, een proces dat werd versterkt naarmate de landbouwprijzen bleven stijgen zoals met name in de periode 17701870 het geval was. Terwijl de industrialisatie vroeg (Veenkoloniën) of laat (Friese Wouden) greep kreeg op de aangrenzende veen- en zandgebieden raakten de kleistreken die in Nederland en Duitsland sociaal en economisch in het isolement. Gedurende de vroegmoderne tijd tot het midden van de negentiende eeuw hadden ze juist tot de economische kerngebieden behoord en trokken zij evenals Holland en Zeeland eeuwenlang tienduizenden vaste migranten aan, maar vooral ook trekarbeiders of Poepen (afgeleid van Buben), seizoens- of arbeidsmigranten als hannekemaaiers, melkknechten, steenbakkers of turfstekers.39 Nu bleven de kleistreken als het ware hangen tussen de Waddenzee en een dynamisch achterland dat zijn eeuwenoude
achterstand zag omslaan in een voorsprong.40 De remmende voorspong is wellicht het beste af te lezen aan het relatieve aandeel van de kleistreken in de landelijke bevolking waarbij we Nederland als voorbeeld nemen. In 1800 telden deze contreien langs de Wadden gezamenlijk ongeveer 166.000 inwoners hetgeen neerkwam op 8% van de toenmalige bevolking, momenteel telt dit gebied circa 600.000 inwoners hetgeen neerkomt op 3,7% van de Nederlandse bevolking!41 In de Nieuwe, Vroegmoderne Tijd (1500-1850) toen het in het Waddenland voor de wind ging, werd zijn schoonheid afgemeten aan de uitnemende geschiktheid voor het menselijk gebruik.42 Al in de tweede helft van de achttiende eeuw sloeg dat beeld om, met name wat de eigenlijke Waddenzee betrof, om pas van het midden van de negentiende eeuw opnieuw en met name op de eilanden door een verpozende elite te worden herontdekt. Het kleiland (de bedijkte kwelders, met andere woorden) met zijn terpen, dijken en zijlen, kwelder- en oeverwallen, boerderijen, middeleeuwse stinswieren en dorpskerken, kreken, kanalen en eendenkooien raakte na 1850 niet alleen economisch, maar ook sociaal en cultureel vrijwel geheel uit beeld. Buitenlandse journalisten als Henry Havard, Emil de Lavaleye en Edmondo de Amicis konden zich in de jaren 1860-1880 nog verwonderen over de welvarendheid en deels vergane glorie van de steden en het platteland in het Waddengebied.
39 Vgl. Lucassen, Jan,Naar de kusten van de Noordzee. Trekarbeid in Europees perspectief 1600-1900 (Gouda 1984). 40 Schroor, Meindert, ‘Van 1000 tot 2000, landschap en economie in het waddengebied’ in: Elerie, J.N.H & A. Woudstra, Een nieuw toekomstper- spectief voor de Waddenzee (Groningen 1995), 11-18. 41 Opmerkelijk is de vergelijkbare ontwikkeling die het eveneens merendeels uit kleigronden bestaande Zeeland doormaakte: van 5,5% van de nationale bevolking in 1795 naar 2,3%. 42 Voorbeelden in Ludwig Fischer en Jürgen Hasse, ‘Historical and Current Perceptions of the Landscapes in the Wadden Sea Region’ in: Vollmer, M. e.a., Lancewad. Landscape and Cultural Heritage in the Wadden Sea Region (Wilhelmshaven 2001), 72-97.
waddenzee - waddenland
Deze “Nieuwe Caerte” van het kustgebied van Scheveningen tot de Hever heeft Hendrik Hondius vermoedelijk met behulp van verscheidene andere kaarten samengesteld. Zo zal hij voor het gebied van Stad en Lande de kaart van Barthold Wicheringe hebben gebruikt. Aanvankelijk is zij als één lange kaart verschenen. Bij haar invoeging in de atlas van Mercator-Hondius in 1635 of 1636 is de gravure echter in tweeën gedeeld.
21
waddenzee - waddenland
“CIVITATIS ORBIS TERRARUM” braun - Hogenberg ± 1580
22
Het is duidelijk dat het kleiland, de bedijkte kwelders of polders met andere woorden, zowel landschapsgenetisch als cultuurhistorisch een integraal onderdeel is van het Waddengebied. Daarbij is het een aansprekend voorbeeld van een minstens twee millennia oude interactie tussen de mens en zijn fysieke omgeving. Eeuwenlang was het kwelderland het ‘strijdtoneel’ tussen mens en natuur. Dat het desondanks veelal niet als samenhangend geheel werd en wordt herkend houdt zonder meer verband met zijn decentrale, insulaire karakter. Die geografische structuur maakte het externe politieke en economische krachten bovendien gemakkelijk om de wel degelijk aanwezige – en al sedert de Oudheid opgemerkte – ruimtelijke samenhang en eenheid te eclipseren, om nog maar te zwijgen over de culturele, vooral Friese identiteit van de internationale Waddenregio.43 Aangezien een losse landschappelijke coherentie allesbehalve gecompenseerd werd door een sterke politieke en/of culturele identiteit hadden externe politieke krachten de ruimte om het gebied verder uiteen te trekken. Zo kon een wel degelijk aanwezige, zij het losse gezamenlijke identiteit geen weerstand bieden tegen processen van staatsvorming die vanaf de Late Middeleeuwen op gang kwamen en die in de negentiende eeuw hun hoogtepunt bereikten. Het feit dat nationale staten momenteel door politieke, economische en uiteindelijk ook sociaal-culturele ontwikkelingen als de globalisering en de Europese integratie steeds verder achterhaald raken, althans worden uitgehold,
biedt ruimte aan nieuwe vormen van regionaal bewustzijn en samenwerking. Vormen die vaak op veel oudere historisch geografische samenhangen teruggrijpen dan de bestaande. Het karakter van het Waddengebied wordt behalve door zijn insulaire structuur - die we letterlijk in de vorm van de Waddeneilanden terugvinden en in cultuurhistorisch opzicht in de verschillende regio’s, districten of goën ‘op de wal’ - bepaald door zijn eeuwenoude agrarisch-maritieme karakter. Minstens vanaf de Volle Middeleeuwen wordt op de mineraalrijke kleigronden een op de handel en de uitvoer gerichte landbouw bedreven. Die heeft behalve tot een rijke agrarische bouwtraditie geleid tot het ontstaan van talloze marktstadjes en –vlekken. Vanuit de kleistreken is ook het achterland, zoals de veenstreken afgegraven en gedeeltelijk eveneens de zandgronden afgegraven, ontgonnen en in gebruik genomen. Het maritieme karakter vinden we niet alleen terug op de eilanden en in de havenstadjes en in hun gerichtheid op de koopvaardij en de visserij, maar minstens evenzeer in de klei- en aangrenzende veengebieden zelf die dooraderd zijn met kanalen en vaarten en het nauwelijks te overschatten belang dat de binnenschipperij tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw heeft gehad. Veranderende opvattingen over natuur en milieu maakten het in de jaren zeventig mogelijk om het Waddenwater en zijn natuurlijke belendingen een bijzondere status te geven als natuurgebied. Cultuurhistorisch gezien zou dit vergelijkenderwijs eveneens voor het Waddengebied, met inbegrip
43 Vgl. Knottnerus, O.S, ‘The Wadden Sea Region: A unique cultural landscape’ in Vollmer, M. op.cit., 12-71, i.c. 12-14.
van het kleiland moeten gelden. Dit laatste gebied – waarvan in de bijlage een voorstel tot afbakening wordt gedaan44 – is uiteindelijk zowel in landschappelijk als cultureel opzicht evenals het geheel van eilanden voor de kust een cultuurhistorische archipel, in dit geval van ingedijkte vastelandkwelders (de noordelijke zeekleigebieden), in Duitsland
en Denemarken resp. als Marschen of Marsken aangeduid. Zij hebben weliswaar elk hun eigen gezicht, maar maken onmiskenbaar deel uit van de Waddenregio, een samenhangend gebied bestaande uit zee, eilanden en de kleigebieden, als traît d’union tussen de zee en het Europese continent.45
44 Er is voor het gemak gekozen voor een afbakening naar zo zorgvuldig als mogelijk gekozen administratieve grenzen. Dit kan er toe leiden dat in sommige opgenomen gemeenten enig oppervlak aan niet-kleigronden voorkomt, terwijl andere – waar zich ook kleigronden bevinden (bv. de gemeente Groningen) buiten beschouwing zijn gelaten. De kaart geeft zoveel mogelijk de werkelijke grens tussen kleigronden en andere gronden weer. 45 Vgl. de Deense omschrijving van de Waddenzee (noot 8), Hendinger spreekt over ‘Die Marsch als Bindeglied zwischen Meer und Land’ vgl. Helm- traut Hendinger, ‘Küstenland – Gewinnung, Gefährdung und Sicherung’ in: Grube, F. e.a., Die Deutsche Küste (Frankfurt am Main 1990), 50-89.
23
24 De Neurenbergse uitgever Johann Baptist Homann publiceerde deze nieuwskaart getiteld Geographische Vorstellung der jämerliche Wasser-Flutt in Nieder-Teutschland, naar aanleiding van de desastreuze Kerstvloed van 1717
25
Begrenzing, oppervlakte en inwonertallen van het Waddengebied op het vasteland
a. Waddeneilanden Eilanden Eilanden Eilanden Eilanden
(Nordfriesland) Sleeswijk-Holstein Denemarken Nederland Nedersaksen
35.578 inw. (oppervlakte 334 km²) 4.000 inw. 24.364 inw. 17.462 inw.
Het vijftigtal eilanden, waarvan zo’n 30 bewoond, heeft 1.120 km² en 81.500 inwoners b. Kleigebieden vasteland Het Deense Waddengebied telt 169.306 inwoners.46 De eigenlijke marsken (kleigebieden) zoals Vardeådalen, Sneummarsken, Rejsbymarsken, Ballummarsken en Tøndermarsken zijn sterk versnipperd en vrijwel onbewoond. Marsken Vadehavet Syddanmark – 247 km² (alleen vasteland)
Marschen Nordfriesland – oppervlakte 943 km², 74.668 inwoners (79.2)47 Marschen Dithmarschen – oppervlakte 670 km², 72.612 inwoners (108.4)48 Marschen Pinneberg – (Seestermüher Marsch en Haseldorfer Marsch) oppervlakte 100 km², 7.132 inwoners Marschen Steinburg – (Wilstermarsch, Krempermarsch, steden Glückstadt en Wilster, Amt Herzhorn)49 oppervlakte 365 km², 35.930 inwoners Marschen Schleswig-Holstein – 2078 km², 190.342 inwoners (92) (daarvan Elbemarschen: 465 km² met 43.062 inwoners (93) Marschen Landkreis Cuxhaven, 782 km², 108.146 inwoners (alleen Cuxhaven, Hadeln, Hagen, Wursten, Loxstedt en Nordholz) Marschen Landkreis Stade, 550 km², 87.968 inwoners (alleen Stade, Drochtersen, Jork, Lühe en Nordkehdingen) Marschen Landkreis Wesermarsch, 823 km², 94.242 inwoners Marschen Landkreis Friesland/Stadt Wilhelmshaven 392 km², 125.477 inwoners (alleen Wangerland, Sande, Schortens) Marschen Landkreis Wittmund, 372 km², 35.368 inwoners (alleen Wittmund en Esens) Marschen Landkreis Leer/Emden, 586 km², 134.704 inwoners (alleen Bunde, Jemgum, Leer, Moormerland en Weener) Marschen Landkreis Aurich, 468 km², 63.723 inwoners (alleen Dornum, Norden, Krummhörn, Hinte en Brookmerland) Marschen Stadt Bremerhaven 78 km², 118.276 inwoners Marschen Niedersachsen – oppervlakte 4.051 km², 767.904 inwoners (190)
bijlage A
Duitse Waddengebied – Marschen 6.129 km², 958.246 inwoners (156)
26
46 Uitgaande van de (oude) gemeenten Blåvandshuk, Varde, Esbjerg, Fanø, Bramming, Ribe, Skærbæk, Bredebro, Højer en Tønder en per 1 januari 2001 (Danmarks Statistik, Befolkningen i kommunerne 1 januari 2001, København, april 2001). Na een territoriale herinde- ling is daarvan een viertal gemeenten overgebleven (Varde, Esbjerg, Tønder en Fanø) die alle tot de Region Syddanmark worden gerekend. Het viertal nieuwe gemeenten, dat een veel groter gebied omvat, telt samen 207.498 inwoners. Blåvandshuk en Varde vormen samen met nog drie gemeenten de nieuwe gemeente Varde. Esbjerg, Bramming en Ribe zijn samengevoegd tot de nieuwe gemeente Esbjerg en de oude gemeenten Skærbæk, Tønder, Højer en Bredebro zijn met nog twee gemeenten opgegaan in de nieuwe gemeente Tønder. 47 Tot de kleigebieden (Marschen) van Nordfriesland rekenen we de steden Husum, Niebüll en Tönning alsmede de Ämter Bökingharde, Ei- derstedt, Friedrichstadt, Stollberg en Wiedingharde, alsmede de gemeenten St. Peter-Ording, Reußenköge, Breklum, Hattstedter- marsch, Klixbüll en Südermarsch (Landrat des Kreises Nordfriesland, Verzeichnis der Städte, Ämter und Gemeinden des Kreises Nordfriesland, Stand 31.03.2007). De hele Kreis Nordfriesland telde op 31 maart 2007 166.827 inwoners op 2.048 km². 48 Tot de kleigebieden rekenen we de steden Brunsbüttel, Marne, Meldorf en Wesselburen en voorts de Ämter Büsum, Eddelak-St. Michaelisdonn, Heide-Land, Lunden, Marne-Land, Wesselburen en de Amtsfreie Gemeinde Friedrichskoog alsmede de gemeenten Barlt, Busenwurth, Elpersbüttel, Epenwöhrden en Nordermeldorf. De gehele Kreis Dithmarschen telde op 31 december 2006 136.829 inwoners op 1.405 km² (Aktuelle Kreisdaten (www.dithmarschen.de). 49 Amt Krempermarsch m.u.v. gemeenten Kremperheide, Krempermoor en Dägeling.
gemeenten
landoppervlakte in km²
inwoners
Kollumerland
110
13.356
Dongeradeel
170
24.961
Ferwerderadeel
98
8.953
Leeuwarderadeel
41
10.636
Leeuwarden
80
91.284
Boarnsterhim
152
18.980
Littenseradiel
131
10.840
92
10.545
Het Bildt Menaldumadeel Franekeradeel Harlingen Wûnseradiel Bolsward
69
14.089
103
20.955
25
15.561
159
11.935
9
9.446
159
16.204
Sneek
30
32.682
Nijefurd
97
10.903
Wymbritseradiel
Kleigebieden Fryslân - oppervlakte 1.505 km², 321.330 inwoners (213,5) De Marne
167
11.180
Zuidhorn
126
18.109
Winsum
101
14.204
45
10.883
Eemsmond
190
16.927
Loppersum
111
11.152
24
12.467
Bedum
Appingedam Ten Boer
45
7.354
Delfzijl
133
28.972
Scheemda
115
14.370
Reiderland
99
7.070
Menterwolde
81
12.694
Kleigebieden Groningen - oppervlakte 1.237 km², 165.382 inwoners (133,7) Den Helder
45
60.026
Anna Paulowna
75
13.940
Wieringen
27
8.358
195
12.626
95
11.314
Wieringermeer Zijpe
Kleigebieden Noord-Holland - oppervlakte 437 km², 106.264 inwoners (243,2)
Totaal kleistreken Waddengebied 9.554 km² met 1,56 miljoen inwoners (163 per km²) Totaal Waddengebied (vastelandklei en eilanden) 10.675 km² met 1,65 miljoen inwoners (155 per km²)
N.B.: Dat is de helft minder dan de bestuurlijke Waddenzeeregio (Wadden Sea Forum) die 22.200 km² telt en 3,7 miljoen inwoners (167), waar ook zand en veengebieden onder vallen. Het gehele klei/eilanden Waddengebied incl. water circa 22.000 km². Vergeleken met bestuurlijke gebieden Wadden Sea Forum (33.580 km²).
bijlage A
Nederlands Waddengebied – kleigebieden 3.179 km², 592.976 inwoners (186,5 per km²)
27
The Wadden Sea region as a cultural area Meindert Schroor (Dutch Wadden Sea Council)
bijlage B
Summary of a lecture on the cultural and historical identity of the Wadden Sea region and their significanse for economic development, held in Dokkum, October 16th 2002
28
Apart from its natural and environmental qualities the Wadden area has a long history of settlement, in places reaching back for at least two-and-a-half millennia. It is useful as an extra quality in implementing both a policy of conservation and economic development in the area. In a Western European context the area is unique. It not only spans the 50 or so Frisian islands, but the marshy mainland too. The total land area of the international Wadden Sea Area (islands and mainland marshes and polders) covers an area of 10.675 square kilometres and has 1.65 million inhabitants. When the expanse of water is included the whole area measures some 22.000 square kilometres, land (48.5%) and water (52.5%) each covering about half of the entire Wadden area. By including the mainland bordering the Wadden Sea, spatial qualities come into view, e.g. landscape and cultural history that are the result of a special, long and intense interaction between its population and the sea. The Wadden Sea area distinguishes itself by a same kind of interaction between agricultural and maritime aspects. An interaction that finds its expression in the parcelling of the land (ditches, canals, gullies and creeks), the many dikes, artificial mounds (terpen, wierden, wurten), villages, small towns, harbours, locks, windmills, but also in the way the moors in the hinterland were populated and brought under the plough from the coastal areas. There is hardly a part of Europe where man had such a profound and long-lasting influence on the lay-out of the land as is the case in the areas around the Wadden Sea. The landscape itself reflects the interaction between man and water. It offers for the most part wide views where the seawalls determine the horizon as the delimitation between the dynamic processes of the tidal flats and salt marshes and the cultural landscape of the endiked salt marshes and polders. But as is often the case with fertile regions, the Wadden area was also a hazardous part of the world. Not only as a result of the constant threat of the sea, but because of its rather cold moisturous climate and its mixture of salt and fresh waters too, resulting in a brackish environment with a high level of mortality among the inhabitants. One of the main obstacles in promoting the area as one, albeit very diverse, cultural historical region is the lack of knowledge under local politicians and other decision-makers about the area they live in.
Many people don’t have the slightest idea of how the region they live in developed up to its present state. ‘Unknown, unloved’ is a well-known phenomenon. This is not to say that the local people have to refrain from having their holidays in far away sunny spots, beaches or (sub)tropical islands and instead spend their holiday budget in their own region. However, the lack of historical information on their own environments nonetheless leads to a Wadden Sea region that apart from the islands is heavily under-assessed by large parts of its population and not considered as essentially one geographical region. The Wadden Sea is an archipelago of islands in the sea and endiked marshy islands on the mainland. This impediment to local development is worsened by the relative economic and demographic contraction that has taken place since 1860. It was caused by a shift of economic activities and population away from the area to newly developed economic centres such as the Rhine-Ruhr area, the Randstad Holland, the axis linking both regions and by emigration overseas to the Americas, Australia and New Zealand. Another reason for the cultural underassessment of the Wadden Sea area is a result of the strong political integration into national unitary states from the 19th century onwards. Especially in Denmark and the Netherlands, though less so in Germany (where Heimatkunde seems to have stayed more important) this has resulted in the development of a centrally guided system of education, wherein national themes and curricula, as a rule focused on the more populated and central parts of the nation (e.g. Holland in the Netherlands, Sjaelland in Denmark), both overwhelmed and replaced more regional themes, issues and histories. Concentration on – from an economic viewpoint at least – the rather more successful and urbanised parts of the nation-states, standardizing and the spread of a uniform national language, pushed regional ideas and languages into a marginal corner of folklore, being something from an ancient and backward past. Developments like these contributed to a rather defeatist self-perception in many parts of the region too. Quite a few people are completely unaware of the fact that their habitat up till the middle of the 19th century belonged to the wealthiest parts of Western Europe. Perhaps the strongest evidence for its former wealth is that for at least three centuries the Wadden
the possible exception of recreational developments on the islands and aquatic sports on the lakes of the mainland. This perception of retardation has – as a result of a century-and-a-half tradition of emigration and loss of importance – also nested in the minds of the population so it seems. The cultural historical and landscape values are equivalent to the area’s natural values (viz. extremely fertile soils, a temperate climate and tidal waters full of fish and fowl) and the both are an important basis for the development of tourism.
The cultural heritage of the area in many ways reflects its history as an early-modern society, that was firmly based upon a modern, commercial agricultural economy of dairy-farming, cattle-breeding and cereal production and on other commercial activities such as fisheries, brick- and tile-making, the production of ceramics and textiles, luxury-goods like clocks, pewter and glass, of peat-cutting as well as the processing of local or imported primary products like cheese, butter, salt, sweets, sugar, coffee and tea. The architectural heritage of scores of medieval churches, beautiful townhalls and merchant-houses, spacious farmhouses and – though for the most part demolished in the 18th and 19the centuries – hundreds of noble-houses are the still existing witnesses of the former wealth, let alone numerous works of art and craftsmanship. Generally speaking this heritage is not only unique, but as a rule well conserved too and visible in the fields, villages, towns and museums all over the Wadden Sea area. Quite a few world-famous scientists, discoverers, philosophers, artists etc. originated from the area, e.g. Rudolph Agricola, Willem Barendsz, Abel Tasman, Gemma Frisius, Rembertus Dodonaeus, Tiberius Hemsterhuis, Peter Stuyvesant, Jacob Riis, Theodor Mommsen, Mata Hari, Maurits Escher, Hans Vredeman de Vries, Sir Lawrence Alma Tadema, Balthasar Bekker, Henri Nannen and Theodor Storm. Furthermore the greatest sportsevent in the Netherlands, the 200 km Eleven Cities Skating Tour, is held on the mainland in the Wadden Sea area on the canals and lakes in the Dutch province of Friesland.
In the Middle Ages most of this coastal area was known as Frisia (Friesland), especially the area west of the river Weser and between the river Eider and the Danish border town of Tønder. In some places various forms of the Frisian language (next of kin to the English language) are still spoken. In those days the Frisians were admired for their seafaring skills and their water managing techniques and feared for their independent mind as well as for their stubborn and ferocious defence of the so-called Frisian freedom in the Late Middle Ages. The Frisians could long preserve their autonomy thanks to the geographical qualities of their homeland, being indented by broad inlets and estuaries and fringed toward the hinterland by hardly penetrable high-moors. The adjacent Saxon peoples had much the same mentality. In fact the independent farmers republic of Dithmarschen in 1559 was the last part of the Wadden land that was conquered and integrated in the at that time Danish duchy of Holstein.
The emphasis on natural and ecological qualities during the last thirty years or so has strengthened the image of the area as a beautiful, though rather backward area, not very suitable for investments, with
Although there exists – at least in parts of the Wadden Sea area (e.g. Fryslân, Ostfriesland, Nordfriesland, Dithmarschen) – a strong regional consciousness and awareness of the potential of the land and its people, it nonetheless hardly plays any role in daily economical and commercial practice. It contrarily is, in line with the attitude towards the conservation of natural and landscape values, considered as an impediment to economic growth, perhaps more so in the Netherlands then elsewhere in the Wadden Sea area. Many inhabitants consider the area as divided into at least three parts: Germany, Denmark and the Netherlands. By putting (parts) of the area on the World Heritage List a first step is made in acknowledging the integral natural and cultural qualities as well as unity of the Wadden Sea region.
bijlage B
area (next to Holland) attracted tens of thousands of immigrants and seasonal workers from inland areas like Westphalia, Hessia, Saxony and Prussia. They came here to work as mowers, brick-makers, fishermen, boatmen, textile-workers, peat-cutters and whalers, or else tried to sell their homemade textiles as hawkers and often settled down in the towns as small tradesmen and shopkeepers. The world-wide chain of clothing-stores C & A was founded in 1841 by Westphalian textile traders in the Frisian town of Sneek.
29
waddenzee-waddenland
historische verkenningen rond de geografische identiteit en begrenzing van het internationale waddengebied Meindert Schroor
opdracht & uitgave RAAD VOOR DE WADDEN lange marktstraat 5 8911 ad leeuwarden postbus 392 8901 bd leeuwarden telefoon (058) 212 60 15 telefax (058) 212 01 58 e-mail
[email protected] site www.raadvoordewadden.nl vormgeving RAAD VOOR DE WADDEN druk Van der Eems, Easterein
foto’s binnenwerk Jan Heuff Meindert Schroor Jacoba Westinga ministerie VROM kaarten ministerie VROM blz. 4, 5 en 6
RAAD VOOR DE WADDEN, Leeuwarden Overname van teksten is uitsluitend toegestaan onder bronvermelding
colofon
foto omslag ministerie VROM