vra2001ez.009
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2002 LIJST VAN VRAGEN De vaste commissie voor Economische Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen. De voorzitter van de commissie, Biesheuvel De griffier van de commissie, Tielens-Tripels
1
1 De VBTB-paragraaf «veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming» behoort bij elk beleidsartikel opgenomen te worden. In de begroting van EZ is de paragraaf echter meegenomen in de algemene beleidsagenda. Dit is niet de bedoeling. Op deze manier kunnen de doelstellingen en prestatie-indicatoren van de individuele beleidsartikelen onvoldoende in hun eigen beleidscontext worden geplaatst. Kan dit VBTB-onderdeel weer per beleidsartikel behandeld worden in de volgende begroting? 2 De (VBTB) rapportage van de verschillende beleidsartikelen is nog niet geharmoniseerd. In sommigen beleidsartikelen is het onderscheid operationeel doel, instrumenten en prestatie duidelijk (in tabelvorm) weergegeven (bijv. Ondernemingsklimaat). In andere beleidsartikelen (buitenlandse economische betrekkingen) is dit veel minder het geval. Kan een éénduidige, gestandaardiseerde vorm van rapportage tussen de beleidsartikelen in een volgende begroting verwacht worden? Dit ter vergroting van de leesbaarheid, helderheid en vergelijkbaarheid van de verschillende beleidsartikelen? 3 In de begroting zijn niet alle operationele (sub)doelen, zoals ook aangegeven in de leeswijzer, voorzien van prestatie-indicatoren. In sommige gevallen is aangegeven waarom de indicatoren niet aanwezig zijn, maar vaak ook niet. Kan in de volgende begroting bij alle operationele (sub)doelen waar geen indicatoren zijn opgenomen ook een motivatie worden gegeven? 4 De inspanningen op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen komen op twee verschillende plaatsen terug in de begroting (beleidsartikel buitenlandse economische betrekkingen en ondernemingsklimaat). Waarom is gekozen voor deze gescheiden behandeling in de begroting en niet voor één integrale behandeling van het beleid op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen? 5 Zijn als gevolg van de verwachte lagere economische groei en de ontwikkelingen in de VS nog bijstellingen en/of herverdelingen te verwachten in de begroting? Zo ja, wanneer en op welke begrotings/ beleidsartikelen? 6 Zijn er na de toezeggingen van de staatssecretaris van Economische Zaken vorig jaar, al beleidsmaatregelen getroffen voor een algemene meld- en vergunnigsplicht voor kleine wapens, dit in het kader van de wet in-, uit- en doorvoer strategische goederen? Zo nee, waarom niet? 7 Wat is de vergunningswaarde per jaar van – de kleine wapens in transit – tussen 1998–2000? 8 Wat is de vergunningswaarde per jaar van geëxporteerde kleine wapens tussen 1998–2000?
2
9 Wanneer worden de gegevens van strategische goederen in transit in de jaarlijkse rapportages wapenexport opgenomen? 10 Zijn er nu door de verscherpingen van de controles meer illegale wapentransacties aan het licht gekomen? Zo ja, kan de regering daarover de Kamer informeren? 11 In hoeverre zijn de controlemaatregelen in de Nederlandse «mainports» op het gebied van menskracht, scanners, financiën, opleidingen en dergelijke toereikend? 12 Voor welke budgetlijnen heeft de minister de vrijheid om meer verplichtingen aan te gaan dan de door het parlement geautoriseerde uitgaven strikt mogelijk zouden maken? Welke budgetlijnen hebben wel een hard plafond, in de zin dat wanneer dit is bereikt aanvragers te horen krijgen dat het budget op is? Hoe bepaalt de minister welke budgetlijn tot welke soort hoort? 13 Voor welk jaar gelden de verplichtingen in een jaar? Zijn dit de verplichtingen die in dat jaar aan zullen worden gegaan of de verplichtingen die dat jaar tot uitbetaling zullen komen? 14 Hoe zijn de verplichtingen voor 2001 en 2002 verdeeld over de verschillende budgetlijnen van de artikelen? 15 Hoe zijn de verplichtingen en uitgaven voor de artikelen 2, 3 en 5 verdeeld over de economische sectoren? 16 Er is een voorstel in de begroting voor een hogere REB teruggaaf. Is dit voldoende om WKK weer aantrekkelijk te maken? 17 Wat is de stand van zaken rond Demkolec? Is er al meer bekend sinds de begroting? 18 Welke consequenties verbindt de regering aan de uitkomsten van het interdepartementale beleidsonderzoek naar de kosteneffectiviteit van energiesubsidies? 19 Wanner verwacht de regering het rapport van de Algemene Rekenkamer over het klimaatbeleid? 20 Het ministerie van EZ heeft een systeemverantwoordelijkheid en is vooral aanspreekbaar op de invulling van het «beleidssysteem». Dit beleidssysteem omvat vaak meerdere ministeries, bijvoorbeeld wanneer het gaat om MDW-operaties. Hoe vult EZ haar verantwoordelijkheid in voor het «beleidssysteem» wanneer meerdere ministeries zijn betrokken?
3
21 Voor alle ministeries geldt dat zij slechts één van de relevante partijen zijn en dat de ontwikkelingen voortdurend door externe factoren worden beïnvloed. Waarom is de minister van mening dat juist EZ niet zozeer een resultaatverantwoordelijkheid heeft als wel een systeemverantwoordelijkheid? 22 Waarom zal de beleidsdoelstelling onderwerp van onderzoek moeten zijn, die beleidsdoelstelling is toch politiek van aard? 23 Wat wordt bedoeld met een P en Q component? 24 Wat is de reden dat in de EZ Begroting geen overzichtsconstructies zijn opgenomen waarin beleidsuitgaven van verschillende ministeries zijn samengebracht? 25 Komt de definitie van duurzaamheid overeen met definitie die VROM hanteert? 26 De regering stelt «duurzaam» als voorwaarde voor het economisch groeivermogen. Daarbij wordt gesteld dat het vermogen van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar mag worden gebracht. Is deze omschrijving van duurzaan wel voldoende éénduidig? (Ter illustratie: extra grondgebruik ten behoeve van infrastructuur, woningbouw en bedrijfsterreinen kan in het belang van toekomstige generaties worden verdedigd (het levert economische groei) of juist bestreden (het beperkt de beschikbare open ruimte)). 27 Hoe zullen de gebeurtenissen in de VS het algemene economische beeld, zoals geschetst in paragraaf 2.1.2, beïnvloeden? 28 Wordt thans nog steeds verwacht dat de consumptiegroei volgend jaar zal aantrekken, indien de ontwikkeling onder meer op de aandelenmarkten wordt bezien? 29 De concurrentiepositie ten opzichte van Duitsland is gedaald met 16%. Hoe is het gesteld met de Nederlandse concurrentiepositie ten opzichte van de overige ons omringende landen? 30 De groei van de arbeidsproductiviteit blijft in Nederland achter. Wat is de verklaring hiervoor en welke rol ziet de minister van Economische Zaken hierbij? 31 Hoe is met betrekking tot de in paragraaf 2.1.3 genoemde ontwikkelingen (intensivering, participatie- en productiviteitsbeleid, verbeteren fiscaal vestigingsklimaat, fysieke ruimte voor economische groei) invulling gegeven aan de interventietaak van het ministerie van Economische Zaken?
4
32 Welke consequenties verbindt de regering aan het laatste rapport van de Studiegroep Begrotingsruimte? 33 Welke instrumenten zet de regering in om te bewerkstelligen dat de effecten van de economische groei op het milieu in de prijzen van geleverde goederen en diensten worden doorberekend? Overweegt de regering daarvoor nog andere instrumenten te gaan gebruiken? 34 Wanneer kan een instrument worden verwacht waarmee de effecten van de economische groei op natuur en milieu kunnen worden doorberekend? 35 Welke andere rol en daarmee andere aansturing en organisatie van de overheid wordt vereist door maatschappelijk verantwoord ondernemen? 36 Waarom wordt, waar het gaat om stimulering van marktwerking, alleen gesproken over stimulering van marktwerking in de publieke dienstverlening? Op welke wijze zal marktwerking in de private dienstverlening worden bevorderd, met name in olipoloide sectoren? 37 Kan concreet worden aangegeven welke aanzienlijke kwaliteits- en productiviteitsverbeteringen in de zorg, onderwijs en voormalige nutsectoren bereikt worden c.q. zullen worden door middel van marktwerking? Welke publieke doelstellingen, omgezet in prestatie-indicatoren zal de regering formuleren? 38 Voorgesteld wordt de vennootschapsbelasting te verlagen met 0,5%. Welke effecten worden van deze verlaging verwacht? 39 Welke ervaringen zijn opgedaan met de liberalisering en privatisering van de energiemarkten? 40 Wat is het tijdpad dat wordt gehanteerd bij het bezien of en hoe de verdere verlaging van het tarief en verbreding van de grondslag moet worden uitgevoerd? 41 Kan een overzicht worden gegeven van de EU-regelgeving waar de vereenvoudiging moet plaatsvinden? 42 Kan een toelichting worden gegeven op «Bij de toetreding van nieuwe lidstaten moet goed worden beoordeeld of deze economieën bestand zijn tegen de structuurveranderingen die de werking van de interne markt met zich meebrengt en welke effecten uitbreiding oproept voor de interne markt en de betrokken marktpartijen»? 43 Wanneer wordt de netwerknotitie met de verdere uitwerking uitgebracht?
5
44 Waarom wordt verbetering van de dienstverlening aan de consument niet als een prestatie-indicator gehanteerd om de prestaties van de energiemarkten te monitoren? Kan voortdurend consumentenonderzoek hierbij een methode zijn? 45 Hoe oordeelt de regering over marktwerking als het gaat om warmtenetten en stadsverwarming? Hebben gebruikers van stadsverwarming alternatieven voor de verwarming van hun huizen? Behoeft de regulering van warmtenetten extra aandacht? Is er onderscheid in de regulering van warmtenetten enerzijds en die van bijvoorbeeld gas- en elektriciteitsnetten anderzijds? Zo ja, waar bestaat dat onderscheid uit en waarom bestaat dat onderscheid? 46 Wanneer zal het consistent afwegingskader voor wat betreft de verdere uitwerking van de netwerknotitie «Publieke belangen en Marktordening» beschikbaar komen? 47 Wat betekent de «speciale aandacht» voor de watersector in het licht van het advies van de Europese Commissie om de toegang tot onder andere deze sector te verbeteren? Hoe verhoudt dit zich tot het besluit bij de Herziening Waterleidingwet om de watervoorziening voor kleinverbruikers in publieke handen te houden? 48 Op welke wijze wordt gewaarborgd dat de winsten van een nieuwe marktordening terecht komt waar ze hoort, te weten bij de consument? 49 Waarom laat de wet markt en overheid zolang op zich wachten? 50 Op welke wijze krijgt het begrip duurzaamheid gestalte in het stimuleren van ICT, genomics en life science? 51 Wat is de achtergrond voor de totstandkoming van de bouwstenennotities die in het najaar 2001 zullen worden gepresenteerd en waarin zal worden ingegaan op een structurele verhoging van ICT-inspanningen? 52 In welke andere gevallen naast het ICT-beleid acht de regering het voeren van sectorbeleid gerechtvaardigd? 53 De regering gaat in de begroting uit van een intensivering van het budget voor het subsidie instrument EINP. Is deze intensivering nog steeds aan de orde nu uit een recent onderzoek blijkt dat er vraagtekens bij de effectiviteit van deze regeling gezet kunnen worden? Zo ja, waarom wordt de ophoging aangehouden, nu blijkt dat de regeling weinig effectief is? Zo nee, welke aanpassingen zijn te verwachten na de komende evaluatie van het programma? 54 Gesteld wordt dat EZ systeemverantwoordelijk is en niet resultaat verantwoordelijk gezien de vele externe invloedsfactoren. Is dit niet een al
6
te makkelijke taakopvatting daar vrijwel alle vormen van overheidsbeleid op deze wijze beïnvloed worden? 55 Wanneer wordt het wetsvoorstel Markt en Overheid naar de Tweede Kamer gestuurd? 56 Bij de operationele beleidsdoelstellingen van «werking binnenlandse markten» wordt de positie van de consument genoemd. Hoe beoordeelt de minister of de acties van EZ, waaronder MDW-operaties, inderdaad leiden tot versterking van de positie van de consument? 57 Kan nader worden toegelicht aan welke uitbreiding van de formatie van de DTe wordt gedacht? Met welke taakuitbreiding houdt deze uitbreiding verband? 58 In tabel 1.2.1.a wordt als prestatie van de NMa twee maal een «verdere groei van...» aangekondigd. Wat voor een groei moet hier exact onder verstaan worden? Kan deze aanduiding scherper gedefinieerd, c.q. gekwantificeerd worden? 59 In hoeverre hangt de constatering dat in 2004 alle consumenten van gasen elektriciteit vrij zullen zijn af van de mening van de Tweede Kamer? 60 Behoort tot een Europees level playing field voor energie ook het streven in de energieprijzen de effecten op het milieu tot uitdrukking te brengen? Zo ja, hoe wil de regering dit gaan bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet? 61 Kan een overzicht gegeven worden van de ontwikkeling van de elektriciteits- en gasprijzen in Nederland sinds het begin van deze kabinetsperiode (met en zonder BTW en REB)? 62 Op 25 juli 2001 heeft de Europese Commissie ingestemd met het voornemen de electriciteitsproduktiebedrijven voor bepaalde niet markt conforme kosten een compensatie te geven. Op welke wijze wordt deze compensatie verrekend? 63 Welke criteria worden gehanteerd om te besluiten over versnelling van de vrijmaking van de markt voor kleinverbruikers? 64 Wilt u ingaan op de stand van zaken in en tussen de verschillende EU lidstaten ten aanzien van de liberalisering en privatisering van de energievoorziening (elektriciteit en gas)? 65 Hoe zal het aanbod van duurzame elektriciteit zich het komende jaar ontwikkelen?
7
66 Wat is de stand van zaken van de overdracht van TenneT? Kan nader worden toegelicht welke activiteiten de staat zal ondernemen voor een adequate aansturing van TenneT? 67 Wanneer verschijnt het Energierapport 2002? 68 Hoe groot is het aandeel duurzame energie in het elektriciteitsverbruik en in de productie in Nederland? 69 Kan de regering aangeven hoe de verhouding is tussen de verschillende bronnen van duurzame energie (zon, wind, biomassa, waterkracht) Welk aandeel wordt geïmporteerd en om welke bronnen gaat het daarbij? 70 Waarom is de definitieve verkoop van Demkolec aan Nuon nog niet afgerond? 71 Wanneer wordt verwacht dat de definitieve koop van Demkolec wordt afgerond? 72 EZ zal zich gaan inzetten voor het ontwikkelen van een bij netwerksectoren passende marktordening, ook in het geval die netwerksector niet direct onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van EZ valt. In hoeverre zijn de departementen die wel direct de verantwoordelijkheid hebben voor een bepaalde netwerksector, daartoe zelf niet in staat? 73 Tot de publieke belangen die in netwerksectoren centraal staan wordt door de minister ook «het voorkomen van negatieve effecten voor milieu, veiligheid en volksgezondheid» geteld. Is het niet eerder zo dat tot het publieke belang ook het actief stimuleren van positieve gevolgen voor milieu, veiligheid en volksgezondheid zou moeten behoren? Zo ja, hoe denkt de minister daar vorm aan te geven? Zo nee, waarom niet? 74 Met betrekking tot het bevorderen van concurrentiemechanismen in de publieke sector wordt opgemerkt dat «uitvoeringsmodaliteiten binnen de verschillende beleidsterreinen kritisch zullen worden getoetst». Wordt hiermee gedoeld op andere instrumenten dan MDW operaties? Zo ja, welke? Hoe wil de minister ervoor zorgen dat de betrokken uitvoerders, vaak andere ministeries en/of mede-overheden, zich ervoor inzetten om de burger optimaal te bedienen? 75 Ten aanzien van de nog te verschijnen strategische beleidsvisie op de netwerksectoren wordt gesteld dat de marktordening per sector verschillend wordt vormgegeven Welke meerwaarde zal de nog te verschijnen notitie toevoegen aan de reeds bestaande notitie publieke belangen en marktordening? 76 Ten aanzien van de activiteiten van EZ om concurrentiemechanismen in de publieke sector te bevorderen wordt slechts één voorbeeld aangehaald
8
op het gebied van aanbestedingen. Welke andere activiteiten voert EZ uit op dit vlak? 77 Wat is de gemiddelde doorlooptijd (van de start tot het volledig uitgevoerd zijn van het implementatieplan) van een MDW-project? 78 Tabel 1.2.3.1a en b geeft een overzicht van de voortgang van de MDW I en II projecten op een aantal projecten na (o.a. kansspelen). De implementatieplannen waren ten tijde van het opstellen hiervan nog niet klaar. Is dit nu inmiddels wel het geval? Zo ja, wanneer verwacht de regering dat de projecten gereed zijn? 79 Kan de regering per wet kwantificeren welke administratieve lasten worden veroorzaakt? 80 Kunt U voor de administratieve lasten gekwantificeerd aangeven welke besparingen zijn gerealiseerd en welke besparingspotenties bestaan? Kunt u gekwantificeerd aangeven welke actieplannen tot de geplande reductie moeten leiden? 81 Kan de regering gekwantificeerd aangeven wat de doelstelling voor de komende vier jaren is met betrekking tot de reductie van administratieve lasten? 82 Waarom zijn de prestatiegegevens voor de vermindering van administratieve lasten niet uitgedrukt als een percentage van administratieve lasten? 83 Heeft de minister advies gevraagd aan ACTAL met betrekking tot de door het departement uitvoerbare acties om de administratieve lasten te reduceren? 84 Kan de regering gekwantificeerd aangeven welke bijdrage het departement levert aan het per motie Ravestein c.s. (24 036 nr. 224) door de Tweede Kamer gevraagde korte termijn reductieplan voor 2002? 85 Kan nader toegelicht worden waarom de handelsregisterwet geen verdere mogelijkheden heeft voor reductie van de administratieve lasten? Wanneer zal het project Elektronische Dienstverlening Kamers van Koophandel afgerond zijn? 86 Europese regelgeving zorgt voor administratieve lasten voor het bedrijfsleven. De regering beschouwd Europese regelgeving niet als een factor die niet te beïnvloeden is maar acht dit op korte termijn niet mogelijk. Wat is hiervan de reden? Er is in de EU toch immer brede consensus dat de administratieve lastendruk voor bedrijven dient te worden verminderd? 87 Wat wordt bedoeld met het «tot een minimum» beperken van belemmeringen voor ondernemerschap en concurrentie? Is dat een doel op zich?
9
88 Welke voornemens heeft de regering op het punt van interventies richting de gezondheidszorg in het kader van het verlagen van de toetredingsdrempels? 89 Wat zijn volgens de regering behalve intransparantie en hoge overstapkosten nog meer tekenen van marktfalen waarvan de consument de dupe zou kunnen worden? Acht de regering de consument in alle gevallen in staat om louter op grond van transparantie en lage overstapkosten als gelijkwaardige partner voor alle andere marktpartijen te kunnen optreden? In welke gevallen acht zij bescherming van de consument (blijvend) nodig? 90 De eerste consumentenmarkttoetsen zijn inmiddels meer dan een jaar geleden verschenen. Wat zijn de verdere plannen met dit instrument? 91 In hoeverre overlapt het voorgenomen Consumentenportaal op internet de (internet) activiteiten van De Nationale Ombudsman, de Consumentenbond en/of andere particuliere initiatieven om de kennis van de consument te verbeteren? 92 Waarom kiest de regering voor prestatiegegevens consumentenbeleid en niet voor onderzoek naar de tevredenheid en kennis van en onder consumenten? Of anders gezegd, waarom voor resultaten in plaats van systemen? 93 Als niet het prijsniveau maatgevend is voor beantwoording van de vraag of de Nederlandse energiemarkt tot de meeste competitieve van Europa behoort, wat dan wel? 94 Waarom wordt terughoudend gedaan met betrekking tot (internationale) prestatie-indicatoren voor de energiemarkten als de prijs en het aantal switchers, terwijl de Europese Commissie wel progress-reports met deze indicatoren uitbrengt? 95 Waarom stelt de regering dat prestatie-indicatoren die meten of de liberalisering van de energiemarkten het beoogde effect hebben lastig te ontwikkelen zijn? Er kunnen toch ook nu reeds op basis van internationaal vergelijkingsmateriaal een set van indicatoren gepresenteerd worden? 96 Waarom tracht de regering het belang van een vergelijking van absolute prijsniveau’s op het gebied van internationale energiemarkten te minimaliseren? 97 «EZ streeft ernaar dat de Nederlandse energiemarkt tot de meest competitieve van Europa behoort». Welke criteria hanteert de regering bij het beoordelen hiervan? Spelen naast prijs ook milieu, duurzaamheid, toegankelijkheid en service een rol? Hoe worden deze zaken tegen elkaar afgewogen?
10
98 Wordt de campagne «Nederland gaat digitaal» voortgezet in 2002? 99 Wat wordt onder de maatschappelijke baten van ICT verstaan? 100 Bij de prestatie-indicatoren voor het versterken van de innovatiekracht wordt gesproken over middellange en lange termijndoelstellingen. Aan hoeveel jaar moet daarbij worden gedacht? 101 Moet uit de opmerking dat door het MKB nog relatief weinig gebruik gemaakt wordt van het octrooisysteem worden afgeleid dat de tot op heden ingezette instrumenten weinig of geen effect hebben? Wat zijn de oorzaken van geen gebruikmaking? Welke aanpassingen staan de regering voor ogen om een en ander tot betere resultaten te brengen? 102 Hoeveel procent van het totale aantal octrooi-aanvragen is afkomstig van het MKB? Is het aanvragen van octrooien toegankelijk, eenvoudig en betaalbaar voor de MKB-ondernemer? 103 Op welke wijze dekt de indicator «het aandeel Nederlandse octrooiaanvragen ten opzichte van het totaal aantal EOV aanvragen» de mate van balans tussen kennisbescherming en kennisverspreiding? Zijn er nog andere prestatie-indicatoren die gebruikt kunnen worden voor het bepalen van het effect van deze doelstelling? 104 Op welke wijze tracht de regering Nederland te handhaven in de top vijf van EOV lidstaten? 105 Wat zegt de prestatie-indicator over het resultaat van de verschillende genoemde instrumenten en employability? Kunnen de indicatoren nog verder uitgewerkt worden om de beoogde effecten beter te kunnen meten? 106 De Taskforce Risseeuw ging in 1999 uit van een tekort van ca. 15 000 ICT’ers per jaar. Hoeveel ICT’ers zijn het komende jaar nodig en kan aan deze vraag worden voldaan? 107 Waarom wordt de WBSO tweemaal opgevoerd in de instrumentenindex? 108 Kan het marktinitiatief voor software efficiency en het onderzoeksprogramma op basis van de «Progress-formule» nader worden toegelicht? 109 Wanneer zal naar verwachting de vervreemding van de aandelen van de Nederlandse staat in Twinning plaatsvinden? Wat zijn daar de belemmeringen voor? 110 Wat is de laatste stand van zaken voor wat betreft het Gigaport project?
11
111 Wat wordt verstaan onder het niveau dat kan meten met de top van Europa waar het gaat om het toepassen van internet en e-commerce door het MKB? 112 Is, gezien de verdubbeling binnen vijf maanden van het percentage MKB’ers dat zakelijke transacties via internet doet, de doelstelling van 60% in 2005 niet aan de lage kant? 113 Kunnen de verplichtingen en de ontvangsten van het EET-programma in 2002 worden toegelicht? 114 Het budget voor het bevorderen van de innovatiekracht in Nederland neemt in de periode 2002–2006 geleidelijk af met ongeveer 90 miljoen euro (2002–2006). Hoe verhoudt zich dit met de achterstandspositie die Nederland heeft in Europa op het gebied van innovatiekracht en de extra inspanningen die zijn aangekondigd in de voortgangsrapportage tweede industriebrief? 115 Waarom wordt voor 2002 het budget voor het EET programma bijna gehalveerd, van 59 naar 30,6 miljoen euro? 116 Waarom wordt het programma technologische vernieuwing bijna tot een derde teruggebracht, van 57,2 naar 20 miljoen euro? 117 Is er groot verschil tussen het aantal technostarters volgens het EIM en volgens Ernst & Young? Welke cijfers zijn het beste internationaal vergelijkbaar? 118 Zal in het IBO technologiebeleid ook aandacht worden geschonken aan het wetenschapsbeleid? 119 Wordt in navolging van de IBO technologiebeleid voortaan in de begroting ook een kabinetsbreed overzicht van de technologie uitgaven gegeven? 120 Is het voorstel met betrekking tot ICES 3 uitsluitend gericht op de herstructurering van verouderde bedrijfsterreinen? 121 De algemene doelstelling voor het bevorderen van het ondernemingsklimaat wordt gemeten aan de hand van de investeringsquota. Het consumentenvertrouwen is niet als effectindicator opgenomen. Kan de motivatie voor het niet opnemen van het consumentenvertrouwen als indicator toegelicht worden? 122 In hoeverre bepaalt het succes van het door EZ gevoerde beleid ten aanzien van herstructurering van bestaande bedrijventerreinen de invloed van EZ bij de ruimtelijke ordeningsdiscussies (bijvoorbeeld in het kader
12
van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening) zoals die de komende jaren ook buiten dit departement zullen worden gevoerd? 123 Is, gezien de voordelen die worden opgesomd met betrekking tot het herstructureren van verouderde bedrijventerreinen en gezien het verwachte tekort aan bedrijventerreinen het middel van herstructurering voldoende ter hand genomen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, hoe gaat dit worden veranderd? 124 Waaruit zal de inhaalslag ten aanzien van herstructurering van verouderde bedrijventerreinen concreet bestaan? Kan dit in een meer toetsbare vorm worden verwoord dan met de termen «Inhaalslag herstructurering verouderde bedrijventerreinen in 2010 verricht»? 125 Kan de regering aangegeven hoe de financiële impulsen voor herstructurering van verouderde bedrijventerreinen die reeds bij voorgaande begrotingsbehandelingen met behulp van de amendementen Hindriks zijn gegeven, zijn of worden verwerkt? 126 In hoeverre is een voorzien tekort van 3600 ha bedrijfsruimte nog reëel gezien de onlangs naar beneden bijgestelde prognoses voor de groeicijfers van de Nederlandse economie? 127 In de Bedrijfslocatiemonitor worden forse tekorten aan bedrijventerreinen voorzien. Verwacht de regering dat deze tekorten door het te voeren beleid worden opgelost? Zo nee, wat wil zij hieraan doen? 128 Kan het ICES 3 voorstel met betrekking tot het opknappen van verouderde bedrijventerreinen worden toegelicht? 129 Wat zijn naast de genoemde instrumenten, de overige instrumenten die worden ingezet voor de aanleg cq. herstructurering van bedrijfsterreinen? 130 Waar worden de effect- of prestatie-indicatoren van de regering met betrekking tot integrale besluiten gepresenteerd? 131 Kan de streefwaarde «Ontwikkeling conform individuele streefcijfers 2004 aangegeven in stedelijke ontwikkelingsplannen» nader worden gespecificeerd in concreet meetbare doelen? Zo nee, hoe kan de effectiviteit van instrumenten ten behoeve van revitalisering van bedrijfsruimte in grote steden dan worden ingeschat? 132 Waarom is of kan voor de revitalisatie van bedrijventerreinen in Noord Nederland wel een concrete streefwaarde worden vermeld en voor de grote steden en de andere landsdelen niet? 133 Kan voor het onderdeel met betrekking tot Noord Nederland de invulling van effectenindicatoren en streefwaarden concreter worden ingevuld op basis van het Langman-akkoord om 43 000 extra arbeidsplaatsen te
13
realiseren in 2010 voor het definitief inlopen van achterstanden in Noord Nederland via de uitvoering van programma’s met betrekking tot stedelijke versterking, plattelandsontwikeling en versterking economische infrastructuur? 134 Wat wordt in het kader van het toeristisch beleid bedoeld met de verhoging van de multiplier van de promotie-effectiviteit? 135 Kan worden aangegeven wat de resultaten zijn van de controle uit het verleden op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de EFRO-gelden? Kan exact worden aangegeven wat de regering in 2002 gaat doen om de genoemde controle te verbeteren? Hoe ziet de gewenste controlestructuur eruit? Hoe wordt er met decentrale bestuursorganen samengewerkt? 136 Kan een onderverdeling van EFRO-gelden naar projecten en naar provincie worden gegeven? 137 Op welke wijze wordt de borgstellingsregeling aangepast? 138 De minister geeft aan dat kosteneffectiviteit één van de sleutelwoorden is bij het streven naar een structurele synergie tussen milieu en economie. Is het in dat licht niet zinvol meer gebruik te maken van maatschappelijke kosten-baten analyses om zo de effectiviteit van het beleid, juist waar het gaat om milieu en economie, in kaart te brengen? 139 Wanneer in 2002 zal het Kennisinformatie centrum Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) operationeel zijn? Wat is de reden dat als effectindicator voor MVO het aantal jaarverslagen met rapportage over MVO met 2 % groeit? Hoeveel jaarverslagen besteden thans aandacht aan MVO? Hoeveel bedraagt de 2%-doelstelling, gemeten in absolute bedragen? 140 Met welk instrument tracht EZ de streefwaarde van 2% stijging per jaar van het aantal jaarverslagen met rapportage over MVO te behalen? 141 Is onderzocht of het bedrijfsleven daadwerkelijk behoefte heeft aan een kenniscentrum maatschappelijk verantwoord ondernemen? 142 Waar is het streefcijfer van 2% groei van het aantal jaarverslagen met rapportage over MVO op gebaseerd? 143 Op welke wijze wil de regering het komende jaar het level playing field in met name de scheepsbouw, de defensie-industrie en de energiesectoren verbeteren en/of waarborgen? 144 Hoe kan de effectiviteit van het netwerk van buitenlandse EZ-kantoren worden bepaald? Hoe kan het verband tussen de inspanningen van dit netwerk en de prestatiegegevens Buitenlandse investeringen in Nederland worden gemaakt?
14
145 Waarom wordt geen overzicht gegeven van de locatie van het netwerk van buitennlandse EZ kantoren in de economische centra van de wereld? Kan dit alsnog geschieden? 146 Geven de streefwaarden in tabel 3.2.3.b «Buitenlandse investeringen in Nederland» de verwachte prestaties alleen voor het jaar 2002 weer? Zo nee, over welke tijdsperiode worden deze prestaties nagestreefd? 147 Hoe verhoudt de streefwaarde van 450 miljoen euro in 80 projecten zich tot de huidige situatie? Zou het hier niet zinvol zijn om de doelstelling afhankelijk te maken van de internationale conjunctuur? 148 Op welke wijze krijgt de eis van duurzaamheid gestalte in het proces van een professioneler inkopende overheid in de periode 2001–2004? 149 Is het niet zo dat iedere PPS-constructie om maatwerk vraagt en zich niet laat vervatten in een keuzemodel? 150 Kan een uitsplitsing worden gegeven van de uitgaven, naast de uitsplitsing van de verplichtingen, van het budgetartikel 3 Bevorderen ondernemingsklimaat? 151 Kan voor de jaren 2000–2006 uit de tabel worden aangegeven hoeveel van de uitgaven voor TIPP zullen zijn? 152 Hoe verhoudt het resultaat van fiscale maatregelen die bijdragen aan een gunstig ondernemingsklimaat in Nederland zich tot het resultaat van de instrumenten van EZ zelf? 153 Is de energie die verbruikt wordt door het ministerie en haar agentschappen volledig afkomstig van «groene stroom»? 154 Komen de algemene beleidsdoelstelling «bevorderen van een doelmatige en duurzame energievoorziening» en de hieruit voortvloeiende maatregelen, precies overeen met de «transitie naar een duurzame energiehuishouding» zoals deze in het NMP4 (27 801) is verwoord? Wordt dezelfde brede integrale aanpak gevolgd? Kan het antwoord worden toegelicht? 155 Betekent het feit dat geschreven is dat «de mate (...) van realisatie van de beleidsdoelstellingen afhankelijk is van een aantal externe factoren», dat het behalen van de lange termijndoelstellingen uit de Derde Energienota afhankelijk wordt gemaakt van zaken als de economische groei, energieprijzen enz.? In hoeverre doet dit afbreuk aan de hardheid van deze doelstellingen? Is hier sprake van een resultaatverplichting of slechts een inspanningsverplichting? Kan worden aangegeven in welke richting en in welke mate de genoemde factoren invloed hebben op het bereiken van de doelstelling?
15
156 Het ministerie van Economische Zaken houdt zicht intensief bezig met de liberalisering van de energiemarkten ter bevordering van een doelmatige en duurzame energievoorziening. Toch is er niet voor gekozen de liberaliseringactiviteiten op te nemen als operationeel doel. Waarom niet? 157 Waarom is besloten tot een herbezinning van het huidige besparingsbeleid en duurzame energiebeleid? 158 Wanneer informeert de regering het parlement over de herziening van het publiek gefinancierde energie-onderzoek? 159 Waarom blijft bij eindgebruikers die internationaal concurreren zelfregulering als het gaat om verbetering van energie-efficiency voorop staan? Hoe wordt de afweging tussen internationale concurrentiepositie en milieu gemaakt? 160 Is er reeds iets te zeggen over de behaalde resultaten qua energiebesparing zoals neergelegd in het Convenant benchmarking energieefficiency? Is de wereldtop al vastgesteld voor een aantal sectoren? Wat is de stand van zaken? Zijn er al meer gegevens te krijgen over de afstand tot de wereldtop van Nederlandse bedrijven. Zijn er al energieefficiencyplannen opgesteld, wanneer zullen de bedrijven deze plannen hebben opgesteld? 161 Hoe verhoudt een convenanten aanpak met relatieve doelstellingen zich tot de absolute doelstellingen die zijn gesteld? Relatieve doelstellingen (behoren tot de wereldtop) kunnen immers samengaan met een groei in absolute cijfers, waar een reductie is beoogd. 91 162 De regering streeft een verbetering van de energie-efficiency met 2% per jaar na. De resultaten van de experimenten op het gebied van waterzijdig inregelen laten een aanzienlijke toename van de energie-efficiency zien. Is de regering op de hoogte van deze resultaten? Onderneemt zij activiteiten om de toepassingen van waterzijdig inregelen verder te stimuleren? Zo ja, welke zijn dit. Zo nee, waarom niet? 163 Waarom treedt een aantal van de voormalige MJA-sectoren toe tot het Convenant Benchmarking en niet tot het MJA-2? 164 Wat zijn de redenen dat MJA’s niet het meest geëigende instrument zijn voor sectoren die helemaal door de overheid worden gereglementeerd? Wat is de stand van zaken bij de afzonderlijke departementen? Aan welke aanpak wordt gedacht in de zorg en het onderwijs? 165 Is er reeds een andere aanpak ter vervanging van de MJA’s in de zorg en het onderwijs? 166 Zal er regelgeving komen voor energie efficiëntie van producten zoals hier genoemd?
16
167 Hoe zal de BSE worden bijgesteld? 168 Kunnen de voorgenomen wijzigingen in het Besluit Subsidies Energieprogramma’s worden toegelicht? 169 Welke effecten worden verwacht van de verhoging van de afdrachtkorting in de REB voor WKK’s ? Welke gevolgen zal de verruiming van de maximale levering naar 1 000 GWh hebben? Waarom is ervan afgezien de stimuleringsmaatregel te beperken tot twee jaar, mede gezien het tijdspad van de vrijmaking van de gasmarkt? 170 Wat is de streefwaarde voor wat betreft het aandeel WKK in de Nederlandse energievoorziening in de komende jaren? 171 Kunnen de prestatie-indicatoren van de financiële en fiscale instrumenten worden toegelicht? Waar zit bij deze indicatoren precies de «prikkel» om de prestatie te leveren? 172 Is reeds bekend of de etiketteringmaatregel voor personenauto’s effect sorteert? 173 Waaruit blijkt de geringe effectiviteit van de specifieke programma’s en convenanten met betrekking tot duurzame energie? Werd die effectiviteit eerder anders ingeschat? 174 Wat zijn de redenen voor de achterblijvende productiecapaciteit van duurzame energie? Waarom zien ondernemers er geen brood in om aan de vraag te voldoen? Is hier sprake van marktfalen? 175 Hoe groot zal nu naar verwachting het aandeel import in de doelstelling voor duurzame energie van 2020 zijn en hoe denkt de regering de kwaliteit daarvan te bewaken? 176 In de voortgangsrapportage Duurzame energie in uitvoering werd zon-pv nog als een van de belangrijkste vormen van duurzame energie op de lange termijn gezien. Betekent het niet voortzetten van het specifiek op zon-pv gericht beleid een ommekeer in dit denken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? 177 De regering stelt dat zon-pv pas na 2020 een substantiële bijdrage aan de duurzame energieopwekking zal kunnen leveren. Hoe beoordeelt de regering in dit licht de internationale ontwikkelingen rond zon-PV? In Duitsland en Japan blijkt PV immers door goede stimuleringsprogramma’s wel degelijk een substantiële bijdrage te leveren. 178 Komt met de nieuwe duurzame energie strategie het behalen van de doelstellingen nadrukkelijker in beeld? Welke kosten zijn met de nieuwe strategie gemoeid?
17
179 De regering geeft aan dat de grootste bijdrage aan de duurzame energiedoelstelling van 10% afkomstig is uit biomassa en windenergie. In het Europees Parlement wordt momenteel besloten over de vraag om biomassa niet als duurzame energie te classificeren. Hoe denkt de regering de 10% doelstelling te halen in het geval biomassa niet meer als duurzame energie wordt gezien? 180 Duurzame energieopties die pas na 2020 een substantiële bijdrage leveren aan de duurzame energieopwekking worden ondergebracht in het lange termijn R&D programma. Specifieke programma’s en convenanten worden afgebouwd c.q. niet vernieuwd. Dit geldt onder meer voor zon-pv. Waarom is hiervoor gekozen? Hoe verhoudt zich dit met de reeds genoemde mogelijke uitspraak van het Europees parlement en de resultaten van onderzoek (KPMG, 2000) dat grootschalige stimulering van zonne-energie de prijs snel doet dalen? 181 Voor duurzame energie zijn doelstellingen geformuleerd voor 2005, 2010 en 2020. Waarom worden deze niet vertaald naar operationele doelen voor het betreffende begrotingsjaar? Immers: uitgaande van de huidige situatie kan een tijdspad met de voor het bereiken van de doelstellingen benodigde groeicijfers worden vastgesteld. 182 De regering kondigt aan dat de huidige specifieke programma’s en convenanten voor duurzame energieopties, die pas na 2020 een substantiële bijdrage kunnen leveren, worden afgebouwd. Welke concrete gevolgen heeft dit voor de begroting van 2002 en verder? Welke precieze programma’s betreft het hier en volgens welk tijdspad worden deze afgebouwd? 183 Is de regering van mening dat een werkelijk ecologisch duurzame energievoorziening mogelijk is zonder deze opties te benutten? En zo nee, is het dan verstandig te stoppen met de huidige programma’s? 184 Zullen voor deze generieke en lange termijn R&D programma’s meer middelen beschikbaar komen? Zo ja, hoeveel en welke programma’s betreft dit? Welke streefwaarde wil de regering hanteren om de doelmatigheid en doeltreffendheid van deze gelden te kunnen meten? 185 Kan aangegeven worden welke waarde nog kan worden gehecht aan convenanten en afspraken, gelet op bijvoorbeeld de opstelling van de exploitant van de Kernenergiecentrale Borssele die de voor 2004 afgesproken sluiting thans weigert uit te voeren? Op welke wijze zal de regering zorg dragen dat de door de regering en het parlement gemaakte afspraken inzake de sluiting van Borssele worden nagekomen? 186 Waaruit blijkt de geringe effectiviteit van de convenanten «duurzame energieopties achter de meter»? 187 Worden de convenanten «achter de meter» na afloop op een andere wijze voortgezet, waardoor geen kennis op dit punt verloren gaat?
18
188 Op welke wijze wordt de ontwikkeling van de waterstofeconomie gefaciliteerd via de regeling Regulerende energiebelasting (REB)? 189 Hoe verhoudt zich het streven om een investeringsklimaat voor duurzame energie te creëren voor tenminste 10 jaar, zich tot de beslissing dat het voortbestaan van het PDE en IDE voorlopig voor slechts twee jaar is gegarandeerd? Waarom wordt, voorafgaand aan de evaluatie, het bedrag dat voor het PDE ter beschikking wordt gesteld al gereduceerd? Waaruit blijkt dat Nederland het zich, tegen de achtergrond van de gebrekkige voortgang ten aanzien van de duurzame energiedoelstellingen, kan veroorloven een instrument als PDE ter discussie te stellen? 190 Door restwarmtebenutting van de industrie in het havengebied voor woningbouw in Rotterdamse regio zou circa 5 Megaton CO2 gereduceerd kunnen worden. Is dit project opgenomen in het CO2 reductieplan en welke bijdrage voor infrastructuur is er ter beschikking? 191 Wat zijn de gevolgen voor PDE en IDE als geen alternatieve co-financier gevonden wordt? 192 Er is sprake van een vierde tender voor het CO2-reductieplan van 68 miljoen euro.In tabel op p104 staat echter in het geheel geen bedrag genoemd voor 2002. Hoe valt dit met elkaar te rijmen? 193 De budgetlijn programma’s energie-efficiency neemt af van 56,7 tot 48,5. Wat is hiervan de reden? 194 Waarom zijn in de algemene beleidsdoelstelling voor de BEB, mede in het kader van beleidscoherentie, niet de aspecten van «ecologische duurzaamheid» en «eerlijke handel» opgenomen? 195 Kan onderschreven worden dat «eerlijke handel» meer impliceert dan dat «Nederlandse bedrijven op gelijke voet kunnen concurreren met buitenlandse ondernemingen», zoals de bestrijding van concurrentievervalsing door o.a. exportsubsidies en diverse vormen van overheidssteun? 196 Geeft de volgorde van de hier verwoorde drie (hoofd)doelstellingen ook een hiërarchie aan tussen deze operationele doelstellingen? Zo neen, wordt er wel een hiërarchie tussen deze doelstellingen voorgestaan? 197 Op welke wijze heeft het in 2001 afgeronde project Europa geleidt tot een verbeterde coördinatie van de Nederlandse inbreng richting Brussel? 198 In hoeverre vindt EZ medestanders in haar streven om binnen de EU te komen tot een raad voor de concurentiekracht? 199 Er wordt gesteld dat «er behoefte is aan afspraken die strijdigheid tussen WTO-regels en regels op andere beleidsterreinen (bijv. milieu, voedsel-
19
veiligheid) zoveel mogelijk beperken». Aan welk(e) kader(s) voor deze afspraken wordt daarbij gedacht? Welke initiatieven zal de regering op welke termijn ontplooien om tot dergelijke afspraken te komen? 200 Wat wordt bedoeld met «Ondanks groeiende internationalisering bedrijfsleven is het beleidskader nog grotendeels nationaal/regionaal georganiseerd. Leidt o.a. tot markttoegangbelemmeringen en rechtsonzekerheid voor internationaal opererende Nederlandse bedrijfsleven«? Wordt bedoeld dat de organisatie van het nationale en regionale beleidskader moet worden vervangen door internationale beleidskaders? 201 Aan welke maatregelen wordt gedacht om effectieve exportcontrole te verzoenen met eerbiediging van rechtszekerheid en vermijding van onnodige lasten en handelsbeperkingen? 202 Op welke wijze schaadt het niet optimaal functioneren van het WTO-geschillenbeslechtingsmechanisme het imago van de WTO en het Nederlandse bedrijven? 203 De regering constateert dat het maatschappelijk draagvlak voor de WTO(-onderhandelingen) onvoldoende is. Dit draagvlak kan (middels enquêtes of anderszins) worden gemeten. Waarom neemt de regering het maatschappelijk draagvalk niet expliciet als een streefcijfer, effectindicator, op? 204 De nota rept niet meer van (fundamentele) arbeidsnormen als terrein waarop de strijdigheid met WTO-regels moet worden beperkt. Betekent dit dat de fundamentele arbeidsrechten als het verbod op de ergste vormen van kinderarbeid en het recht op organisatie voor de regering een lagere prioriteit hebben dan milieu en voedselveiligheid? Wat betekent dit voor de inzet tijdens de ministeriële onderhandelingen in Qatar eind dit jaar? 205 Zal het Nationaal Contactpunt ook actief multinationale ondernemingen informeren over de inhoud van de OESO-richtlijnen of alleen functioneren als aanspreekpunt als er klachten zijn over schending van de richtlijnen, zoals de memorie van toelichting stelt? 206 Waarom zijn geen kwantitatieve doelstellingen aan de effect-indicatoren voor de Nederlandse participatie en aanwezigheid op buitenlandse markten opgenomen? 207 De effectindicatoren «Nederlandse participatie en aanwezigheid» zijn niet verder gespecificeerd naar onder meer Oost-Europa en niet OESO-markten, ondanks dat hier wel specifiek beleid op wordt gevoerd. Kan een dergelijke specificatie in de komende begrotingen wel verwacht worden? 208 Kan een uitsplitsing worden gegeven van de uitgaven, naast de uitsplitsing van de verplichtingen?
20
209 Wat zijn de totale kosten van handelsmissies? Op welke wijze wordt in 2002 de effectiviteit van exportbevorderende maatregelen, naar instrument, gemeten? 210 In hoeverre zullen de recente terroristische aanslagen in de VS consequenties hebben voor het project crisisbeheer PCB? 211 Waarom is er geen wet voorraadvorming aardgas in de EU? 212 Hoe lang blijft de flexibiliteit van het Groningenveld nog intact? Kan die flexibiliteit worden verlengd? Zo ja, hoe? 213 Wil het motto van EZ dat het met betrekking tot het kleine veldenbeleid «nu of nooit is» zeggen dat het kleine veldenbeleid zonder samenspel met de flexibiliteit van het Groningenveld niet mogelijk is? Zo ja, betekent dit dan ook dat de winning van het kleine veldengas alleen marktconform kan plaatsvinden dankzij het Groningenveld? Is de afname van het kleine veldengas, eventueel door een afnemer die niet over de bijzondere eigenschappen van het Groningenveld kan beschikken ook mogelijk, bijvoorbeeld door die flexibiliteit met behulp van andere middelen dan het Groningenveld te creëren? Hoe wordt in andere landen in de piekbehoeftes naar aardgas voorzien? 214 Wat wordt bedoeld met de zinsnede «Bij handhaving van deze overeenkomst kennen de hiermee samenhangende uitgaven geen flexibiliteit»? Wanneer loopt de overeenkomst tussen Staat, DSM en EBN af? 215 Op welke wijze wordt getracht de uitgaven voor post-actieven en wachtgeld te beperken? Wat zijn de uitgaven geweest in 2001 en wat wordt geraamd voor de komende jaren in verband met de reorganisatie van de structuur van het departement (wachtgelden, ontslagregelingen, e.d.) Wat zijn de uitgaven geweest en wat wordt geraamd voor de komende jaren in verband met de bij het CBS doorgevoerde reorganisatie? 216 In hoeverre is de verschuiving in de verhouding ambtenaar/inhuur bij Senter van invloed op de deskundigheid en kwaliteit van de dienstverlening? 217 Wat is de reden dat slechts zo’n gering aandeel van de kosten van de EVD doorberekend kunnen worden aan de bedrijven die baat hebben bij de EVD-werkzaamheden? 218 Waarom wordt de toegankelijkheid van het Bureau I.E. gemeten in aantallen klantencontacten en niet (eveneens) in de gepercipieerde toegankelijkheid door de klant?
21
219 Waarom ontbreekt een verdiepingsbijlage waarin de Europese geldstromen zijn weergegeven, zoals bijvoorbeeld bij de begroting van LNV gebeurt? Kan een dergelijk overzicht alsnog worden verstrekt? 220 Hoeveel aanvragen zijn er ingediend voor de eerste tender voor de BTS en BIT? Welke bedragen zijn gemoeid met het totaal aantal aanvragen en welke percentages worden toegekend? 221 Is in het FES voor 2002 en latere jaren voor EET een budget opgenomen? Zo ja, van welke omvang? 222 Zijn er nu of in de nabije toekomst alternatieven voor het verkrijgen van aansluiting op snelle netwerken beschikbaar, anders dan glasvezelverbindingen? Hoe oordeelt de regering over de mogelijkheden om anders dan via vaste netwerken zoals glasvezel of kabel, brede groepen in de samenleving van kwalitatief hoogstaande en betaalbare internetaansluitingen te voorzien? 223 Waar wordt de dekking voor de ophoging van het budget voor de regeling Ondernemerschap en Onderwijs gevonden? 224 Wat is de reden dat het CBIN-budget met 9.7 miljoen structureel is verlaagd? Waarom wordt, als uit budgettaire redenen bezuinigd moet worden, niet op het exportbevorderingprogramma bezuinigd? 225 Hoe verhoudt zich dit tot de constatering dat een netwerk van buitenlandse EZ-kantoren in de economische centra van de wereld het belangrijkste instrument voor het aantrekken van buitenlandse investeringsprojecten in Nederland is? 226 Wat zijn de beoogde effecten – in VBTB termen – van de verhoging van de verplichtingenruimte SENO/GOM? 227 Wanneer komt er een oordeel van de DTe plus een eventueel voorstel voor een andere tariefopbouw? (motie Vos) 228 Waarom wordt het aantal klachten dat binnen komt bij het klachtenloket Europese markt nu niet al gespecificeerd? 229 Wanneer zijn de afspraken over de relatie groene stroom en MAP stroom met EnergieNed vastgesteld? Kan de Tweede Kamer van die afspraken op de hoogte worden gesteld? 230 Ten aanzien van de toezegging van de minister voor wat betreft het opzetten van een expertisecentrum privatisering lagere overheden wordt nu gesteld dat dit «in breder verband» wordt bezien. Vanwaar deze beleidswijziging?
22