PricewaterhouseCoopers Spotlight jaargang 15 - 2008 uitgave 3
Voorstel tot wijziging van Nederlandse pensioenrichtlijn RJ 271: een eerste stap Lilian van Duijnhoven, Pensions Actuarial and Insurance Services Over verslaggeving over pensioenen lijkt het laatste woord nog lang niet gezegd te zijn. Niet verrassend voor degenen die met deze regels te maken hebben, want de impact hiervan in een land met significante pensioenvoorzieningen is niet gering. Voor- en tegenstanders van de huidige verslaggevingregels zijn het met elkaar eens dat verduidelijking en aanpassing van de regels gewenst is. Zowel nationaal als internationaal worden de uitgangspunten die tot nu toe gehanteerd worden voor de verslaggeving over pensioenen dan ook ter discussie gesteld. Ook, of misschien juist, in Nederland wordt de dialoog over pensioen verslaggeving niet geschuwd. 1. Inleiding In de eerste maanden van 2007 is in opdracht van de RJ door prof. dr. H.P.A.J. Langendijk, hoogleraar Externe verslaggeving verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en Nyenrode Business Universiteit, een enquête uitgevoerd naar de praktijkervaringen met RJ 271. Deze enquête is uitgevoerd naar aanleiding van signalen uit het maatschappelijk verkeer en de vraag vanuit het ministerie van Sociale Zaken omtrent ervaringen met de toepassing van RJ 271. De enquête is uitgevoerd onder een beperkte groep van verschaffers, gebruikers en controleurs van jaarrekeningen van ondernemingen. Uit de analyse van de enquêteresultaten bleek dat de meerderheid van de respondenten vond dat RJ 271 moet worden aangepast, met als belangrijkste reden de onduidelijkheid over het onderscheid tussen de toegezegde-bijdrageregeling en de toegezegdpensioenregeling. Tevens werd aangegeven dat men onvoldoende aansluiting vond tussen RJ 271 en de in Nederland veel voorkomende pensioenvormen. Naar aanleiding van de resultaten van deze enquête en de daaruit blijkende wens tot aanpassing van RJ 271, heeft de RJ besloten deze Richtlijn op de aangedragen punten te verduidelijken en aan te passen. De belangrijkste wijzigingsvoorstellen zijn: • verduidelijking van het onderscheid tussen toegezegdebijdrageregelingen en toegezegd-pensioenregelingen, inclusief een verduidelijking van de bepalingen voor de ‘collectief defined contribution regeling’ (CDC) en de verzekerde regeling; • verduidelijking van het begrip ‘middelloonregeling’ en aanpassing van de berekeningsmethodiek van de pensioenverplichting voor deze regelingen;
Samenvatting De Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) heeft in een tussenstap op weg naar een eventuele toekomstige andere verslaggevingstandaard over pensioen inmiddels een voorstel tot wijziging van RJ 271 gepubliceerd. In deze bijdrage wordt nader ingegaan op RJ-Uiting 2008-3 waarin de tekstvoorstellen tot wijziging van hoofdstuk 3 (pensioenen en dergelijke) van RJ 271 zijn opgenomen.
• vereenvoudiging van de berekening van pensioenverplichtingen voor middelgrote ondernemingen. Bij de publicatie van RJ-Uiting 2008-3 heeft de RJ aangegeven dat tevens besloten is verder onderzoek te doen naar aanvaardbare berekeningmethoden voor pensioenverplichtingen, naast de nu voorgeschreven ‘Projected Unit Credit’-methode (de PUC-methode).
2. Verduidelijking toegezegde-bijdrageregeling en toegezegd-pensioenregeling De concepttekstvoorstellen voor aanpassing van RJ 271 hebben voor het onderscheid tussen toegezegdebijdrageregelingen en toegezegd-pensioenregelingen voornamelijk het doel de bestaande definities te verduidelijken. De definitie van een toegezegdebijdrageregeling, zoals opgenomen in RJ 271.303, is als gevolg hiervan op een aantal punten aangepast, om aan te geven dat beperkte risico’s er niet per definitie toe leiden dat een regeling als toegezegd-pensioenregeling moet worden aangemerkt. Ook wordt in de aangepaste definitie verduidelijkt dat onder risico’s zowel negatieve als positieve risico’s worden verstaan. In het kader is de voorgestelde tekst van RJ 271.303 opgenomen. De voorgestelde aanpassingen in deze definitie zijn vetgedrukt weergegeven.
17
PricewaterhouseCoopers Spotlight jaargang 15 - 2008 uitgave 3
Definitie toegezegde-bijdrageregeling Dit is een pensioenregeling waarbij door de rechtspersoon alleen overeengekomen bijdragen worden betaald aan het fonds, en er geen verplichting voor de rechtspersoon bestaat tot het betalen van aanvullende bijdragen als er sprake is van een tekort bij het fonds. Hierbij geldt dat het positieve en negatieve risico uit hoofde van actuariële resultaten, inclusief het beleggingsrisico, niet of slechts in beperkte mate bij de rechtspersoon ligt (zie alinea 306 voor nadere uitleg).
Naast de aanpassing van de definitie is aansluiting gezocht met de verschillende vormen van pensioenovereenkomsten zoals de Pensioenwet deze onderscheidt. De Pensioenwet kent drie hoofdvormen van pensioenovereenkomsten: uitkerings-, kapitaal- en premieovereenkomsten. Deze drie vormen sluiten echter niet direct aan op
de begrippen ‘toegezegde-bijdrageregeling’ en ‘toegezegd-pensioenregeling’ in de Richtlijn. Aan de hand van verschillende kenmerken en risico’s die bij deze pensioenvormen horen, wordt een eerste indicatie voor de classificatie van een pensioenregeling als toegezegdebijdrageregeling of toegezegd-pensioenregeling verkregen. In de tekstvoorstellen is aangegeven dat de uitkeringsovereenkomst en de kapitaalovereenkomst veelal zullen kwalificeren als toegezegd-pensioenregelingen en de premieovereenkomst en de ‘collectief defined contribution’-regeling (de CDC-regeling wordt in de Pensioenwet niet onderscheiden als apart soort pensioenovereenkomst) veelal als toegezegdebijdrageregelingen (zie figuur 1). De uiteindelijke classificatie van een pensioenregeling dient echter niet alleen op basis van deze eerste indicatie plaats te vinden, maar op basis van de materiële inhoud van de pensioenovereenkomst, het pensioenreglement, de uitvoeringsovereenkomst en de communicatie daaromtrent met de deelnemers aan de pensioenregeling.
Figuur 1 – Indicatieve classificatietabel
Type pensioenovereenkomst
Kenmerken
Risico bij
Classificatie
1. Uitkerings- overeenkomst
Vastgestelde pensioenuitkering • eindloon • middelloon
rechtspersoon rechtspersoon
toegezegd-pensioen
rechtspersoon werknemer
toegezegd-pensioen
werknemer
toegezegde-bijdrage
2. Kapitaalovereenkomst
3. Premieovereenkomst
4. CDC
18
Vastgesteld kapitaal • beleggingsrisico • opbouwfase langlevenrisico na ingang Vastgestelde premie • zuivere premie regeling • aanspraak op kapitaal a. beleggingsrisico b. langlevenrisico • aanspraak op uitkering Voorwaardelijk vastgestelde pensioenuitkering o.b.v. vastgestelde premie (middelloon)
toegezegd-pensioen rechtspersoon werknemer rechtspersoon
werknemer
toegezegde-bijdrage
PricewaterhouseCoopers Spotlight jaargang 15 - 2008 uitgave 3
Uitzonderingen op de indicatieve classificatietabel in figuur 1 zijn bijvoorbeeld bedrijfstakpensioenregelingen en de zogenoemde verzekerde regelingen. De bestaande bepalingen omtrent de verwerking van bedrijfstak pensioenregelingen blijven ongewijzigd van kracht. De bepalingen voor verzekerde regelingen zijn nader verduidelijkt (zie hoofdstuk 4).
3. ‘Collectief defined contribution’-regelingen (CDC-regelingen) De CDC-regeling heeft in de Nederlandse praktijk een belangrijke plaats ingenomen. In RJ-Uiting 2008-3 zijn daarom specifieke bepalingen voor deze categorie opgenomen, ook al is deze regeling niet specifiek benoemd in de Pensioenwet. In eerste instantie geldt dat, evenals voor alle andere pensioenregelingen, de aard van de regeling moet worden vastgesteld op basis van de materiële inhoud van de pensioenovereenkomst, het pensioenreglement, de uitvoeringsovereenkomst en de communicatie daaromtrent met de deelnemers aan de pensioenregeling. In het algemeen geldt dat een CDC-regeling geclassificeerd kan worden als een toegezegde-bijdrageregeling. Echter, de praktijk heeft geleerd dat er een grote variëteit aan regelingen bestaat die onder de noemer CDC geschaard worden. Omdat er geen definitie of algemene consensus bestaat over de inhoud van een CDC-regeling, is in de voorgestelde aanpassingen van RJ 271 aangegeven dat er ook omstandigheden zijn waarin een CDC-regeling niet aangemerkt kan worden als een toegezegdebijdrageregeling. Er wordt een niet-limitatieve opsomming van dergelijke situaties gegeven. Zo is er geen sprake van een toegezegde-bijdrageregeling indien: • een vooraf overeengekomen premiemethodiek ontbreekt of er in de overeengekomen premiemethodiek elementen zijn opgenomen die betrekking hebben op pensioenaanspraken over dienstjaren die al verstreken zijn. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval indien in de overeengekomen methodiek een opslag is opgenomen voor herstel van de dekkingsgraad van een pensioenfonds. Of wanneer de kosten voor indexatie van pensioenaanspraken die al in het verleden opgebouwd zijn, hierin zijn opgenomen; • de vooraf overeengekomen premie geen onderdeel uitmaakt van de pensioenovereenkomst en het pensioenreglement; • eventuele overschotten in het pensioenfonds ten gunste kunnen komen van de rechtspersoon. Hierbij moet naast expliciete premiekortingen en restituties ook gedacht worden aan aanwending voor pensioenverbeteringen (anders dan reglementair overeengekomen toeslagen/ verbeteringen) zonder dat de rechtspersoon hiervoor hoeft te betalen;
• eventuele tekorten in een pensioenfonds door de rechtspersoon worden aangevuld; • er sprake is van onvoorwaardelijke indexatie/ toeslagverlening van/op pensioenaanspraken; of: • de voorwaardelijkheid van de regeling niet voldoende is gecommuniceerd aan de werknemers.
4. Verzekerde regelingen Voor verzekerde regelingen, dit zijn regelingen die zijn ondergebracht bij een levensverzekeringmaatschappij, geldt in de huidige RJ 271 dat deze worden aangemerkt als toegezegde-bijdrageregelingen tenzij de rechtspersoon een actuarieel risico, inclusief beleggingsrisico, loopt (RJ 271.313). In lijn met de aanpassing van de definitie van een toegezegde-bijdrageregeling is in RJ 271.313 (nu RJ 271.315) een aanpassing gemaakt om weer te geven dat een beperkt actuarieel risico geen belemmering hoeft te zijn voor verwerking van de regeling als toegezegdebijdrageregeling. In het kader is de voorgestelde tekst van RJ 271.315 opgenomen:
Voorgestelde tekst van RJ 271.315 Indien een rechtspersoon voor de financiering van pensioentoezeggingen premie(s) betaalt aan een levensverzekeringsmaatschappij dient de regeling in beginsel te worden aangemerkt als een toegezegdebijdrageregeling, tenzij de rechtspersoon met betrekking tot de op de balansdatum opgebouwde pensioenaanspraken een meer dan beperkt actuarieel risico, inclusief beleggingsrisico, loopt. Hiervan kan sprake zijn indien de rechtspersoon op grond van de regeling of een bestendig gevolgde gedragslijn een verplichting heeft tot: • het uitbetalen van de uitkeringen zodra deze opeisbaar zijn; of • het voldoen van aanvullende bedragen. Van dat laatste is bijvoorbeeld sprake bij een eindloonregeling. Als een dergelijke verplichting op de rechtspersoon is blijven rusten, dient de desbetreffende regeling te worden geclassificeerd als een toegezegdpensioenregeling en als zodanig te worden verwerkt in de jaarrekening.
Ter verduidelijking is een aantal voorbeelden van actuariële risico’s gegeven die van betekenis kunnen zijn bij een dergelijke beoordeling. Hierbij worden onder andere het risico bij individuele uitgaande waardeoverdrachten, de betaling van kostenopslagen voor reeds in verstreken dienst jaren opgebouwde pensioenaanspraken en het beschikbaar komen van winstdeling aan de rechtspersoon genoemd.
19
PricewaterhouseCoopers Spotlight jaargang 15 - 2008 uitgave 3
Voor individuele uitgaande waardeoverdrachten is tevens aangegeven dat eenmalige betalingen aan de verzekeraar niet automatisch leiden tot een meer dan beperkt risico als deze voortvloeien uit wijzigingen in de wet- en regelgeving. Dit is echter alleen het geval als het reguliere risico van bijbetalingen dan wel restituties bij een individuele uitgaande waardeoverdracht reeds is overgedragen aan de verzekeraar.
Voorbeeld verzekerde regelingen Werknemer W treedt uit dienst bij onderneming A en in dienst bij ondeneming B. Hij heeft een wettelijk recht op het overdragen van zijn opgebouwde pensioenaanspraken van de verzekeraar van onderneming A naar de verzekeraar van ondeneming B. De wettelijke overdrachtswaarde is gebaseerd op de marktrente en een in een ministeriële regeling vastgelegde overlevingstafel. Het verschil tussen de wettelijke overdrachtswaarde en de afkoopwaarde die de verzekeraar van onderneming A ter beschikking stelt, wordt in rekening gebracht bij (dan wel gerestitueerd aan) onderneming A. In veel gevallen leidt dit tot een meer dan beperkt risico als gevolg van de mogelijke fluctuaties in de marktrente waarop de wettelijke overdrachtswaarde gebaseerd is. Als echter de verzekeraar en onderneming A zijn overeengekomen dat de verzekeraar de wettelijke overdrachtswaarde op basis van de huidige regelgeving als afkoopwaarde hanteert, is er geen sprake meer van risico voor onderneming A. Maar wat als de ministeriële regeling wordt aangepast en de voorgeschreven overlevingstafel wijzigt? Onderneming A kiest ervoor een eenmalige betaling aan haar verzekeraar te doen in ruil waarvoor de verzekeraar voor toekomstige waardeoverdrachten de afkoopwaarde weer gelijk stelt aan de wettelijke overdrachtswaarde inclusief de gewijzigde overlevingstafel. Een dergelijke eenmalige storting wordt niet gezien als een meer dan beperkt risicio.
Ook een eenmalige storting in geval van een collectieve waardeoverdracht, bijvoorbeeld bij verkoop van een bedrijfsonderdeel, hoeft niet automatisch te leiden tot classificatie van de regeling als een toegezegdpensioenregeling zolang een dergelijke storting ter discretie van de rechtspersoon is en niet voortvloeit uit contractuele afspraken.
5. De waardering van middelloonregeling In de huidige RJ 271 is het gebruik van de zogenoemde ‘Projected Unit Credit’-methode (PUC-methode) voor het bepalen van de pensioenverplichting voor geschreven. Deze methode brengt met zich mee dat rekening gehouden moet worden met toekomstige salarisontwikkelingen. Bij de theoretische juistheid en
20
praktische toepasbaarheid van deze methode in geval van middelloonregelingen worden regelmatig vraagtekens gezet. In deze discussie speelt onder andere de feitelijke verplichting van de rechtspersoon een belangrijke rol. Een eerste stap in aanpassing van RJ 271 op dit punt is het definiëren van het begrip ‘middelloonregeling’. Momenteel is noch in de Pensioenwet, noch in de Richtlijn een dergelijke definitie opgenomen. In het kader is de voorgestelde tekst van RJ 271.303 opgenomen:
Middelloonregeling Een middelloonregeling is een pensioenregeling (in termen van de Pensioenwet een uitkeringsovereen komst) waarbij de onvoorwaardelijke pensioenopbouw in enig jaar alleen afhankelijk is van het in dat jaar geldende pensioengevend salaris en niet gerelateerd is aan toekomstige salarisstijgingen. Tot de onvoor waardelijke pensioenopbouw in enig jaar wordt niet de indexatie gerekend van pensioenaanspraken die al opgebouwd zijn. De (voorwaardelijke of onvoorwaardelijke) wijze van indexatie van reeds opgebouwde pensioenaanspraken speelt geen rol in de definitie van een middelloon regeling.
Omdat de pensioenopbouw in middelloonregelingen in enig jaar volgens de definitie niet gerelateerd is aan toekomstige salarisstijgingen, is in de tekstvoorstellen een alternatieve waarderingsmethode voor de bepaling van de pensioenverplichting opgenomen. Indien de tekstvoorstellen ongewijzigd worden vastgesteld, wordt voor middelloonregeling toegestaan de PUC-methode toe te passen zonder dat rekening gehouden wordt met toekomstige salarisstijgingen. Dit betekent een verlaging van de pensioenverplichting. Deze alternatieve waarderingsmethode betreft alleen toekomstige salarisstijgingen en heeft geen gevolgen voor de wijze waarop indexatiebepalingen in de waarderingen worden meegenomen. De RJ heeft wel aangegeven verder onderzoek te doen naar de aanvaardbaarheid van alternatieve berekeningsgrondslagen voor pensioenverplichtingen (zoals vastgelegd in het Besluit Financieel Toetsingskader pensioenfondsen), naast de PUC-methode. In dit kader wordt ook de waardering van indexatieverplichtingen in ogenschouw genomen. Naar verwachting worden de resultaten van dit onderzoek in het najaar gepresenteerd.
6. Vereenvoudiging pensioenwaardering middelgrote ondernemingen Voor middelgrote rechtspersonen geldt dat zij RJ 271 dienen toe te passen. Echter, om economische redenen
PricewaterhouseCoopers Spotlight jaargang 15 - 2008 uitgave 3
is het toegestaan om bij toegezegd-pensioenregelingen de daarvoor benodigde berekeningen slechts eenmaal in de vier jaar exact uit te voeren (RJ 271.318a). Op de tussenliggende balansdata kan worden volstaan met een redelijke benadering. De tegemoetkoming is niet van toepassing indien: • de desbetreffende pensioenregeling is ondergebracht bij een ondernemingspensioenfonds; • er belangrijke wijzigingen zijn in de veronderstellingen die worden gehanteerd bij de berekening van de pensioenverplichting en de lasten, zodanig dat de tussentijdse benadering niet meer tot een aanvaardbare schatting leidt. In de praktijk heeft bovenstaande vereenvoudiging voor middelgrote ondernemingen vaak niet tot het beoogde resultaat geleid, omdat door wijziging van de actuariële uitgangspunten (waaronder de disconteringsvoet die gebaseerd is op de marktrente) meestal vaker dan eens in de vier jaren een actuariële berekening moest worden gemaakt. Om tot de gewenste vereenvoudiging voor middelgrote ondernemingen te komen, is in de tekstvoorstellen opgenomen dat deze ondernemingen kunnen volstaan met een pensioenwaardering eens per drie jaar. De pensioenlast die uit deze berekening volgt, kan vervolgens in drie achtereenvolgende jaren als pensioenlast opgenomen worden. Er hoeft dus geen nieuwe berekening plaats te vinden indien de actuariële uitgangspunten wijzigen. De op te nemen pensioenvoorziening in de tussenliggende jaren is dan gelijk aan de voorziening volgend uit de berekening, vermeerderd met het verschil tussen de pensioenlast en de betaalde pensioenpremies. Het verschil tussen de aldus vastgestelde voorziening en de voorziening die volgt uit een actuariële berekening (na drie jaren) wordt verwerkt als actuarieel resultaat (Corridormethode of snellere verwerking via het resultaat). Voorwaarden voor het kunnen toepassen van deze vereenvoudiging zijn: • Er zijn geen significante wijzigingen in het deelnemers bestand. • Er hebben zich geen bijzondere gebeurtenissen, zoals wijziging van de pensioenregeling of een reorganisatie, voorgedaan. • De onderneming maakt gebruik van de Corridormethode voor het verwerken van actuariële resultaten.
Voorbeeld vereenvoudiging pensioenwaardering middelgrote ondernemingen Per 1 januari 2008 wordt door een middelgrote onderneming een RJ 271-waardering uitgevoerd. Uit deze waardering volgt een pensioenvoorziening van 1000 en een pensioenlast van 100. De onderneming betaalt jaarlijks 120 aan zijn pensioenfonds/ verzekeraar. Voor de jaren 2008 tot en met 2010 zien de pensioenverplichtingen er als volgt uit: 2008
2009
2010
Pensioen voorziening begin jaar
(1000)
(980)
(960)
Pensioenlast
(100)
(100)
(100)
Betaalde premie
120
120
120
Pensioen voorziening einde jaar
(980)
(960)
(940)
Eind 2010 vindt een nieuwe pensioenwaardering plaats.
7. Tot slot In de Uiting is geen ingangsdatum de gewijzigde Richtlijn opgenomen. Echter, de beslissing van de RJ om de Uiting uit te brengen voordat de resultaten van het aangekondigde verder onderzoek naar alternatieve waarderingsgrondslagen voor pensioenverplichtingen bekend zijn, wekt de verwachting dat de veranderingen van toepassing zijn op boekjaren die op of na 1 januari 2009 beginnen. Naar verwachting zal een eerdere toepassing aanbevolen dan wel toegestaan worden. Door de RJ dient nog beoordeeld te worden of nieuwe dan wel aanvullende overgangsbepalingen in RJ 271 worden opgenomen. Indien dit niet gebeurt, lijkt een wijziging van pensioenverslaggeving op grond van bovenstaande paragrafen verwerkt te moeten worden als een stelselwijziging. De volledige tekst van RJ-Uiting 2008-3 is beschikbaar via www.rjnet.nl.
21