Voorgoed Op Reis Lesley Hilton
Copyright 2014 Alle rechten voorbehouden
Van dezelfde schrijver: Brothers Voor Altijd De Verborgen Waarheid Geen Rozen voor Nancy
De Grote Verandering
Dinnie Denker was het mooiste meisje van de klas. Met haar ravenzwart haar dat over haar schouders viel, haar glanzend bruine huid, haar slank figuur en mooie benen liet ze menig jongenshart sneller kloppen. Dinnie had echter geen oog voor die jongens van de HBS. De school afmaken, was haar eerste prioriteit. Jetje Mees, licht van kleur, golvend bruin haar en wat aan de mollige kant, was haar beste vriendin. Dennie en Jetje spraken vaak met elkaar, op het schoolplein, in de straat, of waar dan maar ook. Jetje had het vaak over Indië, daar was ze, net als Dinnie, geboren. ‘Ik wil daar graag nog eens naartoe,’ zei Jetje op een keer. ‘Zullen we samen gaan?’ ‘Ja, harstikke leuk, maar eerst examen doen en geld verdienen, want zo’n grote reis kost veel geld.’ Dinnie keek vaak met pijn in het hart terug naar de zesde klas van de lagere school. Het was een christelijke school, alleen waren die leerlingen niet bepaald christelijk. Op die school vertelde de meester over Bijbelverhalen waarin onder andere stond: Heb uw 5
naasten lief. Maar die kinderen hadden haar helemaal niet lief. Integendeel. ‘Je moet haar niet aanraken, dan word je net zo bruin,’ zei een jongen toen hardop. Of: ‘Ze heeft luizen.’ Weer een ander zei: ‘Waarom gaat ze niet terug naar haar apenland?’ Alsof ze meer waren dan zij. Sommige kinderen kwamen uit een arbeidersmilieu. Toch dachten ze dat ze dat ze heel wat waren, want hun vader was immers plantsoenmedewerker bij de gemeente, en dus ambtenaar. Ondanks hun hatelijkheden probeerde Dinnie goede cijfers te halen, maar alleen in Bijbelgeschiedenis kreeg ze een negen. Ook in handwerken was ze goed, maar voor rekenen kreeg ze slechts een zes, taal een zeven. Dat kwam omdat ze voortdurend moest opletten dat die etters van kinderen niet stiekem aan haar haren trokken. Ze vond het een verschrikkelijke school en wilde weg. Op zulke momenten dacht ze vaak aan Indonesië, het land waar ze geboren was, maar dat niet haar vaderland was. ‘Mam,’ zei ze op een dag tegen haar moeder, toen ze weer eens zo gepest was. ‘Ik wil naar een andere school.’ ‘Maar Meis, het is toch een goeie school?’ ‘Nee. Ik wil niet meer naar die rot school,’ zei ze bokkig. ‘Je zit in de zesde klas. Maak die af, dan ga je naar de HBS. Ik wil dat je later goed terecht komt.’ ‘Is het een Christelijk school?’ ‘Nee.’ ‘Moet ik dan nog een paar maanden op die school blijven?’ ‘Ach Meis, als ze lelijk tegen je doen, sla dan terug. Scheld ze maar uit, dat ze kaaskoppen zijn of zo.’ Als ze aan die tijd terugdacht, liep er een rilling over haar rug. Waarom waren die kinderen toch zo gemeen, vroeg ze zich nog telkens af. Ze kwamen uit de arbeidersklasse, of lage middenstand, terwijl zij in een huis met bedienden had gewoond. 6
Dan dacht ze aan vroeger, toen het leven nog goed was. Helaas wist ze niet veel meer over de gordel van smaragd, wel dat ze er een fijne jeugd had gehad, en dat ze daar naar de lagere school ging. Ze stond dan al om half zeven op en liep met de kinderen uit de straat wel een half uur voor ze de school bereikten. Om 13.00 uur gingen ze weer naar huis, aten een boterham met pindakaas en rusten een uurtje voor ze de straat weer opgingen om te spelen. De jongens gingen vaak uit vissen. De vis die ze vingen werd door een stokje geregen en boven een vuurtje gehouden, dat was een gat in de grond met wat takjes erboven op. ’s Avonds vingen ze vuurvliegjes, want om zeven uur viel de duisternis in en konden ze de vliegjes zien glimmen. Ze werden in een lege pinda-pot bewaard. Maar ze gingen dood, want vuurvliegjes hadden net als mensen zuurstof nodig. Met haar buurmeisje ving ze kikkerdril, in de sloot voor het huis. Ook deze beesten werden in een pot gestopt, en gingen dood. Dan maar rupsen vangen, die werden toch vlinders? Helaas gingen die ook dood. Op een dag zei haar vader dat ze het land uit moesten. Opa en Oma Denker zouden ook meereizen. ‘Waarom?’ had ze haar vader gevraagd. ‘De president van Indonesië eist het eiland Nieuw Guinea op. Maar Nederland wil dat deel niet opgeven, want daar hadden ze goud en olie, en andere mineralen. Daarom moeten wij Nederlanders uit Indonesië weg.’ Maar voor ze naar Nederland gingen, marcheerden er eerst duizenden Indonesische soldaten door de straten. Ze was vreselijk bang, om al die mannen in uniform met lange geweren door de straten te zien lopen. Gelukkig kon het gezin een paar maanden later zonder problemen de boot naar Nederland nemen. De bootreis duurde wel drie weken lang. In de Golf van Biskaje werd het schip heen en weer geslingerd. Er heerste een vreselijke storm. Ze werd zeeziek, gaf over. Iedereen aan boord dacht dat 7
het schip zou zinken. Toch bereikte de boot de haven van Rotterdam. Met de trein gingen ze naar Den Haag. Toen ze uit het raampje keek, zag ze de witte wereld om haar heen. Hoewel het lente was, lag er nog veel sneeuw. Het was een mooi gezicht, maar ook erg koud. Van het Leger Des Heils kreeg het gezin kleding. Ze kreeg een donkerblauwe, houtje-touwtjes jas, een donkerblauwe trainingsbroek, en een veelte grote trui. Omdat ze de kou niet gewend was, werd ze vreselijk ziek, kreeg kinkhoest, een ernstige ziekte waaraan ze net niet dood ging. Ze herinnerde zich nog de vele contractpensions. Het eten was er slecht. Er zaten zelfs rupsen in de bloemkool die ook nog te gaar gekookt was. De nasi goreng zag er onsmakelijk uit en was hard. Het werd niet gegeten. Om toch wat eten in hun maag te hebben ging Opa Denker naar de friettent, en kwam thuis met grote zakken friet. Oma Denker vertelde graag over vroeger, wanneer ze met z’n tweeën een kopje thee dronken. Er was geen douche in een van de pensions, vertelde ze. In een teil met water moest je staan en je dan wassen. ‘Wel erg hoor. Je moest je met een washandje schoonboenen. Ach, zo ging dat nu eenmaal. Een half jaar later kwamen we in een ander pension terecht. Daar moest ik met je moeder en jou op een kamer slapen. En opa Denker sliep met je drie ooms en je kleine broertje. Er was in dit pension wel een douche, in de kelder, maar daar had iemand zich in de oorlog verhangen. Als ik een douche nam maakte ik veel lawaai. Dan kwam de geest van die man daar niet rondspoken, dacht ik. Gelukkig kregen we een huis in Voorburg. Ja, we hadden echt geluk, want in dat pension was een gezin met veel kinderen, dat na drie jaar nog steeds geen huis kreeg. Zowel de vader als de moeder had tijdens de oorlog in het jappenkamp gezeten. Die vader was door de oorlog gek geworden, weet je. Wel zielig voor die kinderen, hoor. Ze hebben denk ik erg veel ellende meegemaakt. In Nederland maakten ze in die tijd ook een oorlog mee. De joden werden vergast. Er was een joods meisje, Anne Frank heet ze geloof ik, die dagboeken 8
schreef. Dat meisje hebben ze later op een voetstuk gezet, hoewel het een Nederlandse man was die het gezin had verraden. Wel raar hoor, maar ja, zo gaat het in het leven.’ Oma Denker zuchtte diep, en ging toen verder met vertellen. ‘Weetje, dat huis in Voorburg was best wel goed. Alleen hadden we geen bedienden. Dus vroeg ik je moeder de boodschappen te doen, en te strijken. Stofzuigen deed ze ook. Ik stofte het huis en kookte het eten. Rijst. Geen aardappelen, daar hield je opa niet zo van. Opa was in Indië ingenieur en werkte voor een groot bureau. Maar hier ging hij naar Schiphol en maakte de vliegtuigen schoon. Belachelijk toch. Maar ja, diploma’s van daar gelden hier niet. Toch mogen wij niet klagen. We hebben een huis en eten. We waren zogenaamd geïntegreerd, maar thuis bleven we rijst eten, en stoorden we ons niet aan onze Nederlandse buren die zeiden dat het eten stinkt. Ach, het is allemaal zo lang geleden. Je moeder trouwde met de vriend van je oom. Hij kwam uit een gegoede Indische familie, had gestudeerd. Je vader zag er toen knap uit, en nog steeds, hoor. Maar ja, hij is wel een rokkenjager. Toch hebben je ouders het goed samen. Die mooie piano die in de kamer staat, heeft je vader voor je moeder gekocht.’ ‘Oma, hoe was Indië voor u,’ vroeg Dinnie ineens. ‘Ik weet nog wel dingen van vroeger hoor, maar niet veel meer. Over Bandung weet ik dat we daar bedienden hadden en een tuin met een grote boom erin.’ ‘Indië? O, dat was een goeie tijd voor mij geweest. Bandung is niet zo warm als Jakarta. En we hadden daar natuurlijk bedienden. Maar ja, toen kwam de oorlog. Ik kwam in het vrouwenkamp terecht.’ ‘Mam zat toch ook in het kamp? Waarom werden jullie daarin gestopt?’. Omdat mijn vader een Hollander was. Mijn moeder was een mooie Javaanse met wat Duits bloed. De oorlog was een vreselijke tijd geweest. En ook voor je moeder, maar die toen was 9
nog erg klein. Ze weet er misschien niks meer vanaf. Toch zijn we eruit gekomen en gingen we terug naar het ouderlijk huis. Het enige dat ik aan die oorlog heb overgehouden is dat ik altijd honger heb. Ik wil alsmaar eten. Dat is natuurlijk niet goed, want nu ben ik diabeet.’ ‘En waarom zijn we naar Nederland gegaan?’ vroeg Dinnie weer. ‘Pap zei dat het om Nieuw Guinea ging.’ ‘Ja, dat klopt. President Soekarno wilde ons niet meer in zijn land hebben. Hij zei dat we Indonesiërs moesten worden of het land verlaten. Eigenlijk wilde de regering ons niet in Nederland hebben, weet je. Maar goed, we zijn toch gekomen. Veel Indische mensen zijn toen naar Amerika gegaan, omdat het daar warmer is en ze daar betere vooruitzichten hadden. Ik geef ze groot gelijk. Nederland is koud. Ik heb soms vreselijk heimwee naar vroeger, toen het leven daar goed was. Je moet er maar eens naar toegaan, Meis. Je weet er natuurlijk niks meer van af. Je was nog zo klein toen we vertrokken. Het is echt een mooi land en het is er altijd warm.’
10
Jong Talent
’s Avonds speelde Ma Denker wel eens op de piano. Dan gingen Dinnie en haar broertje Les achter haar staan en zongen uit volle borst met de muziek mee. Les was net als zijn moeder licht van kleur en tenger van postuur. Dinnie had een mooie stem. Zingen was haar lust en haar leven. Op een dag, toen Ma Denker weer eens achter de piano zat en een mooi stuk muziek ten gehore gaf, zei ze tegen Dinnie: ‘Weet je wat? Ik zal je een gitaar voor je verjaardag geven. Dan kun je met je broertje een duo vormen en samen optreden.’ Dinnie keek blij. ‘Ja, ik hou van zingen. Les vindt het vast ook leuk.’ ‘Maar eerst examen doen,’ zei haar moeder streng. ‘En als je geslaagd bent, kun je verder studeren.’ ‘Nee. Dat wil ik niet. Zangeres worden, dat lijkt me leuk.’ ‘Zingen kun je niet heel je leven doen. Zie het als een hobby.’ ‘Ik kan een baan gaan zoeken en ’s avonds of in de weekenden 11
ergens gaan optreden ― met oom Richard. Hij speelt toch gitaar in een band?’ ‘Wel ― als je vader het goed vindt.’ Wanneer komt hij terug uit Indonesië?’ ‘Over een week, denk ik.’ ‘Dan zal ik het hem vragen.’ Een week later was Pa Denker weer thuis. ‘Ik heb dengdeng voor jullie meegenomen. Dat vinden jullie toch lekker?’ ‘Jazeker. Waar heb je die gekocht?’ vroeg Ma Denker. ‘In Jakarta. In een warong.’ ‘Pap,’ vroeg Dinnie, ‘mag ik in een bandje zingen, bij oom Richard?’ ‘In een bandje? Hoe kom je daar nu bij?’ ‘Ik vind zingen erg leuk. Ik kan mijn eigen liedjes schrijven. Ik ben goed in Engels.’ ‘Wanneer doe je examen?’ ‘Over twee maanden.’ ‘Zorg maar eerst dat je je diploma haalt. Dan zien we wel verder.’ Les, die ook in de kamer zat, zei ineens: ‘Ja pap, dat is leuk. Dan ga ik met Dinnie zingen.’ Hij deed zijn mond open en gaf een nummer ten gehore. ‘Oké. Je kunt zingen,’ zei Pa Denker lachend. ‘Maar wel je school afmaken, hoor. Je bent pas vijftien. En als je klaar bent moet je verder studeren.’ ‘Ik wil binnenhuis architect worden,’ zei Les. ‘Of gewoon gaan 12
werken. Vertegenwoordiger is een leuk beroep. Kan ik veel geld verdienen.’ ‘Eerst maar je school afmaken, oké?’ Dinnie deed die avond geen oog dicht. Ze wilde graag zangeres worden, in een bandje zingen, bij oom Richard bijvoorbeeld, die doordeweeks bij het rijk werkte. Als ze flink haar best deed kwam ze misschien wel op televisie. Zingen had ze in de kerk geleerd. Toen ze nog klein was, ging ze samen met haar moeder elke zondag naar de katholieke kerk. Daar zong ze in het koor. Maar een paar jaar later ging haar moeder niet meer naar die kerk, maar naar de Pinstergemeente. Dinnie ging niet meer mee. ‘Geloven doe ik vanbinnen, daar hoef ik niet voor naar die kerk,’ zei ze, wanneer haar moeder haar vroeg waarom ze niet mee wilde. Dus bleef ze thuis, en studeerde ijverig voor haar eindexamen, en haalde haar diploma, met vlag en wimpel, kreeg een gitaar, en tokkelde er lustig op los, tot ergernis van de familie. ‘Hou toch op met dat getokkel. Neem toch les,’ gromde Ma Denker. ‘Ja,’ zei oma wijs. ‘Dan leer je tenminste echt gitaar spelen.’ En dus ging Dinnie naar gitaarles. De man die les gaf heette Karel en woonde een paar straten bij haar vandaan, en met de gitaar onder de snelbinders, ging ze al fietsend ernaartoe. Karel was aardig en deed echt zijn best haar gitaar te leren spelen. De eerste paar noten had ze al snel onder de knie. Maar drie maanden later kreeg ze het gevoel dat Karel meer belangstelling voor haar had dan haar muzikale vaardigheden. Hij stond dan heel dicht bij haar, raakte per ongeluk haar borsten. Dat soort dingen, daar hield ze niet van. Bovendien rookte hij teveel. Het stonk er altijd naar sigarettenlucht. Ze besloot oom Richard te vragen, want hij kon haar toch ook gitaarles geven? ‘Richard, kun je me gitaarles geven?’ zei ze, toen haar oom weer eens bij hen op visite was. Oom Richard was klein van stuk, 13
knap van uiterlijk en aardig. Oom Richard was tien jaar ouder dan Dinnie, te jong om oompje tegen te zeggen. ‘Je hebt toch gitaarles?’ zei oom Richard verbaasd. ‘Ja, naar die man is meer in mij geïnteresseerd dan in les geven. Ik wil leren spelen, mezelf op de gitaar begeleiden. Ik zou graag in je bandje willen zingen.’ ‘Nou, nou, je hebt wel wat noten op je zang,’ zei hij met een glimlach. Hij zweeg een ogenblik, en zei toen: ‘Oké. Kom morgen maar naar ons toe.’ ‘Dinnie,’ zei Ma Denker opeens. ‘Je gaat toch ook verder studeren? Een Schoeversopleiding, voor secretaresse bijvoorbeeld. Of iets in de hotelbranche.’ Dinnie zuchtte diep. ‘Een secretaresseopleiding, daar voel ik niks voor. Misschien de hotelbranche. Dan ontmoet ik interessante mensen.’ ‘Als je maar verder studeert. Zingen is niet voor altijd.’ ‘Ja Mam. Dat weet ik wel. Misschien ga ik met een rijke man trouwen. Dan hoef ik me geen zorgen te maken over m’n toekomst.’ Richard schaterlachte. ‘Moet je die toch horen. Die wil een man met geld.’ ‘Pap verdient toch ook goed!’ zei Dinnie boos. ‘Maar hij is geen rijk man,’ zei Richard. ‘Toch wil ik later iemand trouwen die voor me zorgt. Misschien blijf ik wel zingen, verdien ik ook wat bij.’ ‘Kom morgen maar eerst naar ons toe. Dan zal ik je wat grepen leren.’ De volgende morgen ging Dinnie na het avondeten direct van 14
huis. Met de gitaar onder de arm liep ze naar de halte, waar de bus een paar minuten later stopte. Ze stapte in, ging achterin zitten en begon te dagdromen. Misschien werd ze wel beroemd. Misschien ging ze veel geld verdienen. Dan kon ze wat geld opzij leggen en met Jetje een reis naar Indonesië boeken. Want ze wilde graag de palmbomen zien wuiven, doerian eten, de rijstvelden in de Puncak met eigen ogen aanschouwen. Zoenen met de mooie bruine jongens, die ze daar ongetwijfeld zou tegenkomen. Toen ze in Delft uitstapte regende het een beetje; het was herfst. Ze had zich gelukkig warm aangekleed. Bij het gebouw aangekomen, stapte ze in de lift en zoefde even later naar de tiende verdieping. Richards vrouw deed open. ‘Kom binnen,’ zei ze. Loes was superslank, te slank. Toch zag ze er niet onaantrekkelijk uit. Het zwarte haar had ze gepermanent. Het blauwe topje en spijkerbroek zaten strak om het magere lijf. Richard zat in de woonkamer, op de bank, en had zijn kind op schoot. De kamer was groot. Aan de muur hingen geen schildrijen, wel een grote prent met een Indonesische danseres erop. Een donkerblauwe bank en twee fauteuils vulden de kamer. De eettafel en vier stoelen stonden tegen de muur, en in een hoek het dressoir. ‘Hé, Dinnie. Heb je al wat gegeten?’ Ze kinkte, zette de gitaar naast de stoel en ging zitten. ‘Koffie?’ ‘Ja, lekker.’ ‘Wil je koffie voor ons zetten?’ zei Richard tegen Loes, die bij de deur stond. 15
Ze knikte, liep de woonkamer uit. ‘Kom naast me zitten.’ Richard plaatste de baby in de hoge kinderstoel, greep zijn gitaar en begon erop te spelen. ‘Kijk, zo druk je je vingers op de snaren. Je leert het niet een, twee, drie, maar oefening baart kunst, toch?’ Loes kwam binnen. ‘Koffie met spekkoek.’ Dinnie nam een hap van de koek. ‘Mmm ― dat smaakt goed,’ zei ze, en nam nog een hap. ‘Zelf gemaakt?’ ‘Nee ― komt bij de toko vandaan.’ Na de koffie begon Richard weer te spelen. Dinnie luisterde goed, deed hem na op haar gitaar. Erg makkelijk was het niet, maar oefening baart kunst. Tegen tienen ging Dinnie naar huis. ‘Kom vrijdag maar weer langs,’ zei Richard. ‘Dan gaan we weer oefenen.’ ‘Je bent altijd welkom,’ zei Loes vriendelijk, hoewel ze niet oprecht klonk. Drie maanden later had Dinnie het gitaarspelen eindelijk onder de knie. Ze was zo trots op zichzelf dat ze het de volgende dag haar moeder liet horen. ‘Mam, ik zal wat voor je zingen, met de gitaar erbij, oké?’ ‘Doe maar, Meis.’ Dinnie greep haar gitaar, speelde wat akkoorden en gaf een lied ten gehore. Na de voorstelling klapte Ma Denker uitbundig in haar handen. ‘En ga je nu bij Richard in de band zingen?’ ‘Ja. Aanstaande zaterdag ― met Les. We gaan in Delft 16
optreden.’ ‘Denk er om, je moet ook naar school. Hier. Ik heb wat informatie over de hotelbranche opgevraagd. Lees die eerst maar. Ik zal ondertussen een afspraak met de directeur maken, oké?’ Dinnie pakte de brochure, zuchtte diep. ‘Een jaartje of wat naar die school kan geen kwaad,’ zei haar moeder. ’s Avonds lag ze in bed te dromen, over wat er in de toekomst zou kunnen gebeuren. Zij en Les zingend voor het publiek, met de gitaar in de hand. Het daverende applaus. Gejuich. Maar eerst flink oefenen.
17