VAKKENBOEKJE VWO januari 2014
Profieloriëntatieboekje vwo
0
schooljaar 2013-2014
Inleiding
Beste leerling,
Voor jou, leerling uit de 3e klas, komt de periode eraan waarin je moet kiezen voor een profiel. Misschien is het niet altijd helder voor je wat de inhoud van een vak in de bovenbouw is. Soms ontstaan daardoor studie- en/of motivatieproblemen in de bovenbouw. Wij denken dat een goede voorlichting in het derde leerjaar het aantal problemen zou kunnen verminderen. Naast de OSB-lessen, de adviezen van vakdocenten, de AOB-test is er ook een profieloriëntatieweek. Daarin worden voorlichtingslessen van de nieuwe vakken gegeven en besteden je docenten aandacht aan hun vak zoals dat in de bovenbouw wordt gegeven. Daarvoor heb je dit profieloriëntatieboekje nodig. Het kan een manier zijn om jouw keuze te verhelderen. In het boekje staat over elk vak dat in de bovenbouw van het Frencken wordt aangeboden, een stukje geschreven. Daarnaast staan er in het boekje vragen die je tijdens en na de profieloriëntatieweek moet beantwoorden. Het is de bedoeling dat je dit boekje vanaf nu iedere dag in je tas hebt zitten tot de datum van de voorlopige profielkeuze. Op bladzijde 5 van dit boekje kun je lezen in/bij welk profiel het vak gekozen kan worden. Het maakt voor de inhoud van het vak niet uit in welk profiel het vak zit, of het een verplicht profielvak is, een profielkeuzevak of keuze-examenvak. Heb je na het lezen van en werken met dit boekje nog vragen over de inhoud van de vakken of profielen, aarzel dan niet, maar loop binnen bij één van onderstaande mensen. Veel succes met je keuze!
Mevr. Verhoeven (LJC 3 havo) Dhr. van Boxtel (LJC 3/4 vwo) Dhr. Maanders (decaan havo) Mevr. Molenschot (decaan havo) Mevr. Verschuren (decaan vwo) januari 2014
Profieloriëntatieboekje vwo
1
schooljaar 2013-2014
Profieloriëntatieboekje vwo
2
schooljaar 2013-2014
Inhoudsopgave
Tabel met keuzemogelijkheden
pag.
5
Vakken uit het gemeenschappelijk deel Algemene Natuurwetenschappen Culturele Kunstzinnige Vorming Duits Engels Frans Levensbeschouwing Lichamelijke Opvoeding Maatschappijleer Nederlands
6 7 8 10 13 16 19 21 22
Profielvakken / keuze-examenvakken Aardrijkskunde Biologie Economie Filosofie Geschiedenis Informatica Maatschappijwetenschappen Management en Organisatie Muziek Natuurkunde Scheikunde Tekenen Wiskunde A Wiskunde B Wiskunde C Wiskunde D
Profieloriëntatieboekje vwo
24 27 31 34 36 38 41 43 46 50 53 55 59 62 65 68
3
schooljaar 2013-2014
Profieloriëntatieboekje vwo
4
schooljaar 2013-2014
Tweede Fase VWO Mgr Frencken College NG, NT en EM: 3 verplichte profielvakken; 1 profielkeuzevak; 1 keuze examenvak (1) CM: 2 profielvakken; 1 profielkeuzevak cultuur + 1 profielkeuzevak maatschappij; 1 keuze examenvak (1) gemeenschappelijk deel
NT
SE/CE SE/CE SE/CE SE SE
480 400 480 120 160
EM Nederlands Engels Duits of Frans Maatschappijleer Lichamelijke opvoeding
SE/CE SE/CE SE/CE SE SE
480 400 480 120 160
CM Nederlands Engels Duits of Frans Maatschappijleer Lichamelijke opvoeding
SE/CE SE/CE SE/CE SE SE
480 400 480 120 160
SE SE
160 120
CKV ANW
SE SE
160 120
CKV ANW
SE SE
160 120
Wiskunde A (of B)
SE/CE
Wiskunde A (of B)
SE/CE
SE/CE
Biologie Scheikunde
SE/CE SE/CE
Economie Geschiedenis
SE/CE SE/CE
520 (600) 480 480
Wiskunde C (of A)
480 440
520 (600) 480 440
Geschiedenis
SE/CE
480 (520) 480
SE SE/CE SE
440 480 440
Aardrijkskunde Natuurkunde (3)
SE/CE SE/CE
440 480
M&O Aardrijkskunde Maatschappijwetenschappen Duits Frans
SE/CE SE/CE SE/CE SE/CE SE/CE
440 440 440 480 480
Aardrijkskunde Maatschappijwetenschappen Muziek (4) Tekenen (4) Filosofie Duits Frans
SE/CE SE/CE SE/CE SE/CE SE/CE SE/CE SE/CE
440 440 480 480 480 480 480
SE/CE SE/CE SE/CE SE/CE SE SE/CE SE/CE SE/CE
440 480 480 480 440 480 480 440
SE/CE
440
SE/CE
440
SE/CE
440
SE/CE SE/CE SE SE/CE SE/CE SE/CE
480 480 440 480 480 440
SE/CE SE SE/CE SE/CE SE/CE SE/CE SE/CE SE/CE
480 440 480 480 440 440 480 480
SE/CE
480
SE/CE SE/CE
480 480
SE/CE SE/CE SE/CE
440 480 480
SE/CE SE/CE SE/CE SE SE
480 400 480 120 160
SE SE
160 120
Nederlands Engels Duits of Frans Maatschappijleer Lichamelijke opvoeding CKV ANW
Wiskunde B
SE/CE
600
Natuurkunde Scheikunde
SE/CE SE/CE
verdieping of verbreding profielkeuzevak kiezen: NT 1 uit 3; NG 1 uit 2; EM 1 uit 5; CM 1 cult.vak + 1 maatsch. vak
Informatica Biologie Wiskunde D (2)
keuze examenvak 1 uit de genoemde lijst
naar keuze Aardrijkskunde Biologie Economie Filosofie Informatica Muziek Tekenen M&O nvt nvt nvt nvt Wiskunde D (2)
profielvakken verplicht
Nederlands Engels Duits of Frans Maatschappijleer Lichamelijke opvoeding CKV ANW
SE
440
NG
naar keuze Aardrijkskunde nvt Economie Filosofie Informatica Muziek Tekenen M&O nvt nvt nvt Natuurkunde (3) Wiskunde D (alleen bij wi B) (2) profielwerkstuk
SE/CE SE
480 440
naar keuze Aardrijkskunde nvt nvt Filosofie Informatica Muziek Tekenen M&O Maatschappijwetenschappen Duits Frans nvt nvt
80
profielwerkstuk
profielwerkstuk
80
geheel vrij deel Levensbeschouwing LOB Mentoraat
geheel vrij deel 160 Levensbeschouwing 60 LOB Mentoraat
geheel vrij deel 160 Levensbeschouwing 60 LOB Mentoraat
geheel vrij deel 160 Levensbeschouwing 60 LOB Mentoraat
160 60
Totaal
4800
4800
4800
4800
Totaal
Totaal
80
naar keuze Aardrijkskunde nvt nvt Filosofie nvt Muziek (4) Tekenen (4) nvt Maatschappijwetenschappen Duits Frans nvt nvt
profielwerkstuk
Totaal
80
(1) indien een leerling twee of meer ééngroepsvakken gekozen heeft, dan kan het zijn dat voor minstens één van deze vakken een alternatief gekozen moet worden. Eéngroepsvakken zijn vakken waarvan in het rooster maar één groep geformeerd wordt. (2) alleen aangeboden indien minimaal 10 leerlingen het vak kiezen (3) bij natuurkunde wordt wiskunde B sterk aanbevolen (4) muziek én tekenen samen kan niet gekozen worden
Profieloriëntatieboekje vwo
5
schooljaar 2013-2014
maatschappij maatschappij cultuur cultuur cultuur cultuur cultuur
22-3-2013
Algemene Natuurwetenschappen (ANW) Algemeen Grofweg zou je kunnen zeggen dat ANW een combinatie is van biologie, scheikunde en natuurkunde. ANW gaat echter over de grenzen van deze vakken heen en probeert verbanden ertussen te leggen. De lesstof van ANW is in te delen in de volgende 4 gebieden: Leven en gezondheid Gaat over leven en overleven, ziekte en gezondheid en ontwikkelingen op DNA-gebied. Materie Over het ontwerpen, produceren en de toepassing van stoffen en de geschiedenis van de chemische industrie. Zonnestelsel en het heelal Wat draait om wat in het zonnestelsel. Biosfeer Over de invloed van de mens op onze leefwereld. De centrale vragen voor het vak zijn dan ook: “Waar halen de natuurwetenschappers hun kennis vandaan?”, “Hoe wordt die kennis gebruikt?”, “Hoe weet je dat het waar is wat ze beweren?”, “Hoe beïnvloeden natuurwetenschappen, techniek en samenleving elkaar?” en “Wat is jouw mening?”. Hoe ANW wordt gegeven varieert per les. De ene keer moet je de stof zelf doornemen, de andere keer werk je samen met je klasgenoten aan een opdracht. Je leert zo om je een mening te vormen over diverse onderwerpen en deze mening met argumenten te onderbouwen. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Algemene Natuurwetenschappen (ANW) is één van de nieuwe vakken in de Tweede Fase en wordt dus pas gegeven vanaf de bovenbouw. Voor alle vwo-leerlingen uit alle profielen is het vak Algemene Natuurwetenschappen verplicht. Aantal lesuren ANW krijg je alleen in 4 vwo: 2 uur per week. Examenprogramma Voor ANW hoef je geen landelijk examen af te leggen, maar een schoolexamen. Het schoolexamen bestaat uit een examendossier. 2/3 van dit dossier wordt gevormd door het afleggen van 2 schriftelijke toetsen. Het toepassen van de opgedane kennis en de aangeleerde vaardigheden staat daarbij centraal. 1/3 bestaat uit 2 praktische opdrachten. Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Door de eigen invalshoek van het schoolvak ANW wordt naast het volgen van de exacte vakken het inzicht in de natuurwetenschappen verbreed, wat een voordeel is voor het volgen van een studie in het algemeen en een exacte studie in het bijzonder.
Profieloriëntatieboekje vwo
6
schooljaar 2013-2014
Culturele en Kunstzinnige Vorming (CKV) Algemeen CKV is een schoolvak, verplicht in de bovenbouw van HAVO en VWO. Tot nu toe heb je bij een schoolvak vooral gewerkt aan kennis en vaardigheid, bij CKV zijn andere zaken ook heel belangrijk. Je maakt kennis met allerlei kunstuitingen op het gebied van kunst en cultuur: dans, beeldende kunst, architectuur, film, muziek en theater. Niet alleen in de les maar ook buiten school en niet alleen theoretisch maar ook praktisch. De bedoeling is dat je smaak gaat ontwikkelen op dit gebied. Het vak CKV bestaat uit verschillende domeinen: - Domein A: Culturele activiteiten: Het bezoeken van voorstellingen op het gebied van dans, theater. Het bekijken van kunstwerken, architectuur, films en vele andere zaken. Met de klas, in groepjes of alleen. - Domein B: Kennis van kunst en cultuur: Om de bovengenoemde culturele activiteiten goed voor te bereiden, moet je natuurlijk op de hoogte zijn van de achtergronden. Deze kennis doe je in de les al doende en kijkende op, en natuurlijk ga je zelf op onderzoek uit voordat je een activiteit gaat ondernemen. - Domein C: Praktische activiteiten: In de lessen, workshops, korte cursussen e.d. ga je zelf met verschillende disciplines aan de slag. - Domein D: Reflectie en Het kunstdossier: Alles wat je doet en verzamelt voor het vak CKV komt in je kunstdossier, zoals verslagen van de culturele activiteiten, de opdrachten uit de lessen en je eigen creatieve ontwerpen. Tijdens de lessen wordt steeds gewerkt met een bepaalde discipline. Er wordt gekeken hoe verschillende kunstenaars door de eeuwen heen zijn omgegaan met deze discipline. Ook ga je soms zelf op een creatieve manier werken vanuit deze discipline. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? CKV is een vak in de Tweede Fase en wordt dus pas gegeven vanaf de bovenbouw. Aantal lesuren CKV wordt alleen in 5 VWO gegeven, 2 uur per week. Examenprogramma Je bent het gehele jaar bezig met je schoolexamen. Voor de verslagen, presentaties en creatieve verwerkingsopdrachten worden cijfers gegeven die meetellen in de SE-structuur. Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Ckv is een algemeen vormend vak. Creatieve beroepen als architect, choreograaf, fotograaf, binnenhuisarchitect, modevormgever, filmmaker, webdesigner, striptekenaar, beeldend kunstenaar, gamedesigner etc. liggen in de lijn van het vak. Profieloriëntatieboekje vwo
7
schooljaar 2013-2014
Duitse taal en letterkunde (Duits) Algemeen Duits is de moedertaal van 100 miljoen mensen in Midden-Europa en is niet alleen de taal van Dichter und Denker, maar voor Nederlanders ook de taal waarin gehandeld wordt met onze belangrijkste handelspartner Duitsland. Daarnaast wordt in vervolgopleidingen in de techniek, handel, sport- en medische opleidingen en natuurlijk in de dienstverlenende beroepen Duits als voorwaarde gesteld of als pré gewaardeerd. In universitaire studies als filosofie en geschiedenis is kennis van het Duits belangrijk om primaire en secundaire literatuur te kunnen lezen. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Het niveau wordt hoger en daardoor wordt het mogelijk om steeds meer levensecht materiaal te gebruiken. De afzonderlijke onderdelen komen wat duidelijker naar voren, je krijgt literatuur en literatuurgeschiedenis en er wordt dieper ingegaan op de Duitse geschiedenis en cultuur waarin de 2e wereldoorlog, de deling van Duitsland in BRD en DDR en het moderne Duitsland van nu een centrale plaats innemen. Verder lees je klassikaal en individueel enkele Duitse boeken. Aantal lesuren In 4 vwo krijg je 3 lesuren, in 5 vwo 3 1/2 lesuren en in 6 vwo krijg je 3 lesuren per week. Lesonderdelen In deze uren komen de volgende onderdelen aan bod : 1. Leesvaardigheid 2. Gespreksvaardigheid 3. Schrijfvaardigheid 4. Luistervaardigheid 5. Duitse Letterkunde. Voor alle onderdelen heb je ook kennis van het idioom en de grammatica nodig die je langzamerhand opbouwt. Leesvaardigheid Je leert teksten begrijpen en analyseren. De onderwerpen die in de teksten behandeld worden variëren zodanig dat er uit alle profielen thema’s aan bod komen. Dit onderdeel wordt met een Centraal Examen afgesloten, dat de helft van je eindcijfer bepaalt. Gespreksvaardigheid Je oefent a.h.v. opdrachten (hoe te reageren in diverse situaties), beschrijvingen en dialogen om je in het Duits op eenvoudige wijze uit te drukken. Je leert a.h.v. dialoogopdrachten o.a praktische informatie te vragen en te geven, om je gevoelens uit te drukken, te argumenteren en een mening te verdedigen. Dit onderdeel wordt afgesloten in april in klas 6 met een mondeling examen van ca. 20 minuten. Schrijfvaardigheid Je leert om een informele en formele brief te schrijven met diverse thema’s (bijv. reservering, klacht, sollicitatie). Hierbij wordt gelet op de idiomatische en grammaticale correctheid van het geschreven Duits. Luistervaardigheid: Je oefent met luister- en kijkopdrachten, o.a met video-materiaal en luisteropdrachten van de radio. Als afsluiting vindt er een Cito-opdracht plaats. Literatuur Je maakt kennis met de Duitse literatuur en literatuurgeschiedenis, waarvan je een overzicht wordt aangeboden met exemplarische voorbeelden. Op twee periodes van de literatuurgeschiedenis wordt dieper ingegaan. Je leest zelfstandig twee boeken, waarover je een verslag moet maken en/of vragen moet beantwoorden. Daarnaast lezen we in de bovenbouw nog een aantal boeken klassikaal. Profieloriëntatieboekje vwo
8
schooljaar 2013-2014
Gespreksvaardigheid, schrijfvaardigheid, luistervaardigheid en literatuur worden afgesloten als schoolexamen (dat voor de andere helft je eindcijfer bepaalt).
Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep: In de techniek, handel, sportopleidingen en medische opleidingen en natuurlijk in de dienstverlenende beroepen wordt vaak Duits als voorwaarde gesteld of als extra taal gewaardeerd. De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt Wij laten de gebruikte boeken in de bovenbouw zien en vertellen er iets bij. Verder bespreken we als voorbeeld een verhaal uit een leesboekje en vertellen iets aan de hand van de Muur over de periode na 1945. Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
9
schooljaar 2013-2014
Engelse taal en letterkunde (Engels)/ Cambridge English Algemeen Engels is een wereldtaal. Het Engels heeft van alle talen de grootste woordenschat: ruim een miljoen woorden! Bij gespreksvaardigheid leer je eenvoudige gesprekken te voeren en neem je deel aan gesprekken in het Engels. Ook kun je al snel je mening in het Engels geven, een oordeel uitdrukken, informatie vragen of commentaar geven. Dit alles wordt geoefend aan de hand van het lezen van teksten uit de methode, krantenartikelen of berichten via radio en tv. Ook zul je enkele keren een presentatie in het Engels moeten houden. Door Engels veel in de praktijk te oefenen leer je de gesproken taal ook te begrijpen. Bij luistervaardigheid oefen je dit verder aan de hand van de methode en met behulp van luistertoetsen met meerkeuzevragen. Je moet de hoofdgedachte van een tekst leren aangeven, de betekenis van belangrijke elementen uit een tekst kunnen aangeven of conclusies trekken. Bij schrijfvaardigheid leer je teksten in het Engels te schrijven, bijvoorbeeld zakelijke en informele brieven, maar ook krantenartikelen, je cv of een boekverslag. Ook creative writing kan aan bod komen. Bij leesvaardigheid krijg je teksten met daarbij opdrachten. Door boeken in het Engels te lezen en daar opdrachten bij te maken, leer je nog beter met de taal om te gaan. Tijdens literatuurlessen gaat het over het ontwikkelen van je eigen leesvoorkeuren en het opdoen van kennis over de Engelse en Amerikaanse letterkunde aan de hand van teksten, fragmenten en boeken. Ook wordt er van je verwacht dat je aan extensive reading en listening doet: het ‘kilometers maken’ in de Engelse taal door zelfstandig teksten te lezen en informatie en kennis op te doen door kijk- en luisterfragmenten tot je te nemen. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Eigenlijk verschilt Engels in de bovenbouw niet zo veel van Engels in de onderbouw. Natuurlijk wordt het allemaal wel wat moeilijker en ga je wat dieper op dingen in. Je krijgt bijvoorbeeld meer teksten te lezen, meer luistertoetsen te doen en je woordenschat wordt groter. Wat wel anders is, is het feit dat je maar een klein aantal toetsen krijgt: 8-10. Deze zijn gebaseerd op de methode en benadrukken de vaardigheden die ook bij de schoolexamens getoetst worden. Het is dus minder gemakkelijk door kleine werkjes te ‘compenseren’. Wat ook verandert is het feit dat er van je verwacht wordt dat je niet meer kleine, overzichtelijke stukken grammatica beheerst maar dat je het overzicht over het geheel krijgt, bijvoorbeeld alle tijden kunt gebruiken en weet hoe je ze maakt. Het gaat dus niet over ‘losse’ onderdelen maar over het toepassen van je totale kennis in de vaardigheden. Aantal lesuren In 4V, 5V en in 6V heb je 3 uur per week Engels. (kan per schooljaar veranderen) Examenprogramma Het eindexamen voor Engelse taal en letterkunde bestaat uit een schoolexamen en een centraal examen. Tijdens het centraal examen wordt voornamelijk je leesvaardigheid getoetst, aan de hand van teksten met vragen. Het schoolexamen bestaat uit een examendossier met daarin de resultaten van de volgende onderdelen: luistervaardigheid, gespreksvaardigheid + spreekvaardigheid en schrijfvaardigheid. Daarnaast doe je een literatuur schoolexamen. Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5.
Profieloriëntatieboekje vwo
10
schooljaar 2013-2014
Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep In alle vervolg studies zal Engels aanbod komen. Bij de ene opleiding wat meer dan bij de andere. Op de universiteit werken veel vakken met Engelstalige lesboeken. Ook in het bedrijfsleven komt het goed van pas wanneer je de Engelse taal goed beheerst. De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt Je moet de hoofdgedachte van een tekst leren aangeven, de betekenis van belangrijke elementen uit een tekst kunnen aangeven of conclusies trekken. Om je hiermee kennis te laten maken, gaan we een tweetal lessen aan de slag met tekstbegrip. We zullen dieper op teksten ingaan en al doende leer je hoofd- en bijzaken te scheiden. Aan het einde van de lessen ben je in staat om een samenvatting van een tekst te maken in je eigen woorden. Gebruikmakende van een aantal gegeven (die heb je zelf tijdens de lessen eruit kunnen halen) hoofdzaken. Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
11
schooljaar 2013-2014
Cambridge English FCE / CAE Wat houdt het Cambridge lesprogramma in? • focus op communicatie (mondeling en schriftelijk) • het ontwikkelen van vocabulaire oa. door het lezen van Engelstalige boeken. • leren discussiëren over verschillende actuele onderwerpen • toetsing van grammatica, leesvaardigheid, luistervaardigheid, spreekvaardigheid en schrijfvaardigheid. Opzet
Start 3 VWO Cambridge English 1.5 jaar Examen halverwege 4 VWO Door met CAE 1.5 jaar Examen eind 5 VWO In 6 VWO wordt het reguliere programma gevolgd ter voorbereiding op het examen van de middelbare scholen.
Structuur voertaal is Engels methode is Engels werken in groepjes verantwoording veel bij de leerling veel variatie 1 uur extra t.o.v. regulier Engels Programma werken met de methode voor de grammatica, vocabulary en tekstbegrip lezen van boeken schrijfopdrachten spreekvaardigheid verdiepen in de Engelse taal komen tot verrijking van de taal
Profieloriëntatieboekje vwo
12
schooljaar 2013-2014
Franse taal en letterkunde (Frans) Algemeen Met het leren van de Franse taal verleg je, net als bij het leren van andere talen, je grenzen. Je komt in aanraking met de Franse cultuur en gewoonten. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Eigenlijk verschilt Frans in de bovenbouw niet zo veel van het vak in de onderbouw. Natuurlijk wordt het allemaal wat moeilijker en ga je dieper op dingen in. Je gebruikt een andere methode, waarin de verschillende vaardigheden afwisselend aan bod komen en waarin je leert de geleerde vaardigheden in de praktijk te gebruiken. Daarnaast maak je kennis met Franse literatuur. Aantal lesuren Frans wordt in alle jaren van de bovenbouw gegeven vwo 4: 3 lesuren per week vwo 5: 3 lesuren per week vwo 6: 1e semester 4 lesuren per week, 2e semester 3 lesuren per week Examenprogramma Het eindexamen van het vak Frans bestaat uit een schoolexamen en een centraal examen. Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen: Domein A: Leesvaardigheid Je leert verschillende tekstsoorten over allerlei onderwerpen begrijpen en analyseren. Daarbij bouw je een woordenschat op die je nodig hebt voor het begrijpen van Franse teksten. Domein B: Kijk- en luistervaardigheid Je oefent met luister- en luister-kijkmateriaal om gesproken Frans te kunnen begrijpen. Je leert de hoofdgedachte van een tekst weergeven, je kunt de betekenis van belangrijke elementen uit een kijk- luisteropdracht aangeven en conclusies trekken. Domein C: Gespreksvaardigheid Je leert a.h.v. dialoogopdrachten o.a. praktische informatie te vragen en te geven, om je gevoelens uit te drukken, te argumenteren en een mening te verdedigen. Daarnaast moet je een presentatie houden over een bepaald onderwerp waarbij je in staat bent standpunten en argumenten goed in het Frans te verwoorden. Domein D: Schrijfvaardigheid Je leert om een informele en formele brief te schrijven met diverse thema’s (bijv. reservering, klacht, sollicitatie). Hierbij wordt gelet op de idiomatische en grammaticale correctheid van het Frans. Domein E: Literatuur Je maakt kennis met de Franse literatuur en literatuurgeschiedenis. Je leert literaire begrippen hanteren in de interpretatie van literaire teksten en je leest ten minste drie literaire werken waarover je een leesverslag moet maken en / of vragen moet beantwoorden. Domein F: Oriëntatie op studie en beroep Het schoolexamen voor het vak Frans heeft betrekking op de domeinen: Kijk en luistervaardigheid, gespreksvaardigheid, schrijfvaardigheid en literatuur. Het centraal examen heeft betrekking op het domein Leesvaardigheid. Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Profieloriëntatieboekje vwo
13
schooljaar 2013-2014
Mogelijkheden met dit vak voor de volgende werkvelden Internationale bedrijven : Er zijn meer dan 350 Franse bedrijven en instellingen in Nederland (bijvoorbeeld Crédit Lyonnais, Novotel, L’Oréal, Péchiney, TotalElf, Michelin, Renault, Cap Gemini) Toerisme en vrije tijd sector. Diplomatieke dienst Uitgeverij Ministerie Docent,-e. Franse tolk of vertaler. Tevens is de Franse taal, naast het Engels, de officiële taal in de volgende instellingen De Verenigde Naties UNESCO NATO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OECD) Het Internationale Arbeiders Bureau Het Internationale Olypisch Comité. De Raad van Europa, bestaande uit 31-leden, Het Europese Rijk Het Internationale Rode Kruis Union of International Associations (UIA) Het internationale postwezen De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt Eén les wordt besteed aan een oriëntatie op mogelijke studies met het vak Frans. Daarnaast wordt gekeken naar werkvelden waarbij de Franse taal een belangrijke rol speelt. De tweede les ga je inhoudelijk aan de slag met het beschrijven van personen. Dit doe je middels een spreekopdracht, een kijk/luisteropdracht en een schrijfopdracht. Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
14
schooljaar 2013-2014
4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
15
schooljaar 2013-2014
Levensbeschouwing Algemeen Het beschouwen van het leven. Het woord zegt het al. Je kunt de wereld en het leven vanuit zoveel verschillende aspecten bekijken. Bij dit vak leer je dat alles in het leven relatief is; alles is afhankelijk van hoe je ernaar kijkt of welke bril je op hebt. Ieder mens heeft overal zijn of haar mening over. Dit is ontzettend interessant aan het leven, maar het kan ook veel problemen veroorzaken, namelijk het uit de hand lopen van meningsverschillen. We zien iedere dag in de wereld wat voor problemen het kan veroorzaken wanneer mensen het oneens zijn met elkaar. Je weet onderhand wel dat ‘het leven’ niet vanzelfsprekend is en dat deze wereld veel te bieden heeft. Ieder mens stelt daarbij ook levensvragen zoals: ‘Wie ben ik nou eigenlijk?’ ‘Wat betekent houden van…?’ of 'Waarom is er zoveel geweld in de wereld?'. Vroeg of laat zal je moeten leren met dit soort vragen om te gaan. Dit is niet altijd een keuze, maar het leven heeft vaak rare wendingen zodat je daarmee geconfronteerd wordt (denk aan dood – liefde – trouw – tijd – actualiteit en wereldproblematiek). Bij het vak levensbeschouwing krijg je handvatten en ideeën aangereikt over hoe je hiermee om kunt gaan. Bij het vak levensbeschouwing hanteren we als belangrijke doelstelling dat je jouw eigen levensbeschouwelijke en ethische identiteit (verder) ontwikkelt en praktiseert. Daarbij beogen we hier op school dat jij het feitelijk voorkomen en functioneren van levensbeschouwing en ethiek in zowel persoonlijke relaties en samenleving als in voor jou relevante beroepssituaties kunt herkennen, duiden, beoordelen en praktiseren. Concreet betekent dit: het identificatieproces (Wie ben ik? Wie wil ik zijn en worden?) maatschappelijke oriëntatie (Wat is mijn plaats in de samenleving en in de wereld?) beroepsvorming (Wat wil ik gaan doen met mijn leven?) Waarin verschilt dit vak van de onderbouw? In de onderbouw hebben we gebruik gemaakt van de methode Standpunt. In de bovenbouw krijg je te maken met een andere methode die op Standpunt aansluit, namelijk: ‘Zin in zin’ Het verschil met leerjaar 3 is dat de helft van het aantal lessen besteed wordt aan praktische opdrachten waarmee het vak levensbeschouwing deels wordt afgesloten. Hier is zelfstandig leren en werken een belangrijk aspect. Aantal lesuren 4 vwo: 2 lessen per week. Inhoud, onderwerpen en thema’s die in de 4e klas aan bod komen: Methode: ‘Zin in zin’ - Zin in zin Tweede Fase havo en vwo Het verschil tussen havo en vwo is dat er bij vwo dieper wordt ingegaan op de stof waardoor de hoofdstukken omvangrijker zijn. Zin in zin kent de volgende opzet: Gezamenlijke hoofdstukken 1. Heeft het leven zin? 2. Wie is de mens? 3. Inleiding ethiek 4. Eindigheid 5. Geweld
Profieloriëntatieboekje vwo
16
schooljaar 2013-2014
Profielspecifieke thema’s 6. Euthanasie (C & M), N & G) 7. Reclame (C & M, E & M) 8. Genetische manipulatie bij mensen (N & G, N & T) 9. Bedrijfsethiek (E & M) Examenprogramma De leerlingen moeten drie schriftelijke examens maken. Daarnaast moeten leerlingen ter afsluiting zelfstandig, twee praktische opdrachten maken voor het vak levensbeschouwing: - Een werkstuk waar de leerling zelf het levensbeschouwelijk onderwerp bepaalt. - En een levensbeschouwelijk interview met jezelf waarbij je vooral reflecteert en onderzoekt wat jouw levensvisie en ethische visie inhouden. Voor het voorbereiden en maken van het werkstuk en het levensbeschouwelijk interview zijn op school de docent, de mediatheek of een computerlokaal beschikbaar in contacturen en uren voor zelfstudie. Waar te kiezen? Levensbeschouwing is een verplicht vak en zal door alle leerlingen in de 4e klas moeten worden afgerond d.m.v. schriftelijke examens en praktische opdrachten Zie tabel pag. 5. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Ethiek is een terrein binnen het vak levensbeschouwing waar je in ieder beroep mee te maken krijgt. Wat is een juiste manier van handelen? is de hoofdvraag die centraal staat bij ethiek. De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt ‘Je zal het maar zijn’ – Wat wil je later worden en wie wil je zijn? Twee levensvragen die anderen al beantwoordt hebben en die jij zelf gaat onderzoeken tijdens de profieloriëntatieweek! Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
17
schooljaar 2013-2014
3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
18
schooljaar 2013-2014
Lichamelijke Opvoeding Algemeen Bij het vak lichamelijke opvoeding krijg je te maken met de volgende vier thema's: Bewegen Bewegen blijft centraal staan tijdens de lessen. Er worden nieuwe vormen en onderdelen aangeboden. Bewegen en regelen Binnen dit thema wordt aandacht besteed aan het leiding geven aan verschillende sportactiviteiten. Je leert vaardigheden als: lesgeven, coachen, scheidsrechter zijn en werken met kijkwijzers. Bewegen en gezondheid a) lesgeefopdracht De leerlingen moeten zelf in 2-tallen een specifieke warming-up verzorgen. b) coopertest, shuttlerun, sprint De leerlingen krijgen meer theorie mee over fysiologische effecten van training, energiesystemen, longventilatie, trainingsmethoden. Je moet aan de hand hiervan je eigen trainingsprogramma opstellen en dit in de lessen of eventueel buiten de lessen uitvoeren. Bewegen en samenleving De leerlingen maken in het eindexamenjaar kennis met verschillende takken van de sport. Dit gebeurt via het sportproject waarbij je op basis van je eigen keuzes kennis maakt met het sportaanbod in Oosterhout. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? In de bovenbouw ligt het accent steeds meer op zelfwerkzaamheid. Ook werken we naar een steeds hoger niveau van de verschillende takken van sport. Denk aan het uitbreiden van de tactiek bij de spelonderdelen basketbal en volleybal, dit wordt afgesloten met een PTA toernooi tegen de andere klassen. Aantal lesuren In 4 VWO heb je 2 uur lo per week en in 5 VWO 1 uur. In het eerste semester van het examenjaar is er het sportproject. Examenprogramma Het vak wordt afgesloten met keuzeactiviteiten. Uitgangspunt daarbij is dat je je oriënteert op meerdere sporten die binnen het reguliere bewegingsonderwijs niet (kunnen) aangeboden worden. Op basis van je eigen keuzes ga je binnen Oosterhout de diversiteit aan sportaanbod actief beleven. Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Het vak lichamelijke opvoeding zal je wellicht niet direct koppelen aan een studie behalve die tot docent LOP. Deze studie wordt gegeven aan een aantal HBO opleidingen waaronder de Fontys Sporthogeschool. Mocht je interesse hebben in een opleiding waarbij sport centraal staat en het onderwijs je niet aanpreekt, kun je ook kiezen voor ‘sports en wellness’ en ‘sports en leisure’.
Profieloriëntatieboekje vwo
19
schooljaar 2013-2014
De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt nvt Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past. ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
20
schooljaar 2013-2014
Maatschappijleer Algemeen Bij maatschappijleer staat het gedrag van groepen mensen centraal. Je leert er hoe onze samenleving in elkaar zit. Je leert ook zoeken naar mogelijke oplossingen van maatschappelijke en politieke vraagstukken. Je moet daarbij rekening houden met de verschillende belangen van de verschillende groepen, hoe besluiten tot stand komen en hoe een besluit wordt beïnvloed. Met andere woorden: je bekijkt de samenleving vanuit de sociaal-culturele, de sociale, economische en politiek-juridische invalshoek. Ook kijk je hoe bepaalde vraagstukken zijn ontstaan en hoe ze zich in andere landen afspelen. Waarden en normen zijn belangrijk, burgerschaps- en meningsvorming hangen daarmee samen. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Er zijn raakpunten met levensbeschouwing, geschiedenis, aardrijkskunde en economie. Maatschappijleer is een verplicht vak in het gemeenschappelijk deel van de Tweede Fase. Aantal lesuren In 5V krijg je 2 uur maatschappijleer. Maatschappijleer in het gemeenschappelijk deel Het examenprogramma omvat de volgende domeinen: Domein A: Vaardigheden Domein B: Rechtsstaat Domein C: Parlementaire democratie Domein D: Verzorgingsstaat Domein E: Pluriforme samenleving Domein F: Verzorgingsstaat Examenprogramma Het eindexamen van maatschappijleer bestaat uit een schoolexamen. Er worden 3 schriftelijke toetsen afgenomen en je maakt een praktische opdracht. Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Maatschappijleer vormt een inleiding op een sociaal-wetenschappelijke, journalistieke, juridische, sociaal- of cultureel-maatschappelijke opleiding. Deze vervolgopleidingen vragen namelijk allemaal een zeker inzicht in maatschappelijke processen en theorieën en de wereld waarin je leeft. Denk aan studies als: Politicologie, Criminologie, Managementopleidingen, Journalistiek, Sociale wetenschappen enz.
Profieloriëntatieboekje vwo
21
schooljaar 2013-2014
Nederlandse taal en letterkunde (Nederlands) Algemeen Als je naar de middelbare school gaat, spreek je uiteraard al goed Nederlands. Toch valt er nog heel veel te leren over je eigen taal en daarom krijg je in alle jaren op de middelbare school nog het vak Nederlands. Tijdens de lessen Nederlands komen verschillende onderdelen aan bod: Tekstbegrip Hiervoor moet je teksten lezen en je daarbij afvragen: "Wat wil de schrijver hier nou eigenlijk mee zeggen?". Op die manier leer je wat voor soorten teksten er zijn (uiteenzetting, betoog, beschouwing) en word je getraind in het onderscheiden van hoofd- en bijzaken. Literatuur en literatuurgeschiedenis Hierbij komt de literatuur door de eeuwen heen aan bod. Er wordt gekeken naar de verschillende stromingen in de literatuur en daarnaast moet je zelf een aantal boeken lezen. Van deze boeken maak je een verslag dat in je leesdossier wordt opgeslagen. Andere onderdelen die aan bod komen zijn bijvoorbeeld taalbeschouwing, taalbeheersing, schrijfvaardigheid (een opstel of een artikel schrijven), mondelinge communicatie (o.a. debatteren) en argumenteren. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Nederlands in de bovenbouw wordt eigenlijk in twee delen opgedeeld. Het eerste deel is dan het vak Nederlandse taal, daaronder valt alles wat met lezen en schrijven, spreken en luisteren te maken heeft. Het tweede deel is letterkunde (of literatuur), wat in de onderbouw nog boeken lezen heet. Van ieder boek dat je leest, moet je een verslag maken dat in je leesdossier wordt gestopt. In een gesprek met je docent vertel je over de boeken die je hebt gelezen en soms moet je ook een boekbespreking voor de klas houden. Verder wordt er dieper op de stof ingegaan, waarbij de achtergronden ook meer aan bod komen. Naast het houden van spreekbeurten moet je nu gaan discussiëren en debatteren met je klasgenoten. Er wordt veel aandacht besteed aan het schrijven van een uiteenzetting, een betoog of een beschouwing (dit zijn een soort opstellen waarin jij bijvoorbeeld je mening over een onderwerp of een stuk tekst moet geven). Aantal lesuren In 4V heb je 3 uur Nederlands per week, in 5V 4 uur en in 6V heb je 3 uur les. Examenprogramma Het eindexamen voor Nederlandse taal en letterkunde bestaat uit een schoolexamen en een centraal examen. Tijdens het centraal examen wordt je leesvaardigheid getoetst aan de hand van teksten met vragen en een samenvatting. Het schoolexamen bestaat uit een examendossier met daarin de resultaten van de volgende onderdelen: gespreksvaardigheid, schrijfvaardigheid en literatuur. Voor het onderdeel literatuur maak je een leesdossier waarin alle verslagen van gelezen boeken worden gestopt. Het onderdeel wordt afgesloten met een schoolexamen. De letterkundecijfers tellen mee bij Nederlands. Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5.
Profieloriëntatieboekje vwo
22
schooljaar 2013-2014
Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Communicatie-en informatiewetenschappen Bedrijfscommunicatie en digitale media Nederlandse taal en cultuur Interculturele communicatie Literatuurwetenschap Taalwetenschap De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt In de profieloriëntatieweek krijg je les in één of enkele onderdelen die in 4V óók behandeld zullen worden. Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
23
schooljaar 2013-2014
Aardrijkskunde -
Wat betekent de klimaatverandering voor Nederland? Waarom is het belangrijk dat allochtonen inburgeren? Hoe is de tsunami in Azië ontstaan en kan dit ook bij ons voorkomen? Hoe kan je het fileprobleem oplossen? Waarom blijven arme landen zo arm?
Aardrijkskunde gaat over de wereld. In vergelijking met jullie ouders zullen jullie veel meer zien van de wereld. Jullie zullen vaker buiten Europa op vakantie gaan, vaker via je werk contacten hebben met mensen in het buitenland en soms zelfs werken voor buitenlandse bedrijven. Daarom is aardrijkskunde heel erg belangrijk. Je leert er meer over de verschillen tussen mensen op de wereld. Waarom zijn mensen in Afrika zo arm en waarom worden landen in Azië wel rijker? En je leert er over de verschillende landschappen en de gevaren die daarbij horen (vulkanen in Indonesië, modderstromen in Bangladesh, verwoestijning in de VS). Aardrijkskunde biedt je dus als het ware een venster op de wereld, dat je bij dit vak leert verkennen en begrijpen. Met dit vak leer je de ontwikkelingen in de wereld een plaats te geven. Iedere dag lees je in de krant of zie je op het journaal wel onderwerpen die te maken hebben met aardrijkskunde, bijvoorbeeld over vluchtelingenstromen of de vergrijzing van de samenleving. Je komt aardrijkskunde dus vaker tegen dan je misschien had gedacht. Maar je leert nog meer tijdens de aardrijkskundeles; het leren gebruik maken van internet, databestanden etc. Op die manier leer je informatie te verzamelen, te selecteren, te beoordelen en te verwerken. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Er wordt een andere methode gebruikt dan in de onderbouw en je hebt geen topografie meer. Er wordt afgewisseld tussen theorie en praktijk, je maakt dus theoretische schoolexamentoetsen en je moet een aantal praktische opdrachten maken. Aantal lesuren Aardrijkskunde wordt in alle jaren in de bovenbouw gegeven. In 4 vwo krijg je 3 lesuren per week. In 5 vwo krijg je 3 lesuren per week. In 6 vwo krijg je 3 lesuren per week. Examenprogramma Het examen van aardrijkskunde bestaat uit een centraal examen en een schoolexamen. De volgende onderwerpen komen in de bovenbouw aan bod: Domein A Vaardigheden Hierin leer je hoe je een geografisch onderzoek moet aanpakken. Domein B Wereld Dit domein gaat over verschillen tussen gebieden in de wereld en behandelt ook het thema globalisering. Ook gaat het hier over ontwikkelingslanden en de verdeling van arm en rijk in de wereld. Domein C Aarde Dit domein behandelt onder andere vulkanisme, aardbevingen, het broeikaseffect en de gevolgen van klimaatverandering voor Nederland. Het milieu is hier een belangrijk onderwerp.
Profieloriëntatieboekje vwo
24
schooljaar 2013-2014
Domein D Gebieden Dit domein gaat over één bepaald gebied in de wereld, wat je op geografische wijze leert te analyseren. Het gaat nu niet om één thema, zoals in eerdere domeinen, maar om de samenhang tussen al die thema’s in één gebied. Domein E Leefomgeving Dit domein gaat over Nederland. Onderwerpen zijn onder meer de overstromingen en andere wateroverlast in ons land en de problemen van grote steden. Domein F Oriëntatie op studie en beroep Waar te kiezen? Zie tabel voorin dit boekje. Mogelijkheden met aardrijkskunde wat betreft (vervolg)studie: Hoger Beroeps Onderwijs – Logistiek en Economie – Planologie – Verkeerskunde – Leraar aardrijkskunde – Civiele techniek – Vastgoed en Makelaardij – Toerisme en Recreatie – Journalistiek – Geodesie (landmeetkunde)
Universiteit – Planologie – Sociale Geografie – Demografie – Aardwetenschappen – Bos- en Natuurbeheer – Milieukunde – Geologie – Meteorologie – Internationale Ontwikkelingsstudies
Mogelijkheden met aardrijkskunde wat betreft beroep: – – – – – – – – – – – – – –
politiek, energie, geoloog, landbouw, vastgoed, hydrografie, journalistiek, milieukunde, seismologie, meteorologie, hulpverlening, GIS-specialist, delfstofwinning, klimaatonderzoek,
– – – – – – – – – – – –
bodemonderzoek, weg- en waterbouw, stedenbouwkundige, leraar aardrijkskunde, geo-informatie en ict, internationale handel, reiswereld / reisleider, internationale organisaties, verkeer- en transportsector, ruimtelijke ordening en planologie, binnen- en buitenlands bestuur en beleid, crisis-, water-, natuur- en landschapbeheer
De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt Om te beginnen kan er bij aardrijkskunde een onderscheid gemaakt worden tussen fysische en sociale geografie. Tijdens de profieloriëntatieweek wordt er aandacht besteed aan beide aspecten van het vak. We doen waarschijnlijk aan de hand van een lesbrief waarin vooral toepassing en inzicht centraal staan. In de bovenbouw zal deze manier van vraagstelling namelijk ook vaker terugkomen.
Profieloriëntatieboekje vwo
25
schooljaar 2013-2014
Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
26
schooljaar 2013-2014
Biologie Algemeen Biologie betekent letterlijk "de leer van het leven". Bij biologie houd je je dan ook bezig met het bestuderen van alles wat leeft, groeit en bloeit: mensen, planten, dieren en micro-organismen. Het vak biologie is opgebouwd rondom 3 centrale thema's: Hoe is het leven op aarde tot stand gekomen? Hoe ontwikkelen organismen zich van hun vroegste ontwikkelingsvorm tot het volwassen stadium? Hoe kunnen organismen zich aanpassen aan een omgeving die steeds verandert? Voor iedereen die in een medische, paramedische of biologische richting verder wil, is dit vak een must, ook als het voor de vervolgopleiding niet verplicht is. In elk geval is het een vak dat je voor je algemene ontwikkeling niet mag missen. Als je niet zo heel exact bent aangelegd kan biologie best een moeilijk vak zijn. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? De lessen biologie in de bovenbouw bouwen voort op de lessen zoals die in de onderbouw gegeven worden. Alleen is het niveau een stuk hoger. Tijdens de biologielessen in de bovenbouw wordt vooral verwacht dat je logisch kunt nadenken, dat je verbanden kunt leggen tussen de verschillende onderwerpen binnen de biologie en dat je inzicht hebt in hoe bepaalde processen werken. De lesvorm is heel gevarieerd: klassikaal, afgewisseld met zelfstandig werken, of werken in groepjes. Practica zijn bij biologie erg belangrijk: het is niet alleen illustratie van de leerstof, het is ook een manier van met biologie bezig zijn. De stof wordt zoveel mogelijk in bepaalde contexten behandeld. Daarbij moet je denken aan: gezondheid (bijvoorbeeld de rol van voedsel, de rol van zonlicht, de rol van micro-organismen), natuur en milieu (bijvoorbeeld invloed van menselijk gedrag op de natuur), voedsel en voedselproductie (bijvoorbeeld wereldvoedselprobleem) en biotechnologie (bijvoorbeeld klonen, DNAmanipulatie). Dit maakt biologie tot een vak dat je dagelijks tegenkomt. Aantal lesuren Biologie wordt in alle jaren in de bovenbouw gegeven. In 4 vwo krijg je 3 lesuren per week In 5 vwo krijg je 4 lesuren per week In 6 vwo krijg je 3 lesuren per week Examenprogramma Het examen van biologie bestaat uit een centraal examen en een schoolexamen. De volgende onderwerpen komen in de bovenbouw aan bod: Domein A Vaardigheden Hierin leer je hoe je een biologisch onderzoek moet aanpakken. Domein B Structuren van ecosystemen, organismen en cellen Het hele ingewikkelde samenspel van planten en dieren in een gebied hangt van vele factoren af: licht, temperatuur, structuur van de bodem, de invloed van de mens en nog veel meer. Zo'n leefgebied noemen we wel een ecosysteem. Welke soorten planten en dieren (organismen) er leven hangt er natuurlijk nauw mee samen. De functie van allerlei weefsels en organen komt hier aan bod. Je moet bijvoorbeeld organen bij de mens kunnen benoemen in afbeeldingen. De bouw, onderdelen en functie van cellen komen bij dit onderdeel aan de orde. Ook aan de bouw van bacteriën en virussen wordt aandacht besteed. Je moet bijvoorbeeld in tekeningen en afbeeldingen delen van cellen kunnen herkennen. Daarnaast is er Profieloriëntatieboekje vwo
27
schooljaar 2013-2014
aandacht voor de functie van allerlei onderdelen van cellen, zoals de kern en het celmembraan. Domein C Levenscyclus en erfelijke informatie Bij de levenscyclus wordt veel aandacht besteed aan de seksualiteit van de mens, vruchtbaarheid, zwangerschap en bevalling. Ook leer je na te denken over zaken als homoseksualiteit, kinderloosheid en bijvoorbeeld het voor en tegen van het gebruik van 'de pil'. Bij erfelijkheid komen allerlei onderwerpen die met erfelijkheid, genetische manipulatie en erfelijke ziekten te maken hebben aan bod. Ook leer je hoe je de uitkomst kunt voorspellen van kruisingen, onder andere met behulp van kansberekeningen. Verder wordt de deling, groei en ontwikkeling van cellen besproken. Wat is DNA? Wat zijn chromosomen? Wanneer is er sprake van ontregelde groei, zoals bij kanker? Op dit soort vragen wordt bij dit onderdeel ingegaan. Domein D Metabolisme a) energiestromen Hoe komen we aan onze energie? Hoe maken we de stoffen die in ons lichaam belangrijk zijn? Voor een aantal stoffen is er sprake van een kringloop. Daarvoor is een groot aantal micro-organismen van belang. b) stofwisseling van planten De trefwoorden bij dit onderwerp zijn onder andere: fotosynthese, koolhydraten, de processen die een rol spelen bij opname, transport en afgifte van stoffen door zaadplanten. c) stofwisseling van de mens De hele spijsvertering komt aan bod. Welke organen spelen een rol bij eten en drinken, vertering, verwijdering van onverteerbare stoffen en afvalstoffen? De chemische kant van eiwitten, koolhydraten en vetten krijgt volop de aandacht. Bloed speelt natuurlijk een belangrijke rol bij het 'bezorgen' van allerlei stoffen op het juiste adres. Longen, nieren en lever hebben daarbij een belangrijke taak. Wat is goede voeding? Welke stoffen zijn ongezond voor ons? d) afbraak en opbouw in cellen In ons lichaam wordt als 'brandstof' glucose gebruikt. Er ontstaat koolstofdioxide en water. Natuurlijk wordt er geen vuurtje gestookt in ons binnenste. Hoe dat dan precies gaat wordt bij dit onderwerp besproken. e) de vorming van eiwitten Er zijn veel belangrijke eiwitten. Deze hebben belangrijke taken in ons lichaam. DNA en RNA spelen een belangrijke rol bij het maken van eiwitten uit aminozuren. De zuurgraad (pH) en temperatuur hebben invloed op de structuur van eiwitten. Domein E Dynamiek en homeostase a) dynamiek in ecosystemen Je leert waar de ontwikkeling, handhaving of verstoring van een leefomgeving van afhangt. Als er binnen een bepaalde diersoort meer dieren sterven dan er geboren worden, dreigt uitsterven van deze diersoort. Maar er zijn ook omstandigheden waarbij bepaalde planten of dieren 'de macht kunnen grijpen'. b) ontstaan en handhaving van verscheidenheid Hier komen onder andere de evolutietheorie en andere opvattingen over het ontstaan van de verschillende levensvormen aan de orde. c) gedragsleer Dieren kunnen zich door hun gedrag in hun omgeving, soms ook in veranderende omstandigheden handhaven. Waardoor wordt dat gedrag van dieren bepaald? Je moet verschillende soorten gedrag kunnen onderscheiden: eetgedrag, vluchtgedrag, territorium gedrag, enzovoort. Ook bij mensen is sprake van bijzonder gedrag onder bepaalde omstandigheden. d) regeling van lichaamsfuncties bij de mens Enkele onderwerpen hierbij zijn: - de werking van zintuigen, spieren en zenuwstelsel, - wat is een reflex en wat is de functie van een reflex?, Profieloriëntatieboekje vwo
28
schooljaar 2013-2014
- produktie en werking van een aantal hormonen e) bescherming van het interne milieu Als we gezond zijn, is onze temperatuur constant (ongeveer 37°C). Hoe regelen we dat? Als er vreemde indringers in ons lichaam zijn, komt een leger van witte bloedcellen in actie. Tegen sommige indringers en ziekten hebben we antistoffen. Dat is soms heel prettig, maar soms ook vervelend, bijvoorbeeld bij orgaantransplantatie. Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Meer informatie? Kijk op www.bioplek.nl Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Biologie in beroepen Onderwerp Natuur en milieu Verzorging mensen
Verzorging van dieren Verzorging van planten Bestrijding ziekten bij mensen Voeding bij mensen Beweging Voortplanting Voorlichting
Onderzoek
Beroep Boswachter Milieuconsulent Opticien Verpleegkundige Schoonheidsspecialiste Veehouder Dierenarts Akkerbouwer Hovenier Huisarts Apothekers assistente Diëtist Kok Fysiotherapeut Sportinstructeur Erfelijkheidsonderzoek Verloskundige Biologiedocent GGD-er Mondhygiënist Analist in een laboratorium AIO aan de universiteit
De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt In de profieloriëntatieweek krijg je 1 les biologie waarin er aandacht wordt besteed aan natuurwetenschappelijk onderzoek. Je zult zelf een proefje uitvoeren en we zullen de resultaten bespreken. Verder gaan we in op de vraag waarom je het vak wel of niet zou kiezen. Ook bespreken we de vragen die jullie eventueel hebben.
Profieloriëntatieboekje vwo
29
schooljaar 2013-2014
Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
30
schooljaar 2013-2014
Economie Algemeen In klas 3 heb je kennisgemaakt met het vak economie. Daarbij heb je vooral gekeken naar jouw rol in de economie: je rol als burger, als consument, als ondernemer, als werknemer enzovoort. Je hebt kennisgemaakt met een aantal aspecten van het economisch leven. Wat kun je verwachten van het vak in de bovenbouw? In de Tweede Fase breiden we het vak economie uit. We gaan kijken naar de macroeconomie: de economie van een land (voor ons natuurlijk Nederland) en de wereldeconomie. Centraal daarbij staat het doel van de economische wetenschap: het bereiken van een zo groot mogelijke welvaart. Simpel gezegd:
-
-
Als je een dagje naar een pretpark gaat of een dagje gaat shoppen heb je met het vak Economie te maken De meeste sporten in de wereld zijn erg afhankelijk van geld en dus krijgen de meeste sporters te maken met het vak Economie
Hoeveel van onze wensen kunnen we realiseren? De economen concentreren zich op het verwezenlijken van die wensen. Om de wensen te verwezenlijken zijn er goederen en diensten nodig. Er moet geproduceerd worden, zo ontstaat het Nationaal Product. Dat roept al meteen een aantal economische vragen op: wie zorgt voor de productie (bedrijven en/of de overheid)? Waarom wordt er geproduceerd (winst of algemeen belang)? Hoe produceren we (veel mensen = arbeid of juist veel machines = kapitaal). In welk land worden bepaalde producten geproduceerd? Enzovoort.
Doordat we produceren ontstaat er inkomen: het Nationaal Inkomen. Hoe hoog is dat inkomen? Hoe verdelen we dat inkomen? Welk deel van dat inkomen reserveert de overheid voor zichzelf door belastingen te heffen? Aan welke producten geven de consumenten hun geld uit? Bij de bestudering van al deze problemen moeten we ons telkens weer vragen stellen. Vragen die te maken hebben met werkgelegenheid en werkloosheid, met internationale handel, met inflatie (= prijsstijgingen). Hoe komt het Je hebt iedere dag bijvoorbeeld dat elk jaar opnieuw de prijzen stijgen? Hoe te maken met het kan een tropische orkaan in de golf van Mexico ervoor zorgen dat wij meer moeten betalen voor onze benzine? Wat vak Economie. is de rol van geld in de economie? Waarom werd De onderwerpen die bijvoorbeeld gezegd dat de invoering van de Euro voor een je dagelijks in het grotere welvaart zou zorgen in de deelnemende landen? nieuws ziet, hebben Als laatste een waarschuwing: in het vak economie maken we veel gebruik van getallen, berekeningen en van de wiskunde. Als je geen enkel gevoel hebt voor het werken met getallen kun je beter geen Economie kiezen in je vakkenpakket.
bijna allemaal te maken met het vak Economie!
Aantal lesuren Economie wordt in 4 en 5 VWO 3 uur gegeven en in 6VWO is er voor het vak 3,5 uur ingeroosterd.
Profieloriëntatieboekje vwo
31
schooljaar 2013-2014
Examenprogramma Het eindexamen van het vak Economie bestaat uit een schoolexamen en een centraal examen. Het schoolexamen zal gedeeltelijk bestaan uit een aantal vakoverstijgende praktische verslagen die je onder andere maakt aan de hand van verschillende experimenten, die Krantenartikelen waar het vak we in de klas zullen doen. Daarnaast maak je Economie een rol speelt: verschillende schoolexamens over de lesstof van het vak. De stof die je in de bovenbouw zult - Facebook verdient goed krijgen en waar het examen over gaat is een uitbreiding van de stof die je in je huidige aan mobiele advertenties praktische economie boek terug kunt vinden. We - koers stijgt hebben om je een beeld te geven wat de inhoud - Ajax boekt 18 miljoen is van het vak de examenonderdelen, gekoppeld euro winst aan de stof van je huidige economieboek. Uiteraard zal de stof in de bovenbouw een stuk - Ook internationale media uitgebreider zijn, dan wat je nu in de derde klas pikken zanger Rinus op hebt gehad.
-
Einde economische crisis in zicht
Examenonderdelen: Schaarste Ruil Markt Ruilen over de tijd Samenwerken en onderhandelen Risico en informatie Welvaart en groei Goede tijden, slechte tijden
Hoofdstuk boek derde klas: (zie hoofdstuk 1) (zie hoofdstuk 1) (hoofdstuk 2+3) (hoofdstuk 4) (hoofdstuk 5) (hoofdstuk 5) (hoofdstuk 9) (hoofdstuk 9)
Waar te kiezen? Zie de tabel pag. 5. Wat kun je met het vak economie in de toekomst? Economie is een algemeen vormend vak: je leert ermee het nieuws via radio, tv en krant te volgen en het bereid je voor op je eigen deelname aan onze economie. Welk beroep of vak Ook bij veel niet-economische je later ook kiest. studies is het vak economie van Daarnaast is het vak natuurlijk ook belangrijk bij vervolgopleiding na de middelbare school. Bij de meeste economische opleidingen op het HBO en de Universiteit is het vak Economie verplicht.
belang. Bijvoorbeeld bij de studies: Communicatie Journalistiek Logistiek Media, informatie en communicatie Makelaardij Vrijetijdsmanagement Facilitymanagement Toerisme
Het vak is daarnaast belangrijk bij niet economische vervolgopleidingen omdat: - er bij veel studies het vak Economie wordt aangeraden. Dit is het geval bij studies als communicatie, recht en bedrijfskunde, marketing, reclame-opleidingen en de hogere hotelschool. - het een steunvak is voor bepaalde vervolgopleidingen. Dit is het geval bij opleidingen op het gebied van toerisme, journalistiek, talen, geschiedenis, management-opleidingen. Profieloriëntatieboekje vwo
32
schooljaar 2013-2014
De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt: Enkele onderdelen van de stof die in klas 4 aan de orde komen. Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
33
schooljaar 2013-2014
FILOSOFIE….. wat is dat nou? Algemeen Wat betekent filosofie? Filosofie betekent letterlijk “wijsbegeerte”of “verlangen naar wijsheid”. “Filos” is Grieks voor liefde en “Sophia” is het Griekse woord voor wijsheid. Wat doen filosofen? Filosofen denken. Maar dat doet toch iedereen? Immers artsen denken na over gezondheid; economen over geldzaken; politici denken na over hoe een land moet worden bestuurd, enzovoort. Filosofen denken na over het denken zelf. Zij stellen zich bijvoorbeeld de vraag in hoeverre ons denken gebaseerd is op vooronderstellingen en vooroordelen. Dit lijkt enigszins vaag maar dat is het beslist niet. Filosofie stelt vragen die betrekking hebben op zaken waarmee wij in het dagelijkse leven worden geconfronteerd. Bijvoorbeeld: wat is vrijheid ( alles kunnen doen en laten wat je wilt of juist niet); wanneer is een handeling goed of juist slecht. Binnen de filosofie komen ook vragen aan de orde als:wat is geluk; wat is waarheid, wat is schoonheid of wat is rechtvaardigheid. Eeuwenlang hebben filosofen geprobeerd antwoorden te geven op deze vragen. Ondanks dat is het niemand gelukt om op al deze vragen een eenduidig antwoord te geven. Immers iedereen heeft zo’n zijn of haar visie op bijvoorbeeld geluk of waarheid. Kortom: op filosofische vragen zijn meerdere antwoorden mogelijk en daarin onderscheidt de filosofie zich van andere vakken. Discussie en dialoog zijn dan ook belangrijke onderdelen binnen de filosofie. Op die manier leer je luisteren naar andermans oordeel of leer je beter je eigen argumenten te onderbouwen. Filosofie leert je ook om kritisch te denken door argumenten voor of tegen een bepaalde vraagstuk te formuleren. Hoe ziet een filosofieles eruit? Voor een deel lijken filosofielessen op lessen bij andere vakken. Zo wordt een theorie uitgelegd door een docent ( bijvoorbeeld de gedachtegoed van een filosoof). Op die manier maak je kennis met de denkwijzen van filosofen uit de Westerse geschiedenis. Vervolgens behandelen wij vragen uit een boek zodat je kunt toetsen of je de stof begrepen hebt. Maar, zoals eerder werd aangegeven, is discussie en debat een belangrijk onderdeel in de lessen. Je wisselt met elkaar van gedachten. Bovendien ga je ook als het ware in gesprek met een filosoof die is behandeld in een les. Je zult dan ook merken dat veel leerstof aansluit bij je eigen belevingswereld. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Filosofie is een nieuw vak en wordt pas gegeven in de bovenbouw. Aantal lesuren Zowel in de vierde, de vijfde en de zesde krijg je drie uur filosofie per week Examenprogramma Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen: Domein A: Vaardigheden: oefenen in redeneren en argumenteren. Domein B: Wijsgerige antropologie: je kijk op de mens ontwikkelen. Domein C: Ethiek: je bezinnen op normen en waarden. Domein D: Kennisleer: je afvragen of je iets zeker kunt weten. Domein E: Wetenschapsleer: grenzen verkennen over dingen die wetenschappelijk te verklaren zijn en dingen die dat niet zijn.
Profieloriëntatieboekje vwo
34
schooljaar 2013-2014
Waar te kiezen? Zie tabel pag.5 Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Bij elke vervolgopleiding in het HBO of WO komt filosofie aan bod. Elk beroep kent zijn eigen filosofische vragen. Rechters, verpleegsters, economen, psychologen, historici, managers en artsen…… allemaal hebben zij in de dagelijkse praktijk te maken met filosofische kwesties en dilemma’s. Bovendien geeft een studie filosofie (aan de universiteit) veel mogelijkheden. Je kan niet alleen docent filosofie worden maar veel filosofen zijn werkzaam binnen de journalistiek; bij uitgeverijen of binnen de politiek. De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt Korte inleiding: wat is filosofie en hoe is de Westerse filosofie ontstaan. Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
35
schooljaar 2013-2014
Geschiedenis Algemeen Geschiedenis heeft met het verleden te maken. Dat wist je natuurlijk al. Ook jij kunt terugkijken op een stukje verleden. Leuke gebeurtenissen en momenten blijven je bij. Vervelende dingen die je hebt meegemaakt, vergeet je niet snel. Misschien heb je wel eens dingen gedaan waar je achteraf spijt van had. Het proefwerk waar je niet voor geleerd had of de ruzie met je vriend of vriendin. Had ik maar…. hoor je vaak zeggen. In het vak geschiedenis dat voluit geschiedenis en staatsinrichting heet, gaat het over mensen. Het gaat om de goede dingen, maar ook over de fouten die mensen gemaakt hebben. Zowel van de goede als de slechte dingen kunnen we leren. Bij geschiedenis gaat het in eerste instantie om kennis. Je moet veel leren en dingen weten. Als je dit gedaan hebt gaat de historische wereld pas echt voor je open: je leert verbanden te leggen en ontwikkelingen in de tijd te plaatsen. Het is ook de bedoeling dat je zelf aan de gang gaat met verschillende onderwerpen. Het verzamelen en bestuderen van historische informatie, het maken van een werkstuk, een onderzoekje doen en het afnemen van een interview zijn hiervan enkele voorbeelden. Hierbij haal je zelf informatie uit de bibliotheek, mediatheek en van internet. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? In de bovenbouw worden de onderwerpen die in de onderbouw zijn behandeld verder uitgediept. Je begint dus weer met het tijdvak Jagers en boeren en sluit af met de Tijd van Televisie en Computer. Er zijn wel een aantal veranderingen: - Je gaat steeds meer zelf op onderzoek uit om op die manier dingen te ontdekken. De basis hiervoor is kennis, je moet nog steeds jaartallen en begrippen uit je hoofd kennen. Maar je gaat deze kennis steeds meer toepassen om ontwikkelingen in verband te plaatsen en om achtergronden van gebeurtenissen te verhelderen. - Je moet ‘Kenmerkende aspecten’ kennen. Ieder tijdvak heeft een aantal kenmerkende gebeurtenissen/ontwikkelingen/. Deze moet je kunnen noemen en je moet, uiteindelijk, hiervan voorbeelden kunnen geven. Aantal lesuren Geschiedenis wordt in 4 vwo, 5 vwo en 6 vwo gegeven. In 4 vwo 3 uur per week. In 5 vwo 3 uur per week. In 6 vwo 3 uur per week. Examenprogramma Het eindexamen van geschiedenis bestaat uit schoolexamens en een centraal examen. Het schoolexamen bestaat uit een examendossier met daarin toetsen en opdrachten die je hebt gedaan en een praktische opdracht. Je krijgt 10 tijdvakken behandeld en een 6 tal thema’s. Bijvoorbeeld: de ontwikkeling van de Nederlandse Rechtsstaat, de geschiedenis van de parlementaire democratie in Nederland aan de hand van constitutionele archiefstukken en de geschiedenis van China. Ook krijg je leerlijnopdrachten, deze zijn gekoppeld aan een vaardigheid (bijvoorbeeld het zoeken en verwerken van informatie). Het centrale eindexamen bestaat uit de 10 tijdvakken waarbij specifiek aandacht wordt besteed aan een aantal ‘context’ onderwerpen. Wat de onderwerpen zijn die behandeld worden krijg je op een later tijdstip te horen. Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Profieloriëntatieboekje vwo
36
schooljaar 2013-2014
Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Docent geschiedenis! Dit is het eerste waar je aan denkt. Maar toch werken de meeste mensen die geschiedenis hebben gestudeerd niet als docent. Een groot gedeelte van de historici werkt als communicatieadviseur of als journalist. Reden hiervoor is dat je tijdens de studie geschiedenis leert onderzoeken (speurwerk) en dit vervolgens te verwerken tot een logisch verhaal. Ook zijn er historici die werken als beleidsmaker of medewerker bij een gemeente, provincie of ministerie. Verder kun je ook nog minister-president worden (Mark Rutte heeft geschiedenis gestudeerd) en zelfs onze kroonprins heeft geschiedenis gestudeerd… De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt Tijdens de profieloriëntatieweek gaan we bij het vak geschiedenis kijken naar de indeling van de geschiedenis in periodes (5) en tijdvakken (10). In de bovenbouw wordt er gewerkt aan de hand van die indeling en alle tijdvakken worden besproken. Je begint weer helemaal bij het begin, dus de tijd van jagers en boeren, en werkt door tot de moderne geschiedenis, de tijd van televisie en computers. Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
37
schooljaar 2013-2014
Informatica Hieronder volgt algemene informatie over het vak informatica, zoals dit aangeboden kan worden als examenvak in Nederland. Omdat Informatica een ‘levend’ vak is, veranderd de inhoud van het vak vrijwel elk jaar. De opzet is wel altijd dat je op het einde van je schooltijd in staat zult zijn een veilige digitale (thuis)omgeving te bouwen en te handhaven, verbinding met het internet te leggen en (bijna alle) digitale communicatiemogelijkheden gebruikt. Algemeen Mensen maken steeds meer gebruik van computers voor het verkrijgen en bewerken van informatie en computers zijn niet meer weg te denken uit onze samenleving. Bij informatica gaat het in de eerste plaats om de manier waarop mensen met informatie omgaan. In de tweede plaats gaat het om het gebruik van machines bij het verwerken van deze informatie. Door dit vak te kiezen krijg je een beter beeld van het grote belang van de computer en van de media die met de computer te maken hebben. Die kennis kun je gebruiken bij je studie, nu en in een vervolgopleiding en waarschijnlijk ook in je latere beroep. Onderwerpen die bij informatica aan bod komen zijn: Informatie en informatiesystemen Bouw een eenvoudige website. Privacy, Geheimhouding en Bedreigingen. Hoe herken je bedreigingen en gevaren? Welke veiligheidsmaatregelen zijn er en kun je gebruiken? Datacommunicatie & Netwerken Hoe vindt communicatie plaats tussen computers onderling en tussen computers en hun gebruikers bij netwerken, datacommunicatie en websites? Maak ‘s een eenvoudig netwerkje. Benader dat netwerk ook draadloos. Informatiesystemen en informatieanalyse Hardware & Software Hoe zitten, technisch gezien, computers in elkaar en hoe werken ze? Demonteer een computer en ze ‘m weer werkend in elkaar! Algoritmen (probleemoplossingen) en informatieverwerking. Programmeren kan theoretisch en praktisch. Vanuit een informatiebehoefte kun je een programma maken. Dit doen we theoretisch met programmastructuurdiagrammen en praktisch webbased met HTML5/CSS/PHP/MySQL. Games Design. Bouw in groepsverband een computergame. Projectmanagement Hoe werk je goed samen? Welke zaken leg je vast en welke zaken vertrouw je op het gemeenschappelijk belang van de groep? Inleiding Logica Vrije opdracht Een individuele of groepsopdracht naar eigen keuze en mogelijkheden. Informatica is een goede basis voor veel vervolgopleidingen en beroepen. Er is immers bijna geen beroepsrichting meer denkbaar of je krijgt op de een of andere manier te maken met informatieverwerking en automatisering. Informatica is zeker niet altijd makkelijk, maar het is wel een boeiend, veelzijdig en afwisselend vak. Het belang van informatica. Je kunt bijna geen tak van wetenschap of techniek bedenken of de computer speelt er een rol in. En in veel gevallen is de computer zelfs onmisbaar geworden. Ook in het maatschappelijke leven is de computer diep doorgedrongen. We spreken daarom ook wel van de informatiemaatschappij. Bij dit onderdeel bestudeer je de rol en het belang van de computer en de daarmee verbonden media. Profieloriëntatieboekje vwo
38
schooljaar 2013-2014
Begrippen en vaardigheden. Bij dit programmaonderdeel leer je in grote lijnen hoe een computer werkt en hoe programma's in elkaar zitten. Je wordt ingewijd in de 'geheimtaal' van computergebruikers zodat je er voortaan over mee kunt praten. Met andere woorden je wordt ingewijd in de hard- en software. Je gaat verschillende programma's gebruiken om gegevens op te slaan en om presentaties te maken. Dat kun je zeker bij dit vak maar waarschijnlijk ook bij andere vakken goed gebruiken. Systemen. De informatiewereld zit vol met systemen. Denk bijvoorbeeld aan het bank/giro systeem waarvan de geldautomaat maar een klein onderdeeltje is. Zo zijn er veel meer onderdelen. Bij de meeste systemen komen netwerken te pas, waarlangs de informatiestromen van het ene punt naar het andere punt gaan. Sommige systemen dienen heel erg snel te werken, zoals dat van de automatische piloot van een grote Jumbojet of het besturingssysteem van een geleideprojectiel. Andere systemen hebben iets meer tijd zoals de administratie van een bibliotheek of de cijferadministratie op jouw school. Daar gaat het er vooral om dat je van alles met de gegevens kunt doen. In veel industriële producten zit een klein computertje ingebouwd. Sommige horloges met veel mogelijkheden, snelheidsmeters voor de fiets, maar ook pacemakers (bij hartpatiënten) bevatten ingebouwde chips. Aantal lesuren 4 vwo: 3 uur. 5 vwo: 3 uur. 6 vwo: 3 uur. Examenprogramma Het vak informatica wordt afgesloten met een schoolexamen.
Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep: ICT is bij alle HBO- en WO-opleidingen/studies en beroepen relevant. Indien je al een duidelijk idee hebt welke opleiding je wilt gaan doen, kun je navragen welke schoolvakken relevant zijn voor die opleiding. Specifieke ICT-opleidingen: Technische Informatica Gezondheidszorg technologie Bedrijfskunde HBO-ICT Media-opleidingen Game Design Communicatie- en Informatiewetenschappen Economie en Informatica Econometrie en Operationele Research Recht en ICT De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt Vakpresentatie
Profieloriëntatieboekje vwo
39
schooljaar 2013-2014
Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
40
schooljaar 2013-2014
Maatschappijwetenschappen Algemeen Bij maatschappijwetenschappen staat het gedrag van groepen mensen centraal. Je leert er hoe onze samenleving in elkaar zit. Je leert ook zoeken naar mogelijke oplossingen van maatschappelijke en politieke vraagstukken. Je moet daarbij rekening houden met de verschillende belangen van de verschillende groepen, hoe besluiten tot stand komen en hoe een besluit wordt beïnvloed. Met andere woorden: je bekijkt de samenleving vanuit de sociaal-culturele, de sociale, economische en politiek-juridische invalshoek. Een belangrijk instrument van het vak is het analyseschema, waarmee op een systematische manier naar die vraagstukken wordt gekeken. Je moet daarbij rekening houden met de verschillende belangen van de verschillende groepen, hoe besluiten tot stand komen en hoe een besluit wordt beïnvloed. De analyse gaat uit van de invalshoeken die boven al genoemd werden. Meningsvorming is meer dan het uiten van je eigen gelijk, maar is gebaseerd op analyse, luisteren, overwegen en denken. Het examenvak is gericht op de sociale wetenschappen en vormt een voorbereiding voor verschillende vervolgopleidingen in maatschappelijke vakken, zoals Politicologie, Criminologie, Managementopleidingen, Journalistiek, Sociale wetenschappen enz. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Het is een nieuw vak met raakpunten met levensbeschouwing, geschiedenis, aardrijkskunde en economie. Aantal lesuren In klas 4: 3 uur, klas 5: 3 uur, klas 6: 3 uur. Examenprogramma Het examenprogramma omvat de volgende domeinen: Domein A: Vaardigheden Domein B: Politieke besluitvorming Domein C: Massamedia Domein D: Multiculturele samenleving Domein E: Mens en werk Domein F: Criminaliteit en rechtsstaat Domein G: Milieu en beleid Domein H: Ontwikkelingssamenwerking Maatschappijwetenschappen bestaat uit een schoolexamen, bestaande uit een aantal toetsen en een praktische opdracht (50%) en een centraal examen (50%). Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Maatschappijwetenschappen vormt een inleiding op een sociaal-wetenschappelijke, journalistieke, juridische, sociaal- of cultureel-maatschappelijke opleiding. Deze vervolgopleidingen vragen namelijk allemaal een zeker inzicht in maatschappelijke processen en theorieën en de wereld waarin je leeft.
De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt is een kennismakingsles aan de hand van de actualiteit. Profieloriëntatieboekje vwo
41
schooljaar 2013-2014
Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
42
schooljaar 2013-2014
Management en Organisatie (M&O) Algemeen De bedoeling van het vak M&O is je inzicht te vergroten in het reilen en zeilen van een organisatie. Voorbeelden van organisaties die je vast al kent zijn, een sportvereniging, een winkel, een fabriek en een restaurant. Het gaat er dus vooral om wat er binnen de organisaties gebeurt. Je komt bij dit vak allerlei zaken tegen die te maken hebben met de vraag: "Hoe kan ik een organisatie vormgeven en hoe kan ik er voor zorgen dat de doelstellingen van het bedrijf ook worden gehaald?" Vaak bestaat een doelstelling uit het behalen van een zo groot mogelijke afzet, omzet en/of winst. Dit betekent dan ook dat je zult moeten leren hoe een financiële rapportage gemaakt wordt. Dit deel van het vak kost relatief veel tijd. Je bent tijdens de lessen dus veel bezig met financiële vraagstukken. Als je inzicht in getallen hebt, logisch kunt nadenken en niet bang bent voor een flink portie rekenwerk (grafieken en tabellen!) is het vak zeker iets voor jou. M&O is zeer geschikt als voorbereiding op opleidingen in de bedrijfs- economische en/of commerciële richting. Waarin verschilt het vak M&O met het vak Economie? Het vak Economie houdt zich vooral bezig met de economie van het hele land. Economie gaat bijvoorbeeld in op de oorzaken van werkloosheid, het voorkomen van inflatie of de factoren die invloed hebben op de vraag en aanbod van producten en diensten. Ook gaat het over inkomsten en uitgaven van de overheid. M&O houdt zich vooral bezig met wat er binnen organisaties/ondernemingen gebeurt. M&O is minder theoretisch dan het vak Economie. Er word bij M&O meer met getallen gewerkt maar er komt bijna geen wiskundige aanpak voor. Aantal lesuren Management en Organisatie wordt zowel in 4,5 en 6 VWO gegeven, steeds 3 uur per week. Examenprogramma Het vak Management en Organisatie wordt afgesloten met een schoolexamen en een centraal examen. De volgende onderwerpen komen aan bod: Bij M&O leer je: - Interne organisatie en personeelsbeleid Hoe je Aan een organisatieschema kun je zien hoe een bedrijf, berekeningen een ziekenhuis of een school is georganiseerd. Uit zo’n maakt om een schema kun je aflezen wie de leiding in de organisatie bedrijf goed te heeft. kunnen leiden. Alle grote bedrijven hebben een Ondernemingsraad (OR). Welke Deze houdt de belangen van het bedrijf en van de informatie je werknemers in het oog. Een OR bestaat uit de directeur nodig hebt om en uit werknemers uit alle delen van het bedrijf. de juiste Een medezeggenschapsraad (MR) doet hetzelfde als de OR maar dan op een school. Hierin zitten docenten, ander beslissingen te personeel, ouders en… leerlingen. kunnen nemen. - Financiering van activiteiten - Marketingbeleid Je kunt op allerlei manieren klanten trekken. Je kunt lagere prijzen vragen, maar maak je dan nog wel winst? Trouwens: de klanten vinden andere dingen ook belangrijk als “Waar kan je een product kopen?”, “Is het een product van een Profieloriëntatieboekje vwo
43
schooljaar 2013-2014
bekend merk?” en “Hoe zijn de kwaliteit van het product en de service van de winkelier?”. Bij M&O leer je: - Financieel beleid Afgeprijsde artikelen: goed nieuws voor de klant maar ook Welke manieren van leuk voor de verkoper? organiseren er zijn. In een bedrijf moet er iemand zijn die kan berekenen wat de Hoe belangrijk gevolgen zijn als de verkoopprijs verandert. Iemand die weet communicatie is waar het goed en minder goed gaat in het bedrijf en in de voor een gaten houdt of alles op tijd betaald kan worden. organisatie. Je leert hoe je berekeningen maakt om een bedrijf goed te Allerlei dingen die te kunnen leiden en de juiste beslissingen kunt nemen. maken hebben met - Informatievoorziening met behulp van informatie- en personeel, bv. hoe communicatietechnologie (ICT) ziet een - Externe financiële verslaggeving In de derde klas heb je bij Economie al eens een eenvoudige sollicitatieprocedure balans bekeken. Bij M&O ga je uitgebreid in op de financiële er uit? verslagen van commerciële en niet-commerciële organisaties. Je leert waarop je moet letten om een oordeel te vormen over de gang van zaken. Als je lid bent van een vereniging krijg je de jaarcijfers te zien. Op de jaarvergadering van jouw vereniging kan je vragen stellen wanneer je iets niet begrijpt van de financiële verslagen zoals “Hoe komt het dat het jubileumtoernooi zo veel duurder was dan begroot?”en “Waarom is het begrote bedrag aan contributies zo hoog?”. Waar te kiezen? Zie de tabel pag. 5.
Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep. Wat kun je later doen met M&O? Ook een ingenieur Misschien ben je al lid van een vereniging. Dan heb je vast wel en een eens een ledenvergadering bijgewoond. Op zo'n vergadering verpleegkundige wordt er van alles over de vereniging besproken. moeten iets Later kan je als werknemer of als manager in allerlei vergaderingen terechtkomen: personeelsvergaderingen, begrijpen van aandeelhoudersvergaderingen, vergaderingen van de financiële zaken Ondernemingsraad van een bedrijf of de en organisaties. Medezeggenschapsraad van een school. In dit soort vergaderingen worden de plannen van het bestuur of de directie besproken en ook financiële zaken als de begroting. Wanneer je het vak M&O gedaan hebt, kun je door je kennis en inzicht in allerlei vergaderingen de juiste vragen stellen. Bovendien biedt M&O een goede basis voor managementfuncties. Daarom ligt het voor de hand dat je voor M&O kiest als je na het VWO een economische studie wil gaan De meeste volgen. Maar M&O kan ook interessant zijn voor andere leerlingen komen richtingen waarin management en leidinggeven belangrijk zijn. na het VWO via Daarom staan er in het hoger onderwijs en op de universiteit het hoger nogal wat managementvakken en bedrijfskundige vakken op het onderwijs terecht studieprogramma.
in leidinggevende functies.
Profieloriëntatieboekje vwo
Bij M&O kun je kennismaken met dit soort vakken én je krijgt er alvast een ondergrond voor. En wie weet heb je later een eigen bedrijf. M&O is dan helemaal een handig vak.
44
schooljaar 2013-2014
De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt In deze week zal M&O in een voorlichtingsles kort besproken worden. Hier worden verschillende onderwerpen genoemd die behandeld worden bij het vak. Daarnaast maak je een oefenopdracht, bestaande uit veel rekenwerk. Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
45
schooljaar 2013-2014
Muziek Algemeen Vrijwel iedereen is op zijn of haar eigen manier met muziek bezig. Soms zeer actief door zelf te zingen of een instrument te bespelen, soms wat passiever door er naar te luisteren. In de onderbouw heb je al 3 jaar muziekles gehad. In klas 3 zelfs 2 uur per week. Toch valt er nog volop te leren over muziek. Muziek is dan ook een heel breed vak met vele kanten. Vaak is het ook een actief vak omdat je alleen, in groepjes, met de klas of zelfs in de bovenbouw met meerdere klassen tegelijk muziek maakt. Soms zelfs na schooltijd (b.v. bij concerten en de repetities daarvoor of koorrepetities voor meerdere klassen tegelijk). Een vak waarvoor je net als bij sport moet trainen: je oren, je instrument en je stem. Maar ook een vak met theoretische kanten. Er zijn termen/begrippen die je moet leren, maar vervolgens ook moet gaan herkennen met je oren. Vrijwel alles wordt gekoppeld aan “geluid”, heel logisch natuurlijk. Muziek is een vak dat niet vaak verplicht is voor een vervolgopleiding. Voor een aantal opleidingen is het echter wel heel handig: b.v. pabo, dansopleidingen, logopedie, theateropleidingen, muziektherapie, welzijnswerk enz. Je hoeft niet al jaren een instrument te bespelen wanneer je het vak kiest. Je bent echter wel in het voordeel wanneer je al iets bespeelt, want musiceren (zingen én spelen) is een belangrijk onderdeel van het vak. Dat je ook behoorlijk noten moet kunnen lezen is natuurlijk logisch. Muziek is een vak dat je kiest omdat je het leuk vindt!!! Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Vanuit de onderbouw ben je niet gewend om regelmatig huiswerk te krijgen. Dat is in de bovenbouw duidelijk anders. Je hebt naast een tekstboek een werkboek en je werkt met ICT-Materiaal. Luisteropdrachten, theorieopdrachten, muziekstukken instuderen, instrumenten (nog beter leren) herkennen…je kunt en moet daar thuis regelmatig aan werken. Een onderwerp waarvoor in de onderbouw ook iets minder aandacht was is solfège: een onderdeel dat alles met je gehoor en notatie te maken heeft (ritme, melodie, toonsoort, maatsoort, akkoorden etc.). De computer maakt dat je hier op je eigen niveau en in je eigen tempo aan kunt werken. Aantal lesuren In het vierde leerjaar krijg je 2 lesuren per week. In het vijfde en zesde leerjaar 3 lesuren per week. Net als in de onderbouw krijg je één uur per week praktijk.
Profieloriëntatieboekje vwo
46
schooljaar 2013-2014
Examenprogramma Het examen van muziek bestaat uit een centraal landelijk examen en schoolexamens. De volgende onderwerpen komen in de bovenbouw aan bod: Domein A:
Vaktheorie Subdomein A1: Subdomein A2: Subdomein A3:
Waarnemen en weten Analyseren en interpreteren Muziek en Cultuur
Hierbij hoort o.a. het volgende: algemene muziekleer (termen/begrippen die je niet alleen moet weten maar ook op het gehoor moet kunnen interpreteren), muziekinstrumenten en zangstemmen, het opschrijven van ritmes en melodieën, muzikale vormen leren herkennen, kennis van en inzicht in de muziekgeschiedenis van de Middeleeuwen tot de 20e eeuw, het kunnen volgen van partituren, het analyseren van muziek. Domein B:
Praktijk Subdomein B1: Subdomein B2:
Zingen en spelen Improviseren en componeren.
Dit houdt o.a. in: zingen en spelen van muziek uit de verschillende perioden van de muziekgeschiedenis (individueel en in groepsverband), het improviseren van een ritme of melodie, het onvoorbereid spelen en zingen van ritmes en melodieën, het zelf ontwerpen en noteren van muziek volgens vastgestelde regels. Domein C:
Oriëntatie op studie en beroep
Het landelijke “Centraal Examen” is een luistertoets waarin alle onderdelen van het vak (behalve zelf musiceren) aan bod kunnen komen. De schoolexamens (o.a.): Algemene muziekleer (luistertoets en theorie) Solfège/individueel musiceren (mondeling) Solfège schriftelijk Muziekgeschiedenis (mondeling) Concert!!! (instrumentaal en vocaal musiceren in meerdere stijlen) Het examenprogramma bestaat uit 9 schoolexamens en 1 centraal (landelijk) examen. Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5.
Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Het vak muziek is nergens verplicht. Je talent voor muziek op een andere manier ontwikkelen kan ook een succesvolle manier zijn om toegelaten te worden op bijvoorbeeld een conservatorium of de rockacademie. Het is wel een vak dat erg handig kan zijn en van pas kan komen bij diverse opleidingen. De meeste leerlingen kiezen het vak omdat ze er goed in zijn en het leuk vinden. Conservatorium: bijvoorbeeld Docent muziek of uitvoerend musicus Rockacademie: bijvoorbeeld popmuzikant of singer/songwriting Muziektherapie of creatieve therapie Profieloriëntatieboekje vwo
47
schooljaar 2013-2014
Film en televisie academie: bijvoorbeeld sounddesign Kleinkunstacademie: uitvoerend podiumkunstenaar Productie podiumkunsten Logopedie Pabo Diverse dansopleidingen Circus arts Toneelschool, bijvoorbeeld docent drama of acteur De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt De lessen gaan deze week, en deels ook in de week ervoor en erna, over de Barok. In de bovenbouw is muziekgeschiedenis de rode draad voor alle lesstof en tijdens lessen kun je een beetje ervaren op welke manier dat gaat. Er is aandacht voor deze periode in de geschiedenis, maar vooral voor de manier waarop muziek toen gemaakt werd en klonk. In dezelfde periode ga je in de muzieklessen ook een stukje muziek spelen uit die tijd.
Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
48
schooljaar 2013-2014
4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ Succes met je keuze!
Profieloriëntatieboekje vwo
49
schooljaar 2013-2014
Natuurkunde Algemeen Natuurkunde kom je overal om je heen tegen: telefoon, licht, wasmachine, lift, contactlens, spaarlamp. Dat zijn slechts enkele voorbeelden van ontwikkelingen en uitvindingen waaraan natuurkundigen hebben meegewerkt. Nieuwe ontwikkelingen en uitvindingen zorgen ervoor dat we nu heel anders leven dan 150 jaar geleden. Het vak natuurkunde is heel breed en je krijgt dan ook te maken met veel verschillende onderwerpen, van weerkunde tot deeltjesversnellers. Natuurkunde kun je uiteraard niet alleen maar uit een boekje leren: demonstraties en practica nemen een belangrijk deel van de lestijd in beslag. Van proeven moeten soms verslagen worden gemaakt. Computers zijn hierbij erg belangrijk. Meten, informatie zoeken en het nabootsen van ingewikkelde processen gebeurt vaak met behulp van de computer. Natuurkunde komt niet alleen van pas als je een exacte studie gaat doen, maar kan ook heel nuttig zijn als basis voor vele andere studierichtingen. Doordat je een flinke wetenschappelijke kennis opbouwt, ben je in staat kritisch en analytisch te denken. En dat komt weer bij vele beroepen van pas! Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Natuurkunde in de bovenbouw betekent een verdieping van de lesstof uit de onderbouw. Bekende stof uit de onderbouw wordt meer geformaliseerd: je gaat meer met formules rekenen. Daarnaast komt er een aantal onderwerpen bij: trillingen, radioactiviteit en fysische informatica. In de Tweede Fase wordt het vak natuurkunde een echte uitdaging. Naast klassikale experimenten voer je enkele praktische opdrachten uit. Aantal lesuren Natuurkunde wordt in alle jaren in de bovenbouw gegeven. In 4 vwo krijg je 3 lesuren per week. In 5 vwo krijg je 3 lesuren per week. In 6 vwo krijg je 3,5 lesuren per week. Examenprogramma Het eindexamen voor natuurkunde bestaat uit een schoolexamen en een centraal examen. De volgende onderwerpen komen in de bovenbouw aan bod: - Domein A Vaardigheden Als je een proef hebt gedaan, moet je daar mondeling of schriftelijk verslag van uitbrengen. Die proeven doe je met allerlei apparaten en hulpmiddelen, zoals een oscilloscoop, stopwatch, lenzen of een voltmeter. Je moet daar op een goede manier gebruik van maken. Er moet vaak iets berekend worden, met de rekenmachine of op de computer. Soms zien die berekeningen er behoorlijk wiskundig uit. Ook moet je weten hoe je een betrouwbaar experiment opzet. Het werken met simulaties, modellen en aan de computer gekoppelde experimenten gaat een grotere rol spelen. Een eigen zelfstandig onderzoek kan erbij horen. - Domein B Golven Hierbij komen informatieoverdracht en medische beeldvorming aan bod. Bij informatieoverdracht kun je denken aan trillingen en golven. Bij medische beeldvorming denk je aan de natuurkundige principes en technieken die bij de analyse en diagnostiek in de gezondheidszorg een rol spelen, denk aan röntgenfoto’s, MRI scan, en het gebruik van radioactiviteit.
Profieloriëntatieboekje vwo
50
schooljaar 2013-2014
- Domein C Beweging en wisselwerking Als een auto gaat rijden is er sprake van een bewegingsverandering onder invloed van een kracht. Dit kan beschreven worden met de wetten van Newton. Ook de energieomzettingen (bijvoorbeeld van zwaarte-energie naar bewegingsenergie) zijn van belang. Wisselwerkingen in het heelal (denk aan zwaartekracht of gravitatie) bepalen de beweging van hemellichamen. - Domein D Lading en veld Elektriciteit en magnetisme worden in dit domein onderzocht. Je bekijkt elektrische schakelingen en onderzoekt energieomzettingen. Elektrische en magnetische velden gebruiken we bij verklaring en toepassing van veel verschijnselen. - Domein E Straling en materie Waarom is glas doorzichtig? Waarom is een metaal een goede geleider? Dit zijn vragen, die je zou kunnen beantwoorden aan de hand van deeltjesmodellen. Verschijnselen uit de sterrenkunde worden verklaard aan de hand van het atoomspectrum. Ook leren we dat massa eigenlijk een vorm van energie is. - Domein F Kwantumwereld en relativiteitstheorie Hierbij wordt de moderne natuurkunde besproken. Soms gedraagt licht zich als een golf, en soms lijkt licht zich meer als een deeltje (foton) te gedragen. Einstein heeft ontdekt dat de massa van een deeltje toeneemt, als de snelheid groter wordt. Dit heeft tot gevolg, dat een deeltje nooit de lichtsnelheid kan bereiken. - Domein G Leven en aarde Dit domein gaat over biofysica (natuurkundige verschijnselen in levende organismen) en geofysica (natuurkundige verschijnselen in de aarde). - Domein H Natuurwetten en modellen We kunnen binnen bovenstaande domeinen fundamentele natuurkundige principes en wetmatigheden beschrijven. Hierbij wordt vaak gebruik gemaakt van een model. - Domein I Onderzoek en ontwerp Op basis van een gesteld probleem wordt een ontwerp voorbereid, uitgevoerd, getest en geëvalueerd. Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Ondersteuning door wiskunde B wordt sterk aangeraden. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Bij de meeste technische studies heb je natuurkunde nodig. Denk daarbij aan opleidingen als: natuurkunde, bouwkunde, werktuigbouw, civiele techniek, technische informatica en elektrotechniek. Dit alles geldt zowel voor universitair als hbo-niveau. Ook bij talloze richtingen in de gezondheidszorg is natuurkunde nodig. Voorbeelden hiervan: geneeskunde, tandheelkunde, diergeneeskunde en gezondheidswetenschappen. Bij paramedische opleidingen op hbo-niveau is natuurkunde vaak aanbevolen. Denk hierbij aan fysiotherapie en sommige richtingen op het gebied van hbo-v.
Profieloriëntatieboekje vwo
51
schooljaar 2013-2014
De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt. Hoe moet je afronden? Elk proefwerk is er wel een paar leerlingen die zich dit afvragen. In de profieloriëntatieweek gaan we een vuistregel hiervoor bespreken, die ook in de bovenbouw gehanteerd wordt. Aan de hand van een practicum ga je deze vuistregel toepassen. Ook gaan we iets dieper in op de theorie die bij dit practicum hoort. Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
52
schooljaar 2013-2014
Scheikunde Algemeen Scheikunde (of chemie, zoals het ook wel wordt genoemd) betekent eigenlijk: de kunst van het scheiden van stoffen. Mengsels van stoffen worden als het ware gesorteerd, stof voor stof. Je zult merken dat je al heel veel weet van scheikunde. Je komt scheikundige processen dagelijks tegen en bijna alle materialen, waaruit gebruiksvoorwerpen bestaan, hebben wel iets met scheikunde te maken. Misschien heb je je niet gerealiseerd dat koffie zetten, een eitje koken, het roesten van ijzer of het wassen van je haar ook chemische processen zijn. En wat dacht je bijvoorbeeld van de kunststof huls van je pen, de kleurstoffen in je kleding, het staal van de poten van stoelen en tafels. Dat zijn ook allemaal producten van de chemie! Ook als je niet van plan bent om na de middelbare school door te gaan met chemie is scheikunde een handig vak om te volgen. Het systematisch aanpakken en oplossen van problemen kun je namelijk eigenlijk overal voor gebruiken. Als je wel verder wilt gaan met scheikunde zijn er tal van mogelijkheden, van gezondheidszorg tot levensmiddelenindustrie, van chemische industrie tot de milieubranche. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Scheikunde in de bovenbouw is een vervolg op scheikunde in de onderbouw. Het practicum zal een steeds grotere rol spelen. Daarvoor moet je in staat zijn om tamelijk zelfstandig allerlei experimenten op te zetten, uit te voeren en uit te werken. Ook verslagen spelen een belangrijke rol bij de beoordeling. Bij scheikunde moet je niet alleen veel formules leren, maar ook veel rekenen, werken aan opgaven en natuurlijk proefjes doen. Dat laatste gebeurt voornamelijk in het binaslab. Vaak zijn de opgaven verwerkt in een context, bijvoorbeeld over milieu, gezondheid, techniek of productie. Je leert problemen volgens vaste patronen aan te pakken. Aantal lesuren Scheikunde wordt in alle jaren In 4 vwo krijg je 3 lesuren per In 5 vwo krijg je 3 lesuren per In 6 vwo krijg je 3 lesuren per
van de bovenbouw gegeven. week. week. week.
Examenprogramma Het eindexamen voor scheikunde bestaat uit een schoolexamen en een centraal examen. De volgende onderwerpen komen in de bovenbouw aan bod: Domein Domein Domein Domein Domein Domein Domein
A Vaardigheden B Stoffen en materialen in de chemie C Chemische processen en behoudswetten D Ontwikkelen van chemische kennis E Innovatie en chemisch onderzoek F Industriële (chemische) processen G Maatschappij, chemie en technologie
Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Profieloriëntatieboekje vwo
53
schooljaar 2013-2014
Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Studie: Biotechnologie, Farmaceutische wetenschappen, Levensmiddelentechnologie, Life science & technology, Milieuwetenschappen, Moleculaire levenswetenschappen, Molecular science and technology, Science, Scheikunde, Scheikundige technologie Beroep: Farmacoloog, Levensmiddelen technoloog, Milieudeskundige, Octrooibewaker, Procestechnoloog, Plantmanager, Productontwikkelaar, Wetenschappelijk onderzoeker De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt Les 1: CO2 en Schimmels Les 2: Gehalte percentage surimi in krabsalade Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ __________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
54
schooljaar 2013-2014
Tekenen
Pop-Art opdracht 4 vwo
Iconen, 4 vwo
Spotprent, 6 vwo
Hierboven zie je werkstukken van tekenleerlingen. Waarom kozen zij voor het vak Tekenen in de bovenbouw?! Kunstacademie Industrieel Ontwerper Kunst en economie Grafisch vormgever Docent Beeldende Kunst Amsterdam Fashion Institute Media, informatica en communicatie Maatschappelijk werk en dienstverlening Sociaal-pedagogische hulpverlening Hoger toeristische en recreatief onderwijs Academie voor popcultuur Kunstgeschiedenis Algemene cultuurwetenschappen Kunsten, cultuur en media Cultuurwetenschappen Communicatie en informatiewetenschappen Taal- en cultuurstudies
Design Academy Vrijetijdswetenschappen Bouwkunde Basisschooldocent Technisch commerciële textielkunde Media en entertainment management Museologie Culturele en maatschappelijke vorming Creatieve therapie Vrijetijdsmanagement Fotografie Geschiedenis Theater-, film en televisiewetenschappen Theaterwetenschappen Vrijetijdswetenschappen Religiestudies Literatuurwetenschap
Eén van deze beroepen of opleidingen daagden deze leerlingen uit om te kiezen voor Tekenen. Zit er ook een opleiding of beroep bij dat jou aanspreekt? Dan is het ten zeerste aan te bevelen om Tekenen in je profiel te kiezen!
Algemeen We leven momenteel in een beeldcultuur. Denk aan de televisie en vooral ook aan internet waar je bestookt wordt met onder andere reclame beelden. Zonder dat je het vaak door hebt zitten er in al die beelden trucjes verwerkt waardoor je gemanipuleerd wordt om bijvoorbeeld een product te kopen. Bij het vak Tekenen leer je beter te kijken naar de beelden om je heen, de werken uit de kunstgeschiedenis maar ook naar je eigen tekening of schildering. Het zorgt ervoor dat je een kritische blik krijgt. Je krijgt oog voor nuances. Tekenen lijkt misschien een vak waar een bèta student niets aan heeft. Toch is dit niet helemaal het geval. Tekenen is een vak waarin je creatief leert om springen met bestaande gegevens. Deze creativiteit is uitermate handig bij onderzoekende opleidingen Profieloriëntatieboekje vwo
55
schooljaar 2013-2014
en/of beroepen. Je leert namelijk te denken buiten de gebaande paden en buiten je eigen referentiekader. Tekenen kiezen voor de ‘gezelligheid’ is een verkeerde motivatie. Tekenen is zeer arbeidsintensief en kost je daarom veel ‘werkuren’. Daarnaast moet je redelijk zelfstandig de kunstgeschiedenis en kunstbeschouwing verwerken. Het is zeker niet gemakkelijk, dus onderschat het niet! Maar om je niet te veel af te schrikken; alle leerlingen die bewust voor Tekenen hebben gekozen, hebben er geen moment spijt van gehad!!! Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? In de onderbouw wordt de basis gelegd om in de bovenbouw zo zelfstandig mogelijk allerlei opdrachten te kunnen uitvoeren. Heel belangrijk is dat je in staat bent om, uitgaande van bepaalde thema’s of opdrachten, zelfstandig een beeldend proces te doorlopen. Naast deze zelfstandigheid wat betreft de praktijk is er nog een ander belangrijk verschil met de onderbouw. De kunsttheorie speelt namelijk een grotere rol binnen het vak Tekenen dan in de onderbouw. (zie bijvoorbeeld ook het examenprogramma) Tekenen is dus een vak dat uit verschillende onderdelen bestaat: De praktijk Je tekent en schildert vanuit verschillende vertrekpunten: de waarneming, de verbeelding en functionele vormgeving (ontwerpen). Daarnaast krijg je regelmatig de ruimte om buiten het 2D-vlak te treden of om voor digitale beeldverwerking te kiezen Kunstgeschiedenis Kennis van en inzicht in de ontwikkeling van de kunst vanaf de klassieke oudheid tot nu. Kunstbeschouwing Het aandachtig bekijken en analyseren van kunstwerken en je eigen werk op zowel vorm als inhoud om zo het kunstwerk beter te kunnen begrijpen. Om de lesstof beter te laten ‘hangen’ zijn er naast de reguliere lessen ook excursies naar musea. Omdat je dan kunst ‘in het echt ziet’, ben je nog beter voorbereid op zowel de praktijk als de theorietoetsen. Aantal lesuren - in 4 vwo: 2 lesuren per week (per 2 weken 1 les kunstgeschiedenis/ kunstbeschouwing, de rest praktijkles) - in 5 vwo: 3 lesuren per week (max. 1 les per week kunstgeschiedenis/ kunstbeschouwing, de rest praktijkles) - in 6 vwo: 3,5 lesuren in de week (1 les per week kunstgeschiedenis/ kunstbeschouwing, de rest praktijkles) Examenprogramma Het Schoolexamen (SE) bestaat uit 5 toetsen: 1. SE 0 (Herfst) bestaat uit een praktisch examen. In vijf lesuren heb je de tijd om een stilleven naar de waarneming te tekenen. 2. SE I (Kerst) bestaat uit twee onderdelen - Praktijk; een vormgevingsopdracht van 5 lesuren, waarin voornamelijk vanuit de verbeelding wordt gewerkt (bijvoorbeeld het ontwerpen van een CD hoes of Boekenkaft) - Theorie; een 100 minuten toets waarbij je kennis van de kunstbeschouwing en kunstgeschiedenis wordt getoetst. 3. SE II (Pasen) bestaat uit twee onderdelen - Theorie; een mondeling examen over een scriptie welke jij gedurende leerjaar 5 en 6 hebt geschreven. Tijdens dit examen licht jij je Profieloriëntatieboekje vwo
56
schooljaar 2013-2014
-
scriptie toe en wordt je kennis over het onderwerp getoetst. Praktijk; je dossier met praktijkwerk uit klas 4, 5 en 6 wordt eveneens deze periode beoordeeld.
Het Centraal Eindexamen is landelijk en bestaat uit twee delen: - het Centraal Praktisch Examen (uit Centraal (landelijk) gegeven opdrachten kies jij er 1 uit en verwerkt deze in 24/28 lesuren) en - Centraal Schriftelijk Examen (aan de hand van een speciaal thema uit de kunstgeschiedenis). Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Zie begin van het artikel. De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt Examenleerlingen uit 6VWO en 5Havo gaan tijdens de lessen BVO in gesprek met de 3e jaars leerlingen over het vak tekenen. Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
57
schooljaar 2013-2014
5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ Succes met je keuze en hopelijk tot ziens!
Ets, 5 vwo
Profieloriëntatieboekje vwo
Pop-Art opdracht 4 vwo
58
Monotype opdracht 4 vwo
schooljaar 2013-2014
Wiskunde A (Advertentie) Algemeen Wiskunde is een vak dat je overal terugvindt in de wereld om je heen. Je leert vaardigheden die je kunt gebruiken om bepaalde vraagstukken op te lossen. Vaak is het ook de basis voor andere vakken als economie, natuurkunde, scheikunde en biologie, maar ook voor tekenen bijvoorbeeld. Je komt bij die vakken problemen tegen die je alleen kunt oplossen als je een aantal wiskundige basisvaardigheden tot je beschikking hebt. Daarom leer je bij wiskunde heel veel verschillende dingen, zoals: Rekenen, meten en schatten Rekenen met variabelen en functies Informatieverwerking en statistiek (het lezen van grafieken en het maken van tabellen en grafieken) Wiskunde A richt zich vooral op de toepassingen van de wiskunde. In het algemeen kun je zeggen dat wiskunde A vooral gericht is op maatschappelijke toepassingen zoals in bijvoorbeeld economie, geografie en sociale studies. Wiskunde B daarentegen bereidt vooral voor op exacte richtingen.
Installeer de Rekenbeter-App!!!
Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Wiskunde in de Tweede Fase gaat verder met het uitbreiden en uitdiepen van de geleerde stof uit de basisvorming en het ontwikkelen van nieuwe vaardigheden (bijvoorbeeld het leren omgaan met de grafische rekenmachine). Aantal lesuren In 4 vwo krijg je 4 lesuren per week, in de 5 e 4 lesuren en in de 6e 3 lesuren. Examenprogramma Het examen voor wiskunde A bestaat uit een aantal schoolexamens en een centraal examen. De volgende onderwerpen komen in de bovenbouw aan bod: Domein Vaardigheden Je kunt informatie verwerken, beoordelen en presenteren. Je kunt een probleem vertalen in een wiskundig model en het dan met wiskundige rekentechnieken oplossen. Soms maak je daarbij gebruik van ICT en grafische rekenmachine. Domein Functies en grafieken De basis ken je al uit de derde klas. Er komt echter een aantal nieuwe functies bij, zoals exponentiele en machtsfuncties. Domein Discrete analyse Je krijgt te maken met rijen van getallen. Je leert dan bijvoorbeeld hoe je snel de som van alle gehele getallen van 1 tot en met 100 uitrekent. Bij dit onderwerp gaat het er ook om dat je goed naar de eigenschappen van grafieken leert kijken: in welk punt stijgt de grafiek het snelst. Of in de praktijk: de gemiddelde snelheid was helemaal niet hoog, maar toch krijg je een bekeuring omdat je, toen je met de auto langs de flitspaal reed, net te hard reed. Profieloriëntatieboekje vwo
59
schooljaar 2013-2014
Domein Combinatoriek en kansrekening Het gaat nu om het uitrekenen van het aantal mogelijkheden in allerlei situaties en het berekenen van kansen. Bijvoorbeeld de kans dat je een voldoende haalt als je 20 vierkeuzevragen op de gok invult. Domein Differentiaalrekening met toepassingen Dit is een methode om het stijgen en dalen van een grafiek te onderzoeken en de grootste en kleinste functiewaarden te berekenen. En je onderzoekt de steilheid van de grafiek. Domein Statistiek en kansrekening Je leert vragen beantwoorden als “Hoe kun je een onderzoek opzetten?”, “Hoe pak je een steekproef aan?” en “Hoe moet ik de vulmachine afstellen als niet meer dan 5% van de pakjes hagelslag minder dan 250 gram mag bevatten?” Domein Keuzeonderwerp (Grafen en matrices: een heel nieuw onderwerp in de bovenbouw over netwerken). Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Wiskunde A is vooral een ondersteund vak bij studies als psychologie, sociologie e.d. Het gaat dan vooral om de statistiek. En bij de economische studies komen de onderwerpen van wiskunde A weer terug. De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt In de M-profielen neemt het vak wiskunde A een prominente plaats in. Met hard werken en de stof goed bijhouden moet elke leerling ver kunnen komen voor wiskunde A, ook als je niet direct over een wiskundeknobbel beschikt. Om je een beetje een idee te geven, gaan we deze week een aantal onderdelen van deze wiskunde A iets verder uitdiepen. We leggen je wat stukjes theorie uit en laten je een paar sommen maken. Er staan in deze projectweek twee lessen voor wiskunde A gepland. In les 1 behandelen we routes in een rooster en in les 2 komt het onderwerp informatieverwerking aan bod. Voor beide onderwerpen geldt: als het goed is heb je al voldoende voorkennis om er mee aan de slag te gaan. In de lessen werken we steeds in groepen van ongeveer 4 leerlingen. Je krijgt materiaal met een stuk theorie en een aantal opdrachten die over deze theorie gaan. Het is de bedoeling dat jullie die theorie met jullie hele groep goed bestuderen. Elk lid van de groep maakt de sommen (eventueel in overleg met de groep) in zijn/haar schrift. Heb je niet genoeg tijd om de sommen af te krijgen binnen de les, dan moet je de sommen die je nog niet af hebt als huiswerk maken. Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
60
schooljaar 2013-2014
2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
61
schooljaar 2013-2014
Wiskunde B Algemeen Wiskunde is een vak dat je overal terugvindt in de wereld om je heen. Je leert vaardigheden die je kunt gebruiken om bepaalde vraagstukken op te lossen. Vaak is het ook de basis voor andere vakken als economie, natuurkunde, scheikunde en biologie, maar ook voor tekenen bijvoorbeeld. Je komt bij die vakken problemen tegen die je alleen kunt oplossen als je een aantal wiskundige basisvaardigheden tot je beschikking hebt. Daarom leer je bij wiskunde heel veel verschillende dingen, zoals: Rekenen, meten en schatten Rekenen met variabelen en functies Meetkunde (vlakke en ruimtelijke meetkunde, vooral bewijzen) Wiskunde B is duidelijk heel anders dan wiskunde A. Wiskunde B zorgt voor een betere voorbereiding op een vervolgopleiding dan wiskunde A. In het algemeen kun je zeggen dat wiskunde A vooral gericht is op maatschappelijke toepassingen zoals in bijvoorbeeld economie, geografie en sociale studies. Wiskunde B daarentegen bereidt vooral voor op exacte richtingen. Bij wiskunde B wordt dus ook gewerkt met concrete opdrachten, maar hier wordt veel vaker ook nog de stap naar de theorie gemaakt. Je gaat dus dieper op de wiskundige theorie in en daarbij is ook het aantal onderwerpen uitgebreider. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Wiskunde in de Tweede Fase gaat verder met het uitbreiden en uitdiepen van de geleerde stof uit de basisvorming en het ontwikkelen van nieuwe vaardigheden (bijvoorbeeld het leren omgaan met de grafische rekenmachine). Ook aan algebraïsche vaardigheden zonder rekenmachine wordt veel aandacht besteed. Aantal lesuren In 4 vwo krijg je 4 lesuren per week, in de 5 e 4 lesuren en in de 6e 4 lesuren. Examenprogramma Het examen voor wiskunde B bestaat uit een aantal schoolexamens en een centraal examen. De volgende onderwerpen komen in de bovenbouw aan bod: Domein Vaardigheden Je kunt informatie verwerken, beoordelen en presenteren. Je kunt een probleem vertalen in een wiskundig model en het dan met wiskundige rekentechnieken oplossen. Soms maak je daarbij gebruik van ICT en grafische rekenmachine. Domein Functies en grafieken Deze begrippen ken je al uit de derde klas. Er komen echter nieuwe functies en vooral veel nieuwe rekentechnieken bij. Domein Discrete analyse Het gaat hierbij om het veranderingsgedrag van grafieken of functies. Het berekenen van de gemiddelde snelheid bijvoorbeeld. Van een auto maar ook de gemiddelde snelheid waarmee het aantal walvissen in zee afneemt. Domein Differentiaal- en integraalrekening Differentiaalrekening is een methode om het stijgen en dalen van een grafiek te onderzoeken en de grootste en kleinste functiewaarden te berekenen. Bij dit onderwerp gaat het er ook om dat je goed naar de eigenschappen van grafieken leert kijken: in welk punt stijgt de grafiek het snelst? Of in de praktijk: de gemiddelde snelheid was helemaal niet hoog, maar toch krijg je een bekeuring omdat je, toen je met de auto langs de flitspaal reed, net te hard reed. Met integraalrekening kun je bijvoorbeeld de oppervlakte Profieloriëntatieboekje vwo
62
schooljaar 2013-2014
die tussen een grafiek en de x-as ligt berekenen. Het is een belangrijke techniek om allerlei natuurkundige berekeningen uit te voeren. Domein Goniometrische functies Je hebt al wel van periodieke functies gehoord? Met sinus, cosinus en tangens kun je veel periodieke verschijnselen beschrijven. Domein Voortgezette meetkunde Er wordt dieper ingegaan op vlakke meetkunde, m.n. redeneren en bewijzen. Domein Keuzeonderwerp Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Wiskunde B is vooral van belang bij de economische opleidingen en bij de exacte opleidingen. De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt In de N-profielen neemt het vak wiskunde B een prominente plaats in. Wiskunde B is een behoorlijk pittig vak, waarvoor een beetje wiskundig inzicht erg praktisch kan zijn. Natuurlijk kom je met hard werken een heel eind, ook als je niet meteen een wiskundeknobbel hebt. Om je een beetje een idee te geven, gaan we deze week een aantal onderdelen van de wiskunde iets verder uitdiepen. We leggen je wat stukjes theorie uit en laten je een paar sommen maken. Er staan in deze projectweek twee lessen voor wiskunde B gepland. In les 1 behandelen we extreme waarden en in les 2 gaan we kijken naar oppervlakten van veelhoeken. Voor les 1 is het handig als je alles wat je over dit onderwerp al weet, bij de hand hebt: neem daarom voor les 1 het boek G&R 3v1 mee!!! Je kunt daarin dan eventueel het een en ander nazoeken. In de lessen werken we steeds in groepen van ongeveer 4 leerlingen. Je krijgt materiaal met een stuk theorie en een aantal opdrachten die over deze theorie gaan. Het is de bedoeling dat jullie die theorie met jullie hele groep goed bestuderen. Elk lid van de groep maakt de sommen (eventueel in overleg met de groep) in zijn/haar schrift. Heb je niet genoeg tijd om de sommen af te krijgen binnen de les, dan moet je de sommen die je nog niet af hebt als huiswerk maken. Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
63
schooljaar 2013-2014
3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
64
schooljaar 2013-2014
Wiskunde C Algemeen Wiskunde is een vak dat je overal terugvindt in de wereld om je heen. Je leert vaardigheden die je kunt gebruiken om bepaalde vraagstukken op te lossen. Vaak is het ook de basis voor andere vakken als economie, natuurkunde, scheikunde en biologie, maar ook voor tekenen bijvoorbeeld. Je komt bij die vakken problemen tegen die je alleen kunt oplossen als je een aantal wiskundige basisvaardigheden tot je beschikking hebt. Daarom leer je bij wiskunde heel veel verschillende dingen, zoals: Rekenen, meten en schatten Rekenen met variabelen en functies Informatieverwerking en statistiek (het lezen van grafieken en het maken van tabellen en grafieken) Wiskunde C richt zich vooral op het kunnen toepassen van wiskunde. In het algemeen kun je zeggen dat wiskunde C vooral op maatschappelijke toepassingen gericht is. Wiskunde A heeft meer economische toepassingen terwijl wiskunde B vooral voorbereidt op exacte richtingen. De onderwerpen van wiskunde C komen ook bij wiskunde A aan de orde. Bij wiskunde C ligt de moeilijkheidsgraad lager is dan die van wiskunde A. Dit betreft vooral de algebraïsche vaardigheden en de manier waarop je met de stof omgaat: je hoeft wat minder nieuwe dingen zelf te bedenken maar je moet de uitleg wel kunnen volgen. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Wiskunde C in de Tweede Fase gaat verder met het uitbreiden en uitdiepen van de geleerde stof uit de basisvorming. Nieuwe vaardigheden worden ontwikkeld waarbij tekstbegrip en het kunnen toepassen in realistische contexten, al dan niet met behulp van tools als de grafische rekenmachine, een belangrijke rol spelen. Aantal lesuren In 4 vwo krijg je 4 lesuren per week, in de 5e 4 lesuren en in de 6e 3 lesuren. Examenprogramma Het examen voor wiskunde C bestaat uit een aantal schoolexamens en een centraal examen. De volgende onderwerpen komen in de bovenbouw aan bod: Domein Vaardigheden Je kunt informatie verwerken, beoordelen en presenteren. Je kunt een probleem vertalen in een wiskundig model en het dan met wiskundige rekentechnieken oplossen. Soms maak je daarbij gebruik van ICT en grafische rekenmachine. Domein Functies en grafieken De basis ken je al uit de derde klas. Er komt echter een aantal nieuwe functies bij, waaronder exponentiele en machtsfuncties. Domein Discrete analyse Je krijgt te maken met rijen van getallen. Je leert dan bijvoorbeeld hoe je snel de som van alle gehele getallen van 1 tot en met 100 uitrekent. Profieloriëntatieboekje vwo
65
schooljaar 2013-2014
Bij dit onderwerp gaat het ook om het veranderingsgedrag van grafieken of functies. Het berekenen van de gemiddelde snelheid bijvoorbeeld. Van een auto maar ook de gemiddelde snelheid waarmee het aantal walvissen in zee afneemt. Domein Combinatoriek en kansrekening Het gaat nu om het uitrekenen van het aantal mogelijkheden in allerlei situaties en het berekenen van kansen. Bijvoorbeeld de kans dat je een voldoende haalt als je 20 vierkeuzevragen op de gok invult. Domein Grafen en matrices Een heel nieuw onderwerp in de bovenbouw over netwerken. Domein Statistiek en kansrekening Je leert vragen beantwoorden als “Hoe kun je een onderzoek opzetten?”, “Hoe pak je een steekproef aan?” en “Hoe moet ik de vulmachine afstellen als niet meer dan 5% van de pakjes hagelslag minder dan 250 gram mag bevatten?” Domein
Keuzeonderwerp
Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Wiskunde C is vooral een ondersteund vak bij studies als psychologie, sociologie e.d. Het gaat dan vooral om de statistiek. De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt Wiskunde C is in 4 VWO gelijk aan wiskunde A. De stof die behandeld wordt in de profieloriëntatieweek kun je terug vinden bij wiskunde A. Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ Profieloriëntatieboekje vwo
66
schooljaar 2013-2014
5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
67
schooljaar 2013-2014
Wiskunde D Algemeen Wiskunde D is een aanvulling op wiskunde B en is bedoeld voor alle leerlingen van het vwo met een natuurprofiel, die wiskunde B hebben gekozen. Bij wiskunde B is de kansrekening verdwenen en de ruimtemeetkunde sterk verminderd. Deze onderdelen zijn naar wiskunde D verhuisd. Door de technische vervolgopleidingen wordt wiskunde D zeer sterk aangeraden. Voor de wat minder technische richtingen is het gedeelte mathematische statistiek en kansrekening dat in wiskunde D zit, onontbeerlijk. Ook staat wiskunde D voor verdieping van de wiskunde. Je maakt bijvoorbeeld kennis met nieuwe getallen: de complexe getallen. Is wiskunde B dan niet voldoende voor een technische of exacte studierichting? Leerlingen die een natuurprofiel met wiskunde B met goed gevolg hebben afgelegd, worden toegelaten bij elke studierichting. Dus: wiskunde B is voldoende en wiskunde D is niet verplicht voor een exacte studierichting. Maar de eerstejaarsstudenten krijgen het in hun eerste studiemaanden heel zwaar en daarom worden er vaak reparatiecursussen aangeboden. Het gaat er dan vooral om hun (algebraïsche) rekenvaardigheden op peil te brengen. Degenen met wiskunde D hebben een ruime voorsprong tijdens hun studie. Bij wiskunde D wordt een nog betere wiskundige basis gelegd voor de exacte vervolgopleiding. De succeskansen voor een student met wiskunde D zijn groter. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? (zie wiskunde B) Aantal lesuren In 4 vwo krijg je 3 lesuren per week, in de 5 e 3 lesuren en in de 6e 3 lesuren. Examenprogramma Het examen voor wiskunde D bestaat uit een aantal schoolexamens. De volgende onderwerpen komen in de bovenbouw aan bod: Domein Statistiek en kansrekening Het gaat nu om het uitrekenen van het aantal mogelijkheden in allerlei situaties en het berekenen van kansen. Bijvoorbeeld de kans dat je een voldoende haalt als je 20 vierkeuzevragen op de gok invult. Je leert vragen beantwoorden als “Hoe kun je een onderzoek opzetten?”, “Hoe pak je een steekproef aan?” en “Hoe moet ik de vulmachine afstellen als niet meer dan 5% van de pakjes hagelslag minder dan 250 gram mag bevatten?” Domein Meetkunde en analytische meetkunde Rekenen en tekenen in 3-dimensionale figuren. Domein
Dynamische modellen
Domein Complexe getallen Wist je dat men een getal heeft bedacht waarvan het kwadraat –1 is….? Domein
Keuzeonderwerp
Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Profieloriëntatieboekje vwo
68
schooljaar 2013-2014
Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Wiskunde D komt vooral terug bij de opleidingen aan de technische universiteiten. De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt Het vak wiskunde D staat niet in het standaardrooster van de profieloriëntatieweek. Wel kon je je inschrijven voor een informatieles over wiskunde D, omdat het een nieuw vak in de bovenbouw betreft. Eén van de wiskundedocenten zal je dan uitleg geven wat je van wiskunde D kunt verwachten. We behandelen een aantal opgaven die gaan over het onderwerp `tellen` en over het onderwerp `ruimtemeetkunde`. Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje vwo
69
schooljaar 2013-2014