Vragenlijst tips Vragenlijsten maken voor kwantitatief (markt)onderzoek
Vragenlijst tips (1): structuur Wanneer u een vragenlijst voor kwantitatief onderzoek maakt, kunt u veel tijd (en dus geld...) besparen door vragen op een goede manier te structureren. Onderstaande voorbeelden zullen dit verduidelijken. 1. Houd vraag en antwoord kort en bondig Een respondent wordt gevraagd om een oordeel uit te spreken over een reclamespot die hij zojuist via internet gezien heeft. De volgende vraag wordt gesteld: Hoe vindt u het om naar deze reclame spot te kijken? □ vind het heel leuk om ernaar te kijken □ vind het tamelijk leuk om ernaar te kijken □ het maakt niet uit om ernaar te kijken □ vind het niet zo leuk om ernaar te kijken □ vind het helemaal niet leuk om ernaar te kijken Beter is: Hoe vindt u het om naar deze reclamespot te kijken, vindt u dit: □ heel leuk □ tamelijk leuk □ maakt niet uit □ niet zo leuk □ helemaal niet leuk 2. Maak zoveel mogelijk gebruik van dezelfde antwoordcategorieën Door zoveel mogelijk gebruik te maken van dezelfde antwoordcategorieën hoeven mensen niet voortdurend "om te schakelen" in hun gedachten naar een nieuwe set antwoordmogelijkheden. Door gebruik te maken van "batterijen" waar vragen over hetzelfde onderwerp en met dezelfde antwoordcategorieën in staan kan in een vragenlijst veel meer informatie in minder tijd verzameld worden. U kunt hierbij het best gebruik maken van de functie "tabellen" in uw tekst opmaak programma.
2
Een voorbeeld met een eens/oneens schaal: Medewerkers 1 Volledig oneens
A1 Iedereen in de organisatie voelt zich verantwoordelijk voor het leveren van kwaliteit. A2 Medewerkers weten welk belang het management hecht aan kwaliteit. A3 Medewerkers hebben een klantgerichte houding. A4 Medewerkers volgen regelmatig cursussen / trainingen op het gebied van klantvriendelijkheid / kwaliteitszorg.
2 Oneens
3 Niet eens/ niet oneens
4 Eens
5 Volledig eens
9 Weet niet/nvt
(
)
(
)
(
)
(
)
(
)
(
)
(
)
(
)
(
)
(
)
(
)
(
)
(
)
(
)
(
)
(
)
(
)
(
)
(
)
(
)
(
)
(
)
(
)
(
)
A5 Indien u op één van de voorgaande vragen "oneens" of "volledig oneens" geantwoord heeft, kunt u dat dan hieronder toelichten? …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… Een voorbeeld met een kwaliteitsschaal: De account manager Hoe beoordeelt u de accountmanager ten aanzien van: B1 Klantvriendelijkheid. B2 Telefonische bereikbaarheid. B3 Snelheid van reageren op uw vragen. B4 Bieden van oplossingen bij problemen.
1 Slecht
2 Matig
3 Goed
( ( ( (
( ( ( (
( ( ( (
) ) ) )
) ) ) )
) ) ) )
4 Zeer goed
( ( ( (
) ) ) )
5 Uitstekend
( ( ( (
) ) ) )
9 Weet niet/nvt
( ( ( (
) ) ) )
B5 Indien u op één van de voorgaande vragen "slecht" of "matig"geantwoord heeft, kunt u dat dan hieronder toelichten? …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… Een voorbeeld met een frequentieschaal: 1 Nooit
C1 Hoe vaak maakt u gebruik van intranet?
(
)
2 Zelden (1x per maand)
(
)
3 Soms (1x per week)
(
)
4 Regelmatig
5 (Bijna) altijd
(meerdere keren per week)
(vrijwel iedere dag)
(
)
(
)
9 Weet niet/nvt
(
3
)
Een voorbeeld van een imago onderzoek: Wat is uw algemene indruk van de volgende sportmerken (het gaat slechts om een algemene indruk): D1 Adidas D2 Nike D3 Asics D4 Reebok
1 Slecht
2 Matig
3 Goed
( ( ( (
( ( ( (
( ( ( (
) ) ) )
) ) ) )
) ) ) )
4 Zeer goed
( ( ( (
) ) ) )
5 Uitstekend
( ( ( (
9 Weet niet/nvt
) ) ) )
( ( ( (
D5. Als u denkt aan Adidas, wat is het eerste dat bij u opkomt? Omschrijf dit met minimaal drie kernwoorden (open vraag) ……………………………….. In hoeverre passen de hieronder genoemde associaties bij Adidas? D6 Degelijk D7 Trendy D8 Sportief D9 Betrouwbaar D10 Vrijheid D11 Gezelligheid D12 Uitdagend D13 Toonaangevend
1 Past geheel niet
( ( ( ( ( ( ( (
) ) ) ) ) ) ) )
2 Past niet
( ( ( ( ( ( ( (
) ) ) ) ) ) ) )
3 Past goed
( ( ( ( ( ( ( (
) ) ) ) ) ) ) )
4 Past zeer goed
( ( ( ( ( ( ( (
) ) ) ) ) ) ) )
9 Geen indruk
( ( ( ( ( ( ( (
) ) ) ) ) ) ) )
4
) ) ) )
3. Maak een bewuste keuze voor een even of oneven aantal antwoordcategorieën Indien uit een even aantal antwoordmogelijkheden gekozen moet worden, wordt de respondent in een bepaalde mate "gedwongen" om een positief of negatief antwoord te kiezen, er is geen "middencategorie". Dat kan heel goed werken, bijvoorbeeld met zaken die met imago te maken hebben, waar mensen toch snel geneigd zijn om maar "in het midden" te gaan zitten. Bij vragen die over heel concrete onderwerpen gaan wordt meestal gekozen voor een oneven aantal categorieën. 4. Zorg voor een goede balans van positieve en negatieve mogelijke antwoorden Als er vijf antwoordmogelijkheden zijn, formuleer dan 2 positieve en 2 negatieve antwoordmogelijkheden plus een middencategorie. 5. Kies een goede set basis antwoordmogelijkheden Een goede schaalverdeling is de volgende: □ uitstekend □ zeer goed □ goed □ matig □ slecht Deze schaalverdeling heeft de volgende voordelen: Goede differentiatie. De categorie "goed" is een antwoord dat respondenten nogal snel zullen geven. Pas wanneer iemand "uitstekend" of "zeer goed" antwoordt, dan differentieert hij/zij op positieve wijze. Wanneer "matig" of "slecht" als antwoord gegeven wordt, dan wordt op negatieve manier gedifferentieerd. Goede benadering normale verdeling. De categorie "goed" functioneert in praktijk dus eigenlijk als een soort middencategorie Veel onderzoekers denken dat het een positieve antwoordcategorie is en de schaal dus 3 positieve en 2 negatieve antwoorden bevat. Met andere woorden: een bias (vertekening). Dat blijkt niet waar te zijn, uit onderzoek en meeluisteren met onderzoek blijkt dat het antwoord "goed" door mensen heel snel in de mond genomen wordt. De uiteindelijke antwoorden blijken meestal de normale verdeling goed te benaderen (van belang voor de statistische verantwoording en toetsen). Goed toepasbaar voor veel verschillende soorten vraagstellingen. Heel veel vragen kunnen op een dusdanige manier gesteld worden dat zij in bovenstaande categorieën gecodeerd kunnen worden. Respondenten zullen sneller antwoord kunnen geven op vragen en u kunt dus meer vragen stellen in dezelfde tijd of een gelijk aantal vragen in minder tijd. Kortom: het levert efficiency voordeel. Deze antwoordset kan dus goed als basis dienen voor veel vragen uit de vragenlijst.
5
6. Stel de belangrijkste vragen ergens aan het begin van de vragenlijst Wanneer het onderzoek bijvoorbeeld over de kwaliteitsperceptie van een bepaald product of dienst gaat, stelt u bijvoorbeeld de volgende vraag:
Wanneer u denkt aan de kwaliteit van dit product, vindt u dit dan:
1 Slecht
2 Matig
3 Goed
(
(
(
)
)
)
4 Zeer goed
(
)
5 Uitstekend
(
9 Weet niet/nvt
)
(
Dit soort belangrijke vragen kunnen het best aan het begin van de vragenlijst gesteld worden omdat: De respondent dan nog heel "fris" is en het best met zijn gedachten bij het onderzoek Er altijd een risico is dat een gesprek afgebroken wordt zonder dat het vervolgd kan worden. In dat geval heeft u de belangrijkste gegevens al verzameld die alsnog in het onderzoek meegenomen kunnen worden. 7. Stel gevoelige vragen aan het eind van de vragenlijst Vragen over inkomen zijn bijvoorbeeld vaak heel gevoelig en brengen het risico met zich mee dat een gesprek afgebroken wordt. Stel gevoelige vragen daarom aan het eind van de vragenlijst.
6
)
Vragenlijst tips (2) Onderstaande tips zijn algemene tips die met name met taalgebruik te maken hebben. 1. Pas het taalgebruik aan de respondent aan Denk voordat u de vragenlijst opstelt goed na over de doelgroep die u gaat ondervragen. Gebruik bijvoorbeeld geen (semi-)wetenschappelijke vaktermen bij een onderzoek, gericht op scholieren. 2. Omschrijf moeilijke begrippen Moeilijke begrippen dienen in de inleiding van de vraag uitgelegd te worden. Zo voorkomt u verschillende interpretaties van het begrip. 3. Let op de vraagvolgorde Bepaalde vragen, zoals inkomensvragen en vragen over persoonlijke of gevoelige informatie, kunnen vaak het beste achter in de vragenlijst worden opgenomen. Verder moet de opbouw logisch zijn. Vragen die bijvoorbeeld gaan over de bekendheid van merken kunnen het beste voor in de vragenlijst opgenomen worden. Anders loopt u het risico dat de naam al gevallen is voordat de vraag is gesteld. 4. Vermijd suggestieve vragen Pas op dat u respondenten niet een bepaalde richting opstuurt met het geven van hun antwoord. Voorkom dus vragen als: 'U bent toch ook tegen rekeningrijden?' 5. Wees concreet Dus niet: 'Heeft u wel eens met de bus gereisd?' maar 'Wanneer heeft u voor het laatst met de bus gereisd?' 6. Vermijd twee vragen ineen Dus niet: 'Hoeveel kilometer heeft u vandaag met het openbaar vervoer afgelegd?' Maar: 'Heeft u vandaag met het openbaar vervoer gereisd?' En zo ja: 'Hoeveel kilometer?' 7. Gebruik geen onbepaaldheid in tijd Vermijd zoveel mogelijk vragen met termen als 'soms', 'regelmatig' en 'vaak'. Beter is 'dagelijks', 'een enkele keer per week', 'hoe vaak per week' etc. 8. Vermijd dubbele ontkenning Stel dus geen vragen als: 'Bent u het ONEENS met de stelling dat rekeningrijden in Nederland NIET ingevoerd moet worden' 9. Gebruik geen emotioneel geladen woorden Vermijd vragen als: 'Vindt u dat meer geld aan openbaar vervoervoorzieningen verspild moet worden?' Het woord 'verspild' heeft een veel te zware emotionele lading.
7
10. Probeer sociaal wenselijke antwoorden te voorkomen Voor bepaalde gedragingen komen mensen niet graag openlijk uit. Zo zullen in een onderzoek naar stemgedrag maar weinig respondenten aangeven te stemmen op een extreem-rechtse partij. Sociaal wenselijke antwoorden vertekenen de resultaten van een onderzoek. In een dergelijk geval is het beter ervoor te zorgen dat de enquêteur er niet achter kan komen wat de respondent ingevuld heeft. Ook vraagstellingen zoals 'sommigen zeggen dit, anderen zeggen dat, wat is uw mening?' kunnen tot betere resultaten leiden. 11. Noem antwoordalternatieven Dus niet: 'Bent u een tegenstander van rekeningrijden?' Maar: 'Bent u een voorof tegenstander van rekeningrijden?' Door maar één antwoordalternatief te noemen kunt u respondenten in een bepaalde richting duwen. 12. Groepeer vragen op onderwerp of type Het is handig om alle vragen over één onderwerp bij elkaar te zetten. Dit bespaart tijd. Ook is het handig vraagtypen van een zelfde soort bij elkaar te zetten, bijvoorbeeld alle schaalvragen achter elkaar. 13. Vermijd het toekennen van kansen Veel respondenten kunnen niet goed met kansen en percentages omgaan. Percentages die tot 100% moeten optellen komen vaak veel hoger of lager uit. 14. Gebruik waar nodig hulpmiddelen Toon bladen met antwoordcategorieën en antwoordkaartjes om items te ordenen werken vaak prettig en tijdsbesparend. Ook de mogelijkheid om digitaal printadvertenties of tv- en radiocommercials te tonen en te laten horen kan een uitkomst zijn. 15. Zorg voor een goede enquêteurinstructie Zorg dat de enquêteur goed weet hoe bepaalde vragen gesteld moeten worden. Ook moet hij bijvoorbeeld weten dat vragen letterlijk opgelezen moeten worden. 16. Zorg voor een goede lay-out Let op dat enquêteurinstructies, doorverwijzingen en het gebruik van toonbladen heel duidelijk aangegeven staan. Dit mag door niemand over het hoofd gezien kunnen worden. 17. Leg de nadruk op anonimiteit Respondenten geven veelal alleen eerlijke en betrouwbare antwoorden als duidelijk benadrukt wordt dat alle antwoorden anoniem verwerkt worden. Neem daarom in de tekst voor de enquêteur op (enquêteurinstructies) dat hij de respondent voor de start van het vraaggesprek meedeelt dat alle antwoorden anoniem verwerkt worden. 18. Denk aan een proefonderzoek Om er zeker van te zijn dat vragen begrepen worden en hanteerbaar zijn voor de enquêteur, is het verstandig een proefonderzoek (pilot) te doen.
8
Vragenlijst tips (3): achtergrond vragen U heeft aan de hand van voorgaande tips een goede structuur aan uw vragenlijst kunnen geven en heeft enkele achtergrond gegevens nodig. Hoe stelt u die vragen? Onderstaand wordt weergegeven hoe deze vragen gesteld kunnen worden. Wellicht heeft u niet al deze gegevens nodig, maak uw selectie aan de hand van hetgeen van belang is voor uw onderzoek. "Voor de statistische verwerking wil ik u nog een aantal achtergrondvragen stellen. Die zijn nodig om uitspraken over bepaalde groepen mensen in het onderzoek te kunnen doen. Uw antwoorden worden anoniem verwerkt, hetgeen wil zeggen dat wij niet over individuele personen rapporteren." 1. Wat is uw leeftijd in jaren? . . . . . jaar 2. Wat zijn de vier cijfers van uw postcode? postcode cijfers: . . . . . 3. Wat is uw burgerlijke staat? ( ( ( ( ( ( (
) ) ) ) ) ) )
alleenstaand getrouwd gescheiden/weduwe/weduwnaar samenwonend met partner inwonend bij ouders anders weet niet / wil niet zeggen
4. Bent u van oorsprong Nederlander? ( ) ja ( ) nee ( ) weet niet/wil niet zeggen 5. Uit hoeveel volwassenen (18 jaar en ouder) bestaat uw huishouden, inclusief uzelf? ( ) aantal: ( ) weet niet / wil niet zeggen 6. En hoeveel kinderen (jonger dan 18 jaar) leven er in uw huishouden? ( ) aantal: ( ) weet niet / wil niet zeggen
9
7. Wat is uw hoogstgenoten afgeronde opleiding? ( ( ( ( ( ( ( (
) ) ) ) ) ) ) )
lager onderwijs lager beroepsonderwijs middelbaar algemeen voortgezet onderwijs middelbaar beroepsonderwijs hoger algemeen voortgezet onderwijs en VWO hoger beroepsonderwijs wetenschappelijk onderwijs weet niet / wil niet zeggen
8. Bent u werkzaam (betaalde arbeid)? ( ( ( ( ( (
) ) ) ) ) )
ja, werkzaam volledig / full-time ja, werkzaam gedeeltelijk/ part-time nee, ik ben met pensioen / niet langer werkzaam nee, ik ben in opleiding nee, ik ben niet werkzaam weet niet / wil niet zeggen
9. Welk soort beroep heeft of had U? ( ( ( ( ( ( ( (
) ) ) ) ) ) ) )
eigenaar van een eigen bedrijf directeur of leidinggevende in een bedrijf zelfstandige boer of tuinder vrij beroep middenkader, hogere employee in loondienst werkzaam bij de overheid in een andere functie weet niet / wil niet zeggen
10
10. Kunt u aangeven in welke branche u werkzaam bent? ( ( ( ( ( ( ( ( ( ( ( ( ( ( ( ( (
) ) ) ) ) ) ) ) ) ) ) ) ) ) ) ) )
Landbouw en visserij Delfstoffenwinning Industrie Nutsbedrijven Bouw- en installatiebedrijven Groot- en tussenhandel Detailhandel en reparatie Horeca Transport, opslag en communicatie Bank- en verzekeringswezen Zakelijke dienstverlening Automatisering / informatietechnologie Onderwijs / opleidingen Gezondheidszorg Overheid Dienstverlening overig weet niet / wil niet zeggen
11. Wat is de aard van uw werkzaamheden? ( ( ( ( ( ( ( ( ( ( ( ( (
) ) ) ) ) ) ) ) ) ) ) ) )
algemeen management personeel / administratie financiën / administratie marketing / verkoop automatisering / IT produktie / logistiek / transport / opslag staf / secretariaat / ondersteunde diensten bestuurlijk onderwijs consultancy accountancy overig weet niet / wil niet zeggen
12. Aan hoeveel personen geeft u leiding? ( ( ( ( (
) ) ) ) )
geen 1 persoon 2-10 personen meer dan 10 personen weet niet / wil niet zeggen
11
13. Hoeveel werknemers telt de vestiging van het bedrijf waarin u werkt? ( ( ( ( ( ( ( ( (
) ) ) ) ) ) ) ) )
1 2-4 5-9 10-19 20-49 50-99 100-199 200 of meer weet niet / wil niet zeggen
14. Indien u alles bij elkaar optelt, wat is dan het maandelijkse netto inkomen van uw totale huishouden (na aftrek van belastingen en sociale verzekeringspremies) ( ( ( ( ( ( ( ( (
) ) ) ) ) ) ) ) )
geen inkomen tot 500 Euro 500 tot 1.000 Euro 1.000 tot 1.500 Euro 1.500 tot 2.000 Euro 2.000 tot 2.500 Euro 2.500 tot 3.000 Euro 3.000 Euro of meer weet niet / wil niet zeggen
15. In wat voor soort woning woont u? ( ( ( ( ( ( ( ( ( ( ( ( (
) ) ) ) ) ) ) ) ) ) ) ) )
eengezinswoning, vrijstaand eengezinswoning, 2 onder 1 kap eengezinswoning, hoekwoning eengezinswoning, tussenwoning flat, etagewoning, appartement boerderij woning met winkel of bedrijfsruimte op kamers / onzelfstandige wooneenheid woongroep studentenhuis / verpleegstershuis woonboot andere woonruimte weet niet / wil niet zeggen
16. Bent u, of een van de leden van uw huishouden, eigenaar van deze woning? ( ) ja ( ) nee ( ) weet niet / wil niet zeggen
12