B U L L E T I N VA N D E V E R E N I G I N G R E M B R A N D T
J A A R G A N G 13 N O 3 N A J A A R 2 0 0 3
■
Voorwoord van de voorzitter Mr J.M. Boll ■ Professor Henk van Os en Le dernier cri
■
Gesprek met Hedy d’Ancona over een oude aanwinst
Beschermvrouwe H.M. de Koningin
BESTUUR
RAAD VAN ADVISEURS
Mr J.M. Boll, voorzitter Jhr Mr A.A. Loudon, vice-voorzitter Mevrouw Mr A.A. van Berge, secretaris Drs H.B. van Wijk, penningmeester Prof. Dr C.H. Blotkamp Dr R.E.O. Ekkart Prof. Dr P.A. Hecht Prof. Drs R. de Leeuw Dr J.R. ter Molen Dr M. Sanders Mevrouw L.C.E. van Tets-van Tienhoven Drs C. baron van Tuyll van Serooskerken Mr J.G. de Vries Robbé Jhr M.A. van Weede
Prof. dr J. Th. M. Bank Drs M.A. van den Bergh Mevrouw Drs M.H. Breitbarth-van der Stok Mr Drs L.C. Brinkman Mevrouw Prof. Dr C.A. ChavannesMazel Drs H.L.M. Defoer Prof. Mr E.J. Dommering Drs F.J. Duparc Mevrouw Prof. Dr C.W. Fock R.H. Fuchs Mevrouw A. van Grevenstein-Kruse Mr E. Groenewald Mr R.W.J. Groenink Drs J.H. van Heijningen Nanninga Drs B.F. van Ittersum Prof. Dr C.J.A. Jörg
J.M.N. Leighton Dr J.L. Locher Mevrouw Drs D.H.A.C. Lokin Jhr G.E. Loudon Drs Ing. C. Maas Drs H.J.A.T. Meertens Drs R.C.J. Meijer Dr D. Overbosch Mr L. R. J. ridder van Rappard Mr S.A. Reinink M.J.M. van Rooy Prof. dr P. Schnabel Drs J.J.Th. Sillevis Mevrouw Dr M.F. Simon Thomas Mevrouw Dr N.C. Sluijter-Seijffert Drs C.B. Smithuijsen A.L. Stal Dr E.J. van Straaten Drs M.J.F. Weck
BUREAU (9 – 13 UUR)
REKENINGEN
KLACHTENCOMMISSIE
Drs H.M. Blankenberg, directeur
Bank Mees Pierson, Amsterdam 25 22 00 861 (voor betaling contributie) Bank Mees Pierson, Amsterdam 21 33 99 385 Postbank 11 71 21 ten name van de Vereniging Rembrandt, Den Haag
FONDSENWERVING
Contacten Musea/PR
Mevrouw Drs F.M. Bijl de VroeVerloop Fondsenwerving
Mevrouw Drs C.S. de Witt WijnenJansen Schoonhoven
Lange Voorhout 15, 2514 EA Den Haag T: 070-4271720 F: 070-4271940 E:
[email protected] www.verenigingrembrandt.nl
Mr S. Royer, voorzitter Mevrouw Mr A.M.C. Marius-van Eeghen, secretaris Mevrouw Mr M.C. Scholten Dr J.M. de Groot Mr H. baron van Imhoff
Leden van de Vereniging Rembrandt kunnen bij het secretariaat extra Bulletins bestellen voor € 7,- per stuk (excl. portokosten).
C o l o f o n : Samenstelling en redactie:
illustratie omslag:
Teio Meedendorp, Amsterdam
Uitzicht vanaf een balkon (detail)
Ontwerp: van Rosmalen & Schenk, Amsterdam
Gustave Caillebotte
Lithografie: Scan Profile, Oisterwijk
Parijs 1880. Olieverf op doek, 65,6 x 54,9 cm
Druk: Waanders Drukkers, Zwolle
Van Gogh Museum, Amsterdam
I N H O U D
De Vereniging Rembrandt is een particuliere organisatie,
4 Voorwoord
Mr J.M. Boll
A A N W I N S T E N
ZEEUWS MUSEUM, MIDDELBURG
6 Portretminiatuur koningin Elizabeth I
opgericht in 1883. Zij heeft als doel door het beschikbaar stellen van geldelijke middelen musea en andere openbare verzamelingen effectieve hulp te bieden bij het verwerven van kunstvoorwerpen.
5 Ogenblik
Prof. dr H.W. van Os De terreur van Le dernier cri. Na een bezoek eerder dit jaar aan de Nieuwe Kerk, waar de 19de-eeuwse kunstschatten van het Stedelijk Museum waren tentoongesteld, vraagt professor Henk van Os zich af waarom wij deze werken niet vaker in het museum zelf kunnen zien. 28 Over aanwinsten
Teio Meedendorp Een gesprek met Hedy d’Ancona, voormalig minister van WVC en lid van de Raad van Toezicht van de Stichting Nationaal Fonds Kunstbezit, over de verwerving in 1992 van een kapitale Rembrandt door het Rijksmuseum. Hoe een 17de -eeuwse remonstrant naar Nederland terugkeerde. 32 Nieuws van de Vereniging Rembrandt
FRANS HALS MUSEUM, HAARLEM
9 Portret van Theodorus Schrevelius
Frans Hals
DORDRECHTS MUSEUM
12 Trompe l’oeil brievenbord
Cornelis van der Meulen
KATWIJKS MUSEUM
16 Gezicht op Katwijk met het Groot Badhotel
Kaspar Karsen
34 Algemeen
KROLLER-MULLER MUSEUM, OTTERLO
19 Contra-compositie X
Theo van Doesburg
VAN GOGH MUSEUM, AMSTERDAM
22 Uitzicht vanaf een balkon
Gustave Caillebotte
COBRA MUSEUM, AMSTELVEEN
25 De Tang
Eugène Brands
Leden! J.M. BOLL
Dit is denk ik de juiste aanhef voor een aanroep door een voorzitter van een vereniging als de onze. Want leden zijn essentieel voor de vitaliteit en daadkracht van de Vereniging Rembrandt. Dat was zo in 1883, toen een 15-tal Amsterdamse burgers het initiatief nam tot de oprichting. Dat is na 120 jaar, nu we ongeveer 7500 leden hebben, niet anders.
Onze activiteiten concentreren zich op de kwaliteit van ons openbaar kunstbezit. Dat bezit is geen statisch gegeven. De dynamiek van elke verzameling eist van tijd tot tijd verandering en verbetering, al was het maar omdat het verhaal dat via een collectie verteld kan worden steeds aan de eisen van de veranderende wereld moet worden getoetst. Anders gezegd: een museum moet zich steeds afvragen welk verhaal door het tonen van kunstvoorwerpen in een vaste opstelling wordt verteld. Als dat verhaal aan betekenis kan winnen door de opstelling in de collectie te veranderen èn te verbeteren, dan zal een museum erop gericht zijn dat te doen. Aanleiding daartoe is veelal de mogelijkheid andere accenten te plaatsen door nieuwe aanwinsten. ‘Rembrandt’ is dan paraat. Wij dragen sinds jaar en dag substantieel bij aan de kwaliteit en actualiteit van het Nederlandse openbaar kunstbezit en willen dat blijven doen. Of een museum één of meer collecties heeft, klein of groot is, is voor ons niet doorslaggevend. Voor het belang van de aanwinst en de mogelijkheden additionele financiële bijdragen van anderen te werven, stellen we natuurlijk niet dezelfde eisen aan bijvoorbeeld het Rijksmuseum en het Zeeuws Museum. Voor de ene instelling moet de aankoop van nationaal belang zijn, voor de andere moet de aankoop de collectie evident versterken en tevens de
4
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
plaats die die collectie in elk geval in de regio maar bij voorkeur ook in het land heeft. Tegenover de buitenwereld, in het bijzonder de musea en de overheden als houders van onze openbare kunstcollecties, hebben we recht van spreken als we ook werkelijk wat voor die collecties betekenen. Die betekenis wordt zichtbaar in het kwaliteitskeurmerk dat onze steun betekent. Daar gaan anderen gaarne op af. Maar alleen (be)oordelen is te weinig. We moeten ook een substantiële financiële bijdrage kunnen leveren om een aankoop te verwerkelijken. De Vereniging Rembrandt kan al sinds jaar en dag rekenen op een aanzienlijke bijdrage van het Prins Bernhard Cultuurfonds. Daar zijn we bijzonder gelukkig mee, en we zijn zeer erkentelijk dat het PBC aan onze Vereniging in feite de taak heeft uitbesteed om steun te verlenen aan museale kunstaankopen. We hebben dat te danken aan onze kennis van zaken omtrent het museale belang van een aanvraag. Maar we krijgen die bijdrage ook omdat we zelf in de buidel tasten om waar te maken wat we vinden en zeggen. Gegeven de ambities van onze musea en de sterk gestegen prijzen op de internationale kunstmarkt is het echter meer dan ooit noodzakelijk dat de leden door hun jaarlijkse bijdrage, maar ook door schenkingen, legaten en erfstellingen, ‘Rembrandt’
ruim begunstigen. Daar staat veel tegenover, en de fiscus is u en ‘Rembrandt’ zeer ter wille. Als Vereniging bieden we u de Rembrandtkaart, een voorrecht dat de musea u bij voorbaat gunnen, maar dat niet vanzelf spreekt. We moeten de faciliteiten van die kaart ook echt verdienen. Evenals het voorrecht van de museale ontvangsten in voor- en najaar, en bij bijzondere exposities en gelegenheden. Ons Bulletin maakt hopelijk duidelijk waarom aan een bepaalde acquisitie steun werd verleend. We willen het educatieve element, het waarom van een aankoop als onderdeel van onze doelstelling graag accentueren. Maar uiteindelijk is dat alleen mogelijk als de Vereniging Rembrandt veel leden heeft, die naar vermogen gul zijn èn die genieten van ons openbaar kunstbezit. Wij roepen u op genereus aan ons werk bij te dragen. Dat kan op verschillende manieren: door meer dan het minimum van € 50 als lidmaatschapsbijdrage te betalen, door te schenken èn door anderen lid te maken. Samenvattend heb ik het eigenlijk al gezegd in de aanhef: Leden! Voor ‘Rembrandt’ eindigt 2003 bijzonder mooi – o.a. met onze ‘nieuwe’ Caillebotte in het Van Gogh Museum en, een lange droom verwerkelijkend, met de beide Rubensportretten in het Mauritshuis – en heeft 2004 aantrekkelijke perspectieven. ◆ Mr J.M. Boll is voorzitter van de Vereniging Rembrandt
• OGENBLIK •
Le Dernier Cri P R O F. D R H . W. V A N O S Net terug uit de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Ik tril nog na van de emoties bij het zien van de tentoonstelling Stad en Land. 19deeeuwse meesterwerken uit het Stedelijk Museum. Ik had gedacht de Breitners weer te zien, die ik al kende van eerdere tentoonstellingen. Of Sluyters, Jozef Israëls of de steeds opnieuw gereproduceerde Allebé. Maar dit was een openbaring. Absolute meesterwerken van alle groten van de Haagse School. Wat een Weissenbruch! Wat een Gabriël! Maar ook een Daubigny, die in elk museum waar ook ter wereld in een erezaal zou hangen. Kortom, de ene verrassing na de andere. Af en toe klampte een medebezoeker mij aan, om mij te verwijten dat dit het Nederlandse volk c.q. de kunstliefhebber al die jaren was onthouden. Of ik dat kon verklaren. Op die boze vraag is wel een antwoord. Het komt door de internationaal gezien meest onverbiddelijke vorm van het avant-gardistische syndroom dat Nederland de laatste halve eeuw in zijn greep heeft gehouden. De totale overgave aan le dernier cri heeft ertoe geleid dat het verleden, zeker het verleden van de 19de eeuw, alleen telde voor zover het kon dienen als altaar waarop werd geofferd aan de kunst van het modernisme. Daarvoor zijn hele oeuvres van kunstenaars die niet du temps werden bevonden vernietigd en collecties 19de-eeuwse kunst in Nederlandse musea intensief verwaarloosd. Dat je iets ook mooi en belangrijk kan vinden in zijn eigen soort bedachten de gezaghebbende smaakmakers niet. In 1957 kwam ik als eerstejaarsstudent aan de directie van het Haags Gemeentemuseum vragen of ik wat kleine werken van schilders van de Haagse School mocht lenen voor een tentoonstelling in de aula van het lyceum te Emmen. Nu, dat mocht best, maar ik mocht ook met plezier de grote schilderijen lenen voor dit niet geklimatiseerde zaaltje in Drenthe. ‘Wij doen er toch niets meer mee.’ Gelukkig heeft men in Den Haag tijdig de bakens verzet en kreeg men weer oog voor de betekenis van de eigen collectie van oudere kunst. Maar in het Stedelijk was daar geen
sprake van en dat had echt niet met ruimtegebrek te maken. Goedbeschouwd was het van Rudy Fuchs dan ook een kamikazeactie toen hij daar met de reeks Coupletten nu juist aandacht vroeg voor de tijdloze kwaliteiten van kunst van nu en van vroeger. En dan heb ik het nog niet eens over zijn exposities van kunstenaars van de ‘voorlaatste-schreeuw’, want die zijn al helemaal déjà vu in wat men wil zien als de tempel van le dernier cri. Avant-gardisme en de verering van le dernier cri zijn onder de term ‘vernieuwing’ sinds de jaren zeventig gesunkenes Kulturgut geworden. Menig bestuurder van dorp, stad en land maskeert zijn middelmatigheid door te roepen om vernieuwende uitingen van de kunsten. Grensverleggend mag natuurlijk ook. Ambtenaren maken dienstreizen naar de Biënnale in Venetië en de Dokumenta in Kassel. Modern is altijd beter dan wat je al hebt. Deze mentaliteit zou de Vereniging Rembrandt zorgen moeten baren. De mooiste schilderijen in de Nieuwe Kerk zijn indertijd door het Stedelijk verworven met privé-geld dat werd verschaft door de Vereeniging tot het Vormen van eene Openbare Verzameling van Hedendaagsche Kunst, bijgenaamd De Vereniging met de Lange Naam. Let wel, niet ‘moderne’, maar ‘hedendaagsche’ kunst. Die vereniging vertoonde veel verwantschap met de onze. Sommige leden ervan maakten nog mee, hoe de aankopen die met hun steun juichend waren verworven, in de depots verdwenen met het label ‘hopeloos ouderwets’. Hoe zou dat gaan met de aankopen van wat nu ‘modern’ wordt genoemd. De regel die wij er als bestuur op nahielden, dat die werken regelmatig moesten worden geëxposeerd, is in het licht van de geschiedenis een wat naïeve manier om je te verzetten tegen het avant-gardistische syndroom. Maar ik weet ook niet hoe het anders moet. In mij weerklinken de woorden van de psalmist uit Ein deutsches Requiem van Johannes Brahms: ‘Ach, wie gar nichts sind alle Menschen, die doch so sicher leben… sie sammeln und wissen nicht, wer es kriegen wird. Nun Herr, was soll ich mich trösten?’ ◆
• OGENBLIK •
Portretmedaillon van koningin Elizabeth I van Engeland Ca. 1585, maker(s) onbekend Zeeuws Museum, Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen
Middelburg
Waterverf op vellum; zetting: goud, bergkristal; H 6 cm, B 4,4 cm, D 0,45 cm Achterzijde: geen merken; inscriptie: La Serenissime / Roine d’angleterre / Elizabeth a envoie ce / sien pourtraict a monsr / de manmaker tresorier / general de Seelande par / les amins de monsr le / comte de Licester Collectie Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, inv.nr. G 03-003 Herkomst: Lane Fine Art Limited, Londen.
HISTORIE
Op 18 juni 2002 werd een heel bijzonder portretmedaillon op de veiling bij Christie’s Amsterdam aangeboden. Het ging om een klein, in goud en bergkristal gevat portretminiatuur van koningin Elizabeth I van Engeland, dat volgens de inscriptie op de achterzijde door de graaf van Leicester namens zijn vorstin aan de thesaurier-generaal van Zeeland, Adriaan Manmaker, was overhandigd. Het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen deed op verzoek van het Zeeuws Museum een poging dit laat-16de-eeuwse medaillon te verwerven, maar moest tijdens de veiling vanwege de zeer hoog oplopende prijs helaas afhaken. Ruim een jaar later bleek het alsnog mogelijk om met steun van de Vereniging Rembrandt, de Provincie Zeeland, het Prins Bernhard Cultuurfonds Zeeland, het VSBfonds afdeling Zeeland en het K.F. Heinfonds het medaillon aan te kopen.
6
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
Voor het ontwarren van de raadsels waarvoor dit portretmedaillon ons stelt, is het nodig de geschiedenis van de Nederlanden in het laatste kwart van de 16de eeuw nader te bekijken. De vroege jaren van de Opstand en de rol van Zeeland daarin zijn voor velen onbekend terrein. In de strijd tegen de Spanjaarden waren de Zeeuwse eilanden van groot strategisch belang. Zeggenschap over de Scheldemonding en de daarmee gepaard gaande controle over het scheepvaartverkeer van en naar Antwerpen werd door alle partijen van cruciaal belang geacht. Om die reden steunde de Engelse koningin de opstandelingen vanaf de beginjaren in het geheim en liet zij in de zomer van 1585 de neutrale houding, die zij tot dan formeel had aangenomen, zelfs varen. Met de Engelse vorstin waren de Staten Generaal, die in deze jaren krampachtig op zoek waren naar een nieuwe vorst, op dat moment reeds geruime tijd in onderhandeling over een eventuele soevereiniteit. Na het afzweren van Philips II hadden de Staten Generaal de Franse hertog van Anjou als staatshoofd aangesteld. De alliantie met deze met veel pracht en praal in 1582 binnengehaalde prins was echter geen succes; een jaar later ging Anjou gefrustreerd terug naar Frankrijk. Zijn voortijdig overlijden in 1584 opende de mogelijkheid om alsnog de eigenlijk vanaf het eerste uur gewenste nieuwe vorst, Willem van Oranje, te benaderen. De moord door Balthasar Gerards op de Vader des Vaderlands maakte aan deze droom echter een eind. Hoewel Elizabeth niet bereid bleek om zelf de soevereiniteit over de Nederlanden te aanvaarden, baarden de oorlogshandelingen en met name de verovering van Antwerpen door de Spaanse troepen haar dusdanige zorgen, dat zij in augustus 1585 met de Staten Generaal het Verdrag van Nonsuch sloot. Naast het verlenen van financiële en militaire steun, beloofde zij haar vertrouweling Robert Dudley, graaf van Leicester, naar de Nederlanden te sturen om de oprukkende Spanjaarden een halt toe te roepen. Als borg voor de te maken kosten werden Vlissingen, Den Briel en fort Rammekens aan de Engelsen in onderpand gegeven.
Tussen Engeland en Zeeland bestond gedurende het grootste deel van de 16de eeuw een intensieve handelsrelatie. De oorlogshandelingen hadden de goede verstandhoudingen echter geschaad. Vooral in de zomer van 1576 escaleerden de problemen.1 Steeds vaker werden Engelse schepen op zee aangehouden en op vijandelijke waren doorzocht. Ook weerhielden Vlissingse kapers Engelse schepen ervan de Schelde op te varen en namen zij volgeladen schepen afkomstig uit Antwerpen buit. Als represaillemaatregel legden de Engelsen een aantal Zeeuwse schepen aan de ketting. De zaak liep dermate uit de hand dat de Engelse Merchant Adventurers hun vorstin benaderden met het verzoek een oplossing te bewerkstelligen. Contacten tussen Elizabeth en Oranje leidden ertoe dat de problemen tussen de Engelsen en de Zeeuwen naar beider tevredenheid werden opgelost. Bij de afwikkeling hiervan zal evenals bij de regeling rond de pandsteden de thesaurier-generaal van Zeeland, Adriaan Manmaker, die als een moderne minister van financiën optrad, zonder enige twijfel nauw betrokken zijn geweest. TRESORIER MANMAKER
Adriaan Manmaker, wiens geboortedatum en -plaats niet bekend zijn, woonde rond het midden van de 16de eeuw in Antwerpen, waar hij tot de welgestelde koopmansstand behoorde.2 Bij de komst van Alva in 1567 was hij op handelsreis naar Rusland. Daarvandaan keerde hij vermoedelijk niet naar Antwerpen terug. Zijn goederen werden op last van Alva in beslag genomen en Manmaker werd, evenals zijn eerste echtgenote, Catherina van Marselaer, uit Antwerpen verbannen. Vanaf dat moment schaarde hij zich openlijk aan de zijde van Oranje. In de zomer van 1572 zamelde hij in Dordrecht goud en zilver in voor de financiering van de oorlog, in het voorjaar van 1573 werd hij tresorier van Oranje genoemd. Zijn steun aan Oranje leidde ertoe dat deze hem op 20 oktober 1573 tot tresorier van de oorlog voor Zeeland benoemde, een functie die hij – in later jaren onder de titel tresorier-generaal van Zeeland – tot zijn dood in 1590 bleef bekleden. Aan deze man overhandigde de graaf van Leicester het portretminiatuur van zijn vorstin (getuige de inscriptie op de achterzijde van het kostbare kleinood). Een diplomatiek geschenk als dank voor bewezen diensten, bedoeld om een belangrijk politicus gunstig te stemmen en aan de Engelse vorstin te binden. Het sieraad was bedoeld om te dragen, gespeld op mouw of borst dan wel hangend aan een ketting. In Engeland werden vooral tussen 1580 en 1600 door Elizabeth I veel van dergelijke kleinodiën aan gunstelingen geschonken. Op het vasteland van Europa kwam slechts een enkeling voor een dergelijk vorstelijk blijk van waardering in aanmerking. Afgezien van mogelijke huwelijkskandidaten die zich op deze wijze een beeld van hun toekomstige bruid konden vormen, zijn alleen de schenking van een portretminiatuur aan Frederik II van Denemarken (1583) en aan de keurvorst van de Palts (1587) bekend.3 In de Nederlanden heeft mogelijk ook Philips van Hohenlohe, schoonzoon van Willem van
7
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
Oranje, een portretminiatuur ontvangen: in de zomer van 1586 adviseerde de graaf van Leicester zijn vorstin om Van Hohenlohe te vereren met haar picture on a tablett.4 DINER
Het moment waarop het medaillon aan Manmaker overhandigd werd, zal met zorg gekozen zijn. Gezien het feit dat Manmaker het volgens de inscriptie uit handen van de graaf van Leicester ontving, doen zich slechts enkele mogelijkheden voor. In de eerste plaats in 1582, toen Leicester de hertog van Anjou op zijn reis vanuit Engeland naar de Nederlanden begeleidde en diens inhuldiging in Antwerpen bijwoonde. Dit lijkt echter geen opportuun moment voor een diplomatiek geschenk van de Engelse vorstin aan een Zeeuwse hoogwaardigheidsbekleder. Waarschijnlijker is een plechtige overhandiging tijdens de feestelijkheden rond de intocht van Leicester in de
Robert Dudley, graaf van Leicester H. Goltzius, 1586. Kopergravure (ontwerp), 65 x 60 mm MIDDELBURG, ZEEUWS ARCHIEF
Aankomst van de graaf van Leicester in Vlissingen in december 1585 S. Fokke, z.j. Kopergravure, 164 x 202 mm MIDDELBURG, ZEEUWS ARCHIEF
Nederlanden in december 1585.5 Leicester bereikte op 20 december 1585 met een vloot van vijftig schepen de haven van Vlissingen en begaf zich een dag later naar Middelburg, waar hij aan het eind van de middag arriveerde. Via de versierde Dampoort liep het gezelschap door een erehaag van schutters en begeleid met trommels en trompetten naar de Abdij, waar Leicester zeven dagen zou logeren. Op Kerstavond boden de stad Middelburg en de Staten van Zeeland Leicester en zijn gevolg een diner aan.6 In het stadhuis genoten de heren van overvloedige hoeveelheden
wijn en vele gangen met gekookt en gebraden vlees. Het hoogtepunt van dit feestmaal, dat maar liefst 445 ponden vlaams (een pond vlaams is gelijk aan zes Hollandse guldens) kostte, was de suikerdecoratie tijdens de laatste gang: een van suiker gemaakt kasteel op een rots van paarlemoer, waarover zilveren stromen liepen. Op deze rots lagen vogels, vissen en andere dieren, gewond, gedood of naar adem happend met de blik hoopvol omhoog gericht op een schone maagd die haar armen naar hen uitstrekte. Zonder twijfel een allegorie op koningin Elizabeth als redster van de Nederlanden. De buitenlandse gasten zullen ook op hun beurt de nodige gulle gebaren naar hun gastheren hebben gemaakt. Mogelijk werd het portretmedaillon bij deze gelegenheid aan Adriaan Manmaker overhandigd. Aannemelijker is echter dat dit een dag later gebeurde, toen Leicester de Staten van Zeeland in de Abdij ontving. Tijdens de jaren dat Leicester in de Nederlanden verbleef, heeft hij overigens vele malen contact met Manmaker gehad en er zullen zich diverse situaties hebben voorgedaan om het medaillon te overhandigen. Het juiste moment staat dus geenszins vast, al lijken de kerstdagen van 1585 het meest waarschijnlijk. Hoewel Elizabeth de soevereiniteit over de Nederlanden uitdrukkelijk niet wenste te aanvaarden, zal haar er juist in die dagen veel aan gelegen zijn geweest de banden met een aantal prominente politieke persoonlijkheden in de Nederlanden nader aan te halen. Welke kunstenaars zij met de vervaardiging van dit miniatuur belastte, is niet bekend. Miniatuur noch omhulsel is gesigneerd. De losse, tekenachtige schildertrant waarin het portret vervaardigd is, lijkt eerder op een Vlaamse dan een Engelse kunstenaar te wijzen. Nader onderzoek zal hierover wellicht uitsluitsel kunnen bieden. Vast staat in elk geval dat dit vorstelijk geschenk een uniek kleinood is. Het zal in het hernieuwde Zeeuws Museum een vaste plaats krijgen in de wandtapijtenzaal, waar het tezamen met de tapijten uit de Statenzaal een belangrijke periode uit de Zeeuwse geschiedenis nader zal belichten. ◆ Katie Heyning
Noten 1. R. Holinshed, Chronicles of England, Scotland and Ireland, Londen 1807/ 1808 (New York 1965), dl. IV, pp. 330, 331. 2. De gegevens over Adriaan Manmaker werden ter beschikking gesteld door de conservator handschriften van het Zeeuws Genootschap, mr. W. Dirksen. 3. R. Strong, Gloriana. The portraits of Queen Elizabeth I, Londen 1987. 4. Correspondentie van Robert Dudley, graaf van Leycester en andere documenten betreffende zijn gouverne-
8
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
ment-generaal in de Nederlanden 1585-1588, 3 dln., Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap (gevestigd te Utrecht), 3de serie nrs. 56, 57 en 58, Utrecht 1931. 5. Holinshed, op. cit. (noot 1) dl. IV, pp. 640 e.v.; R.C. Strong en J.A. van Dorsten, Leicester’s Triumph, Leiden/ Londen 1964. 6. H.M. Kesteloo, ‘De stadsrekeningen van Middelburg IV van 1550-1600’, in: Archief Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 1891, p. 138.
Portret van Theodorus Schrevelius Frans Hals (Antwerpen 1582/83 – 1666 Haarlem) 1617. Olieverf op koper, 15,5 x 12 cm Merken: opschrift boek AET.44 /1617; rechtsboven AET/SVAE […] Herkomst: particuliere collectie
Frans Hals Museum
Haarlem
Het portretje van Theodorus Schrevelius door Frans Hals is een belangrijke aankoop voor het Frans Hals Museum. Het museum is weliswaar in bezit van acht groepsportretten, pendantportretten en een enkel portret (van Jacobus Zaffius) die door Frans Hals werden geschilderd, maar een miniatuurportret van zijn hand was nog niet aanwezig. Het is daarmee het twaalfde werk van deze meester in de museumcollectie. In andere Nederlandse musea bevinden zich geen miniatuurportretten van Hals. De aankoop is daarom tevens een belangrijke verrijking van het nationale kunstbezit.
De aankoop werd mogelijk gemaakt dankzij steun van de Vereniging Rembrandt (Fonds Stortenbeker), het VSBfonds, de Mondriaan Stichting, en de Vereniging van Vrienden van het Frans Hals Museum.
9
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
Portret van Theodorus Schrevelius Jacob Matham (1571-1631), naar Frans Hals 1618. Gravure, 26,1 x 15,9 cm ATLAS VAN HET ARCHIEF VAN KENNEMERLAND, HAARLEM
waarvoor ze werden gemaakt – de promotie van het werk van de voorgestelde personen – vereiste een zo levensecht mogelijke weergave van de portretfiguur. Frans Hals was daarvoor de aangewezen specialist en werd daarom waarschijnlijk zo vaak voor dit werk gevraagd. Het portretje van Schrevelius is het vroegst bewaarde voorbeeld van de reeks portretjes. Het is een van de weinige werken van Hals die hij op koper schilderde. Een eerder voorbeeld, het portret van Johannes Bogardus uit 1614, is verloren gegaan en slechts in gravure bekend. LEVENDIG PORTRET
Hals toont zich in deze miniatuur een waar meester in de spontane, trefzekere weergave van Schrevelius. Het nae het leven effect is opmerkelijk goed geslaagd in de gezichtsuitdrukking en in de manier waarop Schrevelius het boekje ophoudt. De stand van de vingers, maar ook de vuile nagels zijn bijzondere, levendige details. Duidelijk is zichtbaar dat Hals ook op dit kleine formaat zijn eigen techniek toepaste, waarin hij afweek van de traditioneel op koper toegepaste gladde schildering. Net als in het schuttersstuk Het Banket van de Officieren en Onderofficieren van de St. Jorisdoelen, dat hij een jaar eerder (1616) schilderde, heeft hij voor elk onderdeel zijn adequate verftoetsen om een maximum aan expressie en stofuitdrukking te bewerkstelligen rond de ogen, de neus, de mond, de textuur van de huid en het haar van Schrevelius. Hoezeer dit werk van Frans Hals in zijn eigen tijd werd gewaardeerd, blijkt uit een opmerking van de Utrechtse rechtsgeleerde en kunstliefhebber Arnoldus Buchelius. Bij zijn bezoek aan Leiden in 1628 zocht hij zijn vriend Schrevelius op, die daar in 1625 rector was geworden van de Latijnse School. Schrevelius toonde Buchelius zijn portretje van Hals, waarvan Buchelius de levendigheid prees.1 Schrevelius zelf gaf in Harlemias, een geschiedschrijving van Haarlem die in 1648 in druk verscheen, in meer algemene zin blijk van zijn waardering voor de levendigheid van het werk van Hals: Die deur een ongemeyne manier van schilderen, die hem eyghen is, bynae alle overtreft, want daer is in syne schildery sulcke forse ende leven, dat hy te met de natuyr selfs schijnt te braveren met sijn Penseel, dat VOORBEELDEN
In zijn lange carrière schilderde Frans Hals verschillende kleine portretten van geleerden, dominees en andere belangrijke publieke figuren, die als voorbeeld dienden voor gravures, in totaal een 35-tal. De gravures werden als titelpagina afgedrukt bij de publicaties van de betreffende persoon of als bijvoegsel eraan toegevoegd. Het doel
10
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
spreecken alle sijne Conterfeytsels, die hy gemaeckt heeft, ongelooflijcke veel, die soo gecoleert sijn, datse schijnen asem van haer te gheven, ende te leven.2 ONMISKENBAAR HALS
Aan de authenticiteit van dit miniatuurportret werd getwijfeld door de Duitse kunsthistoricus Claus Grimm. Hij
Portret van Theodorus Schrevelius Jonas Suyderhoef (ca. 1613-1686), naar Frans Hals 1638. Gravure, 21,6 x 14,2 cm ATLAS VAN HET ARCHIEF VAN KENNEMERLAND, HAARLEM
Hals. Hij blijkt bij het schilderen op een speciale, voor hem karakteristieke wijze druk te hebben uitgeoefend op zijn penseel. De meeste kunstenaars doen dit rechts, zodat aan de linkerzijde een dikkere verfrichel te zien is. Hals doet het tegenovergestelde, waardoor de dikkere verf rechts in de penseelstreek komt, en dat is ook bij dit portret het geval. Onlangs is de miniatuur gerestaureerd door Martin Bijl, die een aantal storende retouches verwijderde. Zijn aanvullend technisch onderzoek bevestigde de gegevens van Ella Hendriks. Ook werd duidelijk dat de miniatuur enige beschadiging had opgelopen in de rechtergezichtshelft en in de mantel als gevolg van de transfertechniek die de graveur Jacob Matham toepaste bij het maken van zijn gravure. Deze gravure werd in 1618 gemaakt, vrijwel onmiddellijk nadat Hals het portret had voltooid. Twintig jaar later maakte Jonas Suyderhoef een nieuwe gravure naar het beschadigde schilderijtje. Dit is te zien in de oogpartij rechts en in zijn interpretatie van de mantel, die in vergelijking met de gravure van Matham heel anders is. Bij de restauratie bleek dat de miniatuur verder in uitstekende conditie verkeert. Heel overtuigend is nu zichtbaar dat het om een authentiek werk van Hals gaat, zowel in de verfbehandeling als in de levendige weergave van de geportretteerde. Hals evenaarde ook in zo klein formaat met zijn miniatuur het schuttersstuk uit 1616. ◆ Pieter Biesboer
beschouwde het als een anonieme kopie naar een origineel werk van Hals. Op grond van visuele waarneming kwam hij in 1977 tot die conclusie en opnieuw in 1990 tijdens de grote Frans Hals-tentoonstelling in Washington, Londen en Haarlem. Het was de culminatie van een jarenlange controverse met Seymour Slive, die geldt als de belangrijkste expert op het gebied van het werk van Frans Hals. Het oordeel van Grimm was aanleiding om tijdens de tentoonstelling technisch onderzoek te doen, dat met steun van het ministerie van OCW werd uitgevoerd door Ella Hendriks, toenmalig restaurator in het Frans Hals Museum. Uit dit onderzoek kwam een belangrijk gegeven naar voren dat kenmerkend is voor het werk van Frans
11
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
Noten 1. Rector Screvelius monstrabat et suam effigiam ab Halsio, pictore Harlemensi, in tabella pictam admodim vivide [..]; zie Document 42 in de catalogus van de tentoonstelling Frans Hals, Washington/Londen/ Haarlem 1989-1990, p. 383.
2. Th. Schrevelius, Harlemias, ofte om beter te seggen, de eerste Stichtinge der stadt Haerlem, Haarlem 1648.
Trompe l’oeil brievenbord Cornelis van der Meulen (Dordrecht 1642 - Stockholm 1692) Dordrechts Museum
Dordrecht
12
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
1673. Olieverf op doek, 48,5 x 62 cm Gesigneerd en gedateerd op de tekening: Cornelis vander / Meulen f 1673 Herkomst: kunsthandel P. de Boer, Amsterdam
Met de aankoop van een prachtig ‘bedriegertje’ keert een belangrijk en kwalitatief hoogstaand werk van de onderbelichte Dordtse schilder Cornelis van der Meulen terug in de plaats waar het is ontstaan. Aangezien Van der Meulen als hofschilder in Stockholm een zekere reputatie genoot, bevindt het grootste gedeelte van zijn bescheiden oeuvre zich nog altijd in Zweedse collecties. Dankzij de steun van de Vereniging Rembrandt en de Stichting Vrienden van het Dordrechts Museum is nu ook het Nederlandse kunstbezit verrijkt met een representatief stilleven van zijn hand. En waar kan het Trompe l’oeil brievenbord mooier tentoongesteld worden dan in het Dordrechts Museum? Het maakt nu deel uit van een uitgelezen collectie 17de-eeuwse stillevens, waaronder het illusionistische brievenbord van Samuel van Hoogstraten (1627 - 1678), de leermeester van Van der Meulen. In 1992 kon ook dat werk met de steun van de Vereniging Rembrandt worden aangekocht. Beide brievenborden vestigen nu de aandacht op een uniek aspect van de schilderkunst in Dordrecht. GEZICHTSBEDROG
Trompe l’oeils worden al sinds de antieke oudheid door schilders gemaakt om hun virtuositeit te tonen door de beschouwer op het verkeerde been te zetten. Een geslaagd trompe l’oeil wekt de illusie – al is het maar kortstondig – niet met geschilderde, maar met echte objecten van doen te hebben. De term trompe l’oeil (letterlijk ‘het oog bedriegen’ of ‘gezichtsbedrog’) werd overigens pas in de 19de eeuw voor het eerst gebruikt, maar in de Hollandse Gouden Eeuw kwam het genre tot grote bloei en werd het een bijna zelfstandig genre met gespecialiseerde schilders. Door een grote technische beheersing was de 17de-eeuwse kunstenaar in staat om de werkelijkheid op een bijzonder natuurgetrouwe wijze na te bootsen. De weergave van een brievenbord (een paar plankjes waarop linten werden vastgemaakt zodat je er voorwerpen als brieven en boekjes achter kon steken) leent zich uitstekend voor een trompe l’oeil, omdat het een ondiepe ruimte betreft. Hoewel Wallerant Vaillant (1623-1677) zich al vroeg met dit genre bezighield, geldt de Dordtse schilder en schrijver Samuel van Hoogstraten als de eerste kunstenaar die op grote schaal experimenteerde met geschilderde brievenborden. In zijn Inleyding tot de Hooge Schoole der Schilderkonst: Anders de Zichtbaere Werelt uit 1678 raadt hij jonge schilders aan om zich nijver toe te leggen op het schilderen van platte objecten op platte oppervlakken met brieven en kammen want hier is ook eer meede ingeleit, wanneer vorsten of vorstinnen bedroogen wierden. Als geen ander wist Van Hoogstraten dat je met zulk beeldend bedrog lof uit de hoogste kringen kon behalen. Arnold Houbraken (16601719) vertelt in zijn Groote Schouburgh dat Van Hoogstraten aan het Weense hof Ferdinand III om de tuin wist te leiden
13
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
met een bedrieglijk echt stilleven. De penning met gouden ketting die hij als beloning van de keizer kreeg, is afgebeeld op zowel zijn brievenbord als zijn twee zelfportretten in het Dordrechts Museum. Cornelis van der Meulen is een van de weinige leerlingen van Van Hoogstraten die zijn advies opvolgde en zich toelegde op het schilderen van brievenrekken. En niet zonder succes. Zoals Cornelis Gijsbrechts (werkzaam 16591683) vanaf 1668 met zijn trompe l’oeils hofschilder in Kopenhagen werd, zo bracht Van der Meulen het tot hofschilder in Stockholm, waar hij vanaf 1679 tot aan zijn dood in 1692 werkzaam was. In de koninklijke verzameling in het slot te Stockholm bevindt zich nog altijd een trompe l’oeil brievenbord – kleiner en eenvoudiger dan de recente aanwinst – dat op een geschilderd briefje niet zonder trots is gesigneerd met Cornelis van der Meulen Schilder Tot Dordrecht. De signatuur op een ander exemplaar, voorheen in een Zweedse collectie, is daarentegen weer aangevuld met à Stockholm. Het ligt voor de hand dat Van der Meulen met zijn fraaie brievenborden het Zweedse koningspaar heeft weten te behagen, maar hij heeft in Stockholm ook met andere genres succes gehad. Zo ‘portretteerde’ hij niet alleen twee borstbeeldjes van de jonggestorven Zweedse
Trompe l’oeil brievenbord Samuel van Hoogstraten 1664, olieverf op doek, 45,5 x 57,5 cm DORDRECHT, DORDRECHTS MUSEUM (aangekocht met steun van de Vereniging Rembrandt)
prinsjes Ulrik en Gustaf (de enige schilderijen die een indruk geven van Van der Meulen als pourtretschilder, zoals Houbraken de kunstenaar omschrijft), maar ook schilderde hij vanitasstillevens en een uniek gezicht op Stockholm waarvan wel is beweerd dat het met behulp van een camera obscura is ontstaan. Het pas verworven schilderij is nog vóór zijn vertrek naar Stockholm in Dordrecht vervaardigd en hoewel het aantrekkelijk is om te veronderstellen dat dit brievenbord een rol heeft gespeeld bij Van der Meulens introductie aan het Zweedse hof, ontbreekt hiervoor ieder bewijs. De inhoud van de weergegeven briefjes is deels te lezen en behelst in het Frans opgestelde zakelijke correspondentie, mogelijk gericht aan of afkomstig van een koopman in Parijs. COLLECTIE
Het brievenbord van Van der Meulen onderstreept niet alleen het belang van de trompe l’oeil van zijn leermeester in het Dordrechts Museum, maar is ook de perfecte tegenhanger daarvan. Terwijl het schilderij van Van der Meulen refereert aan Parijs, verwijst Van Hoogstratens brievenbord naar Londen, waar het is ontstaan. Dat laatste schilderij, dat overigens als een van de absolute publieksfavorieten in het museum geldt, heeft een enigszins gekunstelde compositie: de sierlijke strikjes en kettingen zijn soms net iets te mooi gegroepeerd. De meer willekeurige ordening van de objecten in Van der Meulens brievenbord, alsmede het afwijkende kleurgebruik en de lichtval, vormen een duidelijk contrast met Van Hoogstratens uitbeelding. De spanning tussen beide schilders – de leerling die ernaar streeft zijn leermeester te overtreffen – maakt de vereniging van hun beider werk in het Dordrechts Museum tot een unieke gebeurtenis. Het subgenre van het trompe l’oeil brievenbord, dat voor een belangrijk deel in Dordrecht werd ontwikkeld en in Nederlandse collecties nauwelijks is vertegenwoordigd, krijgt hiermee de aandacht die het verdient. In het Dordrechts Museum wordt bovendien een tentoonstelling over de trompe l’oeil in de Hollandse Gouden Eeuw voorbereid. Het brievenbord van Van der Meulen is ook een prachtige aanvulling op de stillevens in de collectie van uiteenlopende 17de-eeuwse meesters als Abraham Susenier (ca.1620 - na 1666), Adriaen Coorte (ca.1665 - in of na 1707) en Johannes Bosschaert (1606/1608-1628). Dit cluster vormt, evenals het werk van Van Hoogstraten en zijn leerlingen, een zwaartepunt in de collectie van het Dordrechts Museum. Van der Meulen behoort als leerling van Van
14
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
Hoogstraten immers in het illustere gezelschap van meesters als Houbraken, Arent de Gelder (1645-1727) en Godfried Schalcken (1643-1706), van wie zich goede werken in de collectie bevinden. Van der Meulen is echter de enige leerling in wiens werk de invloed van Van Hoogstraten zo duidelijk aanwezig is. WEDIJVER
De rol van Van Hoogstraten in de ontwikkeling van het trompe l’oeil brievenrek, ook wel Steckbrett- of Quodlibetschilderijen genaamd, kan niet worden onderschat. Het is opmerkelijk dat Rembrandt en enkele van zijn leerlingen, in de eerste plaats Van Hoogstraten en Carel Fabritius (1622 -1654), maar ook de Rotterdammer Heyman Dullaert (1636-1684), op een gegeven moment in hun werk experimenteren met illusionistische effecten zoals bedrieglijk echt geschilderde gordijntjes, schilderijlijsten of complete brievenborden. In het Dordrechts Museum getuigt ook het indrukwekkende zelfportret van Ferdinand Bols leerling Cornelis Bisschop (1630-1674) van deze belangstelling. Bisschop is voorgesteld in schilderstenue en trekt een gordijn weg voor een schilderij. Met dit gebaar verwijst de Dordtse schilder duidelijk naar de legendarische wedstrijd tussen de twee Griekse schilders Zeuxis en Parrhasius. Zeuxis had zo levensecht druiven geschilderd, dat er vogels op afkwamen. Parrhasius schilderde op zijn beurt een gordijn waarmee hij zijn collega wist te over-
Trompe l’oeil brievenbord Cornelis van der Meulen 1679, olieverf op doek, 26 x 33 cm STOCKHOLM, KONINKLIJK PALEIS (COPYRIGHT ROYAL COLLECTIONS)
Zelfportret Cornelis Bisschop 1668, olieverf op doek, 114 x 97 cm DORDRECHT, DORDRECHTS MUSEUM
treffen: Zeuxis wilde het namelijk opzij trekken om het schilderij erachter te kunnen bekijken… Deze anekdote over de antieke trompe l’oeil-schilders werd ontelbare keren geparafraseerd in de 17de-eeuwse kunsttheorie. Door trompe l’oeils te maken kon men wedijveren met de legendarische voorgangers. En niet zelden werden schilders als Bisschop en Van Hoogstraten geroemd als de Zeuxis of Apelles van hun tijd. Houbraken beschrijft hoe de chantourné-figuren (levensgrote geschilderde en langs de contouren uitgezaagde figuren) van Bisschop – mits tactisch geplaatst – grote hilariteit konden opwekken en elders in zijn Groote Schouburgh is te lezen dat Rembrandt dikwijls door zijn leerlingen werd gefopt wanneer hij door hen op de vloer geschilderde munten probeerde op te rapen. De vermakelijke trompe l’oeils waren zeer populair in de Hollandse Gouden Eeuw, maar het was meer dan alleen een grap. Ook wanneer het bedrog van bijvoorbeeld Van der Meulens brievenbord was ontdekt, bleef een decoratief stilleven over en kon men de hoge technische vaardigheid nog waarderen of zelfs in discussie treden over de (on)betrouwbaarheid van de menselijke waarneming. Het brievenrek van Van der Meulen verrast de toeschouwer nog altijd, zelfs nu het in een lijst en in een museale context wordt getoond, waardoor vrijwel niemand meer zal denken dat het een echt brievenbord is. Het blijft echter fascinerend om de nauwkeurig geschilderde briefjes met kleine scheurtjes en vouwen te bestuderen. Indrukwekkend zijn ook de gerafelde uiteinden van de rode linten en het felbelichte briefje in het midden, dat een donkere schaduw over een andere brief werpt en daardoor sterk naar voren lijkt te komen. Het moge duidelijk zijn dat Van der Meulen niet alleen van belang is als ‘de leerling van’, maar vooral ook op zijn eigen merites kan worden beoordeeld. Terwijl er enkele Zweedse publicaties aandacht aan hem hebben besteed, lijkt hij zijn bekendheid vooral te danken aan een schilderij van Johannes Vermeer. Lange tijd is namelijk (ten onrechte) aangenomen dat het schilderij op de achtergrond van Vermeers Briefschrijvende vrouw in de National Gallery in Washington geïdentificeerd kon worden met een stilleven van Van der Meulen. Eindelijk is er nu dan een prachtig voorbeeld van Van der Meulens zeer kundig geschilderde stillevens in Nederland te bezichtigen en staat niets een algehele herwaardering van deze Dordtse Parrhasius meer in de weg. ◆ Sander Paarlberg
15
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
Literatuur A. Houbraken, De Grote Schouburgh der Nederlantsche Konstschilders en Schilderessen (...), 3 dln, Amsterdam 1718-1721 S. van Hoogstraten, Inleyding tot de Hooge Schoole der Schilderkonst: Anders de Zichtbaere Werelt, Rotterdam 1678 K. Boström, ‘Jan Vermeer van Delft en Cornelis van der Meulen’, Oud Holland 66 (1951) 2, pp. 117-122 E. Spaans, ‘Een brievenbord van Cornelis van der Meulen’, Dordrechts Museum bulletin 28 (2003) 1, pp. 3-7
Gezicht op Katwijk met het Groot Badhotel op de achtergrond Kasparus (‘Kaspar’) Karsen (1810-1896) Katwijks Museum
Katwijk
Ca. 1860. Olieverf op doek, 57 x 92 cm Gesigneerd, rechtsonder: K Karsen Herkomst: veiling Christie’s Amsterdam, 29 april 2003, nr 184
Op een veiling van 19de-eeuwse schilderijen bij Christie’s Amsterdam heeft het Katwijks Museum dit jaar dankzij de genereuze steun van de Vereniging Rembrandt een fraai schilderij van Kaspar Karsen kunnen verwerven. In 1991 werd dit werk eveneens bij Christie’s Amsterdam geveild. Toen werd het afgebeelde tafereel abusievelijk herkend als een Gezicht op het Von Wied paviljoen Scheveningen met vissersvolk. Het betreft echter een nogal bijzonder gezicht op het dorp Katwijk. Het op het duin gelegen en inmiddels niet meer bestaande Groot Badhotel werd indertijd blijkbaar aangezien voor het Scheveningse Von Wied paviljoen.
16
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
KARSEN EN KATWIJK
De Amsterdamse kunstenaar Kaspar Karsen werd al op vrij jonge leeftijd in binnen- en buitenland gewaardeerd om zijn prachtig geschilderde en rijk gedetailleerde stads- en riviergezichten. Een tocht langs de Rijn en Donau in 1837 leverde hem voor jaren een keur aan (romantische) onderwerpen. Hij schilderde op basis van getekende studies van actuele situaties ook menig gefantaseerd stadsgezicht, waarbij hij altijd bijzondere aandacht besteedde aan een dramatische lichtval. In de tweede helft van de 19de eeuw raakte zijn schildersloopbaan enigszins in het slop, mede als gevolg van de meer vernieuwende kunstbewegingen die eenvoudiger onderwerpen en een spontanere verftoets voorstonden. Ondertussen moest Karsen vijftien kinderen onderhouden (uit drie huwelijken), waardoor hij zich in zijn latere leven genoodzaakt zag als fotograaf en tekenleraar wat bij te verdienen. Een van die leerlingen was zijn zoon Eduard Karsen (1860 -1941), die later een weliswaar klein maar zeer poëtisch geschilderd oeuvre zou nalaten. Omstreeks het jaar dat Eduard werd geboren, schilderde zijn vader het Gezicht op Katwijk met het Groot Badhotel. Karsen verdeelde het redelijk forse schilderij in een donkere, schaduwrijke voorgrond en een zonnig middenplan. Een licht bewolkte hemel met veel blauw versterkt het zomerse effect. Op de voorgrond zien we het zogenaamde Mallegat. Links van het doorkijkje naar de duinen in de achtergrond staan twee voormalige kapiteinswoningen. Rechts, op een hoog duin en badend in het zonlicht, ligt het statige, in 1845 gebouwde Groot Badhotel, afgebroken in 1932. Het schilderij toont de situatie van voor de grote
17
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
verbouwing in 1864. Op de voorgrond, rechts van het Mallegat, ligt in de schaduw van een wolk een visserswoning op een duin. Links achter deze visserswoning is nog een stuk dak van een tweede, lager gelegen huis zichtbaar. Ten tijde van de vervaardiging van het schilderij werd dat bewoond door de zeeman Willem Zuijderduijn.
kreeg. Het was gelegen ter hoogte van de huidige Tramstraat en lag zuidelijker dan het tussen 1876 en 1879 aangelegde en nog bestaande Prins Hendrikkanaal. Rond 1880 was het Mallegat geheel gedempt door de aanleg van straten en panden. Het zou tot 1903 duren voor de huidige uitwatering werd gegraven aan de
Dit pand heeft het Groot Badhotel nog overleefd en zou pas in de jaren zeventig van de 20ste eeuw worden gesloopt. Van de situatie op het schilderij is nu helemaal niets meer over.
noordkant van het dorp en Rijnlands water weer naar zee kon stromen. Het Badhotel werd in 1845 op initiatief van de badarts Büchner met geneeskundige doeleinden gebouwd. De ligging aan de noordkant van het dorp, hoog op een duin en op geruime afstand van de bebouwing, versterkte het elitaire karakter van het gebouw. Er was aanvankelijk weinig animo voor, ondanks de nodige reclame en een omnibusverbinding met Leiden. Het gebouw werd ver-
VERANDERINGEN
Het Mallegat werd in de 16de eeuw gegraven als Rijnlands uitwatering. In 1572 vond in het bijzijn van de dijkgraaf de eerste lozing plaats. Deze uitwatering verzandde echter al snel waardoor het de bijnaam Mallegat
Gezicht op het Groot Badhotel te Katwijk, ca. 1870 Foto afkomstig uit: J.P. van Brakel, Katwijk in
Tachtig, Katwijk 1982
kocht aan Baron van Wassenaer van Catwijck, die de beide zijvleugels van het hotel in 1864 van een extra verdieping voorzag. Zo raakte het Groot Badhotel zijn elegante verschijning kwijt. Toch had het hotel sfeer en ging het beter lopen na de komst van zes badkoetsen op het strand en de opening van een bier- en koffiehuis, het Paviljoen. Ook kwamen er steeds meer kunstenaars naar Katwijk. In 1883 ontving het Badhotel 603 badgasten en in 1899 was dit aantal bijna verdubbeld. Onder hen waren vele ‘artisten’ uit met name Duitsland, Engeland en Amerika. In 1932 werd het Groot Badhotel gesloopt om na afgraving van het duin plaats te maken voor een nieuw hotel aan de Boulevard, appartementen en een weg naar zee, de Wilhelminastraat. KATWIJK IN DE SCHILDERKUNST
In de collectie schilderijen van het Katwijks Museum/Genootschap Oud Katwijk neemt het aangekochte schilderij een bijzondere plaats in. Het vissersdorp Katwijk werd door kunstenaars reeds in de 17de eeuw vastgelegd maar zou pas rond 1880 uitgroeien tot een kunstenaarsdorp waar vele schilders woonden en werkten. Van de bloeiperiode tussen 1880 en 1915 toont het Katwijks Museum vele fraaie schilderijen, waaronder werk van D.A.C. Artz, B.J. Blommers, H.W. Jansen, G.A.L. Morgenstjerne Munthe, Willy Sluiter, Jan Zoetelief Tromp en Jan Toorop (een bruikleen van het Stedelijk Museum Amsterdam), maar ook van enkele buitenlandse kunstenaars, onder wie de Duitsers Hans von Bartels, Arthur Feudel en German Grobe, de Belg Edgard Farasyn en de Amerikaan Charles Paul Gruppe. Deze kunstenaars waren vooral geïnteresseerd in het vissersleven met de
18
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
bomschuiten en de visafslag op het strand, en de in klederdracht gestoken bevolking. Uit het begin van de 19de eeuw kan het Katwijks Museum slechts een beperkt aantal werken laten zien, waaronder een groot schilderij van W.A. van Deventer in bruikleen van het Instituut Collectie Nederland en een werk van Emil Neumann, dat in het verleden eveneens werd aangekocht met steun van de Vereniging Rembrandt. Beide schilderijen tonen Katwijk aan Zee vanaf het strand. Bij het schilderij van Kaspar Karsen wordt nu juist het dorp vanuit het oosten getoond, een voorstelling die we zelden tegenkomen. In 1872 schilderde Karsen een ander Katwijks tafereel, namelijk de Oude Kerk gezien vanuit de Kerksteeg. Dit werk bevindt zich in particulier bezit en was in 1995 te zien in het Katwijks Museum op de grote overzichtstentoonstelling Katwijk in de schilderkunst. Het museum is zeer verguld dat het nu zelf een prachtig en toepasselijk voorbeeld van Karsens schilderkunst definitief aan de collectie heeft kunnen toevoegen. Nadat het is schoongemaakt en de lijst is gerestaureerd, krijgt het een permanente plaats in de vaste presentatie waarin Katwijk als kunstenaarsdorp wordt belicht. Het Katwijks Museum/ Genootschap Oud Katwijk is dan ook bijzonder trots op deze nieuwe aanwinst, die wij met sten van de Vereniging Rembrandt hebben kunnen verwerken.◆ André Groeneveld
Literatuur J.P. van Brakel, Katwijk in Tachtig, uitgegeven door het Genootschap Oud Katwijk in 1982 J.P. van Brakel, Vissen in vrijheid, uitgegeven door het Genootschap Oud Katwijk in 1988 C. Blotkamp, R. Bionda (red.), De schilders van tachtig, tent.cat. Amsterdam (Van Gogh Museum) 1991, pp. 211-212 D. Bieber e.a., Katwijk in de schilderkunst, tent.cat. Katwijk (Katwijks Museum) 1995
Contra-compositie X Theo van Doesburg (1883-1931) Kröller-Müller Museum
De Hoge Veluwe, Otterlo
19
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
1924. Olieverf op doek, 50,5 x 50,5 cm Herkomst: erven Aldo van Eyck
Theo van Doesburg was de oprichter en de enige redacteur van het tijdschrift De Stijl en de drijvende kracht achter de beweging van dezelfde naam. In nauwe samenwerking met Piet Mondriaan heeft hij vanaf 1917 in enkele jaren tijd van dit tijdschrift een van de brandpunten van de internationale avant-garde gemaakt. In 1922 verhuisde hij naar Duitsland en in 1923 vestigde hij zich voorgoed in Parijs. Hij behoorde tot de vooroorlogse utopisten van het modernisme, die een totaalvisie op de kunst in het dagelijks leven ontwikkelden. Mede door zijn extraverte karakter en zijn actieve propaganda voor de vernieuwing van de kunst is hij een markante figuur in de 20ste-eeuwse kunstgeschiedenis geworden. ARCHITECTUUR EN SCHILDERKUNST
In 1923 organiseerde Van Doesburg met de jonge architect Cornelis van Eesteren in de Parijse Galerie L’Effort Moderne van Léonce Rosenberg een tentoonstelling met werk van architecten van De Stijl. Deze manifestatie was bedoeld om De Stijl op de internationale kaart te zetten en om opdrachten binnen te halen. Voor Van Doesburg stond er veel op het spel, omdat hij besloten had geen genoegen meer te nemen met de ondergeschikte rol van de schilder in de architectuur. Hij was zich aan het omvormen tot schilder én architect, om beter in staat te zijn de gekleurde ruimten die hem voor ogen stonden te realiseren en niet meer afhankelijk te hoeven zijn van luimige architecten. De reactie op de tentoonstelling was echter zeer lauw en er meldden zich geen bouwheren. In deze omstandigheden begon hij weer te schilderen, zoekend naar nieuwe wegen en ervan overtuigd dat het werk uit zijn Stijlperiode verder gebracht moest worden. Grotere eenvoud en meer expressie, was daarbij het devies. Vanaf de eerste helft van 1924 maakte hij een groot aantal schetsen, die tot een boekje werden samengebonden en een soort programma vormden voor het schilderen van composities. Contra-compositie X is het tiende ontwerp uit het boekje, maar werd wel het eerst als schilderij uitgevoerd. Het werk volgt redelijk precies de op millimeterpapier uitgevoerde schets. Aan de compositie is goed te zien dat Van Doesburg in dit jaar een artistieke wedijver voerde met de eveneens in Parijs wonende Piet Mondriaan. Hij experimenteert hier op een zeer vrije wijze met de door Mondriaan gevestigde compositieprincipes. Het schilderij doet zich in eerste instantie voor als een uitvergroot detail uit een compositie van Mondriaan. De harmonie die deze laatste kunstenaar zocht, is hier echter ver te zoeken, door de bonkigheid van de compositie van lijnen en vlakken en door de afgetoonde, uit balans gebrachte primaire kleuren. In latere schilderijen zou Van Doesburg steeds verder gaan, tot hij in diagonale of elkaar overlappende composities met dissonante kleurcombinaties zo ver van Mondriaan verwijderd raakte, dat deze meende zich van Van Doesburg te moeten
20
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
distantiëren. Van Doesburg bedacht de term elementarisme voor deze werken en noemde ze contra-composities om te benadrukken dat de kleuren, lijnen en vlakken van de composities op onderlinge, dynamische contrastwerking gebaseerd zijn.
Studie voor Contra-compositie X Theo van Doesburg 1924. Potlood en gouache op millimeterpapier op karton, 11,5 x 12 cm KROLLER-MULLER MUSEUM,
SCHAARS
OTTERLO (Bruikleen Instituut
Van Van Doesburg zijn uit de periode van 1924 tot zijn vroege dood in 1931 ruim 23 schilderijen bekend die hij zelf als voltooide composities beschouwde. Daarvan waren er tot nu toe maar twee in Nederlands openbaar bezit: Contra-compositie V (1925) in het Stedelijk Museum in Amsterdam en Contra-compositie XVI (1925) in het Gemeentemuseum Den Haag. Alle andere schilderijen zijn verspreid over de gehele wereld. Voor het Kröller-Müller Museum is het schilderij belangrijk in de context van zijn formidabele collectie van kunstenaars van De Stijl, maar evenzeer als schakel naar de collectie werken van abstractgeometrisch werkende kunstenaars uit de jaren dertig en daarna, waarvoor Van Doesburgs laatste werken zo’n enorme inspiratiebron waren. Overigens bezat het KröllerMüller Museum al de voorstudie voor Contra-compositie X uit de Schenking Van Moorsel aan de Staat.
Collectie Nederland, Schenking Van Moorsel)
Een interessant aspect van Contra-compositie X is dat het nog is voorzien van de lijst naar ontwerp van Van Doesburg zelf, die zijn weduwe, Nelly van Doesburg, er eind 1931 om heeft laten zetten ten behoeve van de overzichtstentoonstelling van Van Doesburg die van 15 januari tot 1 februari 1932 in het Parc des Expositions te Parijs werd gehouden in het kader van de tweede tentoonstelling van de groep ‘1940’. Op een foto uit die tijd is de jonge weduwe te zien in het atelier van Van Doesburg, met onder andere Contra-compositie X in de nieuwe lijst. Het bijzondere van de – terugwijkende – lijst is dat het geschilderde oppervlak als het ware naar voren wordt geduwd en zeer geprononceerd wordt getoond. VERWERVING
Het schilderij is gekocht van de erven van de in 1999 overleden architect Aldo van Eyck. Deze had het werk in 1945 van Nelly van Doesburg verworven. Voor Van Eyck is het schilderij steeds een dierbaar bezit geweest, dat hem bij zijn eigen werk inspireerde. Contra-compositie X is nu op een bijzondere wijze verworven, namelijk deels via de kwijtscheldingsregeling van de Rijksoverheid, die het mogelijk maakt successiebelas-
21
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
ting in natura te betalen. De kwijtscheldingsregeling is in het leven geroepen om het kunstbezit van Nederland in stand te houden. Kunstvoorwerpen die op deze manier worden verkregen, krijgen een plaats in een Nederlands museum. De regeling wordt uitgevoerd onder auspiciën van het Ministerie van Financiën en is van toepassing op nalatenschappen die vanaf 1 januari 1997 zijn opengevallen. De regeling geldt voor roerende voorwerpen met een nationaal cultuurhistorisch of kunsthistorisch belang. Een verzoek kan bij de Belastingdienst worden ingediend. Bij de beslissing over een verzoek laat deze dienst zich adviseren door een commissie. Omdat Contra-compositie X meer waard was dan het bedrag van de door de erven Van Eyck verschuldigde successiebelasting, zag het KröllerMüller Museum zich voor de taak gesteld de financiering rond te krijgen. De SponsorBingoLoterij en de Vereniging Rembrandt bleken bereid substantiële bijdragen te leveren, zodat dit fraaie voorbeeld van Hollands constructivisme aan ons nationaal kunstbezit kan worden toegevoegd. ◆ Evert van Straaten
Nelly van Doesburg in het atelier van Theo van Doesburg te Meudon, waarschijnlijk 1932.
Uitzicht vanaf een balkon Gustave Caillebotte (Parijs 1848 – 1894 Gennevilliers) Van Gogh Museum
Amsterdam
Parijs 1880. Olieverf op doek, 65,6 x 54,9 cm Merken: gestempeld linksonder in blauw: G. Caillebotte Herkomst: kunsthandel Wildenstein, New York
Mede dankzij de steun van de Vereniging Rembrandt heeft het Van Gogh Museum de afgelopen jaren zijn collectie impressionisten aanzienlijk kunnen versterken. De nieuwste aanwinst, Caillebottes Uitzicht vanaf een balkon, vormt een belangrijke schakel in deze kleine en groeiende verzameling die onontbeerlijk is voor een goed begrip van de kunst van Van Gogh en de avant-garde van zijn tijd. De reeds in Nederland aanwezige groep impressionistische werken bestaat over het algemeen uit representatieve, vooral harmonieuze voorstellingen. Maar de impressionistische schilders waagden zich niet zelden aan brutalere inventies. Met de aankoop van Uitzicht vanaf een balkon, dat een goed voorbeeld is van die meer vrijpostige benadering, wordt in Nederland het beeld van de totstandkoming en ontwikkeling van de Westerse moderne kunst completer.
Rue Halévy, uitzicht vanaf de vijfde verdieping Gustave Caillebotte 1878. Olieverf op doek, 59,7 x 73,3 cm PARTICULIERE COLLECTIE
22
Gustave Caillebotte was een prominent vertegenwoordiger van de impressionistische beweging. Hij nam tussen 1874 en 1886 deel aan vijf van de acht tentoonstellingen die de impressionisten organiseerden. Als verzamelaar van het werk van zijn vrienden vervulde Caillebotte ook een belangrijke rol als mecenas. Mede dankzij het legateren van zijn collectie aan de Franse staat, verwierven de impressionisten hun plaats in de officiële kunsthistorische canon. Het grootste deel van zijn belangwekkende collectie vormt
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
nog altijd een belangrijke kern van de collectie impressionistische werken van het Musée d’Orsay in Parijs. ORIGINALITEIT
Caillebotte werkte in diverse genres, maar heeft vooral faam verworven door zijn uitbeeldingen van het moderne, stedelijke leven. In zijn originele keuze van motieven en de vindingrijke manier waarop hij zijn composities vorm gaf, evenaart Caillebotte het werk van Edgar Degas (1834 - 1917). Vooral het vroege werk van Caillebotte is – ook in de geacheveerde trant – verwant aan het oeuvre van deze meester, maar hij zou vanaf het einde van de jaren ’70 een meer schilderachtige penseelvoering ontwikkelen die eerder aansluit bij de schilderwijze van Claude Monet (1840 - 1926). Zijn werk wordt tegelijkertijd ook lichter van toon, en Uitzicht vanaf een balkon is een van de resultaten van die ontwikkeling. Met name zijn grote, zeer doorwerkte composities worden soms gekenmerkt door een nogal vlakke, weinig levendige penseelvoering. Uitzicht vanaf een balkon heeft echter een spontane, losse schildertoets, die uitstekend samengaat met het markante onderwerp. Of het hier een studie voor een groter doek dan wel een op zichzelf staand schilderij betreft, werd door Kirk Varnedoe wel als onoplosbare vraag geponeerd, maar in technisch opzicht wijst alles erop dat Caillebotte het als een volwaardig werk concipieerde. Hoewel de penseelvoering onmiskenbaar vlot en spontaan is, is de behandeling niet schetsmatig. De grondvormen van het hekwerk zijn eerst opgezet in diverse schakeringen van zwart en grijs in verschillende diktes. Het is daarna verder uitgewerkt in zwart, waarin plaatselijk wit, felgroen, donkerrood, blauw en geel werden gemengd om kleur- en lichtnuances te verkrijgen. De schilder liet het doek toen enige tijd drogen, om vervolgens de achtergrond in lichte, pastelachtige kleuren (crèmewit, roze, lichtblauw) aan te brengen. Zowel de zorgvuldige, doordachte schildertrant van het geheel als de twee stadia waarin het werk tot stand kwam, geeft aan dat het de kunstenaar om een schilderij met de nodige ambitie te doen was. Een meer doorwerkte versie van het motief is niet bekend. Het schilderij draagt in de linker benedenhoek de naam van de schilder, maar dat is een atelierstempel, geen signatuur. Het was in Frankrijk vrij gebruikelijk dat de werken in de ateliernalatenschap van een schilder van een dergelijk stempel werden voorzien, en dat gebeurde ook in het geval van Caillebotte. Het doek maakt deel uit van een reeks geschilderde Parijse stadsgezichten uit 1880. Deze ontstonden in de
Raboteurs de parquet Gustave Caillebotte 1875. Olieverf op doek, 100 x 44 cm PARIJS, MUSEE D’ORSAY
nieuwe woning die Caillebotte in 1878 had betrokken aan de Boulevard Haussmann. Ook bij andere impressionisten was het uitzicht op de stad vanuit een hooggelegen standpunt een geliefd motief, maar Caillebotte gaf er een sterk persoonlijke invulling aan. De sierlijke gietijzeren balustrade maakt deel uit van veel van zijn composities uit deze reeks. Als motief komt een vergelijkbaar hekwerk echter ook al voor in zijn meest bekende doek, de Raboteurs de parquet uit 1875. EXPERIMENT
Uitzicht vanaf een balkon is in zijn onderwerp representatief voor het oeuvre van de kunstenaar, maar tegelijkertijd een ver doorgevoerd experiment. De inspiratie van Japanse prenten, die met hun bijzondere composities en gewaagde afsnijdingen de impressionisten diepgaand zouden beïnvloeden, is aanwijsbaar. De compromisloze manier waarop het gietijzeren hek tot onderwerp van de compositie is gemaakt, levert een overrompelend beeld op en getuigt van een doelbewust en geslaagd streven naar een waarachtig moderne compositie, hetgeen onder meer navolging zou krijgen in de vroeg 20ste-eeuwse fotografie. In zijn directheid wil Caillebotte niet allereerst behagen, maar vooral intrigeren, en het werk heeft daardoor een uiterst eigenzinnige uitstraling.
24
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
Omdat de vermogende Caillebotte niet voor zijn brood schilderde, heeft hij tijdens zijn leven nauwelijks werk verkocht en weinig tentoongesteld. Toen hij in 1894 op jonge leeftijd stierf, bleven zijn eigen schilderijen goeddeels in familiebezit. Caillebottes naam raakte – in vergelijking met andere impressionisten – enigszins in de vergetelheid. Pas in de tweede helft van de 20ste eeuw kwam zijn werk mondjesmaat op de markt en groeide zijn faam. Uitzicht vanaf een balkon werd door de familie Caillebotte in 1968 aan de kunsthandelaar Wildenstein verkocht en verwisselde niet meer van eigenaar tot de aankoop door het Van Gogh Museum. ◆ Sjraar van Heugten
Bronnen J.K.T. Varnedoe, Gustave Caillebotte, New Haven & Londen 1987 A. Distel (e.a.), tent. cat. Gustave Caillebotte: Urban Impressionist, New York 1995
M. Berhaut en S. Pietri, Gustave Caillebotte: catalogue raisonné des peintures et pastels, Parijs 1994
Uitzicht vanaf een balkon van Gustave Caillebotte is aangekocht door het Van Gogh Museum in 2003 met financiële steun van de Sponsor Loterij, de Vereniging Rembrandt (mede dankzij het Prins Bernhard Cultuurfonds), het VSBfonds, de Mondriaan Stichting en de Vincent van Gogh Stichting.
De Tang Eugène Brands (1913-2002) Cobra Museum voor Moderne Kunst
Amstelveen
1951. Olieverf op doek, 65 x 110 cm Gesigneerd linksonder: 8/51 brands Herkomst: veiling Christie’s Amsterdam, 3 juni 2003, nr 343
Voor het eerst in zijn nog jonge bestaan – sinds 1995 – heeft het Cobra Museum voor Moderne Kunst steun van de Vereniging Rembrandt ontvangen voor de aankoop van een kunstwerk. Het gaat om een belangrijk olieverfschilderij van de vorig jaar overleden kunstenaar Eugène Brands. Het museum bezat nog geen doek van de eigenzinnige Brands, die in 1948-1949 kort deel uitmaakte van de Cobra-beweging en tot een van Nederlands belangrijkste naoorlogse schilders zou uitgroeien.
25
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
COBRA
Eugène Brands was een individualist in hart en nieren. Het kostte Karel Appel (1921), Corneille (1922) en enkele anderen dan ook veel moeite om hem in 1948 te overreden mee te doen met de Experimentele Groep in Holland. Een groep is altijd bij de oprichting op zijn hoogtepunt, maar bij de verdere ontwikkeling zie je de individuen uit elkaar groeien, meende Brands. Eenmaal lid van de groep
deed hij echter volledig mee en schreef zelfs het artikel ‘to the point’ voor het eerste nummer van Reflex, het tijdschrift van de experimentelen waarvan slechts twee nummers zijn verschenen. De Experimentele Groep ging in november 1948 op in het internationale CoBrA (Copenhagen, Brussel, Amsterdam). Een jaar later leidde het contact tussen Brands en Willem Sandberg, de toenmalige directeur van het Stedelijk Museum Amsterdam, tot de eerste, geruchtmakende Cobra-tentoonstelling in Nederland. Niet alleen de Nederlanders kregen een plaats in deze tentoonstelling; ook de Denen, Belgen en anderen die tot de groep behoorden werden uitgenodigd mee te doen. De experimentele kunst van de groep werd door het grote publiek echter niet begrepen en een bijeenkomst enige dagen na de opening draaide uit op een rel. Dit was voor Brands reden om zich snel uit de groep terug te trekken en zich weer solo bezig te houden met zijn schilderijen, assemblages en collages. Het contact met de andere leden duurde echter zijn leven lang voort. INSPIRATIEBRONNEN
Brands experimenteerde al voor de Tweede Wereldoorlog en maakte onder andere surrealistische tekeningen en assemblages. Tijdens zijn korte Cobra-avontuur, maar zeker ook daarna, hield hij zich op geheel eigen wijze bezig met dezelfde inspiratiebronnen waaruit ook zijn Cobravrienden putten: kindertekeningen, Afrikaanse kunst, de schildermaterie en – zij het in mindere mate – kunstuitingen van geesteszieken. Wellicht werd Brands daarnaast meegesleept door het enthousiasme van de wat jongere Karel Appel en diens nadrukkelijke kleurgebruik. Zelf geloofde hij in het mysterie; de dagelijkse werkelijkheid was voor Brands slechts een illusie. Ondertussen haalde hij zijn inspiratie uit ogenschijnlijk simpele dingen. Brands keek bijvoorbeeld met kinderlijke verwondering naar een zonsopgang of het heelal en realiseerde zich sterk dat de natuur voortdurend in beweging is. Panta rhei (‘alles stroomt’) werd een motief dat hem altijd is blijven boeien. De werken uit de jaren rond zijn Cobra-periode kenmerken zich door een voornamelijk lyrisch-abstracte vormentaal, waarbij een steeds sterkere neiging naar figuratie op de voorgrond treedt zoals je die wel op kindertekeningen tegenkomt. Brands liet zich, evenals de andere Cobrakunstenaars, sterk door kleur en vorm leiden, en ook door
26
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
de schildermaterie. Het schilderen met gouache gaf hem daarbij vaak een veel groter gevoel van vrijheid dan het schilderen met olieverf. In tegenstelling tot de olieverfschilderijen, waarop hard moest worden geploeterd, ontstonden de gouaches voor zijn gevoel als vanzelf. Olieverf vergt van de schilder constante aandacht. Het is niet direct overschilderbaar en dus moeten er steeds weer beslissingen worden genomen die de spontaniteit en improvisatie van de kunstenaar enigszins in de weg kunnen staan. WONDERLIJK
Het schilderij De Tang uit 1951 is een bijzonder werk in het oeuvre van Eugène Brands. Meer dan andere werken blinkt het uit in helder kleurgebruik en kinderlijke eenvoud, terwijl de beschouwer een sensuele gelaagdheid, die met een knipoog is weergegeven, niet kan negeren. Brands’ echtgenote Toos kan zich nog herinneren dat
Portrait of a girl Eugène Brands 1948. Olieverf op papier, 54 x 42 cm AMSTELVEEN, COBRA MUSEUM VOOR MODERNE KUNST
hij het werk schilderde. De kunstenaar duldde geen toeschouwers tijdens het scheppingsproces, maar liet het resultaat aan haar zien toen het af was. Hij vond het zelf een wonderlijk doek. Dat het schilderij toch zijn goedkeuring kon wegdragen blijkt simpelweg uit het feit dat hij het niet overschilderde, een lot dat andere schilderijen soms wel ondergingen. Van De Tang is ook een voorstudie bekend. Een klein werkje, olieverf op papier, met dezelfde voorstelling maar met een groene achtergrond en minder uitdrukking. Directe verwijzingen naar kindertekeningen zijn in De Tang de eenvoudige figuur en de dikke zwarte lijnen die de kleuren van elkaar scheiden. Brands schilderde in lichtblauw een zogenaamde ‘kopvoeter’, een primitief figuurtje dat slechts bestaat uit een vorm waarin hoofd en romp zijn verenigd. De benen lijken door de onderrand te zijn afgesneden, maar het wezentje wordt van achteren als het ware aangevallen door twee paarse benen met aan de uiteinden een stel ronde billen gehuld in zwart ondergoed. Ze geven een ongekende dynamiek aan de voorstelling en het figuurtje lijkt van de duw in de rug te schrikken. Een blote arm, deels decent gehuld in een lange zwarte handschoen, reikt naar boven. Twee groene vingers staan op het punt om de twee volle, uitnodigende borsten in de linkerbovenhoek te betasten. Met twee eenvoudige zwarte stippen voorzag Brands het figuurtje met een verbaasde en enigszins verschrikte blik, alsof het in dubio staat of het zich moet laten (ver)leiden door lust of zich moet schikken in zedelijkheid. De achtergrond is vlot en quasi nonchalant ingekleurd met een prikkelend, sensueel rood. Brands had weinig nodig om op briljante wijze vaart en spanning in de voorstelling te brengen. Ondertussen blijft het moeilijk om precies de vinger te leggen op het verhaal dat hij vertelt. Hij laat de beschouwer de ruimte om het verhaal naar eigen inzichten te duiden. De titel is daarbij van belang en Brands was gesteld op titels, niet in het minst omdat daarmee het dubbelzinnige van een voorstelling kon worden benadrukt. Zo ook hier: De Tang duidt op de vorm van de tastende groene vingers van het wezentje, maar het lijkt wel of dat wezentje zelf ook in de tang wordt genomen. Onmiskenbaar hangt er een ondeugende en sexy sfeer rond het werk, in schril contrast met enkele andere werken van Brands uit de collectie van het Cobra Museum, zoals het liefdevolle Portrait of a girl of de grimmige Cobraslang, beide geschilderd op papier. Samen met De Tang belichten zij het soms complexe en zeker diverse karakter van de kunstenaar uitstekend. Daarnaast ging met deze aankoop de lang gekoesterde wens in vervulling om ook een olieverfschilderij op doek van Eugène Brands aan de collectie van het Cobra Museum te kunnen toevoegen. ◆
27
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
Margot Welle
Cobraslang Eugène Brands 1958. Olieverf op papier, 49,5 x 49,5 cm AMSTELVEEN, COBRA MUSEUM VOOR MODERNE KUNST
OVER AANWINSTEN
Een gesprek met Hedy d’Ancona de verwerving van Rembrandts Portret van Johannes TEIO MEEDENDORP
Van 1989 tot 1994 was Hedy d’Ancona minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) in het derde en laatste kabinet Lubbers. Cultuur was toen nog een ministertaak. Lubbers III was tevens het laatste kabinet voor de economische opleving in de jaren ’90 dat nog sterk moest bezuinigen. Hedy d’Ancona, voormalig minister van WVC en lid van de Raad van Toezicht van de Stichting Nationaal Fonds Kunstbezit.
Met andere woorden: op een departement waar vanzelfsprekend volksgezondheid het grootste budget kreeg toebedeeld, bleef weinig over voor cultuur, laat staan dat er iets extra’s kon worden gedaan. Halverwege haar ministerschap kreeg Hedy d’Ancona bezoek van de directeur van het Rijksmuseum, professor Henk van Os, die feitelijk een onmogelijk verzoek had.
Portret van Johannes Wtenbogaert (1557-1644) Rembrandt Harmensz van Rijn 1633. Olieverf op doek, 130 x 102 cm RIJKSMUSEUM AMSTERDAM
Verworven in 1992 met steun van de Vereniging Rembrandt, het Prins Bernhard Fonds, het VSB Fonds, de Rijksmuseum Stichting, tal van particulieren en een belangrijke bijdrage van de Nederlandse Overheid.
28
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
GEEN GELD
‘Het was een periode van zeer ingrijpende bezuinigingen’, aldus Hedy d’Ancona, ‘waarbij wat mij betreft de grootste aanslagen werden gepleegd op het onderdeel Welzijn. Relatief gezien heeft Cultuur nooit een flink budget te besteden en een groot deel van die portefeuille ligt nu eenmaal vast. Alles wat te maken heeft met cultuurbehoud, de rijksmusea, de monumentenzorg, de archeologie en de archieven, gaat om afgetimmerde hoeveelheden geld. In die periode hebben we de grote verzelfstandiging van rijksmusea doorgevoerd, een proces dat op heel positieve wijze door de diverse museumdirecteuren werd ondersteund. Daarnaast hebben we, ondanks die grote bezuinigingen, een grote inhaalslag gemaakt op het gebied van cultuurbehoud, door middel van het Deltaplan Cultuurbehoud.’ Ze legt uit dat in die tijd, anders dan nu, elke zes weken werd vergaderd en geoordeeld over de bestedingen. ‘Als je dan aarzelde
‘Van Os zei: “ik weet dat er geen geld is, maar er is dit schilderij en dat moet.”’ of geen plan had’, aldus Hedy d’Ancona, ‘ging het geld ergens anders naar toe. In de Kamer bestond traditioneel de wens om het aan de kunstenaars te besteden, daar was altijd veel meer commotie en behoefte. Het departement had echter zijn voorwerk goed gedaan en mij het belang aangetoond om het geld te besteden aan cultuurbehoud. Ik geloof dat ik de eerste maanden van mijn aantreden als minister niets anders te zien kreeg dan verstofte museumdepots en de ellende die daarbij hoort. Het knappe van het Deltaplan Cultuurbehoud was dat er met betrekkelijk weinig middelen een vliegwiel in gang werd gezet. Maar goed,
Foto: d’Aankona en de Boer
29
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
extra geld, daar was natuurlijk helemaal geen sprake van. En toen kwam Van Os bij mij en zei: “ik weet dat er geen geld is, maar er is dit schilderij en dat moet.“’ WTENBOGAERT
Het ging om een werk van Rembrandt (1606 -1669), onze belangrijkste 17deeeuwse kunstenaar, en wel diens Portret van Johannes Wtenbogaert, een konterfeitsel van een van onze belangrijkste religieuze leiders uit die tijd.1 De in Utrecht geboren Johannes Wtenbogaert of Uyttenbogaert (1557-1644) was een van de oprichters van de Remonstrantse Broederschap en een pleitbezorger van een grotere religieuze tolerantie. Zowel door zijn preken als zijn (soms geestige) geschriften kende hij een grote populariteit. Getuige zijn overgeleverde dagboeken reisde Wtenbogaert op 13 april 1633 vanuit zijn woonplaats Rotterdam naar Amsterdam om model te zitten voor de nog jonge maar reeds succesvolle kunstschilder Rembrandt. Het portret was een opdracht van een Amsterdamse remonstrant, die het een plaatsje toebedeelde in zijn hofstede in de Watergraafsmeer. Later kwam het schilderij terecht in Engels particulier bezit. In juli 1992 werd dit vroege topwerk van Rembrandt geveild bij Sotheby’s in New York. Helaas bleek het voor het Rijksmuseum – ondanks diverse inspanningen – onmogelijk om een bedrag bij elkaar te krijgen dat serieus meebieden zou rechtvaardigen. Het lot werd toegeslagen aan de in New York gevestigde kunsthandelaar Otto Naumann en de Amerikaanse verzamelaar Alfred Bader, die als financier optrad en feitelijk de eigenaar van het schilderij werd, maar die wel bereid was het eventueel door te verkopen. Naumann was op de hoogte van de belangstelling van het Rijksmuseum en was ook zelf overtuigd van het cultuurhistorisch belang van het portret voor Nederland. Daarbij kwam dat het ging om een vroege grote opdracht voor Rembrandt als portretschilder en daarvan bezat het Rijksmuseum nog geen voorbeelden. Naumann benaderde het museum en vroeg 18 miljoen gulden
30
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
‘‘Cultuur mag best wat kosten.” (ca. 8,2 miljoen euro). Dat was ongeveer 15 procent boven het geveilde bedrag inclusief opgeld, belastingen, transportkosten en dergelijke, en, in de woorden van Henk van Os destijds, ‘een niet onderhandelbaar gegeven’. Maar gezien de prijzen op de kunstmarkt in die periode, de kwaliteit van het werk en het belang van dit schilderij voor ons openbaar kunstbezit, beslist geen onredelijk bedrag. Het Rijksmuseum kreeg het schilderij vanaf september 1992 voor drie maanden op zicht en daarmee de tijd om het geld te vergaren. De Vereniging Rembrandt, het Prins Bernhard Fonds en het VSB Fonds droegen allemaal hun steentje bij, evenals tal van particulieren. Maar al snel bleek ook dat zonder een miljoenenbijdrage van de Nederlandse Overheid de aankoop moeilijk zou worden. CONSTRUCTIE
Hedy d’Ancona: ‘Van Os kwam bij me langs om me te enthousiasmeren en ik ben wel een te enthousiasmeren persoon. En onder Van Os kwam je natuurlijk helemaal niet uit. Als ik al “ja, maar…” had geroepen, werd ik helemaal met argumenten platgewalst. Hij was bijzonder overtuigend dat het hier werkelijk om een buitenkans ging. Dat het misschien wel veel geld kon lijken op een begroting waar nog geen dubbeltje over was, maar dat als we het niet zouden doen, we nooit meer een dergelijk hoogwaardig schilderij van Rembrandt zouden kunnen verwerven. Hij overtuigde me van de historische waarde van het schilderij, over de bijzonderheid van de geportretteerde. Johannes Wtenbogaert opereerde immers in een buitengewoon belangrijke periode van onze geschiedenis, de strijd tussen de remonstranten en de contraremonstranten, waarbij hij zelfs naar het buitenland vluchtte en pas na de dood van prins Maurits in Holland terug kon keren. Tel daarbij op dat een dergelijk portret door Rembrandt niet in een Nederlandse collec-
tie getoond kon worden. Kortom, in het verhaal van Van Os was geen speld tussen te krijgen. Hij bood aan, en dat heeft hij ook gedaan, om in de ministerraad college te komen geven over de waarde van dat schilderij voor de Nederlandse samenleving. Hij deed dat in een lunchpauze en met hetzelfde enthousiasme waarmee hij mij over de streep had getrokken. Niemand durfde natuurlijk zo a-cultureel te zijn dat hij een broodje kroket ging zitten eten terwijl de heer Van Os daar les stond geven. In ieder geval kreeg ik van de minister van Financiën de toestemming om een oplossing te bedenken. Want het was niet zo dat die minister van Financiën – Wim Kok – zei: “Kom, ik heb nog eens in de zoom van de gordijnen gekeken en daar 9 miljoen gevonden.”’ Dat was het bedrag waar het om ging. Iedereen was het er ondertussen over eens dat het een belangrijke aankoop betrof en, vervolgt Hedy d’Ancona, ‘het werd aan de minister van WVC overgelaten om die centen bij elkaar te krijgen. Ik ging naar het departement terug en de twee hoogste ambtenaren op het gebied van financiën, de heren Mesman en Annink, kregen van mij de opdracht om alles uit de kast te halen wat er mogelijk was, omdat dit moest gebeuren. Maar het kon niet uit het lopende geld, want dat was er niet. Zij hebben toen een slimme boekhoudkundige constructie bedacht, waarbij het geld alsnog werd vrijgespeeld. Hier komt de historie in het kort op neer: Van Os aan de ene kant en knappe financiële koppen aan de andere kant hebben mij de instrumenten verschaft om het te realiseren. Het geld kwam er en Wtenbogaert kon worden aangekocht. Nadat het schilderij was schoongemaakt en in al zijn glorie op zaal hing, heeft Van Os de ministers uitgenodigd om te laten zien waar het geld aan was besteed.’ ERFGOED
Na het verstrijken van de drie maanden werd het schilderij op 1 december 1992 gekocht, hoewel er nog een miljoen gulden gevonden moest worden om aan de totale vraagsom te voldoen. Een anonieme gift zorgde ervoor dat het nog openstaande
Victory Boogie Woogie Piet Mondriaan, 1944. Olieverf, papier, plastic en zwart krijt op doek, 127 x 127 cm GEMEENTEMUSEUM DEN HAAG © Mondriaan/Holzman Trust. c/o Beeldrecht Amstelveen
tekort ongeveer een jaar later werd weggewerkt. ‘Cultuur mag best wat kosten’, vertelt Hedy d’Ancona, ‘en deze Rembrandt was eigenlijk helemaal niet duur. Voor mij gold trouwens ook het belang om een Rembrandt vanuit het buitenland naar Nederland terug te krijgen en om vanuit cultuurhistorisch perspectief gezien een werk uit particulier bezit voor onze nationale collectie te verwerven. Iets soortgelijks speelde enkele jaren later voor Mondriaans Victory Boogie Woogie, die nu in het Gemeentemuseum Den Haag hangt alsof het ervoor gemaakt is. Daar heb ik geen drie minuten over geaarzeld.’ Niet als minister, maar als lid van de Raad van Toezicht van de Stichting Nationaal Fonds Kunstbezit
31
was Hedy d’Ancona betrokken bij de verwerving in 1998 van deze Mondriaan uit Amerikaans particulier bezit. Dit werk kon dankzij een belangrijke gift van de Nederlandse Bank worden aangekocht en werd op 31 augustus 1998 in aanwezigheid van Hare Majesteit Koningin Beatrix geschonken aan de Staat der Nederlanden. Bij Rembrandt ging het om een belangrijk vroeg topwerk dat nog in een Nederlandse openbare collectie ontbrak; Victory Boogie Woogie is een onmiskenbaar laat meesterwerk van onze belangrijkste 20ste-eeuwse kunstenaar, waarvoor eveneens gold dat daarvan geen voorbeeld in een openbare nationale verzameling aanwezig was. ‘In het buitenland keken ze altijd jaloers naar
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
ons systeem van subsidies en stipendia voor kunstenaars’, aldus Hedy d’Ancona, ‘maar waar Nederland vaak groot is in het kleine, is het ook vaak klein in het grote. Jack Lang, mijn Franse collega destijds die ook nog eens burgemeester was, had alle ruimte voor grote projecten. In Frankrijk horen kunstschatten veel vanzelfsprekender bij het nationale erfgoed. In Nederland ontbreekt het vaak aan nationale fierheid. Dat is soms wel aardig, maar het kan ook vreselijk irritant zijn, zeker op het gebied van cultuur. Het zou mooi zijn als we in Nederland de middelen zouden hebben, zoiets als een spaarbankboekje met een enorme rente, om op meer structurele basis te kunnen verzamelen.’ ◆
Noot 1. Voor een aantal gegevens over de aankoop en voor de (kunst)historische informatie over het schilderij werd gebruik gemaakt van de artikelen van H.W. van Os, M. Zeldenrust, W. Th. Kloek en S.A.C. Dudok van Heel in twee afleveringen van het Bulletin van het Rijksmuseum, te weten: 40 (1992) 4, pp. 343-345 en 346-352; en 42 (1994) 4, pp. 327-333 en 334-346.
N
I
E
U
W
S
Stichting Job Dura Fonds verwerft tekeningen Hans Bol Enige tijd geleden heeft de Stichting Job Dura Fonds de befaamde reeks van twaalf tekeningen met afbeeldingen van ‘de maanden van het jaar’ van de Zuid-Nederlandse kunstenaar Hans Bol (1534-1593) verworven. Tevergeefs trachtte Museum Boijmans Van Beuningen – dat de tekeningen tot 2000 lange jaren in bruikleen had – ze voor het Rotterdamse museum te behouden. Ze werden in 2001 in New York geveild. Noortman Master Paintings Maastricht kocht ze toen en bood het museum als eerste de mogelijkheid de serie te verwerven. Ondanks royale toezeggingen van de Vereniging Rembrandt, de Mondriaan Stichting en de generositeit van enkele particulieren lukte het niet de financiering rond te krijgen. Begin van dit jaar moest het museum concluderen dat aankoop niet te verwezenlijken was. De tekeningen dreigden opnieuw naar het buitenland te verdwijnen. De Stichting Job Dura Fonds schept door de aankoop de buitenkans om de prachtige tekeningen alsnog voor het Nederlands openbaar kunstbezit te verwerven. In de komende tijd zal de Stichting zich, in samenwerking met de Vereniging Rembrandt, daarvoor inzetten. Voorlopig zullen de tekeningen in bruikleen worden gegeven aan het Rijksprentenkabinet Amsterdam. De Stichting Job Dura Fonds heeft in 2002 bij de Vereniging Rembrandt een fonds op naam ingesteld: het Dura Kunstfonds, dat zich richt op de ondersteuning van kunstaankopen voor – met name – musea in de regio Rotterdam.
Algemene ledenvergadering in Eindhoven Op 11 oktober jl. vond in de Stadskerk St Cathrien in Eindhoven de Algemene Ledenvergadering plaats. Ruim 400 leden hadden gehoor gegeven aan de uitnodiging. Aansluitend aan het officiële deel van de vergadering gaven oud-directeur Jan Debbaut van het Van Abbemuseum en architect Abel Cahen hun visie op de verbouwing en uitbreiding van het museum. De leden van de Vereniging Rembrandt werden vervolgens gastvrij onthaald in het nieuwe Van Abbemuseum, dat zeer positieve reacties bij de bezoekers opwekte.
Rubensportretten voor het Mauritshuis Op 4 december jl. werden in het Mauritshuis twee zeer belangrijke aanwinsten gepresenteerd: de portretten door P.P. Rubens van (waarschijnlijk) Peter van Hecke en Clara Fourment uit ca. 1630. De portretten waren al als bruikleen in het Mauritshuis aanwezig. De Vereniging Rembrandt droeg, daartoe mede in staat gesteld door het Prins Bernhard Cultuurfonds, aan de aankoop bij. Vanwege het uitzonderlijke belang van de werken – en de daarmee samenhangende, aanzienlijke, aankoopprijs ($ 16 mln) – is in een dergelijk geval de bundeling van alle beschikbare financiële
32
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
V
A
N
D
E
V
kracht noodzakelijk. Het Mauritshuis en de Vrienden van het Mauritshuis, de Stichting Nationaal Fonds Kunstbezit, de Mondriaan Stichting en het VSBfonds maakten de verwerving uiteindelijk samen met de Vereniging Rembrandt (€ 450.000) mogelijk. Vanzelfsprekend zal later uitgebreid op de Rubensportretten worden teruggekomen. Niet altijd lukt het om een begeerd kunstwerk te verwerven, zelfs niet als de Vereniging Rembrandt steun heeft toegezegd. Onlangs werd het Dordrechts Museum op een veiling in Londen overboden toen het, met steun van de vereniging, trachtte een stilleven van de Dordtse schilder Joris Ponse te verwerven. Dit geeft niet alleen aan dat veilingopbrengsten moeilijk in te schatten zijn maar ook dat de Vereniging Rembrandt gebaat is bij een grotere financiële armslag.
Nieuwe Rembrandtkaart In 2004 zullen de leden van de Vereniging Rembrandt weer een ‘harde’ Rembrandtkaart ontvangen. Over de huidige kaart ontving het Bureau nogal wat klachten. De nieuwe kaart is meerdere jaren geldig; het jaarlijks aanbrengen van een
details Portret van een man, mogelijk Peter van Hecke (1591-1645) Portret van een vrouw, mogelijk Clara Fourment (1593-1643) Peter Paul Rubens (1577-1640) Beide werken: ca. 1630, olieverf op paneel, 114,5 x 90,5 cm MAURITSHUIS, DEN HAAG, INV. NRS. 1131 EN 1132
E
E
R
E
N
I
G
I
N
G
toegezonden jaarsticker volstaat. Het is niet langer nodig om een pasfoto op de kaart te bevestigen. Wel zijn de participerende musea gerechtigd om de houder van de Rembrandtkaart om een identiteitsbewijs te vragen.
Speciale ledenbijeenkomsten In het kader van de speciale ledenbijeenkomsten die onze vereniging organiseert om de contacten met de leden te versterken en om de aandacht op de verschillende thema’s te vestigen, vond op 15 augustus een geanimeerde bijeenkomst voor leden uit de regio Dordrecht plaats in het Dordrechts Museum naar aanleiding van de door de Vereniging Rembrandt gesteunde aankoop van een trompe l’oeil van Cornelis van der Meulen. Op 23 november werd in Groningen een bijeenkomst gehouden waarvoor de leden uit de Noordelijke provincies en leden met speciale belangstelling voor kunstnijverheid waren uitgenodigd. Hier was de aanleiding de presentatie van de door de Vereniging Rembrandt gesteunde Chinese famille verte schaal die het omslag van ons vorige Bulletin sierde. De schaal maakt deel uit van de afscheidstentoonstelling van ons lid van de Raad van Adviseurs prof. dr Christiaan Jörg, ‘Bont en Blauw, Oosters porselein in Nederland’. Een speciale bijeenkomst voor de donateurs van onze vereniging vond plaats op 27 november in het Van Gogh Museum. Hier stond het onlangs met steun van de Vereniging Rembrandt verworven schilderij van Gustave Caillebotte centraal. Nieuwe regionale en themabijeenkomsten zijn in voorbereiding.
Erratum In het vorige Bulletin (jaargang 13, nr 2, zomer 2003) is tot onze grote spijt bij het artikel over David Bailly’s Portret van Cornelis Briel (1619-1657) op pagina 13 een volstrekt verkeerd schilderij afgebeeld. Dit had het onderstaande werk moeten zijn. Onze welgemeende excuses in de eerste plaats aan de auteurs Mark van Hattem en Carlo van Oosterhout en verder aan iedereen die zich hieraan heeft geërgerd.
Bestuur en Raad van Adviseurs Op bovengenoemde ledenvergadering werd Jhr M.A. van Weede benoemd tot lid van het bestuur. De heer Th. Groenewald werd benoemd als lid van de Raad van Adviseurs.
Abraham Dunlop Collectie De heer en mevrouw Roelofsz-Dunlop in Den Haag schonken de Vereniging Rembrandt onlangs een verzameling Oost-Aziatische voorwerpen. In overleg met de schenkers heeft de vereniging deze collectie vervolgens aan het Wereldmuseum Rotterdam geschonken. Daar zal zij worden ondergebracht onder vermelding van: ‘Abraham Dunlop Collectie, geschonken door de Vereniging Rembrandt’.
Geef een lidmaatschap cadeau Het cadeaulidmaatschap van de Vereniging Rembrandt is een originele en – zo is onze ervaring – zeer gewaardeerde verrassing. Onder het motto ‘op naar de 10.000 leden’ geven wij u graag ter overweging om van de mogelijkheid van het cadeaulidmaatschap gebruik te maken, bijvoorbeeld als kerstcadeau voor vrienden of personeelsleden. Samen met ABN Amro Private Banking, de sponsor van dit Bulletin, onderneemt de Vereniging Rembrandt een ledenwervingsactie die hopelijk nog dit jaar tot een substantiële ledenwinst zal leiden.
33
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
Portret van Dirck van Egmond van de Nijenburg (1614-1663) David Bailly, ca. 1640. Olieverf op paneel, 71,9 x 60,5 cm STEDELIJK MUSEUM ALKMAAR (in bruikleen van de Stichting Van Foreest en Van Egmond van de Nijenburgh, Heiloo)
ALGEMEEN
De Vereniging Rembrandt werd onder de naam Vereeniging Rembrandt tot behoud in Nederland van kunstschatten opgericht op 24 september 1883. Het doel van de vereniging is het behouden en uitbreiden van kunstschatten voor Nederland, en het verrijken van het openbare bezit aan kunstschatten in Nederland. De vereniging is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Amsterdam, no V40531186. LIDMAATSCHAP
De leden hebben op vertoon van hun lidmaatschapskaart gratis toegang tot de permanente collecties van de ruim honderd musea waaraan de Vereniging
Rembrandt steun heeft verleend, alsmede tot de ledenvergaderingen en de bijzondere ledenbijeenkomsten. Voorts ontvangen de leden het Bulletin met actuele informatie en beschouwingen door experts en fraaie afbeeldingen van de kunstwerken die met steun van de Vereniging Rembrandt zijn verworven (echtpaar/partners leden ontvangen één Bulletin). Ingevolge besluit van de Algemene Ledenvergadering 2000 zijn de contributies met ingang van 2002 als volgt vastgesteld: ■ gewoon lidmaatschap: ten minste 50 euro per jaar ■ echtpaar/partners lidmaatschap (twee personen): ten minste 75 euro per jaar ■ jongerenlidmaatschap (t/m 25 jaar): ten minste 20 euro per jaar
Leden die in een jaar in aanvulling op de contributie een gift van (ten minste) 250 euro doen, kunnen voor dat jaar de status van Donateur verkrijgen. Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met het bureau van de Vereniging Rembrandt.
G E V E N O M K U N S T ? D E K U N S T VA N H E T G E V E N ! De Vereniging Rembrandt steunt kunstaankopen van musea ten behoeve van ons openbaar kunstbezit. Van overheidswege wordt dit particulier initiatief fiscaal ondersteund. Voor giften van particulieren gelden onder bepaalde voorwaarden aftrekmogelijkheden voor de inkomsten- en successiebelasting. De Vereniging Rembrandt is geheel vrijgesteld van schenkings- en successierechten. Zo kan zij optimaal profiteren van uw gift tijdens uw leven of bij erfstelling. Op welke wijze levert uw schenking meer op? ■ Een gift is een schenking uit vrijgevigheid zonder dat daar op geld waardeerbare aanspraken tegenover staan. De Vereniging Rembrandt is gebaat bij elke gift. De gift kan in geld of natura (w.o. kunstvoorwerpen) geschieden en als eenmalige of periodieke schenking gedaan worden. Fiscaal is het het aantrekkelijkst voor u om de schenking in vijf of meer vaste termijnen te voldoen. Voor een dergelijke gift is, evenals bij erfstellingen of legaten, het inschakelen van een notaris nodig. De Vereniging Rembrandt is bereid de notariële kosten voor haar rekening te nemen bij periodieke giften vanaf € 200 per termijn. ■ Door erfstelling of legaat kunt u uw vermogen, een bedrag en/of kunstvoorwerpen nalaten aan de Vereniging Rembrandt. De bestemming van de kunstvoorwerpen kan worden bepaald in overleg met de Vereniging Rembrandt. Hiervoor geldt onder bepaalde voorwaarden de genoemde vrijstelling van successierechten.
34
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
■ U kunt door tussenkomst van de Vereniging
Rembrandt een aanzienlijk bedrag aan successierechten besparen bij een zogeheten schenking of legaat aan derden vrij van rechten en kosten. Wij geven u hierover graag een nadere toelichting. ■ Ten slotte noemen wij de bijzondere mogelijkheid dat erfgenamen het successierecht gedeeltelijk voldoen door overdracht van kunstvoorwerpen aan de Staat. U kunt ons hierover raadplegen. Waaraan draagt u bij? U draagt bij aan de realisatie van de algemene doelstelling van de Vereniging Rembrandt: verrijking van ons openbaar kunstbezit in algemene zin, of aan de verwerving van kunstwerken op een bepaald verzamelgebied. Nieuwe mogelijkheden zijn: een Rembrandtfonds op Naam of een Themafonds. Wat is een Rembrandtfonds op Naam? Een persoonlijke manier van schenken of nalaten.
Het is een apart fonds, waarvan de oprichter in samenspraak met de Vereniging Rembrandt de naam bepaalt (bijvoorbeeld de naam van de stichter[s]), de doelstelling en de wijze van besteding. Voor een Rembrandtfonds op Naam geldt een minimum bedrag van € 75.000. Wat is een Themafonds? Deze fondsen worden in het leven geroepen voor degenen, die geïnteresseerd zijn in een bepaald verzamelgebied. U kunt bijdragen aan een afzonderlijk Themafonds, bedoeld om bepaalde onderdelen van de openbare collecties te steunen, bijvoorbeeld 17de-eeuwse schilderkunst, religieuze kunst, prenten en tekeningen, beeldhouwkunst, kunstnijverheid of moderne kunst. Op deze wijze kunt u daadwerkelijk bijdragen aan kunstaankopen in bepaalde richtingen. In een Themafonds kunt u participeren vanaf € 5.000. Nadere informatie Wij geven u graag nadere informatie over de vermelde mogelijkheden. Hiervoor is een speciale brochure Geven om kunst? De kunst van het Geven samengesteld, die wij u desgevraagd toezenden. Wij nodigen u uit om hierover contact op te nemen met het Bureau (Drs H.M. Blankenberg, telefoon 070 - 427 17 20, e-mail:
[email protected]).
De leden van de Vereniging Rembrandt hebben op vertoon van het bewijs van lidmaatschap vrije toegang tot de musea, die sinds de oprichting van de vereniging in 1883 zijn gesteund bij de aankoop van kunstwerken. Dit zijn:
Stedelijk Museum
ALKMAAR •
Kasteel Amerongen
AMERONGEN • AMERSFOORT •
Museum Flehite
AMSTELVEEN •
Cobra Museum
AMSTERDAM •
Allard Pierson Museum
•
Amsterdams Historisch Museum
•
Bijbels Museum
•
Joods Historisch Museum
•
Museum Amstelkring
•
Museum het Rembrandthuis
•
Museum Willet-Holthuysen
•
Nederlands Scheepvaartmuseum
•
Pijpenkabinet & Smokania
•
Rijksmuseum
•
Stedelijk Museum
•
Stedelijk Museum Bureau Amsterdam
•
Tropenmuseum
•
Van Gogh Museum Paleis Het Loo - Nationaal Museum
APELDOORN •
Museum Stad Appingedam
APPINGEDAM •
•
Museum Het Paleis
•
Maritiem Museum Rotterdam
•
Museum Meermanno
•
Museum Boijmans Van Beuningen
•
Museum Mesdag
•
Wereldmuseum Rotterdam/
•
NAi Nederlands Architectuur-
GRONINGEN • HAARLEM •
• HATTEM •
• HEUSDEN A/D MAAS • HILVERSUM • HOORN • KATWIJK • LAREN • LEEK • LEENS • LEERDAM • LEEUWARDEN •
•
ASSEN •
Drents Museum
ASTEN •
Beiaard- en Natuurmuseum Asten
•
Het Markiezenhof
BERGEN OP ZOOM • BEVERWIJK • BREDA •
Museum Mr. Simon van Gijn Museum Kempenland Stedelijk Van Abbemuseum Stg Rijksmuseum Zuiderzeemuseum Rijksmuseum Twenthe
ENSCHEDE •
Gorcums Museum
GORINCHEM •
Stedelijke Musea
GOUDA •
’ S-GRAVENHAGE • Gemeentemuseum Den Haag
TILBURG •
Fries Museum Museum Het Princessehof/
UDEN • UITHUIZEN • UTRECHT •
•
Rijksmuseum Het Koninklijk
Fries Scheepvaart Museum Streekmuseum De Groote De Pont, Stichting voor Museum voor Religieuze Kunst Menkemaborg Centraal Museum Nationaal Museum van
• VAASSEN • VELSEN-ZUID •
Museum Catharijneconvent Kasteel de Cannenburch Museum Beeckestijn Stedelijk Museum Museum Swaensteyn Gemeentemuseum
•
Stedelijk Museum De Lakenhal
WIJHE •
Kasteel het Nijenhuis
LIMMEN •
Hortus Bulborum (bereikbaar via
WOERDEN •
Stadsmuseum Woerden.
Gemeentehuis)
ZAANDAM •
Museum van het Nederlandse
ZALTBOMMEL •
Maarten van Rossummuseum
LOOSDRECHT • MAARSSEN • MAASTRICHT •
Uurwerk
Kasteel-Museum Sypestyn Slot Zuylen Bonnefantenmuseum
ZIERIKZEE •
MARKEN •
Marker Museum
•
MIDDELBURG •
Zeeuws Museum
ZUTPHEN •
NIJMEGEN • OTTERLO •
•
Kröller-Müller Museum Nederlands Tegelmuseum Purmerends Museum
RIDDERKERK •
Huys ten Donck (alleen de tuinen) Stedelijk Museum Roermond
•
Koninklijk Kabinet van
ROTTERDAM •
Atlas van Stolk/Het Schielandhuis (Historisch Museum Rotterdam)
Maritiem Museum Zierikzee Stadhuismuseum Museum Henriëtte Polak in De Wildeman
Museum Het Valkhof
PURMEREND •
ROERMOND •
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2003
Oudheidkundige Verzameling
Rijksmuseum voor Volkenkunde
Haags Historisch Museum Schilderijen Mauritshuis
Goud-, Zilver-, en Klokkenmuseum
Speelklok tot Pierement
Museum Boerhaave Prentenkabinet der Rijks-
Stedelijk Museum
hedendaagse kunst
Borg Verhildersum Nationaal Glasmuseum
Museum Het Tollenshuis
Sociëteit
Singer Museum Nationaal Rijtuigenmuseum
Rijper Museum In ‘t Houten Huis
WEESP •
•
35
TIEL •
•
Dordrechts Museum
ENKHUIZEN •
Katwijks Museum
SNEEK •
Rijksmuseum van Oudheden
Gemeentemusea
•
Westfries Museum
Kasteel Rosendael
Belfort Sluis
Goois Museum
•
Volkenkundig Museum Nusantara
•
SLUIS •
Breda’s Museum
•
EINDHOVEN •
SCHOONHOVEN •
VOORBURG •
Stedelijk Museum Het Prinsenhof
DORDRECHT •
•
SCHIEDAM •
Penningkabinet
•
DEVENTER •
Het Gouverneurshuis
DE RIJP • RIJSWIJK (ZH) •
Museum Kennemerland
Museum Lambert van Meerten
DELFT •
Noordbrabants Museum
ROZENDAAL •
VLISSINGEN •
Historisch Museum Den Briel
BRIELLE •
Gemeentemuseum Helmond
universiteit
Afrika Museum
BERG EN DAL •
Voerman Museum
Nederlands keramiekmuseum LEIDEN •
instituut
Teylers Museum
’ S-HERTOGENBOSCH • Museum het Kruithuis
Gemeentemusea
ARNHEM •
Frans Halsmuseum
’ S-HEERENBERG • Kasteel Huis Bergh HELMOND •
Museum voor Volkenkunde
Groninger Museum
•
Stedelijk Museum
ZWOL LE •
Stedelijk Museum
In 2002 met steun van de Vereniging Rembrandt aangekochte werken:
BRIELLE
Historisch Museum Den Briel
Portret van Cornelis Briel, 1643 David Bailly
AMSTERDAM
Van Gogh Museum
De pier van Boulogne-sur-Mer, 1868 Edouard Manet
HAARLEM
Frans Hals Museum
Portret van Theodorus Schrevelius, 1617 UTRECHT
Frans Hals
Centraal Museum
Video-installatie: Expecting, 2001 Pipilotti Rist
DELFT
Museum het Prinsenhof LEERDAM
Twee zilveren zoutvaten gemodelleerd als
Nationaal Glasmuseum
moren in indianenkostuums, 1632
32 objecten uit de glascollectie van de
Adriaen de Grebber
Leerdamse Glasfabriek
HEUSDEN
Het Gouverneurshuis
Twee Hensglazen van Heusdense waterschapsbestuurders, 1762 en 1768 MAASTRICHT
Bonnefantenmuseum
Maria Magdalena, ca. 1525 Jan van Steffeswert
MIDDELBURG
Zeeuwsch Museum, Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen
Portretmedaillon van koningin Elizabeth I AMSTERDAM
Nederlands Scheepvaartmuseum
Oostindiëvaarder Amsterdam met een aantal
Amsterdamse oorlogsschepen, ca. 1600 Hans Saverij de Oude
van Engeland, ca. 1585