Hervorming langdurige zorg regio BAR/GO/VP
Colofon tekst: JB Lorenz vormgeving: de Beeldsmederij augustus 2015
2
Inhoudsopgave 1 Inleiding
4
2
De organisatie van de samenwerking in BAR/GO/VP
5
2.1 Agenda
5
2.2 Projectstructuur
5
2.3 Individuele ondersteuning PGB en S1
6
3
Resultaten en ontwikkelopgaven per scharnierpunt
8
Scharnierpunt 1 continuïteit van ondersteuning en zorg
8
Scharnierpunt 2 herstructurering van zorgvastgoed
9
Scharnierpunt 3 beperken fricties op de arbeidsmarkt
10
Scharnierpunt 4 informatievoorziening
10
Scharnierpunt 5 voorkomen van administratieve lasten
11
Scharnierpunt 6 zorgvernieuwing
11
4
Samenwerking gemeenten - CZ
12
Overdracht aan subregio en gemeenten
12
5
Afstemming en ontwikkelagenda
13
Uitspraak ACM en gevolgen voor de inkoop
13
Ontwikkelagenda
14
6
Aanbevelingen
15
6.1 Aanbevelingen voor uitwerking huidige issues met verbinding naar ontwikkelagenda 15
Logeren (kortdurend verblijf)
15
Afstemming crisisbedden Wmo, GGZ en jeugdhulp
16
Afbouw en ombouw dagbesteding
16
Inzet FACT in de wijkteams
16
(Financiering) van clientondersteuning
17
Extramuralisering GGZ
17
Beschermd Wonen en de overgang van GGZ-B naar GGZ-C
17
Verbinding 18-/18+
18
Het beperken van administratieve lasten door de inrichting van een
duurzame informatiehuishouding
18
Doorontwikkeling wijkverpleegkundige zorg
19
Bijlage 1
samenstelling Stuurgroep
20
Bijlage 2
betrokken organisaties
21
Bijlage 3
gezamenlijke activiteiten
22
Bijlage 4
handreikingen voor de doorontwikkeling van sociale wijkteams
23
Bijlage 5 de verbinding tussen wonen en zorg in het gemeentelijk beleid op Voorne-Putten, Goeree-Overflakkee en in de BAR-gemeenten
3
26
1 Inleiding In het zuidelijke deel van de regio Rijnmond, hierna te noemen de regio BAR/GO/VP werken zorgverzekeraar CZ, zorgkantoor Zuid Hollandse Eilanden en acht gemeenten samen aan de hervorming van de langdurige zorg. Het betreft de BAR-gemeenten (Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk), de gemeenten op Voorne-Putten (Brielle, Hellevoetsluis, Westvoorne en Nissewaard1) en de gemeente Goeree-Overflakkee. In deze rapportage noemen we het gebied BAR/GO/VP. De directe aanleiding voor de vorming van dit samenwerkingsverband was de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) per 1 januari 2015, en de daaruit voortvloeiende herverdeling van cliënten over gemeenten (Wmo 2015, Jeugdwet) en zorgverzekeraars (Zorgverzekeringswet). Een concreet gevolg hiervan is dat het CIZ in 2015 naar verwachting nog slechts 250.000 indicaties voor langdurige zorg zal verstrekken, tegen 850.000 in 20142. Landelijk zijn ongeveer 240.000 voormalige AWBZ-geïndiceerde rechtstreeks overgedragen aan de gemeenten, met name voor de voorzieningen begeleiding en beschermd wonen. De overige cliëntgroepen die niet meer door het CIZ worden bediend, ontvangen zorg uit de Zorgverzekeringswet maar maken daarnaast mogelijk ook gebruik van (maatwerk) voorzieningen uit de Wmo of de Jeugdwet. Tot slot betekenen de hervormingen dat ongeveer 30% van de totale intramurale capaciteit op termijn omgezet zal worden in langer zelfstandig wonen3. Het betreft vooral plaatsen in verzorgingshuizen. De hervorming van de langdurige zorg is een complexe operatie met grote onderlinge afhankelijkheden. Landelijk is er voor gekozen om deze hervorming op regionaal niveau uit te werken, omdat dit het primaire niveau is waarop de veranderingen gestalte krijgen. Gemeenten en zorgverzekeraars hebben opdracht gekregen om een regionale overlegstructuur in te richten die voor verbinding zorgt, als thermometer dient voor de voortgang van de transitie en een impuls geeft aan lokale ontwikkelingen. Elke regionale overlegstructuur wordt ondersteund door een secretaris: een verbindende procesregisseur die de belangen van de verschillende partijen betrekt en draagvlak organiseert. In de regio BAR/GO/VP is deze rol van medio 2014 tot 1 juli 2015 vervuld door JB Lorenz, afwisselend in de personen van Joost Kadijk en Bianca den Outer. Via deze eindrapportage doen de procesregisseurs verslag van het verloop van de ontwikkeling van de regionale samenwerking en de inhoudelijke inzichten die hierbij zijn opgedaan. Ook dragen zij hiermee hun taak als procesregisseur over aan de gemeenten en de zorgverzekeraar, in het vertrouwen dat het samenwerkingsverband een vaste waarde wordt in de doorontwikkeling van de langdurige zorg in BAR/GO/VP. e gemeente Nissewaard is op 1 januari 2015 ontstaan uit een fusie van de voormalige gemeenten D Bernisse en Spijkenisse. Aanvankelijk is er dus met negen gemeenten gestart. 2 bron: Hans Ouwehand (CIZ); “Alleen de zwaarste zorg uit de AWBZ gaat over naar de Wlz” In: Sociaal Bestek februari/maart 2015 3 bron: advies “Langer zelfstandig, een gedeelde opgave in wonen, zorg en welzijn”, Raad voor de leefomgeving, 23 -01-2014 1
4
2 De organisatie van de samenwerking in BAR/GO/VP In het voorjaar van 2014 zijn er op landelijk niveau werkafspraken gemaakt tussen alle partijen die betrokken zijn bij de hervorming van de langdurige zorg4. De regio werd als het meest geëigende schaalniveau gezien voor de nadere uitwerking van deze werkafspraken. De acht gemeenten in BAR/GO/VP hebben met elkaar gemeen dat (in tegenstelling tot de andere gemeenten in de regio Rijnmond) in dit gebied CZ de preferente zorgverzekeraar is. De gemeenten hebben er daarom voor gekozen om de hervorming van de langdurige zorg in dit verband op te pakken.
2.1 Agenda De samenwerking tussen zorgverzekeraar CZ en de acht gemeenten in BAR/GO/VP is in eerste instantie opgebouwd rondom de zes doelen (scharnierpunten) die landelijk zijn vastgesteld: 1. continuïteit van zorg en ondersteuning; 2. herstructurering vastgoed 3. beperken fricties op de arbeidsmarkt 4. informatievoorziening 5. voorkomen administratieve lasten 6. zorgvernieuwing. In het verlengde daarvan hebben de regionale partners ervoor gekozen om in het bijzonder in te zetten op de organisatie van een zo integraal mogelijk aanbod van zorg en ondersteuning voor de cliënt en op het bevorderen van de doelmatigheid van deze zorg en ondersteuning. De gemeenten hadden daarnaast een aantal specifieke (merendeels informatieve) vragen aan CZ over onder meer respijtzorg, ketenzorg dementie, huisartsenbedden, bekostiging en kwaliteitstoezicht.
2.2 Projectstructuur Aan de hand van deze agenda is een projectplan opgesteld en een projectstructuur ingericht. Deze zou gaan bestaan uit: ¡ een bestuurlijke stuurgroep (zie voor de samenstelling bijlage 1); ¡ een ambtelijke projectgroep; ¡ een klankbordgroep van aanbieders, cliënten en andere belanghebbenden; ¡ een aantal inhoudelijke werkgroepen die deelthema’s uitwerken. Ingezet werd op:
• een projectteam wijkgericht werken en innovatieve zorgarrangementen
• een projectteam inkoop en sturingsinformatie
• een projectteam scheiden van wonen en zorg/herontwikkeling zorgvastgoed.
4
5
ie de kamerbrief van 28 maart 2014 met als onderwerp transitie hervorming langdurige zorg: Z http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2014/03/28/kamerbrief-overtransitie-hervorming-langdurige-zorg.html
Ondanks de bestuurlijke instemming met deze structuur, werd bij de implementatie ervan al snel duidelijk dat zowel de gemeenten als de zorgverzekeraar niet de (ambtelijke) capaciteit konden leveren die nodig was om het projectplan volledig te realiseren. Daarop is gekozen voor een vereenvoudiging van de projectstructuur en samenvoeging van een aantal activiteiten. Zoals beoogd fungeerde de stuurgroep als bestuurlijk opdrachtgever van de regiosecretaris en bepaalde deze op hoofdlijnen de agenda, de visie en de werkafspraken binnen het regionale samenwerkingsverband. De stuurgroep bestond in de basis uit drie wethouders en een gemandateerd vertegenwoordiger van CZ en bood gelegenheid aan andere bestuurders om naar behoefte aan te schuiven. De reden voor de brede transitietafel met ondersteuning van de Wmo secretaris lag met name in de samenwerking tussen de gemeenten en CZ zorgkantoor. In de CZ zorgkantoor regio Zuid-Hollandse eilanden waren twee subregio’s actief met elk een Wmo secretaris. In beide subregio’s zijn afspraken gemaakt in het kader van de transitie AWBZ naar Wmo. De bijdrage van de beleidsambtenaren, zorgaanbieders, cliëntorganisaties en andere belanghebbenden is uiteindelijk primair vormgegeven door de organisatie van een brede transitietafel waar telkens één of meer scharnierpunten werden besproken. Deze transitietafel had een open karakter en de uitnodigingen voor de bijeenkomsten werden breed verspreid. Daarnaast heeft het regiosecretariaat zich doorlopend beziggehouden met: ¡ het ontwikkelen en onderhouden van de website www.hlzrijnmond.nl ¡ het verzamelen van relevante informatie, ¡ het bieden van ondersteuning op maat op basis van vragen van gemeenten, ¡ het adviseren van bestuurders middels presentaties en advies bij portefeuillehoudersoverleggen ¡ de verzending van nieuwsbrieven aan de netwerkpartners ¡ en deelname aan landelijk overleg met collega-regiosecretarissen, VWS en VNG. De regiosecretarissen hebben daarnaast individuele gesprekken gevoerd met aanbieders en andere stakeholders om ze bij te praten en mee te nemen in het regionale proces. In bijlage 3 is een lijst opgenomen van bereikte organisaties.
2.3 Individuele ondersteuning PGB en S1 Naast deze collectieve activiteiten hebben de procesregisseurs een aantal gemeenten op individuele c.q. subregionale basis ondersteund bij de gesprekken met de zorgverzekeraar over de vaststelling van de hoogte van persoonsgebonden budgetten in 2015 en de inkoop van wijkverpleging in segment 1 (S1).
6
De lokale en subregionale gesprekken over de inkoop van S1 zijn voorafgegaan door een regionaal overleg over de advisering dat door de procesregisseurs is voorbereid, voorgezeten en vastgelegd in een verslag. In dit overleg is het budget per gemeente vastgesteld op basis van de verdeelsleutel van CZ zorgverzekeraar. Gemeenten en CZ zien er op toe dat deze middelen ook binnen de betreffende gemeenten worden ingezet. Tevens is in dit overleg de intentie uitgesproken om de inzet van wijkverpleging gezamenlijk te monitoren middels een compliance commissie. Deze afspraak moet nog worden geëffectueerd. Voor de wijkverpleging S1 geldt dat de gemeenten nog zoekende zijn naar hun rol in dit proces. De algemene indruk van gemeenten is dat er door het zorgkantoor (te) weinig S1 wordt ingekocht. Tegelijkertijd is het voor lokale partijen nog lastig om de meerwaarde van deelname van S1-verpleegkundigen aan de sociale teams inzichtelijk te maken, omdat deze teams nog in de startblokken staan en in eerste instantie vooral jeugdhulpcasussen overgedragen hebben gekregen. Hier ligt voor de lokale partners nog een uitdaging. Gemeenten zien voor de S1verpleegkundigen een rol weggelegd in de signalering van multiproblematiek, waar vervolgens onder gemeentelijke regie via het sociaal team een integrale aanpak voor ontwikkeld zou moeten worden. In de gemeente Goeree-Overflakkee heeft de ZOWEL pilot gedraaid. Hierin hebben CZ en de gemeente gezamenlijk de samenwerking tussen de wijkverpleegkundige S1 en de gemeentelijk regisseur getest. Daarin is de meerwaarde gezien bij een beperkt aantal cases om als gemeente en zorgpartner gezamenlijk op te trekken. Het merendeel van de cases in deze pilot hadden een sociaal karakter en lag er minder de nadruk op het (psycho)medische deel. Op basis van deze uitkomsten heeft de gemeente Goeree-Overflakkee besloten om de samenwerking losser vorm te geven dan in de pilot.
7
3R esultaten en ontwikkelopgaven per scharnierpunt Met de bovenbeschreven activiteiten zijn per scharnierpunt de volgende resultaten bereikt in samenwerking met zorgaanbieders en gemeenten:
Scharnierpunt 1: continuïteit van ondersteuning en zorg Dit was een vast agendapunt tijdens de gesprekstafels. Daarnaast is dit thema ook één op één besproken door afzonderlijke (subgroepen van) gemeenten en CZ zorgverzekeraar. De zorgaanbieders hebben de gemeenten aangeboden om kennis over te dragen via zorgbemiddelaars. Er is ook een escalatieladder gemaakt zodat partijen elkaar in dringende situaties snel kunnen bereiken. Gemeenten en aanbieders vinden elkaar op casusniveau. Alle partijen hebben een meldpunt voor cliënten. Hier komen vooral vragen binnen over persoonsgebonden budgetten. Het algemene beeld is dat de transitie in de regio redelijk rustig verloopt. De instroom van nieuwe cliënten stagneert echter. Dit geldt zowel voor jeugdhulp als voor de Wmo. In de brede thematafel van 18 maart 2015 zijn hiervoor de volgende oorzaken benoemd door gemeenten en zorgorganisaties: de aanname naar aanleiding van berichten in de media dat er geen aanspraak op zorg meer ¡ kan worden gemaakt. Een effect hiervan is dat vrijwilligersorganisaties een grotere druk ervaren en met complexere problematiek te maken krijgen; lange doorlooptijden bij de behandeling van aanvragen, mede door (aanhoudende) ¡ onduidelijkheid over wie verantwoordelijk is voor de toewijzing en financiering van de gevraagde ondersteuning; ¡ problematiek bij 18-/passend onderwijs/jeugdzorg. ¡ het hoge eigen risico, met name voor lichamelijk gehandicapten; beperking van de keuzevrijheid door aanbestedingen, bijvoorbeeld als een cliënt naar een ¡ dagbestedingslocatie buiten de eigen gemeente of regio wil. Hier is in veel gevallen nog geen oplossing voor. Het beeld dat uit deze inventarisatie ontstaat is dat enerzijds de toeleiding naar zorg op dit moment stagneert en dat anderzijds de aangeboden zorg, door beperking van de keuzevrijheid, niet altijd volledig aansluit op de wensen en mogelijkheden van de aanvrager. Voor lokale partijen vloeit hier een ontwikkelopgave uit voort aangaande het stroomlijnen van de toeleiding en het wegnemen van belemmeringen voor cliënten om gebruik te maken van het zorgaanbod.
8
In algemene zin hebben gemeenten ook een half jaar na de transitie nog onvoldoende zicht op de cliëntstromen in de langdurige zorg. Dit geldt in het bijzonder voor (de toegang tot) huisartsenbedden (aantal, financiering en gebruik) en crisisplaatsingen. Deze informatie is nodig om de administratieve processen rondom toegang en toeleiding te optimaliseren. De herindicaties die gepaard gaan met het aflopen van het overgangsrecht, zullen immers ook een forse druk op het ambtelijk apparaat gaan leggen. Tot slot willen de gemeenten samen met MEE inventariseren welke cliëntgroepen achterblijven en hoe deze kunnen worden toegeleid naar zorg en ondersteuning. De vraagstukken die zich bij dit scharnierpunt voordoen raken aan de doorontwikkeling van de sociale teams die in de regio actief zijn. De vormgeving hiervan verschilt per gemeente. In bijlage 4 is een overzicht opgenomen van de lessen die op landelijke en regionaal niveau kunnen worden getrokken uit de eerste ervaringen met sociale teams. Deze kunnen een leidraad zijn voor de (door)ontwikkeling van sociale teams in BAR/GO/VP. Huidige issues voor afstemming en ontwikkeling Ook al is het beeld dat de transitie in de eerste maanden rustig verloopt, er zijn door CZ en gemeenten de volgende zaken benoemd waarop afstemming gewenst is: ¡ logeren (kort verblijf) ¡ afstemming crisisbedden WMO, GGZ en jeugdhulp ¡ afbouw dagbesteding ¡ inzet FACT in de wijkteams ¡ (financiering van) clientondersteuning
Scharnierpunt 2: herstructurering van zorgvastgoed Op 20 april 2015 vond een thematafel plaats over wonen en zorg, waar de vraagstukken die zich op dit gebied voordoen door verschillende inleiders vanuit uiteenlopende perspectieven werden gepresenteerd. Dit scharnierpunt is daarmee breder benaderd dan de herontwikkeling van zorgvastgoed alleen. Het doel van de thematafel was om bewustwording te kweken van het gegeven dat er een ontwikkelopgave ligt en partijen te stimuleren om op lokaal (en mogelijk deels regionaal) niveau aan de slag te gaan met het scheppen van voorwaarden voor langer zelfstandig wonen voor zorgbehoevenden. Hierbij kan gedacht worden aan de realisatie van: a. een passend woningaanbod (door een combinatie van aanpassing van bestaande woningen en realisatie van nieuwe woonvormen); b. een veilige en toegankelijke woonomgeving en een voorzieningenstructuur die voorziet in de behoeften van de wijk (dit kan variëren van een brievenbus en een pinautomaat tot een ruimte voor dagbesteding of een zorgsteunpunt); c. een structuur waarbinnen bewoners en professionals op wijkniveau samenwerken aan preventie en signalering van sociale problematiek, bijvoorbeeld in de vorm van een sociaal team;
9
d. een sluitende samenwerking op casusniveau tussen alle partijen die betrokken zijn bij de ondersteuning van zelfstandig wonende zorgbehoevenden, zoals welzijns- en zorgorganisaties, gemeente en eventueel de woningcorporatie. Aangetoond is dat ouderen die in een dergelijke ‘levensloopbestendige’ omgeving wonen minder snel achteruit gaan en langer zelfstandig blijven5. De realisatie hiervan vraagt echter niet alleen om intensieve samenwerking tussen verschillende partijen, maar ook (zowel ambtelijk als bestuurlijk) tussen het sociale en het fysieke domein binnen de gemeentelijke organisatie. Met het oog hierop is in bijlage 4 een analyse met aanbevelingen opgenomen van de beleidsvoornemens van de acht gemeenten op het gebied van wonen en zorg. Verder is het van belang dat betrokkenen zich realiseren dat woningcorporaties (a.g.v. de verhuurdersheffing en nieuwe wetgeving) waarschijnlijk minder zullen kunnen bijdragen dan gemeenten en zorgaanbieders voorheen gewend waren. Het is daarom raadzaam om -naast de samenwerking met de woningcorporaties- op zoek te gaan naar nieuwe partnerschappen met private investeerders. Het kenniscentrum wonen en zorg (KCWZ) signaleert een toenemende bereidheid bij deze partijen om minder rendabel te investeren. Huidige issues wonen/intramuraal: Naast de bovenstaande ontwikkelopgave op wonen en zorg, hebben partijen ook aangegeven dat er een specifieke opgave ligt bij de volgende punten: de extramuralisering van de GGZ. Hier hebben partijen een afbouw van 30% afgesproken ¡ voor 2020. Dat betekent dat er extra aandacht voor deze specifieke doelgroep nodig is. beschermd wonen en de overgang van GG-B cliënten naar GGZ-C cliënten ¡
Scharnierpunt 3: beperken fricties op de arbeidsmarkt Dit thema is door de gemeenten lokaal opgepakt. Alle gemeenten hebben een aanvraag ingediend voor de Huishoudelijke Hulp Toelage (HHT) en bepalen in samenspraak met hun lokale aanbieders hoe deze middelen worden ingezet. De regiosecretarissen hebben de gemeenten hierbij voorzien van ondersteunende informatie.
Scharnierpunt 4: informatievoorziening De website www.hlzrijnmond.nl is gerealiseerd als centraal punt voor informatie uitwisseling tussen de deelnemers aan het regionale overleg. Deze website is openbaar en daarmee ook toegankelijk voor burgers en andere geïnteresseerden. Daarnaast is er periodiek een nieuwsbrief verzonden waarvoor iedereen zich kan aanmelden. De uitwisseling van informatie tussen organisaties is bevorderd door onderwerpen te agenderen voor de regionale overlegtafels en door cliëntinformatie vanuit verschillende bronnen af te stemmen. Tot slot hebben de regiosecretarissen gemeenten individueel ondersteund bij de organisatie van informatiebijeenkomsten voor huisartsen, wijkteams en verpleegkundigen.
5
10
ron: Kenniscentrum wonen en zorg http://www.kcwz.nl/dossiers/woonservicegebieden/kwetsbare_ b ouderen_beter_af_in_woonservicegebied
Scharnierpunt 5: voorkomen van administratieve lasten Dit blijft een wens, maar voorlopig lijken de administratieve lasten juist toe te nemen. Hierbij speelt mee dat de Wmo vooral lokaal wordt ingevuld, waardoor aanbieders te maken krijgen met uiteenlopende administratieve processen en verantwoordingsregimes. Partijen hebben geconstateerd dat dit thema op korte termijn niet verder ingevuld kan worden maar wel aandacht behoeft. We benoemen dit daarom als een ontwikkelpunt voor de nabije toekomst.
Scharnierpunt 6: zorgvernieuwing Zorgaanbieders ontwikkelen nieuwe producten die bijdragen aan de innovatie van de langdurige zorg. De uitdaging is om dit proces te verbinden met de inkoop- en beleidscyclus van gemeente en zorgverzekeraar, zodat deze innovaties een plek kunnen krijgen in het lokale en regionale voorzieningenaanbod. Ook dit is voor de nabije toekomst een ontwikkelpunt waar partijen gezamenlijk invulling aan kunnen geven. Op de website www.hlzrijnmond.nl is al een aantal goede voorbeelden verzameld.
11
4 Samenwerking gemeenten - CZ Het afgelopen jaar heeft de regiosecretaris zich ingezet om met alle belanghebbenden gezamenlijk een impuls te geven aan de hervorming van de langdurige zorg in BAR/ GO/VP. Bij aanvang van en gedurende dit proces bleken de gemeenten enerzijds en CZ zorgverzekeraar anderzijds sterk uiteenlopende verwachtingen van deze samenwerking te hebben. Voor CZ was de onduidelijkheid vanuit VWS een reden om zich terughoudend op te stellen in de samenwerking. Daarnaast speelde bij CZ de beschikbare capaciteit een rol. Deze terughoudendheid heeft de relatie tussen gemeenten en CZ gekleurd. Daarnaast gaf de beperkte beschikbaarheid van medewerkers aanleiding om de projectstructuur te vereenvoudigen. Desondanks werden de transitietafels goed bezocht en kwam er steeds meer interactie op gang tussen gemeenten, zorgverzekeraar en zorgaanbieders. De ambitie is om deze structuur te verankeren in BAR/GO/VP, zodat de samenwerking tussen de betrokken organisaties zich verder kan ontwikkelen. Een belangrijke randvoorwaarde hierbij is dat er snel duidelijk wordt binnen welke landelijke kaders de regionale samenwerking moet worden uitgevoerd. Het ontbreken van dergelijke kaders belemmert partijen nu soms nog om door te pakken.
Overdracht aan subregio en gemeenten De regio BAR/GO/VP is een gelegenheidssamenwerkingsverband voor de transitie HLZ. Het lijkt logisch om de ontwikkelagenda op subregionaal niveau (BAR gemeenten enerzijds en Voorne-Putten/Goeree-Overflakkee anderzijds) op te pakken en verder in te kleuren. Daar komen de bestuurders, ambtenaren en aanbieders elkaar tegen en op die schaal wordt ook een deel van het beleid gemaakt. Hiermee komt de projectstructuur zoals die is opgetuigd te vervallen per 1 juli 2015. De gemeenten hebben nadrukkelijk aangegeven de aanwezigheid van CZ in de (sub)regionale overleggen op prijs te stellen.
12
5 Afstemming en ontwikkelagenda Uit de voorgaande analyse vloeit voort dat het samenwerkingsverband BAR/GO/VP op korte termijn de volgende ontwikkelpunten zou kunnen oppakken. We maken een onderscheid in de “huidige issues’, zaken die nu spelen en de langere termijn ontwikkelopgaven in de vorm van een ontwikkelagenda. Daarnaast staan we stil bij de uitspraak van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de gevolgen die dat heeft voor de rol van gemeenten en Zorgkantoor voor het delen van informatie en de wijze van inkopen. Huidige issues: logeren (kort verblijf) ¡ afstemming crisisbedden WMO, GGZ en jeugdhulp ¡ afbouw en ombouw dagbesteding ¡ inzet FACT in de wijkteams ¡ (financiering van) clientondersteuning ¡ de extramuralisering van de GGZ. Hier hebben partijen een afbouw van 30% afgesproken ¡ voor 2020. Dat betekent dat er extra aandacht voor deze specifieke doelgroep nodig is. beschermd wonen en de overgang van GG-B cliënten naar GGZ-C cliënten ¡ In de aanbevelingen (hoofdstuk 6) concretiseren we de benodigde acties om de huidige issues verder uit te werken en een start te maken met de concretisering van de ontwikkelagenda.
Uitspraak ACM en gevolgen voor de inkoop We willen bij de afstemming en ontwikkelagenda ook stilstaan bij de gevolgen van de uitspraak van de ACM voor de sturing en inkoop van zorg in 2016. De Autoriteit Consument en Markt heeft aangegeven te gaan handhaven op concurrentieel gedrag. Dat is op de zorgmarkt niet toegestaan. Dat houdt concreet in dat zorgaanbieders onderling alleen mogen praten over non-concurentiele zaken als innovatie en het uitvoeren van benchmarks. Abstracter gezegd mag informatie-uitwisseling tussen zorgorganisaties bestaan mits dit concurrentieverhogend is. Er mag niet over strategische plannen, omzet, kostprijs of andere concurrentiegevoelige informatie gepraat worden. Non-concurrentieel informatie mag tijdens inkoopprocessen helemaal niet gedeeld worden. Dat betekent dat zorgkantoren en gemeenten een sturender rol gaan krijgen en gemeenten zich zullen moeten heroriënteren op het model van bestuurlijk aanbesteden of in ieder geval zorgvuldig moeten onderzoeken welke informatie wel of niet gedeeld mag worden. Op dit moment sturen gemeenten vaak op samenwerking en het delen van informatie tussen aanbieders. Voor de ketenzorg is dat ook van belang. Gezien de uitspraak van de ACM zullen de gemeente en het zorgkantoor zich moeten beraden op de wijze van inkopen.
13
Zorgkantoor CZ zal de grenzen van wat mag en mogelijk is, op zoeken maar stelt zich vooralsnog terughoudend op vanwege het feit dat het gehele risico op overtreding ligt bij zorgaanbieders (al wordt de overtreding begaan door financiers. Zorgaanbieders blijven aansprakelijk). Wat wel mag, is het delen van informatie tussen zorgkantoor en gemeenten. Gemeenten en zorgkantoren mogen onbeperkt informatie uitwisselen en inwinnen bij zorgaanbieders. Zorgkantoren zien in gemeenten een objectieve partner om witte vlekken in het zorglandschap te benoemen. Zorgaanbieders hebben immers een belang wanneer zij aangeven dat er ergens tekort is aan zorg. Dit geldt omgekeerd ook: gemeenten willen hun informatiepositie verbeteren en optimaliseren op basis van onafhankelijke informatie om een betere gesprekspartner te zijn.
Ontwikkelagenda 1. het versterken van de samenwerking tussen subregio, gemeenten, zorgverzekeraar en zorgaanbieders bij de zorginkoop voor volgende jaren, waarbij de wijkverpleging S1, huisartsenbedden, beschermd wonen en welzijn op recept alsmede de inpassing van innovaties in het zorgaanbod specifieke aandachtspunten zijn; 2. het wegnemen van belemmeringen op gemeentelijk niveau voor cliënten om indicaties/beschikkingen voor maatwerkvoorzieningen te verzilveren, bijvoorbeeld door meer vraaggericht in te kopen en/of conform artikel 2.1.7 van de Wmo 20156 een regeling te treffen voor inwoners die door hoge c.q. stapeling van eigen bijdragen verstoken dreigen te blijven van noodzakelijke zorg; 3. het op gemeentelijk niveau stroomlijnen van de zorgtoeleiding in relatie tot de doorontwikkeling van de wijkteams; 4. het (per gemeente of eventueel op subregionaal niveau) ontwikkelen van een visie op het langer zelfstandig wonen van zorgbehoevenden, waarin de randvoorwaarden worden geïnventariseerd en vertaald naar een actieplan voor de korte en middellange termijn; 5. het beperken van de administratieve lasten voor zorgaanbieders door de inrichting van een duurzame informatiehuishouding.
6
14
ensen met hoge zorgkosten konden voorheen een beroep doen op de landelijke compensatieregelingen M Wtcg en CER. Gebleken is dat deze regelingen niet altijd de juiste mensen bereikten. De regering heeft daarom besloten om deze regelingen met terugwerkende kracht per 1 januari 2014 stop te zetten en een deel van de daarvoor gereserveerde middelen per 1 januari 2015 over te hevelen naar de gemeenten. In artikel 2.1.7. van de Wmo 2015 is vastgelegd dat de gemeente een tegemoetkoming kan verstrekken aan inwoners met “aannemelijke meerkosten” als gevolg van beperkingen in de participatie en zelfredzaamheid. De gemeente is niet verplicht om een dergelijke regeling te treffen, maar als de gemeente hiervan afziet moet dit in het beleidsplan worden gemotiveerd (bron: Ledenbrief Wmo 2015 en concept modelverordening, Vereniging van Nederlandse gemeenten, 15 mei 2014).
6 Aanbevelingen Zoals in de inleiding al benoemd is, betreft de hervorming langdurige zorg een complexe operatie die grote onderlinge afhankelijkheden kent. Bovendien is de dynamiek groot; zo is ten tijde van het schrijven van deze rapportage het afwegingskader Wlz beschikbaar gekomen, heeft de staatssecretaris besloten om het overgangsrecht voor de clientengroep met een extramurale indicatie maar met een Wlz-profiel te verlengen tot 1 januari 2017 en staan de ontwikkelingen met betrekking tot de bekostiging van de wijkverpleegkundige zorg ook niet stil. Desalniettemin zijn alle partijen in deze regio het erover eens dat een duidelijke stip op de horizon juist in de hectiek van de dag belangrijk is. In dit hoofdstuk doen we een aantal aanbevelingen voor de uitwerking van de huidige issues zoals beschreven in hoofdstuk 5 maar hebben we ook de vrijheid genomen om in de vorm van deze aanbevelingen tegelijkertijd een verbinding te maken met de onderwerpen op de ontwikkelagenda die gericht is op de langere termijn.
6.1 Aanbevelingen voor uitwerking huidige issues met verbinding naar ontwikkelagenda Gemeenten, zorgverzekeraar, zorgkantoor en zorgaanbieders hebben in het proces van afgelopen jaar de navolgende issues benoemd die voor de korte en middellange termijn aandacht behoeven. Het betreft hier: ¡ logeren (kortdurend verblijf) ¡ afstemming crisisbedden WMO, GGZ en jeugdhulp ¡ afbouw en ombouw dagbesteding ¡ inzet FACT in de wijkteams ¡ (financiering van) clientondersteuning ¡ de extramuralisering van de GGZ. ¡ beschermd wonen en de overgang van GG-B cliënten naar GGZ-C cliënten ¡ verbinding 18-/18+ ¡ doorontwikkeling wijkverpleegkundige zorg
Logeren (kortdurend verblijf) Met betrekking tot kortdurend verblijf constateren we dat deze vorm van zorg zich bevindt op de snijvlakken van de Wmo en de Wlz. Aanbieders geven aan dat het moeilijk voor hen is deze soort voorzieningen rendabel genoeg te houden. Tegelijkertijd voorzien de gemeenten dat er een grotere behoefte zal ontstaan voor kortdurend verblijf voor bepaalde doelgroepen,
15
bijvoorbeeld mantelzorgers van dementerende mensen. Inzicht in alle beschikbare voorzieningen is er nog niet en ook zorgaanbieders hebben hierin nog een slag te maken. Voor de korte termijn adviseren we gemeenten om samen met zorgaanbieders de voorzieningen binnen de regio inzichtelijk te krijgen. Daarnaast zal het kortdurend verblijf een onderwerp van gesprek moeten zijn met zorgkantoor en zorgverzekeraar om te kijken hoe de krachten gebundeld kunnen worden om een minimumvoorzieningenniveau in stand te houden. Afstemming crisisbedden Wmo, GGZ en jeugdhulp Vanuit de verschillende wettelijke kaders van Wmo, GGZ en jeugdhulp hebben financiers een verantwoordelijkheid om een voldoende aantal crisisbedden in de regio in stand te houden. Daartoe is het cruciaal om inzicht te krijgen in de verschillende soorten crisisbedden. We adviseren de gemeenten om dit samen met zorgverzekeraar en zorgkantoor op te pakken en te bekijken hoe de bekostiging van de crisisbedden per 2016 gezamenlijk ter hand genomen kan worden. Daarnaast is het belangrijk dat er werkafspraken gemaakt worden tussen financiers waardoor het voor zorgprofessionals die toeleiden naar crisisbedden heel duidelijk is dat de cliënt centraal staat in de toeleiding en dat de bekostiging “aan de achterkant” georganiseerd is. Een goed overzicht van de bezettingsgraad van verschillende crisisbedden kan samen met zorgkantoor en zorgverzekeraar inzichtelijk gemaakt worden. Afbouw en ombouw dagbesteding Met betrekking tot de dagbestedingsvoorzieningen geven zorgaanbieders ook hier aan dat deze soort voorzieningen aan verandering onderhevig is. Door de lage tarieven en de onzekerheden die de decentralisaties met zich meebrengen is het nog onzeker welke voorzieningen voort kunnen bestaan of nieuw gecreëerd kunnen worden. Vervolgens zal dan wellicht de vraag komen voor te liggen of het mogelijk is om in iedere gemeente of kern een dagbestedingsvoorziening in stand te houden of dat bundeling van voorzieningen een oplossing kan bieden voor de druk op deze soort voorzieningen. Ook adviseren we gemeenten in gesprek te komen met zorgkantoor. Een deel van de cliënten zal vanuit de Wlz ook gebruik maken van dagbestedingsvoorzieningen. In de vorm van een gezamenlijke inkoop zal het dan beter mogelijk zijn om een duurzame infrastructuur in stand te houden. Inzet FACT in de wijkteams De inzet van FACT binnen de regio vraagt afstemming met de (sociale) wijkteams. Binnen de regio Zuid-Hollandse Eilanden zijn er 3 FACT-teams werkzaam. We adviseren de gemeenten om met de FACT-teams van zorgaanbieders in gesprek te gaan en te bezien hoe de huidige samenwerking met de lokale gebiedsteams of sociale wijkteams vormgegeven is. Vanuit de ontwikkelagenda zouden vervolgens speerpunten benoemd kunnen worden voor 2016
7
16
lexibel ACT (FACT)* staat voor Flexibele Assertive Community Treatment. Het gaat hierbij om een F behandeling en begeleiding van mensen met een ernstige psychiatrische aandoening (EPA). Naast problemen op psychiatrisch gebied is er veelal sprake van problemen op meerdere levensdomeinen. Deze behandeling en begeleiding vindt plaats daar waar deze persoon wil slagen. Behandeling is gericht op het verminderen van de symptomen en leren omgaan met de aandoening. Begeleiding kan zich richten op alle levensdomeinen. In een F-ACT team werken verschillende hulpverleners samen.
om de samenwerking te versterken. Kennis- en leerkringen zijn hiervoor een zeer geschikt instrument. (Financiering) van clientondersteuning Gemeenten en zorgkantoor financieren beiden onafhankelijke clientondersteuning. In dat kader ligt het in de rede om af te stemmen of te komen tot een gezamenlijk inkoopkader per 2016. Door het bundelen van de krachten en afstemming, kan de positie van de cliënt verder versterkt worden. Daarnaast adviseren we gemeenten om in samenspraak met MEE te bekijken welke clientengroepen achterblijven in de toeleiding en oplossingen te bedenken om belemmeringen in de toeleiding voor deze clientengroepen weg te nemen. Extramuralisering GGZ Landelijk zijn er afspraken gemaakt met de GGZ-sector om een afbouw van 30% intramurale capaciteit voor 2020 te realiseren. Dat betekent dat er extra aandacht voor deze specifieke doelgroep nodig is. Wij adviseren gemeenten om de afbouwafspraken die zorgverzekeraars en zorgkantoor gaan realiseren af te stemmen en te komen tot informatie-uitwisseling zodat gemeenten zich optimaal kunnen voorbereiden en inzicht hebben in de omvang van de extramuralisering op lokaal niveau. Beschermd Wonen en de overgang van GGZ-B naar GGZ-C Deze Wmo-regio is niet congruent aan de grenzen van de centrumgemeente. Zo voert de gemeente Rotterdam de centrumgemeentefunctie MO/VO en Beschermd Wonen uit voor de BAR-gemeenten en voer de gemeente Nissewaard deze functie uit voor de gemeenten Brielle, Hellevoetsluis, Westvoorne en Goeree-Overflakkee. Op het gebied van Beschermd Wonen ligt de bekostiging en contractering Beschermd Wonen vooralsnog bij de centrumgemeenten. Daarbij zijn de centrumgemeenten verantwoordelijk voor de GGZ-C cliënten en heeft het zorgkantoor de verantwoordelijkheid voor de GGZ-B cliënten. Op korte termijn is het belangrijk dat de centrumgemeenten de regiogemeenten goed inzicht geven in het aantal cliënten in zorg. Afstemming over doorstroom en uitstroom is belangrijk, alsmede is het belangrijk dat regiogemeenten goed op de hoogte zijn van (de consequenties) van het beleid van de centrumgemeenten met betrekking tot de toegang en de herindiceringen. Het gaat hier om een kwetsbare groep burgers die perioden van intensieve zorg nodig hebben, gevolgd door perioden van minder intensieve zorg. Wanneer uitstroom gestimuleerd wordt, heeft dit effecten op de lokale situatie van gemeenten. Ons advies is om hierover goed in gesprek te gaan en gezamenlijk een integrale visie te ontwikkelen op het domein van de Maatschappelijke Opvang, Vrouwenopvang en Beschermd Wonen. Eventueel kan deze gezamenlijke visie een lokale kleuring krijgen door een afgeleide lokale visie op zorg voor kwetsbare burgers. Daarnaast is het van belang dat gemeenten en het zorgkantoor met elkaar in gesprek gaan over doorstroom en uitstroom van clienten van GGZ-B naar GGZ-C. Verbinding 18-/18+
17
We zien dat er een aanzienlijke groep kwetsbare jongeren is die na hun achttiende hulp zouden moeten blijven ontvangen, maar waarbij dat om verschillende redenen niet gebeurt. Bijvoorbeeld omdat ze er niet voor openstaan en daar niet toe gedwongen kunnen worden. In andere gevallen ontbreekt een goede overdracht van de jeugdhulp naar de volwassenhulp, wat er toe leidt dat er geen hulp van de grond komt. In een rapportage van de Kinderombudsman van mei 2015 worden hiertoe aanbevelingen gedaan om te komen tot een zorgcontinuüm voor kinderen die de leeftijd van 18 jaar bereiken. Het voert voor dit rapport te ver om alle aanbevelingen op een rijtje te zetten; wel brengen we het navolgende onder de aandacht van gemeenten. We adviseren om met betrekking tot dit onderwerp het gesprek te voeren met het zorgkantoor en te kijken hoe er met zorgverzekeraar en zorgkantoor gekomen kan worden tot een duurzaam zorgcontinuüm. Verder adviseren we gemeenten om de budgetten Jeugdhulp/ Wmo binnen gemeenten zoveel mogelijk te ontschotten zodat er geen interne schotten ontstaan tussen verschillende soorten budget binnen een gemeente. Het beperken van administratieve lasten door de inrichting van een duurzame informatiehuishouding Alle partijen in de regio, inclusief de zorgaanbieders, hebben bij de prioritering van de scharnierpunten aangegeven dat de beperking van administratieve lasten niet de eerste prioriteit is. Toch menen we dat dit onderwerp aandacht verdient, niet in de laatste plaats vanwege de noodzaak voor gemeenten om te komen tot een duurzame inrichting van de informatiehuishouding. Gemeenten krijgen langzaam maar zeker inzicht in het zorggebruik en de zorgkosten. Desalniettemin blijft veel nog onzeker doordat het gegevensknooppunt nog niet optimaal werkt en de interne administratieve systemen van gemeenten en zorgaanbieders ook nog niet altijd aangepast zijn naar de nieuwe werkelijkheid van de decentralisaties. Het zal zorgaanbieders helpen als gemeenten duidelijke en uniforme verantwoordingsinformatie uitvragen bij zorgaanbieders binnen deze Wmo-regio. Op die manier worden de administratieve lasten voor zorgaanbieders beperkt en kunnen gemeenten met elkaar benchmarken. Het is aan gemeenten om een informatiehuishouding te ontwerpen die recht doet aan de eisen die gesteld worden door accountants met betrekking tot de rechtmatigheid van betalingen maar die ook recht doet aan de informatiebehoefte die er is bij interne stakeholders binnen gemeenten, zoals de gemeenteraad. We zien dat informatie op dit moment samengesteld wordt op basis van de vraag vanuit verschillende onderdelen van de gemeentelijke organisatie en de gemeenteraad. Dat maakt het opleveren van informatie tot een arbeidsintensief proces. Door het ontwerp van een informatiehuishouding kunnen processen ingeregeld worden en zal de administratieve druk ook bij gemeenten kunnen afnemen.
18
Doorontwikkeling wijkverpleegkundige zorg Met betrekking tot de wijkverpleegkundige zorg adviseren we gemeenten om samen met het zorgkantoor de compliance commissie verder uit te werken en vorm te geven. Daarnaast is het belangrijk dat gemeenten een visie ontwikkelen op de verbinding wijkverpleegkundige zorg / sociale wijkteams of gebiedsteams zodat er een basis is om het goede gesprek te voeren met zorgaanbieders en zorgverzekeraar. Tevens kan deze visie de basis vormen voor de ontwikkeling van een gezamenlijk inkoopkader voor de wijkverpleegkundige zorg.
19
Bijlage 1 samenstelling Stuurgroep De heer W. Borgonjen
wethouder gemeente Brielle, voorzitter
De heer D. Van der Schaaf
wethouder gemeente Nissewaard
De heer J Backbier
wethouder gemeente Albrandswaard
De heer G. de Jong
wethouder gemeente Goeree-Overflakkee
Mevrouw J. Francken
CZ Zorgkantoor
20
Bijlage 2 betrokken organisaties Tijdens de verschillende overleggen en thematafels zijn de volgende organisaties betrokken en bereikt: CZ zorgkantoor MEE Rotterdam
clienten vertegenwoordiging
Stichting Zorgbelang Zuid Holland
cliënten vertegenwoordiging
Wmo-raad Spijkenisse
cliënten vertegenwoordiging
Stichting Zellingen
NAH
Internos Thuiszorg
thuiszorg
Direct Zorg
thuiszorg
Directzorg thuiszorg De Leeuw van Putten
woningcorporatie
Woningcorporatie Woongoed
woningcorporatie
Maasdelta Spijkenisse
woningcorporatie
Woonzorg Nederland
wonen
Stichting Koel
Eerstelijnszorg
De Zellingen Afasiecentrum
NAH
Timon
Jeugdzorg 18-23
Aafje VenV Pameijer
VG / AWBZ
Stichting IJsselmonde Oost
VG / AWBZ
Impegno
VG / AWBZ
Stichting Zuidwester
VG / AWBZ
Gemiva SVG Groep
VG / AWBZ
Aedes
koepel
TNO koepel Rabobank financier
21
Bijlage 3 gezamenlijke activiteiten In chronologische volgorde zijn tijdens de projectperiode (juni 2014 t/m zomer 2015) de volgende gezamenlijke activiteiten uitgevoerd:
16 juni 2014: eerste kennismaking CZ en gemeenten, concretiseren inhoudelijke agenda en vervolgproces. augustus 2014: opstellen projectplan met inhoudelijke agenda en projectstructuur door regiosecretaris i.s.m. gemeenten en CZ zorgkantoor. 4 september 2014:
eerste bijeenkomst stuurgroep, nog zonder CZ
9 september 2014:
eerste bijeenkomst ambtelijke projectgroep
15 oktober 2014:
tweede stuurgroepvergadering inclusief CZ
10 december 2014: eerste netwerkbijeenkomst waarvoor ook zorgaanbieders en intermediairs zijn uitgenodigd 26 januari 2015: Bijeenkomst secretarissen bij CZ naar aanleiding van decemberafspraken 3 februari 2015: Tweede netwerkbijeenkomst met gemeenten, zorgaanbieders en cliëntenorganisaties. Bespreking stand van zaken per scharnierpunt. 25 februari 2015:
tweede bijeenkomst ambtelijke projectgroep
5 maart 2015: Derde netwerkbijeenkomst met gemeenten, zorgaanbieders en cliëntenorganisaties. Bespreking voortgangsrapportage 9 maart 2015:
Bijeenkomst met huisartsen gemeente Hellevoetsluis
18 maart 2015: Derde netwerkbijeenkomst met gemeenten, zorgaanbieders en cliëntenorganisaties. Bespreking stand van zaken per scharnierpunt 18 april 2015: Bijeenkomst Goeree-Overflakkee Wonen-Zorg-Welzijn met Rabobank 20 april 2015:
Thematafel wonen en zorg
21 mei 2015: Bijeenkomst gemeente Albrandswaard vernieuwend woonzorgconcepten 4 juni 2015:
afstemming en bestuurlijk overleg met CZ en gemeenten
zomer 2015:
slotconferentie
22
Bijlage 4 handreikingen voor de doorontwikkeling van sociale wijkteams De wens om sociale problematiek sneller op te sporen en effectiever te bestrijden, brengt veel gemeenten ertoe om met sociale wijkteams te gaan werken. De eerste evaluaties van deze methode zijn inmiddels beschikbaar en bieden handvatten voor de (door)ontwikkeling van sociale teams in BAR/GO/VP.
Bevindingen uit landelijk onderzoek Uit een in oktober 2014 uitgevoerd landelijk onderzoek8 blijkt dat 86% van alle Nederlandse gemeenten met een of meer sociale wijkteams werkt of wil gaan werken. Gemeenten doen dit om de menselijke maat terug te brengen in de zorg, sneller en gerichter ondersteuning te bieden, de samenwerking tussen instellingen te verbeteren en verbinding te maken met lokale burgerkracht. De sociale wijkteams worden op uiteenlopende manieren vormgegeven. Het meest voorkomende model is een breed, integraal team dat alle hulpvragen oppakt. Een vorm die ook regelmatig voorkomt is een breed team dat zich concentreert op meervoudige of complexe problematiek. Opvallend is dat de samenstelling van het team vaak niet is afgestemd op de situatie in het gebied waar het team werkzaam is. Bijna de helft (45%) van de gemeenten heeft hiervan vooraf geen analyse gemaakt. Ongeveer de helft (47%) van de gemeenten hanteert een regiemodel waarbij de gemeente zelf het wijkteam aanstuurt. De medewerkers van het wijkteam zijn in dienst van de gemeente of gedetacheerd vanuit hun moederorganisatie. In de praktijk blijkt er echter vaak nog geen sprake te zijn van actieve gemeentelijke regie. Gemeenten hebben nog geen helder beeld van wat zij precies van de wijkteams verwachten en hoe zij de prestaties van de teams willen monitoren en evalueren. Hoewel dit in de ‘pioniersfase’ verdedigbaar kan zijn, kan bestendiging van deze situatie ertoe leiden dat de gemeente de regie verliest en de sociale teams een koers gaan varen die niet noodzakelijkerwijs aansluit bij de doelen die de gemeente zich heeft gesteld. Wat dat betreft zijn er wijze lessen te trekken uit een onderzoek van de Algemene Rekenkamer9 naar de ontwikkeling van de CJG’s. Veel bevindingen uit dit rapport kunnen worden vertaald naar de (door)ontwikkeling van sociale wijkteams.
23
8 9
ociale wijkteams in vogelvlucht; Movisie, februari 2015 S Centra voor jeugd en gezin in gemeenten, Algemene Rekenkamer, 13 juni 2012
Bevindingen uit regionaal onderzoek In de regio Rotterdam-BAR/GO/VP is de afgelopen jaren een nieuw stelsel voor jeugdhulp ontwikkeld, dat er op gericht is om problemen met opvoeden en opgroeien eerder te signaleren en met lichtere interventies op te lossen. De behoefte aan specialistische jeugdhulp zou hierdoor op termijn moeten afnemen. In de subregio Nieuwe Waterweg Noord, bestaande uit de gemeenten Schiedam, Vlaardingen en Maassluis, is begin 2014 een proeftuin gestart waar dit nieuwe jeugdhulpstelsel in de praktijk is uitgetest. Deze proeftuin is inmiddels geëvalueerd. Uitgebreide informatie hierover is te vinden op de website www.proeftuinnwn.nl op de pagina ‘slotconferentie’.
Bevindingen uit BAR/GO/VP zuid De sociale teams in de BAR-gemeenten zijn in de eerste maanden van 2015 overspoeld door jeugdcasussen. Hoewel dit een logisch gevolg is van de sluiting van de toegang bij Bureau jeugdzorg, leidt het er ook toe dat de 18+ problematiek ondergesneeuwd dreigt te raken en de deelname van de wijkverpleegkundigen aan de sociale teams nog (te) weinig meerwaarde heeft. De uitdaging voor de teams is om een meer evenwichtige caseload te realiseren. Met het oog hierop worden onder meer de casussen van de welzijnsorganisaties naar het sociaal team overgeheveld.
Lessen voor de (door)ontwikkeling van sociale teams Uit deze (en andere) evaluaties van de eerste ervaringen met sociale teams kunnen de volgende, algemene lessen worden getrokken: 1. maak een goede analyse van het gebied waar het sociaal team werkzaam is, bestaande uit een combinatie van kwantitatieve (statistische) en kwalitatieve gegevens (ervaringen van bewoners en professionals). 2. bespreek de verzamelde gegevens met de stakeholders en ontwikkel als het even kan een gezamenlijke visie met concrete doelstellingen voor de sociale ontwikkeling van het gebied. Leg vast wat je met elkaar wilt bereiken. 3. formuleer vanuit deze visie de opdracht voor het sociale team. Wees helder over waar het team zich op moet richten: preventie, hulpverlening, zorgtoeleiding of een combinatie van deze taken? Enkelvoudige of meervoudige problematiek? Jongeren of ouderen? Zorg ook dat de opdracht realistisch is: in een gebied met veel multiproblematiek is het wellicht teveel gevraagd om van het wijkteam te verwachten dat het ook nog actief aan preventie gaat doen. In een gebied waar weinig aan de hand is, kan de opdracht van het team juist zijn om deze situatie te bestendigen.
24
4. Stem de samenstelling van het team af op de opdracht. Pas een bestaand team zo nodig aan. In het algemeen geldt dat een brede samenstelling en het snel kunnen inzetten van ondersteuning bevorderlijk zijn voor het resultaat. Diversiteit vergroot en versnelt het leereffect in het wijkteam en mandaat tot handelen is een randvoorwaarde voor succes. 5. Stimuleer het sociaal team om in de wijk en in de gemeente een netwerk op te bouwen dat aansluit bij de opdracht, bijvoorbeeld door contact te leggen met huisartsen, tweedelijnszorg, sociaal medewerkers van woningcorporaties, gemeentelijk consulenten sociale zaken en schuldhulpverlening etc. 6. Realiseer je dat de cliënten van de wijkteams vaak een beperkte zelfregie en zelfredzaamheid hebben en laat ruimte om de duur en intensiteit van de interventie hier op af te stemmen. Algemene bepalingen zoals: ‘het wijkteam mag maximaal X weken met een cliënt bezig zijn’ ondermijnen de effectiviteit van de interventie en belemmeren het team om maatwerk te leveren. 7. Pak meervoudige en complexe problematiek ook daadwerkelijk integraal aan. Nu zijn veel domeinen nog teveel van elkaar gescheiden in beleid en uitvoering. 8. Investeer in de professionele ontwikkeling van de teamleden en laat ruimte voor intervisie en begeleiding, zodat de wijkteamleden kunnen leren om een nieuwe balans te vinden tussen handelen en het de cliënt zelf laten oplossen. 9. Bedenk als regisseur van tevoren welke informatie je straks nodig hebt om te kunnen vaststellen of de doelstellingen voor het gebied zijn gerealiseerd en of het team zijn opdracht adequaat heeft uitgevoerd. Maak afspraken met de stakeholders over de wijze waarop deze informatie wordt verzameld en geïnterpreteerd. In algemene zin geldt dat van het afrekenen op resultaat perverse prikkels uit kunnen gaan, bijvoorbeeld doordat het team hierdoor (onbedoeld) gestimuleerd wordt om voor de ‘quick wins’ te gaan en complexe casussen te laten liggen. Wees je bewust van dergelijke effecten bij het formuleren van de opdracht, het maken van afspraken met de partners en de keuze van een evaluatiemethode.
25
Bijlage 5 de verbinding tussen wonen en zorg in het gemeentelijk beleid op Voorne-Putten, Goeree-Overflakkee en in de BAR-gemeenten Sinds de invoering van de Wet langdurige zorg (Wlz) op 1 januari 2015 is het aantal mensen dat een beroep kan doen op zorg met verblijf drastisch beperkt. Alleen wie 24 uur per dag, zeven dagen per week zorg of toezicht nodig heeft (ZZP 5 of hoger), kan hier nog aanspraak op maken. Voormalige AWBZ-cliënten met een lager zorgzwaartepakket die nog een geldige indicatie hebben voor verblijf, kunnen gebruik maken van het overgangsrecht. Concreet houdt dit in dat zij tot de einddatum van de indicatie (die vaak in de verre toekomst ligt) in de zorginstelling mogen blijven wonen. Hierdoor zal er naar verwachting geen sprake zijn van een abrupte toename van de vraag naar zorg aan huis. De komende jaren zullen we echter wel een geleidelijke groei gaan zien van het aantal mensen met een zwaardere zorgbehoefte dat zelfstandig gaat of blijft wonen. Op grond van de Kamerbrief hervorming langdurige zorg uit 2013 schatten we in dat 30% van de totale intramurale capaciteit op termijn wordt omgezet in langer zelfstandig wonen. Landelijk krijgen in de komende vijf jaar jaarlijks 10.000 ouderen, 1.300 gehandicapten en 800 cliënten in de ggz met een lagere zorgindicatie geen toegang meer tot intramuraal verblijf10. Gemeenten en thuiszorgorganisaties krijgen hierdoor te maken met zwaardere beperkingen bij cliënten die (langer) zelfstandig blijven wonen. Dit stelt hogere eisen aan de huisvesting en ondersteuning van deze burgers. Om zorgbehoevenden zelfstandig te laten wonen, is in algemene zin nodig: ¡ dat er voldoende zorggeschikte en/of aanpasbare woningen beschikbaar zijn11; dat deze woningen financieel bereikbaar zijn voor de doelgroep, waarbij zorggeschikte ¡ woningen zowel te duur als (i.v.m. aanscherping van de toewijzingsregels voor sociale huurwoningen) te goedkoop kunnen zijn voor de doelgroep; dat er in de directe omgeving voldoende voorzieningen zijn om zo zelfstandig mogelijk te ¡ kunnen leven. Denk aan een toegankelijke en veilige openbare ruimte, vervoer, winkels, brievenbus, pinautomaat, ontmoetingsplek/dagbestedingslocatie, zorgsteunpunt etc. Het wegvallen van algemene voorzieningen door sluiting van verzorgingshuizen is in dit verband een specifiek aandachtspunt;
ron: Advies “Langer zelfstandig, een gedeelde opgave in wonen, zorg en welzijn”, Raad voor de B leefomgeving, 23 januari 2014. 11 Dit stelt bijvoorbeeld eisen aan de afmetingen van ruimtes (draaicirkel rolstoel, hulp kunnen bieden op het toilet) en de toe- en doorgankelijkheid van de woning voor gebruikers van hulpmiddelen. De meeste gemeenten verwijzen in dit verband naar het Woonkeur certificaat (www.woonkeur-skw.nl) 10
26
dat er voldoende sociale steun is, zowel van familieleden/mantelzorgers als van vrienden, ¡ buren, vrijwilligers etc.; dat gemeente en zorgaanbieders samen een sluitend arrangement van ondersteuning en ¡ zorg aan huis organiseren. Met het oog hierop zijn we nagegaan in hoeverre het woon- en zorgbeleid van de gemeenten in het samenwerkingsverband BAR/GO/VP al op deze ontwikkeling is toegespitst (compleetheid en actualiteit), en in welke mate deze twee beleidsterreinen met elkaar zijn verbonden (integraliteit). We baseren ons hierbij op relevante beleidsdocumenten als de woonvisie en het beleidsplan voor de Wmo 2015. In de bijlage is hiervan een overzicht opgenomen.
Bevindingen Uit de analyse van deze documenten trekken we de volgende algemene conclusies: 1. wonen heeft meer aandacht voor zorg dan zorg voor wonen. Brielle is de positieve uitzondering op deze regel; 2. alle gemeenten besteden in hun woonvisie aandacht aan realisatie van ‘zorggeschikte’ woningen, zowel door nieuwbouw als door aanpassing van bestaande woningen. GoereeOverflakkee besteedt als enige ook expliciet aandacht aan het faciliteren van mantelzorg door aan- of verbouw bij bestaande woningen. Mogelijk moeten de behoefteramingen worden herijkt op de recente veranderingen in het zorgstelsel, met name de invoering van de Wlz; 3. de financiële bereikbaarheid van deze woningen voor de doelgroep is nog geen expliciet aandachtspunt. Landelijk is dit inmiddels wel een belangrijk thema in het woonbeleid. In relatie tot wonen met zorg of begeleiding thuis vragen de volgende doelgroepen bijzondere aandacht:
a. jongere (65-) zorgbehoevenden met een minimuminkomen (b.v. Wajong uitkering). Voor hen is een zelfstandige sociale huurwoning soms financieel niet haalbaar. Het alternatief is onzelfstandige woonruimte in de vorm van een kamer of studio, al dan niet als onderdeel van een woongroep of andere kleinschalige voorziening met scheiden van wonen en zorg. Een voorbeeld is de locatie Ring 21 in Zuidland van Westenrijck B.V.;
b. zorgbehoevende ouderen (veelal 80+) met een minimuminkomen. Voor deze doelgroep is transformatie van bestaand (zorg)vastgoed tot een all-inclusive pension in bepaalde gevallen een haalbare oplossing. Dit blijkt uit een recente publicatie van Platform 31 met de titel “All-inclusive; nieuw en betaalbaar woonserviceproduct in de verzorgingshuizen”;
c. (oudere) mensen met een lager middeninkomen (ca. € 35.000-€ 45.000) en zonder noemenswaardig vermogen, die teveel verdienen voor een sociale huurwoning
27
en te weinig om in de vrije sector een kwalitatief goede huur- of koopwoning te bemachtigen. Deze groep zal veelal willen houden wat ze hebben, moeilijk te verleiden zijn tot verhuizen en indien nodig een beroep (moeten) doen op de gemeente voor woningaanpassingen. d. (oudere) huiseigenaren met een laag inkomen. Deze huishoudens hebben vaak een aanzienlijk vermogen in de vorm van overwaarde op de eigen woning die zij zouden kunnen gebruiken voor de financiering van woningaanpassingen of ondersteuning thuis, ware het niet dat financiële instellingen hier meestal niet aan meewerken. Zie voor een illustratie van dit probleem het bijgevoegde artikel uit Trouw. Mogelijk zouden gemeenten hier een rol kunnen spelen door het ontwikkelen van een variant op de starterslening voor jonge huizenkopers. 4. het thema voorzieningen (winkels etc.) wordt in de beleidsnota’s wel benoemd, maar meestal niet uitgewerkt. Er is een relatie met de ontwikkeling van woonservicegebieden (Brielle, Hellevoetsluis, Nissewaard). De visies op dit thema van Spijkenisse en -in mindere mate- Hellevoetsluis zijn gedateerd. Onduidelijk is in hoeverre dit onderwerp in de gemeenten nu nog op de agenda staat. Nissewaard heeft in het Wmo-beleidsplan het voornemen opgenomen om in 2015 een deelplan ‘wonen met zorg en begeleiding’ uit te werken. 5. het (zelf) organiseren van sociale steun staat centraal in de sociale visie van Nissewaard. De overige gemeenten beschikken niet over een dergelijk document. In de Wmobeleidsplannen wordt dit thema alleen zijdelings benoemd. Het algehele beeld is dat het nieuwe beleid voor (zelfstandig) wonen en zorg nog in de kinderschoenen staat. De plannen hebben verdere uitwerking nodig en daarbij moeten een aantal kwetsbare doelgroepen nader belicht worden. Daarnaast moet nader gekeken worden naar de samenhang tussen het beleid voor wonen en zorg en de andere veranderingen die HLZ met zich meebrengt. Het verdient aanbeveling om de samenwerking tussen de beleidsadviseurs wonen, ruimtelijke ordening en maatschappelijke ondersteuning te versterken en een integrale visie op dit thema te ontwikkelen, die behalve wonen en zorg in elk geval ook het thema voorzieningen omvat. Voorzieningen in de buurt zijn voor mensen met beperkingen een voorwaarde om zelfstandig te kunnen functioneren. Ze hebben ook een functie bij het leggen en onderhouden van sociale contacten, en daarmee bij de opbouw van een sociaal netwerk c.q. steunstructuur. In het kader van het inspireren en leren van elkaar, zijn de volgende documenten voor alle gemeenten in het samenwerkingsverband de moeite van het bestuderen waard:
28
1. de woonvisie en het Wmo-beleidsplan van Brielle vanwege de integraliteit; 2. de woonvisie van Goeree-Overflakkee vanwege de actualiteit en de koppeling van het bouwprogramma aan het voorzieningenniveau in de kernen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen streekcentra, verzorgingskernen en steunkernen; 3. de zorgvisie 2009-2012 “Voor elkaar” van Hellevoetsluis vanwege de gedetailleerde uitwerking van het concept woonservicegebied; 4. de sociale visie van Nissewaard vanwege de aandacht voor het organiseren van informele steun. Daarnaast vat het briefadvies van de Raad voor de leefomgeving “Langer zelfstandig, een gedeelde opgave voor wonen, zorg en welzijn” uit 2013 de actuele ontwikkelingen goed samen.
Bronnen Per gemeente zijn de volgende documenten geraadpleegd.
woonvisie
Goeree-Overflakkee Brielle Woonvisie 2014-2020
Hellevoetsluis
Nissewaard
Woonvisie Brielle
Woonvisie Hellevoetsluis
Woonvisie Spijkenisse
2010-2020
actualisering 2010-2015+
Woonvisie 2013
2010-2020 Woonvisie Bernisse niet meer aangetroffen
Wmo-beleidsplan
Beleidsregels Wmo 2015
Wmo-beleidsplan
Geen eigen beleidsplan
Geen beleidsplan
2013-2017
aangetroffen: klopt dit?
We doen het samen Beleidsplan
aangetroffen
Beleidsplan Wmo
Beleidsplan Wmo
maatschappelijke
2014-2017 Voorne
2014-2017 Voorne
ondersteuning 2015-2016 Nissewaard
overig
woonvisie
Bestuursadvies
Zorgvisie 2009-2012
Evaluatierapport
levensloopbestendig
Voor elkaar
masterplan wonen met
wonen (2012)
zorg en welzijn (2009)
Niet aangetroffen
Sociale visie (2012)
Westvoorne
Barendrecht
Albrandswaard
Ridderkerk
Woonvisie 2008
Herijking woonvisie
Woonvisie
Ridderkerk in balans
2010
Albrandswaard
Prestatieafspraken
Woonvisie 2006-2015
2010-2013
2010-2015
Niet aangetroffen
woonvisie gemeente Ridderkerk
Wmo-beleidsplan
Geen eigen beleidsplan
Beleidsplan
aangetroffen: klopt dit?
Barendrecht
Beleidsplan
Beleidsplan Wmo 2014-
Wmo 2015-2018
Albrandswaard Wmo
2017 Voorne
Niet aangetroffen;
2015-2018
identiek aan Ridderkerk? overig
29
Beleidsplan Ridderkerk Wmo 2015-2018