Voorstel omtrent de Nederlandse Debat Masters Uitgaande van een Mace-model
Namens de Leiden Debating Union
Overwegingen Enkele jaren geleden nam Daniël Schut, tevens grondlegger van de Nederlandse DebatBond, het initiatief om een ‘Masters’ toernooi in Nederland op te zetten. Gedachte hierachter was de debatsport, als je het een sport kan noemen, meer uitstraling te geven en (potentiële) sponsors, media en overige geïnteresseerden te laten zien hoe leuk debatteren kan zijn. Om dit te bereiken, moest er een klein en overzichtelijk toernooi komen, zo meende hij, waarbij de beste debaters van Nederland het tegen elkaar opnamen. Een toernooi bestaande uit drie rondes (kwart finale, halve finale en finale) die dankzij de kwaliteit van de debaters louter of voornamelijk goede debatten zouden opleveren, zou dit doel het beste dienen. Om te selecteren welke teams aan het toernooi konden deelnemen, wat dus de beste teams van Nederland waren, hield Daniël een ranglijst bij, gebaseerd op de resultaten van Nederlandse debaters tijdens toernooien. In de laatste jaren is het oorspronkelijke doel van de Masters eigenlijk slechts zeer beperkt gehaald. Journalisten of (potentiële) sponsors zijn vooralsnog niet in groten getale verschenen om kennis te maken met de debatsport in Nederland. Toch trekt (bijna) niemand het bestaansrecht van de Masters in twijfel. Op zich lijkt dat me terecht. Er is tijd nodig om het evenement uit te laten groeien tot een publiektrekker en alleen vasthoudendheid in de organisatie van een dergelijk evenement kan tot succes leiden. Mijn eerste overweging in dit voorstel is dan ook, dat een toernooi zoals de Masters van toegevoegde waarde is voor de Nederlandse debatsport en dus jaarlijks georganiseerd moet worden. Vraag is wel welke doelen er aan de organisatie van het evenement gesteld moeten worden en op welke wijze het toernooi het best voldoet aan die doelstellingen. Vervolgens is de wijze van selectie van de deelnemende teams het overwegen waard. Toen Daniël voor zijn opzet koos, zocht hij naar een (objectieve) maatstaf om te bepalen wat de beste debaters van Nederland waren. Punten toekennen aan toernooiresultaat leek de meest logische optie zodat een ranglijst aan het eind van het jaar een maatstaf zou bieden. Gedurende de afgelopen jaren is er echter altijd discussie geweest over die ranglijst en in het bijzonder over welke toernooien wel en niet meetellen. Hierbij wil ik de kanttekening maken dat het beeld van een ‘luidruchtige minderheid’, zoals dat vaak gebruikt wordt om aan te geven dat de gevoerde discussie overbodig is, op weinig gebaseerd lijkt te zijn. Hoewel er nooit een opinieonderzoek gedaan is om vast te stellen hoe debatterend Nederland over de verschillende ideeën en mogelijke ranglijsten denkt, is het verzet tegen alle verschillende opties altijd van meerdere mensen en vanuit meerdere verenigingen gekomen. Het wederzijds verzet is terug te leiden op de centrale vraag welke toernooien, en dan nadrukkelijk nationale en/of internationale toernooien, mee genomen moeten worden in het vaststellen van de ranglijst. Dit is noodzakelijk omdat er consensus bestaat over de onhaalbaarheid van het beoordelen van elk debattoernooi dat wereldwijd gehouden wordt en dus waarde toe te kennen aan elk resultaat wereldwijd. Als er consensus bestaat over het idee dat niet elk toernooi ter wereld mee genomen kan worden, is de conclusie dat elke selectie van toernooien inherent arbitrair wordt, en dat alleen en bondsbesluit legitimiteit aan een keuze van toernooien kan geven.
Doel van een ranglijst is dan om een zo eerlijk mogelijke weerspiegeling van de onderlinge verhouding van de debatkwaliteiten van de mensen op de ranglijst te geven. Bereik je dat door de meest zwaar bevochten resultaten mee te tellen (indien je met bloed, zweet en tranen de wereldtitel heb bemachtigd door je beste debatvaardigheden aan te wenden zegt dat erg veel over je debatkwaliteit) of door de focus te leggen op onderling resultaat (als je tijdens toernooien aantoont bepaalde mensen te kunnen verslaan zegt dat meer over je debatvaardigheid dan als je een titel wint waarbij de relatieve kwaliteit van je tegenstanders niet vast is te stellen)? Met andere woorden: wat zegt meer over debatkwaliteit, het winnen van een wereldtitel of het consequent verslaan van de beste teams die op Nederlandse toernooien debatteren? Dat is uiteraard de nog steeds onbeantwoorde kern van de discussie. In mijn overwegingen om tot dit voorstel te komen, heb ik bewust niet mijn visie op de discussie, maar de discussie zelf als gegeven genomen. Ik denk dat de kans klein is dat er, zelfs indien de Bondsraad een knoop door hakt, consensus gaat ontstaan over de selectie van de toernooien. Elk compromis lijkt op luide tegenstand te kunnen rekenen en die luide tegenstand komt de ranglijst zelf, laat staan een toernooi dat op grond van die ranglijst is georganiseerd, niet ten goede. Stel je voor dat de DebatBond er in slaagt (potentiële) sponsors of journalisten uit te nodigen voor het Masters toernooi en dat in de communicatie van de DebatBond over het evenement, alsmede uit discussies of gesprekken tussen aanwezige debaters, blijkt dat de basis van selectie op zijn zachtst gezegd controversieel is. Ik denk dat de mate waarin de DebatBond en de Masters door die aanwezige ‘buitenstaanders’ serieus genomen worden, dan erg klein zal zijn. Daarom was mijn volgende overweging, of het daadwerkelijk noodzakelijk is voor de Masters, om een ranglijst bij te houden. Als elke selectie op basis van een ranglijst arbitrair is, en erkend wordt dat het nooit een objectieve lijst van ‘de beste debaters van Nederland’ kan opleveren, is het dan niet mogelijk om naar andere criteria te kijken om teams voor de Masters te selecteren? Vanuit dat uitgangspunt heb ik gekeken naar de Mace-toernooien van debatlanden Engeland en Ierland en ben ik tot mijn voorstel gekomen. Resumerend liggen vijf overwegingen ten grondslag aan dit voorstel: 1. Het organiseren van een debattoernooi zoals de Masters is een goed idee. 2. Een toernooi zoals de Masters dient te gelden als visitekaartje van de Nederlandse debatsport 3. Een objectieve selectie van ‘de beste debaters van Nederland’ is niet mogelijk. 4. Consensus over een arbitraire selectie van toernooien om tot een handzame ranglijst van debaters te komen, ligt niet in het verschiet. 5. Een toernooi gebaseerd op een controversiële arbitraire ranglijst van debaters heeft met het oog op haar functie als visitekaartje geen bestaansrecht.
Doelstellingen Het eerste doel van de Masters is reeds in de overwegingen genoemd en is altijd het doel van het toernooi geweest. De Nederlandse debatsport heeft, met oog op professionalisering en uitbreiding, behoefte aan een visitekaartje. In grote mate is de Nederlandse DebatBond dat visitekaartje maar de toegevoegde waarde van een debattoernooi waarvoor buitenstaanders uitgenodigd kunnen worden, met de zekerheid dat ze in een goede atmosfeer mooie debatten gaan zien en zo hopelijk overtuigd worden van het nut en de kracht van debatteren, is groot. Dit doel wordt het best bereikt door een kleinschalig toernooi, geen journalist of (potentiële) sponsor wil een hele dag besteden aan zo’n toernooi, waarbij preselectie van de teams heeft plaatsgevonden; niet alle debatten die tijdens een standaard toernooi gevoerd worden zijn immers van een dusdanig niveau dat toehoorders er enthousiast van zouden worden. Ook is het van belang voor dit doel, dat de atmosfeer goed en levendig is, en dat de toehoorders passie bij debaters en aanwezigen zien. Een uitgelaten publiek bij de debatten, gepassioneerde aanmoedigingen en wellicht het inzetten van verenigingsliederen gecombineerd met gezonde rivaliteit, zullen het toernooi een cachet en atmosfeer geven, dat voor elke toehoorder de ervaring bijzonder maakt. Feit is echter wel dat dit doel er een is op de lange termijn, omdat de ervaring leert dat niet veel buitenstaanders voorlopig verleid zijn de Masters te bezoeken. De Masters hebben wat mij betreft nog een tweede doel, namelijk die van seizoensouverture. Hoewel tijdens de zomer traditioneel het befaamde DAPDI-toernooi de scheidlijn markeert tussen het oude en het nieuwe debatseizoen, lijkt het mij juist aan de Nederlandse DebatBond om het nieuwe seizoen ‘feestelijk’ in te luiden. Tijdens een seizoensouverture komt heel debatterend Nederland samen om het jaar te openen. Zie het in feite als een nieuwjaarsborrel. Het is ook het moment voor verenigingen om nieuwe debaters, die in de afgelopen weken of maanden lid zijn geworden, als publiek mee te nemen en aan hen te laten zien waar ze naartoe moeten werken, hoe het debat door ervaren debaters wordt gevoerd. Daarnaast is het een uitgelezen moment om aan te kondigen wanneer de verschillende verenigingen hun toernooien gaan organiseren en welke plannen ze hebben voor het komende jaar. De DebatBond grijpt de gelegenheid, naast het visitekaartje, ondertussen aan om haar visie en ideeën voor het komende jaar aan de achterban te presenteren. Het tweede doel van de Masters is dus alle debaters een opening van het nieuwe debatseizoen bieden.
Het voorstel Gezien de eerder gegeven overwegingen en doelstellingen, is mijn voorstel om de Masters voortaan te organiseren naar model van het Brits/Ierse systeem dat zij ‘The Mace’ hebben genoemd. In het onderstaand zal ik eerst uitleggen hoe dat systeem in elkaar zou zitten in Nederland, en dan waarom het aan zowel mijn overwegingen als doelstellingen optimaal voldoet. Tot slot zal ik ook iets vertellen over de mogelijke bezwaren en die afwegen tegen mijn visie. Het idee is simpelweg dat aan de Masters één team per vereniging mee doet. Welk team dat is, wordt niet door een landelijke ranglijst bepaald, maar door de vereniging zelf. Sommige verenigingen zullen er voor kiezen hun team aan de hand van een ranglijst te selecteren, anderen zullen de winnaar van hun intern toernooi afvaardigen terwijl weer andere verenigingen er bijvoorbeeld voor zullen kiezen de ledenvergadering of een aangewezen commissie jaarlijks hierover te laten besluiten. Welk team er dan door de vereniging wordt afgevaardigd is voor de organisatie en de DebatBond niet relevant, hoewel het zeer waarschijnlijk is dat elke vereniging het beste team volgens haar eigen maatstaven zal afvaardigen. Het is onwaarschijnlijk dat er elk jaar een werkbaar aantal verenigingen aangesloten zitten bij de Nederlandse DebatBond. Op het moment van schrijven betreft dit zeven verenigingen, en een toernooi met zeven teams lijkt me onwenselijk. Daarom zou het aan de bondsraad zijn om een minimaal aantal extra teams uit te nodigen om tot een werkbaar aantal te komen. Zo kan ik me voorstellen dat de bondsraad voor komend jaar zou besluiten één extra plaats toe te kennen aan het team dat Nederlands Kampioen is geworden. Aangezien het aantal aangesloten verenigingen veranderlijk is, hopelijk zal dit de komende jaren groeien als ook de debatsport in Nederland groeit, is het niet wenselijk statisch vast te leggen welke teams, anders dan één team per vereniging, deel kunnen nemen aan de Masters. De bondsraad kan in de laatste bijeenkomst voor de zomer naar eigen discretie vast stellen of het uitnodigen van extra teams noodzakelijk is en zo ja, welk(e) team(s). Gevolg van deze selectieprocedure is niet dat ‘de beste teams van Nederland’ aan de Masters deelnemen. Het is immers goed mogelijk dat een tweede team van een vereniging beter is dan het eerste team van een andere vereniging. Dit neem ik echter voor gegeven aan, aangezien ik eerder al in mijn overwegingen heb vastgesteld dat het onmogelijk wordt consensus te bereiken over wat ‘de beste teams van Nederland’ zijn. Wel ben ik van mening dat er acht goede teams aan de Masters zullen deelnemen aangezien elke vereniging wel minimaal één goed team in huis heeft. Sommigen zullen beter zijn dan anderen maar dat is het gegeven in elke competitie. Bovendien hebben alle teams van Nederland tijdens het Nederlands Kampioenschap al de kans om te bewijzen dat ze het beste team van Nederland zijn. Dat is immers wat de titel ‘Nederlands Kampioen’ inhoudt.
De Masters wordt dan een toernooi, waarbij acht (of wellicht in de toekomst meer dan acht) goede Nederlandse teams met elkaar de strijd aan gaan, ware het een clubkampioenschap. De nadruk ligt dus niet op individu X en individu Y tegen individu A en individu B maar op vereniging X tegen vereniging Y. Hoewel de discussie omtrent de opzet van het toernooi, organiseren we het als AP-toernooi, als BP-toernooi of als combinatie met een BP-halve finale en een AP-finale, op zichzelf nu los zou kunnen barsten, wil ik om het onderwerp niet nog zwaarder te maken voorstellen om gewoon te kiezen voor een AP-opzet zoals dat voor de Masters al heeft gegolden. Dat betekent dat de acht teams die deelnemen willekeurig aan elkaar gekoppeld worden en vervolgens in een kwart finale, een halve finale en een finale bepalen welke vereniging de titel Nederlandse Debat Master in ontvangst mag nemen. Aan de organisatie van het toernooi, zoals het ooit is opgezet, veranderd dus in mijn voorstel niets. Alleen de wijze van selectie wordt aangepast en daarmee de aard, de charme en de waarde van het toernooi. Kijkend naar mijn overwegingen zoals ik die eerder heb genoemd, lijkt het mij evident dat ik zal die zaken mee heb genomen in mijn voorstel. De Masters blijft bestaan als visitekaartje voor de Nederlandse debatsport zonder dat selectie op basis van een controversiële arbitraire ranglijst waarmee het bestaansrecht en cachet van het toernooi in twijfel worden getrokken, gedaan wordt. Het is een toernooi waarvoor geen ranglijst nodig is, wat niet wegneemt dat individuele verenigingen of zelfs de DebatBond los van dit voorstel kunnen besluiten een ranglijst bij te houden. Elke verdere discussie over de ranglijst zal dan ook geen weerslag vinden in de Masters. De doelstellingen die ik geformuleerd heb, lijken mij optimaal door dit voorstel bereikt te worden. Het eerste doel was de functie van visitekaartje. Niet alleen hebben we het kleinschalige toernooi waarbij acht goede teams garant staan voor goede debatten, ook betekent de aanwezigheid van elke vereniging en de rivaliteit die tussen de verenigingen bestaat, dat een mooie atmosfeer en te verwachten is. Ter illustratie de volgende vergelijking: In de afgelopen twee jaren namen teams, samen gesteld uit de volgende verenigingen, deel aan de Masters: 2008: Bonaparte (Amsterdam) – Bonaparte (Amsterdam) Bonaparte (Amsterdam) – EDS (Rotterdam) Bonaparte (Amsterdam) – Bonaparte (Amsterdam) Bonaparte (Amsterdam) – Bonaparte (Amsterdam) EDS (Rotterdam) – Cicero (Tilburg) Bonaparte (Amsterdam) – Bonaparte (Amsterdam) Bonaparte (Amsterdam) – Bonaparte (Amsterdam) EDS (Rotterdam) – EDS (Rotterdam)
2007: Cicero (Tilburg) – Cicero (Tilburg) Bonaparte (Amsterdam) – Bonaparte (Amsterdam) EDS (Rotterdam) – EDS (Rotterdam) Bonaparte (Amsterdam) – Bonaparte (Amsterdam) Leiden Debating Union – Leiden Debating Union Bonaparte (Amsterdam) – Bonaparte (Amsterdam) EDS (Rotterdam) – Leiden Debating Union Bonaparte (Amsterdam) – Bonaparte (Amsterdam)
Hoewel dat in 2008 ook te maken had met een inmiddels uitgebreid besproken controverse, is het in beide jaren duidelijk dat er weinig teams bij zijn, die op de onverdeelde steun van een deel van het publiek kunnen rekenen. Indien twee teams van jouw eigen vereniging het tegen elkaar opnemen, of indien samengestelde teams het tegen elkaar opnemen waarbij jouw vereniging ook vertegenwoordig is, is het lastig ‘een
kant te kiezen’. Binnen het voorstel van de Mace zouden er echter geen samengestelde teams zijn, noch zou het voorkomen dat teams van de zelfde vereniging het tegen elkaar opnemen. Alleen indien bijvoorbeeld de Nederlands Kampioen ook deelneemt, kan het hypothetisch zo zijn dat er in één van de totaal zeven debatten een confrontatie zal ontstaan tussen leden van dezelfde vereniging. Gevolg is dus een strijd tussen verenigingen, zowel op de debatvloer als in het publiek. Het “Bonaparte Hoogh” zal luid klinken terwijl uit Groningen een lied wordt ingezet en uit Leidsche kelen een diep “shame!” te horen zal zijn. Bovendien zal er waarschijnlijk meer publiek aanwezig zijn, indien teams vanuit het hele land hun eigen ‘fans’ meenemen. Het is immers de moeite waard te vermelden dat slechts vier van de verenigingen teams hebben gestuurd naar de Masters in de afgelopen twee jaar. Het resultaat zou dus zijn dat niet alleen qua debatkwaliteit, maar ook qua atmosfeer, het toernooi als visitekaartje dient voor de Nederlandse Debatsport. Het andere doel dat ik voor ogen had, was die van een seizoensouverture. Het lijkt mij evident dat de aanwezigheid van alle debatverenigingen van Nederland op dit evenement waarschijnlijker is als alle verenigingen vertegenwoordigd zijn en het lijkt mij ook evident dat het idee van een seizoensouverture het best werkt indien alle verenigingen aanwezig zijn. Alleen dan heb je immers optimaal bereik van de DebatBond naar je achterban en biedt het toernooi optimale communicatie tussen debatverenigingen, bijvoorbeeld over toernooidata. Het lijkt mij, dit overziend, dat beide doelen die ik heb gesteld, zeker gediend worden door deze opzet. Bovendien betekent de aanwezigheid van en rivaliteit tussen alle Nederlandse debatverenigingen dat die doelen beter gehaald zullen worden dan in de huidige opzet. Het laatste waar ik dan naar wil kijken voor mijn slotwoord is welke mogelijke bezwaren er zijn. Om te beginnen zouden grote verenigingen niet eerlijk vertegenwoordigd zijn als alle verenigingen slechts één team leveren. Dit lijkt mij echter volledig onzinnig, aangezien ook de huidige opzet geen enkele garantie biedt dat een grote vereniging meerdere teams, zelfs slechts één team, kan leveren voor de Masters. Bovendien zie ik niet in waarom hier iets extra’s gefaciliteerd zou moeten worden voor grote verenigingen; waarom het ledental van je vereniging bepaalt hoeveel teams je naar een dergelijk toernooi kan sturen. De Nederlandse DebatBond creëert op deze manier juist iets voor al haar lidverenigingen, niet slechts voor de grootste. Een ander genoemd bezwaar is dat verenigingen geen consensus zouden kunnen vinden over welk team te sturen. Moet je dit als vereniging immers bepalen aan de hand van een ranglijst, op basis van nepotisme, kijkend naar een intern toernooi of op andere gronden? Ik heb hier reeds iets over gezegd en denk juist dat het mooie aan deze opzet is, dat verenigingen dat zelf kunnen bepalen. Ik denk zoals gezegd dat consensus in Nederland over selectiecriteria moeilijk zal worden, maar ben van mening dat dit op kleinere schaal, binnen verenigingen, wel haalbaar is. Indien mensen voorts van mening zijn dat dit niet mogelijk is, dat het bereiken van consensus buiten de mogelijkheden van hun vereniging ligt, heeft dat vergaande implicaties. Het betekent namelijk niet dat er geen vertrouwen is in het systeem zoals ik dat voorstel, maar meer in de besluitvaardigheid van de eigen vereniging. Bovendien vraag ik me af hoe iemand die denkt dat binnen de eigen
vereniging geen consensus kan ontstaan over selectie, dat landelijke wel mogelijk acht. Ik denk juist dat het voorstel zoals het er ligt gaat leiden tot een vorm van consensus. Verenigingen hoeven zich niet te onderwerpen aan een landelijk vastgesteld selectiecriterium maar hebben de vrijheid hun eigen principes en visies op debatteren en kwaliteit daarbinnen, aan te nemen en zelf te bepalen wie hun beste team is. Juist op die wijze ontstaat het eensgezinde beeld dat alle teams die daar zijn zich met recht deelnemer van de Nederlandse DebatMasters mogen noemen.
Slotwoord Uitgangpunt van dit voorstel is geweest niet conservatief vast te houden aan wat er is, omdat het er is, maar het bestaansrecht en de toegevoegde waarde van alles wat georganiseerd wordt te overdenken. Zoals de Commissie Ranking en Masters van de Nederlandse DebatBond zelf ook al aangeeft, bevindt het bestaandrecht van een ranglijst zich in de noodzaak daartoe voor de organisatie van de Masters. Wat mij betreft is een Masters toernooi zonder controversiële arbitraire ranglijst een beter toernooi dan indien die ranglijst er wel is. In mijn voorstel vervalt dus de noodzaak tot, en daarmee het bestaansrecht van, de Ranking. Dat neemt echter niet weg dat de bondsraad, naast mijn voorstel, ervoor kan kiezen om toch een ranglijst in stand te houden. Hoewel dat nooit de motivatie achter de Ranking is geweest, en de Commissie Ranking en Masters van de Nederlandse DebatBond zelf expliciet aangeeft niet met die reden vast te houden aan een Ranking, kan het zijn dat tegenwoordig een losstaande behoefte bestaat aan vergelijking van debatkwaliteit die verder gaat dan toernooi deelname. In dat geval staat het ook indien mijn voorstel zou worden aangenomen, vrij om een ranglijst bij te houden. Mijn bezwaren tegen het huidige voorstel voor een Ranking zijn onveranderd maar voor dit voorstel irrelevant. Wel wil ik aangeven meer heil te zien in de zogenaamde Elo-Ranking, waarbij de plaats van confrontatie tussen debaters niet meer relevant is, maar wel is toegegeven aan de basisnotie dat relatieve debatkwaliteit het beste te meten is bij onderlinge confrontatie tussen Nederlandse debaters. Voor meer informatie hierover verwijs ik graag naar Jona Linde. De discussie over de Masters duurt inmiddels al jaren en lijkt vastgelopen te zijn. Ik zou het zonde vinden als dit mooie initiatief zou sterven doordat debaters niet bereid zijn te zoeken naar een oplossing, maar verbeten vast blijven houden aan hun eigen kindje. Vorig jaar hebben we gezien dat mijn eigen vereniging niet aan de Masters heeft deelgenomen. Ook ik heb besloten af te zien van betrokkenheid bij dat toernooi. Op dat moment was dat de enige optie die ons restte maar het is zonde dat het zover moest komen. Ik wil iedereen die dit voorstel leest dan ook vragen met een open blik alle verschillende voorstellen te behandelen. Gezamenlijk moeten en kunnen we zorg dragen voor de professionalisering van de debatsport in Nederland. Om mijn bijdrage daaraan te leveren heb ik ervoor gekozen niet alleen destructief uit te leggen waarom ik tegen bepaalde zaken ben, maar ook zelf met een voorstel te komen. Ik hoop dat deze constructieve bijdrage gewaardeerd wordt en evenzeer bediscussieerd zal worden als elk ander voorstel alvorens de Nederlandse DebatBond een definitief besluit neemt de Masters en een Ranking. Namens de Leiden Debating Union, Adriaan Andringa