Geert Groote College Amsterdam Michiel Suurmond Klas 10, 11 en 12 HAVO/VWO Oriëntatiekennis ‘Formats’, naar Bert Schaafsma Januari 2014
2
Tijdvak:
Tijd van Grieken en Romeinen
Andere naam voor het tijdvak:
De Oudheid
Periode:
ong. 3000 v.Chr. tot ong. 500 n.Chr.
Paragraaftitel:
De Grieks-Romeinse cultuur
Kenmerkend aspect:
De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur
Type samenleving:
Landbouwstedelijk (agrarisch-urbaan)
Uitleg kenmerkend aspect (in eigen woorden): De Grieken en de Romeinen ontwikkelden in de bouwkunst en de beeldhouwkunst een cultuur die maatgevend (klassiek) werd voor de latere westerse beschaving. In Griekenland ontwikkelt de beeldhouwkunst zich van tamelijk statisch (archaïsche periode; duidelijk zichtbare invloeden van de Egyptische beeldhouwkunst) naar verfijnd (klassieke periode). Het menselijk lichaam wordt in de klassieke Griekse beeldhouwkunst (5e en 4e eeuw v.Chr.) geïdealiseerd, als goddelijk gezien, of althans als geschikt om de goden in af te beelden, die dan ook in de klassieke beeldhouwkunst in volmaakte menselijke gestalte verschijnen. De Romeinen nemen, vanaf de tweede eeuw v.Chr., uit bewondering elementen uit de Griekse cultuur over. Aanvankelijk kopiëren ze de Griekse stijl, maar gaandeweg ontwikkelen ze een eigen stijl, die realistischer is en mensen minder ‘perfect’ afbeeldt. In de bouwkunst zien we bij de Grieken en Romeinen een karakteristiek soort tempels, met hun verschillende typen zuilen. Voorbeelden van Kenmerkend Aspect: persoon / feit / gebeurtenis / ontwikkeling (minimaal twee): 1. De Kouros (Oudgrieks κοῦρος - "jonge man”), een type sculptuur van een naakte jonge man, typerend voor de archaïsche periode van de Oud-Griekse beeldhouwkunst (circa 650-500 v.Chr.). 2. De Doryphoros, de ‘speerdrager’, een klassiek beeld van de Griekse beeldhouwer Polykleitos (5e eeuw v.Chr.), waarvan het bronzen origineel verloren is gegaan en dat we dus uitsluitend kennen als Romeinse kopie. 3. De Dorische, Ionische en Korinthische zuilen. Uitleg van het voorbeeld (waarom typerend voor dit kenmerkend aspect?)
(Kern-)begrippen: Klassiek, imperium, barbaar, landbouwstedelijke samenleving. Jaartallen: Griekenland: - 8e eeuw tot 5e eeuw v.Chr. : archaïsche periode - 5e en 4e eeuw v.Chr.: klassieke periode - Late 4e eeuw tot 2e eeuw v.Chr.: hellenistische periode (Griekse cultuur vermengd met oosterse invloeden, dankzij de veroveringen van de Macedoniër Alexander de Grote in het Oosten). - Vanaf de 148 v.Chr.: Griekenland en Macedonië deel van het Romeinse Imperium.
3
Tijdvak:
Tijd van Grieken en Romeinen
Andere naam voor het tijdvak:
De Oudheid
Periode:
ong. 3000 v.Chr. tot ong. 500 n.Chr.
Paragraaftitel:
Romeinen en Germanen
Kenmerkend aspect:
De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa
Type samenleving:
Landbouwstedelijk / agrarisch-urbaan (Romeinse Imperium) en agrarisch (Germaanse cultuur)
Uitleg kenmerkend aspect (in eigen woorden): Germaanse stammen ten noorden van het Romeinse rijk voorkwamen een verdere Romeinse opmars. In de 4e en 5e eeuw n.Chr. raakt het Romeinse rijk in verval. Germaanse stammen trekken het rijk binnen en vestigen daar eigen koninkrijkjes. Wel behouden zij vaak elementen van de Romeinse cultuur. Voorbeelden van Kenmerkend Aspect: persoon / feit / gebeurtenis / ontwikkeling (minimaal twee): 1. Onder meer na de slag bij het Teutoburgerwald (9 n.Chr.) besloten de Romeinen het imperium niet over de Rijn te willen uitbreiden. De Rijn, waarachter ‘Germanië’ (een Romeinse benaming voor het gebied waar allerlei verschillende stammen leefden) lag, werd zo de grens van het Romeinse rijk. 2. De Bataaf Julius Civilis en de Cherusker Hermann (Arminius) dienden in het Romeinse leger en kregen Romeins burgerrecht. Zij waren dus een goed voorbeeld van ‘romanisering’. Toch kwamen zij later met hun ‘eigen’ stammen in opstand tegen het Romeinse Rijk. Hermann hakte met een Germaanse stammenfederatie in 9 n.Chr. in de slag bij het Teutoburgerwald een Romeins leger in de pan. Julius Civilis leidde in 69, na een nachtelijke bijeenkomst in het woud, een opstand van de Bataven, tot op dat moment geduchte Romeinse ‘bondgenoten’. Langs de Rijn gingen Romeinse forten in vlammen op, maar de Romeinen wisten de rust uiteindelijk weer te herstellen. Uitleg van het voorbeeld (waarom typerend voor dit kenmerkend aspect?)
(Kern-)begrippen: Imperium, barbaar, landbouwstedelijke samenleving, landbouwsamenleving, romanisering. Jaartallen: - 58 – 52 v.Chr.: Julius Caesar verovert Gallië, zeg maar het huidige Frankrijk (en België) - 12 v.Chr.: Romeinse troepen trekken ‘Nederland’ binnen. - 9 n.Chr.: de Varusslag / de slag bij het Teutoburgerwald. De Rijn wordt zo’n vierhonderd jaar lang de grens van het Romeinse Rijk. - 69 n.Chr.: De Bataafse opstand. - 4e en 5e eeuw: Germanen trekken het Romeinse Rijk binnen, dat in verval raakt.
4
Tijdvak:
Tijd van Grieken en Romeinen
Andere naam voor het tijdvak:
De Oudheid
Periode:
ong. 3000 v.Chr. tot ong. 500 n.Chr.
Paragraaftitel:
Jodendom en Christendom
Kenmerkend aspect:
De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten.
Type samenleving:
Jager-verzamelaars en agrarisch (ontstaan jodendom) en landbouwstedelijk (Romeinse rijk, waarbinnen, in Palestina, het Christendom ontstond).
Uitleg kenmerkend aspect (in eigen woorden): De joden geloofden als eersten in slechts één god. Het christendom ontstond als stroming binnen het jodendom en groeide, na aanvankelijk vervolgd te zijn, uit tot de belangrijkste godsdienst in het Romeinse rijk. In de 4e eeuw werd het de staatsgodsdienst. Voorbeelden van Kenmerkend Aspect: persoon / feit / gebeurtenis / ontwikkeling (minimaal twee): 1. Volgens de latere joodse heilige boeken ziet de nomade Abraham rond 1750 v.Chr. als eerste in dat er maar één almachtige God is. Hij reist op aanwijzing van deze God naar Kanaän (Israël/Palestina), het land dat God hem en zijn nakomelingen belooft. 2. De profeet Mozes leidt de joden in de 13e eeuw v.Chr. uit de slavernij in Egypte terug naar dit beloofde land. Op die tocht ontvangt Mozes de Tien Geboden. 3. Tussen +/- 26 en 30 n.Chr. trekt Jezus van Nazareth in Judea en Galilea (Israël/Palestina) rond, naastenliefde predikend, opkomend voor de armen, voor de zieken en voor de verschoppelingen. De Romeinen arresteren hem en onder hun verantwoordelijkheid wordt hij gekruisigd. Volgens het Nieuwe Testament zou Jezus van Nazareth de Christus (de Messias) zijn geweest. Hij zou uit de dood zijn opgestaan en vervolgens ten hemel zijn gevaren, om bij Het Laatste Oordeel weder te keren. Volgens het Mattheüs-Evangelie zou Christus hebben gezegd: ‘Weet wel, Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voleinding van de wereld’. 4. Je kunt zeggen dat het Christendom uit het Jodendom is voortgekomen, of liever: dat het als een stroming binnen het Jodendom begonnen is. De eerste Christenen waren joden. Een belangrijk verschil tussen beide religies is dat in het Christendom het principe van de Drie-eenheid heerst: er is één God, in drie verschijningsvormen: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Jezus Christus, de Zoon, was volgens het Christendom God en mens tegelijk. Uitleg van het voorbeeld (waarom typerend voor dit kenmerkend aspect?) (Kern-)begrippen: Christendom, Jodendom, monotheïsme, Drie-eenheid (Triniteit) Jaartallen: - Ong. 1750 v.Chr.: Abraham ziet in dat er maar één almachtige God is. - 13e eeuw v.Chr.: Mozes ontvangt de Tien Geboden. - 26-30 n. Chr.: prediking, kruisiging, dood en opstanding van Jezus Christus. - 1e eeuw n.Chr.: apostelen, onder wie Paulus, verspreiden het Christendom, dat als een stroming binnen het jodendom begint. - 312: Keizer Constantijn verleent de Christenen geloofsvrijheid in het Romeinse Rijk. - 394: Het Christendom wordt de staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk.
5
Tijdvak:
Tijd van Monniken en Ridders
Andere naam voor het tijdvak:
De vroege Middeleeuwen
Periode:
500 - 1000
Paragraaftitel:
De opkomst van de Islam
Kenmerkend aspect:
Het ontstaan en de verspreiding van de Islam
Type samenleving:
Landbouwstedelijk (agrarisch-urbaan)
Uitleg kenmerkend aspect (in eigen woorden): In de 7e eeuw sticht de Arabier Mohammed de derde grote monotheïstische godsdienst: de islam. Zijn volgelingen veroveren in de eeuw na zijn dood grote delen van Azië, Noord-Afrika en het Iberisch schiereiland. Voorbeelden van Kenmerkend Aspect: persoon / feit / gebeurtenis / ontwikkeling (minimaal twee): 1. Mohammed, woonachtig op het Arabisch schiereiland, krijgt in 610 visioenen van een engel, die hem gebiedt Allahs (Gods) woord door te geven. 2. Tot zijn dood in 632 reciteert Mohammed verzen, die door zijn volgelingen uit het hoofd geleerd worden en vervolgens, ook nog na de dood van de profeet, worden opgeschreven. Aldus ontstaat de Koran, het heilige boek van de moslims. 3. Mohammed, verdreven uit Mekka, vestigt zich in Medina en vestigt daar de eerste moslimstaat. Deze gebeurtenis geldt als het begin van de islamitische jaartelling. 4. Binnen een eeuw - een ongekende dynamiek - weten de gelovigen verschillende Arabische stammen te verenigen en hun geloof, de Islam (wat ‘onderwerping’ betekent, namelijk aan God), over een uitgestrekt gebied te verspreiden, zowel richting het Oosten (het Perzische Rijk) als naar het Westen, tot op het Iberisch schiereiland in Europa. 5. In vergelijking met de West-Europese cultuur van die tijd lijkt de Arabische beschaving buitengewoon hoogstaand en verfijnd: schitterende steden, rijke paleizen, bloeiende wetenschappen, grote bibliotheken, bestudering en vertaling van Griekse denkers uit de klassieke oudheid. 6. Ondanks de grote overeenkomsten tussen het Jodendom, het Christendom en de Islam zijn er ook grote verschillen. De Islam kent Abraham, Mozes en Jezus als profeten, zij het als minder belangrijke profeten dan Mohammed. Net zomin als het Jodendom ziet het in de mens Jezus van Nazareth tegelijkertijd de Christus, de Zoon van God. Evenmin als het Jodendom kent de Islam het principe van de Drie-eenheid. Uitleg van het voorbeeld (waarom typerend voor dit kenmerkend aspect?)
(Kern-)begrippen: Islam, Koran, heidenen. Jaartallen: - 610: Mohammed krijgt de eerste visioenen. - 622: Mohammed wordt uit Mekka verdreven en vestigt zich (tijdelijk) in Medina, een gebeurtenis die het begin van de islamitische jaartelling markeert. - 632: Mohammed sterft. - 711: Tarik, een Berberse generaal, steekt de straat van Gibraltar over naar Spanje en vestigt daar een moslimrijk. - 732: Karel Martel verslaat de moslims in de slag bij Poitiers in Frankrijk, waarna ze zich terugtrekken achter de Pyreneeën.
6
Tijdvak:
Tijd van Monniken en Ridders
Andere naam voor het tijdvak:
De vroege Middeleeuwen
Periode:
500 - 1000
Paragraaftitel:
Hofstelsel en horigheid
Kenmerkend aspect:
De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid.
Type samenleving:
Landbouwsamenleving (agrarische samenleving)
Uitleg kenmerkend aspect (in eigen woorden): In de 5e eeuw ging in het westen het Romeinse rijk ten onder. Het stedelijke leven, handel en nijverheid verdwenen op grote schaal. Grootgrondbezitters heersten op zelfvoorzienende ‘domeinen’ of ‘hoven’ over horige boeren die hun grond niet mochten verlaten. Het domein bestond uit twee delen: een ‘vroonland’ (van de heer) en een ‘hoevenland’ (van de boeren). Er waren grote verschillen in de grootte van de domeinen. Naast horige boeren bestonden er in de vroege Middeleeuwen ook slaven (‘lijfeigenen’) en vrije boeren. Voorbeelden van Kenmerkend Aspect: persoon / feit / gebeurtenis / ontwikkeling (minimaal twee): 1. Steden (centra van handel en ambacht), handel en geldeconomie verdwijnen in de vroege Middeleeuwen in West-Europa op grote schaal. In plaats van de landbouwstedelijke samenleving komt in veel gebieden een autarkische (= zelfvoorzienende) landbouweconomie. In het Byzantijnse Rijk blijft de landbouwstedelijke samenleving bestaan. Ook de moslims kennen een landbouwstedelijke samenleving. Steden, handel en geld verdwijnen in West-Europa niet helemaal. Zo is Dorestad, niet al te ver van Utrecht, een belangrijke vroegmiddeleeuwse handelsstad waar onder meer ook munten geslagen worden. 2. Tegen het einde van het Romeinse Rijk daalt de agrarische productie. Boeren worden verplicht op het land te blijven. Zo ontstaat het verschijnsel ‘horigheid’. 3. Als gevolg van het verval van het Romeinse Rijk, neemt de onveiligheid toe. Nogal wat boeren zoeken bescherming bij een edelman of klooster. Die krijgen ze, maar ze worden daardoor wel horigen van hun beschermheer. Uitleg van het voorbeeld (waarom typerend voor dit kenmerkend aspect?)
(Kern-)begrippen: Autarkie, hofstelsel, horigheid, zelfvoorzienend, agrarische cultuur. Jaartallen: Geen specifieke jaartallen.
7
Tijdvak:
Tijd van Monniken en Ridders
Andere naam voor het tijdvak:
De vroege Middeleeuwen
Periode:
500 - 1000
Paragraaftitel:
Het feodale stelsel
Kenmerkend aspect:
Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.
Type samenleving:
Landbouwsamenleving (agrarische samenleving)
Uitleg kenmerkend aspect (in eigen woorden): Vorsten (hoge edelen) bonden lagere edelen aan zich, door als leenheer stukken grond en ambten in leen te geven aan een leenman of (ander woord) vazal. Vazallen moesten hun heer trouw zweren en namens hem besturen en rechtspreken en voor hem strijden. De band tussen leenheer (bijvoorbeeld een koning) en vazal (bijvoorbeeld een hertog of een graaf) was persoonlijk en verviel bij de dood van één van hen. Leenmannen, vazallen konden zelf ook weer leenheer zijn. Voorbeelden van Kenmerkend Aspect: persoon / feit / gebeurtenis / ontwikkeling (minimaal twee): 1. Karel de Grote, een feodaal heerser, wist zijn Frankische rijk rond 800 tot bijna heel Europa uit te breiden. Na zijn dood viel het rijk (weer) in verschillende delen uiteen. 2. Harald Klak, een Deen, wordt vazal van de Lodewijk de Vrome (zoon en opvolger van Karel de Grote) en krijgt zeggenschap over Walcheren en Dorestad. 3. Bij zwakkere heren waren vazallen geneigd zich hun leen toe te eigenen en door te geven aan hun erfgenamen. Zo werkte het systeem, dat was ingesteld om het gezag van één heer over een groot gebied te laten gelden, op termijn juist versnippering in de hand. Uitleg van het voorbeeld (waarom typerend voor dit kenmerkend aspect?)
(Kern-)begrippen: Feodalisme, leenstelsel, adel, leenheer, leenman, vazal, ridder. Jaartallen: - Rond 500: de Frankische krijgsheer Clovis onderwerpt in veroveringstochten bijna heel Gallië. - 800: In de Kerstnacht wordt de Frankische koning Karel de Grote in Rome door de paus tot keizer gekroond. (Het was een symbolische titel, waarmee hij in West-Europa als erfgenaam van de Romeinse keizers en beschermheer van de westerse christenheid werd erkend.)
8
Tijdvak:
Tijd van Monniken en Ridders
Andere naam voor het tijdvak:
De vroege Middeleeuwen
Periode:
500 - 1000
Paragraaftitel:
Christendom in Europa
Kenmerkend aspect:
De verspreiding van het Christendom in geheel Europa.
Type samenleving:
Landbouwsamenleving (agrarische samenleving) (West-Europa); landbouwstedelijk (in Byzantium).
Uitleg kenmerkend aspect (in eigen woorden): Sinds 394 was het Christendom de staatsgodsdienst in het Romeinse rijk. Dat betekent niet dat het aan het begin van de Middeleeuwen overal in West-Europa diep geworteld was. Binnenvallende Germanen brachten bovendien hun eigen godsdiensten mee. Tussen 500 en 1000 verbreidde het Christendom zich in Europa tot ver buiten de grenzen van het vroegere Romeinse rijk. Europa was in de 11e eeuw gekerstend tot en met IJsland in het noorden, Ierland in het westen en Rusland in het oosten. Voorbeelden van Kenmerkend Aspect: persoon / feit / gebeurtenis / ontwikkeling (minimaal twee): 1. De Frankische koning Clovis zou in 496 in een veldslag met een andere Germaanse stam in nood de God van de Christenen hebben aangeroepen. Na de overwinning liet hij zich met duizenden krijgers dopen. 2. Missionarissen, zoals Willibrord en Bonifatius, willen de heidenen in Europa bekeren. 3. Karel de Grote breidt zijn rijk uit en wil onder meer de Friezen en Saksen kerstenen. Hij slaagt daar grotendeels in. 4. Heidense feesten krijgen een christelijke bestemming (de viering van de zonnewende wordt bijvoorbeeld het feest van Sint-Jan (zomer) of Kerstmis (winter)). 5. Plunderingen en kolonisering van delen van Europa door de heidense Vikingen. Ook de Vikingen bekeren zich gaandeweg tot het Christendom. 6. Het Westerse en het Oosterse Christendom groeien uit elkaar. Daarbij ontstaan conflicten tussen de bisschop van Rome (de paus) en de patriarch van Constantinopel. Dit leidt in 1054 tot het schisma: de kerkscheuring tussen het Roomse en het Byzantijnse christendom. Uitleg van het voorbeeld (waarom typerend voor dit kenmerkend aspect?)
(Kern-)begrippen: Bisschop, Christenheid, heidendom, kerstening, monnik, paus. Jaartallen: - 496: de Frankische koning Clovis laat zich met duizenden strijders dopen na een gewonnen veldslag. - 754: Bonifatius wordt bij Dokkum vermoord door Friezen die niet gekerstend willen worden. - Eind 8e eeuw: Karel de Grote dwingt Friezen en Saksen zich te bekeren. - 1054: Schisma tussen de kerk van Rome en van Byzantium.
9
Tijdvak:
Tijd van Steden en Staten
Andere naam voor het tijdvak:
De hoge en late Middeleeuwen
Periode:
1000 - 1500
Paragraaftitel:
De opkomst van steden
Kenmerkend aspect:
De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een landbouwstedelijke samenleving.
Type samenleving:
Landbouwstedelijk (agrarisch-urbaan) Uitleg kenmerkend aspect (in eigen woorden): Na het jaar 1000 ontstaat er betrekkelijke rust in Europa. De bevolking verdubbelt in drie eeuwen tijd. Die verdubbeling was mede mogelijk door verbeterde landbouwtechnieken. Tussen 1300 en 1500 daalt het aantal mensen in Europa weer dramatisch door honger en de pest (de Zwarte Dood). Steden blijven echter bestaan en veel steden blijven bloeien. De sterke opkomst van steden, handel en ambacht doet de samenleving veranderen: er ontstaat een landbouwstedelijke (agrarisch-urbane) samenleving. Voorbeelden van Kenmerkend Aspect: persoon / feit / gebeurtenis / ontwikkeling (minimaal twee): 1. Na het jaar 1000 ontstaat er betrekkelijke rust in Europa. De vroegmiddeleeuwse invallen van eerst de Hunnen en later de Vikingen en Hongaren zijn opgehouden. De bevolking verdubbelt in drie eeuwen tijd. 2. Die verdubbeling was mede mogelijk door verbeterde landbouwtechnieken, zoals de risterploeg. 3. In Noord-Italië en ook de Zuidelijke Nederlanden ontstaan dé stedelijke handelsknooppunten van Europa. Noord-Italiaanse steden als Venetië, Milaan, Florence en Genua worden rijke stadstaten. Italiaanse kooplieden vinden we ook in bloeiende Zuid-Nederlandse steden als Brugge en Gent. 4. In deze beide regio’s ontwikkelt zich tegen het eind van de Middeleeuwen een nieuwe schilderkunst. Onder meer die schilderkunst markeert de overgang naar de Renaissance. 5. Deze ontwikkelingen (voorbeelden 3 en 4) zijn in feite prachtig samengebald in het portret van de Italiaanse koopman Giovanni Arnolfini en zijn vrouw (1434) door de Zuid-Nederlandse schilder Jan van Eyck. Uitleg van het voorbeeld (waarom typerend voor dit kenmerkend aspect?)
(Kern-)begrippen: Ambacht, handel, gilde Jaartallen: - 1000-1300: verdubbeling Europese bevolking. - 1300-1500: dramatische daling (tijdelijk) van het aantal mensen in Europa door honger en de pest. - 1434: portret van Giovanni Arnolfini en zijn vrouw door Jan van Eyck.
10
Tijdvak:
Tijd van Steden en Staten
Andere naam voor het tijdvak:
De hoge en late Middeleeuwen
Periode:
1000 - 1500
Paragraaftitel:
De stedelijke burgerij
Kenmerkend aspect:
De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.
Type samenleving:
Landbouwstedelijk (agrarisch-urbaan)
Uitleg kenmerkend aspect (in eigen woorden): De vroege Middeleeuwen kenden een standenmaatschappij. De eerste stand was de geestelijkheid, de tweede stand de adel, de derde stand - het overgrote deel - de boeren. Er waren wel wat steden. In de hoge en late Middeleeuwen komen er veel meer steden. Die weten van de heren privileges (voorrechten) te verkrijgen, zoals stadsrechten, waaronder het recht op eigen rechtspraak en een eigen bestuur. Zo ontstaat boven de boeren een nieuwe stevige ‘bevolkingslaag’, de stedelijke burgerij, die officieel tot de derde stand behoort. De rijkste burgers, ‘patriciërs’ genoemd, maken met hun families de dienst uit in de steden, soms ook in overleg met de gilden, en hun welstand is groter dan van menig edelman. Dankzij de opkomende geldeconomie wordt de stedelijke burgerij een belangrijke machtsfactor in Europa. Het maatschappelijke gewicht van de adel neemt zo af, maar natuurlijk niet in alle regio’s. Voorbeelden van Kenmerkend Aspect: persoon / feit / gebeurtenis / ontwikkeling (minimaal twee): 1. In 1302 wordt een leger van Franse ridders in de pan gehakt door een Vlaamse legermacht van burgers en boeren, aangevoerd door de leden van de ambachten. Het is de eerste keer dat een groot ridderleger verliest van burgers uit de nieuwe steden. 2. De Duitse Hanze, een samenwerkingsverband van kooplieden uit tientallen steden (Hamburg, Lübeck, maar ook Nederlandse steden als Deventer en Kampen), organiseert een oorlogsvloot en verslaat in 1370 de Deense koning Waldemar IV. Waldemar wilde tol heffen bij de Sont, de doorgang van de Noordzee naar de Oostzee, en de Hanze was niet bereid die belasting te accepteren. Uitleg van het voorbeeld (waarom typerend voor dit kenmerkend aspect?)
(Kern-)begrippen: Ambacht, handel, gilde, privileges. Jaartallen: - 1370: Een door de Duitse Hanze georganiseerde oorlogsvloot verslaat de Deense koning Waldemar IV. Verder geen specifieke jaartallen.
11
Tijdvak:
Tijd van Steden en Staten
Andere naam voor het tijdvak:
De hoge en late Middeleeuwen
Periode:
1000 - 1500
Paragraaftitel:
Staatsvorming en centralisatie
Kenmerkend aspect:
Het begin van staatsvorming en centralisatie
Type samenleving:
Landbouwstedelijk (agrarisch-urbaan)
Uitleg kenmerkend aspect (in eigen woorden): Tussen 1000 en 1500 drongen de Franse en Engelse koning en andere grote vorsten de macht van lagere feodale heren geleidelijk terug. De vorsten verleenden privileges aan steden, maar kregen daar (veel) belastinggeld van de burgers voor terug. Zo konden zij een bestuur opbouwen (staatsvorming) waarbij ze hun leenmannen, hun vazallen steeds minder nodig hadden en vanuit één punt, de hoofdstad (centralisatie) over hun gebied konden heersen. Ze konden ambtenaren aanstellen en deze betalen (staatsvorming). De traditionele feodale adel kwam in het gedrang: zij zag de stedelijke burgerij naast zich opkomen en aan de andere kant haar invloed bij de koning afnemen. Voorbeelden van Kenmerkend Aspect: persoon / feit / gebeurtenis / ontwikkeling (minimaal twee): 1. Het ontstaan van parlementen of Staten-Generaal. 2. De Franse koning Filips Augustus slaagt er na 1200 in omliggende hertogen en graven, die officieel zijn leenmannen zijn, in een oorlog te verslaan. Hij maakt zijn gebied vier keer zo groot, zodat het al op het huidige Frankrijk begint te lijken. In zijn nieuwe gebieden plaatst hij vertrouwelingen op hoge betaalde functies. 3. De Engelse Magna Carta uit 1215. 4. De Franse koning Filips de Schone laat de paus in 1312 de orde der Tempeliers opheffen, een overal in Europa actieve orde van monniken-ridders. Uitleg van het voorbeeld (waarom typerend voor dit kenmerkend aspect?)
(Kern-)begrippen: Centralisatie, staatsvorming, parlement, Staten-Generaal. Jaartallen: - 1215: Magna Carta (Engeland). - 1312: De Franse koning Filips de Schone laat de paus de orde der Tempeliers opheffen, een overal in Europa actieve orde van monniken-ridders.
12
Tijdvak:
Tijd van Steden en Staten
Andere naam voor het tijdvak:
De hoge en late Middeleeuwen
Periode:
1000 - 1500
Paragraaftitel:
Kerk en staat
Kenmerkend aspect:
Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke, dan wel de geestelijke macht het primaat moest hebben.
Type samenleving:
Landbouwstedelijk (agrarisch-urbaan)
Uitleg kenmerkend aspect (in eigen woorden): Dit kenmerkende aspect kun je ook samenvatten onder het begrip investituurstrijd. Rond 1100 streed de paus met wereldlijke vorsten als de Duitse keizer en de Franse koning om de hoogste macht. De paus eiste dat zij hem gehoorzaamden, maar de wereldlijke vorsten wilden juist zeggenschap over kerkelijke zaken (behouden). Het compromis behelsde een soort scheiding tussen kerk en staat: de paus besliste over kerk en geloof, de koning over alles wat daarbuiten viel. Voorbeelden van Kenmerkend Aspect: persoon / feit / gebeurtenis / ontwikkeling (minimaal twee): 1. De gang naar Canossa (1077): de boetetocht door de Duitse keizer Hendrik IV naar paus Gregorius VII. 2. Een soort ‘begin van staatsvorming en centralisatie’ door de paus binnen de rooms-katholieke kerk. (Kardinalen als een soort diplomaten naar buitenlandse hoven, ambtenarenapparaat aan het pauselijk hof in Rome met afdelingen voor rechtspraak en financiën, etc.) 3. Laatmiddeleeuwse uitwerking van de tweezwaardenleer. De tweezwaardenleer is genoemd naar een idee van paus Gelasius I (492-496). Hij stelde dat de wereld verdeeld is in twee machtssferen: een geestelijke en een wereldlijke. Elk van beide kon rechtspreken binnen zijn eigen gebied. Het zwaard staat symbool van het uitoefenen van de macht. De twee machten moesten niet tegen elkaar vechten, maar elkaar versterken.
Uitleg van het voorbeeld (waarom typerend voor dit kenmerkend aspect?)
(Kern-)begrippen: Geestelijkheid, leken, wereldlijk, ban, investituurstrijd, inquisitie, ketterij, leek Jaartallen: - 1077: Gang naar Canossa (Duitse keizer Hendrik IV en paus Gregorius VII).
13
Tijdvak:
Tijd van Steden en Staten
Andere naam voor het tijdvak:
De hoge en late Middeleeuwen
Periode:
1000 - 1500
Paragraaftitel:
Christelijk Europa en de buitenwereld
Kenmerkend aspect:
De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder meer in de vorm van kruistochten.
Type samenleving:
Landbouwstedelijk (agrarisch-urbaan)
Uitleg kenmerkend aspect (in eigen woorden): Van 1100-1300 drongen christelijke handelaren en strijders de invloed van de islam in Palestina en Syrië terug. Met de zegen van de paus trokken kruisvaarders ten strijde tegen de ‘ongelovigen’. Voorbeelden van Kenmerkend Aspect: persoon / feit / gebeurtenis / ontwikkeling (minimaal twee): 1. 1096-1099: Eerste kruistocht door 100.000 kruisvaarders na de oproep door paus Urbanus II in 1095. 2. Vestiging en val van kruisvaardersstaatjes in het Midden-Oosten. 3. De orde der Tempeliers, ridder-monniken, gesticht aan het begin van de 12e eeuw om pelgrims in Palestina te beschermen, te gronde gericht door de Franse koning aan het begin van 14e eeuw. 4. De ‘reconquista’, de verdrijving van de moslims van het Iberisch schiereiland. In 1492 wordt het laatste Arabische leger uit Granada verdreven.
Uitleg van het voorbeeld (waarom typerend voor dit kenmerkend aspect?)
(Kern-)begrippen: Expansie Jaartallen: - 1095: Paus Urbanus II roept op tot een kruistocht naar het Heilige Land (Palestina) om de geloofsgenoten daar te beschermen. - 1096: Begin eerste kruistocht. - 1099: inname van Jeruzalem door de kruisvaarders, gevolgd door massamoord op de moslims aldaar. - 1187: De veldheer Saladin herovert Jeruzalem op de christenen. - 1291: Akko, de laatste christelijke stad in Palestina, onder meer verdedigd door de Tempeliers, valt . - 1492: Verdrijving van het laatste Arabische leger uit Grenada.
14