VAKKENBOEKJE HAVO januari 2013
Profieloriëntatieboekje havo
1
schooljaar 2012-2013
Inleiding
Beste leerling,
Voor jou, leerling uit de 3e klas, komt de periode eraan waarin je moet kiezen voor een profiel. Misschien is het niet altijd helder voor je wat de inhoud van een vak in de bovenbouw is. Soms ontstaan daardoor studie- en/of motivatieproblemen in de bovenbouw. Wij denken dat een goede voorlichting in het derde leerjaar het aantal problemen zou kunnen verminderen. Naast de OSB-lessen, de adviezen van vakdocenten, de AOB-test is er ook een profieloriëntatieweek. Daarin worden voorlichtingslessen van de nieuwe vakken gegeven en besteden je docenten aandacht aan hun vak zoals dat in de bovenbouw wordt gegeven. Daarvoor heb je dit profieloriëntatieboekje nodig. Het kan een manier zijn om jouw keuze te verhelderen. In het boekje staat over elk vak dat in de bovenbouw van het Frencken wordt aangeboden, een stukje geschreven. Daarnaast staan er in het boekje vragen die je tijdens en na de profieloriëntatieweek moet beantwoorden. Het is de bedoeling dat je dit boekje vanaf nu iedere dag in je tas hebt zitten tot de datum van de voorlopige profielkeuze. Op bladzijde 5 van dit boekje kun je lezen in/bij welk profiel het vak gekozen kan worden. Het maakt voor de inhoud van het vak niet uit in welk profiel het vak zit, of het een verplicht profielvak is, een profielkeuzevak of keuze-examenvak. Heb je na het lezen van en werken met dit boekje nog vragen over de inhoud van de vakken of profielen, aarzel dan niet, maar loop binnen bij één van onderstaande mensen. Veel succes met je keuze!
Mevr. Verhoeven (LJC 3 havo) Dhr. van Boxtel (LJC 3/4 vwo) Dhr. Maanders (decaan havo) Mevr. Molenschot (decaan havo) Mevr. Verschuren (decaan vwo) januari 2013
Profieloriëntatieboekje havo
2
schooljaar 2012-2013
Inhoudsopgave
Tabel met keuzemogelijkheden
pag.
5
Vakken uit het gemeenschappelijk deel Culturele Kunstzinnige Vorming Duits Engels Frans Levensbeschouwing Lichamelijke Opvoeding Maatschappijleer Nederlands
6 7 9 11 14 17 19 20
Profielvakken / keuze-examenvakken Aardrijkskunde Biologie Economie Geschiedenis Informatica Maatschappijwetenschappen Management en Organisatie Muziek Natuurkunde Scheikunde Tekenen Wiskunde A Wiskunde B Wiskunde D
Profieloriëntatieboekje havo
22 25 28 31 33 36 38 41 45 48 50 54 57 60
3
schooljaar 2012-2013
Profieloriëntatieboekje havo
4
schooljaar 2012-2013
Tweede Fase HAVO Mgr Frencken College NG, NT en EM: 3 verplichte profielvakken; 1 profielkeuzevak; 1 keuze examenvak CM : 2 profielvakken; 1 profielkeuzevak cultuur + 1 profielkeuzevak maatschappij; 1 keuze examenvak NT NG gemeenschappelijk deel
SE/CE SE/CE SE SE
400 360 120 120
SE
Wiskunde B
EM
SE/CE SE/CE SE SE
400 360 120 120
Nederlands Engels Maatschappijleer Lichamelijke opvoeding
120
Nederlands Engels Maatschappijleer Lichamelijke opvoeding CKV
SE
120
CKV
SE/CE
360
Wiskunde A (of B)
SE/CE
Natuurkunde Scheikunde
SE/CE SE/CE
400 320
Biologie Scheikunde
SE/CE SE/CE
320 (360) 400 320
verdieping of verbreding profielkeuzevak kiezen: NT 1 uit 3; NG 1 uit 2; EM 1 uit 4; CM 1 cult.vak + 1 maatsch. vak
Informatica Biologie Wiskunde D (1)
SE/CE SE/CE SE
320 400 320
Aardrijkskunde Natuurkunde (2)
SE/CE SE/CE
320 400
keuze examenvak
naar keuze Aardrijkskunde Biologie Economie Informatica Muziek Tekenen nvt nvt Duits nvt nvt nvt Wiskunde D (1)
SE/CE SE/CE SE/CE SE SE/CE SE/CE
320 400 400 320 320 320
SE/CE
320
SE/CE SE SE/CE SE/CE
400 320 320 320
SE/CE
400
SE/CE
400
SE/CE
400
SE
320
profielvakken verplicht
Nederlands Engels Maatschappijleer Lichamelijke opvoeding CKV
profielwerkstuk geheel vrij deel Levensbeschouwing LOB Mentoraat Totaal
SE
320
80
120 40
3200
naar keuze Aardrijkskunde nvt Economie Informatica Muziek Tekenen nvt nvt Duits nvt Natuurkunde (2) nvt Wiskunde D (alleen bij wi B) (1) profielwerkstuk
80
geheel vrij deel Levensbeschouwing LOB Mentoraat Totaal
120 40
3200
400 360 120 120
Nederlands Engels Maatschappijleer Lichamelijke opvoeding
SE
120
CKV
Wiskunde A (of B (1))
SE/CE
320
Economie Geschiedenis
SE/CE SE/CE
M&O Aardrijkskunde Maatschappijwetenschappen Duits Frans
naar keuze Aardrijkskunde Biologie nvt Informatica Muziek Tekenen M&O Maatschappijwetenschappen Duits Frans nvt nvt nvt
profielwerkstuk geheel vrij deel Levensbeschouwing LOB Mentoraat Totaal
(1) alleen aangeboden indien minimaal 10 leerlingen het vak kiezen (2) bij natuurkunde moet wiskunde B gekozen worden (3) muziek én tekenen samen kan niet gekozen worden
Profieloriëntatieboekje havo
5
CM SE/CE SE/CE SE SE
schooljaar 2012-2013
SE/CE SE/CE SE SE
400 360 120 120
SE
120
Geschiedenis
SE/CE
320
400 320
Duits of Frans
SE/CE
400
SE/CE SE/CE SE/CE SE/CE SE/CE
320 320 320 400 400
Aardrijkskunde Maatschappijwetenschappen Muziek (3) Tekenen (3) Duits Frans
SE/CE SE/CE SE/CE SE/CE SE/CE SE/CE
320 320 320 320 400 400
SE/CE SE/CE
320 400
SE/CE
320
SE SE/CE SE/CE SE/CE SE/CE SE/CE SE/CE
320 320 320 320 320 400 400
SE/CE SE/CE
320 320
SE/CE SE/CE SE/CE
320 400 400
SE/CE
320
80
120 40
3200
naar keuze Aardrijkskunde nvt nvt nvt Muziek (3) Tekenen (3) nvt Maatschappijwetenschappen Duits Frans nvt Wiskunde A nvt
profielwerkstuk geheel vrij deel Levensbeschouwing LOB Mentoraat Totaal
maatschappij maatschappij cultuur cultuur cultuur cultuur
80
120 40
3200 25-2-2011
Culturele en Kunstzinnige Vorming (CKV) Algemeen CKV is een schoolvak, verplicht in de bovenbouw van HAVO en VWO. Tot nu toe heb je bij een schoolvak vooral gewerkt aan kennis en vaardigheid, bij CKV zijn andere zaken ook heel belangrijk. Je maakt kennis met allerlei kunstuitingen op het gebied van kunst en cultuur: dans, beeldende kunst, architectuur, film, muziek en theater. Niet alleen in de les maar ook buiten school en niet alleen theoretisch maar ook praktisch. De bedoeling is dat je smaak gaat ontwikkelen op dit gebied. Het vak CKV bestaat uit verschillende domeinen: - Domein A: Culturele activiteiten: Het bezoeken van voorstellingen op het gebied van dans, theater. Het bekijken van kunstwerken, architectuur, films en vele andere zaken. Met de klas, in groepjes of alleen. - Domein B: Kennis van kunst en cultuur: Om de bovengenoemde culturele activiteiten goed voor te bereiden, moet je natuurlijk op de hoogte zijn van de achtergronden. Deze kennis doe je in de les al doende en kijkende op, en natuurlijk ga je zelf op onderzoek uit voordat je een activiteit gaat ondernemen. - Domein C: Praktische activiteiten: In de lessen, workshops, korte cursussen e.d. ga je zelf met verschillende disciplines aan de slag. - Domein D: Reflectie en Het kunstdossier: Alles wat je doet en verzamelt voor het vak CKV komt in je kunstdossier, zoals verslagen van de culturele activiteiten, de opdrachten uit de lessen en je eigen creatieve ontwerpen. Tijdens de lessen wordt steeds gewerkt met een bepaalde discipline. Er wordt gekeken hoe verschillende kunstenaars door de eeuwen heen zijn omgegaan met deze discipline. Ook ga je soms zelf op een creatieve manier werken vanuit deze discipline. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? CKV is een vak in de Tweede Fase en wordt dus pas gegeven vanaf de bovenbouw. Aantal lesuren CKV wordt alleen in 4 HAVO gegeven, 2 uur per week. Examenprogramma Je bent het gehele jaar bezig met je schoolexamen. Voor de verslagen, presentaties en creatieve verwerkingsopdrachten worden cijfers gegeven die meetellen in de SE-structuur. Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Ckv is een algemeen vormend vak. Creatieve beroepen als architect, choreograaf, fotograaf, binnenhuisarchitect, modevormgever, filmmaker, webdesigner, striptekenaar, beeldend kunstenaar, gamedesigner etc. liggen in de lijn van het vak.
Profieloriëntatieboekje havo
6
schooljaar 2012-2013
Duitse taal en letterkunde (Duits) Algemeen Duits is de moedertaal van 100 miljoen mensen in Midden-Europa en is niet alleen de taal van “Dichter und Denker” maar voor Nederlanders ook de taal waarin gehandeld wordt met onze belangrijkste handelspartner Duitsland. Daarnaast wordt in vervolgopleidingen in de techniek, sport- en medische opleidingen en natuurlijk in de dienstverlenende beroepen Duits als voorwaarde gesteld of als pre gewaardeerd. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Het niveau wordt hoger en daardoor wordt het mogelijk steeds meer levensecht materiaal te gebruiken. De afzonderlijke onderdelen (zie verder) komen wat duidelijker naar voren. Je krijgt ook een beetje letterkunde/literatuur en leest een paar Duitse boekjes. Aantal lesuren: In klas 4H krijg je 4 lesuren en in klas 5H krijg je 3 lesuren. Lesonderdelen: In deze uren komen de volgende onderdelen aan bod : 1. Leesvaardigheid (teksten) 2. Spreekvaardigheid (spreekbeurtjes) 3. Gespreksvaardigheid 4. Schrijfvaardigheid 5. Luistervaardigheid 6. Duitse letterkunde/literatuur 7. Lezen van enkele Duitse boekjes. Voor alle onderdelen heb je ook kennis van het idioom en de grammatica nodig die jeal doende opbouwt. Leesvaardigheid Je leert teksten begrijpen en analyseren. De onderwerpen die in de teksten behandeld worden variëren zodanig dat er uit alle profielen thema’s aan bod komen. Dit onderdeel wordt met een Centraal Examen afgesloten, dat de helft van je eindcijfer bepaalt. Spreekvaardigheid Hierbij ligt de nadruk erop dat vooral JIJ in het Duits aan het woord bent bijvoorbeeld in de vorm van een spreekbeurtje. Gespreksvaardigheid Je oefent aan de hand van opdrachten (hoe te reageren in diverse situaties), beschrijvingen en dialogen om je in het Duits op eenvoudige wijze uit te drukken. Je leert met behulp van dialoogopdrachten o.a praktische informatie te vragen en te geven, om je gevoelens uit te drukken, te argumenteren en een mening te verdedigen. Dit onderdeel wordt afgesloten in april in klas 5 met een mondeling examen van ca. 20 minuten. Schrijfvaardigheid Je leert om een informele en formele brief te schrijven met diverse thema’s (bijv. reservering, klacht, sollicitatie). Hierbij wordt gelet op de idiomatische en grammaticale correctheid van het geschreven Duits. Luistervaardigheid: Je oefent met luister- en kijkopdrachten, o.a met videomateriaal en luisteropdrachten van de radio. Als afsluiting vindt er een Cito-opdracht plaats.
Profieloriëntatieboekje havo
7
schooljaar 2012-2013
Spreekvaardigheid, gespreksvaardigheid, schrijfvaardigheid en luistervaardigheid worden afgesloten als schoolexamen (dat voor de andere helft je eindcijfer bepaalt). Letterkunde Je maakt kennis met de Duitse literatuur. Je leest klassikaal en zelfstandig boeken, waarover je een verslag moet maken en/of vragen moet beantwoorden. Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep In de techniek, handel, sportopleidingen en medische opleidingen en natuurlijk in de dienstverlenende beroepen wordt vaak Duits als voorwaarde gesteld of als extra taal gewaardeerd. De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt In deze twee lessen wordt in het kader van een onderwerp dat met Duitsland of een ander Duitstalig land samenhangt aandacht besteed. Hierbij zullen een aantal van de eerder genoemde onderdelen aan de orde komen. Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
8
schooljaar 2012-2013
Engelse taal en letterkunde (Engels) Algemeen Engels is een wereldtaal. Het Engels heeft van alle talen de grootste woordenschat: ruim een miljoen woorden! Bij gespreksvaardigheid leer je eenvoudige gesprekken te voeren en neem je deel aan gesprekken in het Engels. Ook kun je al snel je mening in het Engels geven, een oordeel uitdrukken, informatie vragen of commentaar geven. Dit alles wordt geoefend aan de hand van het lezen van krantenartikelen of berichten via radio en tv. Ook zul je enkele keren een presentatie in het Engels moeten houden. Door Engels veel in de praktijk te oefenen leer je de gesproken taal te begrijpen. Bij luistervaardigheid oefen je dit verder aan de hand van luistertoetsen met meerkeuzevragen. Je moet de hoofdgedachte van een tekst leren aangeven, de betekenis van belangrijke elementen uit een tekst kunnen aangeven of conclusies trekken. Bij schrijfvaardigheid leer je teksten in het Engels te schrijven, bijvoorbeeld zakelijk en informele brieven, maar ook je cv of een boekverslag. Ook creative writing kan aan bod komen.Bij leesvaardigheid krijg je teksten met daarbij opdrachten. Tijdens literatuurlessen gaat het over het ontwikkelen van je eigen leesvoorkeuren en het opdoen van kennis over de Engelse en Amerikaanse letterkunde aan de hand van teksten, fragmenten en boeken. Ook wordt er van je verwacht dat je aan extensive reading en listening doet: het ‘kilometers maken’ in de Engelse taal door zelfstandig teksten te lezen en informatie en kennis op te doen door kijk- en luisterfragmenten tot je te nemen. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Eigenlijk verschilt Engels in de bovenbouw niet zo veel van Engels in de onderbouw. Natuurlijk wordt het allemaal wel wat moeilijker en ga je wat dieper op dingen in. Je krijgt bijvoorbeeld meer teksten te lezen, meer luistertoetsen te doen en je woordenschat wordt groter. Wat ook verandert is het feit dat er van je verwacht wordt dat je niet meer kleine, overzichtelijke stukken grammatica beheerst maar dat je het overzicht over het geheel krijgt, bijvoorbeeld alle tijden kunt gebruiken en weet hoe je ze maakt. Het gaat dus niet over ‘losse’ onderdelen maar over het toepassen van je totale kennis in de vaardigheden. Aantal lesuren Zowel in 4 HAVO als in 5 HAVO heb je 4 uur Engels per week. (kan per schooljaar wijzigen) Examenprogramma Het eindexamen voor Engelse taal en letterkunde bestaat uit een schoolexamen en een centraal examen. Tijdens het centraal examen wordt voornamelijk je leesvaardigheid getoetst, aan de hand van teksten met vragen. Het schoolexamen bestaat uit een examendossier met daarin de resultaten van de volgende onderdelen: luistervaardigheid, gespreksvaardigheid, spreekvaardigheid en schrijfvaardigheid. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep In elke vervolg studie zal Engels aanbod komen. Op veel HBO scholen zijn verschillende lesboeken in het Engels. Ook in het bedrijfsleven komt het goed beheersen van de Engelse taal van pas. De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt Je moet de hoofdgedachte van een tekst leren aangeven, de betekenis van belangrijke elementen uit een tekst kunnen aangeven of conclusies trekken.
Profieloriëntatieboekje havo
9
schooljaar 2012-2013
Om je hiermee kennis te laten maken, gaan we een tweetal lessen aan de slag met tekstbegrip. We zullen dieper op teksten ingaan en al doende leer je hoofd- en bijzaken te scheiden. Aan het einde van de lessen ben je in staat om een samenvatting van een tekst te maken in je eigen woorden. Gebruikmakende van een aantal gegeven (die heb je zelf tijdens de lessen eruit kunnen halen) hoofdzaken. Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
10
schooljaar 2012-2013
Franse taal en letterkunde (Frans) Algemeen Met het leren van de Franse taal verleg je, net als bij het leren van andere talen, je grenzen. Je komt in aanraking met de Franse cultuur en gewoonten. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Eigenlijk verschilt Frans in de bovenbouw niet zo veel van het vak in de onderbouw. Natuurlijk wordt het allemaal wat moeilijker en ga je dieper op dingen in. Je gebruikt een andere methode, waarin de verschillende vaardigheden afwisselend aan bod komen en waarin je leert de geleerde vaardigheden in de praktijk te gebruiken. Daarnaast maak je kennis met Franse literatuur. Aantal lesuren Frans wordt in alle jaren van de bovenbouw gegeven Havo 4: 4 lesuren per week Havo 5: 1e semester 4 lesuren per week, 2e semester 3 lesuren per week Examenprogramma: Het eindexamen van het vak Frans bestaat uit een schoolexamen en een centraal examen. Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen: Domein A: Leesvaardigheid Je leert verschillende tekstsoorten over allerlei onderwerpen begrijpen en analyseren. Daarbij bouw je een woordenschat op die je nodig hebt voor het begrijpen van Franse teksten. Domein B: Kijk- en luistervaardigheid Je oefent met luister- en luister-kijkmateriaal om gesproken Frans te kunnen begrijpen. Je leert de hoofdgedachte van een tekst weergeven, je kunt de betekenis van belangrijke elementen uit een kijk- luisteropdracht aangeven en conclusies trekken. Domein C: Gespreksvaardigheid Je leert a.h.v. dialoogopdrachten o.a. praktische informatie te vragen en te geven, om je gevoelens uit te drukken, te argumenteren en een mening te verdedigen. Daarnaast moet je een presentatie houden over een bepaald onderwerp waarbij je in staat bent standpunten en argumenten goed in het Frans te verwoorden. Domein D: Schrijfvaardigheid Je leert om een informele en formele brief te schrijven met diverse thema’s (bijv. reservering, klacht, sollicitatie). Hierbij wordt gelet op de idiomatische en grammaticale correctheid van het Frans. Domein E: Literatuur Je maakt kennis met de Franse literatuur. Over ten minste drie literaire werken maak je een leesverslag of beantwoord je vragen. Domein F: Oriëntatie op studie en beroep Het schoolexamen voor het vak Frans heeft betrekking op de domeinen: Kijk en luistervaardigheid, gespreksvaardigheid, schrijfvaardigheid en literatuur. Het centraal examen heeft betrekking op het domein Leesvaardigheid. Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5.
Profieloriëntatieboekje havo
11
schooljaar 2012-2013
Mogelijkheden met dit vak voor de volgende werkvelden Internationale bedrijven : Er zijn meer dan 350 Franse bedrijven en instellingen in Nederland (bijvoorbeeld Crédit Lyonnais, Novotel, L’Oréal, Péchiney, TotalElf, Michelin, Renault, Cap Gemini) Toerisme en vrije tijd sector. Diplomatieke dienst Uitgeverij Ministerie Docent,-e. Franse tolk of vertaler. Tevens is de Franse taal, naast het Engels, de officiële taal in de volgende instellingen: De Verenigde Naties UNESCO NATO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OECD) Het Internationale Arbeiders Bureau Het Internationale Olypisch Comité. De Raad van Europa, bestaande uit 31-leden, Het Europese Rijk Het Internationale Rode Kruis Union of International Associations (UIA) Het internationale postwezen De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt Een les wordt besteed aan een oriëntatie op mogelijke studies met het vak Frans. Daarnaast wordt gekeken naar werkvelden waarbij de Franse taal een belangrijke rol speelt. De tweede les ga je inhoudelijk aan de slag met het beschrijven van personen. Dit doe je middels een spreekopdracht, een kijk/luisteropdracht en een schrijfopdracht. Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
12
schooljaar 2012-2013
4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
13
schooljaar 2012-2013
Levensbeschouwing Vakinhoud (algemeen): Het beschouwen van het leven. Het woord zegt het al. Je kan de wereld en het leven vanuit zoveel verschillende aspecten bekijken. Bij dit vak leer je dat alles in het leven relatief is; alles is afhankelijk van hoe je er naar kijkt of welke bril je op hebt. Ieder mens heeft overal zo zijn of haar mening over. Dit is ontzettend interessant aan het leven, maar het kan ook veel problemen veroorzaken, namelijk het uit de hand lopen van meningsverschillen. We zien iedere dag in de wereld wat voor problemen het kan veroorzaken wanneer mensen het oneens zijn met elkaar. Je weet inmiddels dat ‘het leven’ niet vanzelfsprekend is en dat deze bijzondere wereld veel te bieden heeft. Ieder mens stelt daarbij ook levensvragen zoals: ‘Wie ben ik nou eigenlijk?’ ‘Wat betekent houden van..?’ of ‘Waarom is er zoveel geweld in de wereld?’. Vroeg of laat zal je moeten leren met dit soort vragen om te gaan. Dit is niet altijd een keuze, maar het leven heeft vaak rare wendingen zodat je daarmee geconfronteerd wordt. (denk aan; dood – liefde – trouw – tijd – actualiteit en wereldproblematiek). Bij het vak levensbeschouwing krijg je handvatten en ideeën aangereikt over hoe je hiermee om kunt gaan. Bij het vak levensbeschouwing hanteren we als belangrijke doelstelling dat je jouw eigen levensbeschouwelijke en ethische identiteit (verder) ontwikkelt en praktiseert. Daarbij beogen we hier op school dat jij het feitelijk voorkomen en functioneren van levensbeschouwing en ethiek in zowel persoonlijke relaties en samenleving als in voor jouw relevante beroepssituaties kunt herkennen, duiden, beoordelen en praktiseren. Concreet betekent dit: Het identificatieproces (Wie ben ik? Wie wil ik zijn en worden?) Maatschappelijke oriëntatie (Wat is mijn plaats in de samenleving en in de wereld?) Beroepsvorming (Wat wil ik gaan doen met mijn leven?) Waarin verschilt dit vak van de onderbouw? In de onderbouw hebben we gebruik gemaakt van de methode Standpunt. In de bovenbouw krijg je te maken met een andere methode die op Standpunt aansluit, namelijk: ‘Zin in zin’. Het verschil met leerjaar 3 is dat de helft van het aantal lessen besteed wordt aan praktische opdrachten waarmee het vak levensbeschouwing deels wordt afgesloten. Hier is zelfstandig leren en werken een belangrijk aspect. Aantal lesuren 4 Havo: 2 lessen per week. Inhoud, onderwerpen en thema’s die in de 4e klas aan bod komen: Methode: ‘Zin in zin’ - Zin in zin Tweede fase HAVO en VWO Het verschil tussen HAVO en VWO is dat er bij Vwo dieper wordt ingegaan op de stof waardoor de hoofdstukken omvangrijker zijn. Zin in zin kent de volgende opzet: Gezamenlijke hoofdstukken 1. Heeft het leven zin? 2. Wie is de mens? 3. Inleiding ethiek 4. Eindigheid 5. Geweld
Profieloriëntatieboekje havo
14
schooljaar 2012-2013
Profielspecifieke thema’s 6. Euthanasie (C & M, N & G) 7. Reclame (C & M, E & M) 8. Genetische manipulatie bij mensen (N & G, N & T) 9. Bedrijfsethiek (E & M) Examenprogramma De leerlingen moeten ter afsluiting zelfstandig, twee praktische opdrachten maken voor het vak levensbeschouwing: - Een werkstuk waar de leerling zelf het levensbeschouwelijk onderwerp bepaalt. - En een levensbeschouwelijk interview met jezelf waarbij je vooral reflecteert en onderzoekt wat jouw levensvisie en ethische visie inhouden. Voor het voorbereiden en maken van het werkstuk en het levensbeschouwelijk interview zijn op school de docent, de mediatheek of een computerlokaal beschikbaar in contacturen en uren voor zelfstudie. In 4 Havo is er ook de mogelijkheid om in plaats van een levensbeschouwelijk interview met jezelf te kiezen voor de Maatschappelijke Stage. Je moet dan 15 uur, die je zelf in mag delen, vrijwilligerswerk verrichten. Ter afsluiting en beoordeling moet je een stageboekje bijhouden en een eindverslag inleveren. Waar te kiezen? Levensbeschouwing is een verplicht vak en zal door alle leerlingen in de 4e klas moeten worden afgerond d.m.v. schriftelijke examens en praktische opdrachten. Zie tabel pag.5.
Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Ethiek is een terrein binnen het vak levensbeschouwing waar je in ieder beroep mee te maken krijgt. Wat is een juiste manier van handelen? is de hoofdvraag die centraal staat bij ethiek. De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt ‘Je zal het maar zijn’ – Wat wil je later worden en wie wil je zijn? Twee levensvragen die anderen al beantwoordt hebben en die jij zelf gaat onderzoeken tijdens de profieloriëntatieweek! Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
15
schooljaar 2012-2013
3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
16
schooljaar 2012-2013
Lichamelijke Opvoeding Algemeen Bij het vak lichamelijke opvoeding krijg je te maken met de volgende vier thema's: Bewegen Bewegen blijft centraal staan tijdens de lessen. Er worden nieuwe vormen en onderdelen aangeboden. Bewegen en regelen Binnen dit thema wordt aandacht besteed aan het leiding geven aan verschillende sportactiviteiten. Je leert vaardigheden als: lesgeven, coachen, scheidsrechter zijn en werken met kijkwijzers. Bewegen en gezondheid a) lesgeefopdracht De leerlingen moeten zelf in 2-tallen een specifieke warming-up verzorgen. b) coopertest, shuttlerun, sprint De leerlingen krijgen meer theorie mee over fysiologische effecten van training, energiesystemen, longventilatie, trainingsmethoden. Je moet aan de hand hiervan je eigen trainingsprogramma opstellen en dit in de lessen of eventueel buiten de lessen uitvoeren. Bewegen en samenleving De leerlingen maken in het eindexamenjaar kennis met verschillende takken van de sport. Dit gebeurt via het sportproject waarbij je op basis van je eigen keuzes kennis maakt met het sportaanbod in Oosterhout. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? In de bovenbouw ligt het accent steeds meer op zelfwerkzaamheid. Ook werken we naar een steeds hoger niveau van de verschillende takken van sport. Denk aan het uitbreiden van de tactiek bij de spelonderdelen basketbal en volleybal, dit wordt afgesloten met een PTA toernooi tegen de andere klassen. Aantal lesuren In 4 HAVO heb je 2 uur lo per week. In het eerste semester van het examenjaar is er het sportproject. Examenprogramma Het vak wordt afgesloten met keuzeactiviteiten. Uitgangspunt daarbij is dat je je oriënteert op meerdere sporten die binnen het reguliere bewegingsonderwijs niet (kunnen) aangeboden worden. Op basis van je eigen keuzes ga je binnen Oosterhout de diversiteit aan sportaanbod actief beleven. Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5.
Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Het vak lichamelijke opvoeding zal je wellicht niet direct koppelen aan een studie behalve die tot docent LOP. Deze studie wordt gegeven aan een aantal HBO opleidingen waaronder de Fontys Sporthogeschool. Mocht je interesse hebben in een opleiding waarbij sport centraal staat en het onderwijs je niet aanpreekt, kun je ook kiezen voor ‘sports en wellness’ en ‘sports en leisure’.
Profieloriëntatieboekje havo
17
schooljaar 2012-2013
De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt nvt
Door de leerlingen te beantwoorden vragen:
1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past. ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
18
schooljaar 2012-2013
Maatschappijleer Algemeen Bij maatschappijleer staat het gedrag van groepen mensen centraal. Je leert er hoe onze samenleving in elkaar zit. Je leert ook zoeken naar mogelijke oplossingen van maatschappelijke en politieke vraagstukken. Je moet daarbij rekening houden met de verschillende belangen van de verschillende groepen, hoe besluiten tot stand komen en hoe een besluit wordt beïnvloed. Met andere woorden: je bekijkt de samenleving vanuit de sociaal-culturele, de sociale, economische en politiek-juridische invalshoek. Ook kijk je hoe bepaalde vraagstukken zijn ontstaan en hoe ze zich in andere landen afspelen. Waarden en normen zijn belangrijk, burgerschaps- en meningsvorming hangen daarmee samen. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Er zijn raakpunten met levensbeschouwing, geschiedenis, aardrijkskunde en economie. Maatschappijleer is een verplicht vak in het gemeenschappelijk deel van de Tweede Fase. Maatschappijleer in het gemeenschappelijk deel Het examenprogramma omvat de volgende domeinen: Domein A: Vaardigheden Domein B: Rechtsstaat Domein C: Parlementaire democratie Domein D: Verzorgingsstaat Domein E: Pluriforme samenleving Domein D Verzorgingsstaat Aantal lesuren In 4 HAVO heb je geen maatschappijleer In 5 HAVO heb je 2 lessen per week Examenprogramma Het eindexamen van maatschappijleer bestaat uit een schoolexamen. Er worden 3 schriftelijke toetsen afgenomen en je maakt een praktische opdracht. Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Maatschappijleer vormt een inleiding op een sociaal-wetenschappelijke, journalistieke, juridische, sociaal- of cultureel-maatschappelijke opleiding. Deze vervolgopleidingen vragen namelijk allemaal een zeker inzicht in maatschappelijke processen en theorieën en de wereld waarin je leeft. Je moet denken aan studies als Managementopleidingen, Journalistiek, Sociale opleidingen, Basisonderwijs, enz.
Profieloriëntatieboekje havo
19
schooljaar 2012-2013
Nederlandse taal en letterkunde (Nederlands) Algemeen Als je naar de middelbare school gaat, spreek je uiteraard al goed Nederlands. Toch valt er nog heel veel te leren over je eigen taal en daarom krijg je in alle jaren op de middelbare school nog het vak Nederlands. Tijdens de lessen Nederlands komen verschillende onderdelen aan bod: - Tekstbegrip: hiervoor moet je teksten lezen en je daarbij afvragen: "wat wil de schrijver hier nou eigenlijk mee zeggen?". Op die manier leer je wat voor soorten teksten er zijn (uiteenzetting, betoog, beschouwing) en word je getraind in het onderscheiden van hoofd- en bijzaken. - Literatuur: hierbij komt de literatuur door de eeuwen heen aan bod. Je moet zelf een aantal boeken lezen. Van deze boeken maak je een verslag dat in je leesdossier wordt opgeslagen. - Andere onderdelen die aan bod komen zijn bijvoorbeeld: taalbeschouwing, schrijfvaardigheid (een opstel of een artikel schrijven), mondelinge communicatie o.a. presenteren. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Nederlands in de bovenbouw verschilt niet heel veel van Nederlands in de onderbouw. Er wordt alleen vaak sneller door de stof heen gelopen en je gaat dieper op onderwerpen in. Wat in de onderbouw boeken lezen heet, heet nu literatuur. Van ieder boek dat je leest moet je een verslag maken dat in een leesdossier wordt gestopt. Je moet verder zelfstandig veel eigen onderzoek doen en dit regelmatig presenteren aan je klasgenoten. Aantal lesuren Zowel in 4 HAVO als in 5 HAVO krijg je wekelijks 4 uur Nederlands. Examenprogramma Het eindexamen voor Nederlandse taal en letterkunde bestaat uit een schoolexamen en een centraal examen. Tijdens het centraal examen wordt voornamelijk je leesvaardigheid getoetst. Dat gebeurt op twee manieren: aan de hand van een tekst met vragen (tekstbegrip) én met een samenvattingopdracht. Het schoolexamen bestaat uit een examendossier met daarin de resultaten van de volgende onderdelen: spreekvaardigheid, schrijfvaardigheid, taalbeheersing en literatuur. Voor het onderdeel literatuur maak je een leesdossier waarin alle verslagen van gelezen boeken worden gestopt. Het onderdeel wordt afgesloten met een schoolexamen waarvan het cijfer meetelt bij Nederlands. Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Journalistiek Lerarenopleiding Nederlands Pabo Logopedie De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt Tijdens de profieloriëntatieweek krijg je les in één of meerdere onderdelen van het vak.
Profieloriëntatieboekje havo
20
schooljaar 2012-2013
Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Wat vind je moeilijk aan het vak Nederlands? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
21
schooljaar 2012-2013
Aardrijkskunde
-
Wat betekent de klimaatverandering voor Nederland? Waarom is het belangrijk dat allochtonen inburgeren? Hoe is de tsunami in Azië ontstaan en kan dit ook bij ons voorkomen? Hoe kan je het fileprobleem oplossen? Waarom blijven arme landen zo arm?
Aardrijkskunde is meer dan alleen maar topografie. Het biedt je als het ware een venster op de wereld, die je bij dit vak leert verkennen en begrijpen. Daarbij moet je niet alleen denken aan je eigen leefomgeving in jouw dorp of stad, maar ook aan de "rest" van de wereld. Tijdens de lessen worden bijvoorbeeld de volgende onderwerpen behandeld: "Hoe leven mensen in verder afgelegen gebieden?" en "Hoe is het om in een hele grote stad te wonen met miljoenen inwoners?" Ook is er natuurlijk veel aandacht voor allerlei natuurverschijnselen en de gevolgen ervan voor de aarde en de mensen. Je moet dan bijvoorbeeld denken aan vulkanisme, aardbevingen, orkanen of de gevolgen van het broeikaseffect. Met dit vak leer je de ontwikkelingen in de wereld een plaats te geven. Iedere dag lees je in de krant of zie je op het journaal wel onderwerpen die te maken hebben met aardrijkskunde, bijvoorbeeld over vluchtelingenstromen of de vergrijzing van de samenleving. Je komt aardrijkskunde dus vaker tegen dan je misschien had gedacht. Maar je leert nog meer tijdens de aardrijkskundeles; het leren gebruik maken van internet, databestanden, cd-rom en encyclopedieën. Op die manier leer je informatie te verzamelen, te selecteren, te beoordelen en te verwerken. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Er wordt een ander soort boek gebruikt dan in de onderbouw en je hebt geen topografie meer. Er wordt afgewisseld tussen theorie en praktijk, je maakt dus theoretische schoolexamentoetsen en je moet een aantal praktische opdrachten maken. Daarnaast heb je ook nog tussentijdse proefwerken in 4 HAVO, die meetellen voor het overgangsrapport. Aantal lesuren Aardrijkskunde wordt in 4 HAVO en in 5 HAVO gegeven. In 4 HAVO krijg je 3 lesuren per week. In 5 HAVO krijg je 3 lesuren per week. Examenprogramma Het examen van aardrijkskunde bestaat uit een centraal examen en een schoolexamen. De volgende onderwerpen komen in de bovenbouw aan bod: Domein A Vaardigheden Hierin leer je hoe je een geografisch onderzoek moet aanpakken. Domein B Wereld Dit domein gaat over verschillen tussen gebieden in de wereld en behandelt ook het thema globalisering. Domein C Aarde Dit domein behandelt onder andere vulkanisme, aardbevingen, het broeikaseffect en de gevolgen van klimaatverandering voor Nederland
Profieloriëntatieboekje havo
22
schooljaar 2012-2013
Domein D Ontwikkelingsland Dit domein gaat over het verschil tussen arm en rijk in de wereld, de oorzaken voor dit verschil en de mogelijke oplossingen. Domein E Leefomgeving Dit domein gaat over Nederland. Onderwerpen zijn onder meer de overstromingen en andere wateroverlast in ons land en de problemen van grote steden. Domein F Oriëntatie op studie en beroep Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5.
Mogelijkheden met aardrijkskunde wat betreft (vervolg)studie: Hoger Beroeps Onderwijs – Logistiek en Economie – Planologie – Verkeerskunde – Leraar aardrijkskunde – Civiele techniek – Vastgoed en Makelaardij – Toerisme en Recreatie – Journalistiek – Geodesie (landmeetkunde) Mogelijkheden met aardrijkskunde wat betreft beroep: – – – – – – – – – – – – – –
politiek, energie, geoloog, landbouw, vastgoed, hydrografie, journalistiek, milieukunde, seismologie, meteorologie, hulpverlening, GIS-specialist, delfstofwinning, klimaatonderzoek,
– – – – – – – – – – – –
bodemonderzoek, weg- en waterbouw, stedenbouwkundige, leraar aardrijkskunde, geo-informatie en ict, internationale handel, reiswereld / reisleider, internationale organisaties, verkeer- en transportsector, ruimtelijke ordening en planologie, binnen- en buitenlands bestuur en beleid, crisis-, water-, natuur- en landschapbeheer
De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt Om te beginnen kan er bij aardrijkskunde een onderscheid gemaakt worden tussen fysische en sociale geografie. Tijdens de profieloriëntatieweek wordt er aandacht besteed aan beide aspecten van het vak. We doen aan de hand van een lesbrief over Brazilië waarin vooral toepassing en inzicht centraal staan. In de bovenbouw zal deze manier van vraagstelling namelijk ook vaker terugkomen.
Profieloriëntatieboekje havo
23
schooljaar 2012-2013
Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
24
schooljaar 2012-2013
Biologie Algemeen Biologie betekent letterlijk "de leer van het leven". Bij biologie hou je je dan ook bezig met het bestuderen van alles wat leeft, groeit en bloeit: mensen, planten, dieren en micro-organismen. Het vak biologie is opgebouwd rondom 3 centrale thema's: Hoe is het leven op aarde tot stand gekomen? Hoe ontwikkelen organismen zich van hun vroegste ontwikkelingsvorm tot het volwassen stadium? Hoe kunnen organismen zich aanpassen aan een omgeving die steeds verandert? Voor iedereen die in een medische, paramedische of biologische richting verder wil, is dit vak een must, ook als het voor de vervolgopleiding niet verplicht is. In elk geval is het een vak dat je voor je algemene ontwikkeling niet mag missen. Als je niet zo heel exact bent aangelegd kan biologie best een moeilijk vak zijn. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? De lessen biologie in de bovenbouw bouwen voort op de lessen zoals die in de onderbouw gegeven worden. Alleen is het niveau een stuk hoger. Tijdens de biologielessen in de bovenbouw wordt vooral verwacht dat je logisch kunt nadenken, dat je verbanden kunt leggen tussen de verschillende onderwerpen binnen de biologie en dat je inzicht hebt in hoe bepaalde processen werken. De lesvorm is heel gevarieerd: klassikaal, afgewisseld met zelfstandig werken, of werken in groepjes. Practica zijn bij biologie erg belangrijk: het is niet alleen illustratie van de leerstof, het is ook een manier van met biologie bezig zijn. De stof wordt zoveel mogelijk in bepaalde contexten behandeld. Daarbij moet je denken aan: gezondheid (bijvoorbeeld de rol van voedsel, de rol van zonlicht, de rol van micro-organismen), natuur en milieu (bijvoorbeeld invloed van menselijk gedrag op de natuur), voedsel en voedselproductie (bijvoorbeeld wereldvoedselprobleem) en biotechnologie (bijvoorbeeld klonen, DNAmanipulatie). Dit maakt biologie tot een vak dat je dagelijks tegenkomt. Aantal lesuren Biologie wordt in alle jaren van de bovenbouw gegeven. In 4 HAVO krijg je 4 lesuren per week In 5 HAVO krijg je 3 lesuren per week Examenprogramma Het eindexamen van biologie bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen. De volgende onderwerpen komen in de bovenbouw aan bod: Domein A1 Vaardigheden Hierin leer je hoe je een biologisch onderzoek moet aanpakken. Domein A2 Analyse van en reflectie op natuurwetenschap en techniek De natuurwetenschappelijke kennis en de technische toepassingen ervan worden nader bekeken. Domein B Structuren in ecosystemen, organismen en cellen Organismen in relatie tot elkaar en omgeving. Het hele ingewikkelde samenspel van planten en dieren in een gebied hangt van vele factoren af: licht, temperatuur, structuur van de bodem, de invloed van de mens en nog veel meer. Zo'n leefgebied noemen we wel een ecosysteem. Welke soorten planten en dieren (organismen) er leven hangt er natuurlijk nauw mee samen. De bouw, onderdelen en functies van cellen komen aan de orde. De functies van allerlei weefsels en organen komen hier aan bod. Je moet bijvoorbeeld in tekeningen en
Profieloriëntatieboekje havo
25
schooljaar 2012-2013
afbeeldingen delen van cellen kunnen herkennen. Daarnaast is er aandacht voor de functies van allerlei onderdelen van cellen, zoals de kern en het celmembraan. Domein C Voortplanting en erfelijkheid Allerlei onderwerpen die met erfelijkheid, genetische manipulatie en erfelijke ziekten te maken hebben komen aan bod. Ook leer je hoe je de uitkomst kunt voorspellen van kruisingen, onder andere met behulp van kansberekeningen. Domein D Stofwisseling Hoe komen we aan onze energie? Hoe maken we de stoffen die in ons lichaam belangrijk zijn? Voor een aantal stoffen is er sprake van een kringloop. Daarvoor zijn een groot aantal micro-organismen van belang. De hele spijsvertering komt aan bod. Welke organen spelen een rol bij eten en drinken, vertering, verwijdering van onverteerbare stoffen en afvalstoffen? De chemische kant van eiwitten, koolhydraten en vetten krijgt volop de aandacht. Bloed speelt natuurlijk een belangrijke rol bij het 'bezorgen' van allerlei stoffen op het juiste adres. Longen, nieren en lever hebben daarbij een belangrijke taak. Wat is goede voeding? Welke stoffen zijn ongezond voor ons? Domein E Stabiliteit en verandering Je leert waar de ontwikkeling, handhaving of verstoring van een leefomgeving van afhangt. Als er binnen een bepaalde diersoort meer dieren sterven dan er geboren worden, dreigt uitsterven van deze diersoort. Maar er zijn ook omstandigheden waarbij bepaalde planten of dieren 'de macht kunnen grijpen'. Je leert iets over het gedrag van organismen. En je leert hoe de mens zijn interne milieu beschermt. Hoe houden we onze temperatuur constant? Hoe houden we vreemde indringers buiten? Meer informatie? Kijk bij www.bioplek.nl Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Biologie in beroepen Onderwerp Natuur en milieu Verzorging mensen
Verzorging van dieren Verzorging van planten Bestrijding ziekten bij mensen Voeding bij mensen Beweging Voortplanting
Profieloriëntatieboekje havo
Beroep Boswachter Milieuconsulent Opticien Verpleegkundige Schoonheidsspecialiste Veehouder Dierenarts Akkerbouwer Hovenier Huisarts Apothekers assistente Diëtist Kok Fysiotherapeut Sportinstructeur Erfelijkheidsonderzoek Verloskundige
26
schooljaar 2012-2013
Voorlichting
Onderzoek
Biologiedocent GGD-er Mondhygiënist Analist in een laboratorium
De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt In de profieloriëntatieweek krijg je 1 les biologie waarin er aandacht wordt besteed aan natuurwetenschappelijk onderzoek. Je zult zelf een proefje uitvoeren en we zullen de resultaten bespreken. Verder gaan we in op de vraag waarom je het vak wel of niet zou kiezen. Ook bespreken we de vragen die jullie eventueel hebben. Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
27
schooljaar 2012-2013
Economie Algemeen In klas 3 heb je kennisgemaakt met het vak economie. Daarbij heb je vooral gekeken naar jouw rol in de economie: je rol als burger, als consument, als ondernemer, als werknemer enzovoort. Daarbij heb je kennisgemaakt met een aantal aspecten van het economisch leven. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? In de Tweede Fase breiden we het vak economie uit. We gaan dan vooral kijken naar de macro-economie: de economie van een land (voor ons natuurlijk Nederland) en de wereldeconomie. Centraal daarbij staat het doel van de economische wetenschap: het bereiken van een zo groot mogelijke welvaart. Simpel gezegd: Hoeveel van onze wensen kunnen we realiseren? Dat de mens veel wensen heeft staat voor economen vast. Waarom dat zo is onderzoekt de economische wetenschap niet, dat is voer voor psychologen. Wel maakt de economische wetenschap hoe langer hoe meer gebruik van de resultaten van psychologie. Voorbeelden daarvan zijn de speltheorie, hoe reageert een mens op acties van een ander mens, en de theorie van het morele gevaar, waarbij wordt gekeken hoe consumenten situaties zo kunnen gebruiken ( misbruiken?) dat hun eigen voordeel gewaarborgd wordt. De economen concentreren zich op het verwezenlijken van die wensen. Om de wensen te verwezenlijken zijn er goederen en diensten nodig. Er moet geproduceerd worden, zo ontstaat het Nationaal Product. Dat roept al meteen een aantal economische vragen op: wie zorgt voor de productie (bedrijven en/of de overheid)? Waarom wordt er geproduceerd (winst of algemeen belang)? Hoe produceren we (veel mensen = arbeid of juist veel machines = kapitaal). In welk land worden bepaalde producten geproduceerd? Enzovoort. Doordat we produceren ontstaat er inkomen: het Nationaal Inkomen. Hoe hoog is dat inkomen? Hoe verdelen we dat inkomen? Welk deel van dat inkomen reserveert de overheid voor zichzelf door belastingen te heffen? Aan welke producten geven de consumenten hun geld uit? Er ontstaat een kringloop van geld en goederen. Bedrijven verkopen hun producten aan consumenten. Het geld dat ze hiervoor ontvangen gebruiken ze o.a. om hun werknemers te betalen. De werknemer geeft als consument het geld weer uit aan de producten van de bedrijven. En zo zou dat tot in het oneindige door kunnen gaan, geen problemen, want het geld wordt elke keer rondgepompt. Helaas, de waarheid is anders. Lees de kranten er maar op na. Economische problemen zijn er in overvloed: werkloosheid, faillissement van bedrijven, grote schulden bij burgers, woningnood, onderontwikkeling, enzovoort. Bij de bestudering van al deze problemen moeten we ons telkens weer vragen stellen. Vragen die te maken hebben met werkgelegenheid en werkloosheid, met internationale handel, met inflatie (= prijsstijgingen). Hoe komt het bijvoorbeeld dat elk jaar opnieuw de prijzen stijgen? Hoe kan een tropische orkaan in de golf van Mexico ervoor zorgen dat wij meer moeten betalen voor onze benzine? Wat is de rol van geld in de economie? Waarom werd bijvoorbeeld gezegd dat de invoering van de Euro voor een grotere welvaart zou zorgen in de deelnemende landen? Het mooie van het vak economie is dat er geen pasklare antwoorden op veel van onze vragen zijn. (Een voorbeeld: er is in een land een te grote werkloosheid. De overheid wil dat die werkloosheid wordt teruggedrongen. Zal de overheid nu moeten zorgen voor
Profieloriëntatieboekje havo
28
schooljaar 2012-2013
loonsverhogingen of juist voor loonsverlagingen? Vraag maar aan je docent of hij/zij het antwoord weet) In de economie maken we daarom gebruik van modellen: vereenvoudigingen van de werkelijkheid. Op die manier proberen we te begrijpen hoe de economische wereld in elkaar zit. Dan pas kunnen we kijken wat de oplossing voor bepaalde problemen kan zijn en kunnen we (een beetje) voorspellen hoe de economie zich zal gaan ontwikkelen. Als laatste een waarschuwing: in het vak economie maken we veel gebruik van getallen, berekeningen en van de wiskunde. Als je geen enkel gevoel hebt voor het werken met getallen kun je beter geen economie kiezen in je vakkenpakket. Aantal lesuren Economie wordt in havo 4 4 uur per week gegeven, in klas 5 zijn 3 uren ingeroosterd Examenprogramma Het eindexamen van economie bestaat uit een schoolexamen en een centraal examen. Het schoolexamen zal gedeeltelijk bestaan uit een aantal praktische opdrachten die deels vakoverstijgend zijn. De examenonderdelen, in het examenprogramma concepten genoemd, zijn: Schaarste Ruil Markt Ruilen over de tijd Samenwerken en onderhandelen Risico en informatie Welvaart en groei Goede tijden, slechte tijden Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep: Elke economische studie, zowel op het hbo staat voor je open. Andere wetenschappen, zoals bedrijfskunde en recht maken ook veel gebruik van economische wetmatigheden De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt: Enkele onderdelen van de stof die in klas 4 aan de orde komen. Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
29
schooljaar 2012-2013
3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
30
schooljaar 2012-2013
Geschiedenis Algemeen Geschiedenis heeft met het verleden te maken. Dat wist je natuurlijk al. Ook jij kunt terugkijken op een stukje verleden. Leuke gebeurtenissen en momenten blijven je bij. Vervelende dingen die je hebt meegemaakt, vergeet je niet snel. Misschien heb je wel eens dingen gedaan waar je achteraf spijt van had. Het proefwerk waar je niet voor geleerd had of de ruzie met je vriend of vriendin. Had ik maar…. hoor je vaak zeggen. In het vak geschiedenis dat voluit geschiedenis en staatsinrichting heet, gaat het over mensen. Het gaat om de goede dingen, maar ook over de fouten die mensen gemaakt hebben. Zowel van de goede als de slechte dingen kunnen we leren. Bij geschiedenis gaat het in eerste instantie om kennis. Je moet veel leren en dingen weten. Als je dit gedaan hebt gaat de historische wereld pas echt voor je open: je leert verbanden te leggen en ontwikkelingen in de tijd te plaatsen. Het is ook de bedoeling dat je zelf aan de gang gaat met verschillende onderwerpen. Het verzamelen en bestuderen van historische informatie, het maken van een werkstuk, een onderzoekje doen en het afnemen van een interview zijn hiervan enkele voorbeelden. Hierbij haal je zelf informatie uit de bibliotheek, mediatheek en van internet. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? In de bovenbouw worden de onderwerpen die in de onderbouw zijn behandeld verder uitgediept. Je begint dus weer met het tijdvak Jagers en boeren en sluit af met de Tijd van Televisie en Computer. Er zijn wel een aantal veranderingen: - Je gaat steeds meer zelf op onderzoek uit om op die manier dingen te ontdekken. De basis hiervoor is kennis, je moet nog steeds jaartallen en begrippen uit je hoofd kennen. Maar je gaat deze kennis steeds meer toepassen om ontwikkelingen in verband te plaatsen en om achtergronden van gebeurtenissen te verhelderen. - Je moet ‘Kenmerkende aspecten’ kennen. Ieder tijdvak heeft een aantal kenmerkende gebeurtenissen/ontwikkelingen/. Deze moet je kunnen noemen en je moet, uiteindelijk, hiervan voorbeelden kunnen geven. Aantal lesuren Geschiedenis wordt in 4 HAVO en in 5 HAVO gegeven. In 4 HAVO 4 uur per week. In 5 HAVO 3 uur per week. Examenprogramma Het eindexamen van geschiedenis bestaat uit schoolexamens en een centraal examen. Het schoolexamen bestaat uit een examendossier met daarin toetsen en opdrachten die je hebt gedaan en een praktische opdracht in de vorm van een mondelinge presentatie. Je krijgt 10 tijdvakken behandeld en 2 thema’s die per school kunnen verschillen. Ook krijg je leerlijnopdrachten, deze zijn gekoppeld aan een vaardigheid (bijvoorbeeld het zoeken en verwerken van informatie). Het centrale eindexamen bestaat uit de 10 tijdvakken waarbij specifiek aandacht wordt besteed aan een aantal ‘context’ onderwerpen. Wat de onderwerpen zijn die behandeld worden krijg je op een later tijdstip te horen Dit jaar zijn de onderwerpen bijvoorbeeld, De Verenigde Staten en hun federale overheid 1865 – 1965, Republiek in een tijd van vorsten Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Met je Havo diploma heb je toegang tot de lerarenopleiding geschiedenis. Dit is de enige mogelijkheid om echt iets met geschiedenis te doen. Als je hiervoor kiest, kun je docent
Profieloriëntatieboekje havo
31
schooljaar 2012-2013
worden. Maar toch werken de meeste mensen die geschiedenis hebben gestudeerd niet als docent. Een groot gedeelte van de historici werkt als communicatieadviseur of als journalist. Reden hiervoor is dat je tijdens de studie geschiedenis leert onderzoeken (speurwerk) en dit vervolgens te verwerken tot een logisch verhaal. Ook zijn er historici die werken als beleidsmaker of medewerker bij een gemeente, provincie of ministerie. Mark Rutte en Kroonprins Willem-Alexander hebben bijvoorbeeld ook geschiedenis gestudeerd. De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt Tijdens de profieloriëntatieweek gaan we bij het vak geschiedenis kijken naar de indeling van de geschiedenis in periodes (5) en tijdvakken (10). In de bovenbouw wordt er gewerkt aan de hand van die indeling en alle tijdvakken worden besproken. Je begint weer helemaal bij het begin, dus de tijd van jagers en boeren, en werkt door tot de moderne geschiedenis, de tijd van televisie en computers. Verder laten we jullie kennismaken met de manier van werken en het boek uit de bovenbouw.
Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1
Waar moet je goed in zijn bij dit vak? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________
2
Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________
3
Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________
4
Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________
5
Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
32
schooljaar 2012-2013
Informatica Hieronder volgt algemene informatie over het vak informatica, zoals dit aangeboden kan worden als examenvak in Nederland. Omdat Informatica een ‘levend’ vak is, veranderd de inhoud van het vak vrijwel elk jaar. De opzet is wel altijd dat je op het einde van je schooltijd in staat zult zijn een veilige digitale (thuis)omgeving te bouwen en te handhaven, verbinding met het internet te leggen en (bijna alle) digitale communicatiemogelijkheden gebruikt. Algemeen Mensen maken steeds meer gebruik van computers voor het verkrijgen en bewerken van informatie en computers zijn niet meer weg te denken uit onze samenleving. Bij informatica gaat het in de eerste plaats om de manier waarop mensen met informatie omgaan. In de tweede plaats gaat het om het gebruik van machines bij het verwerken van deze informatie. Door dit vak te kiezen krijg je een beter beeld van het grote belang van de computer en van de media die met de computer te maken hebben. Die kennis kun je gebruiken bij je studie, nu en in een vervolgopleiding en waarschijnlijk ook in je latere beroep. Onderwerpen die bij informatica aan bod komen zijn bijvoorbeeld: Informatie en informatiesystemen Privacy, Geheimhouding en Bedreigingen Datacommunicatie Hoe vindt communicatie plaats tussen computers onderling en tussen computers en hun gebruikers bij netwerken, datacommunicatie en websites? Systeemtheorie en systeemontwikkeling Informatiesystemen en informatieanalyse Hardware Hoe zitten, technisch gezien, computers en netwerken in elkaar en hoe werken ze? Algoritmen (probleemoplossingen) en informatieverwerking Games Design Projectmanagement Informatica is een goede basis voor veel vervolgopleidingen en beroepen. Er is immers bijna geen beroepsrichting meer denkbaar of je krijgt op de een of andere manier te maken met informatieverwerking en automatisering. Informatica is zeker niet altijd makkelijk, maar het is wel een boeiend, veelzijdig en afwisselend vak. Het belang van informatica. Je kunt bijna geen tak van wetenschap of techniek bedenken of de computer speelt er een rol in. En in veel gevallen is de computer zelfs onmisbaar geworden. Ook in het maatschappelijke leven is de computer diep doorgedrongen. We spreken daarom ook wel van de informatiemaatschappij. Bij dit onderdeel bestudeer je de rol en het belang van de computer en de daarmee verbonden media. Je krijgt hier ook te maken met de minder leuke bijverschijnselen zoals bedreiging van de privacy, het illegaal kopiëren van programma's en rare dingen op het internet. Begrippen en vaardigheden. Bij dit programmaonderdeel leer je in grote lijnen hoe een computer werkt en hoe programma's in elkaar zitten. Je wordt ingewijd in de 'geheimtaal' van computergebruikers zodat je er voortaan over mee kunt praten. Met andere woorden je wordt ingewijd in de hard- en software. Je gaat verschillende programma's gebruiken om gegevens op te slaan en om presentaties te maken. Dat kun je zeker bij dit vak maar waarschijnlijk ook bij andere vakken goed gebruiken.
Profieloriëntatieboekje havo
33
schooljaar 2012-2013
Systemen. De informatiewereld zit vol met systemen. Denk bijvoorbeeld aan het bank/giro systeem waarvan de geldautomaat maar een klein onderdeeltje is. Zo zijn er veel meer onderdelen. Bij de meeste systemen komen netwerken te pas, waarlangs de informatiestromen van het ene punt naar het andere punt gaan. Aantal lesuren 4 HAVO: 3 uur. 5 HAVO: 3 uur. Examenprogramma Het vak informatica wordt afgesloten met een schoolexamen. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep: ICT is bij alle HBO- en WO-opleidingen/studies en beroepen relevant. Specifieke ICT-opleidingen: Bedrijfskunde HBO-ICT Media-opleidingen Game Design De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt Vakpresentatie
Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
34
schooljaar 2012-2013
4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
35
schooljaar 2012-2013
Maatschappijwetenschappen Algemeen Bij maatschappijwetenschappen staat het gedrag van groepen mensen centraal. Je leert er hoe onze samenleving in elkaar zit. Je leert ook zoeken naar mogelijke oplossingen van maatschappelijke en politieke vraagstukken. Je moet daarbij rekening houden met de verschillende belangen van de verschillende groepen, hoe besluiten tot stand komen en hoe een besluit wordt beïnvloed. Met andere woorden: je bekijkt de samenleving vanuit de sociaal-culturele, de sociale, economische en politiek-juridische invalshoek. Een belangrijk instrument van het vak is het analyseschema, waarmee op een systematische manier naar die vraagstukken wordt gekeken Je moet daarbij rekening houden met de verschillende belangen van de verschillende groepen, hoe besluiten tot stand komen en hoe een besluit wordt beïnvloed. De analyse gaat uit van de invalshoeken die boven al genoemd werden. Meningsvorming is meer dan het uiten van je eigen gelijk, maar is gebaseerd op analyse, luisteren, overwegen en denken. Het examenvak is gericht op de sociale wetenschappen en vormt een voorbereiding voor verschillende vervolgopleidingen in maatschappelijke vakken, zoals Politicologie, Criminologie, Managementopleidingen, Journalistiek, Sociale wetenschappen enz. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Het is een nieuw vak met raakpunten met levensbeschouwing, geschiedenis, aardrijkskunde en economie. Deelvakken Verwante, in het programma ingebedde, vakken zijn: sociologie, criminologie, politicologie. Aantal lesuren In klas 4: 3 uur, klas 5: 3 uur. Examenprogramma Het examenprogramma omvat de volgende domeinen: Domein A: Vaardigheden Domein B: Politieke besluitvorming Domein C: Massamedia Domein D: Multiculturele samenleving Domein E: Mens en werk Domein F: Criminaliteit en rechtsstaat Domein G: Milieu en beleid Domein H: Ontwikkelingssamenwerking. Maatschappijwetenschappen bestaat uit een schoolexamen, bestaande uit een aantal toetsen en een praktische opdracht (50%) en een centraal examen (50%) Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5 Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Maatschappijwetenschappen vormt een inleiding op een sociaal-wetenschappelijke, journalistieke, juridische, sociaal- of cultureel-maatschappelijke opleiding. Deze vervolgopleidingen vragen namelijk allemaal een zeker inzicht in maatschappelijke processen en theorieën en de wereld waarin je leeft.
Profieloriëntatieboekje havo
36
schooljaar 2012-2013
De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt: Een kennismakingsles aan de hand van de actualiteit. Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
37
schooljaar 2012-2013
Management en Organisatie (M&O) Algemeen De bedoeling van het vak M&O is je inzicht te vergroten in het reilen en zeilen van een organisatie. Voorbeelden van organisaties die je vast al kent zijn, een sportvereniging, een winkel, een fabriek en een restaurant. Het gaat er dus vooral om wat er binnen de organisaties gebeurt. Je komt bij dit vak allerlei zaken tegen die te maken hebben met de vraag: "Hoe kan ik een organisatie vormgeven en hoe kan ik er voor zorgen dat de doelstellingen van het bedrijf ook worden gehaald?" Vaak bestaat een doelstelling uit het behalen van een zo groot mogelijke afzet, omzet en/of winst. Dit betekent dan ook dat je zult moeten leren hoe een financiële rapportage gemaakt wordt. Dit deel van het vak kost relatief veel tijd. Je bent tijdens de lessen dus veel bezig met financiële vraagstukken. Een aantal voorbeelden van kernpunten van het programma van M&O op een rijtje: De organisatie en het personeelsbeleid De financiering van activiteiten De informatievoorziening Het financieel beleid De marketing De externe financiële verslaggeving Als je inzicht in getallen hebt, logisch kunt nadenken en niet bang bent voor een flink portie rekenwerk (grafieken en tabellen!) is het vak zeker iets voor jou. M&O is zeer geschikt als voorbereiding op opleidingen in de bedrijfseconomische en/of commerciële richting. Wat kun je later doen met management en organisatie? Het vak geeft je inzicht in een organisatie. Dit is voor iedereen handig gezien het feit dat we allemaal voor een organisatie werkzaam zullen worden. Daarnaast kun je beter meedenken over bijvoorbeeld de toekomstplannen van een (kleine) organisatie. Welke gevolgen hebben eventuele investeringen voor de toekomst? Hoe kunnen we het aantal leden van de sportvereniging laten toenemen? Etc. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Management en organisatie komt niet voor in de basisvorming en is dus een nieuw vak in de bovenbouw. Aantal lesuren Management en organisatie wordt zowel in 4 als 5 HAVO gegeven, in 4 HAVO 3 uur en in 5 HAVO 2 uur. Examenprogramma Het vak management en organisatie wordt afgesloten met een schoolexamen en een centraal examen. De volgende onderwerpen komen aan bod: - Interne organisatie en personeelsbeleid Aan een organisatieschema kun je zien hoe een bedrijf, een ziekenhuis, een school is georganiseerd. Uit zo’n schema kun je aflezen wie de leiding in de organisatie heeft. Alle grote bedrijven hebben een Ondernemingsraad (OR). Deze houdt de belangen van het bedrijf en van de werknemers in het oog. Een OR bestaat uit de directeur en uit werknemers uit alle delen van het bedrijf.
Profieloriëntatieboekje havo
38
schooljaar 2012-2013
-
-
-
Een medezeggenschapsraad (MR) doet hetzelfde als de OR maar dan op een school. Hierin zitten docenten, ander personeel, ouders en… leerlingen. Financiering van activiteiten Marketingbeleid Je kunt op allerlei manieren klanten trekken. Je kunt lagere prijzen vragen, maar maak je dan nog wel winst? Trouwens: de klanten vinden andere dingen ook belangrijk als “Waar kan je een product kopen?”, “Is het een product van een bekend merk?” en “Hoe zijn de kwaliteit van het product en de service van de winkelier?”. Financieel beleid Afgeprijsde artikelen: goed nieuws voor de klant maar ook leuk voor de verkoper? In een bedrijf moet er iemand zijn die kan berekenen wat de gevolgen zijn als de verkoopprijs verandert. Iemand die weet waar het goed en minder goed gaat in het bedrijf en in de gaten houdt of alles op tijd betaald kan worden. Je leert hoe je berekeningen maakt om een bedrijf goed te kunnen leiden en de juiste beslissingen kunt nemen. Informatievoorziening met behulp van informatie- en communicatietechnologie (ICT) Externe financiële verslaggeving In de derde klas heb je bij economie al eens een eenvoudige balans bekeken. Bij M&O ga je uitgebreid in op de financiële verslagen van commerciële en nietcommerciële organisaties. Je leert waarop je moet letten om een oordeel te vormen over de gang van zaken. Als je lid bent van een vereniging krijg je de jaarcijfers te zien. Op de jaarvergadering van jouw vereniging kan je vragen stellen wanneer je iets niet begrijpt van de financiële verslagen zoals “Hoe komt het dat het jubileumtoernooi zo veel duurder was dan begroot?”en “Waarom is het begrote bedrag aan contributies zo hoog?”. Leden van een ondernemingsraad, een medezeggenschapsraad of gewone werknemers in een bedrijf krijgen te maken met begrotingen en financiële verslagen. Dan wordt er verwacht dat je begrijpt wat er staat.
Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep M&O wordt door veel vervolgopleidingen aangeraden als voorbereidingen op financiële studies. Daarnaast zijn er veel beroepen waarbij M&O terug komt, immers iedere organisatie heeft hier mee te maken. De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt In deze week zal M&O in een voorlichtingsles kort besproken worden. Hier worden verschillende onderwerpen genoemd die behandeld worden bij het vak. Daarnaast maak je een oefenopdracht, bestaande uit veel rekenwerk. Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
39
schooljaar 2012-2013
2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
40
schooljaar 2012-2013
Muziek Algemeen Vrijwel iedereen is op zijn of haar eigen manier met muziek bezig. Soms zeer actief door zelf te zingen of een instrument te bespelen , soms wat passiever door er naar te luisteren. In de onderbouw heb je al 3 jaar muziekles gehad. In klas 3 zelfs 2 uur per week. Toch valt er nog volop te leren over muziek. Muziek is dan ook een heel breed vak met vele kanten. Vaak is het ook een actief vak omdat je alleen, in groepjes, met de klas of zelfs in de bovenbouw met meerdere klassen tegelijk muziek maakt. Soms zelfs na schooltijd (b.v. bij concerten en de repetities daarvoor). Een vak waarvoor je net als bij sport moet trainen: je oren, je instrument en je stem. Maar ook een vak met theoretische kanten. Er zijn termen/begrippen die je moet leren, maar vervolgens ook moet gaan herkennen met je oren. Vrijwel alles wordt gekoppeld aan “geluid”, heel logisch natuurlijk. Muziek is een vak dat niet vaak verplicht is voor een vervolgopleiding. Voor een aantal opleidingen is het echter wel heel handig: b.v. pabo, dansopleidingen, logopedie, theateropleidingen, muziektherapie, welzijnswerk enz. Je hoeft niet al jaren een instrument te bespelen wanneer je het vak kiest. Je bent echter wel in het voordeel wanneer je al iets bespeelt, want musiceren (zingen én spelen) is een belangrijk onderdeel van het vak. Dat je ook behoorlijk noten moet kunnen lezen is natuurlijk logisch. Muziek is een vak dat je kiest omdat je het leuk vindt!
Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Vanuit de onderbouw ben je niet gewend om zo regelmatig huiswerk te krijgen. Dat is in de bovenbouw duidelijk anders. Daar moet je veel meer thuis doen. Je hebt naast een tekstboek een werkboek en je werkt met ICT-materiaal. Luisteropdrachten, theorieopdrachten, muziekstukken instuderen, instrumenten (nog beter leren) herkennen…je kunt en moet daar thuis regelmatig aan werken. Een onderwerp waarvoor in de onderbouw ook iets minder aandacht was is solfège: een onderdeel dat alles met je gehoor en notatie te maken heeft (ritme, melodie, toonsoort, maatsoort, akkoorden etc.). De computer maakt dat je hier op je eigen niveau en in je eigen tempo aan kunt werken. Aantal lesuren In het vierde jaar krijg je 4 lesuren per week. In het vijfde leerjaar krijg je 3 lesuren per week. Net als in de onderbouw krijg je één uur per week praktijk. Soms ook 2 uur per week! Examenprogramma Het examen van muziek bestaat uit een centraal landelijk examen en schoolexamens. De volgende onderwerpen komen in de bovenbouw aan bod:
Profieloriëntatieboekje havo
41
schooljaar 2012-2013
Domein A:
Vaktheorie Subdomein A1: Subdomein A2: Subdomein A3:
Waarnemen en weten Analyseren en interpreteren Muziek en Cultuur
Hierbij hoort o.a. het volgende: algemene muziekleer (termen/begrippen die je niet alleen moet weten maar ook op het gehoor moet kunnen interpreteren), muziekinstrumenten en zangstemmen, het opschrijven van ritmes en melodieën, muzikale vormen leren herkennen, kennis van en inzicht in de muziekgeschiedenis van de Middeleeuwen tot de 20e eeuw, het kunnen volgen van partituren, het analyseren van muziek. Domein B:
Praktijk Subdomein B1: Subdomein B2:
Zingen en spelen Improviseren en componeren
Dit houdt o.a. in: zingen en spelen van muziek uit de verschillende perioden van de muziekgeschiedenis (individueel en in groepsverband), het improviseren van een ritme of melodie, het onvoorbereid spelen en zingen van ritmes en melodieën, het zelf ontwerpen en noteren van muziek volgens vastgestelde regels. Domein C:
Oriëntatie op studie en beroep
Het landelijke “Centraal Examen” is een luistertoets waarin alle onderdelen van het vak (behalve zelf musiceren) aan bod kunnen komen. De schoolexamens (o.a.): Algemene muziekleer (luistertoets en theorie) Solfège/individueel musiceren (mondeling) Solfège schriftelijk Muziekgeschiedenis (mondeling) Compositie opdrachten in groepsverband - Concert !!! (instrumentaal en vocaal musiceren in meerdere stijlen) Het examenprogramma bestaat uit 9 schoolexamens en 1 centraal (landelijk) examen. Waar te kiezen?
Zie tabel pag. 5.
Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Het vak muziek is nergens verplicht. Je talent voor muziek op een andere manier ontwikkelen kan ook een succesvolle manier zijn om toegelaten te worden op bijvoorbeeld een conservatorium of de rockacademie. Het is wel een vak dat erg handig kan zijn en van pas kan komen bij diverse opleidingen. De meeste leerlingen kiezen het vak omdat ze er goed in zijn en het leuk vinden.
Profieloriëntatieboekje havo
42
schooljaar 2012-2013
Conservatorium: bijvoorbeeld Docent muziek of uitvoerend musicus Rockacademie: bijvoorbeeld popmuzikant of singer/songwriting Muziektherapie of creatieve therapie Film en televisie academie: bijvoorbeeld sounddesign Kleinkunstacademie: uitvoerend podiumkunstenaar Productie podiumkunsten Logopedie Pabo Diverse dansopleidingen Circus arts Toneelschool, bijvoorbeeld docent drama of acteur. De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt De lessen gaan deze week, en deels ook in de week ervoor en erna, over de Barok. In de bovenbouw is muziekgeschiedenis de rode draad voor alle lesstof en tijdens lessen kun je een beetje ervaren op welke manier dat gaat. Er is aandacht voor deze periode in de geschiedenis, maar vooral voor de manier waarop muziek toen gemaakt werd en klonk. In dezelfde periode ga je in de muzieklessen ook een stukje muziek spelen uit die tijd.
Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
43
schooljaar 2012-2013
4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Succes met je keuze!
Profieloriëntatieboekje havo
44
schooljaar 2012-2013
Natuurkunde Algemeen Natuurkunde kom je overal om je heen tegen: telefoon, licht, wasmachine, lift, contactlens, spaarlamp. Dat zijn slechts enkele voorbeelden van ontwikkelingen en uitvindingen waaraan natuurkundigen hebben meegewerkt. Natuurkunde komt niet alleen van pas als je een exacte studie gaat doen, maar kan ook heel nuttig zijn als basis voor vele andere studierichtingen. Doordat je een flinke wetenschappelijke kennis opbouwt, ben je in staat kritisch en analytisch te denken. En dat komt weer bij vele beroepen van pas! Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Natuurkunde in de bovenbouw betekent een verdieping van de lesstof uit de onderbouw. Bekende stof uit de onderbouw wordt meer geformaliseerd: je gaat meer met formules rekenen. Daarnaast komt er een aantal onderwerpen bij: trillingen, radioactiviteit en fysische informatica. In de tweede fase wordt het vak natuurkunde een echte uitdaging. Je doet experimenten en voert daarnaast praktische opdrachten uit. Aantal lesuren Natuurkunde wordt in 4 HAVO en 5 HAVO gegeven. In 4 HAVO krijg je 4 lesuren per week. In 5 HAVO krijg je 3 lesuren per week. Examenprogramma Het eindexamen voor natuurkunde bestaat uit een schoolexamen en een centraal examen. De volgende onderwerpen komen in de bovenbouw aan bod: - Domein A Vaardigheden. Als je een proef hebt gedaan, moet je daar mondeling of schriftelijk verslag van uitbrengen. Die proeven doe je met allerlei apparaten en hulpmiddelen, zoals een oscilloscoop, stopwatch, lenzen of een voltmeter. Je moet daar op een goede manier gebruik van maken. Er moet vaak iets berekend worden, met de rekenmachine of op de computer. Soms zien die berekeningen er behoorlijk wiskundig uit. Ook moet je weten hoe je een betrouwbaar experiment opzet. Het werken met simulaties, modellen en aan de computer gekoppelde experimenten gaat een grotere rol spelen. Een eigen zelfstandig onderzoek kan erbij horen. Er wordt nagegaan hoe natuurwetenschappelijke kennis ontstaat, welke vragen onderzoekers kunnen stellen en hoe ze aan betrouwbare antwoorden komen. - Domein B Beeld- en geluidstechniek Hierbij komen informatieoverdracht, medische beeldvorming en optica aan bod. Bij informatieoverdracht kun je denken aan trillingen en golven. Bij medische beeldvorming denk je aan de natuurkundige principes en technieken die bij de analyse en diagnostiek in de gezondheidszorg een rol spelen, denk aan röntgenfoto’s, MRI scan, en het gebruik van radioactiviteit. Bij optica zijn het gebruik van lenzen en de eigenschappen van licht van belang. Denk aan de constructies met lenzen, en de formules voor vergroting. - Domein C Beweging en energie Als een auto gaat rijden is er sprake van een bewegingsverandering onder invloed van een kracht. Dit kan beschreven worden met de wetten van Newton. Ook de energieomzettingen (bijvoorbeeld van zwaarte-energie naar bewegingsenergie) zijn van belang.
Profieloriëntatieboekje havo
45
schooljaar 2012-2013
- Domein D Materialen Waarom is glas doorzichtig? Waarom is een metaal een goede geleider? Dit zijn vragen, die je zou kunnen beantwoorden als je dit onderwerp gehad hebt. - Domein E Aarde en heelal Ontstaan en ontwikkeling van het heelal en bewegingen in het zonnestelsel worden verklaard. Ook over aarde en klimaat kom je meer te weten. - Domein F Menselijk lichaam In je lichaam vinden allerlei natuurkundige processen plaats. Denk aan je bloedsomloop (stromingsleer), spierkracht, zenuwstelsel (eigenlijk elektrische draadjes). - Domein G Meten en regelen Overal gebruiken we elektriciteit voor. Kijk maar eens wat er gebeurt als de stroom uitvalt. In huis hebben we allemaal een meterkast. Er moet in huis op een veilige manier voor stroom worden gezorgd. Voor het licht, de wasmachine, de computer en misschien een alarmsysteem. Weet je wel hoe dat werkt? Soms is het heel belangrijk dat een apparaat automatisch bij een bepaald signaal in actie komt. We spreken dan van regelsystemen. Denk maar eens aan de Intensive Care in een ziekenhuis, aan de centrale verwarming, de regeling van verkeerslichten en de wasmachine. Je moet weten hoe de Wet van Ohm luidt, wat serie- en parallelschakelingen zijn en je moet het begrip kWh kennen. - Domein H Natuurkunde en technologie Natuurkunde staat heel dicht bij de techniek. Onderwerpen uit bovengenoemde domeinen lenen zich voor technische toepassingen. - Domein I Onderzoek en ontwerp Op basis van een gesteld probleem wordt een ontwerp voorbereid, uitgevoerd, getest en geëvalueerd. Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Ondersteuning door wiskunde B wordt sterk aangeraden. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Bij de meeste technische studies heb je natuurkunde nodig. Denk daarbij aan opleidingen als: natuurkunde, bouwkunde, werktuigbouw, civiele techniek, technische informatica en elektrotechniek. Dit alles geldt zowel voor hbo- als universitair niveau. Ook bij talloze richtingen in de gezondheidszorg is natuurkunde nodig. Voorbeelden hiervan: geneeskunde, tandheelkunde, diergeneeskunde en gezondheidswetenschappen. Bij paramedische opleidingen op hbo-niveau is natuurkunde vaak aanbevolen. Denk hierbij aan fysiotherapie en sommige richtingen op het gebied van hbo-v. De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt. Hoe moet je afronden? Elk proefwerk is er wel een paar leerlingen die zich dit afvragen. In de profieloriëntatieweek gaan we een vuistregel hiervoor bespreken, die ook in de bovenbouw gehanteerd wordt. Aan de hand van een practicum ga je deze vuistregel toepassen. Ook gaan we iets dieper in op de theorie die bij dit practicum hoort.
Profieloriëntatieboekje havo
46
schooljaar 2012-2013
Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
47
schooljaar 2012-2013
Scheikunde Algemeen Scheikunde (of chemie, zoals het ook wel wordt genoemd) betekent eigenlijk: de kunst van het scheiden van stoffen. Mengsels van stoffen worden als het ware gesorteerd, stof voor stof. Je zult merken dat je al heel veel weet van scheikunde. Je komt scheikundige processen dagelijks tegen en bijna alle materialen, waaruit gebruiksvoorwerpen bestaan, hebben wel iets met scheikunde te maken. Misschien heb je je niet gerealiseerd dat koffie zetten, een eitje koken, het roesten van ijzer of het wassen van je haar ook chemische processen zijn. En wat dacht je bijvoorbeeld van de kunststof huls van je pen, de kleurstoffen in je kleding, het staal van de poten van stoelen en tafels. Dat zijn ook allemaal producten van de chemie! Ook als je niet van plan bent om na de middelbare school door te gaan met chemie is scheikunde een handig vak om te volgen. Het systematisch aanpakken en oplossen van problemen kun je namelijk eigenlijk overal voor gebruiken. Als je wel verder wilt gaan met scheikunde zijn er tal van mogelijkheden, van gezondheidszorg tot levensmiddelenindustrie, van chemische industrie tot de milieubranche. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Scheikunde in de bovenbouw is een vervolg op scheikunde in de onderbouw. Het practicum zal een steeds grotere rol spelen. Daarvoor moet je in staat zijn om tamelijk zelfstandig allerlei experimenten op te zetten, uit te voeren en uit te werken. Ook verslagen spelen een belangrijke rol bij de beoordeling. Aantal lesuren Scheikunde wordt zowel in 4 HAVO als in 5 HAVO gegeven. In 4 HAVO krijg je 3 lesuren per week In 5 HAVO krijg je 3 lesuren per week Examenprogramma Het eindexamen voor scheikunde bestaat uit een schoolexamen en een centraal examen. De volgende onderwerpen komen in de bovenbouw aan bod: Domein Domein Domein Domein Domein Domein Domein
A Vaardigheden B Kennis van stoffen en materialen C Kennis van chemische processen en kringlopen D Ontwerpen en experimenten in de chemie E Innovatieve ontwikkelingen in de chemie F Processen in de chemische industrie G Maatschappij en chemische technologie
Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Studie: Applied science, bio-informatica, biologie en medisch laboratoriumonderzoek, Biotechnologie, Chemie, Chemische technologie, Forensisch onderzoek, Gezondheidszorgtechnologie, Milieukunde, Process and food technology, Technische natuurkunde, Voedingsmiddelentechnologie
Profieloriëntatieboekje havo
48
schooljaar 2012-2013
Beroep: Analist, Arbeids- of Veiligheidsdeskundige, Farmacoloog, Luchtverontreinigingsdeskundige, Kwaliteitscontroleur, Milieudeskundige, Procestechnoloog, Productontwikkelaar De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt Les 1: Keuringsdienst van waarde Les 2: Gehalte percentage surimi in krabsalade Les 3: Studie en beroep Door de leerlingen te beantwoorden vragen:
1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
49
schooljaar 2012-2013
Tekenen
Zelfportret Inge van der Steen
Zelfportret Bart Heijt
Zelfportret Prizzy de Vos
Kies jij ook voor Tekenen? De leerlingen, Inge, Bart en Prizzy die je op bovenstaande afbeeldingen ziet, gingen je al voor. Waarom kozen zij voor het vak Tekenen in de bovenbouw?! Kunstacademie Industrieel Ontwerper Kunst en economie Grafisch vormgever Docent Beeldende Kunst Amsterdam Fashion Institute Media, informatica en communicatie Maatschappelijk werk en dienstverlening Sociaal-pedagogische hulpverlening Hoger toeristische en recreatief onderwijs Academie voor popcultuur
Design Academy Film en tv Bouwkunde Basisschooldocent Technisch commerciële textielkunde Media en entertainment management Museologie Culturele en maatschappelijke vorming Creatieve therapie Vrijetijdsmanagement Fotografie
Eén van deze beroepen of opleidingen daagden Inge, Bart en Prizzy uit om te kiezen voor Tekenen. Zit er ook een opleiding of beroep bij dat jou aanspreekt? Dan is het ten zeerste aan te bevelen om Tekenen in je profiel te kiezen! Algemeen We leven momenteel in een beeldcultuur. Denk aan de televisie en vooral ook aan internet waar je bestookt wordt met onder andere reclame beelden. Zonder dat je het vaak door hebt zitten er in al die beelden trucjes verwerkt waardoor je gemanipuleerd wordt om bijvoorbeeld een product te kopen. Bij het vak Tekenen leer je beter te kijken naar de beelden om je heen, de werken uit de kunstgeschiedenis maar ook naar je eigen tekening of schildering. Het zorgt ervoor dat je een kritische blik krijgt. Je krijgt oog voor nuances. Tekenen lijkt misschien een vak waar een bèta student niets aan heeft. Toch is dit niet helemaal het geval. Tekenen is een vak waarin je creatief leert om springen met bestaande gegevens. Deze creativiteit is uitermate handig bij onderzoekende opleidingen en/of beroepen. Je leert namelijk te denken buiten de gebaande paden en buiten je eigen referentiekader. Tekenen kiezen voor de ‘gezelligheid’ is een verkeerde motivatie. Tekenen is zeer arbeidsintensief en kost je daarom veel ‘werkuren’. Daarnaast moet je redelijk zelfstandig de kunstgeschiedenis en kunstbeschouwing verwerken. Het is zeker niet gemakkelijk, dus onderschat het niet!
Profieloriëntatieboekje havo
50
schooljaar 2012-2013
Maar om je niet te veel af te schrikken; alle leerlingen die bewust voor Tekenen hebben gekozen, hebben er geen moment spijt van gehad!!! Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? In de onderbouw wordt de basis gelegd om in de bovenbouw zo zelfstandig mogelijk allerlei opdrachten te kunnen uitvoeren. Heel belangrijk is dat je in staat bent om, uitgaande van bepaalde thema’s of opdrachten, zelfstandig een beeldend proces te doorlopen. Naast deze zelfstandigheid wat betreft de praktijk is er nog een ander belangrijk verschil met de onderbouw. De kunsttheorie speelt namelijk een grotere rol binnen het vak Tekenen dan in de onderbouw. (zie bijvoorbeeld ook het examenprogramma) Tekenen is dus een vak dat uit verschillende onderdelen bestaat: De praktijk Je tekent en schildert vanuit verschillende vertrekpunten: de waarneming, de verbeelding en functionele vormgeving (ontwerpen). Daarnaast krijg je regelmatig de ruimte om buiten het 2D-vlak te treden of om te kiezen voor digitale beeldverwerking Kunstgeschiedenis Kennis van en inzicht in de ontwikkeling van de kunst vanaf de klassieke oudheid tot nu. Kunstbeschouwing Het aandachtig bekijken en analyseren van kunstwerken en je eigen werk op zowel vorm als inhoud om zo het kunstwerk beter te kunnen begrijpen. Om de lesstof beter te laten ‘hangen’ zijn er naast de reguliere lessen ook excursies naar musea. Omdat je dan kunst ‘in het echt ziet’, ben je nog beter voorbereid op zowel de praktijk als de theorietoetsen. Aantal lesuren In 4 en 5 Havo heb je het volgende aantal uren: 4 HAVO: 4 lesuren per week in totaal waarvan: - 1 tot 1,5 uur lesuur theorie (kunstgeschiedenis en kunstbeschouwing) - 2,5 tot 3 uur praktijk 5 HAVO: - 2 lesuren praktijk - 1 lesuur theorie Examenprogramma Het Schoolexamen (SE) bestaat uit drie toetsmomenten: 1. SE 0 (Herfst) bestaat uit een praktisch examen. In vijf lesuren heb je de tijd om een stilleven naar de waarneming te tekenen. 2. SE I (Kerst) bestaat uit twee onderdelen Praktijk; een vormgevingsopdracht van 5 lesuren, waarin voornamelijk vanuit de verbeelding wordt gewerkt (bijvoorbeeld het ontwerpen van een CD hoes of Boekenkaft) Theorie; een 100 minuten toets waarbij je kennis van de kunstbeschouwing en kunstgeschiedenis wordt getoetst. 3. SE II (Pasen) bestaat uit een mondeling examen. Tijdens dit mondeling presenteer je al het gemaakte praktijkwerk en samen met de docent analyseer je het eigen werk met behulp van de beeldende begrippen. (kunstbeschouwing) Het Centraal Eindexamen is landelijk en bestaat enkel uit de theorie van de kunstgeschiedenis en de kunstbeschouwing aan de hand van een vooraf vast gesteld thema.
Profieloriëntatieboekje havo
51
schooljaar 2012-2013
Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt Examenleerlingen uit 5 havo gaan tijdens de lessen BVO in gesprek met de 3e jaars leerlingen over het vak tekenen.
Succes met je keuze en hopelijk tot ziens!
Detail “Laag over laag” Inge van der Steen
Hedendaagse Delfts blauwe tegel Bart Heijt
Afmaken van een foto Prizzy de Vos
Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
52
schooljaar 2012-2013
3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
53
schooljaar 2012-2013
Wiskunde A (Advertentie) Algemeen Wiskunde is een vak dat je overal terugvindt in de wereld om je heen. Je leert vaardigheden die je kunt gebruiken om bepaalde vraagstukken op te lossen. Vaak is het ook de basis voor andere vakken als economie, natuurkunde, scheikunde en biologie, maar ook voor tekenen bijvoorbeeld. Je komt bij die vakken problemen tegen die je alleen kunt oplossen als je een aantal wiskundige basisvaardigheden tot je beschikking hebt. Daarom leer je bij wiskunde heel veel verschillende dingen, zoals: Rekenen, meten en schatten Rekenen met variabelen en functies Informatie lezen, begrijpen en verwerken Wiskunde A richt zich vooral op de toepassingen van de wiskunde. In het algemeen kun je zeggen dat wiskunde A vooral gericht is op maatschappelijke toepassingen zoals in bijvoorbeeld economie, geografie en sociale studies. Wiskunde B daarentegen bereidt vooral voor op exacte richtingen. Van leerlingen die wiskunde A volgen, verwachten we minder algebraïsch inzicht, formulevaardigheid en het beheersen van algebraïsche technieken dan van een leerling die wiskunde B volgt.
Installeer de Rekenbeter-App!!!
Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Wiskunde in de Tweede Fase gaat verder met het uitdiepen van de geleerde stof uit de basisvorming en het ontwikkelen van nieuwe vaardigheden (bijvoorbeeld het leren omgaan met de grafische rekenmachine). Aantal lesuren In 4 HAVO krijg je 4 lesuren per week, in de 5e 3 lesuren. Examenprogramma Het examen voor wiskunde A bestaat uit een aantal schoolexamens en een centraal examen. De volgende onderwerpen komen in de bovenbouw aan bod: Domein Vaardigheden Je kunt informatie verwerken, beoordelen en presenteren. Je kunt een probleem vertalen in een wiskundig model en het dan met wiskundige rekentechnieken oplossen. Soms maak je daarbij gebruik van ICT en grafische rekenmachine. Domein Veranderingen Bij ‘veranderingen’ leer je gegevens te verwerken in bijvoorbeeld tabellen en grafieken. Je leert gegevens correct af te lezen, anders te presenteren en ze te gebruiken om vraagstukken op te lossen en conclusies te trekken. Domein Tellen en kansen Bij ‘tellen en kansen’ bereken je allerlei kansen, bijvoorbeeld de kans op een prijs in een loterij. Vaak moet je op een slimme manier tellen om een bepaalde kans te berekenen. Ook met allerlei diagrammen kun je kansen berekenen.
Profieloriëntatieboekje havo
54
schooljaar 2012-2013
Domein Statistiek Bij ‘statistiek’ leer je hoe je statistisch onderzoeksmateriaal kunt verwerken in grafieken en diagrammen. Je werkt verder met gemiddelde-, modus, mediaan- en standaardafwijking en je leert hoe je steekproeven moet nemen. Domein Verbanden In het onderdeel ‘verbanden’ leer je formules op te stellen, toe te passen en met elkaar te vergelijken. Denk hierbij aan formules voor bijvoorbeeld de groei van je spaargeld of de aflossing van je hypotheek. Domein Toegepaste analyse Bij toegepaste analyse hou je je bezig met onderzoeken van functies. Niet alleen eerste en tweedegraadsfuncties, maar ook moeilijkere: exponentiele functies, gebroken functies en machtsfuncties. Domein Binomiale verdeling Dit is een stukje statistiek en kansrekening waarmee je bijvoorbeeld de kans op een voldoende kunt uitrekenen bij het op de gok invullen van een overhoring met vierkeuzevragen. Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Wiskunde is op veel opleidingen vooral een ondersteunend vak. Denk aan de pabo, aan allerlei economische en technische opleidingen. De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt In de M-profielen neemt het vak wiskunde A een prominente plaats in. Met hard werken en de stof goed bijhouden moet elke leerling ver kunnen komen voor wiskunde A, ook als je niet direct over een wiskundeknobbel beschikt. Om je een beetje een idee te geven, gaan we deze week een aantal onderdelen van deze wiskunde A iets verder uitdiepen. We leggen je wat stukjes theorie uit en laten je een paar sommen maken. Er staan in deze projectweek twee lessen voor wiskunde A gepland. In les 1 behandelen we routes in een rooster en in les 2 komt het onderwerp informatieverwerking aan bod. Voor beide onderwerpen geldt: als het goed is heb je al voldoende voorkennis om er mee aan de slag te gaan. In de lessen werken we steeds in groepen van ongeveer 4 leerlingen. Je krijgt materiaal met een stuk theorie en een aantal opdrachten die over deze theorie gaan. Het is de bedoeling dat jullie die theorie met jullie hele groep goed bestuderen. Elk lid van de groep maakt de sommen (eventueel in overleg met de groep) in zijn/haar schrift. Heb je niet genoeg tijd om de sommen af te krijgen binnen de les, dan moet je de sommen die je nog niet af hebt als huiswerk maken. Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
55
schooljaar 2012-2013
2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
56
schooljaar 2012-2013
Wiskunde B Algemeen Wiskunde is een vak dat je overal terugvindt in de wereld om je heen. Je leert vaardigheden die je kunt gebruiken om bepaalde vraagstukken op te lossen. Vaak is het ook de basis voor andere vakken als economie, natuurkunde, scheikunde en biologie, maar ook voor tekenen bijvoorbeeld. Je komt bij die vakken problemen tegen die je alleen kunt oplossen als je een aantal wiskundige basisvaardigheden tot je beschikking hebt. Daarom leer je bij wiskunde heel veel verschillende dingen, zoals: Rekenen, meten en schatten Rekenen met variabelen en functies Meetkunde Wiskunde B is duidelijk heel anders dan wiskunde A. Wiskunde B zorgt voor een betere voorbereiding op een vervolgopleiding dan wiskunde A. In het algemeen kun je zeggen dat wiskunde A vooral gericht is op maatschappelijke toepassingen zoals in bijvoorbeeld economie, geografie en sociale studies. Wiskunde B daarentegen bereidt vooral voor op exacte richtingen. Van leerlingen die wiskunde A volgen verwachten we minder algebraïsch inzicht, formulevaardigheid en het beheersen van algebraïsche technieken dan van een leerling die wiskunde B volgt. Ook bij wiskunde B wordt gewerkt met concrete opdrachten, maar hier wordt veel vaker ook nog de stap naar de theorie gemaakt. Je gaat dus dieper op de wiskundige theorie in en daarbij is ook het aantal onderwerpen uitgebreider. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Wiskunde in de Tweede Fase gaat verder met het uitdiepen en uitbreiden van de geleerde stof uit de basisvorming en het ontwikkelen van nieuwe vaardigheden (bijvoorbeeld het leren omgaan met de grafische rekenmachine). Ook aan algebraïsche vaardigheden zonder rekenmachine wordt veel aandacht besteed. Aantal lesuren In 4 HAVO krijg je 4 lesuren per week, in de 5e 4 lesuren. Examenprogramma Het examen voor wiskunde B bestaat uit een aantal schoolexamens en een centraal examen. De volgende onderwerpen komen in de bovenbouw aan bod: Domein Vaardigheden Je kunt informatie verwerken, beoordelen en presenteren. Je kunt een probleem vertalen in een wiskundig model en het dan met wiskundige rekentechnieken oplossen. Soms maak je daarbij gebruik van ICT en grafische rekenmachine. Domein Veranderingen Bij ‘veranderingen’ ben je vooral bezig met grafieken. Je onderzoekt de steilheid van een grafiek over een interval en in een punt. Je probeert uit de eigenschappen van de grafiek conclusies te trekken. Domein Ruimtemeetkunde 1 Bij ‘ruimtemeetkunde’ teken je allerlei ruimtelijke figuren. Je tekent daarin doorsneden met vlakken en je tekent uitslagen. Verder leer je hoe je oppervlakten en inhouden moet berekenen.
Profieloriëntatieboekje havo
57
schooljaar 2012-2013
Domein Toegepaste analyse 1 en 2 ‘Toegepaste analyse’ is een groot onderwerp. Het gaat om het onderzoeken van allerlei soorten functies, ook exponentiële en logaritmische. Belangrijk hierbij is de differentiaalrekening waarmee je kunt berekenen waar een functie stijgt en daalt en waar een maximum of een minimum optreedt. Je krijgt ook een eerste kennismaking met goniometrische functies. Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Wiskunde is op veel opleidingen vooral een ondersteunend vak. Denk aan de pabo, aan allerlei economische en technische opleidingen. De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt In de N-profielen neemt het vak wiskunde B een prominente plaats in. Wiskunde B is een behoorlijk pittig vak, waarvoor een beetje wiskundig inzicht erg praktisch kan zijn. Natuurlijk kom je met hard werken een heel eind, ook als je niet meteen een wiskundeknobbel hebt. Om je een beetje een idee te geven, gaan we deze week een aantal onderdelen van de wiskunde iets verder uitdiepen. We leggen je wat stukjes theorie uit en laten je een paar sommen maken. Er staan in deze projectweek twee lessen voor wiskunde B gepland. In les 1 behandelen we extreme waarden en in les 2 gaan we kijken naar oppervlakten van veelhoeken. Voor les 1 is het handig als je alles wat je over dit onderwerp al weet, bij de hand hebt: neem daarom voor les 1 het boek G&R 3h1 mee!!! Je kunt daarin dan eventueel het een en ander nazoeken. In de lessen werken we steeds in groepen van ongeveer 4 leerlingen. Je krijgt materiaal met een stuk theorie en een aantal opdrachten die over deze theorie gaan. Het is de bedoeling dat jullie die theorie met jullie hele groep goed bestuderen. Elk lid van de groep maakt de sommen (eventueel in overleg met de groep) in zijn/haar schrift. Heb je niet genoeg tijd om de sommen af te krijgen binnen de les, dan moet je de sommen die je nog niet af hebt als huiswerk maken.
Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
58
schooljaar 2012-2013
3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
59
schooljaar 2012-2013
Wiskunde D Algemeen Wiskunde D is een aanvulling op wiskunde B en is bedoeld voor alle leerlingen van de HAVO met een natuurprofiel, die wiskunde B hebben gekozen. Bij wiskunde B is de kansrekening verdwenen en de ruimtemeetkunde sterk verminderd. Deze onderdelen zijn naar wiskunde D verhuisd. Door de technische vervolgopleidingen wordt wiskunde D zeer sterk aangeraden. Voor de wat minder technische richtingen is het gedeelte mathematische statistiek en kansrekening dat in Wiskunde D zit, onontbeerlijk. Ook staat wiskunde D voor verdieping van de wiskunde. Je maakt bijvoorbeeld kennis met nieuwe getallen: bv. de complexe getallen. Is wiskunde B dan niet voldoende voor een technische of exacte studierichting? Leerlingen die een natuurprofiel met wiskunde B met goed gevolg hebben afgelegd, worden toegelaten bij iedere studierichting. Dus: wiskunde B is voldoende en wiskunde D is niet verplicht voor een exacte studierichting. Maar de eerstejaars studenten krijgen het in hun eerste studiemaanden heel zwaar en daarom worden er veel reparatiecursussen aangeboden. Het gaat er dan vooral om hun (algebraïsche) rekenvaardigheden op peil te brengen. Degenen met wiskunde D hebben een ruime voorsprong tijdens hun studie. Bij wiskunde D wordt een nog betere wiskundige basis gelegd voor de exacte vervolgopleiding. De succeskansen voor een student met wiskunde D zijn groter. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? (zie wiskunde B) Aantal lesuren In 4 HAVO krijg je 3 lesuren per week, in de 5e 3 lesuren. Examenprogramma Het examen voor wiskunde D bestaat uit een aantal schoolexamens en praktische opdrachten. De volgende onderwerpen komen in de bovenbouw aan bod: Domein Statistiek en kansrekening Bij ‘statistiek’ leer je hoe je statistisch onderzoeksmateriaal kunt verwerken in grafieken en diagrammen Je werkt verder met gemiddelde, modus, mediaan en standaardafwijking en je leert hoe je steekproeven moet nemen. Bij kansrekening leer je bijvoorbeeld de kans op een voldoende uitrekenen bij het op de gok invullen van een overhoring met vierkeuzevragen. Domein (Analytische) Ruimtemeetkunde Rekenen en tekenen in 3-dimensionale figuren. Domein Toegepaste analyse Dit is de verdieping van het domein Toegepaste analyse 1 en 2 van wiskunde B. Leren omgaan met goniometrische functies, en meer rekenen met exponentiële en logaritmische functies. Domein
Keuzeonderwerp
Profieloriëntatieboekje havo
60
schooljaar 2012-2013
Waar te kiezen? Zie tabel pag. 5. Mogelijkheden met dit vak voor studie en/of beroep Wiskunde D is voorla van belang voor de leerlingen die een technische studie willen gaan doen. De lesstof die in de profieloriëntatieweek behandeld wordt Het vak wiskunde D staat niet in het standaardrooster van de profieloriëntatieweek. Wel kon je je inschrijven voor een informatieles over wiskunde D, omdat het een nieuw vak in de bovenbouw betreft. Eén van de wiskundedocenten zal je dan uitleg geven wat je van wiskunde D kunt verwachten. We behandelen een aantal opgaven die gaan over het onderwerp `tellen` en over het onderwerp `ruimtemeetkunde`. Door de leerlingen te beantwoorden vragen: 1. Waar moet je goed in zijn bij dit vak? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2. Waar moet je bij dit vak veel tijd aan besteden? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3. Welke eigenschappen heb je bij dit vak nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Leg uit waarom dit vak wel / niet bij je past? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5. Leg uit waarom je dit vak wel / niet zou willen kiezen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
Profieloriëntatieboekje havo
61
schooljaar 2012-2013
Aantekeningen
Profieloriëntatieboekje havo
62
schooljaar 2012-2013