Laurette Spoelman, projectleider Frontoffice Inburgering
Waarom heeft dit examen in het nieuwe inburgeringsstelsel zo’n centrale rol?
voorwoord In het nieuwe inburgeringsstelsel vervult het inburgeringsexamen Nederland een cruciale rol. Het examen maakt haarscherp duidelijk of iemand voldoende de taal spreekt en genoeg kennis heeft van de Nederlandse samenleving om mee te kunnen doen. Het verplichte inburgeringsexamen is een nieuw fenomeen. Het is dan ook begrijpelijk dat iedereen die bij inburgering betrokken is, of het nu gaat om inburgeringsplichtigen, gemeenten of aanbieders, veel interesse hebben voor de inhoud en de eisen van het examen. Het is voor een goede voorbereiding op het nieuwe inburgeringsstelsel en het ontwikkelen van trajecten noodzakelijk om te weten hoe het inburgeringsexamen eruit gaat zien en op welke manier het examen wordt afgenomen. Daarom geeft de Frontoffice Inburgering nu al dit boekje uit, terwijl nog niet alle details van het examen bekend zijn. In het eerste hoofdstuk schetsen we de achtergronden van het verplichte inburgeringsexamen. Waarom heeft dit examen in het nieuwe inburgeringsstelsel zo’n centrale rol? Wat is eigenlijk de gedachte achter het examen? Vervolgens behandelen we in het tweede hoofdstuk in detail de inhoud van het examen. Welke eisen en onderdelen zijn er? Hoe wordt het examen afgenomen? Het derde hoofdstuk gaat ten slotte in op de manier waarop inburgeringsplichtigen zich kunnen voorbereiden op het examen. Welke rol kunnen aanbieders hierbij spelen?
inburgeringsexamen | 3
Hoewel in hoofdlijnen vaststaat hoe het inburgeringsexamen eruit komt te zien, zijn er nog enkele details die de komende maanden duidelijk worden. Via de website, de digitale nieuwsbrief en de schriftelijke kwartaalnieuwsbrief van de Frontoffice Inburgering houden we u voortdurend op de hoogte van de laatste stand van
voorwoord
zaken. Ik wens u veel inspiratie en succes bij de voorbereidingen op het nieuwe inburgeringstelsel. Laurette Spoelman, projectleider Frontoffice Inburgering
Het verplichte inburgeringsexamen is een nieuw fenomeen.
4 | inburgeringsexamen
1
De eigen verantwoordelijkheid van nieuw- en oudkomers
achtergronden van het inburgeringsexamen
staat centraal.
Het fenomeen ‘inburgering’ is nog betrekkelijk nieuw in Nederland. Sinds 1998 kennen we de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN). Volgens deze wet heeft iedereen die nieuw in Nederland komt de plicht een inburgeringsprogramma te volgen. Het is in het huidige stelsel de taak van de gemeente nieuwkomers dit programma aan te bieden. Onderdelen hiervan zijn naast taalles ook maatschappijoriëntatie en beroepenoriëntatie. Sinds 1999 zijn er tevens de diverse oudkomersregelingen. Deze zijn gericht op de inburgering van oudkomers die al langer in Nederland wonen, maar nog niet voldoende in onze samenleving zijn geïntegreerd.
Kritiek op resultaten van het huidige stelsel Hoewel Nederland met de WIN lange tijd voorop liep in Europa, is de laatste jaren de kritiek op het stelsel sterk toegenomen. Die kritiek richt zich met name op de resultaten, die achterblijven bij de ambities. Het taalniveau van deelnemers stijgt te langzaam, de uitval is hoog en de integratie stokt. Er bestaat dan ook een brede consensus in Nederland dat inburgering minder vrijblijvend georganiseerd moet worden. Het kabinet-Balkenende heeft bovendien besloten dat niet de ondersteunende ‘regierol’ van de gemeente centraal moet staan, maar de eigen verantwoordelijkheid van nieuw- en oudkomers. Het is in principe hun verantwoordelijkheid en niet die van de (gemeentelijke) overheid, dat zij de Nederlandse taal leren en participeren in de maatschappij.
inburgeringsexamen | 5
Wet Inburgering Om de inburgering in Nederland te verbeteren is een nieuwe wet in de maak, de Wet Inburgering (WI). Kern van deze wet is de inburgeringsplicht. Er gaat een algemene inburgeringsplicht gelden voor in beginsel alle vreemdelingen die niet gedurende ten minste acht jaar
achtergronden
van de leerplichtige leeftijd in Nederland hebben gewoond. Daarnaast wordt de inburgeringsplicht ingevoerd voor enkele specifieke categorieën genaturaliseerde Nederlanders. Het betreft uitkeringsgerechtigden, ouders met minderjarige kinderen en geestelijke bedienaren. Daarnaast is een centraal onderdeel van de nieuwe wet het inburgeringsexamen. Wie de inburgeringsplicht heeft, moet dit examen halen of aantonen dat hij aan de eindtermen van het examen voldoet. Wie het examen niet haalt krijgt te maken met sancties, in de financiële of soms verblijfsrechtelijke sfeer. Inburgering is niet meer vrijblijvend. Het inburgeringsexamen is dan ook niet te vergelijken met de huidige ‘profieltoets’ die scholingsinstellingen als afsluiting van een inburgeringstraject afnemen. Deze toets meet weliswaar het inburgeringsniveau, maar er zijn geen consequenties verbonden aan de resultaten. Dat wordt dus met het inburgeringsexamen heel anders.
Profieltoets achterhaald Sinds de invoering van de WIN bestaan er toetsen die de taalvaardigheid van inburgeraars meten: de Profieltoetsen NT2. Deze toetsen meten hun taalvaardigheidsniveau. De score geeft aan waar iemand wat zijn taalvaardigheid betreft zit. De Profieltoetsen NT2 zijn bedoeld om de taalvorderingen vast te stellen aan het eind van het traject of binnen een jaar na de start van een traject. Er is echter geen norm voor zakken of slagen. Daarmee zijn de huidige Profieltoetsen NT2 geen echte examens. Veel aanbieders werken met andere toetsen als afsluiting. Toetsen die soms sterk verouderd zijn of al heel vaak zijn afgenomen en daardoor bekende kost zijn. Ook is er onvoldoende controle op de afname en de beoordeling van de toetsing.
6 | inburgeringsexamen
www.handreikinginburgeringgemeenten.nl
Al met al een situatie waarvan we kunnen zeggen dat er wel beleid is maar te weinig zicht op resultaat. De huidige generatie toetsen is bovendien gericht op een dwarsdoorsnede aan kennis en vaardigheden in het Nederlands. Veel lageropgeleiden hebben daarbij moeite om te laten zien dat zij al veel Nederlands hebben geleerd, omdat ze niet worden getoetst op hun functionele taalvaardigheid.
achtergronden Succesfactoren De kwaliteit van inburgeringstrajecten staat zoals gezegd sterk ter discussie. Dit heeft met allerlei elementen te maken. Hieronder bespreken we een aantal cruciale succesfactoren.
Vraaggericht maatwerk
De achterblijvende resultaten hebben onder meer te maken met onvoldoende maatwerk.
De achterblijvende resultaten hebben onder meer te maken met onvoldoende maatwerk. De doelgroep is zeer divers wat vooropleiding, taalervaring, leeftijd, ambities en competenties betreft. Om goede resultaten te bereiken is dus maatwerk nodig. Gemeenten, maar ook opdrachtgevers als UWV, werkgevers en branches, kopen trajecten in bij aanbieders. Voor de aanbieders is het van belang de trajecten ‘vol’ te hebben en te zorgen dat de deelnemers de eindstreep halen want daar is in het huidige stelsel de financiering mede op gebaseerd. Dit leidt ertoe dat er niet altijd met evenveel zorg gekeken wordt naar wat het best passende traject is voor een deelnemer. Het NT2-onderwijs is nog altijd erg aanbodgericht en lang niet zo vraaggericht als wenselijk zou zijn, zeker gezien de zeer gedifferentieerde groep. Het komt dan ook nogal eens voor dat een inburgeraar in een traject geplaatst wordt dat niet past bij zijn niveau, zijn ambities en zijn mogelijkheden en wensen. Dit is een punt van zorg als het gaat om het rendement van inburgering.
inburgeringsexamen | 7
Praktijkgericht Daarnaast staat vast dat het effect van het taalaanbod toeneemt naarmate de band met de praktijk groter is. Als deelnemers het geleerde in de praktijk ook echt nodig hebben, neemt de interesse toe. Als je dingen leert en vervolgens nooit nodig hebt, gaat taal-
achtergronden
verwerving hand in hand met taalverlies. Met name voor lageropgeleiden is het erg belangrijk dat zij de taal leren die voor hen persoonlijk van belang is. Dit is een belangrijke factor in het vergroten van het rendement. De afgelopen jaren is er meer en meer aandacht gekomen voor trajecten die leren en participeren combineren. Bijvoorbeeld een combinatie van taalleren en functioneren op de werkvloer of een traject waarbij allochtone ouders de taal leren gecombineerd met de taalontwikkeling van hun eigen
Als deelnemers het geleerde in de praktijk
kinderen op school. Daarnaast komt er steeds meer aandacht voor leren in de praktijk. Stagelopen wordt een steeds belangrijker onderdeel van het onderwijstraject. Om al deze redenen is ervoor
ook echt nodig hebben,
gekozen het inburgeringsexamen zoveel mogelijk te laten aansluiten
neemt de interesse toe.
bij de praktijk. Hoofdstuk 2 gaat dieper in op dit praktijkgerichte karakter van het examen.
Opleiding docenten In tegenstelling tot wat in het onderwijssysteem gebruikelijk is, bestaat er voor NT2-docenten geen lerarenopleiding. Ze beschikken op dit terrein dus ook niet over een akte van bekwaamheid of een diploma. Docenten die werkzaam zijn in het NT2-onderwijs hebben in het beste geval een nascholingscursus gevolgd. Dit is echter lang niet overal verplicht en het overgrote deel geeft dan ook les zonder daar specifiek voor te zijn opgeleid. De nog niet zo lang geleden opgerichte beroepsvereniging van NT2-docenten wil hier wat aan gaan doen. Dat is een goede ontwikkeling. De inhoud van het nieuwe inburgeringsexamen zou hierbij leidend moeten zijn.
8 | inburgeringsexamen
Betrouwbaarheid van toetsen Veel opdrachtgevers werken met financiële prikkels. Het behalen van resultaten in termen van niveaustijging is een belangrijk kenmerk van het huidige inburgeringsstelsel. Hoe groter de niveaustijging, hoe groter de financiële bonus. Zodra de aanbieder zelf verantwoordelijk
achtergronden
is voor het bepalen van de gerealiseerde niveaus per deelnemer en de keuze van de in te zetten toets, rijst ook de vraag hoe betrouwbaar de gemeten resultaten zijn. Omdat naar schatting niet meer dan 5 procent van de inburgeraars een onafhankelijke begin- en eindmeting heeft gehad, is het niet mogelijk een betrouwbaar beeld te krijgen van het rendement van de huidige trajecten.
Leren buiten het klaslokaal In een wereld waarin vakinhoud snel verandert, is het vooral van belang dat deelnemers competenties verwerven waarmee ze kunnen bijblijven op het vakgebied. In het onderwijs wordt steeds meer aandacht besteed aan het vermogen jezelf te blijven ontwikkelen. Voor het NT2-onderwijs geldt hetzelfde: ook hier is het vooral van belang dat je weet hoe je informatie kunt verzamelen, hoe je zelf verantwoordelijk kunt zijn voor het op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen en hoe je je het beste kunt gedragen in allerlei situaties. Taalvaardigheid is daarbij belangrijk maar niet de enige succesfactor. Het gaat ook om taalvaardigheid kunnen gebruiken en in veel situaties durven gebruiken. Een aspect dat daarmee samenhangt is de plaats waar je leert. De afgelopen jaren is wel duidelijk geworden dat het rendement van taalonderwijs voor met name laagopgeleide groepen beperkt is. Dit rendement zou veel groter kunnen zijn als het taalleren niet beperkt bleef tot de lestijd en het klaslokaal. Het oefenen buiten de muren van de school is van groot belang. Inburgering moet vooral leiden tot het vermogen jezelf te kunnen redden in allerlei situaties.
inburgeringsexamen | 9
Daar moet het inburgeringsonderwijs op gericht zijn en daar moet het onderwijs ook stimulerend in zijn. Het buitenschools leren dient daarom een meer prominente plek te krijgen in inburgeringstrajecten.
achtergronden
10 | inburgeringsexamen
2
De eigen situatie van de inburgeringsplichtige
inburgeringsexamen: eisen en onderdelen
staat centraal.
De invoering van het inburgeringsexamen heeft ingrijpende gevolgen voor iedereen die met inburgering te maken heeft: de inburgeringsplichtigen, de aanbieders en de (lokale) overheid. Dat is ook precies de bedoeling. Het examen is erop gericht om de kwaliteit én het rendement van inburgering te verbeteren. De eigen situatie van de inburgeringsplichtige staat centraal.
In dit hoofdstuk 2.1 Model 2.2 Taalniveau 2.3 Twee profielen 2.4 Opbouw examen 2.5 Praktijkdeel: portfolio 2.6 Praktijkdeel: assessment 2.7 Centraal: examen KNS 2.8 Centraal: elektronisch praktijkexamen 2.9 Centraal: examen spreek- en luistervaardigheid 2.10 Relatie met andere diploma’s en toetsen
inburgeringsexamen | 11
2.1
De resultaten moeten zo betrouwbaar mogelijk worden vastgesteld.
model Voor een geslaagde inburgering zijn drie partijen nodig. Natuurlijk allereerst de inburgeringsplichtige. Hij zal er primair zelf voor moeten zorgen dat zijn inburgering succesvol verloopt. Een ondersteunende rol spelen aanbieders van inburgeringsvoorzieningen. Die vervullen een belangrijke taak bij het realiseren van een zo hoog mogelijk niveau van taalverwerving. En dan is er nog de overheid die erop moet toezien of de beoogde effecten ook echt worden gehaald. De resultaten moeten zo betrouwbaar mogelijk worden vastgesteld. Het model dat bij het inburgeringsexamen wordt gehanteerd, sluit nauw aan bij deze verdeling van rollen. Het examen bestaat uit twee onderdelen: een praktijkdeel en een centraal deel. Het praktijkdeel bestaat uit het portfolio en/of een assessment, ook wel praktijktoetsen genoemd. Hierbij kan de inburgeringsplichtige kiezen tussen het samenstellen van het portfolio of het afleggen van de praktijktoetsen. Beide kunnen ook worden gecombineerd. Het centraal deel bestaat uit drie examenonderdelen: het examen Kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS), het elektronische praktijkexamen (digitale praktijktoets) en een examen spreek- en luistervaardigheid oftewel de Toets Gesproken Nederlands (TGN). De inburgeringsplichtigen en de aanbieders zorgen voor de voorbereiding op het inburgeringsexamen. De overheid, vertegenwoordigd door de aangewezen exameninstellingen of de IB-groep, gaat na of de eindtermen van het praktijkdeel zijn gehaald. De resultaten van
12 | inburgeringsexamen
de inburgeringsplichtigen bij het verwerven van taalvaardigheden en Kennis van de Nederlandse Samenleving worden door de overheid (vertegenwoordigd door de IB-groep) beoordeeld door middel van het afnemen van het centrale deel van het examen.
Schematisch model inburgeringsexamen
model
Het examen bestaat uit twee onderdelen: een praktijkdeel en een centraal deel.
portfolio assessment
examen kennis van de nederlandse samenleving
elektronisch praktijkexamen
examen spreek- en luistervaardigheid
inburgeringsexamen | 13
Voordelen van model Het model biedt twee grote voordelen: het examen is toegankelijk voor zeer veel klantgroepen van inburgeringsplichtigen en de aanpak zorgt voor een nauwe aansluiting van het geleerde op het functioneren in de praktijk. Deze voordelen worden gerealiseerd door een variatie in toetsvormen, maatwerk in de lesstof en een goede relatie
model
tussen alle onderdelen van het examen. De inburgeringsplichtige heeft baat bij deze aanpak, omdat wat hij leert relevant is voor zijn eigen situatie. Dit bevordert het rendement van het gevolgde traject. De inburgeringsplichtige neemt zijn eigen verantwoordelijkheid bij zijn inburgering. Het portfolio is in dit opzicht van essentieel belang. De inburgeringsplichtige kan hiermee zelf werken aan zijn inburgering, overzicht houden op de voortgang en - indien van toepassing - zijn positie als klant van een
De inburgeringsplichtige heeft de touwtjes bij de eigen inburgering stevig in handen.
aanbieder vormgeven. Op deze manier heeft de inburgeringsplichtige de touwtjes bij de eigen inburgering stevig in handen. De aanbieder wordt door het model van het inburgeringsexamen gestimuleerd om inburgeringstrajecten op maat te leveren. Het buitenschools leren is van groot belang voor een goede uitvoering van de verschillende onderdelen van het inburgeringsexamen. Het komt de kwaliteit en het rendement van inburgeringstrajecten ten goede dat de resultaten met centrale toetsing worden beoordeeld. Aanbieders hebben met het portfolio en de praktijktoetsen ook voldoende houvast om die rol te kunnen vervullen. De overheid krijgt door het centraal deel van het examen een goed zicht op de resultaten van inburgering. De invoering van dit examen betekent dan ook een keerpunt in het Nederlandse inburgeringsbeleid. Voor het eerst kunnen de resultaten van de beleidsinspanningen op dit terrein op een betrouwbare wijze worden gemeten.
14 | inburgeringsexamen
Termijn voor behalen examen De asielmigranten onder de nieuwkomers krijgen vijf jaar de tijd om alle onderdelen van het inburgeringsexamen te halen. Gezinsvormers en -herenigers hebben na invoering van de Wet inburgering buitenland al in het land van herkomst een basisexamen
model
inburgering op niveau A1 min afgelegd. Zij hebben daarmee aangetoond over een zekere taalvaardigheid te beschikken. Voor hen geldt een termijn van drieënhalf jaar. Oudkomers hebben een termijn van vijf jaar om het examen met succes af te leggen.
inburgeringsexamen | 15
2.2
Voor nieuwkomers is de norm van het inburgeringsexamen op niveau A2 vastgesteld.
taalniveau In het inburgeringsexamen staat het taalniveau van de ‘basisgebruiker’ centraal. Dit sluit aan bij de niveau-indelingssystematiek in het Common European Framework of References for Languages (CEFR). Het CEFR is een indelingsystematiek waarmee taalverwervingsniveaus worden beschreven. Dit raamwerk is bedoeld om communicatie over taalbeheersing in Europa mogelijk te maken. Het CEFR maakt onderscheid tussen zes taalverwervingsniveaus: van startende taalgebruiker tot zeer ervaren taalgebruiker. De Adviescommissie Normering Inburgeringseisen, beter bekend als Commissie Franssen, heeft in 2004 een advies uitgebracht over de niveaus die bij het inburgeringsexamen kunnen worden gehanteerd. De commissie raadt in het tweede deeladvies Normering Inburgeringsexamen (juni 2004) aan om uit te gaan van twee niveaus: A1 en A2 (het eerste en tweede taalverwervingsniveau). Dit advies is gevolgd bij het opstellen van de eisen voor het inburgeringsexamen.
Verschil tussen nieuw- en oudkomers Voor nieuwkomers die zich vrijwillig in Nederland vestigen, is de norm van het inburgeringsexamen op niveau A2 vastgesteld. Dit geldt voor alle taalvaardigheden: spreken, luisteren, gespreksvaardigheden, lezen en schrijven. A2 is volgens de commissie Franssen minimaal nodig om te kunnen participeren in de Nederlandse samenleving.
16 | inburgeringsexamen
www.handreikinginburgeringgemeenten.nl
Voor de oudkomers is de norm voor de mondelinge vaardigheid eveneens op A2 bepaald, maar voor schriftelijke vaardigheden wordt het lagere niveau A1 gevraagd. Verreweg de meeste communicatie vindt mondeling plaats. Een minimum niveau van A2 is dan noodzakelijk. Omdat een deel van de oudkomers - met name de eerste
taalniveau
generatie - laag opgeleid of analfabeet is, worden minder hoge eisen aan hun schriftelijke vaardigheden gesteld.
Taalniveaus basisgebruiker De taalverwervingsniveaus A1 en A2 waarop het inburgeringsexamen is gebaseerd, zijn in het Common European Framework of References for Languages
Verreweg de meeste communicatie vindt mondeling plaats.
als volgt geformuleerd:
Niveau A1 Kan vertrouwde dagelijkse uitdrukkingen en basiszinnen gericht op de bevrediging van concrete behoeften begrijpen en gebruiken. Kan zichzelf aan anderen voorstellen en kan vragen stellen en beantwoorden over persoonlijke gegevens zoals waar hij woont, mensen die hij kent en dingen die hij bezit. Kan op een simpele wijze reageren, aangenomen dat de andere persoon langzaam en duidelijk praat en bereid is om te helpen.
Niveau A2 Kan zinnen en regelmatig voorkomende uitdrukkingen begrijpen die verband hebben met zaken van direct belang (bijvoorbeeld persoonsgegevens, familie, winkelen, plaatselijke geografie, werk). Kan communiceren in simpele en alledaagse taken die een eenvoudige en directe uitwisseling over vertrouwde en alledaagse kwesties vereisen. Kan in eenvoudige bewoordingen aspecten van de eigen achtergrond, de onmiddellijke omgeving en kwesties op het gebied van diverse behoeften beschrijven.
Deze taalverwervingsniveaus zijn nader uitgewerkt voor de taalvaardigheden spreken, luisteren, gespreksvaardigheden, lezen en schrijven. De uitwerking is opgenomen in de bijlage op pagina 46.
inburgeringsexamen | 17
2.3
Het leren van de taal is gericht op het functioneren in de eigen situatie.
twee profielen Het leidende idee achter het inburgeringsexamen is dat integreren gemakkelijker gaat vanuit praktijkleren en dat taalverwerving het beste slaagt in een functionele context. De nadruk ligt dan ook niet op kennis, maar op vaardigheden en gedrag. Dit betekent dat het examen op een zodanige manier is vormgegeven dat de inburgeringsplichtigen worden gestimuleerd om kennis en ervaring op te doen die voor hun eigen situatie van belang is. Er wordt daarom een onderscheid gemaakt tussen mensen die zich voornamelijk bezighouden met de opvoeding van hun kinderen en mensen die (gaan) werken. Vanuit dit onderscheid zijn twee profielen ontwikkeld: Opvoeding, Gezondheid en Onderwijs (OGO) en Werk. Deze profielen zijn maatgevend voor de inhoud van de examenonderdelen. Aan beide profielen wordt daarnaast het onderwerp Burgerschap toegevoegd. Dat is voor iedereen verplicht. Het profiel Werk is bedoeld voor inburgeringsplichtigen die de Nederlandse taal vooral leren om te kunnen gebruiken op de werkvloer of omdat dit hen een betere kans op het vinden van werk geeft. Het profiel OGO geldt voor inburgeringsplichtigen voor wie in ieder geval voorlopig - werk geen optie is. Het leren van de taal is vooral gericht op het functioneren op het terrein van opvoeding, gezondheid en onderwijs. Wel wordt van hen verwacht dat het leren van de Nederlandse taal wordt gecombineerd met het kunnen zoeken en vinden van werk. Voor beide profielen geldt dat inburgeringsplichtigen hun taalleren ook moeten kunnen toepassen in allerlei alledaagse situaties die voortvloeien uit het feit dat ze burger in Nederland zijn (het profiel Burgerschap). 18 | inburgeringsexamen
2.4
De IB-groep neemt het centraal deel van het examen af.
opbouw examen Het inburgeringsexamen is samengesteld uit twee onderdelen: een praktijkdeel en een centraal deel. In het praktijkdeel gaat het om het portfolio en/of het assessment (de praktijktoetsen). Het portfolio is een verzameling bewijzen waaruit blijkt dat de inburgeringsplichtige in zogeheten cruciale praktijksituaties (CP’s) in het Nederlands heeft gefunctioneerd. Het assessment omvat praktijktoetsen, waarbij de inburgeringsplichtige laat zien dat hij bepaalde taalhandelingen kan uitvoeren. De inburgeringsplichtigen en de aanbieders hebben hierbij de mogelijkheid om te werken met het portfolio of de praktijktoetsen, of met een combinatie van beide. Het centraal deel van het examen bestaat uit drie examens: het examen Kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS), het elektronische praktijkexamen (digitale praktijktoets) en een examen spreek- en luistervaardigheid oftewel de Toets Gesproken Nederlands (TGN). De IB-groep neemt het centraal deel van het examen af. Verspreid over het land worden uiteindelijk minstens tien examenlocaties ingericht. Het beoordelen van het portfolio kan zowel door een aangewezen exameninstelling als door de IB-groep. Alleen aangewezen exameninstellingen kunnen het assesment (de praktijktoetsen) afnemen. Voorwaarde is wel dat deze exameninstelling aangewezen is. Dit betekent dat zij moeten voldoen aan de eisen die gelden, zoals een deskundige examencommissie en een examenreglement. De IB-groep is verantwoordelijk voor de aanwijzing en houdt toezicht op de exameninstellingen.
inburgeringsexamen | 19
Praktijkdeel In het praktijkdeel van het inburgeringsexamen worden vijf functionele taalvaardigheden getoetst: spreken, luisteren, lezen, schrijven en gespreksvaardigheid. De inburgeringsplichtige kan via drie routes het deel vervullen:
opbouw examen
1. Portfolio 2. Praktijktoetsen 3. Combinatievorm: portfolio en praktijktoetsen In het portfolio en de praktijktoetsen gaat het om situaties die voor inburgeringsplichtigen van wezenlijk belang zijn om adequaat te
In het portfolio en de praktijktoetsen gaat het om cruciale praktijksituaties.
kunnen functioneren in de Nederlandse samenleving: de cruciale praktijksituaties. In elk van de twee profielen Werk en OGO zijn een twintigtal van dergelijke situaties beschreven. Aan de cruciale praktijksituaties (CP’s) zijn verschillende taalhandelingen gekoppeld: de cruciale handelingen (CH’s).
Voorbeelden cruciale praktijksituaties Twee voorbeelden van cruciale praktijksituaties en de bijbehorende cruciale handelingssituaties.
Uit profiel Werk: CP7: Werkoverleg/teamvergaderingen CH1: Een werkoverleg voorbereiden CH2: Het werkoverleg CH3: Een verslag maken tijdens een werkoverleg
Uit profiel Opvoeding, Gezondheidszorg en Onderwijs: CP2: De speelzaal CH1: Een bezoekje aan de peuterspeelzaal CH2: In gesprek met andere ouders over de speelzaal CH3: Gesprekjes bij halen en brengen over de gang van zaken CH4: In gesprek met de leidster van de speelzaal over de ontwikkeling van het kind
20 | inburgeringsexamen
Centraal deel Het centraal deel van het examen bestaat uit drie examenonderdelen: het examen Kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS), het elektronische praktijkexamen (digitale praktijktoets) en een examen spreek- en luistervaardigheid oftewel de Toets Gesproken
opbouw examen
Nederlands (TGN). Deze toetsen worden afgenomen in een examenlocatie die door de overheid wordt gecontroleerd. Hiervoor worden minimaal tien locaties ingericht. De IB-groep is verantwoordelijk voor het beheer, de aanmelding en de afname van de examinering. Voordat een inburgeringsplichtige examen kan doen, wordt zijn identiteit gecontroleerd. Alle centrale examens worden met behulp van de computer afgelegd. De kandidaat krijgt de uitslag niet direct te horen maar ontvangt die later.
Inburgeringsdiploma Een inburgeringsplichtige ontvangt een uitslag wanneer hij een examenonderdeel heeft gehaald. Als de kandidaat de vier verplichte examenonderdelen met succes heeft afgelegd, ontvangt hij van de IB-groep het inburgeringsdiploma. Hij heeft dan aan zijn inburgeringsplicht voldaan. Als iemand zakt voor een deelexamen, kan hij zich opnieuw aanmelden en dit opnieuw afleggen. Wie vrijstellingsbewijzen voor bepaalde onderdelen van het examen heeft, komt in aanmerking voor het diploma als hij voor de overige onderdelen een positieve uitslag heeft gekregen. Bij een volledige vrijstelling of ontheffing wordt geen inburgeringsdiploma gegeven.
Kosten Voor het afleggen van het inburgeringsexamen is examengeld verschuldigd. Dit moet de inburgeringsplichtige vooraf voldoen. De bedragen voor de examenonderdelen bij de IB-groep worden vastgesteld in een ministeriële regeling. De onderwijsinstellingen bepalen zelf de hoogte van het examengeld voor de decentrale onderdelen. Als de inburgeringsplichtige een inburgeringsvoorziening door de gemeente wordt aangeboden, omvat dit aanbod eenmaal
inburgeringsexamen | 21
het kosteloos afleggen van een examen. De inburgeringsplichtige betaalt wel een (beperkte) eigen bijdrage. Een deel van de inburgeringsplichtigen moet zelf het initiatief nemen om zich te kwalificeren voor het examen. Zij moeten ook de kosten voor de inburgering zelf dragen. Om ze daartoe financieel in staat te stellen bevat de
opbouw examen
Wet Inburgering enkele financiële regelingen. De inburgeringsplichtige kan bij de IB-groep geld lenen om zijn scholing in te kopen en het examengeld te betalen. Daarnaast kan hij aanspraak maken op een vergoeding, als hij het examen binnen de voor hem gestelde termijn heeft gehaald. Deze vergoeding dekt in ieder geval de kosten van het eenmalig afleggen van het inburgeringsexamen.
Eisen aan exameninstellingen Een exameninstelling moet aan een aantal voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor aanwijzing:
Een deel van de inburgeringsplichtigen moet zelf het initiatief nemen om zich te kwalificeren voor het
• Er is een deskundige examencommissie die de examens organiseert en afneemt. Deze commissie moet uit ten minste drie leden bestaan, onder wie één of meer examinatoren.
• De instelling moet zich bij het afnemen van het praktijkexamen houden aan het examenreglement.
• De continuïteit van de instelling moet zijn gewaarborgd.
examen. De normen voor een aanwijzing en de gang van zaken bij dit proces worden vastgesteld in een ministerieel besluit. De Raad van Toezicht van de IB-groep houdt toezicht op de naleving van deze normen en voorwaarden.
22 | inburgeringsexamen
2.5
De inburgeringsplichtige moet zichzelf bewijzen in een minimum aantal cruciale praktijksituaties.
praktijkdeel: portfolio Het portfolio is een verzameling van bewijzen waarmee de inburgeringsplichtige kan laten zien dat hij in bepaalde praktijksituaties in het Nederlands heeft gefunctioneerd. Als bewijs geldt een verklaring met een handtekening van een functionaris uit de praktijk. Zo’n verklaring kan bijvoorbeeld worden afgegeven door een gemeenteambtenaar, een intercedent van het uitzendbureau of een verpleegkundige van het consultatiebureau. Die geeft daarmee aan dat de inburgeringsplichtige een gesprek in het Nederlands heeft gevoerd. De functionaris hoeft niet het niveau van taalvaardigheid te beoordelen. Het portfolio is een overzicht van alle situaties en taalhandelingen die de inburgeringsplichtige moet verwerven om het praktijkdeel en het centraal examen te kunnen halen. Hij moet zichzelf bewijzen in een minimum aantal cruciale praktijksituaties. Het portfolio wordt beoordeeld door een exameninstelling of de IB-groep. Het portfolio is uitsluitend erop gericht dat de inburgeringsplichtige bewijst dat hij in het Nederlands heeft gefunctioneerd in een vooraf bepaald aantal situaties. Hoe meer verklaringen de kandidaat heeft, des te beter heeft hij zich voorbereid op de andere onderdelen van het examen.
inburgeringsexamen | 23
Voordelen Het portfolio draagt ertoe bij dat de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige wordt vergroot. Het portfolio geeft een overzicht van wat hij allemaal moet leren in zijn inburgeringstraject ter voorbereiding op zijn examen. Hij hoeft niet voor iedere
praktijkdeel: portfolio
praktijksituatie een bewijs te verzamelen, maar hij moet wel in staat zijn om in alle in het portfolio beschreven situaties te functioneren. Daarmee is dit een belangrijk middel voor de inburgeringsplichtige om zijn taalontwikkeling te sturen. Ook wordt het buitenschools leren gestimuleerd. De inburgeringsplichtige wordt gedwongen om bewijzen te verzamelen van zijn functioneren in het Nederlands
Het portfolio draagt ertoe bij dat de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige wordt vergroot.
24 | inburgeringsexamen
buiten de klas.
2.6
De praktijktoetsen worden afgenomen door aangewezen exameninstellingen.
praktijkdeel: assessment Het assessment is een praktijktoets die uit meerdere onderdelen bestaat. De inburgeringsplichtige laat daarbij zien dat hij de taalhandelingen kan uitvoeren die horen bij een cruciale praktijksituatie. De praktijktoets is gebaseerd op werkelijke situaties, maar wordt als een simulatie afgenomen. Als inburgeringsplichtigen vaak in de praktijk hebben geoefend, is de simulatieomgeving voor hen voldoende vertrouwd om een praktijktoets goed te kunnen uitvoeren. Daarmee ontstaat een betrouwbaar beeld van het taalniveau van de kandidaat.
Verloop toets De praktijktoetsen worden afgenomen door aangewezen exameninstellingen. Speciaal opgeleide assessoren voeren de praktijktoetsen uit, terwijl getrainde beoordelaars hun oordeel geven over het taalniveau van de inburgeringsplichtigen. De praktijktoetsen zijn gebaseerd op dezelfde set CP’s en CH’s die ook bij het portfolio gelden. Welke praktijktoetsen de inburgeringsplichtige moet uitvoeren, is van te voren onbekend. Het gaat om een steekproef, waarbij de praktijktoetsen willekeurig worden gekozen. Dit zorgt ervoor dat de inburgeringsplichtige zich op alle relevante praktijksituaties binnen zijn profiel voorbereidt en in iedere situatie kan functioneren.
inburgeringsexamen | 25
Voordelen In de praktijktoetsen wordt het taalniveau van de inburgeringsplichtigen beoordeeld. Dit gebeurt door getrainde beoordelaars. Hun expertise is van groot belang, omdat de kandidaten open vragen moeten beantwoorden. Door de inzet van de beoordelaars
assessment
wordt de kwaliteit van de beoordeling gewaarborgd. De aanbieder kan de inburgeringsplichtigen met behulp van het assessment goed voorbereiden op het centrale deel van het inburgeringsexamen. Een bijkomend voordeel is dat deze toetsvorm vanwege de directe koppeling met de eigen praktijk bij uitstek geschikt is voor lager opgeleiden. Daarmee vormen de praktijk-
De praktijktoetsen vormen een belangrijk sturingsinstrument voor de inrichting van inburgeringstrajecten.
26 | inburgeringsexamen
toetsen een belangrijk sturingsinstrument voor de inrichting van inburgeringstrajecten.
2.7
Het examen KNS meet vooral of iemand kennis kan toepassen.
centraal: examen KNS Naast taalvaardigheden moet de inburgeringsplichtige Kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS) verwerven. Dit examenonderdeel wordt centraal door de IB-groep afgenomen. Het gaat om een computertoets. Daarbij geldt voor iedereen hetzelfde niveau. De toets KNS meet vooral of iemand kennis kan toepassen.
Acht domeinen Het examen KNS bestaat uit een reeks van eindtermen op acht verschillende domeinen: • werk en inkomen • omgangsvormen, waarden en normen • wonen • gezondheid en gezondheidszorg • geschiedenis en geografie • instanties • staatsinrichting en rechtstaat • onderwijs en opvoeding De eindtermen van het examen KNS zijn geformuleerd op basis van de resultaten van een onderzoek dat het bureau Euro RSCG Bikker onder een grote groep allochtonen en autochtonen heeft gehouden. Dit heeft geleid tot het vaststellen van de acht domeinen. Op grond van hetzelfde onderzoek, aangevuld met de aanbevelingen van de Commissie Franssen en het Brondocument Leren en Burgerschap van Cinop, zijn de acht domeinen uitgewerkt.
www.handreikinginburgeringgemeenten.nl
inburgeringsexamen | 27
Daarbij zijn situaties gekarakteriseerd die cruciaal zijn voor alle burgers om deel te kunnen nemen aan de Nederlandse samenleving. Net als bij de taaltoetsen worden deze situaties cruciale praktijksituaties (CP’s) genoemd. Vervolgens is per CP beschreven welke kennis daarbij hoort. Omdat
centraal: examen KNS
het examen KNS vooral meet of iemand kennis kan toepassen, zijn er indicatoren voor gedrag geformuleerd. Een voorbeeld: in het examen wordt niet gevraagd naar de inhoud van artikel 1 van de Grondwet, maar worden wel situaties geschetst waarin de kandidaat moet laten zien dat hij weet hoe artikel 1 wordt toegepast. Dit betekent bijvoorbeeld dat de inburgeringsplichtige niet alleen moet weten dat homoseksualiteit bij wet geaccepteerd is, maar vooral hoe hij daarop moet reageren als hij ermee wordt geconfronteerd.
Relatie met taaltoetsen De praktijksituaties in de opgaven voor de toets KNS komen grotendeels overeen met de situaties in de taaltoetsen. Een kandidaat die zich voorbereidt op het inburgeringsexamen, kan zich de inhoud van het examenonderdeel KNS én de inhoud van het portfolio, de praktijktoetsen en de Digitale praktijktoets geïntegreerd eigen maken.
Verloop examen KNS Het examen KNS is een computertoets. De kandidaat krijgt op het beeldscherm vragen te zien. Die zijn geformuleerd als meerkeuzevragen, waarbij maar één antwoord goed is. Voor het examen KNS is een groot aantal vragen beschikbaar, waaruit voor de kandidaat een eigen, uniek examen wordt samengesteld. De vragen worden ondersteund met beeldmateriaal. De kandidaat raakt zo snel vertrouwd met de situatie waar een vraag over gaat.
28 | inburgeringsexamen
Voordelen Het examen KNS draagt ertoe bij dat de kandidaat op de hoogte is van een aantal wezenlijke gegevens van Nederland. Hij is hierdoor ook in staat om voor hem belangrijke informatie op een goede manier te achterhalen. Verder leert de inburgeringsplichtige de wet-
centraal: examen KNS
telijke kaders kennen voor het functioneren als burger in Nederland. Daar vallen de rechten en plichten onder die voor alle inwoners gelden. De inburgeringsplichtige weet zo wat wel en niet mag en wat wel en niet wordt getolereerd. Tot slot leert hij wat gangbaar is in de omgang met en tussen Nederlanders. Dit voorkomt dat de
De inburgeringsplichtige leert de wettelijke
inburgeringsplichtige in dergelijke contacten de plank misslaat, omdat hij niet goed op de hoogte is van de passende omgangsvormen.
kaders kennen voor het functioneren als burger in Nederland.
inburgeringsexamen | 29
2.8
Dit examenonderdeel wordt via de computer
centraal: elektronisch praktijkexamen (digitale praktijktoets)
afgenomen.
In het elektronisch praktijkexamen oftewel de Digitale praktijktoets, zijn lezen, schrijven, spreken en luisteren geintegreerd. Daarbij geldt dat spreek- en luistervaardigheid slechts op indirecte wijze worden getoetst. De basis voor de Digitale praktijktoets wordt gevormd door dezelfde cruciale praktijksituaties als bij het portfolio en de praktijktoetsen. Dit examenonderdeel wordt via de computer afgenomen.
Verloop examen De kandidaat krijgt via het beeldscherm allerlei taalopdrachten, die gekoppeld zijn aan cruciale praktijksituaties. Elke situatie wordt ingeleid met beeldmateriaal om te zorgen dat de inburgeringsplichtige snel inzicht krijgt in wat er aan de hand is. Wie met deze situatie geoefend heeft, zal die herkennen. De kandidaat krijgt meerkeuzevragen, waarbij maar één antwoord goed is. Het kan gaan om het beantwoorden van vragen over een leestekst, het aanvullen van woorden of zinnen uit een brief of het volgen van een kort gesprek en aanklikken van de beste reactie. Op basis van de praktijksituaties worden passende opgaven geselecteerd. De kandidaat krijgt ongeveer veertig opdrachten. Voor iedereen wordt een eigen, unieke toets samengesteld uit een grote set van opdrachten. De taaltaken bij de Digitale praktijktoets sluiten aan bij het profiel (OGO/Werk én Burgerschap) van de inburgeringsplichtige. Voor een nieuwkomer zijn alle vragen op niveau A2. Een oudkomer wordt bij mondelinge taken getoetst op niveau A2 en bij schriftelijke taken op niveau A1.
30 | inburgeringsexamen
Voordelen Met het elektronisch praktijkexamen wordt beoordeeld welk taalniveau de inburgeringsplichtige heeft. Uit zijn antwoorden op een
elektronisch praktijkexamen
willekeurige selectie van opgaven wordt duidelijk of hij het vereiste niveau echt beheerst en zich in alle situaties kan redden. Tevens gaat het om een controle van het praktijkdeel van het examen. Een kandidaat die zich met behulp van het portfolio en/of de praktijktoetsen voldoende heeft voorbereid, komt bij de Digitale praktijktoets niet voor verrassingen te staan.
inburgeringsexamen | 31
2.9
De kandidaat krijgt van de computer via de telefoon
centraal: examen spreeken luistervaardigheid (TGN)
opdrachten.
Het examen spreek- en luistervaardigheid oftewel de Toets Gesproken Nederlands (TGN) beoordeelt op een directe wijze de spreekvaardigheid. De toets meet of kandidaten Nederlands kunnen verstaan en verstaanbaar Nederlands kunnen spreken. Daarbij wordt ook gemeten hoe goed ze de taal kunnen spreken. Daarmee vormt het deelexamen TGN een goede aanvulling op de Digitale praktijktoets waarbij alleen indirect deze vaardigheid wordt getoetst. Dit onderdeel van het centrale inburgeringsexamen wordt afgenomen via de telefoon. Sommige mensen hebben het dan ook over de ‘telefoontoets’. Maar deze benaming is misleidend, omdat de telefoon in verbinding staat met een computer. De kandidaat krijgt van de computer via de telefoon opdrachten te horen en antwoordt op die opdrachten door de telefoon. De opdrachten zijn door mensen ingesproken; de kandidaat hoort een gewone stem. In de computer zijn de goede antwoorden opgeslagen. Wanneer de kandidaat spreekt, vergelijkt de computer diens antwoord met het goede antwoord en bepaalt dan of het antwoord van de kandidaat klopt. De computer weet ook hoe een kandidaat het antwoord zou kunnen uitspreken. Want de computer is ‘getraind’ met de antwoorden van zeer veel Nederlanders en anderstaligen. Kandidaten kunnen zich met behulp van oefenvragen voorbereiden op de Toets Gesproken Nederlands. Deze oefenvragen geven een beeld van het soort vragen dat zij bij het deelexamen kunnen tegenkomen. Dit geeft, samen met de eindtermen in het portfolio, inburgeringsplichtigen en aanbieders voldoende houvast bij de voorbereiding. 32 | inburgeringsexamen
Verloop examen Aan het begin controleert de computer of het geluid goed genoeg is en of de kandidaat hard genoeg spreekt. De computer zegt: ‘We testen eerst het geluid. Zeg alstublieft de naam van de stad en van het land waar u nu bent.’ Als dat allemaal goed gaat, begint de eigen-
gesproken toets
lijke toets. Deze toets bestaat uit vijf delen. Ieder deel begint met een uitleg van de soort opdrachten die gaan komen en geeft ook voorbeelden. De delen zijn aangeduid met de letters A tot en met E.
Deel A: Nazeggen De kandidaat hoort losse zinnen, gesproken in normaal spreektempo en moet deze zinnen nazeggen. De computer zegt bijvoorbeeld ‘Dat is een mooi verhaal’ en de kandidaat zegt dat letterlijk na. De zinnen variëren in lengte tussen de drie en vijftien woorden. Ze worden steeds iets moeilijker.
Deel B: Vragen De examenkandidaat hoort korte vragen, gesproken in een normaal spreektempo. Hij antwoordt met een enkel woord of een kort
De computer is ‘getraind’ met de
zinnetje. De vragen zijn niet moeilijk. Het gaat er alleen om dat de kandidaat ze verstaat en duidelijk in het Nederlands kan antwoorden. Bijvoorbeeld: ‘Een auto, heeft die twee wielen of vier wielen?’ De
antwoorden van zeer
kandidaat zegt dan ‘Vier’ of ‘Vier wielen’. Voor het beantwoorden
veel Nederlanders en
van de vragen hoeft de kandidaat niet te beschikken over specifieke
anderstaligen.
kennis van bijvoorbeeld de Nederlandse cultuur en geschiedenis.
Deel C: Nazeggen Dit onderdeel van het examen is identiek aan deel A: er worden zinnen aangeboden die de kandidaat moet herhalen.
inburgeringsexamen | 33
Deel D: Tegenstellingen De kandidaat hoort een woord en reageert door een woord met een tegenovergestelde betekenis te noemen. Hij hoort bijvoorbeeld ‘hoog’ en antwoordt dan met ‘laag’.
gesproken toets
Deel E: Navertellen van verhalen De examenkandidaat hoort twee korte verhalen, die in normaal spreektempo worden verteld. Hij vertelt met eigen woorden het verhaal zo goed mogelijk na. Het volledige deelexamen duurt ongeveer twaalf minuten. Dit is een gemiddelde omdat niet alle kandidaten even snel spreken. De computer wacht steeds totdat de kandidaat is uitgesproken, voordat de volgende opdracht wordt gegeven.
De kandidaat hoort bijvoorbeeld ‘hoog’ en antwoordt dan met ‘laag’.
34 | inburgeringsexamen
2.10
In sommige gevallen is vrijstelling van het
relatie met andere diploma’s en toetsen
inburgeringsexamen mogelijk
In sommige gevallen is een (gedeeltelijke) vrijstelling van het inburgeringsexamen mogelijk. Drie belangrijke voorbeelden zijn: het behalen van het diploma Staatsexamen Programma I of Programma II, het behalen van een diploma voor het beroepsonderwijs en het behalen van de Naturalisatietoets.
Staatsexamen Programma I of II Wie het Staatsexamen Programma I of II haalt, is vrijgesteld van alle onderdelen van het inburgeringsexamen. Het nieuwe inburgeringsexamen is vooral toegankelijk gemaakt voor lageropgeleiden. Inburgeringsplichtigen die meer in hun mars hebben, zijn erbij gebaat hun inburgering naar een hoger plan te tillen. Zij doen er goed aan hun traject af te sluiten met het behalen van een Staatsexamendiploma: Programma I voor inburgeringsplichtigen die willen doorstromen naar werk of een opleiding op het hoogste niveau van het beroepsonderwijs of Programma II voor inburgeringsplichtigen die willen doorstromen naar werk of een opleiding op HBO- of universitair niveau. Met het behalen van een dergelijk diploma sluiten ze hun inburgering op een hoog taalniveau af. Ze hebben daarmee gelijk een toegangsbewijs voor de arbeidsmarkt of een opleiding die past bij hun niveau. Bij de begeleiding van hogeropgeleide inburgeringsplichtigen is het van groot belang dit aspect onder hun aandacht te brengen.
inburgeringsexamen | 35
Diploma beroepsonderwijs Het behalen van een regulier onderwijsdiploma in Nederland is een andere manier om vrijgesteld te worden van het inburgeringsexamen. Met het diploma voor het beroepsonderwijs (BVE, HBO of wetenschappelijk onderwijs) heeft de inburgeringsplichtige een
diploma’s en toetsen
grotere kans op doorstroom naar werk of een vervolgopleiding dan met het halen van het inburgeringsexamen. Daarmee biedt de route via de startkwalificatie een betere garantie op succes dan de route via het inburgeringsexamen.
Naturalisatietoets Wie in het verleden de naturalisatietoets heeft behaald, hoeft geen inburgeringsexamen te doen. Het niveau van de naturalisatietoets ligt op A2. Dit is hetzelfde taalniveau als voor het nieuwe inburgeringsexamen gaat gelden. Ook in de toekomst blijft deze uitzondering bestaan: het behalen van de naturalisatietoets gaat dan vrijstelling bieden voor deelname aan het inburgeringsexamen en omgekeerd. Op termijn zal de naturalisatietoets verdwijnen. Er blijft dan één toets over: het inburgeringsexamen.
Op termijn zal de naturalisatietoets verdwijnen.
36 | inburgeringsexamen
3
Het taalleren bij de buurvrouw en de winkelier om de hoek is
ontwikkelen van een aanbod op maat
een veelbesproken fenomeen.
Een goed aanbod is in het nieuwe inburgeringsstelsel minstens zo belangrijk als in de huidige situatie. Niet alleen omdat gemeenten voor specifieke doelgroepen inburgeringstrajecten blijven inkopen, maar ook omdat individuele inburgeringsplichtigen op zoek zullen gaan naar een goede manier om zich voor te bereiden op het examen. Het taalleren bij de buurvrouw en de winkelier om de hoek is de afgelopen tijd een veelbesproken fenomeen. De praktijk leert echter dat er maar weinig inburgeringsplichtigen zijn die uitsluitend door hun omgang met Nederlanders een hoog taalniveau bereiken. Sommige inburgeringsplichtigen bereiken met behulp van kennissen een niveau in de vreemde taal waarmee ze zich kunnen redden. Maar de meeste inburgeringsplichtigen komen zonder een gericht traject niet veel verder dan een minimaal niveau. Het ontwikkelen van passend aanbod is primair de taak van aanbieders van inburgeringstrajecten. De opzet en inrichting van het inburgeringsexamen, met de sterke nadruk op praktijksituaties, vormen hierbij een belangrijk aanknopingspunt. Dit hoofdstuk gaat in op de manier waarop onderwijs en inburgeringsexamen op elkaar kunnen aansluiten.
Praktijkgericht examen én onderwijs Een cruciaal element is het praktijkgerichte karakter van het inburgeringsexamen. Het inzicht dat het rendement van onderwijs sterk toeneemt als de taalactiviteiten gerelateerd zijn aan de praktijk is
inburgeringsexamen | 37
leidend geweest bij de inrichting van het examen. Ook bij het ontwikkelen van een aanbod op maat zou daarom zoveel mogelijk een relatie moeten worden gelegd met de praktijk. In interactie met de maatschappelijke omgeving wordt die kennis opgebouwd en ook daar, in de praktijk, getoetst. Het een kan niet zonder het ander.
aanbod op maat
Om die reden gaan we in dit hoofdstuk dieper in op de verbindingen die in de uitvoering gelegd kunnen worden.
Praktijksituaties als handvat De cruciale praktijksituaties (CP’s) zijn bewust zo geformuleerd dat ze niet alleen kunnen fungeren als ‘onderlegger’ bij het examen, maar ook een blauwdruk kunnen zijn voor het inburgeringsaanbod. Met name de groep lagergeschoolde deelnemers profiteert van zo’n hechte verbinding tussen toets en het gevolgde scholingstraject. Dit effect wordt nog eens versterkt als een deel van de oefeningen in de klas plaatsvindt én een ander deel in realistische buitenschoolse situaties. De deelnemer herkent in het scholingstraject activiteiten en omstandigheden die hij al eerder heeft meegemaakt en waar nu de taal bij geleerd wordt. Vervolgens kan de deelnemer van die bekende situaties weer volop gebruikmaken door daar meer en vaker te
Praktijkgerichte examens vragen om praktijkgerichte inburgeringstrajecten.
oefenen. Het ligt dus voor de hand dat aanbieders de verschillende CP’s als basis voor hun scholingsmodules gebruiken. De inburgeringsopleiding bestaat dan uit een reeks van op CP’s gebaseerde modules. Het is goed voorstelbaar dat een CP meteen aan het einde van de module wordt getoetst. Het is ook mogelijk verschillende modules tegelijkertijd te volgen omdat het verzamelen van informatie en het buitenschools oefenen veel tijd vraagt.
38 | inburgeringsexamen
Buitenschools oefenen Het is een goede zaak als deelnemers niet alleen in opleidingsverband oefenen, maar ook op de werkvloer, in de wijk, bij instellingen of bedrijven. Praktijkgerichte examens vragen om praktijkgerichte inburgeringstrajecten. Bij buitenschoolse oefening is een goede
aanbod op maat
verbinding met de binnenschoolse aanpak belangrijk. Hoewel deelnemers veel zelf kunnen uitzoeken, is het als aanbieder belangrijk ondersteuning te leveren. Het is bijvoorbeeld verstandig om enige structuur aan te brengen in de buitenschoolse oefening door specifieke praktijkopdrachten. De opbrengsten van de buitenschoolse opdrachten moeten zoveel mogelijk in de inburgeringsopleiding terugkomen en omgekeerd.
Het nut van praktijktoetsen Met name oudkomers presteren slecht bij toetsen, terwijl ze zich in de praktijk vaak juist heel goed weten te redden. Het blijkt dat oudkomers hun kennis en ervaring niet goed in algemene toetsen kunnen tonen. Dat zal met het nieuwe examen beter kunnen. Via de CP’s in het profiel Werk kunnen bijvoorbeeld inburgeringsplichtigen die al jarenlang ervaring op de werkvloer hebben, hun eerder verworven kennis verzilveren. Wie op het werk regelmatig deelneemt aan werkoverleg, kan in een echte praktijksituatie tonen wat hij kan. Dat gaat zeker op als de inburgeringsplichtige dit deel van zijn examen op het werk aflegt.
inburgeringsexamen | 39
Leerdoel Het is belangrijk dat elke opdracht een duidelijk doel heeft. Doelen kunnen geformuleerd worden in termen van opbrengst van de handeling: de deelnemer heeft telefonisch een afspraak gemaakt. Doelen kunnen ook geformuleerd worden in termen van vaardigheden of
aanbod op maat
strategieën: de deelnemer oefent manieren van informatie krijgen. Ook kan een praktijkopdracht betrekking hebben op het verzamelen van socioculturele kennis: hij zoekt uit wat de verschillen zijn tussen kranten en weekbladen.
Voorbeelden van praktijkopdrachten Veiligheid op de werkvloer Zoek op het infobord van je afdeling het Ontruimingsplan. Bedenk twee vragen bij dat ontruimingsplan en schrijf die op. Probeer in de pauze die vragen te stellen aan een collega. Lees het ontruimingsplan daarna nog een keer en onderstreep belangrijke woorden die je niet goed begrijpt. Vraag de betekenis van de woorden aan een collega of zoek ze op in een woordenboek. Neem de tekst en je vragen en woordenlijstje mee. (Doel van deze opdracht: de deelnemer leest het Ontruimingsplan en voert naar aanleiding hiervan gesprekken.)
Gesprek met de mentor van je kind Ga samen met een andere deelnemer naar de school om een gesprek te voeren met de mentor van je kind. Je hebt je kind al laten vragen of je een bezoek kunt brengen. Je stelt minstens drie vragen over je kind en noemt ook zelf een probleem waar je je zorgen over maakt. De drie vragen en het probleem heb je in je lesgroep voorbereid. Je vraagt de andere deelnemer aantekeningen te maken tijdens het gesprek. (Doel deelnemer 1: kennismaken met de mentor en een gesprek voeren dat de basis kan vormen voor een vervolggesprek later in het jaar. Deelnemer 2: mee voorbereiden van het bezoek en zorgen voor aantekeningen in telegramstijl of in één-woord-zinnen tijdens het gesprek. Beide deelnemers: nabespreken in de lesgroep).
40 | inburgeringsexamen
Opbouw van de opleiding Een goede opleiding heeft een zogeheten taalleerlijn. Een gebrekkige technische leesvaardigheid wordt niet opgelost door allerlei folders en brochures te lezen. Er moeten ook ‘meters gemaakt worden’: deelnemers moeten veel lezen en tevens teksten over andere
aanbod op maat
onderwerpen dan die van de CP’s doornemen. Ook is er aandacht nodig voor de uitspraak. Een logische opbouw, met de volgende kenmerken, is belangrijk: • van receptief naar productief: eerst alleen luisteren en kijken, later zelf gaan spreken • van binnenschools naar buitenschools: eerst in het klaslokaal oefenen en later buiten • van gestuurd naar ongestuurd: in het begin veel sturing en zelfs af en toe voordoen, later steeds vaker open opdrachten • van eenvoudig naar complex: in het begin de eenvoudige CP’s, meer ingewikkelde situaties later • van bekend naar onbekend: bekende situaties in het begin van de opleiding
Een goede opleiding heeft een taalleerlijn.
• eerst samen, later ook alleen: buitenschoolse opdrachten zijn voor beginners vaak eng, daarom is het goed om opdrachten aanvankelijk gezamenlijk uit te voeren
Van training naar examinering Het is de bedoeling dat training en oefening geleidelijk overgaan in examinering. Deelnemers kunnen bijvoorbeeld gedurende langere tijd oefenen met een CP. Ze krijgen relevante teksten te lezen, voeren daar gesprekken over of doen een rollenspel. Na verloop van tijd beheerst een deelnemer de woordenschat van die situatie, herkent hij de gesprekspatronen en kan hij de eigen wensen met betrekking tot die situatie goed onder woorden brengen. De deelnemer kan in zijn portfolio bewijsstukken verzamelen: ingevulde formulieren, uitnodigingsbrieven, folders, puntenlijstjes voor een gesprek, overzichten van persoonlijke gegevens, foto’s. Dan wordt het tijd om deze CP in de praktijk ‘te toetsen’.
inburgeringsexamen | 41
Deze manier van werken kennen we ook in de praktijkexamens van beroepsopleidingen. Het oefenen op de werkvloer en in het praktijklokaal en het ‘droogzwemmen’ met boek, papier en toetsenbord wisselen elkaar af tot het moment dat de deelnemer klaar is voor de echte ‘proeve van bekwaamheid’.
aanbod op maat
Gebruik van beeldmateriaal Het gebruik van beeldmateriaal kan de praktijkgerichte NT2opleiding ondersteunen. Praktijksituaties kunnen prima via film of video geïntroduceerd worden. Veel ouders zijn zelf nog nooit in een school voor voortgezet onderwijs geweest. Ze weten niet hoe het eruitziet en ze hebben vaak veel weerstand om daar heen te gaan. Foto’s, video en eenvoudige rondleidingen vooraf, kunnen al veel kennis over de situatie overbrengen. In de NT2-les die op een praktijkexamen voorbereidt, is het gebruik van beelden zeer nuttig.
Locatie voor scholing Als opleidingen worden georganiseerd in de buurt van praktijksituaties, kunnen deelnemers gemakkelijk de praktijkoefeningen uitvoeren. De voorbereiding voor het inburgeringsexamen OGO kan goed
Met excursies en straatactiviteiten kan het buitenschoolse leren erg zichtbaar gemaakt worden.
in de wijk plaatsvinden, in de buurt van een school, een zorginstelling, een sportclub of bibliotheek. Het is ook belangrijk dat deelnemers van OGO-opleidingen op straat andere deelnemers en betrokkenen tegen het lijf kunnen lopen om vragen te stellen of samen iets te ondernemen. De aanbieders kunnen hierin een initiërende rol spelen; zij kunnen contacten leggen en netwerken organiseren. Met hun excursies en hun straatactiviteiten met behulp van vrijwilligers kan het buitenschoolse leren erg zichtbaar gemaakt worden. De voorbereidingen voor het inburgeringsexamen Werk kan het beste op de werkvloer plaatsvinden. Wanneer opleidingen worden uitgevoerd in de samenloop van inburgering en reïntegratie, is de werkvloer natuurlijk vaak de werkervaringsplek of de stageplek. Werkgevers met veel anderstalige werknemers die het inburgerings-
42 | inburgeringsexamen
examen nog moeten doen kunnen overwegen om – eventueel in samenwerking met de eigen koepels of met O&O-fondsen – training op de werkvloer te organiseren. Ook kunnen zij helpen door delen van het inburgeringsexamen op de werkvloer te laten afnemen. Daar profiteren beide partijen van.
aanbod op maat
Taalcontact Via praktijkopdrachten komen inburgeringsplichtigen in contact met Nederlanders. In het begin kan er sprake zijn van terughoudendheid, maar na verloop van tijd neemt het zelfvertrouwen toe. Bij opdrachten is het belangrijk dat deelnemers in gesprek komen. Die gesprekjes zullen vaker moeten voorkomen naarmate het inburgeringstraject
Inburgeringsplichtigen spreken traag omdat zij zoeken naar de
vordert. Het is niet erg als dezelfde gesprekjes terugkomen, herhaling is juist belangrijk. Veel trajecten beperken zich tot klassikale, soms zelfs louter frontale overdracht. Dat kan niet meer in trajecten waar een praktijkexamen zo’n belangrijke rol speelt. Bovendien zijn de deelnemers voor hun vorderingen erg afhankelijk van wat ze gaan
juiste woorden.
doen in de praktijksituaties. De beste resultaten worden bereikt door een mix van oefening in opleidingsverband (de gestuurde taalverwerving) en authentieke en doelgerichte taalcontacten in realistische situaties (de ongestuurde taalverwerving of buitenschools leren). Voor sommige aspecten van taalontwikkeling is het klaslokaal natuurlijk wel een geschikte leerplek. Het leren van de eerste woorden, het oefenen van de juiste uitspraak, het leren spellen en schrijven, dat alles kan prima in een schoolse situatie gebeuren. Maar voor veel andere aspecten van taalleren is het buitenschoolse domein veel geschikter. Bij alle onderdelen van taalleren speelt fluency een rol. Inburgeringsplichtigen spreken traag omdat zij zoeken naar de juiste woorden. Naarmate ze vaker Nederlands spreken, verloopt het vinden van alledaagse woorden soepeler. Vertragingen treden dan alleen maar op als men ongebruikelijke woorden nodig heeft en als men over minder bekende onderwerpen praat.
inburgeringsexamen | 43
De ontwikkeling tot vloeiend taalgebruik hangt dus nauw samen met taalcontact. Met name door gebruik van taal in bekende contexten neemt de taalvaardigheid toe. Wie in een klas van twintig deelnemers spreekoefeningen moet doen heeft veel minder spreekgelegenheid dan de ouder die op het schoolplein met een andere
aanbod op maat
ouder praat. Als op het schoolplein wordt gepraat over opgroeiende kinderen en de deelnemer hierover in de opleiding een ruime woordenschat heeft ontwikkeld, dan komen drie succesfactoren samen: ruime contactgelegenheid, bekende context en een bekend onderwerp. Het is wezenlijk voor taalontwikkeling dat die ‘op-het-schoolplein-gesprekken’ frequent voorkomen, liefst meerdere keren per week.
De rol van de omgeving Het is de bedoeling dat inburgeringsplichtigen praktijkervaring opdoen, bijvoorbeeld door instellingen te bezoeken. Zij zullen dus een beroep doen op de welwillende medewerking van werknemers van dergelijke instellingen. In eerste instantie moet gedacht worden aan instanties als het CWI, de gemeente, het Woningbureau of de politie. Het is belangrijk medewerkers voor te bereiden op de komst van inburgeringsplichtigen. Sommige medewerkers zouden apart kunnen worden voorbereid op hun bijdrage aan het afnemen van onderdelen van praktijkexamens. Ook voor scholen is het verstandig om zich voor te bereiden. In de wijken kunnen welzijnsinstellingen hierbij een rol spelen. Het is belangrijk dat instellingen op deze manier een bijdrage kunnen leveren aan de zo gewenste participatie van allochtonen in de samenleving. Aanbieders doen er goed aan de buitenwacht voor te bereiden op deze ondersteunende rol. Er zullen ook door zulke externe instanties aanwijzingen gevraagd worden over hoe men het beste kan handelen, wat men beter niet kan doen en wat wel en waar men op moet letten.
44 | inburgeringsexamen
De rol van vrijwilligers Vrijwilligers kunnen een belangrijke ondersteunende rol spelen bij het praktijkgericht inburgeringstraject. Ervaringen in het land laten zien dat veel Nederlanders de inburgering als vrijwilliger (willen) ondersteunen. Het ligt voor de hand om docenten en trainers de
aanbod op maat
gestuurde taalverwerving te laten verzorgen en vrijwilligers voor een deel de ongestuurde taalverwervingsituaties te laten organiseren. Vrijwilligers zouden bijvoorbeeld bij de volgende onderdelen een belangrijke rol kunnen spelen: • gesprekken voeren over onderwerpen die beide personen interesseren (sport, koken, werken, politiek) • met deelnemers instanties bezoeken • samen televisie kijken en daar over napraten • samen inkopen doen Het is belangrijk om vrijwilligers te interesseren voor ondersteuning bij inburgering. Aanbieders kunnen samen met de gemeente, wijkcentra en werkgevers op zoek gaan naar geïnteresseerden die bij de voorbereiding op het inburgeringsexamen willen ondersteunen.
Het is belangrijk om vrijwilligers te
De rol van docenten en trainers Praktijkgerichte inburgeringstrajecten stellen hoge eisen aan
interesseren voor
docenten, trainers, coaches en andere ondersteuners van de inbur-
ondersteuning bij
geringsplichtigen. Zij zullen veel aandacht moeten besteden aan de
inburgering.
specifieke onderdelen van de individuele voortgang van deelnemers en aan een adequate aanpak van taalontwikkelingsproblemen. Bovendien gaat de nodige tijd zitten in het voorbereiden en terugkoppelen van praktijkgerichte oefeningen. Hierdoor wordt vooral van de NT2-docenten nog meer vakbekwaamheid gevraagd dan in het verleden.
inburgeringsexamen | 45
bijlage
A1
A2
Ik kan vertrouwde woorden en basiszinnen begrijpen die mezelf, mijn familie en directe concrete omgeving betreffen, wanneer de mensen langzaam en duidelijk spreken.
A1
Ik kan zinnen en de meest frequente woorden begrijpen die betrekking hebben op gebieden die van direct persoonlijk belang zijn (bijvoorbeeld basisinformatie over mezelf en mijn familie, winkelen, plaatselijke omgeving, werk). Ik kan de belangrijkste punten in korte, duidelijke eenvoudige boodschappen en aankondigingen volgen.
Ik kan de hoofdpunten begrijpen wanneer in duidelijk uitgesproken standaarddialect wordt gesproken over vertrouwde zaken die ik regelmatig tegenkom op mijn werk, school, vrije tijd enz. Ik kan de hoofdpunten van veel radio- of tv-programma’s over actuele zaken of over onderwerpen van persoonlijk of beroepsmatig belang begrijpen, wanneer er betrekkelijk langzaam en duidelijk gesproken wordt.
Lezen
Ik kan vertrouwde namen, woorden en zeer eenvoudige zinnen begrijpen, bijvoorbeeld in mededelingen, op posters en in catalogi.
Ik kan zeer korte eenvoudige teksten lezen. Ik kan specifieke voorspelbare informatie vinden in eenvoudige, alledaagse teksten zoals advertenties, folders, menu’s en dienstregelingen en ik kan korte, eenvoudige, persoonlijke brieven begrijpen.
Ik kan teksten begrijpen die hoofdzakelijk bestaan uit hoogfrequente, alledaagse of aan mijn werk gerelateerde taal. Ik kan de beschrijving van gebeurtenissen, gevoelens en wensen in persoonlijke brieven begrijpen.
Productie
Ik kan eenvoudige uitdrukkingen en zinnen gebruiken om mijn woonomgeving en de mensen die ik ken te beschrijven.
Ik kan een reeks uitdrukkingen en zinnen gebruiken om in eenvoudige bewoordingen mijn familie en andere mensen, leefomstandigheden, mijn opleiding en mijn huidige of meest recente baan te beschrijven.
Ik kan uitingen op een simpele manier aan elkaar verbinden, zodat ik ervaringen en gebeurtenissen, mijn dromen, verwachtingen en ambities kan beschrijven. Ik kan in het kort redenen en verklaringen geven voor mijn meningen en plannen. Ik kan een verhaal vertellen, of de plot van een boek of film weergeven en mijn reacties beschrijven.
Ik kan deelnemen aan een eenvoudig gesprek, wanneer de gesprekspartner bereid is om zaken in een langzamer spreektempo te herhalen of opnieuw te fomuleren en mij helpt bij het formuleren van wat ik pobeer te zeggen. Ik kan eenvoudige vragen stellen en beantwoorden die een directe behoefte of zeer vertrouwde onderwerpen betreffen.
Ik kan communiceren over eenvoudige en alledaagse taken die een eenvoudige en directe uitwisseling van informatie over vertrouwde onderwerpen en activiteiten betreffen. Ik kan zeer korte sociale gesprekken aan, alhoewel ik gewoonlijk niet voldoende begrijp om het gesprek zelfstandig gaande te houden.
Ik kan de meeste situaties aan die zich kunnen voordoen tijdens een reis in een gebied waar de betreffende taal wordt gesproken. Ik kan onvoorbereid deelnemen aan een gesprek over onderwerpen die vertrouwd zijn, of mijn persoonlijke belangstelling hebben of die betrekking hebben op het dagelijks leven (bijvoorbeeld familie, hobby's, werk, reizen en actuele gebeurtenissen).
Ik kan een korte, eenvoudige ansichtkaart schrijven, bijvoorbeeld voor het zenden van vakantiegroeten. Ik kan op formulieren persoonlijke details invullen, bijvoorbeeld mijn naam, nationaliteit en adres noteren op een hotelinschrijvingsformulier.
Ik kan korte, eenvoudige notities en boodschappen opschrijven. Ik kan een zeer eenvoudige persoonlijke brief schrijven, bijvoorbeeld om iemand voor iets te bedanken.
Ik kan eenvoudige samenhangende tekst schrijven over onderwerpen die vertrouwd of van persoonlijk belang zijn. Ik kan persoonlijke brieven schrijven waarin ik mijn ervaringen en indrukken beschrijf.
Luisteren
begrijpen
spreken Interactie
schrijven 46 | inburgeringsexamen
A2
"Met medewerking van Language Testing Services, Velp"
B1 B1
Luisteren
begrijpen Lezen
Productie
spreken Interactie
schrijven
B2
C1
C2
Ik kan een langer betoog en lezingen begrijpen en zelfs complexe redeneringen volgen, wanneer het onderwerp redelijk vertrouwd is. Ik kan de meeste nieuws- en actualiteitenprogramma’s op de tv begrijpen. Ik kan het grootste deel van films in standaarddialect begrijpen.
Ik kan een langer betoog begrijpen, zelfs wanneer dit niet duidelijk gestructureerd is en wanneer relaties slechts impliciet zijn en niet expliciet worden aangegeven. Ik kan zonder al te veel inspanning tv-programma’s en films begrijpen.
Ik kan moeiteloos gesproken taal begrijpen, in welke vorm dan ook, hetzij in direct contact, hetzij via radio of tv, zelfs wanneer in een snel moedertaaltempo gesproken wordt als ik tenminste enige tijd heb om vertrouwd te raken met het accent.
Ik kan artikelen en verslagen lezen die betrekking hebben op eigentijdse problemen, waarbij de schrijvers een bepaalde houding of standpunt innemen. Ik kan eigentijds literair proza begrijpen.
Ik kan lange en complexe feitelijke en literaire teksten begrijpen, en het gebruik van verschillende stijlen waarderen. Ik kan gespecialiseerde artikelen en lange technische instructies begrijpen, zelfs wanneer deze geen betrekking hebben op mijn terrein.
Ik kan moeiteloos vrijwel alle vormen van de geschreven taal lezen, inclusief abstracte, structureel of linguïstisch complexe teksten, zoals handleidingen, specialistische artikelen en literaire werken.
Ik kan duidelijke, gedetailleerde beschrijvingen presenteren over een breed scala van onderwerpen die betrekking hebben op mijn interessegebied. Ik kan een standpunt over een actueel onderwerp verklaren en de voordelen en nadelen van diverse opties uiteenzetten.
Ik kan duidelijke, gedetailleerde beschrijvingen geven over complexe onderwerpen en daarbij subthema's integreren, specifieke standpunten ontwikkelen en het geheel afronden met een passende conclusie.
Ik kan een duidelijke, goedlopende beschrijving of redenering presenteren in een stijl die past bij de context en in een doeltreffende logische structuur, zodat de toehoorder in staat is de belangrijke punten op te merken en te onthouden.
Ik kan zodanig deelnemen aan een vloeiend en spontaan gesprek, dat normale uitwisseling met moedertaalsprekers redelijk mogelijk is. Ik kan binnen een vertrouwde context actief deelnemen aan een discussie en hierin mijn standpunten uitleggen en ondersteunen.
Ik kan mezelf vloeiend en spontaan uitdrukken zonder merkbaar naar uitdrukkingen te hoeven zoeken. Ik kan de taal flexibel en effectief gebruiken voor sociale en professionele doeleinden. Ik kan ideeën en meningen met precisie formuleren en mijn bijdrage vaardig aan die van andere sprekers relateren.
Ik kan zonder moeite deelnemen aan welk gesprek of discussie dan ook en ben zeer vertrouwd met idiomatische uitdrukkingen en spreektaal. Ik kan mezelf vloeiend uitdrukken en de fijnere betekenisnuances precies weergeven. Als ik een probleem tegenkom, kan ik mezelf hernemen en mijn betoog zo herstructureren dat andere mensen het nauwelijks merken.
Ik kan een duidelijke, gedetailleerde tekst schrijven over een breed scala van onderwerpen die betrekking hebben op mijn interesses. Ik kan een opstel of verslag schrijven, informatie doorgeven of redenen aanvoeren ter ondersteuning vóór of tégen een specifiek standpunt. Ik kan brieven schrijven waarin ik het persoonlijk belang van gebeurtenissen en ervaringen aangeef.
Ik kan me in duidelijke, goed gestructureerde tekst uitdrukken en daarbij redelijk uitgebreid standpunten uiteenzetten. Ik kan in een brief, een opstel of een verslag schrijven over complexe onderwerpen en daarbij de voor mij belangrijke pun-ten benadrukken. Ik kan schrijven in een stijl die is aangepast aan de lezer die ik in gedachten heb.
Ik kan een duidelijke en vloeiend lopende tekst in een gepaste stijl schrijven. Ik kan complexe brieven, verslagen of artikelen schrijven waarin ik een zaak weergeef in een doeltreffende, logische structuur, zodat de lezer de belangrijke punten kan opmerken en onthouden. Ik kan samenvattingen van en kritieken op professionele of literaire werken schrijven.
inburgeringsexamen | 47
aantekeningen
aantekeningen
aantekeningen