Voor rede vatbaar. Tien voorredes uit het grammaticale werk van Van Hoogstraten, Nylöe, Moonen, Sewel, Ten Kate, Huydecoper (1700-1730)
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets
bron R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar. Tien voorredes uit het grammaticale werk van Van Hoogstraten, Nylöe, Moonen, Sewel, Ten Kate, Huydecoper (1700-1730). Stichting Neerlandistiek VU / Nodus Publikationen, Amsterdam/Münster 1995
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/bont010voor01_01/colofon.htm
© 2004 dbnl / R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets
V
Inleiding Wie aan het einde van de twintigste eeuw de omvangrijke ‘Voorrede’ leest die Petrus Francius in 1699 vooraf heeft doen gaan aan Van de mededeelzaamheidt, zijn vertaling van een tekst van de vierde-eeuwse kerkvader Gregorius van Nazianze, krijgt daarbij niet de indruk zich te verdiepen in een stuk van eminent taalkundig belang. Er worden enkele opmerkingen gemaakt ten aanzien van de spelling van het Nederlands - maar de meeste ervan zijn niet onderbouwd, en een samenhangend geheel wordt niet geboden. Er wordt een aantal hete hangijzers aangeroerd, bijvoorbeeld het gebruik van jij, je en jou op de preekstoel, de keuze tussen na en naar, ende en en, my en mijn - maar dergelijke kwesties waren ook al aan de orde geweest bij Samuel Ampzing in Nederlandsch tael-bericht (1628) en bij Joannes Vollenhove in zijn gedicht ‘Aan de Nederduitsche schryvers’ in de bundel Poëzy (1686). Een sluitend totaal, een grootse visie verwoordt de ‘Voorrede’ van Francius dus geenszins. En toch is gedurende de eerste drie decennia van de achttiende eeuw vele keren met grote waardering naar deze ‘Voorrede’ van de Amsterdamse hoogleraar in de welsprekendheid, de geschiedenis en het Grieks verwezen door ‘liefhebbers der Nederduitsche tale’, en blijkt zij de inzet te vormen van een stroom van publikaties op het gebied van de reglementering van het Nederlands. Petrus Francius onderhield in Amsterdam contact met David van Hoogstraten. Voor deze tekstbezorger en schrijver vormde een gesprek met Francius ‘over de zinlykheit [rijkdom] onzer tale’ de aanleiding om zijn Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden (1700) samen te stellen (zie tekst 1, 6, 8); deze lijst, waarin een groot aantal Nederlandse zelfstandige naamwoorden voorzien is van een aanduiding van hun genus, heeft in de achttiende eeuw vijf steeds weer uitgebreide en verbeterde herdrukken beleefd, vanaf 1723 onder de titel Lyst der gebruikelykste zelfstandige naemwoorden, betekent door hunne geslachten. Francius en Van Hoogstraten waren -met Joannes Brandt en François Halmagesprekspartners van Arnold Moonen. Deze Deventer dominee had, waarschijnlijk in 1699 op initiatief van de dan Amsterdamse drukker en uitgever Halma, zich voorgenomen in korte tijd een spraakkunst van het Nederlands te ontwerpen, die dan ook door Van Hoogstraten in het ‘Berecht’ van zijn Aenmerkingen (1700) werd aangekondigd. Erg voorbarig, want Moonens Nederduitsche spraekkunst zou eerst in 1706 het licht zien (zie tekst 3). Maar opnieuw is Francius rechtstreeks en indirect betrokken geweest bij de totstandkoming van een taalkundig werk dat in de achttiende eeuw hoog aanzien heeft genoten: rechtstreeks doordat hij een van Moonens raadgevers
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
VI is geweest, en indirect doordat Moonen in zijn ‘Aenspraek’ getuigt van de grote betekenis van Van Hoogstratens Aenmerkingen voor de Nederduitsche spraekkunst. En die Aenmerkingen waren -zoals al is opgemerkt- het gevolg van een gesprek tussen de auteur en Francius. Groot ook was de waardering van Jacobus Nylöe voor de Amsterdamse geleerde, die in elk geval met hem correspondeerde. De Assense dominee was de schrijver van de Aanleiding tot de Nederduitsche taal, een taal- en stijlboekje dat -anoniemin 1703 voor het eerst is verschenen en in de achttiende eeuw nog meer vermeerderde drukken beleefde dan de Nederduitsche spraekkunst van Nylöe's schrikbeeld Moonen. Francius, Van Hoogstraten, Joannes Brandt, Halma, Moonen en Nylöe hebben een gemeenschappelijke correspondent aan de Haagse dominee en Vondelepigoon Joannes Vollenhove, hun aller vraagbaak in taalkundige kwesties, en alom geroemd kenner en beheerser van het Nederlands. Door de schering van taalkundige produkten van de hier genoemden kan men de inslag weven van de geschriften van vele anderen uit de eerste drie decennia van de eeuw: de Niewe taalgronden der Neederdujtsche taal van Johannes Hilarides (1705), De spelling van A. Moonen in eenen brief verdedigt van Peter Poeraet (1708), De voornaamste verschillen over de spelling kortlyk aangewesen door M.S. (1711) bijvoorbeeld en, niet te vergeten, de publikaties van Willem Sewel. Deze vanuit de geschiedenis van de Nederlandse taalkunde nog onvoldoende bestudeerde auteur maakt de indruk een wat geïsoleerde positie in te nemen in de taalkundige wereld van zijn dagen. Hij trekt de aandacht met zijn Nederduytsche spraakkonst (zie tekst 5 en 7), waarvan met name de spellingopvattingen niet onverdeeld gunstig worden ontvangen. Desondanks heeft de Nederduytsche spraakkonst succes gehad -evenals verscheidene andere spraakkunsten en woordenboeken van Sewel- want niet alleen werd het boek in Nederland verschillende malen herdrukt, het werd zelfs in het Russisch vertaald. Lambert ten Kate met zijn omvangrijke Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake (1723) en Balthazar Huydecoper met de Proeve van taal- en dichtkunde; in vrijmoedige aanmerkingen op Vondels vertaalde herscheppingen van Ovidius (1730) staan van de eerder genoemde taalkundigen wat verder af, niet alleen doordat deze werken verschenen zijn in het derde decennium van de eeuw. Vanuit een twintigste-eeuws standpunt beschouwd is Ten Kates boek de eerste wetenschappelijke taalhistorische publikatie waarin het Nederlands een centrale plaats inneemt. Het boek vertoont weinig raakpunten met de zojuist vermelde werken. Wel zijn er punten van overeenkomst met de Linguae belgicae idea grammatica, poetica,
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
VII rhetorica (1707), een in het Latijn geschreven spraakkunst van het Nederlands die Adriaen Verwer onder het pseudoniem Anonymus Batavus het licht had doen zien. Balthazar Huydecoper oefent in zijn Proeve kritiek op aspecten van Vondels taalgebruik, en biedt als filoloog de lezer een beredeneerde opvatting inzake aspecten van taalgebruik. Vondel: één van de namen die we in de taalkundige teksten uit het begin van de achttiende eeuw tegenkomen. Hij behoort -als een van de voornaamsten- tot de canon van goede taalgebruikers. In deze litanie vinden we naast Joost van den Vondel ook Pieter Corneliszoon Hooft, Joannes Vollenhove, Geeraert Brandt, mannen wier werken met verschillende kwalificaties telkens weer ten voorbeeld worden gesteld aan wie streeft naar een grammaticaal goed en zuiver gebruik van de moedertaal. Bij het samenstellen van deze bundel stond ons vooral voor ogen dat wij studenten en andere belangstellenden een gemakkelijke mogelijkheid zouden bieden, kennis te maken met de studie van het Nederlands aan het begin van de achttiende eeuw: de periode waarin ‘de meest invloedrijke werken gepubliceerd zijn’ (Knol 1977: 66). Wij hebben daarbij bewust een eenzijdige keuze gemaakt: een selectie uit de voorwoorden uit Nederlandstalige ‘spraakkunstige werken’ waarin het Nederlands centraal staat. Dat heeft ertoe geleid dat een voor de geschiedenis van de Nederlandse taalkunde interessante voorrede als die uit Sewels Large dictionary/Groot woordenboek (1708) geen plaats kreeg, en dat uit werken als Carolus Tuinmans Fakkel der Nederduitsche taale (1722) en De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden (1726) of Adriaen Verwers Linguae belgicae idea grammatica, poetica, rhetorica (1707), in het Latijn geschreven, hier geen bijdrage is opgenomen, evenmin als uit het periodiek Twee-maandelyke uyttreksels/De boekzaal. De voorwoorden uit de ‘spraakkunstige werken’ hebben het voordeel dat ze meestal geen gedetailleerde en thans velen afstotende beschouwingen bevatten op het gebied van de spelling (aa of ae etc.) of de verbuiging (den man of den manne). Ze behelzen vooral een uiteenzetting aangaande de bedoelingen, de (taalkundige) inzichten en werkwijze van de auteur. Voorts bieden ze informatie omtrent de ontstaansgeschiedenis van het boek, de bronnen die gebruikt zijn, en het publiek waarvoor het bedoeld is, kortom een introducerende kijk op het werk en de taalkunde van die tijd. Bovendien laten ze dikwijls iets zien van de ‘wetenschappelijke netwerken’ die er aan het begin van de achttiende eeuw hebben bestaan (zie omtrent het belang van voorredes: Pol 1987: 15-19, Posthumus 1993: 16). Wat dat betreft, zou ook aan de opdrachten die soms aan spraakkunstige werken voorafgaan, aandacht
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
VIII besteed moeten worden. Van enkele auteurs: Van Hoogstraten, Nylöe en Sewel is meer dan één voorwoord opgenomen; steeds betreft het voorwoorden van edities die bij leven van de schrijver zijn voorbereid en verschenen. Natuurlijk had de plaats die aan een eerste of tweede of zelfs derde (Van Hoogstraten) voorwoord van een auteur is besteed, ingenomen kunnen worden door een voorrede van iemand die nu buiten deze bundel is gebleven. Op grond van twee argumenten hebben wij gemeend te moeten doen zoals wij hebben gedaan: enerzijds betreft het hier werken die in hun opeenvolgende uitgaven van grote invloed zijn geweest gedurende de achttiende eeuw, en anderzijds laten de verschillende voorwoorden wat zien van de ontwikkeling die het werk en de auteur hebben doorgemaakt. Deze voorwoorden zijn hier volledig en in chronologische volgorde opgenomen. Elk ervan is beknopt ingeleid, waarbij (recente) literatuur over het onderwerp is vermeld. De teksten zelf zijn naar we hopen begrijpelijk(er) gemaakt door de gegeven commentaar, waarin woorden zijn verklaard en woordgroepen soms in hun geheel zijn vertaald; een aantal regelmatig voorkomende woorden die o.i. verklaring behoefden, is op een afzonderlijke lijst ondergebracht. De meeste persoonsnamen die in de teksten voorkwamen, zijn achterin deze editie vermeld en toegelicht met informatie die binnen deze teksten relevant mag worden geacht. Ook zijn de teksten door middel van andere dan taalkundige toelichtingen, bijvoorbeeld met behulp van citaten, verduidelijkt. Voor de voorrede bij de tweede editie van Van Hoogstratens Aenmerkingen (1710; zie tekst 6) konden wij gebruik maken van de translitteratie en de aantekeningen die Bregje van Dommelen in het kader van haar studie had vervaardigd. Wellicht dat deze bundel zicht biedt op een stukje taalkundige bedrijvigheid van onze voorouders, en de studie op het gebied van de geschiedenis van de Nederlandse taalkunde in de eeuw van de Verlichting stimuleert die, ook voor wat de periode ná 1730 betreft, nog heel wat duistere plekken laat zien. Er bestaat behoefte aan een aantal monografieën over taalkundigen en hun werken (Van Hoogstraten en Sewel bijvoorbeeld, Ten Kate, Elzevier, Van der Palm, Stijl, Zeydelaar en vele anderen), aan studies over genootschappen en hun taalkundige activiteiten (Natura et arte, Dulces ante omnia Musae, de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden, etc.), aan onderzoek in tijdschriften als De boekzaal, Nieuwe bydragen. Ten slotte laten we hier een relativerend citaat volgen van Sewel in Twee-maandelyke uyttreksels van januari/februari 1704: A4v:
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
IX het is zulk een gemeene zaak by Boekschryveren, met eene Voorreede te beginnen, dat hoewel die van menig een naauwelyks geleezen wordt, het echter niet schynt door den beugel te konnen, indien een Schryver niets iets vooraf zegt, al heeft het menigmaal niet veel om 't lyf. Nijmegen, september 1994
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
X
Lambert ten Kate (1674-1731)
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
XIII
Woordenlijst voorredes aanleiding: inleiding aanmerking: waarneming; opmerking aard: (het) eigene, eigenschap als: als; en wel, namelijk; zoals bij: bij; door; vergeleken bij bijzonder: afzonderlijk, eigen, individueel daar: (voegw.) terwijl; (vnw. bw.) waar dewijl: omdat dialect (Ten Kate): uitspraak, manier van spreken doorgaan(d)s: steeds weer; meestal doorluchtig: voornaam, hoog; schitterend, briljant Duits(ch): Nederlands dus: aldus echter: echter; toch gelijk: zoals gemeen: (bnw.) gewoon, algemeen; (znw.) (het) volk, (de) mensen gemeenlijk: gewoonlijk gemeenschap: verwantschap, samenhang geregeld: volgens regels verlopend ijver: inzet inzonderheid: met name letterkunde: grammatica letterkundige: (znw.) grammaticus; (bnw.) grammaticale, taalkundige liefhebber: toegewijde, geïnteresseerde min: minder na: na; naar, overeenkomstig Nederduits(ch): Nederlands net: precies, nauwkeurig; goed verzorgd nog: nog; noch nopende, nopens: betreffende, met betrekking tot ontwerp: plan, (ruwe) schets reden: argument, argumentatie schikking: ordening; reglementering schoon: ofschoon schriften: geschriften slecht: eenvoudig in dit stuk: in dit opzicht, wat dit onderwerp aangaat taalkundige: (znw.) wie over inzicht in de taal beschikt
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
XIV te mets: af en toe; wellicht tref(fe)lijke: uitstekende van: van; door; over vrij: zeer; nogal wegens: over, met betrekking tot wel: goed, correct, op de juiste wijze; zeker; terdege zeker: vast, onomstotelijk zelf, zelfs: zelf; zelfs zo, zoo: zo; zowel; even (... als)
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
1
1. Van Hoogstraten 1700 David van Hoogstraten, Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden (1700) Willem Sewel kenschetste de Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden van David van Hoogstraten in de Tweemaandelyke uyttreksels van juli en augustus 1702 als ‘een pryslyk hulpmiddel’. Ook Jacobus Nylöe was vol lof over het werk, dat in 1700 was verschenen bij de Amsterdamse boekdrukker François Halma: ‘het is een klein boekje, maar van veel nuttigheit’, schreef hij in zijn Aanleiding tot de Nederduitsche taal uit 1703. De Aenmerkingen vond gretig aftrek onder de vele liefhebbers die zich beijverden voor de opbouw van het Nederlands, en de eerste druk was dan ook binnen afzienbare tijd uitverkocht. In 1710 verscheen -eveneens bij François Halma te Amsterdam- de met verlangen tegemoet geziene tweede en uitgebreide druk, terwijl het daaropvolgende jaar bij Dominicus van der Ameyden in Rotterdam een titeluitgave van deze editie het licht zag. Verder verschenen er herdrukken in 1723, 1733, 1759 en 1783. Van Hoogstraten heeft in de 124 pagina's tellende Aenmerkingen het geslacht van ongeveer 1200 zelfstandige naamwoorden (Schaars 1988: 180) aangeduid, waarbij het taalgebruik van Hooft en vooral Vondel de norm stelde. Niet voor niets zijn de citaten die Van Hoogstraten geeft om zijn keuze voor een bepaald geslacht kracht bij te zetten, voor het overgrote deel afkomstig uit de geschriften van ‘de twee beste schryvers onzer eewe’. Hooft en Vondel stemden niet altijd met elkaar overeen in het geslacht dat zij aan een bepaald woord toekenden, zoals af te lezen viel uit de verbuiging van het lidwoord en die van het bijvoeglijk naamwoord. In die gevallen richtte Van Hoogstraten zich vaker naar Vondel dan naar Hooft. Het bepalen van de geslachten op basis van het taalgebruik van de twee hogelijk geprezen auteurs uit de zeventiende eeuw vond in brede kring instemming en navolging. Een van de weinigen die felle en fundamentele kritiek leverde op deze werkwijze, was Johannes Hilarides (1649-1725) in zijn Niewe Taalgronden der Neederdujtsche Taal (1705). Overigens waren Hilarides en Van Hoogstraten ook in een persoonlijke vete verwikkeld. Zo werd de eerste in de Aenmerkingen onder het trefwoord schouder door Van Hoogstraten gekarakteriseerd als ‘Een botterik in Vrieslandt’ en in het lemma zael als ‘De Vriesche Vrolykaert’. In de voorrede vinden we ‘geen systematies betoog’ (De Vooys 1924: 358), maar wel belangrijke informatie over de ontstaansgeschiedenis, het
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
2 belang van een juist onderscheid van de geslachten, de gevolgde werkwijze, enkele hulpmiddelen die de lezers kunnen raadplegen om zich verder te bekwamen in de moedertaal en een verantwoording van de bronnen die Van Hoogstraten gebruikt heeft.
Literatuur: Kooiman 1917; De Vooys 1924: 358-360; Kollewijn 1932: 68-74; Geerts 1966: 105-109; Feitsma 1966; Schaars & Te Wilt 1989: 288-291
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
3 +
Berecht.1 +
Toen ik niet lang geleden de eere had, dat de Heer Petrus Francius, Professor der Welsprekentheit, my vertoonde zynen arbeit,2 besteedt aen het vertolken3 der leerzame Rede van Gregoor Nazianzener, dat helder licht der Griexe Kerke, met inzicht4 om dezelve den Nederlanderen mede te deelen: 5 gebeurde het, dat wy in gesprek geraekt over de zinlykheit6 onzer tale, vielen7 op het bepalen van de geslachten der zelfstandige naemwoorden, waer tegen hedensdaegs grove misslagen8 begaen worden van de meeste schryveren; als die9 hier in alles over hoop smytende zig weinig schynen dezer aenmerkinge10 te bekreunen,11 en naer hun welgevallen heenschryven,12 zonder eenige achtinge te hebben voor de schriften der genen, die hunnen yver en arbeit gehangen13 hebben aen het schuimen,14 zui[*2v]veren, verryken, en regelen15 onzer sprake, die, als ze behoorlyk gehandelt16 word, zoo schoon en krachtig is, dat zy voor geene uitheemsche17 hoeft te wyken, en staen kan tegen18 den rykdom der Griexe tale, zoo in hare maniere van stemmen19 aen een te koppelen, als in de artikelen of lidtwoorden, daer ze boven de Latynsche mede voorzien is.20 Deze lidtwoorden (om voorby te
1 2 3 4 5
6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
Berecht: mededeling arbeit: werk vertolken: vertalen met inzicht: met de bedoeling om... deelen; deze vertaling verscheen onder de titel Gregorius Nazianzenus Van de mededeelzaamheidt (Amsterdam: Henr. Wetsteen, 1699). Mededeelzaamheidt betekent ‘de geneigdheid om een ander ergens in te laten delen’. zinlykheit: fraaiheid vielen: terecht kwamen grove misslagen: ergerlijke dwalingen als die: die immers dezer aenmerkinge; het waarnemen van de geslachten der zelfstandige naamwoorden te bekreunen: gelegen laten liggen die... heenschryven; vgl. Francius 1699: 31: ‘Wie maakt onderscheidt [...] tusschen de, en den; der, en des; welker gebruik weinige weeten?’ gehangen: besteed schuimen: van onzuiverheden ontdoen regelen: in orde brengen behoorlyk gehandelt: op een gepaste wijze gebruikt uitheemsche: vreemde staen kan tegen: zich kan meten met stemmen: woorden (in navolging van het Latijnse voces) daer... is: die ze bezit, wat meer is dan het Latijn
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
[*2r]
4 gaen hunne verdere kracht21 en betekenisse) zyn als kentekenen22 van de geslachten der naemwoorden, en by ons twee in getal, als de en het, betekenende zoo veel als , , in 't Griex. De (waer voor men van oudts die plag te zeggen, als blykt by den Historyschryver Reid, Daer zy zoo veele van weten, als die blinde van die verwe)23 is te gelyk mannelyk en vrouwelyk, drukkende geen geslacht uit, als in de onrechte24 naemvallen. Want in den rechten25 of Noemer26 maekt het geen [*3r] onderscheit, zynde in gebruik, De man, de vrou, maer in de andere naemvallen, des mans, den man, der vrouwe enz. Zoo zegt men, De man schryft, de vrou spint: maer niet, Het schryven van de man, maer van den man, of des mans. En van de vrou in den barenden naemval,27 of genitivus, der vrouwe; blyvende de in de overige. Het betekent28 het onzydige geslacht, gemeenlyk neutrum genoemt, en lydt geen andere buiginge, dan die wy terstont toonen zullen: makende minder zwarigheit29 in het gebruik, schoon 'er evenwel veeltyts tegen gezondigt wordt. Hier door onderscheiden wy de geslachten op den voet30 der Grieken, die schryvende of , zig niet zwaerder vergrypen zouden, dan wy, alswe zeiden, Aen de man, of Aen den vrou. Om dit werk met meer gemak te doen, stelde ik in dien tydt een kleene proef31 op van woor[*3v]den, getogen32 uit de schriften van Hooft en Vondel, en bekrachtigt door het bybrengen van den zin,33 waer in zy gevonden worden, om ten minsten, als men zig zelven niet voldoen34 kan, te treden in de voetstappen dezer mannen, die op het voorbeelt van anderen
21 22 23
kracht: vermogen om iets uit te drukken kentekenen: herkenningstekens Historyschryver... verwe; Everhart van Reyd, Oorspronck ende voortganck vande
24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34
Nederlantsche oorlogen (Arnhem: Iacob van Biesen, 1633), p. ): ( 3r. Uit de veilingcatalogus van David van Hoogstraten blijkt dat hij in het bezit was van deze tweede druk; de eerste druk was verschenen in 1626. onrechte: verbogen rechten [naamval]: onverbogen [naamval] Noemer: eerste naamval, nominativus barenden naemval: tweede naamval betekent: duidt aan makende... zwarigheit: minder problemen gevend voet: grondslag proef: probeersel getogen: gehaald zin; dit woord moet hier worden opgevat als syntactische eenheid, niet als ‘betekenis’. voldoen: tevreden maken
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
5 onze tale hebben gebout, het spoor der zelve35 nagespoort, en op papier gelegt. De geslachten zyn, voor zoo veel zy betekent worden door deze lidtwoorden, of mannelyk, of vrouwelyk, of onzydig, of twyffelachtig: 36 ten zy men dit gemeen37 wil noemen. Van de drie eerste hebben wy gesproken. Het laetste, waer van veele woorden schynen te zyn, daerom twyffelachtig, of gemeen genaemt om dat ze, zoo als men wil, het mannelyk en vrouwelyk geslacht (want het onzydige blyft op zig zelf) aennemen, of om dat het niet zeker genoeg is, tot welk van beide zy behooren, heeft mede voor zig de, en wyders38 des, den, of der, voor zoo [*4r] veel het mannelyk of vrouwelyk genomen wordt. Welke twyffelachtige woorden, minst39 in onze tale te onderscheiden, my schenen allermeest te moeten geregelt worden naer het gebruik der beste schryveren, om daer ontrent eenen vasten voet40 te beramen. Dit werk oordeelden Taelkundigen van zulk eene nuttigheit41 te zyn, dat ik sedert42 de opstellinge,43 by my begonnen, vergrootte, en my liet bewegen om eenig blyk44 hier van in het licht te geven ten dienst van die my meenigmael hier over raedt gevraegt, en om eenige zekerheit gewenscht45 hebben. Ik vond dan geen beter middel, dan de voornaemste en gebruikelyxte woorden, als in een register, op het A B te brengen,46 op dat de nieusgierige lezer, wanneer hy zich verlegen vondt,47 met eenen opslag48 konde zien hoe hy dit of dat woordt moest gebruiken. By voorbeelt, als Hooft [*4v] zegt, Na de daedt,49 blykt aenstonds dat dit woordt vrouwelyk is. En als Vondel zegt,
35
36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49
het spoor der zelve: de ontwikkelingsgang van ‘onze tale’; vgl. Vondel in de opdracht van zijn Vergiliusvertaling in proza (1646): ‘Terwijl men bezigh is met onze tael te bouwen, het spoor der zelve naer te spooren, en op papier te leggen, vondt ick altijt baet met overlegh van taelkondigen iet te vertolcken’ (W.B. VI: 44). twyffelachtig: het ‘genus dubium’ gemeen: ‘genus commune’, meer dan één geslacht hebbend wyders: daarnaast minst: het minst voet: regel nuttigheit: nut sedert: vanaf die tijd de opstellinge: het geschrift blyk: teken om... gewenscht: naar... verlangd op het A B te brengen: alfabetisch te rangschikken zich verlegen vondt: in verlegenheid zat met eenen opslag: in een oogopslag Na de daedt; vgl. Aenmerkingen, p. 16, s.v. ‘DAEDT. v. Raedt na de daedt, Hooft in de Ned. histor. 108’.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
6 zig t'ontslaen van den bant,50 dat dit mannelyk is: daer men anders zoude zeggen Na den daedt, en van de bant. By dit de en den enz. waer uit zoo menigmael twyffeling51 ontstaet, is nog te letten op het woordje een, hier geen getal betekenende,52 maer zich latende gebruiken als deze artikelen, schoon in betekenisse en kracht daer van verschillende; gelyk by de spraekkunstenaers53 te zien is.54 Het wyst insgelyx de geslachten aen, dog mede niet, dan wanneer het gebogen55 word. Want ongebogen is het mannelyk, vrouwelyk, en onzydig, dewyl men zegt, Een man, een vrou, een paert. Maer eene is vrouwelyk, gelyk ook in den barer56 eener. Dus zegt Hooft in 't mann. gesl. Dat de Geestelykheit de Kerk tot zulk eenen afkeer maekte;57 daer anders, zoo afkeer [*5r] vroulyk was, eene zou staen, of een, zoo het onzydig was. Zoo zegt ook Vondel in 't mann. gesl. Galatea werpt my eenen appel naer 't hooft,58 niet eene enz. Dezen voet houden ook de Adjectiva, of byvoegelyke Naemwoorden, en schikken zig59 naer de zelfstandige in geslacht. By voorbeelt dat Adel mann. is blykt hier uit, om dat men zeggen moet met Hooft Uit al zynen adel,60 en niet, Uit zyne adel, dat vrouwelyk zyn zou. Zoo is ook te zien aen het Adjectivum, dat Ader vrouw. is, om dat Vondel zegt, Uit een natuurlyke ader,61 daer hy zeggen zoude, als het mann. was, Uit eenen natuurlyken ader, en zoo het onzydig was, Uit een natuurlyk ader: dat dus gebruikt
50 51 52 53 54
55 56 57 58 59 60 61
zig... bant; vgl. Aenmerkingen, p. 7, s.v. ‘BANDT. m. Zig t' ontslaen van den bandt, Vond. Inhoudt van Koning David in ballingschap’. twyffeling: onzekerheid betekenende: uitdrukkend spraekkunstenaers: grammatici by... is; vgl. Pels 1677: ‘omdat 'er dikmaalen twyfel valt, waar het woord een maar een lédeken <‘lidwoord’> is, óf waar het een getal beduidt, schryf ik altyd één, wanneer het iets anders beteikent, als het lédeken’ [geciteerd naar Schenkeveld-van der Dussen 1973: 53]. Vgl. Hooft, Waernemingen op de Hollandsche tael, § 37: ‘Hoe zullen wij EEN, articulum, ende EEN, numerum, onderscheiden? Misschien met bovenstelling van den accent, te weeten boven het Artikel den accentum gravem te zetten, EÈN MAN, boven 't EEN numerum den accentum acutum, aldus EÉN MAN HEEFT AL DAT GEDAEN’ [geciteerd naar Zwaan 1939: 244]. gebogen: verbogen barer: tweede naamval Dat... maekte; vgl. Aenmerkingen, p. 3, s.v. ‘AFKEER. m. Om dat de geestelijkheit de Kerk tot zulk eenen afkeer maekte: Hooft Ned. hist. 5’. Galatea... hooft; vgl. Aenmerkingen, p. 5, s.v. ‘APPEL m. Galatea werpt my eenen appel naer 't hooft, Vondel in Virgilius 3. Harderskout’. schikken zig: richten zich Uit... adel; vgl. Aenmerkingen, p. 1, s.v. ‘ADEL m. Uit al zynen adel, Hooft Ned. H. 18’. Uit... ader; vgl. Aenmerkingen, p. 1, s.v. ‘ADER v. Uit een natuurlijke ader vloeiende, Vond. in de Aenleidinge ter Nederd. Dichtkunst’.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
7 geweldig de ooren quetsen zoude. Men merke dan aen, dat deze woordtjes62 in hunne naemvallen moeten gebogen worden, in het [*5v] Eenvoudig mann. getal. De, des, den, den, * den.
In 't Meerv. De Der, Den, De, * de, of der.
Het Eenv. vrouw. De, der, de of der, de, * de of der.
'T meervoud. De, der, de of der, de, * de, of der.
Het Eenv. onzyd. Het, des, als in 't mann. het, of den, het, * het of den.
Meervoud. De, der, den, de, * de of den.
[*6r] Zoo ook in 't Eenvoudig mannelyk, Een man, Eens of eenes mans, Eenen man, Eenen man, O Man, Eenen man.
62
woordtjes, t.w. de lidwoorden.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
8 Vrouwelyk, Eene vrou of vrouwe, Eener vrouwe, Eener of eene vrouwe, Eene vrouwe, O Vrou, Eener of eene vrouwe. Waer by aen te merken staet, dat zommige vrouwelyke namen in alle naemvallen e behouden. Nog in 't onz. gesl. Het of een bedryf, Des of eens bedryfs, Den of een bedryf of bedryve, Het of een bedryf, [*6v] O bedryf, Het of een bedryf, of den of eenen bedryve. Hier moet ik byvoegen, dat eenigen willen (en het gebruik of misbruik is 'er voor) dat den ook somtyts zou kunnen staen voor den noemer, of eersten naemval, als den Haeg,63 den oorlog, den oever, den aers.64 Maer liever dan zulk eene wyde deure open te zetten65 voor de verwarringe,66 myde ik dezen naemval, of gebruik een woord van eene gelyke betekenisse. Den oorlog is, gelyk wy getoont hebben, de derde of vierde of zesde naemval, en moet wel onderscheiden worden. Want in den eersten luid dit zoo qualyk, als de in den tweeden of derden, Van de Heer, van de dienaer, Aen de Heer, aen de dienaer, gelyk men nu in de uitgegeve schriften leest van Mannen, die zig wanen dit te verstaen,67 ja anderen wetten geven van wel te schryven. Zoo [*7r] schryft Jan Vos (dat my hier in schiet)68 spreekende in den tweeden naemval van den Heere van Maerseveen,
63 64
65 66 67 68
den Haeg; vgl. Aenmerkingen, p. 32, s.v. HAEG: ‘Nergens komt ons evenwel den Haeg vremder voor, dan in den Noemer of eersten naemval, Den haeg is het lustpriel van Hollant’. eenigen... aers; vgl. Van Heule 1625: 10: ‘Eenige geleerden begeeren dat men voor de woorden van het manlic geslacht / welke met eene H ofte met eene klinkletter beginnen Den zoude stellen / als Den outaer, Den ommegang, Den Hemel’. zulk... zetten: volop gelegenheid te bieden verwarringe: ordeloosheid dit te verstaen: hiervan verstand te hebben in schiet: te binnen schiet
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
9 Hier ziet men 't wapen van de wakkre Maerseveen: 69
waer uit men niet zien kan dat hy van eenen man spreekt, dewyl hy ook in zyne gedichten Mejuffrou van Maerseveen met dezen bynaem noemt, O Maerseveen, kan 't kunstpenceel Door koude verwen harten blaken!70
daar alle dubbelzinnigheit weggeweest ware, had hy dus gestelt,71 Hier ziet men 't wapen van den wakkren Maerseveen.
Woorden van het onzydige geslacht hadden wy kunnen voorbygaen, dewyl daer minder duisterheit72 in schynt te zyn. Dog de ondervinding73 toont, gelyk in onze Aenmerkingen blykt, dat men ook, gelyk wy boven gezegt hebben, hier in doolt.74 Men spreekt en schryft [*7v] dikwils: Parys of Amsterdam is groot in haer muren: daer nochtans de namen der Steden onzydig zyn, als blykt uit de byvoegelyke woorden, en artikel, Het volkryk Parys, het machtig Amsterdam: en, gelyk by Hooft staet in de historien, Haerlem hield zyn' poorten gesloten,75 en elders, Het rampzalig Haerlem.76 Ook misbruikt men77 de onzydige woorden, door hunne geslachten niet wel te vervolgen.78 Om niet veel dingen over hoop te halen, in het begin van de Andromache, eene vertaling der Kunstgenooten, bekent door de Zinspreuk, Nil volentibus arduum, staet zeer qualyk:
69
70
71 72 73 74
75 76 77 78
Hier... Maerseveen; deze regel maakt deel uit van een vierregelig gedicht dat Jan Vos schreef op het wapen van zijn beschermheer Joan Huydecoper (1625-1704). Het bijschrift is opgenomen in Alle de gedichten van den Poëet Jan Vos (Amsterdam: Jacob Lescaille, 1662), p. *2r. O Maerseveen... blaken!; de regels zijn afkomstig uit het gedicht ‘Mejuffer Geertruidt Huidekoopers van Maarseveen’, dat te vinden is in Alle de gedichten van den Poëet Jan Vos (Amsterdam: Jacob Lescaille, 1662), p. 193. gestelt: geschreven duisterheit: onzekerheid ondervinding: ervaring Dog... doolt; vgl. Aenmerkingen, p. 4, s.v. ‘ANKER o. [...] Men spreekt dan qualijk te Dordrecht, daer de burgery gemeenlijk zegt, De brouwery van den Anker’; Aenmerkingen, p. 6, s.v. ‘AUTAER o. [...] Men zegt ook in 't m. den autaer, of den altaer, of den Outer’. Haerlem... gesloten; P.C. Hoofts Nederlandsche Historien (Amsterdam: Johan van Someren, Abraham Wolfgangk, Henrik en Dirk Boom, 1677), Tiende boek, p. 402. Het... Haerlem; P.C. Hoofts Nederlandsche Historien (Amsterdam: Johan van Someren, Abraham Wolfgangk, Henrik en Dirk Boom, 1677), Elfde boek, p. 464. misbruikt men: maakt men een verkeerd gebruik van te vervolgen: voort te zetten
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
10 Ja geen gemeene gunst, ô trouste myner vrinden, Geniet ik van 't Geluk, nu 't my u weêr doet vinden. En hare gramschap schynt ten deele alreê verzoet.79
daer men had moeten schryven, En zy[*8r]ne gramschap, om dat 'er het, een teken80 van het onzydig geslacht, voorgaet. Maer men heeft naer allen schyn de Fortuin voor oogen gehadt, die vrouwelyk is. Ontallyke andere voorbeelden doen zig alsins81 op. En al overlang82 schreef ook zoo Jan Vos, die beruchte dichter, wiens Aran en Titus,83 dat vervaerlyk84 spel, kruijers en zakkedragers,85 alsze wel by drank zyn,86 opsnyen,87 Het geluk maekt de menschen dronken, om hen met alle hare rampen te overrompelen,88 in de plaets van zyne rampen. Beter had hy kunnen leeren van de Poëten zyne tytgenooten, onder dewelke ook was Jeremias de Dekker, een zeer zinryk89 schryver, die dit beter begreep90 in zyne klacht over de dood des Konings van Engelant, in deze woorden: Maer och! gansch Christenryk Kan uw versteent gemoed niet morwen met zyn tranen. [*8v] Zyn tranen zyn helaes niet machtig van dat bloet Uw moordbyl af te wenden.91
Zyn tranen betekent de tranen van het Christenryk. Jan Vos zou geschreven hebben, Haer tranen. Dog by dezen man, waere hy in 't leven, vond ik luttel
79 80 81 82 83 84 85 86 87 88
89 90 91
Ja... verzoet; Andromaché, treurspél. Uit het Fransch van den Heer Racine (Amsterdam: Albert Magnus, 1678), p. 1. teken: aanduiding alsins: overal al overlang: lang geleden Aran en Titus; Aran en Titus, of Wraak en Weerwraak. Treurspel (Amsterdam: Aeltje Verwou, 1641). vervaerlyk: afgrijzen verwekkend kruijers en zakkedragers: lieden van geringe stand wel by drank zyn: flink dronken zijn opsnyen: met stemverheffing voordragen Het... overrompelen; Jan Vos, ‘Brief aan den Eed. Heer Joan Huidekooper, Jonker van Maarseveen, Heer van Neerdijk &c.’. In: Alle de gedichten van den vermaarden poëet Jan Vos. Tweede deel (Amsterdam: Jacob Lescailje, 1671), p. 242. De oorspronkelijke tekst luidt: ‘Het geluk maakt de quaade menschen, door overmaat van gaaven sluimervalligh dronken, om hen op het onverzienste, met al haar rampen t'evens te overrompelen’. zinryk: verstandig begreep: verwoordde Maer... wenden; het gedicht ‘Klagte over de dood des konings van Groot Britaengien, uytgestort tegens de koningslachters’ is opgenomen in J. de Deckers Gedichten (Amsterdam: Jacob Colom, 1656), p. 144-147.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
11 gehoor, als mogende niet alleen t'over op92 tegen my, maer zelf, gelyk hy zig liet voorstaen, tegen Horatius, dien goddelyken schryver, en een onfeilbaer orakel voor alle minnaers der poëzie. Waer van hy93 stoute94 blyken gegeven heeft. O tyden! ô zeden!95 Eene andere tael voeren96 Hooft en Vondel, welke wy liefst hebben willen volgen, als verder gekomen dan Aldegonde, Spiegel, Korenhart, Plemp, Visscher, Koster, Ketel, Brederode, Reael, Kamphuizen,97 en anderen: die, voor zoo veel98 zy naerstige99 opbouwers onzer tale geweest zyn, gerekent moe[**1r]ten worden, om met Hooft te spreken, voor aerdsche zonnen, die de nevelen der onwetenheit100 hebben begonnen te verdryven.101 Vondel vooral heeft het geen nog ontbrak aen de genoemde Letterhelden102 vervult: 103 waerom zyn getuigenis104 by my van eenig meerder gewicht, en zeer naeu in agt genomen is van latere verstanden;105 waer onder uitstak de brave106 schryver Geeraert Brandt, naderhant van zyne Zoonen gevolgt, en Joannes Antonides van der Goes, dat overfraeje en bloejende vernuft,107 wiens vroege dood geheel Helikon108 betreurt heeft; die beide in zuiverheit van styl, en schikkinge109 van zin en woorden Vondel meenigmael voorbystreven. Kan men by deze nog niet wel te recht geraken,110 en staet men, als op eenen driesprong, zonder te weten wat men kiezen zal, men ga te rade met de nog levenden, Joannes Vollenhove, Arnold Moonen, en Laurens
92 93 94 95 96 97
98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110
als... op: die immers niet alleen opgewassen was hy, t.w. Jan Vos. stoute: overmoedige O tyden! ô zeden!; M. Tullius Cicero, In L. Catilinam I.i.2: ‘O tempora! o mores!’. voeren: bezigen Eene... Kamphuizen; vgl. Pels: ‘En hier schreef Spiegel zyn' Hartspiegel, vol verstand, // Zyn' zuiv're moedertaal eerst zéttende in de zétel. // Hém vólgden Korenhart, Plémp, Visscher, Kóster, Kétel, // En Breederode, mét Kamphuizen, én Reaal, / En Hoofd, én Vondel, puik van Schryvers al te maal’ [geciteerd naar Schenkeveld-van der Dussen 1973: 93]. voor zoo veel: omdat naerstige: nauwgezette; ijverige onwetenheit: onkunde aerdsche... verdryven; deze uitspraak van Hooft hebben wij niet kunnen terugvinden. Letterhelden: grote letterkundigen vervult: toegevoegd getuigenis: bewijs verstanden: grote geesten brave: voortreffelijke dat... vernuft: die smaakvolle en krachtig ontwikkelde literator geheel Helikon: de (Nederlandse) dichterwereld schikkinge: ordening te recht geraken: geholpen worden
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
12 Ba[**1v]ke, Heere van Wulverhorst, die den verlegenen111 en struikelenden stutten,112 en op het rechte padt helpen. Waer by als men113 nog weinige anderen voegt, heeft men als in eenen bondel begrepen,114 al wat tegenwoordig met lof115 in Nederlant de penne voert, en schoone gelegenheit, om de beklaeglyke verdorvenheit116 in haren loop te helpen schorssen.117 Dringers118 en dommekrachten, styf119 op hun stuk staende, weet ik dat hun voorhooft zullen kreuken,120 nog zig op laten dringen eenige aenmerkingen, daer ze niet aen gebonden willen zyn, als alle onderrechtinge ontwassen,121 en alle getuigenissen,122 hier bygebracht, zullen versmyten.123 Maer dewyl wy niemant hier eenige regelen voorschryven, nog verplichten om zich te binden aen het gene wy in 't voorbygaen124 over eenige woorden naer ons gevoelen125 zeggen, maer alleen toonen, hoe deze woorden gebruikt zyn by de [**2r] twee beste schryvers onzer eewe; kan yder by zyn meening blyven, die van gedachten is, dat wy knorven in biezen zoeken,126 en eene angstvallige naeugezetheit127 willen invoeren, die van geener waerde te houden128 zy. Om evenwel zoodanigen wat toe te geven, hebben wy geschuwt129 ons te sterken met de getuigenissen der nog levenden, om der afgunst geen velt te geven130 van qualyk131 te spreken: gelyk wy ook zorge gedragen hebben van geene plaetsen by te brengen, dan die in 't rymeloos132 geschreven zyn,
111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132
den verlegenen: hen die niet goed weten wat te doen stutten: steunen Waer by als men: Als men daarbij in eenen bondel begrepen: in een bos samengebonden met lof: op verdienstelijke wijze beklaeglyke verdorvenheit: beklagenswaardige slechtheid schorssen: weerhouden Dringers: Lomperds styf: met vasthoudendheid kreuken: fronsen als... ontwassen: omdat ze nu eenmaal iedere vorm van onderwijs ontgroeid zijn getuigenissen: bewijzen versmyten: van zich weg werpen in 't voorbygaen: terloops naer ons gevoelen: naar onze mening knorven in biezen zoeken: spijkers op laag water zoeken angstvallige naeugezetheit: nauwgezette precisie houden: oordelen geschuwt: vermeden der afgunst geen velt te geven: aan de jaloezie niet toe te geven qualyk: afkeurenswaardig 't rymeloos: proza
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
13 op dat men niet schreewe, dat de Poëten zich veele dingen inwilligen,133 en alles durven bestaen134 om hunne vaerzen goet te maken. Schoon wy vast stellen135 dat ze de waerachtige voortzetters136 der tale zyn, die zoo erbarmelyk van velen, om dat ze geene dichteren lezen willen, mishandelt wordt. My heugt, dat zeker geleert man, wiens [**2v] naem ik my ontzie te noemen,137 om niet te bezwalken138 den roem, met recht139 door hem in andere wetenschappen behaelt, over lange jaren140 tegens my zeide, dat hy geen zwarigheit141 maken zoude van te schryven mea pater, en meus mater, als hy maer best142 dus zyne meening kon uitdrukken. Dog ik ben van gevoelen dat zyn meening wel uit te drukken, en een goede tael te spreken, wel kan samen gaen, ja dat men dezelve143 in goede tael vry144 beter uitdrukt dan in quade. Wat dezen arbeidt belangt, ik had, voor zoo veel my aengaet, dien nevens den ondank,145 by eenigen hier uit te behalen, wel kunnen missen. Maer de zucht146 tot onze tale, schoon ik die, belet door zwaerder bezigheden, nu minder oeffene,147 dan voorheen, heeft my hier toe aengezet ten dienst der leerzame Jeugt, die meenigmael al vroeg van hare leermeesteren, onervaren in deze din[**3r]gen, bedorven, daerna bezwaerlyk148 den hoek te boven raekt;149 latende my voorstaen150 dat ik de uren, hier aen besteedt, lichtelyk151 zal verantwoorden voor de kenners onzer moedersprake. Waer onder ik het geluk gehad hebbe van eenigen aen te treffen, die my verder
133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150 151
inwilligen: toestaan bestaen: ondernemen vast stellen: het zeker achten waerachtige voortzetters: echte bevorderaars my ontzie te noemen: niet wil noemen bezwalken: bezoedelen met recht: terecht over lange jaren: vele jaren geleden zwarigheit: bezwaar best: op de geschiktste wijze dezelve: t.w. ‘zyne meening’ vry: veel den ondank: de ondankbaarheid zucht: liefde oeffene: beoefen bezwaerlyk: ternauwernood den hoek te boven raekt: aan een dreigend gevaar ontkomt latende my voorstaen: ervan overtuigd lichtelyk: zonder veel inspanning
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
14 aengemoedigt, en getroost152 hebben, door te zeggen, dat het loffelyk153 is Principibus placuisse viris.154
Wie weet ook of zy, die hier op schrollen155 zullen, niet zelfs deze bladen156 zullen inzien, als ze met de pen in de handt verlegen staende in het overdenken van157 het een of 't ander woordt, zig schikken zullen om den gemeenen weg, van de besten ingeslagen, te volgen? Maer voor u, ô edelmoedige Jeugt, heb ik deze proeve158 enkel opgestelt. Proeve, zeg ik, omdat my de tydt ontbrak tot het by een halen van alles, denkende dat gy dezen voorgang159 ziende wel [**3v] haest zelf verder zult kunnen indringen.160 Waer toe goede gelegenheit is, als gy deze bladen laet doorschieten met schoon161 papier, om uit eigene ondervindinge deze lyst te vermeerderen, en daer gebruik van te hebben.162 Deze kleene opmerkingen, die de sierlykheit des taelvloedts163 geweldig verryken, en krachten byzetten, zullen u allengs grooter toegang geven tot den tempel der Welsprekentheit, als gy naerstig164 leest, het geen tot opbouwing165 der Sprake166 en Dichtkunst op het papier gestelt is van Vondel in zyne Aenleidinge ter Nederduitsche Dichtkunst, die yder, die vorderen167 wil, zich in het geheugen moet prenten, en doorgaens in de sierlyke Opdrachten en Voorredenen zyner Treurspelen. Van groot gebruik168 is ook het Gedicht van den uitmuntenden Dichter Joannes Vollenhove aen de Nederduitsche schryvers, te vinden in zyne Mengeldichten, dat hy zeer gelukkkig169 uitgevoert, en met
152 153 154 155 156 157 158 159 160 161 162 163 164 165 166 167 168 169
getroost: geestelijke steun gegeven loffelyk: prijzenswaardig Principibus... viris; Q. Horatius Flaccus, Epistolarum, I.xvii.35: ‘principibus placuisse viris non ultima laus est’. schrollen: smalen deze bladen: dit boek overdenken van: nadenken over deze proeve: dit staaltje dezen voorgang: dit voorbeeld indringen: doordringen schoon: blanco hebben: maken sierlykheit des taelvloedts: fraaiheid van het vloeiend spreken naerstig: met alle aandacht opbouwing: bevordering Sprake: Taal vorderen: vooruitgang boeken Van groot gebruik: Van groot nut gelukkkig: welgeslaagd
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
15 [**4r] overdienstige170 aentekeningen verlicht171 heeft. Geenzins staet my ook te verzwygen de nutte172 voorschriften, die de Professor Francius begrepen173 heeft in de voorrede voor het werk van den Griexen Oudvader, van wien wy boven gesproken hebben, dienende grootelyx174 tot opbou der tale, en tot het myden der gevarelyke klippen, die in deze zee alom zig opdoen. En niet geheel onnut is geweest het werk van Pels, uit Horatius Flaccus by een gebracht: 175 hoewel hy meenigmael, dat vreemt is, nevens176 zyne Kunstgenooten zondigt tegen de Aenmerkingen, waer van wy hier handelen, en die veel beter in acht genomen zyn van de vroegere schryvers, niet tegenstaende de ruwheit177 der eewe, dan van de latere, gelyk yder bevinden zal, die de moeite neemt van de oude met de niewe te vergelyken. Maer niemant verwaerlooze oit de overheerlyke178 schriften van [**4v] den Ridder en Drost179 Hooft, die eenen schat behelzen van onvergankelyke sieraden, van my niet uit te meten,180 op dat ik die, door te weinig te zeggen, niet benadeele. Boven dit alles wachten wy181 eene niewe Spraekkunst van den Heer Arnold Moonen,182 Leeraer183 van Godts Kerke te Deventer, uitblinkende als een kostelyk184 Juweel in het kleen getal der Nederduitsche Dichteren, waer in men zien zal hoe men de gronden185 der tale moet leggen, en reden186 vinden van de geslachten der Naemwoorden, waer van wy hier de getuigenissen hebben bygebracht: zynde ons oogwit187 niet verder geweest, schoon wy op meer dan eene plaets nog al iets gezegt hebben, 't geen tot
170 171 172 173 174 175 176 177 178 179 180 181 182 183 184 185 186 187
overdienstige: zeer nuttige verlicht: verduidelijkt nutte: nuttige begrepen: vervat dienende grootelyx: in hoge mate van dienst by een gebracht: verzameld. Bedoeld is A. Pels' Q. Horatius Dichtkunst, op onze tyden, én zéden gepast (Amsterdam: Jan Bouman, 1677). nevens: evenals ruwheit: onbeschaafdheid overheerlyke: voortreffelijke Drost: titel van een voormalig rechterlijk en bestuursambtenaar op het platteland uit te meten: uitvoerig te bespreken wachten wy: zijn wij in afwachting van eene... Moonen; deze Nederduitsche spraekkunst zou pas in 1706 bij de Amsterdamse boekdrukker François Halma verschijnen. Leeraer: predikant kostelyk: schitterend gronden: fundamenten reden: regels oogwit: doel
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
16 verlichting188 dienen kan.189 Tot het uitkomen dezer Spraekkunst is te grooter hoope, om dat wy reeds het grootste en zwaerste gedeelte daer van gezien hebben.190 De zelve Heer Moonen leent ook zyn [**5r] vlyt191 aen het overzien192 van een Duitsch en Fransch woordtboek, uit goede schryveren opgestelt door den drukker193 dezer aenmerkingen, en onder de persse.194 Welk woordtboek ook veel dienst kan doen aen die gezint195 zyn de Duitsche nevens de Fransche tale grondig te leeren; dewyl het bestaet uit woorden, by de zuiverste schryvers gebruikelyk, en waer by gevoegt zyn de geslachten der Naemwoorden, die wy hier voor een groot deel door getuigenissen hebben aengewezen: gelyk ook de zelve drukker voor de tweede mael onder de persse
188 189
190
191 192 193 194
verlichting: verklaring schoon... kan; vgl. bij voorbeeld Aenmerkingen, p. 9, s.v. beroerte (v): ‘Aldus zyn vele woorden, die be in 't begin, en te in 't einde hebben, als Belofte, Begeerte’; p. 10-11, s.v. bloetverwantschap (o): ‘Anders komen de samengestelde woorden gemeenlijk met de enkele, daerze uit gemaekt zyn, over een’; p. 43, s.v. kistje (o): ‘Dus zyn (gelyk ook aan het voorgaende woordt blyken kan) alle de namen van vermindering, zelf die der Sexen daer in gesloten, als het manneken, het vroutje, het boekje, het doekje enz.’; p. 64, s.v. offer (o): ‘Van dit geslacht zyn ettelyke woorden, die een zyn met de gebiedende wyze van het werkwoordt, daer ze van afkomstig zyn’; p. 118, s.v. yzer (o): ‘gelyk alle namen van metalen’. om... hebben; vgl. Aenmerkingen, p. 63, s.v. nyl: ‘Zoo dat de regel eeniger Letterkundigen, die zegt dat alle namen der vloeden, uitgezeit den Ryn alleen, tot het vrouwelyk geslacht behooren, niet aen te nemen is. Dat de Heer Moonen wel haest klaerder toonen zal’. Vgl. Moonen 1706: 60: ‘Tot de Zelfstandige Naemwoorden van het Manlyke Geslachte behooren [...] de grootste en vermaertste Stroomen des Aerdryks, die ten meesten deele Manlyk zyn in Van den Vondels schriften’. Zie Schaars 1988: 44-50 en Dibbets 1992. leent... vlyt: besteedt... moeite overzien: nakijken drukker, t.w. François Halma. een Duitsch... persse; het gaat hier om François Halma's, Woordenboek der Nederduitsche en Fransche taalen (Utrecht: Willem van de Water; Amsterdam: Pieter Mortier, 1710). Vgl. Halma 1708: *4r: ‘het ander deel van dit Woordenboek, daar 't Nederduitsch vooraan staat, en dat my, nevens noch vier braave Taalkundigen veele jaaren onledig heeft gehouden’. Tot de vier taalkundigen die hun medewerking verleenden aan het Nederlands-Frans woordenboek,
195
behoorden onder anderen Arnold Moonen [vgl. Halma 1708: **4r: ‘Onderwyle belooven wy ons Nederduitsch deel van 't Woordenboek, dat nu ruim twee derde deelen is gevordert, voortaan met allen yver door te zetten, waarin wy u eenen ryken schat der taalen, in eene zeer nette orde geschikt, en in 't geheel door den heere Arnold Moonen, dien grooten kenner en bouwer onzer Taale, overzien en beschaaft, durven toezeggen’] en Willem Sewel [vgl. Sewel, Groot woordenboek der Nederduytsche en Engelsche taalen (1708a: **3r): ‘het Nederduytsch en Fransch Woordenboek, 't welk by F. Halma onder de perse is, en waaraan ik ook voor een gedeelte gearbeyd heb’. Zie Schaars 1988: 7-8 en Osselton 1973: 83 en 83, n.54. gezint: geneigd
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
17 heeft het Fransch en Duitsch woordtboek, voorheen by hem en C. Rouxel uitgegeven;196 en nu van vele feilen197 en misslagen198 merkelyk199 gezuivert, en zeer veel vermeerdert: 200 waer in de zelve naeukeurigheit201 is waergenomen. Alle welke dingen groote hulpmiddelen zyn voor de leergierigen. Nu rest 'er niets, dan te zeggen, dat [**5v] in het by een zamelen dezer woorden uit Hooft (dewyl ik de aenwyzingen doe op de bladzyden)202 van my gebruikt is de druk zyner Historien, uitgekomen in Folio in den jare 1677: 203 die van Tacitus in Folio van het jaer 1684.204 en van zyne andere werken, mede in Folio by een gedrukt, die van het jaer 1677.205 Tot het herdrukken van welke werken hier ter stede toebereidselen206 gemaekt worden.207 Dat ik hier byvoege208 voor de genen, die daer van versteken
196
197 198 199 200
201 202 203
204
205 206 207
208
het Fransch... uitgegeven; de eerste druk van dit woordenboek van C. Rouxel en F. Halma was zowel van een Franse als een Nederlandse titel voorzien: Dictionnaire nouveau, François & Flamand en Nieuw woorden-boek der Fransche en Nederlandtsche tale (Amsterdam: Abraham Wolfgang; Utrecht: François Halma, 1686). feilen: fouten misslagen: vergissingen merkelyk: aanzienlijk nu... vermeerdert; Van Hoogstraten doelt hier op Le grand dictionaire François & Flamend, waarvan de Nederlandse titel luidde: Het groot Fransch en Nederduitsch woordenboek (Amsterdam: François Halma, 1708). naeukeurigheit: nauwlettendheid dewyl... bladzyden: omdat ik verwijs naar de bladzijden de druk... 1677; het betreft hier de derde druk van P.C. Hoofts Nederlandsche Historien (Amsterdam: Johan van Someren, Abraham Wolfgangk, Henrik en Dirk Boom, 1677). De eerste druk was verschenen in 1642, de tweede in 1656. In 1677 zag bij dezelfde Amsterdamse uitgevers eveneens de tweede druk van P.C. Hoofts Vervolgh zyner Nederlandsche Historien het licht, waarvan de eerste editie in 1654 was uitgekomen. Zie Leendertz 1931: 26-27. die... 1684; hiermee wordt bedoeld P.C. Hoofts C. Cornelius Tacitus. Jaarboeken en Historien (Amsterdam: Hendrik Boom en de weduwe van Dirk Boom, 1684). Zie Leendertz 1931: 30-31. zyne... 1677; P.C. Hoofts Werken (Amsterdam: Johan van Someren, Abraham Wolfganck, Henrik en Dirk Boom, 1677). Zie Leendertz 1931: 2-3. toebereidselen: voorbereidselen Tot... worden; de vierde druk van P.C. Hoofts Nederlandsche Historien verscheen drie jaar later (Amsterdam: Henrik Wetstein en Pieter Scepérus; Leiden: Daniel van den Dalen; Utrecht: Willem van de Water, 1703). Zie Leendertz 1931: 27-28. Het daaropvolgend jaar zag de derde druk van Hoofts Alle de Werken van C. Corn. Tacitus het licht (Amsterdam: Henrik Wetstein en Pieter Scepérus; Leiden: Daniel van den Dalen; Utrecht: Willem van de Water, 1703). Zie Leendertz 1931: 31. In 1704 werd ook P.C. Hoofts Mengel-werken herdrukt (Amsterdam: Henrik Wetstein en Pieter Scepérus; Leiden: Daniel van den Dalen; Utrecht: Willem van de Water, 1704). David van Hoogstraten schreef voor het laatste boek een ‘Aan den Lezer’. Zie Leendertz 1931: 3. byvoege: toevoeg
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
18 blyven,209 om dat men ze schaers210 in de Winkels te koop ziet. Vint iemant hier uit eenig nut, ik houde myn moeite voor betaelt, en wensche hem veel heil en welvaert.
209 210
daer... blyven: die boeken moeten ontberen schaers: bijna nooit
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
19
2. Nylöe 1703 Jacobus Nylöe, Aanleiding tot de Nederduitsche taal (1703) Op 11 augustus 1703 schrijft de predikant Jacobus Nylöe vanuit Assen een brief aan zijn ambtgenoot Joannes Vollenhove in Den Haag. Op het omslag ervan heeft stellig iets gestaan als ‘met een paksken’. In dat pakketje zaten twee exemplaren van Nylöe's Aanleiding tot de Nederduitsche taal. Om goedt en zuiver Nederduitsch te spreken of te schrijven, een boekje dat in datzelfde jaar bij Gerardus Borstius te Amsterdam het licht had gezien. Anoniem (‘Door een Liefhebber dezer tale ten nutte zyner Landtgenoten opgestelt’), want de ziekelijke Nylöe, die -zoals hij aan Vollenhove schreef- het ‘gewichtiger werk van [z]ijnen dienst zo lang moet staken’, wilde ‘de praat van onverstandige menschen ontgaan zo lang [z]ijne onpaslijkheit noch duurt’, wilde -anders gezegd- niet nog meer in opspraak komen dan hij al was: ‘dominee publiceert wel, maar preken en huisbezoeking, ho maar!’ De Aanleiding werd goed ontvangen: ‘Liefhebbers onzer voortreffelyke Nederduytsche taale, hier vertoont zich iets fraais’ schreef Sewel enthousiast in de Twee-maandelyke uyttreksels van 1703 II: 103. Het boek bleek in een behoefte te voorzien: in 1707 verscheen er een herdruk van waarin Nylöe zich als de schrijver aandiende; andere edities zagen het licht in 1711, 1723 (2x), 1746, 1751, 1779. Het werkje is uitgebreid en herzien, in de tweede druk met name op grond van kanttekeningen van Vollenhove, door diens zoon aan de auteur toegezonden, en genoteerd in de marge van het exemplaar dat thans wordt bewaard in de Universiteitsbibliotheek Amsterdam (sign. 6 F 1). Nylöe's Aanleiding is een soort ‘schrijfwijzer’: het boekje bevat stilistische opmerkingen, aantekeningen over spelling, woordsoorten (woordgeslacht, verbuiging, vervoeging) en woordgebruik. Het is bedoeld als een bijdrage tot een beter taalgebruik, die dienst zou kunnen doen zolang er nog geen goede spraakkunst van de moedertaal was verschenen. De spreuk die Nylöe als een motto op de versozijde van het titelblad heeft geplaatst, sluit bij die beoogde verbetering van de taal en het taalgebruik aan: ‘Scilicet omnibus est labor impendendus’. Zij blijkt aan Vergilius' Georgica (II.61) te zijn ontleend (waar ze op het opkweken van bomen betrekking heeft), en was door Vondel (WB VI: 224-225) weergegeven met ‘want men moet aen allerhande slagh arbeit te kost hangen’ en ‘want al dees teelte [veredeling] eischt vlijt [toegewijde inspanning]’. De ‘Voorrede’ is een pleidooi voor een grammaticaal correct gebruik van het Nederlands en voor het totstandbrengen van een spraakkunst,
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
20 waarvan de regels houvast bieden bij het gebruik van de moedertaal. De Nederlandse klassieken, vooral Vondel, worden ten voorbeeld gesteld en de canon van ‘taal-kundigen’ wordt opgeroepen. Aan het slot heeft Nylöe zich verbaal ingedekt tegen zijn critici en tegen hen die zich door hem aangevallen zouden kunnen achten.
Literatuur: Schaars en Te Wilt 1989; Dibbets 1991: 23-27
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
21 +
Voorrede aan den lezer. + 1
Dat men onder de sieraden van een rijk of gemenebest, dat naar goede wetten geregeert wort, ook met recht een aangename en schone2 taal mag stellen, zal niemant gelove ik tegenspreken die kennis van meer dan ene tale heeft, en tusschen talen en talen weet onderscheit te maken. Hoe eertijts Grieken en Romeinen, op den rijkdom en sierlijkheit hunner talen geroemt hebben, hoeze die opgebouwt3 en tot den uitersten top van schoonheit en luister hebben trachten te brengen, leren ons zo vele gedenkschriften en treflijke stukken4 als ons van aloude Grieksche en Romeinsche Schrijveren5 zijn nagelaten. Daar ontzagen6 zich de grootste mannen niet handt aan dit werk te slaan,7 en alle mogelijke vlijt aantewenden om het8 tot volkomenheit9 te brengen, wel wetende wat 'er voor een vermogen10 en sieraat stak in ene rijke en welgeregelde tale.11 De een poogde boven den anderen of met welspreken, of met welschrijven,12 of met beide, den prijs te behalen: 13 en ten bewijze dat deze [†2v] letterhelden14 niet van het geringe volk waren, of menschen die luttel verhevenheit van geest hadden,15 wijze Raadtsheren,16 ontzachelijke Burgemeesters,17 dappere Veltoversten,18 doorluchtige19
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
gemenebest: republiek schone: fraaie opgebouwt: op een hoger niveau gebracht gedenkschriften... stukken: verhandelingen en uitmuntende geschriften aloude Schrijveren: zeer oude grammatici (hoewel ‘schrijvers’ niet zonder meer mag worden uitgesloten) ontzagen: geneerden handt... slaan: dit werk (t.w. het ‘opbouwen’ en ‘tot luister brengen van hun talen’) aan te vatten het, t.w. ‘dit werk’. volkomenheit: volmaaktheid vermogen: kracht, rijkdom welgeregelde tale: taal waar goede regels voor bestaan met welspreken, of met welschrijven; vgl. de omschrijving van de ars grammatica als de ars bene loquendi atque scribendi. den... behalen: de hoogste lof te verwerven letterhelden: grote literatoren of grammatici hadden,: hadden: Raadtsheren: senatores ontzachelijke Burgemeesters: gevierde consules Veltoversten: imperatores doorluchtige: illustere
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
[†2r]
22 Vorsten, ja Koningen en Keizers zelfs, hielden zich hier mede bezig, en achtten dit een oefening hun verstant en staat20 waardig. In het leven van Julius Cæsar21 en Octavianus Augustus22 verhaalt Suetonius, hoeze zich beide van hunne jeugt af op de oeffening van tale en welsprekentheit gelegt23 hadden, zo met lezen en schrijven, als met sierlijke reden te voeren,24 ja dat zy in dit prijslijk werk volhardden ook toen zy tot den hoogsten trap hunner glori waren geklommen en Monarchen der werelt geworden. Onder de Romeinsche geslachten25 die in geluk en voorspoet boven andere uitstaken telt Plinius ook de Curiones; maar waar in bestont hun meeste voorspoet en grootste roem? hier in zegt de Schrijver, dat dit geslachte drie uitstekende Redenaars onmiddelijk na den anderen26 hadde uitgelevert,27 't welk toen by na zo hoog gewaardeert wiert, als of het drie grote Veltheren hadde voortgebragt.28 Doch waar zou mijn pen my vervoeren,29 indien ik in zo een ruim velt der vorige eeuwen wilde uitweiden!30 Ik stappe over tot onzen tijt. Wie weet niet, hoe hoog de Franschen doorgaans gewoon zijn van hunne tale optegeven, en datze daar van [†3r] niet minder werx maken om die hoe langer hoe meer te verrijken en te regelen,31 dan van enige andere wetenschap of voorname oefening,32 daar een wijs en verheven brein billijk33 zijn vlijt aan besteden mag. Hoogduitschen, Italianen, Spanjaarden doen het zelve,34 en elke landtaardt35 zoekt op 't yverigste36 den anderen de loef aftesteken.
20 21
22 23 24 25 26 27 28
29 30 31 32 33 34 35 36
staat: status, ambt Julius Cæsar; vgl. de romeinse schrijver Suetonius (ca. 70 - na 122), De vita cæsarum I. Divus Iulius I.lv: ‘Eloquentia militarique re aut aequavit praestantissimorum gloriam aut excessit [...]. Genus eloquentiae dumtaxat adulescens adhuc Strabonis Caesaris secutus videtur’. Octavianus Augustus; Suetonius, De vita cæsarum II. Divus Augustus II.lxxxiv: ‘Eloquentiam studiaque liberalia ab aetate prima et cupide et laboriosissime exercuit’. gelegt: toegelegd sierlijke... voeren: redevoeringen te houden volgens de regels van de retorica geslachten: families na den anderen: na elkaar uitgelevert: voortgebracht Onder... voortgebragt; vgl. de romeinse schrijver Gaius Plinius Secundus (23/24-79), Naturalis historia, VII.xli.45 (133): ‘una familia Curionum, in qua tres continua serie oratores extiterint’. De precieze plaats wordt door Nylöe in een noot aangegeven. vervoeren: meeslepen uitweiden: zeer veel woorden besteden (aan) (uiteraard met het woordenspel weide - velt) te regelen: op orde te brengen; regelmaat te brengen (in) oefening: bezigheid billijk: terecht het zelve: dit(zelfde), t.w. werk maken van het ‘verrijken en regelen’ van hun talen. elke landtaardt: elk volk op 't yverigste: zo goed als het kan
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
23 't Is nu al ruim een eeuw geleden, dat men in Nederduitschlandt ook brave verstanden37 heeft gevonden, die het werk van den opbouw38 der Nederduitsche tale hebben begonnen by de handt te vatten. Onder deze munten inzonderheit uit Henrik Laurenszoon Spiegel, voor enen anderen Ennius in Nederduitsch gehouden,39 wiens Hartspiegel by Vondel in zulk een waarde was, dat hy niet alleen weinige jaren voor zijn doot den Poeet Antonides aanmaande40 om dat boek te lezen, en de taalkunst41 en wijsheit daar uit te halen, maar dat hy het zelf ook meer dan eens geheel hadde doorgelezen, gelijk de Schrijver van Vondels leven aldaar verhaalt.42 ‘Simon Stevin, een deftig taalkundige43 en taalverbeteraar, zo schrijft de Heer Vollenhove, by den Drost Hooft hierom hoog geacht, heeft dit ys ook niet weinig gebroken,44 vele nieuwe vonden uitvindende45 in zijne wiskunstige werken, om onze Duitsche spraak van bastertwoorden en onduitsch aldaar te schui[†3v]men.46 In zijn boek van de Weegkunst en Waterwigt, in den jare 1586. te Leiden uitgegeven, beweert47 hy vooraf met een geleerde rede48 en geen geringe redenen, dat de Duitsche taal, vry oudt van oorsprong, in beknoptheit van uitdrukkinge,49 rijkdom van koppelwoorden,50 bequaam-
37 38 39
40 41 42
43 44 45 46 47 48 49 50
brave verstanden: heldere geesten opbouw: verbetering voor... gehouden; vgl. Vollenhove 1686, aant. bij r. 295: ‘Henrik Laurenszoon Spiegel, een andere Ennius of Pakuvius in 't Nederduitsch, is in zynen Hartspiegel en zedevormenden Almanak loflyk voorgegaen, tot zuiveringe en verbeteringe zo wel van de sprake, als van de zeden’. aanmaande: aanspoorde taalkunst: bekwame hantering van de taal; taalregels, grammatica Henrik... verhaalt; vgl. Geeraerdt Brandt in diens ‘Leven van Joost van den Vondel’ in J.v. Vondels Poëzy. Franeker: Leonard Strik, 1682: 79: ‘Den Hartspiegel van Henrik Laurenszoon Spiegel hieldt hy in zoo groote waarde, dat hy niet alleen weinig jaaren voor zyn doodt den Poëet Antonides aanmaande om die te leezen, en de taalkunst en wysheit daar uit te haalen; maar hy las ze zelfs zyn dochter overluidt [hardop] voor, en in zyn eenigheit [op z'n eentje] tot tweemaalen toe geheel uit’. Vgl. ook de brief van Antonides aan Brandt van 23 maart 1681 in Sterck 1935, bijlage. deftig taalkundige: bekwaam, vooraanstaand kenner van de taal (Vollenhove gebruikte ‘groot’ in plaats van ‘deftig’). heeft... gebroken: heeft deze weg ook in hoge mate bereid vonden uitvindende: oplossingen bedenkend schuimen: ontdoen beweert: verdedigt; poneert vooraf... rede; Vollenhove bedoelt hier de Uytspraeck vande weerdicheyt der Duytsche tale, die aan de genoemde werken voorafgaat. uitdrukkinge: manier van zeggen koppelwoorden: samenstellingen
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
24 heit om kunsten51 te leren, en kracht52 op het gemoet van dieze53 horen,54 niet alleen geen Fransche, Italiaansche, en Spaansche, maar zelf ook geen Grieksche en Latijnsche talen hoeft te wijken, ja die alle overtreft; hare uitheemsche verachters ook bondig wederleggende’.55 By deze waren 'er noch andere die toen ter tijt hunnen arbeidt loflijk hier aan besteedden. Maar die de Schriften van dien ouden tijt leest, zal bevinden, dat deze mannen het werk wel begonnen maar niet volendt hebben, en voor anderen, die hen volgden, noch vry wat overgelaten. Sedert zijn 'er grote en uitstekende taalkundigen te voorschijn gekomen,56 die van tijt tot tijt57 getracht hebben het gebouw58 der Nederduitsche tale meer en meer te voltrekken59 en het tot den hoogsten top optevoeren.60 De Ridder P.K. Hooft, Drost van Muiden,61 heeft de Duitsche taal zo merklijk62 verbetert, gezuivert, en geregelt,63 dat zijn lof dieswege64 de eeuwen zal verduren.65 Zijn Tacitus; het leven van Henrik den IV. Koning van Vrankrijk; zijne Nederlantsche historien, en meer andere schriften, zijn [†4r] waardig66 door en door gelezen te worden: nochtans met oordeel,67 want Hooft heeft noch alles niet gezien en
51 52 53 54
55
56 57 58 59 60 61 62 63
64 65 66 67
kunsten: ‘wetenschappen’, artes kracht: (inwerkings)vermogen (die)ze, t.w. ‘de Duitsche taal’. dat... horen; vgl. Stevin t.a.p.: ‘T'einde [doel] der spraken is, onder anderen, te verclaren [tot uitdrukking te brengen] t'inhoudt des ghedachts, ende ghelijck [wanneer] dat cort is, also begheert die verclaring oock cortheyt, de selve can bequamelicxt gheschien, duer ynckel saken met ynckel gheluyden te beteeckenen; Oock soodanighe, datse overal de T'saemvoughing bequamelick lijden; Datse de Consten grontlick leeren; Ende den Hoorders heftelick beweghen [beroeren] tot des sprekers voornemen [intentie]’. Simon... wederleggende; vgl. Vollenhove 1686, aant. bij r. 295; zie hierover Peeters 1989a: 22-28. hare... wederleggende: terwijl hij (Stevin) in enkele woorden de vreemdelingen die zich over haar laatdunkend uitlaten, weerlegt te... gekomen: opgestaan van... tijt: alsmaar, voortdurend gebouw: bouwwerk te voltrekken: af te bouwen (i.c. te perfectioneren) tot... optevoeren: te voltooien Ridder... Muiden; ook híj wordt door Vollenhove 1686, r. 297-300 genoemd! zo merklijk: in zo belangrijke mate geregelt: regelmaat gebracht (in). Vgl. ook Vollenhoves drempeldicht tot P.C. Hoofts Werken (1671): ‘Hooft [...] valt aan 't ziften, Aan 't zuiveren, aan 't effnen met zyn vyl, En regelen van Hollants sprake en schriften’ (Dibbets 1991: 108). dieswege: om die reden dat... verduren; vgl. Vollenhove 1686, r. 298: ‘uw eer blink', nooit verdooft’. waardig: waard met oordeel: met verstand, kritisch
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
25 verholpen,68 daar is noch iet van den ouden tijt69 in overgebleven, en woorden en spreekwijzen die niet te volgen zijn.70 Met geen minder geluk71 en roem heeft Vondel zijn vernuftig en groot verstant aan dezen arbeidt72 te koste gelegt,73 en het zo verre gebracht, dat hy niet alleen wegens zijnen ui[t]stekenden geest van poëzye74 den lof heeft weggedragen van den grootsten der Nederlantsche Dichteren te zijn, maar dat zijne schriften ook als dierbare75 schatten der Nederduitsche tale by elk in waarde zijn.76 Zijne Poëzy; zijne Treurspelen, doorgaans met sierlijke Opdrachten of Voorreden in ongebonden stijl77 verrijkt; zijne Bespiegelingen van Godt en godtsdienst; zijne Vertalingen van Virgilius, Ovidius Herscheppinge, Horatius, zo in rijm als rijmeloos,78 en meer andere schriften, meer dan eens herdrukt, zijn hier bewijzen van. Op Hooft en Vondel zijn gevolgt de Hrn: J. Vollenhove, A. Monen, G. Brandt, J. Antonides van der Goes, L. Baak, P. Francius, en andere, ook mannen enen doorluchtigen lof verdienende, zo ten aanzien hunner dichtkunstige schriften, als van dieze in prose of ongebonden stijl hebben uitgegeven. Behalve de poëtische werken dezer beroemde Dichteren, zijn 'er van Vollenhove en Monen deftige79 predikaatsien over verscheide stoffen. Ger. Brandt heeft [†4v] het leven van den doorluchtigen en dapperen Zeehelt Michiel de Ruiter80 beschreven, en dat stuk81 met veel kunst en sieraat82 van tale uitgevoert,83 gelijk ook zijn histori der Reformatie. Van zijne zonen, die 's vaders voetstappen rustig84 natreden, zijn ook fraaie predikaatsien in druk, en Johannes Brandt heeft Paulus leven of het bedrijf
68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84
verholpen: verbeterd. Vgl. ook Vollenhove 1686, r. 300 m.b.t. Hooft: ‘Ook bleef na u noch werk voor andren over’. den... tijt: het verleden (met zijn vele fouten) niet... zijn: die niet gevolgd moeten worden geluk: succes dezen arbeidt, t.w. het verbeteren, zuiveren en ‘regelen’ van de moedertaal. te... gelegt: besteed uitstekenden... poëzye: excellent poëtisch vermogen en inzicht dierbare: kostbare in... zijn: worden gewaardeerd in... stijl: in proza zo... rijmeloos: zowel in dichtvorm als in proza deftige: voortreffelijke Michiel de Ruiter; Michiel Adriaansz. de Ruyter (1607-1676), hoog geacht Nederlands admiraal, m.n. uit de zee-oorlogen tegen Engeland. stuk: werk kunst en sieraat: vaardigheid en fraaiheid uitgevoert: geschreven rustig: bekwaam, kundig
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
26 van zijn Apostelschap85 in XXVII. Kerkreden86 verklaart.87 Door den Hr. van Wulverhorst, L. Baak, zijn enige Bijbelstoffen,88 waar onder lofzangen en klaaglieden89 van heilige mannen of vrouwen, in de goddelijke bladen befaamt,90 in dicht gebracht met taferelen91 versiert, en die92 in prose met een deftigen93 stijl verklaart.94 De Professor P. Francius, die de ere heeft van voor den welsprekensten Redenaar, en grootsten Dichter van dezen tijt in Grieksche en Latijnsche talen, geacht te zijn, heeft ook zijn geleerde pen geleent tot het helpen voltooyen95 zijner moedersprake, vertalende die schone Kerkrede96 van den Griekschen Outvader97 Gregorius Nazianzener van de mededeelzaamheit, die in 't licht is gekomen met een Voorrede, waar in de Professor der Welsprekentheit voor het welspreken en schrijven, en de zuivering der Nederduitsche tale dapper98 pleit, en enen iegelijken dit met ernst aanprijst. Het is zeker, dat in de schriften dezer Mannen de taal best en zuiverst te vinden, en daar uit met naarstig99 lezen, opmerken,100 en aantekenen van de beste woorden en spreek[††1r]wijzen,101 te halen is; en het geen ik 'er van geleert hebbe, moet ik deze grote Meesteren voornamelijk
85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101
het bedrijf... Apostelschap: zijn verrichtingen als apostel Kerkreden: preken verklaart: verheerlijkt; beschreven Bijbelstoffen: bijbelse onderwerpen klaaglieden: klaagliederen in... befaamt: bekend in de Schrift taferelen: afbeeldingen, voorstellingen die, t.w. de ‘taferelen’. deftigen: verheven verklaart: toegelicht voltooyen: perfectioneren Kerkrede: preek Outvader: kerkvader dapper: flink naarstig: zorgvuldig; ijverig opmerken: bezien aantekenen... spreekwijzen; in de tweede druk van zijn boekje (1707) zien we achteraan een ‘Toegift van enige sierlyke spreekwyzen [manieren van uitdrukken] en fraaie manieren van uitdrukkingen. Ten meesten dele getrokken uit de schriften van Hooft, Vondel, en andere voorname Nederduitsche Schryvers’, die in de derde druk (1711) met een ‘Vervolg’ aanzienlijk is uitgebreid. Vgl. ook Nylöe in een brief aan Vollenhove d.d. 4 november 1703: ‘Mijn voornemen is, gelijk reets al iet begonnen hebbe, om onder het lezen van Hoofts, Vondels, en andere schriften, de beste en sierlijkste spreekwijzen die my daarin voorkomen, aantetekenen, en die metter tijt achter mijne Aanleiding te voegen, om van anderen gebruikt of nagevolgt te kunnen worden’.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
27 dank weten, welker voetspoor ik volge, en den weg, waar in zy ons zijn voorgegaan, natrede.102 Ik hebbe echter bevonden, datze alle niet het zelve103 spoor houden, en dat de een van den anderen in spellinge der letteren,104 gebruik van woorden en spreekwijzen, schikking van den zin, en by gevolge in den stijl zelven, al vry wat verscheelt, zo dat men hier met verstant en oordeel moet te werk gaan om het beste en zuiverste uittekiezen. Het waar te wenschen, dat iemant van hun, die105 de taal volkomen meester was, de moeite hadde genomen om een Nederduitsche Spraakkunst optestellen, waar in de taal naar goede regels, met reden en gebruik overeenstemmende, op enen vasten106 voet was gebracht, om dus altoos, immers ten meesten dele,107 zeker te kunnen gaan.108 Maar dewijl dit109 een werk van veel moeite is, en daar ervarenheit en tijt toe vereischt wort, als 't wel zal gedaan worden, heeft 'er elk tegen aangezien.110 Zo ik niet qualijk berecht ben, hadde de oude Geraart Brandt een ontwerp van zulk een spraakkunst gemaakt,111 en was van voornemen die metter tijt tot volkomenheit te brengen;112 maar de doot heeft den draat zijns levens en van dit werk teffens113 afgebroken. Nu heeft het de Hr. Monen onder handen, doch hoe verre het gevordert zy, en wanneer het den Lief[††1v]hebberen der Nederduitsche tale, die daar zeer naar verlangen, zal medegedeelt114 worden, wete ik niet. Ondertusschen kan het niet ondienstig zijn, dat, by gebrek van beter, men geve wat men heeft, en dat de een den anderen zijne aanmerkingen en waarnemin-
102
103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114
Het... natrede; vgl. in de brief van Nylöe aan Vollenhove d.d. 11 augustus 1703: ‘Ik hebbe nu ruim een jaar herwaart [sinds ruim een jaar] mij meer dan voorhene bevlijtigt om een grondige kennis onzer Nederduitsche tale te verkrijgen, en daar toe de schriften van Hooft, Vondel, Brandt, Monen, en inzonderheit Uw Eerw. Poëzij en uitgegeve Predikaatsien met vlijt gelezen, [...]’. het zelve: hetzelfde letteren: klanken die, met ‘iemant’ als antecedent. vasten: onwankelbare immers... dele: althans voor wat het grootste deel betreft zeker... gaan: zonder te wankelen te kunnen lopen (zonder te aarzelen zich van de taal te kunnen bedienen) dit, t.w. het vervaardigen van ‘een Nederduitsche Spraakkunst’. aangezien: opgezien hadde... gemaakt; vgl. Dibbets 1991: 3-4 met verwijzingen naar Moonen 1706: *5r (zie tekst 3) en Sewel 1708: *7r-v (zie tekst 5). tot... brengen: af te maken teffens: eveneens, tegelijkertijd medegedeelt: ter kennis gebracht en in handen gegeven
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
28 gen115 nopens de verdere zuivering en schikking der tale, voorstelle en in bedenken116 geve: voornamelijk, dat men onbedrevenen,117 die118 het echter aan geen119 genegenheit en lust ontbreekt, enigsins te hulpe kome, om hun ten minsten den weg te wijzen waarze gaan moeten, en hen voor dolen en struikelen te waarschuwen, gevende hun teffens enige nutte120 lessen daar zy zich in velerlei ontmoetingen van bedienen kunnen. Met dit oogmerk, en tot zulk een einde121 hebbe ik deze beknopte Aanleiding tot de Nederduitsche Taal geschreven, zijnde een uittreksel uit vele aanmerkingen die ik sedert enigen tijt voor my zelven hadde aangetekent, ten dele door eige opmerking122 gevonden, ten dele uit de boeken onzer beste Schrijveren getrokken: 123 ook moet ik hier met dankbaarheit erkennen, dat de Hr. Vollenhove de goedtheit gehadt heeft my enige dezer waarnemingen zo mondeling als by geschrifte medetedelen, en ik kan u verzekeren, Lezer, dat deze geleerde Man en treflijke124 Dichter de taal in den gront verstaat.125 Het nut dat ik uit deze aantekeningen genoten hebbe heeft my doen oordelen, dat ook anderen hier vrucht uit zouden kunnen [††2r] trekken, en hebbe daarom deze weinige bladen doen drukken. Ik voorzie lichtelijk,126 dat lieden, die meer inbeelding127 dan kennis van de tale hebben, niet zullen nalaten naar hun gewoonte hier veel te vitten en te berispen; doch het oordeel van enen man, die in dit stuk geoefent en bedreven is, gelt by my meer dan van vijftig waanwijzen: en die my met reden en goet bescheit128 beter kan onderrechten en meer leren, dien zal ik het van harten dank weten, want ik schrijve om te leren en om geleert te
115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125
126 127 128
waarnemingen: constateringen bedenken: overweging onbedrevenen; vgl. Nylöe's brief van 11 augustus 1603 aan Vollenhove: ‘[...] durve bestaan deze korte Aanleiding ten nutte der ongeoefenden aan het licht te geven’. onbedrevenen, die: onervarenen die aan geen: niet aan nutte: nuttige tot... einde: met dit doel opmerking: waarneming getrokken: gehaald treflijke: eminente de taal... verstaat: zeer deskundig is op het gebied van de taal. Vgl. Nylöe in zijn brief van 11 augustus 1703 aan Vollenhove: ‘Ik stelle Uw Eerw. oordeel boven alle andere, verzekert dat niemant de taal beter in den gront verstaat’. En in een brief van 17 april 1704: ‘Ik schatte in dezen dele niemants oordeel zo hoog als dat van Uw Eerw.’. lichtelijk: heel goed inbeelding: arrogantie met goet bescheit: met goede motivering
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
29 worden. Ook kreune ik my luttel129 aan zulke, die voorgeven130 dat het maar vittery en een arbeidt van weinig waarde is, op letters en woorden te staan,131 en dat het even eens132 is hoe men spreekt of schrijft, als men maar verstaan wort. Ik late deze lieden zich in hun onverstant verheugen,133 tot zo lange datze beter verlicht worden,134 en metter tijt hun misslag zelfs bemerken: zy zijn bezwaarlijk135 te helpen; want schoon men hun al tone, dat het niet even eens is hoe men spreekt of schrijft, en dat men met een goede, zuivere, en nette tale te schrijven beter kan verstaan136 worden, dan met een' slordige, die vol onduitsch en bastertwoorden is, 't mag niet baten, men klopt slegs voor een dootmans deur.137 Ik zal deze voorrede besluiten na dat ik den Lezer noch dit berecht138 hebbe gegeven: als ik hier en daar, en inzonderheit in het VI. hooftstuk, enige taalgebreken aanwijze [††2v] en verbetere, zo moet niemant menen, dat ik die uit sommige boeken hebbe genomen om de schrijvers daar mede een streek139 te geven: dit is mijn aardt niet, die140 het op gene personen geladen hebbe, en het zou my leet doen iemant hier in het minste te benadelen; ook zie ik op gene byzondere schriften, maar op het algemene misbruik, dat overal genoeg doorsteekt,141 en niet nodig is in een of twe boeken gezogt te worden. Vindt zich iemant ondertusschen aan deze of gene misgreep, hier voorgestelt, schuldig, die doe als ik gedaan hebbe en verder gereet ben te doen, hy verbetere het, en neme de onderrechting in dank aan.
Horat. Epist. 1: 6. Vive, vale: si quid novisti rectius istis, Candidus imperti: si non, his utere mecum.
129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141
kreune... luttel: laat ik me weinig gelegen liggen voorgeven: willen doen geloven staan (op): veel waarde hechten (aan) even eens: onverschillig in... verheugen: vreugde beleven aan hun domheid beter... worden: een beter inzicht krijgen bezwaarlijk: moeilijk verstaan: begrepen men... deur: men vindt geen gehoor (met een wellicht bewust geforceerde overdrijving door Nylöe die ‘dootmans’ schreef in plaats van het gebruikelijke ‘dove mans’) dit berecht: deze informatie streek: veeg uit de pan die, met ‘ik’ als antecedent, opgesloten in het voorafgaande mijn. genoeg doorsteekt: duidelijk te zien is
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
30 't Welk Vondel dus vertaalt: Leef lang, vaar wel: of slaat gy beter gelt als dit, Zo deel het rustig mê: zo niet, bestem mijn wit.142
142
bestem... wit: stem met mijn intentie in. De geciteerde Horatiusvertaling is te vinden aan het slot van Vondels Noodigh berecht over de nieuwe Nederduitsche misspellinge, in 1654 bij Hendryk Donker in Amsterdam verschenen achter de Lucifer. Zie Caron 1958: 59-60 en XXV-XXVI. Vondels tekst werd door Nylöe op p. 16-17 van de Aanleiding opgenomen.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
31
3. Moonen 1706 Arnold Moonen, Nederduitsche spraekkunst (1706) Op 23 oktober 1698 meldde Arnold Moonen aan dominee Joannes Vollenhove in een brief dat hun beider vriend, de uitgever François Halma, sterke aandrang (‘met eene geduurige drift’) op hem, Moonen, uitoefende zijn spraakkunst van het Nederlands af te maken. Blijkbaar was deze onderneming ook naar Moonens mening al een eind gevorderd, want hij spreekt van ‘het voltooien’. Ondanks (of juist: Ten gevolge van?) de Amsterdamse ‘raad van advies’, waarin Joannes Brandt, Petrus Francius, de genoemde Halma, en David van Hoogstraten zitting hadden en waarmee dominee Moonen zich verstond om over zijn gedijende werk te spreken, ondanks alle informatie die hem vanuit Den Haag door Vollenhove verstrekt werd, heeft het tot 1706 geduurd voordat François Halma in Amsterdam Moonens Nederduitsche spraekkunst, ten dienste van in- en uitheemschen uit verscheidene schryveren en aentekeningen opgemaekt en uitgegeeven in het licht gaf. Moonens spraakkunst werd warm ontvangen: in zijn aankondiging in De boekzaal der geleerde werelt van maart/april 1706 (: 296-312) sprak Van Gaveren van een boek ‘zoo ryk en overvloedig, als ooit eenig schrift van dien aart, onder deeze, of eene andere benaminge in de Vereenigde Nederlanden is uitgegeven’ -zonder daarbij te vermelden dat hij deze woorden aan Moonens ‘Aenspraek’ ontleende (p. *3v). En de grammatica had succes: herdrukken volgden in 1719, 1740, 1751 en z.j. (zie Schaars 1988: 47-50). Zij is in hoge mate traditioneel: ‘in haere gemeene gedeelten op den voet der Grieken en Latynen beschreeven’ schrijft Moonen in zijn ‘Aenspraek’. En het taalgebruik dat als basis heeft gediend en ten voorbeeld is gesteld, is dat van Vondel: ‘wy hebben [...] den schryfstyl van Vondel, als den naeukeurigsten, liefst willen volgen’ (1706: 283), met name diens proza. Moonen blijkt in zijn grammatica sterk onder de invloed te staan van Justus Georg Schottels Ausführliche Arbeit von der Teutschen HaubtSprache, die in 1663 verschenen was. Daarnaast heeft hij zich kritisch bediend van allerlei andere informatie omtrent het Nederlands die hem ter beschikking stond. In deze ‘Aenspraek’ presenteert Moonen deze bronnen, en stelt hij het taalgebruik van een aantal auteurs ten voorbeeld.
Literatuur: Schaars 1988, Dibbets 1992
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
32
Arnold Moonen (1644-1711)
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
33 +
Aenspraek1 tot de nederduitsche leezers, liefhebbers onzer moederspraeke. Lieve en waerde lantslieden,2 Belofte maekt schult, zegt het daegelyksche spreekwoort by ons Nederlanders; en de belofte moet gestant gedaen, en de schult betaelt worden, wil de beloover een eerlyk3 man blyven, en zyne achting by het gemeen behouden. Zoo is het met my geleegen.4 Ik hebbe in het jaer 1700. toen myne Poëzy5 het licht allereerst aenschoude, onzen lantgenooten eene Nederduitsche Spraekkunst belooft,6 behaegde het Gode, in wien wy leeven en ons beweegen en zyn,7 my tot het voltooien des eersten ontwerps8 den noodigen tyt in de onleede9 myner lastige bedieninge10 te verleenen. En sedert dien tyt heeft het veelen myner goede vrienden behaegt den vaderlanderen,11 dien myne Poëzy niet in handen viel, opentlyk te [*3v] voorzeggen,12 wat zy van die belofte hadden te verwachten;13 gelyk wederom14 anderen niet nagelaeten
1 2 3 4 5
Aenspraek: Inleidend woord Lieve... lantslieden: Beste en geliefde landgenoten eerlyk: betrouwbaar; gerespecteerd Zoo... geleegen: Zo is het ook met mij gesteld. Dat geldt ook voor mij myne Poëzy; A. Moonens Poëzy (Amsterdam: François Halma - Utrecht: Willem vande Water, 1700).
6
Ik... belooft; vgl. Poëzy 1700: **v: ‘verwacht ook, zoo Godt my tyt en leven gunt, de Nederduitsche Spraekkunst, in de ledige uuren myner lastige [zware] bedieninge ontworpen, en langzaem tot haere uitgave geraekende om [als gevolg van] de menigte van noodiger bezigheden’. Gode... zyn; zie Handelingen 27: 28. het... ontwerps; zie voor twee in handschrift overgeleverde versies van het werk, thans in de Athenaeumbibliotheek in Deventer, Schaars 1988: 44-46. onleede: drukte myner... bedieninge: die het gevolg is van mijn zware ambt vaderlanderen: landgenoten te voorzeggen: van tevoren mee te delen opentlyk... verwachten; vgl. ‘opentlyk’ David van Hoogstraten in het ‘Berecht’ tot zijn Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden (Amsterdam: François
7 8 9 10 11 12 13
14
Halma, 1700), p. **4v: ‘Boven dit alles wachten wy eene niewe Spraekkunst van den Heer Arnold Moonen, [...] waer in men zien zal hoe men de gronden der tale moet leggen, en reden vinden van de geslachten der Naemwoorden, waer van wy hier de getuigenissen hebben bygebracht [...]. Tot het uitkomen dezer Spraekkunst is te grooter hoope, om dat wy reeds het grootste en zwaerste gedeelte daer van gezien hebben’. En Adriaan Pars, Index Batavicus, of Naamrol van de Batavise en Hollandse schrijvers (Leiden: Abraham de Swart, 1701), p. 456: ‘Monen [...] beloovd een Nederduitsche Spraakkunst [...]. Lang leve sijn Edele en alle die so de eeuw, en ons Batavien vercieren’. wederom: weer, op hun beurt
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
+
[*3r]
34 hebben my tot het volbrengen deezer toezegginge door beleefde en gedienstige15 brieven aen te maenen en op te wekken.16 Dus koomt dan deeze Spraekkunst na vyf jaeren tyts voor den dagh, onder Godts goedertiere voorzienigheit17 en veele wisselvalligheden18 in dien staet gebraght, waer in de Nederduitsche werelt haer tegenwoordigh19 beschout, en in haere gemeene gedeelten20 op den voet der Grieken en Latynen beschreeven. Voor volmaekt en alles behelzende, wat tot eene onberispelyke Spraekkunst vereischt wordt, wordt zy echter van my niet uitgegeeven; hoewel, zoo veel moogelyk geweest is, gegrondt op vaste en onloochenbaere regels, en waer of wanneer die ontbraeken, op het gemeene gebruik, dat aen de regels den oirsprong geeft; ook zoo overvloedig en ryk, als, myns weetens, ooit een geschrift van deezen aert21 onder deeze of eenige andere benaeming22 in de Vereende Nederlanden is uitgegeeven. Ondertuschen23 begrypt24 zy alleen myne25 gedach[*4r]ten over de geregelde schikking der woorden onzer vaderlantsche taele in het schryven en spreeken, en wyder alles wat zy26 onderworpen is; gedachten, met zommigen der Nederduitsche letterkunstenaeren (gelyk uit het leezen ten vollen blyken kan) overeenstemmende, en insgelyks van anderen (waer van ook reden gegeeven27 wordt) verschillende. Een doorluchtigh en ontwyfelbaer28 bewys, dat, schoon ik dit werk voor29 het myne in het licht brenge,
15 16
17 18 19 20 21 22
23 24 25 26 27 28 29
beleefde en gedienstige: vriendelijke en hulp biedende door... wekken; een van die briefschrijvers is ongetwijfeld Vollenhove geweest. In een brief van 15 februari 1700 dankt Moonen deze ‘Voor alle de gezondene Aenmerkingen op onze tael’. goedertiere voorzienigheit: toegenegen zorg wisselvalligheden: wederwaardigheden tegenwoordigh: nu gedeelten: onderdelen aert: soort deeze... benaeming; vgl. naast de titel van Moonens boek de hierop gelijkende titels: (Twe-spraack vande) Nederduitsche letterkunst (Leiden: Christoffel Plantin, 1584), A.L. Kók, (Ont-werp der) Neder-duitsche letter-konst (Amsterdam: Johannes Tróost, 1649), Nieuwe Nederduitsche spraakkonst (Amsterdam: Pierre Mortier, 1688). Ondertuschen: Met dat al begrypt: bevat myne; er valt nadruk op dit myne; Moonen geeft aan dat zíjn opvattingen niet hoeven te stroken met die van anderen. zy, t.w. ‘onze vaderlandse taal’. reden gegeeven: rekenschap gegeven doorluchtigh en ontwyfelbaer: duidelijk en ondubbelzinnig voor: als
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
35 ook in- en uitheemschen my hier in gedient en geholpen hebben. Om van den Grave van Klaravalle Gaspar Scioppius en zyne Filosofische Grammatika, en van den Kanonyk en Professor Geeraert Joan Vossius en zynen Aristarchus niet te spreeken, de Wolfenbuttelsche hof- en kerkenraet Joost Georg Schottelius quam met zyn volwrocht30 werk van de Duitsche hooftspraeke my uit de vreemden meest te stade; Pontus de Heuiter, Kanonyk van Gorinchem, Henrik Laurenszoon Spiegel, schryver der Tweespraeke, voor hondert en twintigh jaeren door de Rederykkamer, in Liefde bloeiende, te Amsteldam eerst31 [*4v] uitgegeeven, Samuël Ampzing, een man van Overysselsche afkomste, en na zynen vader Joannes, onzen lantsman van Ootmarsen, Predikant te Haerlem, Christiaen van Heule, een Wiskunstenaer te Leiden, de Rechtsgeleerden Antonis de Hubert en Kornelis Gyzelbertszoon Plemp, Alart Kok, Petrus Leupenius, die alle hunnen arbeit aen de Nederduitsche Spraekkunst in gedrukte boeken te koste gelegt32 hebben, onder de inboorlingen.33 Waer by ik niet verzwygen magh de geschreeve34 Aenmerkingen of Waerneemingen op de Hollantsche tael van den ridderlyken35 Drost Pieter Korneliszoon Hooft, voor een gedeelte den vaderlanderen mede gedeelt van den Heere David van Hoogstraten, in wien de Latynsche en Nederduitsche poëzy om den lauwer36 stryden, achter het Berecht voor zyne Aenmerkingen over de Geslachten der zelfstandige Naemwoorden, den taellievenden ten dienste in het jaer 1700. uitgegeeven, en, hoewel kleen in haer begryp37 (gelyk de diamanten ook den straetsteenen in grootte en zwaerte wyken) nochtans hoognoodigh voor ieder, die [*5r] met zekerheit of zonder twyfelingen iet in het Nederduitsch wil schryven of spreeken. Ook staet my (om zoo luttel van ondankbaerheit beschuldigt te worden, als van dieverye) de Hollantsche Spraekkunst niet te vergeeten van wylen den heere Geeraert Brandt; die, zich niet verder dan tot de Spelling uitstrekkende, een taemelyk38 gedeelte van den inslagh39 der acht eerste hooftstukken deezer Spraekkunste
30 31 32 33 34 35 36 37 38 39
volwrocht: volledige, complete eerst: voor de eerste maal. Heruitgaven verschenen in 1614 en 1649. te koste gelegt: besteed inboorlingen: landgenoten (i.t.t. hen die Moonen ‘uit de vreemden’ ten voordeel waren) geschreeve, i.t.t. de ‘gedrukte boeken’. ridderlyken: ridder lauwer: hoogste plaats in... begryp: in wat erin aan de orde wordt gesteld, in haar onderwerp taemelyk: behoorlijk den inslagh: de dwarsdraad (van een weefsel)
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
36 maekt.40 Hier by koomt eene nieuwe Nederduitsche Spraekkunst, ten dienste der vreemdelingen in Duitsch en Fransch zonder naem in het jaer 1688. uitgekoomen; een werkje, dat, naer het voorgeeven41 des tytelblats, de rechte42 regels en gronden om onze tael wel te leezen, spreeken en schryven behelzende, uit verscheidene schryveren met grooten vlyt te zamengestelt, en op eene behoorlyke43 orde gebraght is;44 hoewel het den ruimer en breeder tytel, dien het op zyn voorhooft45 draegt, beter zoude beantwoorden, indien niet de schryver, wiens schikking wy pryzen, voor de Hollantsheit,46 (om zoo te spreeken) door een vooroordeel te zeer ingenomen, allent[*5v]halve47 liet blyken, dat hy deeze alleen48 te volgen houde voor zuiver Nederduitsch te schryven en te spreeken; gelyk my, anders niet al te streng eenen rechter, na een naeukeurig en meer dan eens hervat onderzoek gebleeken is. De Aentekeningen van den Heere Joannes Vollenhove, het doorluchtigste sieraet der kerkredenaeren49 en dichteren onzer eeuwe, in zyne Mengeldichten te vinden,50 en de Aenleiding tot de Nederduitsche tael, van zynen eerwaerdigen bloetverwant, die den naem verbergt,51 geschreeven, hebben in het langduurende en verouderde verschil52 over de spelling my ook ten merkelyken en noodigen53 dienste gestaen; hoewel ik met hunne Eerw. geenszins in allen
40
41 42 43 44
45 46 47 48 49 50
51 52 53
Hollantsche... maekt; naar deze ‘Hollantsche Spraekkunst’ wordt ook verwezen door Nylöe (1703: ††1r; zie tekst 2) en Sewel (1708: *7r,v; zie tekst 5) die overigens een stuk over de woordgeslachten in handen heeft gehad. naer het voorgeeven: volgens de mededeling rechte: correcte behoorlyke: gepaste Hier... is; bedoeld is de Nouvelle grammaire flamande [...], de Nieuwe Nederduitsche spraakkonst (Amsterdam: Pierre Mortier, 1688). Op het titelblad van dit anoniem verschenen boek staat de mededeling die door Moonen nagenoeg letterlijk geciteerd is: ‘Behelzende de rechte Regelen en Gronden om de Nederduitsche Taal wel te leezen, spreeken en schryven: Uit verscheidene Auteurs, die van deze stoffe hebben gehandeld, met groote vlyt te samengesteld, en op een behoorlyke orde gebracht’. zyn voorhooft, t.w. het titelblad. de Hollantsheit: het taalgebruik in Holland allenthalve: overal deeze alleen, t.w. ‘de Hollantsheit’. kerkredenaeren: predikanten Aentekeningen... vinden; bedoeld zijn met name de taalkundige opmerkingen, door Vollenhove gemaakt in en bij zijn gedicht ‘Aan de Nederduitsche schryvers’ uit de bundel Poëzy (zie Dibbets 1991: 68-111). zynen... verbergt, t.w. Jacobus Nylöe. langduurende en verouderde verschil: oude en al lang bestaande geschil merkelyken en noodigen: belangrijke en onmisbare
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
37 deele54 overeenstemme; gelyk ook niet met eene menigte van hedensdaegsche schryveren in alle kunsten en weetenschappen, die, slechts eenige Nederduitsche woorden op hun papier plakkende, elk hun hooft en zinlykheit55 uit hoofdigheit56 en eigenzinnigheit of ook uit gewoonte volgen, zonder op regels, gebruik, evenredenheit57 of ook welluidendheit behoorlyke acht58 te geeven. Hier uit is veroir[*6r]zaekt, dat in myn werkje over de rechte59 schryfwyze en eene welgegronde60 spelling hier en gins61 met wederzydsche redenen getwist62 wordt, en die na een ryp en onzydigh63 overleg, onzes oordeels, aengeweezen en vastgestelt. Ik geeve dan myne Spraekkunst in het licht; van welke lieden van een bekrompen en naeubezet gewisse64 misschien vraegen zullen, of zy65 myne jaeren66 en myne bedieninge67 voege. Deezen en hunne zwaerigheit68 zal ik niet beantwoorden, dan met voor eerst te zeggen, dat aen onze ryke en sierlyke moedertael zoo veel lichts te geeven, als ons ooit moogelyk is, en die den vreemdelingen lichter69 te maeken, naer het doorluchtigh voorbeelt van andere volken, een werk zy van alle jaeren,70 en van die voornaemelyk, in welke het verstant en oordeel rypst en bezadigst71 zyn. Mannen van jaeren, die op eene pryswaerdige wyze van jongs af gearbeidt hebben, om by mont en geschrift onze tael, zoo verlaeten, zoo ongehavent72 by zommigen, tot haere volkoomenheit te brengen, is het niet quaelyk af te neemen,73 indien zy den nakoomelingen de regels ter hant [*6v] stellen, waer naer het Nederduitsch voortaen zuiver gesprooken en geschreeven
54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73
in allen deele: in ieder opzicht zinlykheit: smaak, zin hoofdigheit: eigenzinnigheid evenredenheit: harmonie, overeenstemming behoorlyke acht: passende aandacht rechte: juiste welgegronde: goedgefundeerde hier en gins: op een aantal plaatsen met... getwist: met argumenten over en weer gediscussieerd onzydigh: onpartijdig bekrompen... gewisse: niet ruim en (een) nauwnemend geweten zy, t.w. ‘myne Spraekkunst’. myne jaeren: Moonen is immers al 61 jaar oud. bedieninge: ambt zwaerigheit: bezwaar lichter: helderder; gemakkelijker jaeren: leeftijden bezadigst: het meest tot rust gekomen; volgroeidst zoo verlaeten, zoo ongehavent: zo veronachtzaamd, zo verwaarloosd quaelyk af te neemen: ten kwade te duiden
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
38 wordt, en van elke letter, op het papier gebraght, reden en rekenschap gegeeven.74 Ja zy zyn te danken, die deezen arbeit, eenen eerlyken75 en loflyken arbeit, niet voor en by zich zelfs alleen behouden,76 noch ook (gelyk geschieden kost) hunnen kinderen en kintskinderen byzonderlyk als een erfgoet nalaeten, maer, geen broot voor vrienden spaerende,77 allen vaderlanderen goethartigh78 mededeelen; al waere het slechts, om andere taellievende geesten tot nader en naeukeuriger onderzoek op te wekken.79 Wat het tweede belangt, de twyfeling en vraeg, of de Spraekkunst myne bedieninge passe, hierop zegge ik, tot myn leetweezen, dat ik by veele, van deeze bedieninge, naer hunne inbeelding zelfs al groote meesters en bewinthebbers in80 onze tale, het meeste gebrek eener welgeregelde Spraekkunste in de schikkinge en samenvoeginge der Nederduitsche woorden gespeurt hebbe. Waerom zy voornaemelyk,81 die tot eene kerkelyke welspreekendheit opgevoedt82 en bequaem [*7r] gemaekt worden, het onderwys der Spraekkunste voor alle anderen behoeven, als genootzaekt83 in hunne geboortetaele tot hunne lantsgenooten hun leeven lang te spreeken. En zy, die met Latyn, Grieksch en Hebreeusch, dat tot hun ampt hoognoodigh is, ja met alle Oostersche taelen hun hooft gebrooken hebben, en ondertusschen het Nederduitsch verwaerloost, waer in zy nochtans alle de schatten, uit deeze gewesten84 gehaelt, sierlyk mosten ontvouwen,85 zyn niet ongelukkigh, dat anderen voor hun het
74 75 76
77 78 79
80 81 82 83 84 85
reden... gegeeven: verantwoording afgelegd eerlyken: eervolle niet... behouden; wellicht klinkt hier kritiek door op iemand als De Decker, ‘die eene Spraekkunst tot zyn eigen gebruik ontwierp, om niet by den tast heen te schryven, maer orde en maet te houden’ (Dibbets 1991: 5). Moonens opmerking zal niet doelen op de aantekeningen van Brandt en van Nil: die waren immers bedoeld om te worden uitgegeven (Dibbets 1991: 3-4 en 7-11). geen... spaerende: geen voedsel onthoudend aan vrienden goethartigh: welwillend al... wekken; vgl. bijv. het slot van de voorrede in de Twe-spraack: ‘Gód gheve datter iemand (in zulx beter als wy ervaren zynde) opryze, die met bestandigher ofte vaster voet dezen grondvest onzes taals legge, wy zouden niet lievers zien’. bewinthebbers in: gezagsdragers op het gebied van voornaemelyk: vooral opgevoedt: opgeleid als genootzaekt: aangezien ze voor de taak staan deeze gewesten, t.w. de werken die in de genoemde vreemde talen zijn geschreven. ontvouwen: openleggen. De gehele passage doet sterk denken aan een fragment uit de ‘Voorreden’ van Petrus Francius bij zijn vertaling Van de mededeelzaamheidt uit het Grieks van Gregorius Nazianzenus (Amsterdam: Hend. Wetstein, 1699). Ook Francius wendt zich daar tot de predikanten (in opleiding) met woorden die op hun beurt herinneren aan Erasmus: ‘Is 't niet fraey, een Hollander te zyn, en geen Hollandsch te kennen? Is 't niet loffelijk, vremde taalen te leeren, en met Latijn, Grieks, en Hebreeuws niet alleen, dat ten hoogsten noodzakelijk is, maar met Rabyns, met Syrisch, Chaldeeuws, Arabisch, met Persisch, Æthiopisch, Armenisch, en ik weet niet wat voor vremde characters, veele jaaren het hooft te breeken, en ondertusschen in zijn' eigen', in zijn' geboortetaal onbedreven te zijn?’ (p. 24-25).
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
39 ys breeken86 in het voltooien eener kunste,87 die, zoo niet van hun veracht, ten minste aen anderen liever overgelaeten wordt; omdat zy met alle haere geheimenissen tot het natuurlyk en eigen voedsel der ziele, waer door wy vroomer88 en wyzer worden, quansuis89 niet behoort; als mede, omdat 'er noch rykdom, noch eere, noch wereltlyke achtbaerheit (waerom meest alles in deeze daegen te doen is) door behaelt kunnen worden. Daerenboven zyn het mannen van myne bedieninge geweest, die zich aen de Nederduitsche Spraekkunst [*7v] nevens, ja boven anderen in ons vaderlant hebben te koste gelegt.90 Om van de Heeren Ampzing, Leupenius, en Vollenhove, alle Predikanten, te Haerlem, Amsterdam, en in 's Gravenhage, en alle boven gemeldt, niet te zeggen, die kerkhelden,91 die, als afgezanten der Nederlantsche Hervormde Kerke, den heiligen Bybel uit de grontspraeken des ouden en nieuwen Testaments met zoo groote eene trouwe, als naerstigheit,92 voor omtrent zeventigh jaeren te Leiden verduitschten,93 hebben, om op goede gronden hunne naeukeurige overzetting te bouwen, eene Nederduitsche Spraekkunst94 ontworpen, noch onder de eigene hantschriften van die zalige kerkvaderen, vertaeleren95 en overzieneren96 der heilige Schrift, te beschou-
86 87 88 89 90 91 92 93
94 95
96
het ys breeken: de weg bereiden kunste, t.w. de spraakkunst, een regelsysteem van het Nederlands. vroomer: van een beter niveau quansuis: schijnbaar, naar het heet te koste gelegt: gewijd kerkhelden: groten uit de kerk naerstigheit: zorgvuldigheid; inzet voor... verduitschten; in 1637 verscheen bij Paulus Aertsz van Ravesteijn te Leiden Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, de Statenbijbel, aan welke vertaling vanaf 1626 gewerkt was. Zie hiervoor De Bruin 1993, m.n. 249-293. eene Nederduitsche Spraekkunst; bedoeld zijn de afspraken die in de Resolutien zijn vastgelegd. Zie hiervoor Zwaan 1939: 76-85 en 198-223. vertaeleren; aan het vertalen van het Oude Testament begonnen op 13 november 1626 de predikanten Johannes Bogerman (Leeuwarden), Wilhelmus Baudartius (Zutphen) en Gerson Bucerus (Veere), aan dat van het Nieuwe Testament in het begin van 1628 de dominees Jacobus Rolandus (Amsterdam), Festus Hommius (Leiden) en de hoogleraar in de theologie Antonius Walaeus (Leiden). overzieneren; de herziening van de vertaling van het Oude Testament ving op 9 juli 1633 aan. Tot reviseur waren benoemd: Antonius Thysius, Johannes Polyander, Abdias Widmar (predikant te Uitgeest), Arnoldus Teeckmannus (predikant te Utrecht), Jacobus Revius (predikant te Deventer), Franciscus Gomarus, Jodocus Larenus (predikant te Vlissingen) en Bernardus Fullenius (predikant te Leeuwarden). De revisie van de vertaling van het Nieuwe Testament vond plaats vanaf 16 november 1634. Hiertoe waren benoemd: Henricus Arnoldi van der Linden (predikant te Delft), Guilhelmus Nieuhusius, Carolus Dematius (predikant te Middelburg), Ludovicus Gerardus à Renesse (predikant te Maarssen), Caspar Sibelius (predikant te Deventer), Sebastianus Damman (predikant te Zutphen), Henricus Alting en Bernardus Fullenius (predikant te Leeuwarden). Zie hiervoor De Bruin 1993: 249-261.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
40 wen,97 en (bedroog myn oog my niet, toen ik ze twee maelen zagh) geschreeven door de pen van den Heere Jakobus Revius,98 eerst Leeraer99 der Gemeente van Deventer, en namaels Regent van het Theologisch Kollegie der Edele en Grootmoogende Heeren Staeten van Hollant en Westvrieslant te Leiden; in dien tyt Schryver100 van de verga[*8r]deringe der overzieneren des ouden Testaments.101 Op dit voorbeelt hebbe ik, die by die doorluchtige mannen op geen eenen dagh te noemen ben,102 maer slechts hunne schaduw en voetstappen van achteren volge, my onderwonden103 deeze Spraekkunst uit te geeven; tot wiens volmaeking in en omtrent de Geslachten der Zelfstandige Naemwoorden my de voornoemde Heer Hoogstraten rustigh104 en vaerdigh de hant boot in zyne voorhene gepreeze Aenmerkingen over die Geslachten, meest en best door de voorbeelden van den Heere Joost van den Vondel gesterkt en bevestigt; gelyk ik zelf ook de Woortvoeging105 myner Spraekkunste en haere regels allenthalve106 met diergelyke voorbeelden, in eene groote menigte tot beter overtuiging107 by een gestuwt, bekleedt hebbe uit den zelven Heere van den Vondel; dien de Professor Petrus Francius, tot een ongelooflyk nadeel der burgerlyke en kerkelyke welspreekendheit in het jaer 1704. overleeden, in zyne krachtige Voorrede voor Gregorius Nazianzeen van de Mededeelzaemheit, met een ontwyfelbaer recht den naem geeft van dien [*8v] uitmuntenden dichter, dien natuurlyken, dien eenvoudigen en niet min krachtigen schryver, wien de Hollantsche dichtkunst en Nederlantsche welspreekendheit ten hoogste verplicht zyn.108 Immers109 ik, den Heer van den Von-
97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109
beschouwen: zien. Voor bestaande handschriften van de Resolutien zie Zwaan 1939: 79-83. geschreeven... Revius; zie Zwaan 1939: 79-81. Leeraer: predikant Schryver: scriba. Zie De Bruin 1993: 256. die kerkhelden... Testaments; vgl. hiervoor Zwaan 1939: 40-106; 195-234. by... ben: die niets voorstel vergeleken bij die illustere mannen my onderwonden: geprobeerd rustigh: royaal de Woortvoeging: het syntaxisgedeelte allenthalve: overal overtuiging: bewijs dien uitmuntenden... zyn; aldaar ‘Voorreden’ p. 36. Immers: In elk geval
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
41 del houdende voor den zinlyksten110 en naeukeurigsten onder de overleedene Nederduitsche schryvers, (anderen en zelfs den Drossaert Hooft, die als een arent in de wolken zweeft, niet te na gesprooken) hebbe hem waerdigst geoordeelt, dat men het wel en sierlyk schryven in onze moederspraeke met zyne achtbaerheit111 sterke; hoewel hy, na zynen doot van waenwyze112 betweeteren besprongen, ook dit zelve nootlot113 by zyn leeven heeft moeten ervaeren, door zulk slag114 van menschen ter oirzaeke115 zyner vertaelinge van Virgilius in onrym116 gehekelt,117 hoewel door de vernuftige118 jongkvrou Maria Heins, dochter van zynen ouden vrient Zacharias, in de opdragt van haeren Bloemhof der Doorluchtige Voorbeelden119 zoo braef120 verdedigt; dat het my luste, myne manhafte lantsmanninne121 haere woorden te ontleenen, en tot deeze Voorrede in te voegen. [**1r] Maer andere, zegt zy, die ervarentlyk122 daer van konnen spreeken, vertoonen,123 dat de geenen die 't laeken,124 weinig verstant van Duitsch en vertolken hebben, en dat de laekers, met 'er125 duizenden in een gesmolten, niet magtig zouden zyn dat werk zoo wel in Duitsch te stellen. Deeze126 geloof ik, wat my belangt, best, 127 om dat ik,
110 111 112 113 114 115 116 117
118 119 120 121 122 123 124 125 126 127
zinlyksten: wijste achtbaerheit: precisie waenwyze: arrogante dit zelve nootlot, t.w. ‘van waenwyze betweeteren besprongen’ worden. zulk slag, t.w. ‘waenwyze betweeteren’. ter oirzaeke: naar aanleiding Virgilius in onrym: Vergiliusvertaling in proza ter... gehekelt; vgl. de Latijnse brief van 14 december 1646 van Caspar Barlaeus aan Constantijn Huygens, aan wie Vondel zijn Publius Virgilius Maroos wercken in 1646 heeft opgedragen. Het hier essentiële deel van deze brief werd in het ‘Leven van Joost van den Vondel’ van Geeraerdt Brandt, opgenomen achterin deel 2 van J.v. Vondels Poezy (Franeker: Leonard Strik, 1682) vertaald met: ‘Gy hebt Vondels Virgilius geleezen, of ten minste gezien, maar zonder leven, zonder mergh, en de lenden gebrooken. Indien hem Augustus las, hy zou deezen Maro niet van 't vier bevryden, ten zy dat gy, geleerde man, het anders verstaat’ (p. 52). Te bedenken valt dat Moonen juist aan deze Vondelvertaling veel van zijn voorbeeldzinnen heeft ontleend; zie Schaars 1988: 60-61. vernuftige: schrandere Bloemhof... Voorbeelden; het boek was zelf een vertaling van stukken van Philippus Camerarius, Michel de Montaigne en anderen, zoals op het titelblad is vermeld. braef: voortreffelijk manhafte lantsmanninne: dappere, heldhaftige landgenote ervarentlyk: uit ervaring vertoonen: verkondigen laeken: afkeuren 'er: (haar) hun Deeze, t.w. de mensen die ‘ervarentlyk’ spreken. best: het meest
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
42 naer myn verstant, niets in onze tael geschreeven of vertolkt kan zien, dat op veel na by d'edelheit, schoonheit en vloeientheit in 't schryven, zoo in dicht als proze, van deezen geest haelen kan.128 Ik wenschte, voegt 'er die begaefde ziel129 by, dat ik hem in dit werk daer in wat beter had konnen nabootsen; ik zou my om geen berispen daer op kreunen,130 maer ongemerkt laeten voorby gaen: dewyl daer meê veeltyts meer dan met tegenblaffen131 te winnen is.132 Waerom het niemant ook vreemt moet voorkoomen, indien ik, door de uitgave deezer Spraekkunste aen den wegh timmerende, eenig berispen onderworpen worde. Maer ik hebbe voor vast en onwrikbaer by my beslooten, geen harnas voor myne Spraekkunste, [**1v] die, uit liefde tot onze volschoone moedertael en uit eigenen lust en zinlykheit133 geschreeven, my alrede tyts en vlyts genoeg gekost heeft, indien zy onredelyker wyze besprongen wordt, aen te trekken. Ook ben ik niet buiten hoope, dat zy zich door haer eigen geweer en wapens134 zal kunnen beschermen; gereedt anders135 en geneegen, om, indien my dit ontschiet,136 met goeden ooge te aenschouwen,137 dat deeze geheele timmeraedje138 met en voor139 haeren boumeester gesloopt worde, of met dak en muurwerk en alles instorte. Ondertusschen wil ik alle bescheidene en opmerkende140 leezers van harte gebeeden hebben, om de misslagen, die in dit werk, zoo menighvouwigh en verscheiden van gedaente, om zyne geduurige verandering141 door myne vergeetelheit en onbedachtzaemheit142 ingesloopen zyn, (gelyk143 het onmoogelyk is, dat zinnen en gedach-
128
129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143
niets... dat... kan. De strekking van de woorden is duidelijk: ‘niets dat het ook maar enigermate kan halen bij...’. Alleen is Maria Heyns in de opbouw van de zin in onze ogen vastgelopen, m.n. door het gebruik van ‘op veel na’. begaefde ziel: getalenteerde vrouw. Met deze zelfde woorden spreekt Maria Heyns aan het begin en het einde van haar opdracht Sybille van Griethuysen aan. kreunen: bekommeren tegenblaffen: met veel kabaal er tegenin gaan Maer... is; de aanhaling is te vinden in de opdracht aan Sybille van Griethuysen, op p. *3v-*4r. zinlykheit: zin geweer en wapens: wapenrusting anders: in alle geval ontschiet: ontgaat te aenschouwen: waar te nemen, te bespeuren timmeraedje: bouwwerk voor: voor de (niet ziende) ogen van bescheidene en opmerkende: verstandige en aandachtige om... verandering: als gevolg van het feit dat er voortdurend wijzigingen werden aangebracht vergeetelheit en onbedachtzaemheit: onoplettendheid en onnadenkendheid gelyk: omdat nu eenmaal
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
43 ten, op eene zaek altoos ingespannen, somtyts niet verstompen)144 my in der minne en ter noodige verbeteringe in eenen tweeden druk (wordt de eerste haest145 uitverkoft) aen te wyzen, en de andere, die de onachtzaemheit der letter[**2r]zetteren alleen veroirzaekt heeft, zelfs te verbeteren. Eer ik evenwel, van deeze Voorrede afscheidende,146 myne leezers tot de Spraekkunst zelve inleide,147 zal ik ten dienste van uitheemsche leerlingen en Latynsche schoolieren, dien myn arbeit, lust het hun, ook te stade koomen kan, de kunstwoorden,148 die ik (gelyk de vorstelyke149 wiskunstenaer Simon Stevin van Brugge, zoo groot een boumeester onzer taele, als van steden en vestingen, door alle zyne wiskunstige werken) in het Nederduitsch gestelt hebbe, zonder die met hem150 op elke blatzyde te vertolken, door de gewoone Latynsche benaemingen overzetten, in eene lyst samenvoegen, en hier mede myne leezers gebieden151 wel te vaeren. Gegeeven te Deventer, den 19 van Loumaent152 1706.
144 145 146 147 148 149 150 151 152
verstompen: hun scherpte verliezen haest: spoedig (van) afscheidende: beëindigend inleide: zal binnenvoeren kunstwoorden: technische termen, vakterminologie vorstelyke; Stevin was o.a. leermeester in de wiskunde geweest van prins Maurits, aan wie hij zijn Wisconstige gedachtenissen (Leiden: Jan Bouwensz, 1605-1608) heeft opgedragen. met hem: net als hij hier mede gebieden... vaeren: (zal ik) toewensen hiervan (t.w. van de ‘lyst’) voordeel te hebben Loumaent: januari
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
44
Titelpagina van de eerste druk van de Aanleiding tot de Nederduitsche taal (1703)
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
45
4. Nyloe 1707 Jacobus Nylöe, Aanleiding tot de Nederduitsche taal (1707) De tweede druk van Nylöe's Aanleiding verscheen niet, zoals de eerste (zie tekst 2), bij Gerard Borstius in Amsterdam, maar dichter in de buurt van de auteur: bij Hero Nauta in Leeuwarden. Ook het titelblad van deze druk, ‘Merkelyk vermeerdert’, bevat niet de naam van de Assense dominee, maar deze staat aan het slot van de ‘Voorrede’. Het boekje blijkt aanzienlijk te zijn uitgebreid. Aan het slot is een ‘Toegift van enige sierlyke spreekwyzen en fraaie manieren van uitdrukkingen’ geplaatst, 31 bladzijden groot. Maar ook de Aanleiding zelf is uitgebreid, én verbeterd, zoals de redacteur van De boekzaal der geleerde werelt, Johan van Gaveren, in de aflevering van juli/augustus van 1707 (: 81-85) heeft opgemerkt: ‘vermits de Schryver, zoo door eige oeffening, als op onderrichting van anderen, verscheide zaaken heeft aangemerkt, die te vooren van hem zoo wel niet gezien waren: zonder nu te zeggen, dat de Hr. Nyloë deeze verhandeling noch vermeerdert heeft met eenige nieuwe hooftstukken’. Nieuw zijn de hoofdstukken II-V (over stijl) en X (over woordvorming), en de al bestaande hoofdstukken zijn bijgewerkt. Dat is onder andere gebeurd aan de hand van kritische opmerkingen die Willem Sewel in de Twee-maandelyke uyttreksels van alle eerst uytkomende boeken (Rotterdam: Barent Bos, 1703 II: 103-130) had gemaakt in zijn lovende bespreking van Nylöe's werk (‘Liefhebbers onzer voortreffelyke Nederduytsche taale, hier vertoont zich iets fraais’, etc.). Nog meer van invloed zijn de opmerkingen van Joannes Vollenhove geweest, terug te vinden in Vollenhoves exemplaar van de Aanleiding-editie van 1703 (UBAmsterdam 6 F 1). Deze kanttekeningen zijn ook aan Nylöe toegestuurd, waarschijnlijk in de eerste maanden van 1704: op 17 april van dat jaar schrijft Nylöe tenminste aan Vollenhove: ‘Ik ben Uw Eerw[aardighei]t. grote dankbaarheid schuldig voor de moeite die Uw Eerw. heeft gelieven te nemen in 't doorlezen van mijn boekje, en het te versieren met zo vele schone en voor mij nutte en nodige Aantekeningen, waar door het, eens andermaal in 't licht komende, met meerder luister zal te voorschijn komen’. De ‘Voorrede’ bij de tweede druk is geheel nieuw. Opvallend is het dat Nylöe opent met een spreekwoord, precies zoals Moonen een jaar eerder had gedaan (zie tekst 3). Deze ‘Voorrede’ is ook afgedrukt in de derde druk (1711), waarin de naam Nylöe op het titelblad is vermeld.
Literatuur: Schaars en Te Wilt 1989; Dibbets 1989, 1991
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
47 +
Voorrede aan den lezer. + 1
't Is een gemeen spreekwoort, dat de ene dag den anderen leert. De waarheit hiervan ondervint niemant beter, dan die zich in kunsten en wetenschappen, en inzonderheit in de kennis der talen, oefent;2 een werk, dat op enen3 dag niet te beginnen en te volenden is, maar daar jaren aan vast zyn,4 eischende lust en vlyt5 om alles naukeurig aan te merken,6 begane misslagen7 te verbeteren, en zoveel mogelyk is, naar de volkomenheit8 te streven. [A2v] Dien dit verdriet,9 of die het zich schaamt10 te leren dat hy tevoren niet wist, zal nooit wys worden, noch tot grondige kennis van enige wetenschap komen. Het is weinige jaren geleden,11 dat ik deze Aanleiding tot de Nederduitsche taal voor de eerste maal aan het licht gaf; en zy is den Liefhebberen onzer schone moedersprake ook niet onaangenaam geweest, en gunstig van12 hun ontfangen. Nu komtze andermaal te voorschyn, doch wat meer beschaaft,13 en hier en daar met enige veranderingen, naardien14 ik zedert dien tyt verscheide dingen, zo door eige oefening,15 als onderrechting van brave16 mannen, opbouweren17 der Nederlant[A3r]sche tale, hebbe aangemerkt,18 die ik tevoren voorby zag. By het oordeel van andere Taalkundigen
1
2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
dat... leert; ‘Dies diem docet’ of ‘Discipulus est prioris posterior dies’, zoals het bij Publilius Syrus voorkomt (H. Hempel, Lateinischer Sentenzen- und Sprichwörter-Schatz [Bremen, 1884], p. 237 en 201). De Nederlandse vorm al in Gemeene Duytsche spreck-woorden: Adagia oft proverbia ghenoemt (Kampen, 1550), p. 14. oefent: bekwaamt enen: een en dezelfde aan vast zyn: mee gemoeid zijn, mee heen gaan lust en vlyt: verlangen en inzet aan te merken: waar te nemen, zich rekenschap geven (van) misslagen: fouten volkomenheit: perfectie verdriet: tegen de borst stuit die... schaamt: wie zich ervoor schaamt weinige jaren geleden, t.w. in 1703. gunstig van: positief door beschaaft: bijgeschuurd, gepolijst naardien: omdat oefening: bekwaming van brave: door voortreffelijke. Bedoeld zullen o.a. Sewel en Vollenhove zijn. opbouweren: bevorderaars aangemerkt: waargenomen
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
[A2r]
48 te horen, en hunne aanmerkingen met de myne te vergelyken, vont ik altyt baat; want, gelyk Vondel elders19 schryft, verscheide oordelen schieten verscheide stralen20 uit, en zien21 de dingen van alle kanten door en weder door, terwyl een enig22 oordeel maar een enigen straal uitschiet, en arm by den rykdom van velen is.23 Ook heb ik dit werkje met enige nieuwe hooftstukken vermeerdert, dienende inzonderheit voor die zich willen oefenen om enen goeden styl te schryven zo in historien, redevoeringen, als andere stoffen.24 Nu de Heer A. [A3v] Monen zyne Nederduitsche Spraakkunst heeft uitgegeven, zou het voor my onnodig werk schynen meer regels der Spraakkunst hier by te voegen; hoewel ik met zyn Eerw. juist25 in alles niet overeenstemme, vooral niet in de spellinge: 26 doch het lust my niet hierover veel te twisten; ik hebbe myne mening met redenen gesterkt, en late het oordeel aan den Taalkundigen Lezer, die die Spraakkunst en deze Aanleiding beide kan gebruiken, kiezen wat hem best27 behage, en uit beide zyn nut trekken. Vaar wel. J. Nylöe.
19 20 21 22 23 24 25 26
elders: ergens stralen, i.c. visies. zien: lichten enig: enkel verscheide oordelen... is; zie hiervoor Vondel in de opdracht van Publius Virgilius Maroos wercken (Amsterdam: Abraham de Wees, 1646) aan Constantijn Huygens; WB VI: 44. stoffen: onderwerpen juist: bepaald hoewel... spellinge; Moonen krijgt hier een koekje van eigen deeg: vgl. in diens ‘Aenspraek’
27
p. *5v (zie tekst 3) de opmerking dat hij met Vollenhove en met de schrijver van de Aenleiding tot de Nederduitsche tael, met Nylöe dus, op het gebied van de spelling ‘geenszins in allen deele overeenstem[t]’. best: het beste
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
49
5. Sewel 1708 Willem Sewel, Nederduytsche spraakkonst (1708) Als Willem Sewel in 1708 zijn Nederduytsche spraakkonst laat verschijnen, heeft hij al een zekere naam verworven met zijn boeken die voor Engelstaligen het Nederlands en voor Nederlandstaligen het Engels toegankelijk moesten maken: woordenboeken en spraakkunsten. In De boekzaal van mei/juni 1708 (p. 405-416) heeft Johan van Gaveren de Nederduytsche spraakkonst aangekondigd, zich even tevreden opstellend als hij had gedaan ten opzichte van Moonens grammatica (zie tekst 3). Evenals Moonens spraakkunst werd die van Sewel in een halve eeuw tijds enkele malen heruitgegeven. Er zijn twee Amsterdamse edities bekend die de vermelding ‘tweede druk’ voeren: één uit 1712 (zie tekst 7) en één uit 1724. In 1733 en in 1756 verschenen de derde en de vierde druk. In 1717 echter was er in Sint-Petersburg al een vertaling van Sewels werk (naar de tweede druk) in het Russisch verschenen, in opdracht van tsaar Peter door Jacob Daniel Bruce of Jakov Vilimovic Brjus vervaardigd: Vilima Sevela iskusstvo nederlandskogo jazyka. Opmerkelijk is hier Sewels taalparticularistische standpunt. Als hij op het titelblad vermeldt ‘Nederduytsche spraakkonst, waarin de gronden der Hollandsche taale naauwkeuriglyk opgedólven... zyn’, is dat ‘Hollandsch’ niet een willekeurige variant ten opzichte van ‘Nederlandsche’ of ‘Nederduytsche’. In de ‘Voorreede’ tot A Large dictionary/Groot woordenboek van 1708 (p. **2r), gedateerd 31 september 1707, heeft hij nadrukkelijk het ‘Hollandsch’ dialect als ‘goed Nederlands’ bestempeld. Die stellingname wordt hem -met name in de spellingdiscussie uit het eerste decennium van de achttiende eeuw waarin Sewel aan veel kritiek heeft blootgestaanverweten, het duidelijkst door Adriaen Verwer in zijn ‘Brief [...] aen den heere David van Hoogstraten over de echte Nederduitsche vocaelspellinge’, opgenomen in De boekzaal van september/oktober 1708: 353-375. Verwer: ‘Op onze Nederduitsche spraek nu komende, zoo moet niemant haer in den gront aenmerken als een tael van eene Provincie alleen, veel min van eenige enkele Stadt; maer als een tael der negen Nederduitsch-sprekende Provincien’ (p. 355). Daarbij valt te bedenken dat (de Rotterdammer) Verwer, voorstander van een ‘Gemeene-Lants-tale’, had aangetoond dat zijn opponent zelfs niet ‘het’ Hollands als grondslag had genomen, maar eigenlijk alleen het hem vertrouwde Amsterdams.
Literatuur: Van den Baar 1968; Osselton 1973: 58-99
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
50
Willem Sewel (1653-1720)
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
51 +
Voorreede aan den leezer. +
[*6]
1
Nademaal men pas een jaar geleeden de Nederduytsche Spraakkonst van den Taalkundigen A. Moonen, vermaard' Predikant te Deventer, welke zo rykelyk met fraaije bedenkingen2 over de eygenschap3 onzer taale gestóffeerd4 is, en nóg onlangs eene Schets der Nederduytsche Spraakkonst, in 't Latyn door eenen ongenoemden Schryver opgesteld,5 in het licht zag komen, zal menig een moogelyk zich verwonderen, wat my tóch mag bewoogen [*6v] hebben, om ook eene Nederduytsche Spraakkonst aan den dag te brengen. Dóch hoewel deeze Spraakkonst nu ten dienste der Nederlanderen eerst verschynt, nógtans heeft zy zich, hoewel wat bekrompener,6 al voor meer dan zestien jaaren aan de Engelschen vertoond, by den eersten druk van myn Engelsch en Nederduytsch Woordenboek,7 en gaf zulk een genoegen8 aan 't Gemeen, dat zy sedert in kleyn formaat gedrukt zynde,9 zo wel ontfangen geweest is, dat ze nu al ten vierden maale in 't Engelsch, t'elkens met eenige vermeerderinge, zich aan de waereld vertoond heeft.10 Dit gaf aan leyding aan sommigen om te wenschen dat zy die ook in onze taale konden leezen; 't welk my tót een spoor11 heeft gestrekt om dat opstel op nieuws te verschryven,12 het met
1 2 3 4 5
6 7
8 9
10
11 12
Nademaal: Omdat fraaije bedenkingen: nuttige overwegingen, beschouwingen de eygenschap: het eigene gestóffeerd: gevuld, voorzien (van) Schets... opgesteld; in 1707 was bij François Halma in Amsterdam de Linguae belgicae idea grammatica, poetica, rhetorica verschenen. Achter het auteurspseudoniem ‘Anonymus Batavus’ gaat Adriaen Verwer schuil. bekrompener: beknopter nógtans... vertoond; in Sewels Nieuw woordenboek der Nederduytsche en Engelsche tale/A new dictionary Dutch and English dat in 1691 bij de weduwe van Steven Swart te Amsterdam verscheen, was op p. 33-72 ‘A brief and compendious Dutch grammar’ opgenomen. gaf... genoegen: voldeed zo in... gedrukt; was het Nieuw woordenboek nog in kwarto-formaat, in 1700 verscheen in octavo A compendious guide to the Low Dutch language/Korte wegwyzer der Nederduytsche taal, eveneens bij de weduwe van Steven Swart in Amsterdam, waarin de spraakkunst van 1691 was opgenomen. In 1706 was van het laatstgenoemde werk een herdruk verschenen. dat ze... heeft; in 1691 en in 1708, toen het Nieuw woordenboek herverscheen onder de titel Groot woordenboek der Nederduytsche en Engelsche taalen, en in 1700 en 1706 in A compendious guide. spoor: prikkel, aansporing dat opstel... verschrijven: die verhandeling te herschrijven
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
52 veele bedenkingen,13 welke ik sederd langen tyd op lósse papieren tót myn eygen gebruyk aangetekend, en etlyke daarvan ook, toen ik de Tweemaandelyke Uyttrekselen óf Boekzaal schreef, by gelegenheyd onder die Uyttrekselen vermengd, en alzo opentlyk uytgegeeven had,14 te vergrooten, en in een Ne[*7r]derduytsch gewaad mynen landsgenooten aan te bieden. Ik geef dit werk dan uyt voor eygen reedsel: 15 want dat is het inderdaad; alhoewel ik bekén, byna veertig jaaren geleeden de Tweespraak van de Nederduytsche Letterkunst, voor meer dan honderd en twintig jaaren by de Kamer in Liefde bloeijende te Amsterdam, myne geboortestad, uytgegeeven, en te Leyde in den jaare MDLXXXIV. gedrukt,16 met naauwkeurige opmerkinge17 geleezen te hebben: Voorts heb ik de Aanleyding tót de Nederduytsche taal, in 't jaar 1703. zonder naam uytgekomen, dóch sedert by den tweeden druk, welken ik nóg niet gezien heb, bekend door den Kerkeleeraar18 J. Nyloe geschreeven te zyn, doorbladerd, alsmede de Spraakkunst van A. Moonen, en de reedsgemelde Latynsche schets: daarenboven heb ik eenige jaaren geleeden de geschreevene Aanmerkingen wegens de Geslachten der Nederduytsche Naamwoorden van wylen den arbeydzaamen en taallievenden G. Brandt den Ouden, [*7v] etlyke maanden onder my berustende gehad,19 en sederd ook de Aanmerkingen over de Geslachten van den zeer geleerden D. van Hoogstraaten gezien.20 Deeze Schryvers zyn 't alleen welke ik ooit
13 14
15 16
17 18 19
20
bedenkingen: overwegingen etlyke... had; vgl. Sewels ‘Korte verhandeling wegens de Nederduytsche spelling’ en zijn beschouwing over de geslachten van de zelfstandige naamwoorden in Twee-maandelyke uyttreksels van alle eerst uytgekomen boeken 1703 II, ingevlochten op p. 106-120 in zijn aankondiging op p. 103-130 van Nylöe's Aanleiding van 1703. reedsel: maaksel Tweespraak... gedrukt; de Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst, ‘uytghegheven by de Kamer In Liefd Bloeyende t'Amstelredam’, werd gedrukt door Christoffel Plantin te Leiden in 1584. naauwkeurige opmerkinge: nauwgezette aandacht Kerkeleeraar: predikant de geschreevene... gehad; zie ook p. 8v. Ook Nylöe (1703: ††1r; zie tekst 2) en Moonen (1706: *5r; zie tekst 3) blijken van het bestaan van de tekst op de hoogte te zijn; de laatste heeft Brandts spellingleer verwerkt. Zie Dibbets 1991: 3-4. Aanmerkingen... gezien; in het tijdschrift Twee-maandelyke uyttreksels van alle eerst uytkomende boeken van juli/augustus 1702: 99-109 heeft hij dit werk besproken. In deze bespreking heeft hij ook zijn eigen zienswijze m.b.t. de genus-aanduiding verwerkt (p. 102): ‘Ik zal hier ter plaatse, tegen 't gene ik anders ten aanzien van dit Uyttreksel-werk voorgenomen heb, de vryheyd neemen om myne eygene bedenkingen hier en daar voor te draagen; ik hoop dat de geleerde Opsteller 't my niet quaalyk zal afneemen, dewyl ik 't geensins tegen hem gemunt hebbe, maar hem om zynen arbeyd, waarmede hy het gemeen meermaals tót erkentnisse verpligt heeft, hoog achte, en niet anders dan met lóf van hem kan spreeken’.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
53 wegens onze Taale geleezen heb, uytgenomen de Werken van den zeer vermaarden en nooit volpreezen opbouwer21 onzer spraake P.C. Hooft, en die van den zoetvloeijenden Dichter Vondel, nevens de Dichtkunstige Werkjes van het Konstgenootschap Nil Volentibus Arduum, het welk, zo my bericht is, ook aan eene Nederduytsche Spraakkonst gearbeyd heeft;22 maar ik heb die nooit gezien, ja eenigsins voordachtelyk23 het gezigt24 daarvan gemyd, opdat het niet mogt schynen als óf ik iets van hen ontleend hadde. Noopende de vaste régelen, van de Geslachten der Naamwoorden aan de uytgangen te kennen, zo wel als veele andere aanmerkingen in dit werkje, zy zyn t'eenemaal van myne eygene uytvindinge,25 waartoe ik aangeleyd26 wierd door 't opstellen van myn Engelsch en Nederduytsch Woor[*8r]denboek, 't welk nu onlangs ten tweeden maale door my in 't licht gegeeven is, wel de helft vermeerderd, en met aanwyzinge der Geslachten van alle de Nederduytsche Naamwoorden verrykt; een werk dat te voore nóg nooit aan de waereld vertoond was.27 Weshalve ik ook alle rechtschapene28 liefhebbers onzer taale, die ontrent de geslachten somtyds nóg twyfelen, schoon zy niet gezind
21 22
23 24 25
26 27
28
opbouwer: beschaver Nil... heeft; zie Dibbets 1991: 6-11 over Nils spraakkunst, waarvan in 1728 een klein deel te Amsterdam bij de weduwe van G. Onder de Linden is verschenen onder de titel Verhandelingen van der letteren affinitas of verwantschap: van het gebruik der accentus of toonen in de Nederduitsche vaerzen: en van de metaplasmus of woordvervorming. voordachtelyk: weloverwogen gezigt: zien t'eenemaal... uytvindinge: geheel en al door míj ontdekt. Zie ook Sewels ‘Voorreede’ tot zijn Groot woordenboek uit 1708: **3v: ‘Wat nu verder tót de kennisse van de geslachten der Nederduitsche Naamwoorden dienen kan, heb ik door vaste Régelen, welke ik alleen aan myne eygene uytvindinge verschuldigd ben, in myne Spraakkonst, die by dit werk gevoegd is, [...] omstandiglyk aangeweezen’. aangeleyd: gebracht een werk... was; vgl. Sewels ‘Voorreede’ tot het Groot woordenboek van 1708: **2v-3r: ‘Geene der Nederduytsche Woordenboeken, die tótnógtoe in 't licht zyn gekomen, hebben ooit de Geslachten der Naamwoorden aangeweezen: dit heeft my bewoogen, uyt aanmerkinge van 't nut, dat 'er zo wel voor onze Landsgenooten als voor Uytheemschen stak in zodaanig een aantooninge, (waaraf de eerste schets, door de vlyt van den geleerden en taallievenden D. van Hoogstraaten, aan 't Staatendom der Geletterden geschonken is), eens te onderstaan óf ik dit niet naar behooren zou konnen doen; te meer dewyl het Nederduytsch en Fransch Woordenboek, 't welk by F. Halma onder de perse is, en waaraan ik ook voor een gedeelte gearbeyd heb, insgelyks met aanwyzinge van de geslachten der Naamwoorden staat uyt te komen’. rechtschapene: waarachtige
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
54 mogten zyn Engelsch te leeren, echter durf aanraaden zich van dat boek te bedienen. Dóch ik vind in de Boekzaal van November en December 1707.29 gezegd, ‘dat Fr. Halma het aanwyzen van de Geslachten der Nederduytsche Naamwoorden voor my ondernomen heeft, en ik dus den weg hiertoe voor my geopend gevonden hebbe, zo dat deswege ook de bevoorrechting30 van zyn Nederduytsch en Fransch Woordenboek daarop voornaamelyk gevest is’. Wat men daarmede zeggen wil verstaa ik niet volkomen, en andere lieden nóg minder: want in den eersten druk van myn Woordenboek, uytgegeeven in den jaare 1691, heb ik, ten gevalle31 der Engelschen, de Geslachten al ee[*8v]nigsins aangeweezen, dat is, voor alle de Naamwoorden van het Manlyk en Vrouwelyk geslacht zette ik het Lédeken De, en voor die van het Onzydig geslacht stelde ik Het. 't Is waar, ik maakte dus doende geen kennelyk32 onderscheyd tusschen het Manlyk en 't Vrouwelyk geslacht, niet omdat my zulks van de meeste Naamwoorden onbekend was; maar omdat 'er zeer veele waaren, welke ik zo wel Vrouwelyk als Manlyk achtende te zyn, alstoen nóg niet besluyten kon te doen 't gene ik sederd gedaan heb.33 Ik ontken niet dat Fr. Halma deeze duydelyke aanwyzing eerst ondernam, daartoe aangeleyd34 door de geschreevene Aanmerkingen van G. Brandt, welke hy my ook, als een goed behulp,35 ter hand stelde, toen hy een gedeelte van den arbeyd zyns Woordenboeks aan my overdroeg,36 en my verzócht de merkletteren der Geslachten achter alle de Naamwoorden te voegen. Dit deed ik, niet zo als hy, óf iemand anders, my voorspelde,37 maar zo als ik 't zelf geraaden38
29
30 31 32 33
Boekzaal... 1707; in een noot in de aankondiging van Sewels Groot woordenboek in De boekzaal van november/december 1707: 537. Te bedenken valt dat het tijdschrift dan wordt geredigeerd door Samuel Halma, de zoon van François. bevoorrechting: het aan iemand toekennen van het recht zich de eerste te mogen noemen, het recht van originaliteit ten gevalle: ter wille kennelyk: duidelijk
34 35 36
maar... heb; vgl. nog in de ‘Voorreede’ tot het Groot woordenboek van 1708: *3r: ‘Omtrent het grootste getal der Nederduytsche Naamwoorden acht ik dat men genoegzaam buyten twyfel is; evenwel zyn 'er verscheydene, die beyde Mannelyk en Vrouwelyk konnen gebruykt worden, zonder eenige wanluydendheyd’. aangeleyd: gebracht behulp: hulp(middel) toen... overdroeg; in het voorwoord tot de uitgave van zijn Groot woordenboek uit 1708:
37 38
**3r schrijft hij dat hij ‘ook voor een gedeelte gearbeyd’ heeft aan F. Halma's woordenboek, Le Grand dictionaire François & Flamend (Amsterdam: François Halma, 1708). Zie Osselton 1973: 83. voorspelde: dicteerde geraaden: raadzaam, correct
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
55 vond, zonder ooit gezien te hebben hoe hy zich daarin droeg;39 waaruyt [**1r] dan blykt, dat wat ik dies aangaande in myn Groot Woordenboek heb gedaan, zulks het werk van myne eygene vindinge40 is, en niet iets dat ik hem (wiens zucht tót de netheyd41 onzer taale ik geensins benyd,42 maar pryswaardig acht) ontleend heb. Ik acht ook dat dit genoeg blykt uyt de Voorreede van 't gemelde Woordenboek; want ik geef den Leezer daarin te verstaan,43 dat ik twyfel óf zyn werk in het stuk der Geslachten ganschelyk met het myne overeenstemmen zal, hoewel ik my verbeelde dat het verschil niet heel groot zal weezen.44 Indien 't nu door eenig toeval gebeurd waare dat myn vermeerderd Woordenboek, 't welk in het laatste van 't jaar 1706. al afgeschreeven45 was, zich naa dat van Halma aan de waereld vertoond had, dan zoud men moogelyk daaruyt hebben willen besluyten, dat ik de aanwyzing der Geslachten van hem ontleend hadde; dóch dit kan niemand nu met den allerminsten schyn van waarheyd zeggen: want het is myn eygen werk; alhoewel ik niet behoef te ontveynzen dat ik nu en dan eens in de Aanmerkingen over de Geslach[**1v]ten van D. van Hoogstraaten gekeeken hebbe; maar had ik geenen grond daarvan46 by my zelven gehad, ik zoud onmagtig geweest zyn, alleen op 't voorbeeld van die weynige Naamwoorden, in zyn boekje vervat,47 de aanwyzing der Geslachten van alle de Naamwoorden uyt te voeren,48 gelyk ik zonder iemands hulpe gedaan heb. Dóch dit in 't voorbygaan.49 Om nu weder te keeren tót de Régelen wegens de Geslachten; men vindt 'er eenige in de reeds gemelde Tweespraak der Amsterdamsche Kamer in Liefde bloeijende,50 hoewel vry gebreklyk;51 maar de voorgenoemde G. Brandt heeft in zyne geschreevene Aanmerkingen ontrent de
39 40 41 42 43 44
zich droeg: te werk ging, deed vindinge: uitdenken zucht... netheyd: genegenheid voor de ordelijkheid benyd: haat, afkerig ben (van) geef te verstaan: deel mee, laat zien
45
Ik... weezen; vgl. Sewels ‘Voorreede’ tot het Groot woordenboek uit 1708: **3v: ‘Hoe verre myn werk in deezen opzigte met dat van Halma zal overeenstemmen, staat de tyd te ontdekken: inmiddels kan ik my zwaarlyk verbeelden, dat het verschil in dit stuk heel groot zal zyn’. afgeschreeven: voltooid (in geschreven vorm). In zijn ‘Voorreede’ tot het woordenboek van
46 47 48 49 50 51
1708 schrijft Sewel (p. **1r): ‘Eyndelyk komt de tweede druk van myn lang-verwacht Woordenboek, waaraan ik etlyke jaaren met veel moeite gearbeyd heb, te voorschyn’. geenen grond daarvan: geen grondslag daarover (t.w. met betrekking tot de woordgeslachten) vervat: staand uyt te voeren: te realiseren in 't voorbygaan: terzijde reeds... bloeijende; aldaar p. 71-75. Vgl. Dibbets 1985: 452-455. gebreklyk: onvolledig; gebrekkig
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
56 Geslachten, zulk een groot licht52 gegeeven, dat men den overleeden zynen lóf niet behoort te onthouden: want hoewel ik zyn gevoelen niet stiptelyk vólge, maar somtyds daarvan afwyke; echter ontzie ik my53 niet te bekennen, dat ik eenige zaaken uyt zyne onvoltooide schriften ontleend hebbe, achtende dat het my meer tót schande dan eere zoude strekken, zulks te verduysteren,54 schoon hy dood is, en zyne zoonen [**2r] niet meer in 't leeven zyn. De Schryver der meergemelde Latynsche Schetse acht dat de Dordrechtse overzetting van onzen Nederduytschen Bybel als een voorbeeld der rechte55 Nederduytsche taale behoort aangemerkt te worden.56 Men moet bekennen dat zy die aan deeze Overzettinge gearbeyd hebben, mannen geweest zyn, der Nederduytsche taale kundig;57 maar jammer is het dat die vertaaling niet door ééne penne overgeschreeven58 is, opdat 'er meer eenpaarigheyd59 in den styl mogte geweest zyn: En zulks waare nóg doenlyk, zonder eenige de minste verandering in de overzettinge te maaken, en buyten kósten van 't Gemeen, byaldien60 't onze Hooge Overigheyd maar beliefde eenen persoon van bequaamheyd daartoe te volmagtigen, die zulks uytvoerde onder 't opzigt61 van eenige verstandige62 Predikanten der openbaare Kerke: want zeker 't zou den luyster van dat overkóstelyk63 boek, den Bybel, des te meer doen afsteeken,64 indien de styl en spelling daarvan gansch eenpaarig, en overal zichzelven gelyk waare. [**2v] Om tót een besluyt65 te komen, 't is enkele liefhebbery geweest die my tót het opstellen deezer Nederduytsche Spraakkonst aangedreeven heeft. Wat de kenners onzer Moedertaale daarvan oordeelen zullen, zal
52 53 54 55 56
licht: duidelijkheid echter... my: toch schaam ik me te verduysteren: verborgen te houden rechte: zuivere De... worden; in de ‘Praefatio auctoris’ van Linguæ belgicæ idea grammatica, poetica, rhetorica van Anonymus Batavus (= Adriaen Verwer) (Amsterdam: François Halma, 1707),
57
p. *3v: ‘Rogas specimina? in continenti, pro nostrâ Linguâ Communi est quod te mittam (inter complura) ad Versionem Bibliorum Dordracenam, Ordinum nostrorum jussu prolatam post ann. 1618 & 1619’. kundig: bekwaam (op het gebied van). Vgl. voor de bekende namen de aantekeningen bij
58 59 60 61 62 63 64 65
Moonen 1706: *7v (tekst 3). overgeschreeven: herschreven, geredigeerd eenpaarigheyd: gelijk(matig)heid byaldien: als 't opzigt: toezicht verstandige: wijze, kundige overkóstelyk: zeer waardevolle afsteeken: uitkomen besluyt: einde
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
57 de tyd ontdekken: 66 ondertusschen ben ik niet zonder hoope, dat deeze myn arbeyd van eenig nut voor 't Gemeen zyn zal; immers dit is 't gene dat ik 'er meê beoog; onaangezien67 ik menigmaal denk aan de bekende spreuk, op 't zinnebeeld eener brandende kaerse gepast,68 Aliis inserviendo consumor.69 Want het is zeker, dat het maaken van myn Groot Woordenboek myne krachten gesleeten heeft; en nógtans heb ik dien moeilyken70 arbeyd met lust ten eynde gebragt,71 gelyk ook dit werkje, waaraan ik etlyke jaaren by tusschenpoozen onder 't opstellen van andere Letterwerken,72 heb gearbeyd, om zo veel in myn vermoogen was, geen onnutte burger myner moederlyke stad te zyn; maar de kennis, welke Gód my verleend heeft, ten dienste myner medeburgeren en landsgenooten, en ook tót nut van uytheemschen, aan te leggen,73 [**3r] zonder my daarom te laaten voorstaan dat hier niets berispelyks in te vinden zou zyn: want nihil est ab omni parte beatum,74 waar vindt men iets dat in allen deele volmaakt is? Vaarwel, leergierige Leezer, en gebruyk myn werk t'uwen voordeele. In Amsterdam, den eersten van Bloeimaand,75 1708. W.S.
66 67 68 69
70 71
72 73 74 75
ontdekken: laten zien onaangezien: hoewel op 't zinnebeeld gepast: toegepast (event. toepasselijk) op de allegorie Aliis... consumor: ‘ik word verteerd doordat ik anderen van dienst ben’. De verbinding van de brandende kaars en deze spreuk (met varianten) is al oud: zie F. Graf, ‘Aliis inserviendo consumor. Zur Entwicklung einer lateinischer Sentenz’. In: Arcadia. Zeitschrift für vergleichende Literaturwissenschaft 4 (1969), p. 199-201. De voorstelling o.a. in P.C. Hoofts Emblemata amatoria (Amsterdam: Willem Jansz, 1611), nr 12 maar met ‘Serviendo consumor’, door Hooft vertaald met ‘Dienende teer ick uyt’. De door Sewel gegeven tekst o.a. in G. Rollenhagen, Nucleus emblematum selectissimorum. II. Utrecht, 1613 nr 31. moeilyken: inspanning vergende Want... gebragt; vgl. Sewels ‘Voorreede’ tot het Groot woordenboek van 1708: **4v: ‘En waare het niet geweest enkelyk de lust en drift om het Gemeen te dienen, nooit had ik konnen besluyten, myne krachten aan dusdaanig een slaafsch werk te verspillen’. Letterwerken: publikaties aan te leggen: aan te wenden; af te stemmen (op) nihil... beatum: niets is in elk opzicht geslaagd. Ontleend aan Horatius, Carmen II.xvi.27. Bloeimaand: mei
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
58
David van Hoogstraten (1658-1724)
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
59
6. Van Hoogstraten 1710/11 David van Hoogstraten, Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden (1710/11) Nadat Adriaen Verwer zich in zijn ‘Brief, door den ongenoemden schryver der Idea, of Schetse der Nederduitsche spraekkunst, aen den here David van Hoogstraten’ (De boekzaal 1708, I: 524-556) in lovende bewoordingen had uitgelaten over diens Aenmerkingen uit 1700 (zie tekst 1), gaf hij Van Hoogstraten te kennen ‘UE. tweede en vermeerderde uitgeving, van uit de allerzinlykste, en louter liefhebberige, drukpersse vanden nyveren Heere François Halma, verlangend', te gemoet [te] zien’ (p. 525). Op het moment dat Verwer deze brief schreef, wist hij dus kennelijk dat de tweede druk van de geslachtlijst persklaar gemaakt werd. Toch zou het nog tot 1710 duren voordat Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden zou herverschijnen. Van dit werk zag in 1711 in Van Hoogstratens geboortestad Rotterdam bij Dominicus van der Ameyden een titeluitgave het licht. Aanvankelijk was Van Hoogstraten helemaal niet van plan een nieuwe druk van zijn geslachtlijst te bezorgen. Ten langen leste zwichtte hij voor de aanhoudende verzoeken tot een herdruk, ook al omdat hij door diverse personen, onder wie Arnold Moonen, materiaal aangeleverd kreeg. Korte tijd voor het uitkomen van de vermeerderde herdruk van de Aenmerkingen, was de Nederlandse taalkunde verrijkt met drie grammatica's: de Nederduitsche spraekkunst (1706) van Arnold Moonen, de Linguae belgicae idea grammatica, poetica, rhetorica (1707) van Adriaen Verwer en de Nederduytsche spraakkonst (1708) van Willem Sewel. Aan Moonens spraakkunst droeg Van Hoogstraten een steentje bij door commentaar te leveren op concepten van de Nederduitsche spraekkunst en vóór Verwers Idea is een twee pagina's tellende brief van Van Hoogstraten aan Arnold Moonen opgenomen. De Nederduytsche spraakkonst van Willem Sewel kon Van Hoogstratens goedkeuring niet wegdragen. Hij maakte er vooral bezwaar tegen dat de auteur geen duidelijke uitspraak deed over kwesties waarover onenigheid bestond tussen taalkundigen. Van Hoogstraten vond, evenals Verwer in de hierboven genoemde brief, dat een grammatica een eensluidend antwoord moest geven op gerezen vragen en de (jeugdige) lezer niet in twijfel moest achterlaten. Dat zal een van de redenen geweest zijn waarom Sewel in de voorrede niet bij name genoemd werd.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
60
Literatuur: zie tekst 1
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
61 +
Aenspraek1 tot den nederduitschen lezer. + 2
Niets had ik minder gedacht, dan dat ik na verloop van zoo weinigh jaren weder de hant zou slaen3 aen deze verzameling van woorden, voorheen, nevens eenige Aanmerkingen, daar op gepast,4 uitgegeven, enkel om te strekken tot eenige hantleidinge5 voor de aankomelingen,6 die gedreven door zucht tot de kennisse onzer moedertale, echter hier ontrent7 geene vaste bepalinge8 wisten te maken, en dus by gebrek van noodige onderrechtinge9 bleven steken in de oude onzekerheit. De weinige bladen10 zeker, toen door my over deze stoffe beschreven11 en uitgegeven, waren alleen geschikt12 tot eene proeve13 voor de leergierigen, dien daer in14 aengewezen wert, hoeze hadden voort te varen,15 om door naerstigheit16 te geraken tot eenige vorderinge.17 Dit middel gelukte ook aan velen,18 die op myne aanwyzinge nu de vruch[*2v]ten plukken
1 2 3 4
5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
Aenspraek: Inleidend woord na... jaren; de eerste druk van dit boek verscheen in 1700 (zie tekst 1). de hant... slaen: me zou wijden daar op gepast: daarbij aansluitend; vgl. het ‘Berecht’ (tekst 1) en Van Hoogstraten: ‘BEROERTE v [...] Aldus zyn vele woorden, die be in 't begin, en te in 't einde hebben’ (1700: 9); ‘BLOETVERWANTSCHAP, Onz. [...] Anders komen de samengestelde woorden gemeenlijk met de enkele, daerze uit gemaekt zyn, over een’ (1700: 10-11); ‘KISTJE o. [...] Dus zyn (gelyk ook aan het voorgaende woordt blyken kan) alle de namen van vermindering, zelf die der Sexen daer in gesloten’ (1700: 43); ‘NYL m. [...] Zoo dat de regel eeniger Letterkundigen, die zegt dat alle namen der vloeden, uitgezeit den Ryn alleen, tot het vrouwelyk geslacht behooren, niet aen te nemen is’ (1700: 63). hantleidinge: wegwijzer aankomelingen: beginners hier ontrent: over dit onderwerp, t.w. de geslachten van de zelfstandige naamwoorden. geene vaste bepalinge: geen vast voorschrift by... onderrechtinge: aangezien de noodzakelijke onderrichting ontbrak weinige bladen; in de eerste druk besloegen de ‘Aenmerkingen’ 124 bladzijden, in de tweede druk waren dat er 228. over... beschreven: met dit onderwerp gevuld geschikt: bedoeld proeve: voorbeeld daer in, t.w. in de ‘weinige bladen’. hadden... varen: door moesten gaan naerstigheit: ijver te... vorderinge: vooruitgang te boeken Dit... velen: Dit middel werkte bij velen voorspoedig
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
[*2r]
62 van hunnen arbeit en aandacht,19 en zonder wankelen het padt, hun aangewezen, betreden.20 Zoo dat ik wel vernoegt21 met dit treffen myns doelwits22 gaerne anderen wilde overlaten het geen gebrak23 aan de ontworpe tekening: 24 te meer ook, om dat sedert dien tydt de Heer Arnold Moonen, op wien nu oogt al wat tael- en dichtkunde bemint,25 zyne lang verwachte Spraekkunst26 in het licht gaf, en by die gelegenheit27 de stoffe dezer Geslachtwoorden28 genoegh uitputte: 29 brengende aan den dagh30 de regels der geslachten, die nu door myne exempelen bevestigt worden. Wat mogt dit baten?31 Men heeft my, toen de afdruxels vertiert32 waren, geene rust gelaten, maer van alle kanten, ook verre van over zee, aengemoedigt en gebeden, dat ik toch een boekje, zoo wel ontfangen, wilde wederom overzien,33 en ten tweeden male in de werrelt brengen.34 Zoo waer is het dat de exempelen, gelyk de oude Wyzen35 ons hebben ingescherpt,36 den menschen, die zich zetten tot het leeren van Kunsten,37 dieper ingaen,38 dan de leerstukken,39 die altydt iet wrangs en onsma[*3r]kelyks schynen over zich te hebben. Ik derhalven, dus40 gedwongen, ook tegen
19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35
36 37 38 39 40
aandacht: toewijding; oplettendheid betreden: begaan vernoegt: tevreden dit... doelwits: het bereiken van wat ik beoogde gebrak: ontbrak tekening: schets op... bemint: op wie nu iedereen die van taal- en letterkunde houdt, de aandacht gericht houdt zyne... Spraekkunst; in 1706 was Moonens Nederduitsche Spraekkunst verschenen (zie tekst 3), waarvan al sinds 1699 voortdurend sprake was geweest (zie Dibbets 1992). by die gelegenheit: daarin Geslachtwoorden: lidwoorden uitputte: uitdiepte brengende... dagh: te voorschijn brengend Wat... baten?: Wat hielp dit? de afdruxels vertiert: alle exemplaren uitverkocht overzien: nakijken Men... brengen; vgl. de inleiding van deze tekst de oude Wyzen; Van Hoogstraten bedoelt hier met name Aristoteles. Vondel verwees hiernaar in zijn ‘Berecht’ bij Jeptha of Offerbelofte (Amsterdam: Abraham de Wees, 1659): ‘Aristoteles heeft zijne leerlingen ingescherpt hoe veel gelegen zij aen eene eenige schickelijcke stellinge, in de voorbeelden der leeringen [theorie] en kunsten [praktijk], by overoude wijzen, ten hooghste waergenomen’ (WB VIII: 774, r.27-30). Vondel baseerde zich hierbij op Aristoteles' Ars Poetica VI.14-15. ingescherpt: ingeprent Kunsten: wetenschappen, ‘artes’ ingaen: dóórdringen leerstukken: theorieën dus: op deze wijze, aldus
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
63 mynen zin geperst,41 als die42 wel wat anders te verrichten hebbe in de uren, die my overschieten van myne lastige bedieninge,43 heb in het ende moeten zwichten, en my laten omzetten44 door de gestadige vermaningen en gebeden45 van vremden en vrienden. Onder welke de beroemde Heer Moonen zich zoo verre queet,46 om het werk aen den gangh te helpen, dat hy my overzond eene verzameling van woorden uit Vondel, die ten deele van my voorbygegaen waren, om mynen arbeit hier in te verlichten. Eene gelyke inzameling uit Hooft had voor zich ook gedaen47 de edele Heer Mr. François van Bockhoven, die nu als eene nieuwe star aen onzen Parnashemel48 begint te blinken, en te schitteren in het oogh van alle dichtlievenden, van wien die49 my even gulhartigh wert bygezet.50 Niet minder bevlytigden51 dit werk de Heeren J. Suderman, en J. de Haes, die in Rotterdam, onze geboortestadt, zich zoo zeer niet overgeven aen den Koophandel, dienze met roem oeffenen,52 dat[*3v]ze daer door het heiligdom der Zanggodinnen53 vergeten; maer op eene loffelyke wyze, en het voorbeelt van Henrik L. Spiegel, die in deze doorluchtige koopstadt aen het Y54 te gelyk grooten koophandel dreef, en te gelyk de oeffeningen der wysheit betrachtte,55 de koopmanschap mengelen met de wysheit,56 naer het voorschrift van des laetstens57 Overgrootvader, den doorluchtigen Kaspar van Baerle, die over58 vele jaren hier in onze vermaerde Schole59 zynen WYZEN
41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59
geperst: gedwongen als die: die toch myne... bedieninge: mijn zware ambt. Dezelfde woorden gebruikt Moonen op de eerste bladzijde van zijn ‘Aenspraek’ (zie tekst 3). omzetten: overhalen vermaningen en gebeden: aansporingen en verzoeken queet: inspande gedaen: aangelegd onzen Parnashemel: ons dichterfirmament die, t.w. de verzameling woorden uit Hooft. bygezet: verschaft bevlytigden: behartigden oeffenen: drijven het... Zanggodinnen: de heilige zaak van de muzen, met name de dichtkunst koopstadt aen het Y: handelsstad aan het Y, t.w. Amsterdam. de oeffeningen... betrachtte: zich aan de beoefening van de filosofie overgaf de koopmanschap... wysheit: handel drijven en tegelijk de filosofie beoefenen des laetstens, t.w. J. de Haes'. over: voor onze... Schole, t.w. de ‘Illustere school’ of het ‘Athenaeum Illustre’ van Amsterdam.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
64 KOOPMAN60 voor den dagh bragt; ook van zynen zaligen61 Vader, den Heere Frans de Haes, een fraei vernuft,62 en het vermaek63 myner jeugt, met hem in de letteroeffeningen64 niet zonder vrucht doorgebragt. Alle deze Heeren, dien ik hier opentlyk moet betuigen65 verplicht66 te zyn voor hunne genegenheit tot my, en yver67 tot de kunsten, zyn de voornaemste oirzaken geweest, dat ik de penne weder heb opgevat, om hun genoegen te voldoen,68 en het verlangen te beantwoorden van vele andere taelminnaers, te veel om hier hooft voor hooft te noemen. My lust niet69 te herha[*4r]len alle de redenen,70 die ik tot u gevoert71 heb in het Berecht72 der eerste uitgave dezer Aenmerkingen: dogh ik kan evenwel niet nalaten in den aenvang myns werx een woort vooraf te zeggen, opdat gy te meer moogt gesterkt zyn in de rechtmatigheit73 uwer begeerte, die zoo veel magt74 op mynen geest gehadt heeft, en verzekering hebben van de nutbaerheit,75 die in deze weinige bladen, hoe vremt het ook iemant magh toeschynen, begrepen is.76 Men moet zeker bekennen77 dat de allerschranderste letterkunstenaers,78 zy mogen zich des vermeten,79 zoo veel als zy willen, zoo veele regels, die in dit stuk alles bevatten,80 niet kunnen opstellen, dat 'er niet een menigte
60
61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80
WYZEN KOOPMAN; Van Baerle aanvaardde zijn professoraat aan de ‘Illustere school’ met een rede, getiteld ‘Mercator sapiens, sive oratio de conjugendis Mercaturae et Philosophiae studiis’. Deze rede werd op 9 januari 1632 gehouden en in 1641 in het Nederlands vertaald als ‘Wyzen Koopman’. zaligen: overleden fraei vernuft: smaakvol beoefenaar der schone kunsten vermaek: genoegen de letteroeffeningen: het beoefenen van de letteren moet betuigen: te kennen moet geven verplicht: dankbaarheid verschuldigd yver: toewijding hun... voldoen: hen tevreden te stellen My lust niet: Ik heb er geen zin in redenen: argumenten; woorden tot gevoert: aangevoerd Berecht: voorwoord. Zie tekst 1. rechtmatigheit: gerechtvaardigdheid magt: invloed de nutbaerheit: het nut die... bladen [...] begrepen is: dat deze weinige bladzijden [...] bevatten bekennen: toegeven letterkunstenaers: grammatici zich des vermeten: dit proberen bevatten: omvatten
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
65 van uitzonderingen zal overblyven, waer over het gebruik81 vonnis zal moeten vellen; zoo dat de onzekerheit door de regelen niet wechgenomen zynde, niets voordeeliger82 is dan het opstellen eener lyste volgens de orde van het A, B, C. Want zelf ook het lezen der schryveren, die de sierlykheit bevlytigen,83 geeft geenen steun genoegh, om zich vast te [*4v] houden, zoo men alles niet onderzocht en doorkropen84 heeft: dewyl deze om de maet85 van 't rym, die om den taelvloedt en trant,86 die zelfs in onrym waar te nemen is,87 niet te quetsen,88 meenigmaal eene letter of lettergreep van een woort afsnydt, waar door de uitgang terstont verandert wort,89 en den lezer dus weder in den dwaling trekt,90 die hy myden kan, als hy dusdanigh eene lyste van geslachten voor zich heeft, die hem voor een kompas verstrekt,91 om zonder stoot92 of schipbreuke voort te zeilen. Voor ons spreekt zelve de waarheit, naar welker voorschrift wy ons moeten regelen.93 Teweten, wy zyn van gevoelen dat deze Naemgeslachten,94 zoo alsze hier uitgedrukt95 staan, eigen zyn aan onze Nederduitsche tale, en daar van niet moeten afgescheiden96 worden. Want niemant behoeve te denken dat wy uit kiesheit of zinlykheit97 ons bedienen van de getuigenissen, getrokken uit Hooft, Vondel, en weinige anderen, als of zy de luiden waren, die ons de wet mosten stellen,98 en wy maer de glory99 zochten van voor hunne aanhangeren te willen door[*5r]gaen. Geenszins. wy werpen hier
81
82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99
het gebruik: de praktijk. Ongetwijfeld heeft Van Hoogstraten hier gedacht aan de bekende woorden van Horatius in Ars poetica vs. 70-72: ‘het gebruik, waarbij de macht, het gezag en de maatstaf inzake de taal berust’ (‘usus, quem penes arbitrium est, et jus et norma loquendi’). voordeeliger: meer tot nut strekkend de sierlykheit bevlytigen: zich inzetten voor de sierlijkheid doorkropen: totaal doorvorst de maet: het metrum den taelvloedt en trant: de welluidendheid en het ritme die... is: waarop zelfs bij proza moet worden gelet niet te quetsen: geen afbreuk te doen (aan) dewyl deze... wort; m.n. De Hubert had in zijn ‘Noodige waarschouwinge’ van 1624 hier al op gewezen, evenals Ampzing in zijn ‘Nederlandsch tael-bericht’ (1628) in... trekt: in verwarring brengt voor... verstrekt: dienst doet als kompas stoot: botsing regelen: schikken Naemgeslachten: geslachten van de zelfstandige naamwoorden uitgedrukt: vermeld afgescheiden: losgemaakt kiesheit of zinlykheit: wellevendheid of voorkeur mosten stellen: zouden moeten voorschrijven glory: eer
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
66 geenen aanhang op;100 maar spreken met101 deze letterhelden,102 ten deele om dat zy 's lants tale grondigh verstonden,103 ten deele ook om dat wy bekoort waren door de zonderlinge104 kracht van welzeggen, die in hunne schriften alom uitblinkt, waer in de majesteit105 en zuiverheit telkens met elkander stryden, en den gragen lust106 des lezers altydt even wakker houden. De eenparigheit,107 die zy behartigden, en die wy op hunnen voorgang108 moeten behartigen, zoo wy de taelkunde109 willen voortzetten, bestont ontrent de woorden hier in, datze net uitdrukten den rechten en onderscheidentlyken110 naemval, zoo als die op yder woort met zyn litwoort te passen is naar111 het mannelyk, vrouwelyk, of onzydigh geslacht. Waer ontrent wel aen te merken is dat t'eeniger tydt onder onze Schryvers een groot verloop112 is bespeurt, waar door afgeweken wert van de oirsprongkelyke eigenschap113 dezer Naamvallen in onze tale, welke eigenschap al gevonden wort in dat dierbaer114 boek, de Hollantsche Rymkronyk van Melis Stoke,115 [*5v] een letterjuweel, dat uit de verwoestinge des tydts116 voor ons is overgebleven. Dit verloop (gelyk naerstige opmerkers117 der Hollantsche outheden meenen te kunnen bepalen) is naest118 af te rekenen van den laetsten tydt der vyftiende eeuwe: of, om klaarder te spreken, zyn aanvang is van het einde der eeuwe, waar in men 1400 schreef, na de geboorte van Christus tot het jaar 1624, of wel tot den juisten tydt119 der letterkunstige vergaderinge,120 by Vondel aange-
100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115
116 117 118 119 120
werpen... op: willen hier niet voor volgelingen doorgaan spreken met: stemmen overeen met letterhelden: grote schrijvers grondigh verstonden: inzicht hadden (in) zonderlinge: buitengewone majesteit: verhevenheid gragen lust: gretigheid eenparigheit: gelijkmatigheid voorgang: voorbeeld taelkunde: taalstudie rechten en onderscheidentlyken: juiste en precieze te passen is naar: in overeenstemming moet worden gebracht met een groot verloop: een grote achteruitgang oirsprongkelyke eigenschap: aanvankelijke uitdrukking dierbaer: waardevolle Hollantsche... Stoke; Van Hoogstraten heeft gebruik gemaakt van de uitgave van Cornelis van Alkemade: Hollandse jaar-boeken of rijm-kronijk van Melis Stoke (Leyden: Johannes du Vivie en Isaak Severinus, 1699). Vgl. noten 192-195. de verwoestinge des tydts: de puinhopen die de tijd aanricht naerstige opmerkers: personen die nauwgezet studie maken naest: ongeveer den juisten tydt: het precieze tijdstip letterkunstige vergaderinge; rond 1624 werden er in Amsterdam samenkomsten gehouden waar over grammaticale kwesties gesproken werd. Onder anderen Vondel en Hooft deden hieraan mee (zie Zwaan 1939: 3-6).
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
67 roert121 in de opdragt van Hekuba,122 ook in het voorberegt van Palamedes,123 dat in den ouden druk staet; waar van onlangs duidelyk genoegh gesproken is door den ongenoemden schryver124 van de Latynsche *125 Schetse der Nederduitsche Spraakkunst, door ons uitgegeven.126 Door dit verval, als door eenen watervloedt, lieten zich mede slepen bykans alle de schryvers, die in dien tydt de pen voerden, zonder dat daar van uitgezondert bleef dat helder licht van geleertheit en wetenschappen, Huig de Groot; dat127 wy moeten aanroeren, opdat niemant zich late misleiden door de beroemtheit zyns [*6r] naems, met recht door zyne uitmuntende schriften verkregen. Dit gebrek openbaert zich niet alleen in zyne Inleidinge tot de Hollantsche Rechtsgeleertheit,128 maar ook in zyn Bewys van den Christelyken Godtsdienst,129 en andere Nederduitsche gezangen.130 De zelve sleur131 volgden toen ook de Schryvers, zyne tydtgenooten, meest altemael.132 Zoo dat my wonder voorkomt, hoe Joannes Uitenbogaert, die in dien tydt leefde, al onder dat verloop en daer na (want hy schreef dus al in den jare 1588) zyne pen even zuiver heeft weten te houden, en geheel overeenkomt met de vertalinge des Bybels, die door 's lants Staten bezorgt
121 122
123
124 125 126 127 128 129 130
131 132
aangeroert: vermeld Hekuba; [Joost van den Vondel], De Amsteldamsche Hecuba (Amstelredam: Manuel Colijn, 1626). Dit toneelstuk is opgedragen aan Antonis de Hubert, over wie in het voorwoord gezegd wordt dat deze ‘als een treffelijck litmaat onse letterkunstige vergaderinge niet weynigh vereerde’ (WB II: 529). Palamedes; I.V.Vondelens, Palamedes oft Vermoorde Onnooselheyd (Amsterdam: Jacob Aertsz. Colom, 1625). In het voorwoord schrijft Vondel over het taalgebruik in dit toneelstuk: ‘dat wy ons daer in gedraghen hebben na het letter-kunstig besluyt, daer van wettelijck t'Amstelredam by eenighe dichters gemaeckt’, waarmee een besluit van de letterkunstige vergadering bedoeld wordt (WB II: 619). ongenoemden schryver, t.w. Anonymus Batavus, een pseudoniem van Adriaen Verwer. *; dit sterretje verwijst naar een noot in het origineel: ‘Linguae belgicae idea grammatica’, (een gedeelte van) de Latijnse titel van het genoemde boek. door ons uitgegeven; vgl. de inleiding van deze tekst dat: wat Inleidinge... Rechtsgeleertheit; Hugo de Groot, Inleiding tot de Hollandsche rechts-geleertheyd (s'Graven-Hage: weduwe van Hillebrant Iacobsz. van Wou, 1631). Bewys... Godtsdienst; Hugo de Groot, Bewys van den waren godsdienst (s.l., s.n., 1622). andere Nederduitsche gezangen; in latere edities van het Bewys zijn ook Nederlandstalige gedichten van De Groot opgenomen [J. ter Meulen & P.J.J. Diermanse, Bibliographie des écrits imprimés de Hugo Grotius (La Haye: Martinus Nijhoff, 1950), nrs. 145-151]. sleur: gewoonte meest altemael: bijna allemaal
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
68 is;133 gelyk zich daer al naest aanhouden134 ontrent het regelen der geslachten de Heeren Hooft en Vondel, na hen ook Geeraert Brant, en zyne zonen,135 nevens Joannes Vollenhove, wien de Nederduitsche welsprekentheit136 tot haar groote schade onlangs verloren heeft, om nu niet te spreken van den Heer Moonen, die ons hier tot voorganger137 en leitsman dient, en anderen, in myn eerste berecht [*6v] genoemt.138 Dit zoo zynde, gelyk het is, kan ik naeulyx vatten,139 hoe het mogelyk is, dat onze Schryvers voor een groot gedeelte in dezen tydt, zoo verre van den wegh dwalen; gelyk ik ook niet weet wat ik zeggen zal van vele predikers, die dagelyx den Bybel hanterende, en de woorden vindende in zulk eene stelling140 van naemvallen, door de artikelen141 onderscheiden, nochtans in hunne schriften toonen, datze of daer geen acht op geven, of zulk eene bepaling van voorschriften, die de vertalers zonder twyffel vooraf hebben vastgestelt,142 enkel verachten of veronagtsamen. Ik zal niet op my nemen eene verweringe143 aen te vangen voor deze Overzetters,144 die menschen zynde, alsze waren, ook hunne dolingen gehadt hebben in zaken, die onze spraek145 betreffen, en het werk, datze te verrichten hadden. Maer datze in het bepalen der geslachten meest altydt (niet altydt zeker, gelyk de brief hier achter gevoegt146 aanwyst) over een komen met de exempelen, door ons hier voortgebragt,147 lust ons ter proeve te stellen148 uit [*7r] de woorden, die ons aanstonts het boek opslaende149 voor oogen komen. Neem eens met my, goetwillige150 lezer, zoo veel gedult: 151 en de vergelyking zal u zonder moeite
133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146
147 148 149 150 151
de vertalinge... is; de zgn. Statenvertaling verscheen eerst in 1637. aanhouden: aan houden zonen, t.w. Caspar, Geeraert en Joannes. Zie ‘Lijst van personen’. welsprekentheit: zij die de welsprekendheid beoefenen, m.n. de predikanten. voorganger: voorbeeld anderen... genoemt; zie tekst 1: p. *8v-**1v. vatten: begrijpen eene stelling: een systeem artikelen: lidwoorden zulk... vastgestelt; er bestonden inderdaad bepalingen, de zgn. Resolutien (zie Zwaan 1939: 193-234). Vgl. noot 155. verweringe: verdediging Overzetters: vertalers spraek: taal de brief... gevoegt; deze ‘Brief van den heere Arnold Moonen aen den opsteller dezer Aenmerkingen over de Schetse der Nederduitsche spraekkunst, onlangs in de Latynsche tale uitgegeven’ is te vinden op de pagina's 229-249. voortgebragt: verstrekt ter... stellen: aan een proef te onderwerpen aanstonts... opslaende: onmiddellijk als we het boek opslaan goetwillige: welwillende Neem gedult: Betoon u geduldig
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
69 blyken.152 ADEM m. Al wat eenen adem hadde, Genes. VII.22. AERDE v. Godt zagh de aerde, Genes. VI.12. AERT m. Naer zynen aert, Genes. VII.14. AERTBODEM m. De menschen op den aertbodem, Genes. VI.1. AKKER m. In 't einde van zynen akker, Gen. XXIII.9. ALTAER m. Noah boude den Heere eenen altaer, Genes. VIII.20. AVONT m. In den avont, Genes. XIX.1. BAK m. Drinkt water uit uwen bak, Spreuk. V.15. BEK m. Een afgebroke olyfbladt was in haren bek, Genes. VIII.11. BOOM m. Onder dezen boom, Gen. XVIII.4. BUIK m. Twee volkeren zyn in uwen buik, Genes. XXV.23. DAGH m. Op dezen zelven dagh: en kort te voren: Op den zeventienden dagh, Genes. VII.11. DAUW m. Zoo geve u dan Godt van den dauw des hemels, Genes. XXVII.28. [*7v] DEUR v. In de deur der tente, Gen. XVIII.1. DRAET m. Van eenen draet, Genes. XIV.23. DROOM m. In eenen droom, Genes. XX.3. DUIF v. Daerna liet hy eene duive uit, Genes. VIII.8. EEDT m. Dan zult gy van mynen eedt rein zyn, Genes. XXIV.41. EZEL m. Abraham zadelde zynen ezel, Genes. XXII.3. FLESCH v. Abraham nam eene flessche waters, Genes. XXI.14. FONTEIN v. Aen de fonteine, Genes. XVI.7. GANG m. Weegt den gang uws voets, Spreuk. IV.26. GEEST m. Al wat op de aerde is, zal den geest geven, Genes. VI.17. HAVE v. En Abram nam al hare have, Genes. XII.5. HEL v. Haere treden houden de helle vast, Spreuk. V.5. HEMEL m. Van onder den hemel, Genes. VI.17. HEUP v. Leg uwe hant onder myne heupe, Genes. XXIV.2. HONGER m. Behalven den eersten honger, Genes. XXVI.1. HOOP m. Tot eenen hoop volkeren, Genes. XXVIII.3. Ook als het spes betekent, wort het vrouwelyk genomen, als by ons: Wy verwachten door den Geest uit den gelove de hope der rechtvaerdigheit, in den brief aen die van Galatie V.5. [*8r] JAGT v. Op de jagt, Genes. XXV.27.
152
de vergelyking... blyken: de overeenkomst zal u moeiteloos duidelijk worden
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
70 KEUR v. In de keure onzer graven, Genes. XXIII.6. KROON v. Eene sierlyke kroone zalze u leveren, Spreuk. IV.9. KRUIK v. Zy hadde haere kruike, Genes. XXIV.15. LEER v. Verlaet de leere uwer moeder niet, Spreuk. I.8. LOON m. Godt heeft mynen loon gegeven, Genes. XXX.18. MAENT v. In de tweede maent, Genes. VII.11. MONT m. Het wiltbraet was naer zynen mont, Genes. XXV.28. NAEM m. Abram heeft aldaer den naem des Heeren aengeroepen, Genes. XIII.4. NAVEL m. Voor uwen navel, Spreuk. III.8. OEVER m. Aen den oever, Genes. XXII.17. OUDERDOM m. In zynen ouderdom, Gen. XXI.7. PLAETS v. Gaet uit deze plaetse, Genes. XIX.14. POORT v. Lot zat in de poorte, Genes. XIX.1. PUT m. Daerom noemde men dien put, Genes. XVI.14. RAM m. Abraham nam dien ram, Genes. XXII.3. [*8v] RAVE v. En hy liet eene rave uit, Genes. VIII.7. REUK m. De Heer rook dien lieffelyken reuk, Genes. VIII.21. RUST v. De duif vont geene ruste, Genes. VIII.9. SCHADUW v. Onder de schaduwe, Genes. XIX.8. SCHOOT m. In uwen schoot, Genes. XVI.5. SCHOUDER v. Zy hadde haere kruike op haere schouder, Genes. XXIV.15. SCHREEUW m. Hy schreeude met eenen grooten bitteren schreeuw, Genes. XXVII.34. SCHRIK m. Van haestigen schrik, Spreuk. III.25. SLUIER m. Toen nam zy den sluier, Genes. XXIV.65. SCHULT v. Zoodat gy eene schult op ons zout gebragt hebben, Genes. XXVI.10. SLAEP m. Toen nu Jakob van zynen slaep ontwaekte, Genes. XXVIII.16. SPELONK v. Dat hy my de spelonk geve, Genes. XXIII.9. SPIJS v. Zy namen alle hare spyze, Genes. XIV.11. SPRAEK v. Laet ons hunne sprake verwarren, Genes. XI.7. STEEN m. Hy nam den steen, Genes. XXVIII.18. STEM v. Hoort naer haere stemme, Genes. XXI.12. [**1r] STRAET v. Op de straete, Genes. XIX.2. TAFEL v. Op de tafel, Spreuk. III.21. TENT v. In 't midden zyner tente, Genes. IX.21. TOOREN m. Laet ons eenen tooren bouwen, Genes. XI.4. TUCHT v. Hoort de tucht uws vaders, Gen. I.8.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
71 VENSTER v. En het geschiedde dat Noah de venster open deed, Genes. VIII.6. VLAKTE v. Hy zag de gansche vlakte, Gen. XIII.10. VLOEDT m. Noah leefde na den vloedt, Genes. IX.28. VLOEK m. Zoo zoude ik eenen vloek over my halen, Genes. XXVII.12. VOET m. Gy zult uwen voet niet stooten, Spreuk. III.23. WACHT v. De bedachtzaemheit zal over u de wacht houden, Spreuk. II.11. WEGH m. Op den wegh van Sur, Genes. XVI.7. WET v. Vergeet myne wet niet, Spreuk. III.1. WIJN m. Hy dronk van dien wyn, Genes. IX.21. WIJNGAERT m. Naoh plantte eenen wyngaert, Genes. IX.20. WINT m. Godt deed eenen wint over d'aerde doorgaen, Genes. VIII.1. WOESTIJN v. De Engel des Heeren vont haer in de woestyne, Genes. XVI.7. [**1v] ZAEK v. Omdat gy deze zake gedaen hebt, Genes. XXII.16. ZEE v. Aen den oever der zee, Genes. XXII.17. ZEGEN m. Zoo zoude ik eenen vloek over my halen, en geenen zegen, Genes. XXVII.12. ZON v. Godt doet zyne zonne opgaen over goeden en quaden, Matth. V.45. ZONDE v. Wat heb ik aen u gezondigt, dat gy over my en over myn koningryk eene groote zonde gebragt hebt? Genes. XXI.9. Hier uit is kennelyk,153 hoe het bepalen der geslachten in dien tydt begrepen154 is van mannen, die vooraf eene Spraekkunst155 hadden ontworpen, om niet by den tast heen156 te schryven, maer orde en maet te houden: welke manier van doen gewisselyk waergenomen157 is van Hooft, Vondel, Hubert, Dekker, Vollenhove, de Branden, en anderen meer dan eens genoemt. Deze nettigheit158 openbaert zich alom zoo wel in de naemwoorden, als voornaemwoorden, en artikelen of litwoorden. Hoe klaer is het onderscheit te merken in de exempelen door ons aengetogen!159 Hoe klaer ook is dit uit het vierde boek
153 154 155 156 157 158 159
kennelyk: zichtbaar begrepen: aangevat eene Spraekkunst; zie Zwaan 1939: 193-234. Vgl. noot 142. by... heen: op het gevoel gewisselyk waergenomen: ter harte genomen, nagevolgd nettigheit: precisie aengetogen: aangehaald
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
72 der Eneade: Die dagh was eerst een oirzaek [**2r] van hare doot, en eerst een oirzaek van haren val;160 daer met eenen opslagh161 blykt, dat doot vrouwelyk, en val mannelyk genomen wort. Hoe licht ook te buigen het litwoort de, om het verschil te kennen, in Vondels gedichten: Gy zyt de dagh, of voert den dagh in uw gezicht;162
daer het eerste den noemer,163 het tweede den beschuldiger164 of vierden naemval betekent;165 even als dit van Hooft uit Plutarchus: De man van staet kenne den aert der gemeente;166 om nu niet meer over hoop te halen,167 dat eenmael genoegh gedaen is. Terwyl ik dezen artikel de aenroer, komt my van eenigen voor,168 dat ik in myn eerste berecht in de buiginge des zelven169 (want ik stelde een voorbeelt daer van voor oogen)170 verzuimt heb te zetten in den tweeden naemval by des en der, ook van den, en van de; daer nochtans de Schryver der Schetse171 daer uitdrukkelyk van melt, en voor hem al de heer Nyloë in zyne Aenleiding tot de Ne[**2v]derduitsche tael.172 Maer men wete dat het geen verzuim is. Anders ware het ook een verzuim niet alleen van den Heer Moonen, die in het voorbeelt der buiginge daer niet van rept,173 schoon hy elders174 zegt, dat men voor des veeltyts zegt van den, dat wy niet ontkennen, gelyk wy in het tegendeel niet aennemen dat van dezen de rechte175
160
161 162 163 164 165 166
167 168 169 170 171 172 173 174 175
Die dagh... val; zie Vondels vertaling in proza van ‘P. Virgilius Maroos Eneas’, in: I.v. Vondel, Publius Virgilius Maroos Wercken (Amsterdam: Abraham de Wees, 1646; WB VI: 558). opslagh: oogopslag Gy... gezicht; [Joost van den Vondel], Byschriften op de twalef maenden (1643; WB IV: 568). noemer: nominativus (nominare: noemen) beschuldiger: accusativus (accusare: beschuldigen) betekent: uitbeeldt dit... gemeente; Hoofts ‘Plutarchs berichting, voor lieden van Staate verkort’, in Hoofts door G. Brandt in 1671 en door David van Hoogstraten uitgegeven Mengel-werken (Amsterdam-Leiden-Utrecht, 1704), p. 419. over... halen: te voorschijn te brengen komt... voor: hoor ik van sommige mensen buiginge des zelven: verbuiging daarvan, t.w. van het lidwoord. stelde... oogen: gaf daarvan een voorbeeld de Schryver der Schetse, t.w. Anonymus Batavus oftewel Adriaen Verwer, de schrijver van de Idea of ‘Schetse’ uit 1707; zie aldaar p. 21-23. Vgl. noten 124-125. Nyloë... tael; vgl. Nylöe 1703: 18-20 en Nylöe 1707: 49-54 en 63-64. Moonen... rept; zie Moonen 1706: 53-54. elders; zie Moonen 1706: 84. rechte: correcte
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
73 genitivus zou zyn van dees,176 die naer ons oordeel dezes is, waer voor men dan ook van dezen zegt; maer ook van den Ridder Hooft, die hier van zwygt in zyne waernemingen, waer in de buiging van dezen artikel en andere woorden gevonden wort.177 Van Heulen, Ampzink, en anderen zwygen 'er ook van. Maer Leupenius trekt aen,178 nadat hy zyne buiginge zonder van in den tweeden naemval gemaekt heeft, dat die dikwyls uitgedrukt wort door het bywoort179 VAN. De Schryver der Nederduitsche Spraekkunst,180 die na Moonen ons ook zyne gedachten heeft medegedeelt, schynt dit mede te erkennen. Maer waerom die schryft van den vader, van den burger, van den zoon, van den neef, en wat des [**3r] meer is, meer dan van den man, van den mensch, van den afgodt enz. kan ik niet vatten, noch zien, waer in dit verschil magh bestaen.181 Wat my belangt,182 ik stel vast, dat men in goet Duitsch zegt, het hof van den Koning, het huis van mynen vader, zoo wel, als des Konings, en myns vaders. Maer dat van echter iets anders zou zyn dan een enkel voorzetsel (geen bywoort als Leupenius wil) kan ik geenszins aennemen. Het is en blyft een voorzetsel, nochte verzaekt zyn natuur,183 maer gevoegt by den zesten naemval trekt het de kragt aen184 van den tweeden, als by de Grieken, by welke de tweede naemval meest gaet voor den nemer,185 . Want by Thucydides186 vint men, , regeerders van de steden: en in de Handelingen der Apostelen XVII. 13. , ,de Joden van Thessalonika. By de Latynen ook fulgor ab auro, de glans van 't gout, voor auri, by Lukretius: 187 ab Andria ancilla, de dienstmaegt van de vrou van Andrus, voor Andriæ, by Terentius: 188 daer ab auro, en ab Andria geenszins genitivi [**3v] zyn (want wie zou men dat doen gelooven?) maer spreekwyzen, die
176 177 178 179 180 181
182 183 184 185 186 187 188
van dezen... dees; zie Moonen 1706: 128. Ridder... wort; zie voor de betreffende Waernemingen op de Hollandsche Tael: Zwaan 1939: 240-245. trekt aen: voert aan. Zie Leupenius' Aanmerkingen op de Neederduitsche taale (Amsterdam: Hendryk Donker, 1653), p. 44. bywoort; alle onveranderlijke woorden worden door Leupenius met deze term aangeduid. De Schryver... Spraekkunst, t.w. Willem Sewel (zie tekst 5). Maer... bestaen: op pag. 75-77 geeft Sewel voorbeelden van de genitivus. Bij de voorbeelden Man, Mensch en Afgod geeft hy alleen Eens of Des; bij Vader, Burger, Zoon en Neef geeft hij Des en Van den. Waarom hij dit onderscheid maakt, is niet duidelijk. belangt: betreft nochte... natuur: en doet geen afstand van zijn aard trekt... aen: eigent het zich de (semantische) kracht toe gaet... nemer: beschouwd wordt als de zesde naamval by Thucydides; in Thucydides' beschrijving van de Peloponnesische oorlog IV.cxxxii.3. by Lukretius; T. Lucretius Carus, De rerum natura libri sex. I.51. by Terentius; P. Terentius Afer, Andria vs 461 en 756.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
74 de genitivi verbeelden;189 ten zy men dit wil rekenen figuurlyker wyze gezegt te zyn, dewyl de schikking der woorden van den gemeenen trant afgaet.190 Want in het tegendeel hebben ook onze oude schryvers den tweeden naemval voor den lesten191 gebruikt, en gezegt, iemant 's lants verdryven, voor uit het lant, of uit den lande, waer van geene exempelen by Melis Stoke ontbreken. Men zie een stael hier van in Ada v. 526. Eer si hem/ oir/ laet 's lants verdriven/192
En in Jan den II. v. 2659. Dat si heeren uit anderen lande Aldus wouden 's lants verdriven.193
In Diderik den VI. v. 216. Si verdreven des lants thant Die van Kuuk ende Arentsberge.194
[**4r] Welk des lants de heer Alkemade wel uitlegt, uit het lant.195 De geleerde heer Peter Schryver brengt in zynen toetsteen196 op het oude Goutse Kronykje197 ook een dergelyk exempel op198 uit zekeren Rymspiegel, geschreven op perkement, dien hy onder zich had, zonder dat die sedert myns wetens het licht
189 190 191 192 193 194 195 196
197
198
spreekwyzen... verbeelden: uitdrukkingen die de tweede naamval (semantisch) uitbeelden van... afgaet: van de gewone manier afwijkt lesten: zesde naamval, ablativus Ada v. 526.; editie-Van Alkemade 1699: 75 (zie noot 115) Jan den II. v. 2659.; editie-Van Alkemade 1699: 221 Diderik den VI. v. 216.; editie-Van Alkemade 1699: 46 Welk... lant; editie-Van Alkemade 1699: 46, marginale noot n. toetsteen; na de eigenlijke uitgave van de kroniek volgt ‘P. Scriverii Toets-steen: waer aen beproeft worden ontallijcke plaetsen uyt de voorschreve Oude Chronijke van Hollandt’. Onjuiste passages worden aan de kaak gesteld, onduidelijke fragmenten worden toegelicht. het oude Goutse Kronykje; Petrus Scriverius, Het oude Goutsche chronycxken van Hollandt, Zeelandt, Vrieslant en Utrecht (Amsterdam: Ian Hendricksz Boom, Ioost Pluymer, Casparus Commelijn, 1663). brengt op: vertoont
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
75 gezien heeft.199 Hier is het: Om Vrieslant onder zyn swaert Te bringene/ ende te dwingene mede. Aldus ruimd' hy der stede/ Daer hi meer weder ne quam.200
Melis evenwel hecht zich daer zoo niet aen, of hy heeft ook de schikkinge, die wy in dezen tydt volgen, als blykt op vele plaetsen, en onder die in Florens den V. v. 566. Die mi begheren in alre wisen Te verdriven uit minen lande.201
Dit geslachtwoort de my nu in 't hooft spelende erinnert my tevens het niet be-[**4v]palende een, dat wy ook voor de zelfstandige naemwoorden stellen, een man, een vrou, een paert enz. omdat ik hier ontrent, voor zoo veel het onzydige geslacht aengaet,202 een misbruik203 gemerkt heb, dat het dagelyx gebruik, en onze ooren, die anders gewoon zyn, afweren en wraken.204 Teweten men zegt wel, dit, of dat, of het heerlyk werk, en het heerlyke werk: dit, dat, of het treffelyk huis, en het treffelyke huis; maer niet een treffelyke huis, een heerelyke werk, hoedanige205 uitdrukkingen men nu en dan vint, die schoon eenen schyn hebbende van te mogen gebruikt worden, echter niet aennemelyk zyn.206 Waerom een stale wapen, myns oordeels, niet goet te keuren is in Jan Vos,207
199
200
201 202 203 204 205 206 207
zekeren... heeft; op p. 251 schrijft Scriverius: ‘d'Ongenoemde Autheur van de Rijm-spiegel (op Parckement geschreven, onder my berustende)’. Het blijkt te gaan om de Spiegel Historiaal, of Rym-Spiegel van Lodewyk van Velthem. In de eerste volledige editie van deze kroniek (Amsterdam: Hendrik van Eyl, 1727) schrijft Isaac le Long (1683-1762): ‘Van desen Spiegel Historiaal is nooyt iets gedrukt geweest, als drie Uyttreksels, [...]; en een, in de Toetssteen op 't Goudtsche Kronycxken, van Pr. Scriverius, pag. 251. tot 254.’ (p.*2v). Om... quam; vgl. Petrus Scriverius, Het oude Goutsche chronycxken van Hollandt, Zeelandt, Vrieslant en Utrecht (Amsterdam: Ian Hendricksz Boom, Ioost Pluymer, Casparus Commelijn, 1663), p. 253. Florens den V. v. 566.; editie-Van Alkemade 1699: 107 voor zoo veel [...] aengaet: wat [...] betreft misbruik: verkeerd gebruik afweren en wraken: afwijzen en afkeuren hoedanige: welke soort aennemelyk zyn: aanvaard mogen worden een... Vos; Jan Vos, Aran en Titus (Amstelredam: Aeltje Verwou, 1641) [zie Buitendijk 1975: 134 vs 427].
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
76 schoon men zegt, het stale wapen, gelyk het sterke wapen, niet een sterke wapen: moetende de uitdrukking zyn, een krachtigh, een groot, een sterk, en uit dien hoofde ook een stael wapen, in welk zeggen stael byvoegelyk is. Dit gebiet, zeg ik, het gebruik, en verbiet het andere,208 zoo wel, als het ook niet toelaet de spreekwyzen, [**5r] by hem ook gangbare munt: Wy offeren onze wanschepsel209 (hy geeft dit toneelstuk waerachtigh zynen rechten naem) en ontfang onze wanschepsel,210 in d'opdragt van Aran en Titus, voor ons wanschepsel: schoon men wel zegt, het of dit ysselyke211 wanschepsel. hoedanigh een wangeluit zich ook opdoet212 in Medea,213 door den zelven gedicht: Of ik zal door myn hant, die hem de borst doorstiet, De moortvlak van myn' ziel in uwe bloet uitspoelen.214
Ook in het zelve spel: Ondankbare, gy zult met uwe bywyf bloên.215
Nogh: om uwe stamhuis: 216 't schip van uwe leven: 217 zwaerder dan uwe lichaem;218 in welke exempelen in dit voornaemwoort geen e toegelaten wort: niet tegenstaende men wel magh zeggen: het doorluchtige stamhuis, het kostelyke leven, en het [**5v] brooze lichaem. Want, om ook over 't mannelyk iets aen te merken, men zegt onberispelyk een groot man, een deftigh Vorst, een grootmaghtigh Koning, maer niet een hoog bergh, een hoog heuvel, dewyl deze, en andere woorden meer, schoon van 't zelve geslacht, de e niet missen willen, en de uitdrukking wezen moet, een of de hooge bergh, en een of de hooge heuvel. Dit
208 209 210 211 212 213 214 215 216 217 218
en... andere: en het gebruik verbiedt het andere onze wanschepsel: ons wanprodukt; Jan Vos, Aran en Titus (Amstelredam: Aeltje Verwou, 1641) [zie Buitendijk 1975: 104]. Aran en Titus; Jan Vos, Aran en Titus (Amstelredam: Aeltje Verwou, 1641) [zie Buitendijk 1975: 105]. ysselyke: verschrikkelijke zich opdoet: te voorschijn komt Medea; Jan Vos, Medea (Amsterdam: Jacob Lescailje, 1667). Of... uitspoelen; Jan Vos, Medea (Amsterdam: Jacob Lescailje, 1667) [zie Buitendijk 1975: 369]. Ondankbare... bloên; Jan Vos, Medea (Amsterdam: Jacob Lescailje, 1667) [zie Buitendijk 1975: 372]. om uwe stamhuis; Jan Vos, Medea (Amsterdam: Jacob Lescailje, 1667) [zie Buitendijk 1975: 377 vs 225]. 't... leven; Jan Vos, Medea (Amsterdam: Jacob Lescailje, 1667) [zie Buitendijk 1975: 401 vs 860]. zwaerder... lichaem; Jan Vos, Medea (Amsterdam: Jacob Lescailje, 1667) [zie Buitendijk 1975: 401-402 vs 879-880].
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
77 zy in 't voorbygaen219 gezegt, dewyl ik my niet verder wil in laten in vele onhebbelykheden,220 die in zyne schriften door gebrek van taelkunde, daer hy nochtans mooi meê scheen te zyn,221 gevonden worden, te berispen: en myn inzicht222 alleen is de leerzame223 jeugt te waerschuwen voor zulke ongerymtheden.224 Die zich met eenen wel te hoeden heeft voor de ongebonde vryheit der straettael, die alles in 't war smyt, dewyl onze steden van elkander ook telkens verschillen in het uitdrukken der artikelen, gelyk de Schryver der Schetse, waer van gesproken is, het onderscheit van zyne en myne geboortestadt,225 en deze stadt Amsterdam in deze uitspraek klaer getoont heeft.226 Want gelyk men [**6r] doorgaens by Jan Vos, die aen de straettael dezer stadt vertuit227 was, dusdanige spreekwyzen ontmoet: Wy noemen u door de mont van alle gezonde oordeelen met de bynaem van Doorluchtigh, zelf met de Poëet228 enz. zoo spreken de inwoners onzer vaderlyke stadt weder recht229 anders, en bedienen zich van de litwoorden op de wyze van Zwaerdekroon in de vertalinge van Terentius, die anders230 niet te verachten is. Ik ben, zegt Demea daer in het spel de Gebroeders, den boer, den grimmert, den zuurbek, den spaerbrok, den taeiaert, den yzegrim;231 volgende ook Westerbaen hier in zynen vrient op
219 220 221
222 223 224 225 226
227 228 229 230 231
in 't voorbygaen: terloops onhebbelykheden: ongepastheden daer... zyn: waar hij over scheen op te scheppen. Zie Jan Vos, ‘Aan de beminnaars van d'oude en nieuwe tooneelspeelen’. In: Medea (Amsterdam: Jacob Lescailje, 1667): ‘Dat ik niet dan de Duitsche [Nederlandse] taal ken, en noch zoo goedt niet gelijk ik wensch, wil ik gaaren bekennen: maar lichtelijk beter dan eenige die zich op hun schoollatijn veel laaten voorstaan’ [geciteerd naar Buitendijk 1975: 363] en ‘De Dichtkunst is geen dochter van uitheemsche taalen; maar van d'overvloedt der geesten, die zich in de gedachten uitstorten, daarze, door oordeel en ervaarentheidt, tot een welgeschaapen lichaam gevormt worden’ [geciteerd naar Buitendijk 1975: 363-364]. inzicht: bedoeling leerzame: leergierige ongerymtheden: ongepastheden zyne... geboortestadt, t.w. Rotterdam. de Schryver... heeft; Anonymus Batavus [= Adriaen Verwer], Linguæ Belgicæ idea grammatica, poetica, rhetorica (Amstelædami: Franciscus Halma, 1707), p. 23: ‘de Rotterdammers zeggen meest den in de eerste naamval mannelijk enkelvoud (den ouden Rijn), terwijl men elders, maar zeker in Amsterdam, in de vierde naamval mannelijk enkelvoud de bezigt (bestelt de brief aan de bakker op de hoek van den ouden Rijn)’. vertuit: gehecht Wy... Poëet; Jan Vos, Aran en Titus (Amstelredam: Aeltje Verwou, 1641) [zie Buitendijk 1975: 103]. recht: helemaal anders: overigens Zwaerdekroon... yzegrim; Henricus Zwaardekroon, De zes Comedien van P. Terentius (Rotterdam: Joannes Næranus, 41668), p. 332. Het toneelstuk De Gebroeders draagt in dit boek de Latijnse titel P. Terentii Adelphi.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
78 dezelve plaets van dat spel: Ik ben den kinkel, ik den loer, den hoddebek, Ik ben den zuurmuil.232
Kort daer aen233 weder by Zwaerdekroon (om niet alles aen te roeren) dit is den dank van mynen arbeit.234 Waer voor onze Amsterdammers in 't gemeen wel zouden zeggen: Ik ben de boer, de grimmert: en dit is de dank: maer zy zouden ook [**6v] blyven zeggen: Ik ben by de boer geweest: en ik heb 'er de dank van. Dit is zoo zeer te myden, als de verkeerde klanken, die men in de rymwoorden der onbedrevenen bespeurt, die hun aenkleven235 uit het geluit der uitspraek, die het een van 't ander niet weet t'onderscheiden. Hier uit is het dat men geen verschil weet in lyden, pati, en leiden, ducere: dat men pyl zet voor peil, zeil voor zyl, reizen voor ryzen, en weder anders om, en, als Oudaen zegt, Zyn loutre armoedigheit in 't rymen dus bedekt, En voor het heldre Duitsch een warretael verwekt.236
Evenwel dringen wy niemant op in den dagelyxen ommegang237 der menschen zoo stip238 hier op te letten, en dulden in het spreken de manieren van zeggen: den Apostel zegt: dewyl deze Paragoge of Nazetting,239 die echter, als men recht zal spreken, voor quaet Duitsch moet geacht worden, gelyk wy in onze Aenmerkingen [**7r] op de 128 bladtzyde dit Vondel zelf niet wel afnemen,240 eene zachtheit geeft in het uitbrengen241 der woorden; en, Ik heb
232 233 234 235 236
237 238 239 240
241
Westerbaen... zuurmuil; ‘P. Terentii Adelphi, Dat is De Gebroeders’. In: Het tweede deel der Gedichten van Jacob Westerbaen ('s-Gravenhage: Johannes Tongerloo, [1672]), p. 430. Kort... aen: Even verderop Zwaerdekroon... yzegrim; Henricus Zwaardekroon, De zes Comedien van P. Terentius (Rotterdam: Joannes Næranus, 41668), p. 332. hun aenkleven: aan hen blijven hangen Zyn... verwekt; ‘Lykgedachtenis van den grooten Agrippyner, den heer Joost van Vondel’, opgenomen in het derde deel van Joachims Oudaans Poëzy (Amsteldam: wed. P. Arentz en K. vander Sys, 1712), p. 508. De voorbeelden pyl/peil, zeil/zyl en reizen/ryzen zijn te vinden in twee versregels die direct aan dit citaat voorafgaan. den dagelyxen ommegang: het dagelijks verkeer stip: stipt Paragoge of Nazetting: toevoeging van één of meer klanken achter een woord niet... afnemen: niet goedkeuren bij. Vgl. Van Hoogstraten 1710/11: 128: ‘daer in is hy niet te voegen, als gebruikende eene al te groote en by hem ook ongewoone vryheit in het litwoort, door gunst eener nazettinge, of Paragoge, daer men niet reukeloos [zo maar] toe komen moet, en die hier hem enkel dient om het vaers te stutten’. uitbrengen: uitspreken
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
79 smaek242 in die wyn, en wat men des meer dagelyx hoort; om niet tot neuswysheit en bedilzucht243 te vervallen; maer begeren alleen dat in 't schryven een vaste en geregelde voet244 gehouden wort. Waer toe, om de waerheit te zeggen, de leerling nu veel vooruit245 heeft, gesterkt door vele hulpmiddelen, die de vorige tyden gemist hebben. Hy schikke zich daer ook naer,246 noch late af247 eenen letterschat op te garen248 uit de onwaerdeerbare249 schriften der mannen, door my voorheen hem aengeprezen. Waer in hy nu ook met meerder gront250 zal vorderen,251 nu sedert dien tydt de Heer Moonen zynen arbeit heeft te koste gelegt252 aen eene Nederduitsche Spraekkunst, op eene klare en bevattelyke253 wyze opgestelt, en geheel overeenkomende met de regelen, die de gepreze Schryvers hebben waergenomen.254 In welk loffelyk bestaen255 hem256 op de hielen volgde de naeukeurige Schryver der Spraekkunstige Schetse, een werkje, waer in vernuft en schranderheit [**7v] uitsteken,257 ook nyverheit om alles uit den gront op te delven, wat dienen kan tot opbouw en verlichtinge258 onzer taele, en hierom geacht van alle luiden van letteren, op zyne waerde ook geschat van den heer Moonen, schoon die in eenige stukken, als hier achter blykt,259 van ander gevoelen is. Waer op misschien een nader uitlegging tot Verdadiging260 der Schetse volgen wil,261 als de ongenaem-
242 243 244 245 246 247 248 249 250 251 252 253 254 255 256 257 258 259
260 261
smaek: genoegen neuswysheit en bedilzucht: betweterigheid en vitterij vaste... voet: consequente regelmaat vooruit: voorsprong schikke... naer: moet zich daarnaar gedragen noch... af: en moet er niet mee ophouden letterschat op te garen: verzameling geschriften, boekenschat bijeen te brengen onwaerdeerbare: onschatbare met... gront: beter onderlegd zal vorderen: vooruitgang zal boeken heeft... gelegt: heeft gewijd bevattelyke: begrijpelijke waergenomen: in acht genomen bestaen: handelen hem, t.w. Moonen. uitsteken: opvallen. Bij deze loftuiting mag niet worden vergeten wat Van Hoogstraten eerder (p. *5v) heeft geschreven. verlichtinge: verheldering als... blykt; in zijn brief over de ‘Schetse’ van Verwer (zie noot 146) schrijft Moonen ‘zeggende, dat hy verscheidene goede dingen in zyn werk gestelt heeft, meene ik echter, dat 'er veele in zyn, die de toets niet wel verdragen konnen, immers [althans] myne toestemming [instemming] geenszins bekoomen’ (p. 232). Verdadiging: verdediging wil: zal
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
80 de262 Schryver zien zal, wat daer op aengemerkt is.263 In deze geschriften vint men de regels naer behooren gevestigt,264 om alle wankelinge,265 alle dwalinge af te weren, waer aen de leerlingh gestadigh onderworpen266 is, als de Spraekkunstenaer zelf wankelt, nochte weet waer hy zich keeren of wenden zal. Want hoe weinigh is hy gehart,267 als hy zullende de gronden268 gaen leggen der tale, die hy leeren wil, in dat zelve boek, dat hem den wegh moet wyzen, niet dan losse stellingen ontmoet, en in de plaets van onverwrikbare regelen geschreven vint: Anderen meenen: 269 het komt my waerschynlyxt te vore: 270 'T is by my niet buiten bedenken: 271 ik kan van my zelven [**8r] niet verkrygen: 272 het komt my zoo voor: 273 ik schryf liever;274 en wat des meer smaekt naer275 twyffelzinnigheit, die den leerling luttel te stade komt.276 Want wat doet zulk
262 263
270
ongenaemde: anonieme een nader... is; de brief van Moonen draagt de datum 20 april 1708 maar is in 1710, in de Aenmerkingen gepubliceerd. Waarschijnlijk doelt Van Hoogstraten op Verwers ‘Brief aen den Heere Adriaen Reland [...] van den schryver der Linguae Belgicae idea grammatica; &c. tot rekenschap van de Aenmerkingen van den Heer Arnold Moonen op dezelve Idea [...]’, die in de Aenmerkingen van 1723 zou worden opgenomen maar in 1709 in Utrecht al verschenen was. Deze brief is op 22 september 1709 gedateerd. Waarschijnlijk was Moonens brief dus in handen van Verwer geweest, en was Verwers reactie Van Hoogstraten ontgaan (of hij doet alsof!). Of dateert Van Hoogstratens voorrede uit 1709? gevestigt: vastgesteld wankelinge: twijfel gestadigh onderworpen: voortdurend blootgesteld gehart: gesterkt gronden: fundamenten Anderen meenen; zie Sewel 1708: 3: ‘evenwel meenen andere, op den voorgang der Tweespraake van de Nederduytsche Letterkonst, door de Kamer in Liefde bloeijende te Amsterdam, in den jaare 1584 uytgegeeven, en op 't voorbeeld van veele andere aanzienlyke Opbouweren onzer taale, dat die woorden veel beter met AA. gespeld worden’. het... vore; zie Sewel 1708: 4: ‘en dat de E in dien tyd zo wel tót verlenginge van de O, als
271
van de A gebruykt is, komt my waarschynelykst te voore’. Zie Sewel 1712: **3v (tekst 7). 'T is... bedenken; zie Sewel 1708: 5: ‘Belangende evenwel het woord Geern, 't is by my niet
264 265 266 267 268 269
272 273 274 275 276
buyten bedenken, dat het afkomstig is van 't woord begeeren’. Zie Sewel 1712: **3v (tekst 7). ik... verkrygen; zie Sewel 1708: 5: ‘Ik kan van my zelven niet verkrygen te schryven Werelt, want wie spreekt dat woord zo uyt?’. het... voor; zie Sewel 1708: 9: ‘En hoewel sommige schryven Sieraad, en sieren, evenwel komt het my ruym zo cierlyk voor, dat men schryft Cieraad, ciersel’. ik... liever; zie Sewel 1708: 9: ‘en hierom schryf ik liever Lachgen dan lachchen, en lighaam dan lichaam óf lichchaam’. smaekt naer: lijkt op luttel... komt: slecht van pas komt
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
81 een letterkunstenaer277 meer dan eenige Aenmerkingen opwerpen,278 en de bepalinge279 daer van laten aen anderen, die hy, alsze al iets bepaelt hebben, nogh niet volgen wil?280 En hoe veel meer toch dan ik hier doe, wiens oogwit281 geenszins is te komen tot Spraekkunstige bepalingen, of iemant eenig gevoelen over het een of ander stuk in te perssen,282 schoon ik myn werk doormengt heb met waernemingen uit de Spraekkunstenaers getrokken,283 en daer eenige ingevlyt284 over spreekwyzen,285 daerze niets of weinigh van zeiden. Ondertusschen is alles wat sedert eenigen tydt door oude en jonge taelminnaers te boek geslagen is,286 my overaengenaem287 geweest, en vint zynen volslagen lof by my,288 al mogt ik in het een of het ander van hun verschillen; gelyk ik zeker verschil van den laetsten Schryver289 in het oordeel, waer mede hy nederstelt,290 dat men niet zeggen magh Ik donder, ik re[**8v]gen, ik blixem,291 enz. Zeker als ik op de wyze der poëten Jupiter sprekende
277 278 279 280
281 282 283
284 285 286 287 288 289 290 291
letterkunstenaer: grammaticus opwerpen: te berde brengen bepalinge: regelstelling Want... wil; Van Hoogstraten sluit zich hier volledig aan bij de kritiek die Verwer geuit had op Sewels grammatica in het ‘Na-schrift’ van de ‘Brief, door den ongenoemden schryver der Idea, of Schetse der Nederduitsche spraekkunst, aen den heere David van Hoogstraten’ (De boekzaal der geleerde werelt 1708, I: 524-556): ‘een Letterkunst moet eigentlyk wezen een berichtschrift, omden kenner te erinneren en den onkundigen te wyzen den weg, om in onze, 't zy nootsakelyke, 't zy uitgelezene, boeken het regelmatige te konnen nageleiden, en 't onregelmatige daer van met reden te onderscheiden’ (p. 551). oogwit: doel in te perssen: op te dringen uit getrokken: aan ontleend; vgl. Van Hoogstraten: ‘Zie Moonen in zyne Spraekkunst’ (1710/11: 48); ‘Vondel in 't berecht der Misspellinge’ (1710/11: 50); ‘Waer van men zyne [Vollenhoves] Aentekeningen zien kan over het Gedicht aen de Nederduitsche Schryvers, te vinden onder zyne Mengeldichten’ (1710/11: 68); ‘Leupenius wil dat men ook zeggen magh de oogh, gelyk de oor’ (1710/11: 124); ‘Maer de Schryver, dien wy verschuldigt zyn de Schetse der Nederduitsche Spraekkunst [Verwer], vermaent my des’ (1710/11: 125); ‘welk geslacht ook aen dit woort gegeven wort door Christiaen van Heule in zyne Spraekkunst’ (1710/11: 164); ‘Hoe de laetste Spraekkunstschryver [Sewel] aen het mannelyk geslacht komt, weet ik niet’ (1710/11: 177), en passim. ingevlyt: tussengevoegd spreekwyzen: taalgebruik te... geslagen: gepubliceerd overaengenaem: buitengewoon aangenaam vint... my: wordt zeer door mij geprezen den laetsten Schryver, t.w. Willem Sewel. het oordeel... nederstelt: de opvatting, van waaruit hij opschrijft dat... blixem; zie Sewel 1708: 126; vgl. Sewel 1712: **5r (tekst 7), waar hij zich tegen deze kritiek te weer stelt.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
82 invoerde, daer hy dreigde wrake te zullen nemen over de boosheit292 des menschelyken geslachts, wat zou 'er in den wegh zyn? Niets meer voorwaer dan by Ovidius de Fortuin zullende spreken zou mogen zeggen, simul intonuero: daer de dichter nu van haer sprekende zegt: At simul intonuit, fugiunt. Ik zie op deze plaats in de Treurdichten: Dum juvat, & vultu ridet Fortuna sereno, Indelibatas cuncta sequuntur opes. At simul intonuit fugiunt, nec noscitur ulli Agminibus comitum qui modo cinctus erat.293 Zoo lang Fortuin u vleit, en streelt met lachend wezen, Behoeft gy voor gebrek van vrienden niet te vreezen; Maer als zy dondert, vliet strak yder van u heen, En laet u, flus bestuwt van vrienden, nu alleen.
[***1r] Waer in ridere en intonare, vleien en donderen tegen een gestelt294 beide aen de Fortuin toegeschreven worden. By den Evangelist Mattheus zegt de Heilant, dat Godt regent over rechtvaerdigen en onrechtvaerdigen.295 En wat misstant in de tale zou hier zyn,296 zoo Godt hier zelf sprekende zich liet hooren: Ik zal regenen over rechtvaerdigen en onrechtvaerdigen; gelyk zulk eene rede ook uit Godts mont verhaelt wort in Mozes tweede boek297 XVI. 4. Ik zal voor u broot uit den hemel regenen; daer het beheerschen zelf van regenen, den werkwoorden eigen, wort uitgedrukt. Zoo ook by den Profeet Ezechiel XXXVIII. 22. Ik zal eenen overstelpenden plasregen, en groote hagelsteenen, vier en zwaert, regenen op hem. By Antonides in den Ystroom, dat bevalligh298 stuk, zegt de geest van den Mexikaenschen Keizer Atabaliba van de woedende299 Spanjaerden, die in zyn ryk gevallen300 waren: [***1v] Zy blixemen en donderen,
292 293 294 295 296 297 298 299 300
boosheit: verdorvenheid Dum... erat; Ovidius, Tristia, I.iv.27-30. tegen een gestelt: tegenover elkaar gezet By... onrechtvaerdigen; zie Mattheus 5: 45. En... zyn: En wat voor taalfout zou het zijn Mozes... boek: Exodus bevalligh: innemend woedende: woest tekeer gaande in... gevallen: zijn rijk binnengevallen
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
83 Als of ons d'afgront zelf bestormen quam van onderen.301
In het eerste boek spreekt de dichter van de dapperheit des Hollantschen Amiraels, Die vreeslyk donderende op alle waterstreken Tierannen heeft verleert naer 't hart der vryheit steken.302
Vondel in de verovering van Grol: Gewekt door 't grof geschut, daer Frederik mêe dondert.303
In zyn' gedicht op de Nederlaeg der Turxe vlote: De Sultan dondert zonder nut Met zwangere kortouwen.304
In den Zeetriomf der vrye Nederlanden: [***2r] Driewerf dondrenze op het meer.305
In den Zegezang over den zeestrydt der Staten door de Ruiter: Een eenigh Ruiter, Die Afrika van wederzy Van Britten, Turk, en Moor, op stelen En stroopen heet, uit strantkasteelen Kon dondren, komt u weder by.306
301 302 303 304 305 306
Zy... onderen; J. Antonides van der Goes, De Ystroom (Amsterdam: Pieter Arentsz, 1671), p. 41. Die... steken; J. Antonides van der Goes, De Ystroom (Amsterdam: Pieter Arentsz, 1671), p. 8. Gewekt... dondert; I.V.Vondelens, De verovering van Grol door Frederick Henrick, Prince van Oranje (Amsterdam: VVillem Iansz Blaeu, 1627; WB III: 134 r.206). De Sultan... kortouwen; J.v. Vondel, Op de neerlaegh der Turckse vlote aen Venetien (Amsterdam: Abraham de Wees, 1649; WB V: 474 r.37-38). Driewerf... meer; J.v. Vondel, De zeetriomf der vrye Nederlanden (Amsterdam: weduwe van Abraham de Wees, 1666; WB X: 207, r.55). Een eenigh... by; J.v. Vondel, Zegezang over den zeestrijt der doorluchtighste Heeren Staeten, door den weledelen en gestrengen heer Michaël Ruiter (Amsterdam: weduwe van Abraham de Wees, 1666; WB X: 211 r.62-66).
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
84 Op de verwinning van Keizer Leopoldus by den Raäbstroom: Hier blixemt Oostenryk naer toe.307
In het Afzetsel der Koningklyke printe: Daerze blixemt met pistolen.308
Op de afbeeldinge van Koninginne Christine van Zweden: Gustaef, de Groote, schynt door deze oogappels henen, [***2v] En blixemt wederom, en brult van hof tot hof.309
Welke voorbeelden altemael de onpersoonlykheit dezer werkwoorden, die elders te zoeken is, om verre werpen. Om deze spreekwyzen te doen doorgaen310 zou het my aen geene bewyzen ontbreken, nochte geleerde Schryveren, die hier in voor my pleiten.311 Maer de zaek is al te klaer, en ik zou deze uitdrukkingen zoo vry312 in onze tale durven gebruiken, als ik dedere aliquid negotii alicui in 't Latyn zou durven zetten, schoon ik voor Historischryver of Redenaer door wilde gaen,313 ja vryer ook dan in 't Duitsch dokteren en verdokteren,314 dat opgeraept uit den drek der veragtelykste straettael, en klap315 van oude wyven, men ons wil opdringen voor spreekwyzen onzer tale. Waerom ik niet weet waerom men ook aen zulke dingen wil tornen.316 Tot het vermeerderen van
307 308 309 310 311 312 313
314
315 316
Hier... toe; J.V. Vondel, De gezegende Adelaer van Leopoldus by den Raäbstroom (s.l., s.n., 1664; WB X: 175 r.21). Daerze... pistolen; [J. van den Vondel], Afzetsel der koningklycke printe (1647; WB V: 356 r.53). Gustaef... hof; I.V.V., Afbeeldinge van Christine der Zweden Gotten en Wenden Koninginne (Amsterdam: Abraham de Wees, 1653; WB V: 592 r.7). doen doorgaan: aanvaard laten worden die... pleiten: die hierin mijn voorspraak zijn vry: veilig als ik... gaen; vgl. Sewel 1708: 201: ‘hoewel het Latyn van Terentius met recht voor cierlyk gehouden wordt, en men zich in de gemeene spraak, óf in gemeenzaame brieven, met lóf daaraan mag houden, evenwel twyfel ik óf diergelyk een spreekwyze als men in de Andria vindt, Davo istuc dedam jam negoti, veylig van eenen Historischryver óf Redenaar mag gevólgd worden, 't en waare vertellender wyze, teweeten, dat iemand zo gezegd had’. dokteren en verdokteren; vgl. Sewel 1708: 128: ‘even als men eenen Arts met den naam van Doctor noemt, waarvan insgelyks de werkwoorden Dókteren en Verdócteren gevórmd worden’. klap: praat aen... tornen: zulke dingen wil proberen te veranderen
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
85 alle de hulpmiddelen, die wy nu in handen hebben, zal veel toebrengen317 de Spraekkunst der Kunstgenoten, door de zinspreuk318 van NIL VOLENTIBUS [***3r] ARDUUM bekent, waer van de heer Andries Pels gewagh maekt voor de digtkunst van Horatius Flakkus.319 Wat my aengaet, ik verlang zoo wel als andere beminnaers onzer moederspraeke, naer dit werk, dat de Kunstgenoten, die nogh in wezen zyn,320 langh belooft hebben, opdat ik eens bescheidentlyk321 begrype, waerom men de naemvallen en hunne litwoorden ontrent de geslachten zoo onverschilligh stelt,322 als of 'er niets aen verbeurt323 ware: daer nochtans alle de Schryvers, op welke wy ons hier beroepen, zulk een werk daer van gemaekt hebben: gelyk wy alle, die aen deze nettigheit ons gewoon zyn te houden, niet zonder walging lezen kunnen in hunne Andromache: Ik dank de Hemel, die, met steets myn reis te stuiten, De wegh na Griekenlant met kracht scheen toe te sluiten.324
Waer op strak325 volgt: En dat de hemel u zyn wreede hulp niet brogt;326
[***3v] daer de eerste en vierde naemval zonder eenigh onderscheit gestelt wort; en wat van dien aert alom voorkomt, en de bevalligheit van dat fraei vertaelde Spel327 misverwt,328 gelyk Pels ook met deze onagtsaemheit den luister329
317 318 319
320 321 322 323 324 325 326 327 328 329
toebrengen: bijdragen zinspreuk: leus digtkunst... Flakkus; A. Pels, Q. Horatius Flaccus Dichtkunst, op onze tyden, én zéden gepast (Amsterdam: Jan Bouman, 1677): ‘alzo 'er eene néderduitsche Spraakkunst, waar in van alles breidelyk, én naauwkeuriglyk gesproken wordt, onder handen is’ [Schenkeveld-Van der Dussen 1973: 55]. Zie hierover Dibbets 1991: 6-11. die... zyn: die nog leven bescheidentlyk: duidelijk stelt: schrijft verbeurt: verloren Andromache... sluiten; [Nil Volentibus Arduum], Andromache (Amsterdam: Albert Magnus, 1678), p. 9. strak: direct En... brogt; [Nil Volentibus Arduum], Andromache (Amsterdam: Albert Magnus, 1678), p. 10. dat... spel; Nil Volentibus Arduums Andromache was een vertaling van het Franse origineel van Racine. misverwt: ontsiert luister: schoonheid
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
86 zyns werx, in het overbrengen van Horatius Dichtkunst,330 en het beschryven van het gebruik en misbruik des Toneels,331 niet weinigh bevlekt332 heeft, waer aen ook deel gehadt heeft zyn Toneelspel van Didoos doot,333 en andere gedichten en gezangen, die in yders handen zyn. Ik verlang 'er, zeg ik, naer: omdat 'er buiten dit nogh wel wat uit te leeren zal zyn, dewyl zeker gaet,334 dat twee meer zien dan een, en geen vernuft gevonden wort, dat niet hier of daer iets toebrengt aen leergierige verstanden, dat zy te vooren niet gehoort hebben; waer by komt dat d'een meer bequaemheit heeft dan d'ander om iets in te scherpen,335 en zoo smakelyk voor te stellen, dat het graeg336 aengenomen en verteert, goet en heilzaem sap en bloet zet;337 daar veel aen gelegen is.338 Komt het ondertusschen te gebeuren dat alle plaetsen339 (want men [***4r] vint 'er ook zeltsame)340 by de Schryvers geen licht genoegh ontfangen341 uit de lessen en aenmerkingen der Letterwyzen,342 men moet denken dat figuurlyke wyzen van spreken daer veeltyts oirzaek van zyn, en onze tale ook somtyts gewelt aengedaen wort, als de rede343 niet wel opgevolgt wort, een gebrek by de Grieken , by de Latynen inconsequens genoemt. Zie daer, goetgunstige lezer, het meeste dat ik u te zeggen had, gaende vele andere dingen voorby, die ik zoude kunnen trekken344 in de verhandeling dezer stoffe, nochte my moejende345 met het schikken346 der spellinge, die de Schryvers bykans zoo meenig als 'er zyn in zekere punten van elkander gescheiden hout. Over een gedeelte van welke zaken zich met naeukeurigheit uitbreit347 de geleerde Joachim Oudaen in zyne Roomse Mogentheit op den
330 331 332 333 334 335 336 337 338 339 340 341 342 343 344 345 346 347
Horatius Dichtkunst; zie noot 319. het beschryven... Toneels; A. Pels, Gebruik én Misbruik des Tooneels (Amsterdam: Albert Magnus, 1681). bevlekt: ontsierd Toneelspel van Didoos doot; Andries Pels, Didoos Doot (Amsterdam, 1668). zeker gaet: vast staat in te scherpen: te leren graeg: gretig goet... zet: een vruchtbaar resultaat heeft daar... is: wat van groot belang is plaetsen: passages want... zeltsame: er zijn ook uitzonderingen (?) geen... ontfangen: niet genoeg verhelderd worden Letterwyzen: geleerden rede: gedachtengang trekken: betrekken my moejende: mij bemoeiende schikken: regelen zich uitbreit: uitweidt
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
87 265ste en volgende bladtzyden van den laetsten druk,348 daer hy Vondel ook niet bedektelyk349 te keer gaet: 350 gelyk hy alles, wat onze tale betreft, nevens de gedenktekenen der outheit351 wel doorkropen hebbende genoegh bedreven was [***4v] in de regelen en waernemingen, die de tale raken,352 schoon hy zich ('t was jammer) niet binden wilde aen wetten, die wy nochtans nootzakelyk achten.353 Het is der moeite waert hem met zyne eigene woorden op de genoemde plaets te hooren spreken, en de vrucht te winnen,354 die 'er uit te halen is; opdat ook dit gevoegt worde by de hulpmiddelen, waer van wy gesproken hebben. Zyt gy eindelyk met onvermoeiden arbeit de eerste zwarigheden, die het leeren der tale medebrengt, doorgeworstelt, dan wort het tydt de boeken op te slaen, die de siertale bewerken,355 Vondels Aenleidinge ter Nederduitsche Dichtkunst356 te lezen, en Vollenhoves aenmerkingen u in het geheugen te prenten,357 nevens de lessen van den eerwaerdigen en zinryken Heer Nyloë,358 geschikt tot het vormen van den styl, daer gestadige359 oeffening van lezen en schryven toe vereischt wort. Vervolgens zult gy zwemmen in eenen vollen stroom van letterlekkernyen, die zich opdoen360 in de schriften van Hooft, Vondel, Vollenhove, Moonen, Geeraert Brant, [***5r] en zyne zoonen,361 Antonides, Oudaen, Dekker, Bake, Rotgans, en andere ook jonge vernuften, die den rechten
348 349 350
351 352 353
354 355 356 357
358 359 360 361
den... druk; Joachim Oudaan, De Roomse moogentheid (Gouda: Lucas Kloppenburg, 1706). niet bedektelyk: openlijk daer... gaet; zie voor deze aanval op Vondels ‘Noodigh berecht over de nieuwe Nederduitsche misspellinge’, afgedrukt vóór J.V.Vondels Lucifer (Amsterdam: Abraham de Wees, 1654): Dibbets 1993. gedenktekenen der outheit; aan de orde gesteld in De Roomse moogentheid. raken: betreffen schoon... achten; in zijn ‘Het Leven van Joachim Oudaan’, opgenomen in deel 3 van Joachim Oudaans poëzy (Amsterdam: wed. van P. Arentz, en K. vander Sys, 1712: 61) schrijft Van Hoogstraten o.a.: ‘Wat anders aengaet de wetenschap van het behandelen onzer tale, hy verstond zich daer wonder wel op, maer stelde meenigmael de regelmaet hem grondig bekent ter zyde, om de kracht van zeggen te behouden’. de vrucht... winnen, die: er het profijt uit te trekken, dat de siertale bewerken: het literaire taalgebruik behandelen Vondels... Dichtkunst; J.V.Vondel, ‘Aenleidinge ter Nederduitsche dichtkunste’, in: Poëzy (Amsterdam: Joost Hartgers, 1650; WB V: 484-491). Vollenhoves... prenten; bedoeld zijn diens taalkundige opmerkingen, gemaakt in en in de noten bij zijn gedicht ‘Aan de Nederduitsche schryvers’, in: J. Vollenhoves Poëzy (Amsterdam: Henrik Boom en wed. Dirk Boom); zie Dibbets 1991. de lessen... Nyloë; zie tekst 2 en 4 gestadige: voortdurende zich opdoen: tevoorschijn komen zyne zoonen, t.w. Caspar, Geeraert en Joannes (zie ‘Lijst van personen’).
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
88 wegh houdende met wakkere schreden gelukkigh362 voortgaen om de plaets te genaken363 daer de prys, voor yder even na, is opgehangen, En nu al toonen wat zy namaels zullen zyn: 364
nochte ondertussen geheel achter de bank smyten365 de werken van Brederode, Huigens, Kats, en anderen van dien aert, daer voordeels genoegh uit te halen is, als ze hunnen rechten lezer maer aentreffen. De geest dus gesterkt zynde moet dan ook leeren te rug treden naer ouder tyden, nochte afkeerig zyn van eenigen arbeit te hangen366 aen het doorlezen van Melis Stoke, wiens Rymkronyk met ongemeene367 naeukeurigheit uitgegeven door den geleerden en in de Nederlantsche outheit wel bedreven Heere Kornelis van Alkemade, alle Vaderlanders verplicht hout aen zulk eene naerstigheit en mede-[***5v]deelzaemheit,368 die noit genoegh bedankt of erkent kan worden; en onzen Hollantschen wyzeman369 Henrik Laurenszoon Spiegel, wiens Hartspiegel en andere Zedeschriften,370 zoo hoog geschat by Hooft en Vondel, sierlyk en keurlyk371 van onzen vrient Henrik Wetsteen in den jare 1694. zyn in het licht gegeven. Dus zal Nederlant, edele vernuften aenquekende,372 Vrankryk niet toegeven,373 dat onophoudelyk voortgaende in het polysten zyner tale, den wegh gevonden heeft
362 363 364
gelukkigh: voorspoedig genaken: naderen En nu... zyn; met dank aan prof.dr. M.A. Schenkeveld-van der Dussen, die dit citaat thuisbracht. Het is ontleend aan de tweede versie van Hoofts ‘Brief, Uyt Florence, in 't Jaar 1607 of 8. aan d'oude Amsterdamsche Kamer in Liefd' Bloeyende’ (P.C. Hoofts Mengel-Werken (Amsterdam: Henrik Wetstein en Pieter Scéperus; Leiden: Daniel van den Dalen; Utrecht: Willem van de Water, 1704), p. 736: Men vindt tot Amsterdam, die met zijn hoogh gedicht De duistre wegh tot lof en waare deught verlicht. En Kampen, die met kunst 't gemeen beloop der dingen Het nut der deught en 't quaadt der ondeught weet te zingen, En Koster, Vondelen, Breeroô, en Victorijn, Die nu al toonen watz' hier naamaals zullen zijn.
365 366 367 368 369 370 371 372 373
achter... smyten: terzijde schuiven hangen: besteden ongemeene: buitengewone mededeelzaemheit: het feit dat hij anderen aan zijn werk deel doet hebben wyzeman: filosoof Hartspiegel; H.L Spieghels Hertspieghel en andere zedeschriften (Amsterdam: Hendrik Wetstein, 1694). keurlyk: voortreffelijk aenquekende: opleidende Vrankryk niet toegeven: niet onderdoen voor Frankrijk
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
89 om zyne glory uit te breiden door de kracht der wetenschappen, die over de verwoestinge des tydts374 zonder einde triomferen. Wat rest 'er meer? Ik heb my gequeten van de beloften aen myne vrienden gedaen, niet alleen om van mynen kant den opbouw onzer tale zoo veel te bevorderen, als myn beroep en magt375 my toelaten, maer ook om u, en alle anderen, dien een edel vier376 in de aderen gloeit, met deze prikkelen aen te sporen: gelyk ik zelf daer toe aengespoort ben niet alleen door alle de hoogverlichte geesten, die in ons vaderlant by onzen tydt door hunne [***6r] Nederduitsche welsprekentheit en digtkunst eenen eeuwigen naem377 verkregen hebben, maer ook voornamentlyk door den beroemden Professor Petrus Francius, die in de Latynsche welsprekentheit alle geleerden van onzen tydt overtrof: en den edelen Heer Joan van Broekhuizen, den eenigen Fenix der hedensdaegse Latynsche poëten, eenen letterhelt, die zoo hoog in lof en glory opgestegen, en by alle kenners van poëzy en vernuft als een orakel aengezien en geëert, nu echter na zyn’ doot begrimt378 en aengevochten wort van luiden, dien bevindende dat het tot hunnent ook zoo klaer niet is, of het een duif gelezen had,379 nutter ware wat water in hunnen wyn te doen, en te erkennen dat dwalen menschelyk is;380 dat hun van verre en van naby, den laetsten381
374
de verwoestinge des tydts; dezelfde formulering gebruikt Van Hoogstraten eerder in de tekst
375 376 377 378 379 380
op p. *5v. magt: vermogen vier: vuur naem: roem begrimt: verketterd dien... had: voor wie het, merkend dat het bij hen ook niet helemaal in orde is na zyn'... menschelyk is; vgl. Van Hoogstratens ‘Het leven van Joan van Broekhuizen’ in
381
J.V. Broekhuizens gedichten (Amsterdam: Gerard Onder de Linden, 1712), p. *****4r: ‘Na zyn doot werdt hy aengevochten van schampere pennen, maer met kleenen ingang by luiden van verstandt, omdat men wel wist dat deze wargeesten hem niet zouden hebben durven aentasten by zyn leven, dewyl zy daer niet ongestraft zouden zyn afgekomen’. den laetsten, t.w. Jean le Clerc (1657-1736). Deze had in zijn geleerdentijdschrift Bibliotheque Choisie Tome XV (Amsterdam: Henri Schelte, 1708; p. 364-387) kritiek geleverd op Joan van Broekhuizens Albii Tibulli (1708), waarop Van Hoogstraten fel reageerde in de voorrede van zijn uitgave van Van Broekhuizens Poemata (1711). Zie J.A. Worp, ‘Joan van Broekhuizen’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde 10 (1891), p. 40-113, m.n. 97-100. Over de zogenaamde ‘poëtenoorlog’ die zich hierna ontspon, zie: Nolen 1886; Peter Altena, ‘Het Journal Litéraire en de poëtenoorlog in de Nederlandse literatuur’, in: Documentatieblad Werkgroep Achttiende eeuw 18 (1986), p. 267-285.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
90 zeker vooral van naby genoegh getoont is door zynen geleerden tegenstrever,382 dien hy hier over wel dubbel leergelt383 schuldigh is. Het welk in 't voorbygaen gezegt zy, eer ik eindige met eenen hartelyken wensch dat u langh magh gebeuren wel te varen.
382
383
zynen... tegenstrever, t.w. Joan van Broekhuizen. Van Hoogstraten nam het Le Clerc zeer kwalijk dat hij zich schuldig gemaakt had aan ‘het onbeschaemt schenden van Broekhuizens asschen, die hem noit beledigt had, en wiens gunst hy zelf zocht te bekruipen, om hulp aen hem te vinden tegen eenen tegenstrever, daer hy niet tegen op kon’ [David van Hoogstraten, ‘Berecht’, in: J. Oudaans Aanmerkingen over Q. Horatius Flaccus Dichtkunst, op onze tyden en zeden gepast, door A. Pels (Amsterdam: Gerard Onder de Linden, 1713), p. *7v-*8r]. leergelt: dankbaarheid
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
91
Titelpagina van Van Hoogstraten 1710
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
93
7. Sewel 1712 Willem Sewel, Nederduytsche spraakkonst (1712) De eerste druk van Willem Sewels Nederduytsche spraakkonst (1708) werd niet onverdeeld gunstig onthaald. Anonymus Batavus [= Adriaen Verwer] viel in het ‘Na-schrift’ van de ‘Brief, door den ongenoemden schryver der Idea, of Schetse der Nederduitsche spraekkunst, aen den heere David van Hoogstraten’ (De boekzaal 1708, I: 524-556) Sewel en diens grammatica fel aan. Zo wierp hij de auteur onder meer voor de voeten niet zozeer een ‘Spraakkunst’ als wel een ‘Spreekkunst’ tot stand gebracht te hebben. Ook deed Verwer het voorkomen alsof Sewel geen Nederlander was, waarmee hij hem impliciet het recht ontzegde geldige uitspraken te doen over het Nederlands. De beschuldigde liet zich niet onbetuigd. In een ‘Brief van W. Séwel aan zekeren Vrind, behelzende Bedenkingen over het Naaschrift eens Briefs van Anonymus Batavus (...)’ (De boekzaal 1708, II: 127-151) ging hij op de aantijgingen in. Verwer scheen nauwelijks onder de indruk te zijn van Sewels verweer en schamper merkte hij in het ‘Naschrift’ van de ‘Brief, door den ongenoemden schryver der Idea grammatica, &c. ofte Schetse der Nederduitsche Taelkunst aen den heere David van Hoogstraten over de echte Nederduitsche Vocaelspellinge’ (De boekzaal 1708, II: 353-379) op: ‘hy lost niets op en praet maer over al bot en over heenen’ (p. 378). Ook David van Hoogstraten had weinig op met Sewels spraakkunst. Terwijl over andere vroeg-achttiende-eeuwse grammatici herhaaldelijk de loftrompet gestoken wordt in het voorwoord van de tweede druk van de Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden (1710/11), wordt Sewels naam categorisch vermeden. Van Hoogstraten duidt hem aan als de ‘Schryver der Nederduitsche Spraekkunst, die na Moonen ons ook zyne gedachten heeft medegedeelt’ (p. **2v). Ook op andere plaatsen waar gezinspeeld wordt op die grammatica, blijft Sewels naam achterwege. Waaraan heeft hij deze behandeling toch verdiend, vraagt Sewel zich vertwijfeld af in de voorrede van de Nederduytsche spraakkonst (1712). Het blijkt dat Van Hoogstraten, die bevriend was met Verwer, zich danig gestoord had aan Sewels ‘liefde tot zyne dingen’. Zelfs als er -in de ogen van Van Hoogstraten- overtuigende bewijzen waren dat Sewel het bij het verkeerde eind had, hield hij aan zijn denkbeelden vast. Ook het feit dat Sewel een quaker was, zal -zoals Hull (1933: 32) stelt en Sewel (1712: **3r,v) zelf als verklaring oppert- bijgedragen hebben tot de geïsoleerde positie die hij innam in de taalkundestudie aan het begin van de achttiende eeuw.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
94
Literatuur: Hull 1933; zie tekst 5
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
95 +
Voorreede aan den leezer. + 1
By den eersten druk deezer Nederduytsche Spraakkonst gaf ik in de Voorreede een bericht2 van de reden die my tót het uytgeeven daarvan bewoogen had; naamelyk3 dat ik veele jaaren te voore een ontwerp daarvan ten dienste der Engelschen had opgesteld, en by myn Engelsch en Nederduytsch Woordenboek gevoegd: 4 dat die Spraakkonst sederd5 in kleyn fórmaat op zich zelven gedrukt zynde, zo wel was ontfangen geweest, dat zy zich toen al ten vierden maale6 in 't En[*3v]gelsch, t'elkens met eenige vermeerderinge, aan de waereld vertoond had: en dat andere zich begeerig toonende7 om die ook in onze taale te konnen leezen, zulks my tót een spoor8 gestrekt hadde om dat opstel9 op nieuws te verschryven,10 het met veele bedenkingen,11 welke ik sederd langen tyd op lósse papieren tót myn eygen gebruyk aangetekend, en etlyke daarvan ook, toen ik de Tweemaandelyke Uytrekselen, óf Boekzaal, schreef,12 by gelegenheyd13 onder die Uyttrekselen vermengd,14 en alzo opentlyk15 uytgegeeven had,16 te vergrooten, en in een Nederduytsch ge-
1 2 3
4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
eersten... Spraakkonst; Wm. Séwel, Nederduytsche spraakkonst (Amsterdam: Assuerus Lansvelt, 1708). Zie tekst 5. een bericht: informatie naamelyk; het gedeelte dat volgt, zit gecompliceerd in elkaar; er is sprake van een opsomming die bestaat uit drie elementen, te weten: (1) dat ik... gevoegd; (2) dat die... had; (3) dat andere... bieden. Binnen het derde element is na om een tweede opsomming aanwezig: (1) dat opstel... verschryven; (2) het met... vergrooten; (3) in een... bieden. ontwerp... gevoegd; zie tekst 5, noot 7. sederd, t.w. vanaf 1691; vgl. tekst 5, noot 7. ten vierden maale; zie tekst 5, noot 10. andere... toonende: omdat anderen blijk gaven van het verlangen spoor: aansporing dat opstel: die schets te verschryven: om te werken bedenkingen: gedachten toen... schreef; Sewel maakte van juli 1702 tot en met december 1705 voor het genoemde tijdschrift uittreksels van recent verschenen boeken. by gelegenheyd: als daar aanleiding toe was onder... vermengd: aan... toegevoegd opentlyk: in het openbaar etlyke... uytgegeeven had; vgl. Sewel in de Twee-maandelyke uyttreksels (1702 II: 102): ‘Ik zal hier ter plaatse, tegen 't gene ik anders ten aanzien van dit Uyttreksel-werk voorgenomen heb, de vryheyd neemen om myne eygene bedenkingen hier en daar voor te draagen’; vgl. Sewel in de Twee-maandelyke uyttreksels (1704 I: A5v): ‘Dit moedigt my aan [...] somtyds ook, als het te passe komt, iets van de Nederduytsche taalkunde, die hoewel by veelen weynig geacht, echter nóg by een goed getal van persoonen in groot aanzien is, daar onder te mengen’. Zo laat Sewel zich op p. A5v-A7v van die aflevering naar aanleiding van een gesprek ‘met eenige voornaame Liefhebbers onzer Hóllandsche taale’ uit over enkele spellingkwesties. Zie ook tekst 5, noot 14.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
[*3r]
96 waad17 mynen Landsgenooten18 aan te bieden. Ik zeyde toen ook, dat ik dat werk uytgaf voor eygen reedsel,19 alhoewel ik niet ontkende ontrent veertig jaaren te voore de Tweespraak van de Nederduytsche Letterkonst, voor meer dan honderd en twintig jaaren by de Kamer in Liefde bloeijende, t'Amsterdam, myne geboorte stad,20 uytgegeeven, en te Leyde in den jaare MDLXXXIV. gedrukt,21 met [*4r] naauwkeurige opmerkinge22 geleezen te hebben. Voorts noemde ik in myn bericht23 alle de Schryvers, die van onze taale geschreeven hebbende, ooit van my waaren gezien óf geleezen; zeggende ook verstaan24 te hebben, dat het Konstgenootschap Nil Volentibus Arduum aan eene Nederduytsche Spraakkonst gearbeyd had;25 dóch dat ik die nooit gezien, ja het gezigt daar van voordachtelyk vermyd hadde,26 gelyk ik ook sederd die niet gezien heb; opdat het niet mogte schynen als óf ik iets daaruyt ontleend hadde; 't welk27 ik altoos liever uyt gedrukte, dan uyt ongedrukte schriften heb willen doen. Maar dewyl 'er zaaken in de Nederduytsche Spraakkonst van Christiaan van Heule28 gevonden worden, welke eenige overeenkomst met myne stellingen29 hebben, is men gereed geweest30 my van valsheyd verdacht te houden,31 en bedektelyk32 te kennen te geeven dat ik hem geleezen, en iets
17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32
in... gewaad: in het Nederlands mynen Landsgenooten; vgl. noot 83, 86, 88. eygen reedsel: eigen werk myne geboorte stad; vgl. noot 83, 88, 90. Tweespraak... gedrukt; zie tekst 5, noot 16. met... opmerkinge: met grote aandacht bericht: mededeling; zie noot 2. verstaan: vernomen Konstgenootschap... had; zie tekst 5, noot 22. het... hadde: het (in)zien welbewust vermeden had 't welk, t.w. ontlenen. Nederduytsche... Heule; Christiaen van Heule, De Nederduytsche spraec-konst ofte Tael-beschrijvinghe (Leyden: Jacob Roels, 1633). stellingen: opvattingen is... geweest: heeft men het niet bezwaarlijk gevonden valsheyd... houden: van bedrog te verdenken bedektelyk: in bedekte termen
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
97 uyt [*4v] zyne Taalbeschryvinge ontleend moste hebben.33 Dóch gelyk ik toen oprechtelyk34 zeyde, geene andere Schryvers wegens35 de Nederduytsche taalkunde ooit geleezen te hebben, dan die welke ik opnoemde, zo zeg ik nu nóg,36 dat dit waarlyk zo was, ja dat ik nooit geweeten had dat 'er zulk een Schryver als Chr. van Heule in de waereld was geweest, voor dat myne Spraakkonst niet alleen volschreeven,37 maar ook ontrent38 geheel afgedrukt was: 39 dóch op die tyd wierdt zyne Taalbeschryving my door iemand myner bekenden getoond; maar ik weygerde dezelve aan te neemen, om niet genoodzaakt te zyn in myne Voorreede, die toen, zo ik meen, by den Drukker al gezét was,40 eenige verandering te maaken: want uyt dat werkje iets, dat my mogte behaagd hebben, te neemen, en in myn werk te voegen, was toen al te laat. Dóch weetende nu dat 'er zulk een boekje was, maakte ik41 het te krygen naa dat myne Spraakkonst in het licht quam, en bezag42 [**1r] het toen voor de eerste reys,43 gelyk ik voor ruym vier jaaren aan de waereld te kennen gaf in myne Aanmerkingen44 op het boekje genaamd De spelling van 33
34 35 36 37 38 39
40 41 42 43 44
Maar... hebben; Anonymus Batavus [= Adriaen Verwer] schreef in De boekzaal der geleerde werelt (1708 I: 552): ‘hier schift W.S. onze werkwoord-vervoegingen in 8 Scholen; gants dezelve met Christian van Heulen, in den jare 1624, die 'er 4 maekt; louter de zelve als de IV eerste van W.S. En de onregelmatige, by Chr. v. Heulen in een blok gemengelt, schift W.S. noch in 4 scharen: en alzoo ontstaen de 8. dit is zoet en zeltzaem, zonder Chr. v. Heulen ooit gelezen te hebben. gelukkige invallen van geest! maer dat W.S. dit zoo uit hem zelven zou hebben, wort by my niet gelooft’, waarop Sewel antwoordde: ‘Wat kan ik 't helpen dat men een' eerlyk' man niet by zyn woord gelooft’ (De boekzaal der geleerde werelt 1708 II: 143). Let wel, Verwer refereert aan Van Heules De Nederduytsche grammatica ofte spraec-konst (1625), terwijl Sewel lijkt te verwijzen naar Van Heules De Nederduytsche spraec-konst ofte Tael-beschrijvinghe (1633). oprechtelyk: eerlijk wegens: met betrekking tot nóg: nogmaals volschreeven: voltooid ontrent: bijna ja... afgedrukt was; kennelijk laat Sewels geheugen hem in de steek, want in de Twee-maandelyke uyttreksels van september en oktober 1703 schreef hij: ‘zo heeft zeker Liefhebber (...) gelegenheyd genomen, om my schriftelyk bekend te maaken, dat 'er een Schryver is, die over meer dan 70. jaaren diergelyke régelen gegeeven heeft: Hy wyst my ook aan, waar ik zulks zou konnen te zien komen; zo dat hy my daaruyt geen twyfel overlaat van de waarheyd zyns zeggens’ (p. Aa3r,v). Voorreede... was; Sewel had de voorrede van de eerste druk voltooid op 1 mei 1708. maakte ik: zorgde ik ervoor bezag: bestudeerde reys: keer Aanmerkingen; W. Séwels aanmerkingen op het boekje, genaamd De spelling van A. Moonen in eenen brief verdeedigd (Amsterdam: erfg. van J. Lescailje, 1708): ‘Naa dat ik de voorgaande Aanmerkingen geschreeven had, bekeek ik 't eerst van myn leeven de Nederduytsche Spraakkonst van Christiaan van Heule, een werkje dat ik voor het voltooijen van myne onlangs uytgegeevene Spraakkonst niet alleen nooit gezien had, maar ook niet wist dat 'er zulk een boekje in de waereld was; dóch eer de gemelde myne Spraakkonst nóg geheel afgedrukt was, wierdt het my vertoond; maar ik weygerde het te zien, om een vry woord te konnen hebben, dat ik het nooit gezien, en by gevólge niets daaruyt ontleend hadde. Sederd heb ik het bekomen, en zie daarin dat die Schryver ten aanzien van de Geslachten der Naamwoorden, om die aan hunne uytgangen te kennen, eenige regelen heeft, die een weynig overeenkomst met de myne hebben. Dóch des niettegenstaande blyft het evenwel waarachtig, dat het gene ik dies aangaande stelle, een werk is van myne eygene uitvindinge, en dat ik
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
98 A. Moonen verdeedigd.45 En dewyl ik by den gemelden Van Heule iets vond dat ik goed keurde, en van my niet aangeweezen46 was, ontzie ik my nu niet47 te bekennen, dat ik in deezen tweeden druk myner Spraakkonst eenige zaaken uyt hem ontleend hebbe, gelyk ik in myn werk zulks op zyne plaats ook heb te verstaan gegeeven.48 Dóch noopende de vaste regelen om de geslachten der Naamwoorden aan derzelver uytgangen te kennen,49 gelyk ik toen zeyde dat zy,50 zo wel als veele andere aanmerkingen, t'eenemaal51 van myne eygene uytvindinge52 waaren, zo zeg ik zulks nóg, en dat onbeschroomd; omdat het een zuyvere waarheyd is, dat ik door 't maaken van myn Engelsch en Nederduytsch Woordenboek daartoe aangeleyd53 was. En dat [**1v] Chr. van Heule on-
45
46 47 48
49 50 51 52 53
nooit te vooren geweeten hebbe dat iemand anders voor my ook diergelyke gedachten gehad hadde’ (p. 18-19). De spelling... verdeedigd; De spelling van A. Moonen in eenen brief verdedigt ('s Graevenhage: Jakob van Ellinkhuizen, 1708). Het was opgesteld door P.H.P., achter welke letters P(i)eter H. Poeraet schuilging. Aan de brief gaat een ‘Berecht aen de kunstlievende taelminners J.N. en W.S.’ vooraf, met wie Jacobus Nylöe respectievelijk Willem Sewel bedoeld zijn. aangeweezen: onder de aandacht gebracht ontzie... niet: schroom ik er nu niet voor gelyk... gegeeven; vgl. Sewel 1712: 62: ‘ook vind ik dat Christiaan van Heulen van dat verstand was’; Sewel 1712: 446: ‘Dewyl men achter de Spraakkonst van Christiaan van Heule eenige vertooningen van oude schriften der Duytsche spraake vindt, heb ik die, welke maar in handen van weynigen zyn, den Liefhebberen van diergelyke oudheden niet willen onthouden; maar dezelve naageschreeven hebbende laat ik die alhier vólgen, zo als ikze achter de gemelde Spraakkonst vind’. kennen: onderkennen zy, t.w. ‘de vaste regelen... kennen’. t'eenemaal: geheel en al uytvindinge: ‘ontdekking’ aangeleyd: gebracht. In de bespreking van dat A Large Dictionary English and Dutch (Amsterdam: weduwe van Steven Swart, 1708) in De boekzaal der geleerde werelt (1707 II: 535-541) schrijft de recensent in een voetnoot op p. 537: ‘Dit heeft Fr. Halma echter voor hem ondernomen, en meest uitgevoert, in zyn Nederduitsch en Fransch Woordenboek, dat nu op de persse zeer naar 't end schiet; aan welk laatste gedeelte W. Séwel, by mangel van tyt van den eersten, ook de handt geleent en dus den weg hier toe voor hem geopent gevonden heeft; zoo dat deswegen ook de Bevoorrechting van Halmaas Neêrduitsch en Fransch Woordenboek hier op, als zyne eige en eerste vindinge, gelyk voor het Fransch deel is te zien, voornamentlyk gevest is’. Zie tekst 1, noot 194.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
99 trent de Geslachten der Nederduytsche Naamwoorden zo lang voor my eenigsins diergelyke bedenkingen54 gehad heeft55 als ik, dient te meer tót bekrachtinge56 van de myne,57 welke ik niet aan hem, nóchte eenig mensche verschuldigd ben; maar die enkelyk58 myn eygen uytvindsel zyn;59 alhoewel ik geensins ontveynzen wil dat de geschreevene Aanmerkingen van G. Brandt, welke ik eenige maanden onder my berustende gehad heb,60 my eenig licht61 ontrent de Geslachten gegeeven hebben; waarom ik ook den overleeden zynen lóf geensins pooge te onthouden, maar gaern bekenne dat 'er uyt zyne onvoltooide Schriften eenige zaaken wegens de Geslachten door my ontleend zyn, achtende dat het my geensins tót eere zoude konnen strekken zulks te verduysteren,62 schoon hy dood is, en zyne zoonen63 niet meer in 't leeven zyn, om my van ontrouw64 dies aangaande65 te konnen beschuldigen. Want hoe kan het met een [**2r] rechtschapen eerlyk66 gemoed bestaan,67 eens anders arbeyd,68 daar hy nooit de vrucht69 van gezien heeft, als zyne eygene vindinge uyt te geeven, wanneer men by zich zelven bewust is, dat
54 55 56 57
58 59
60 61 62 63 64 65 66 67 68 69
bedenkingen: opvattingen Chr.... heeft; vgl. Van Heule 1633: 19-24. bekrachtinge: bevestiging En... myne; vgl. Sewel: ‘Is 'er eenige gelykheyd tusschen hem [Van Heule] en my, dat bekrachtigt de zaak des te meer; en dat twee persoonen in 't naavórschen eener zaake de zelfste gedachten zouden hebben, is zo ongelooflyk niet’ (De boekzaal der geleerde werelt 1708 II: 144). enkelyk: louter, zuiver Dóch... zyn; Sewel ontving naar aanleiding van zijn ‘Van de geslachten der zelfstandige naamwoorden’ in de Twee-maandelyke uyttreksels (1703 II: 116-120) een brief, waarop hij reageerde met de woorden: ‘zo heeft zeker Liefhebber daaruyt gelegenheyd genomen, om my schriftelyk bekend te maaken, dat 'er een Schryver is, die over meer dan 70. jaaren diergelyke régelen gegeeven heeft [...]. Dóch hoedaanig het daarmede gelegen zy, 't is echter waar, dat my zulks niet bekend was, en dat ik tótnógtoe nooit iets gezien heb dat daar naar gelykt: Het maaken van myn Engelsch en Nederduytsch Woordenboek gaf my aanleyding tot diergelyke aanmerkingen’ (Twee-maandelyke uyttreksels 1703 II: Aa3r,v). geschreevene... heb; zie tekst 5, noot 19. eenig licht: enige opheldering verduysteren: verzwijgen zyne zoonen, t.w. Caspar, Geeraert en Joannes. Zie ‘Lijst van personen’. ontrouw: oneervol handelen dies aangaande, t.w. ten aanzien van het ontlenen van ‘eenige zaaken wegens de Geslachten’. eerlyk: achtenswaardig bestaan: denkbaar zijn arbeyd: werk vrucht: publikatie
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
100 men zich van de beschreevene papieren70 eens overleeden bediend heeft? en dit is ook de reden waarom ik de Spraakkonst, welke men zegt door eenige Leden van het Konstgenootschap Nil volentibus arduum opgesteld te zyn,71 nooit heb willen zien. Ik gaf in myn voorbericht van den eersten druk ook te verstaan,72 dat het enkele73 liefhebbery geweest was die my tót het opstellen deezer Nederduytsche Spraakkonst aangedreeven had, en dat ik ook niet zonder hoope was, dat deeze myn arbeyd van eenig nut voor 't Gemeen weezen zoude; en die hoope heb ik nóg, alhoewel 'er geweest zyn die hunne pennen tegen my gescherpt hebben.74 Ik heb, 't is waar, in zekeren brief, die te vinden is in J.V. [**2v] Gaverens Boekzaal van July en Augustus, des jaars 1708,75 eenige bedenkingen opgesteld76 tegen 't hoofdzaakelykste77 dat men my tegenwierp,78 waarvan één ding was, dat men, opdat het schynen mogte dat ik onbequaam79 was om recht80 van de Nederduytsche taal te konnen oordeelen, my onder de vreemde tongen81 rekende, en van Engelsch Landvólk82 stelde te zyn.83 Waarop ik zeediglyk84 aangetoond hebbende,
70 71 72 73 74 75
76 77 78
79 80 81 82 83
84
beschreevene papieren: handschriften Spraakkonst... zyn; zie hierboven p. *4r. verstaan: kennen enkele: loutere hunne... hebben: in scherpe bewoordingen mij aangevallen hebben zekeren... 1708; ‘Brief van W. Séwel aan zekeren Vrind, behelzende Bedenkingen over het Naaschrift eens Briefs van Anonymus Batavus, gevoegd in de Boekzaal van May en Juny 1708’. In: De boekzaal der geleerde werelt (1708 II: 127-151). bedenkingen opgesteld: gedachten op papier gezet hoofdzaakelykste: voornaamste eenige... tegenwierp; de kritiek is te vinden in het ‘Na-schrift’ van de ‘Brief, door den ongenoemden schryver der Idea, of Schetse der Nederduitsche spraekkunst, aen den heere David van Hoogstraten’. De brief is afgedrukt in De boekzaal der geleerde wereld (1708 I: 524-543), het ‘Naschrift’ op de bladzijden 544-556. onbequaam: niet in staat recht: op juiste wijze de vreemde tongen: hen die de taal van een ander land spreken van... Landvólk: van de Engelse nationaliteit my... zyn; vgl. Verwer in het ‘Na-schrift’ (De boekzaal der geleerde werelt 1708 I: 544): ‘'t Kan onzen landzaten niet anders dan heughelyk te voor komen, dat hunne tael in zoo hoog een waerde stygt by vreemde tongen; dat deze ook toetreden om daerin te liefhebberen. De Schryver (zoo ik niet dwale) zal wezen William Seewel, van Engels lantvolk; te Amsterdam, gelyk hy zeit, geboren. de Engelsche naem Seewel, by zynen vader en hem eigentlyk gevoert, (zoo ik hoore) en slaet niet af, maer belooft wat doorzigtigs: hy beteikent by ons Ziet wel’. Sewel reageert op deze bewering met de woorden: ‘'t welk, hoe glimpig het ook voorgedragen wordt, nógtans stilzwygens zegt, dat zodaanig een, als ik, niet in staat is om zo wel van de eygenschap der Hóllandsche taale te konnen oordeelen, als oprechte Hóllanders; onaangezien ik moogelyk zo onvervalscht een Hóllander ben als onze Schryver. Is hy Anonymus Batavus, ik ben Sevelius Batavus, naamelyk zo wel een Batavier als hy’ (De boekzaal der geleerde werelt 1708 II: 130). Vgl. p. 128-129: ‘En men heeft Vondels oordeel over onze taal goed gekeurd, schoon hy niet eens een inboorling van Nederland was’. zeediglyk: op fatsoenlijke wijze
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
101 dat zulks niet alzo, maar ik een rechtschapen85 Hóllander, zo wel van geboorte86 als van afkomste,87 was,88 en voorts veele andere tegenwerpingen beantwoordende,89 heeft zulks zo weynig moogen helpen, dat men daarop niet geschroomd90 heeft opentlyk te zeggen, gelyk te zien is in 't Naaschrift van zekeren gedrukten brief,91 ‘dat myn geschryf92 anders niet was, dan dat ik onschuldig wilde heeten aan Engelsche geboorte,93 en dat het94 niets
85 86
87 88
89
90 91
92 93 94
rechtschapen: echte van geboorte: wat mijn geboorteplaats betreft; vgl. hierboven p. *3v: ‘t'Amsterdam, myne geboorte stad’; Sewels A Large Dictionary English and Dutch (Amsterdam: weduwe van Steven Swart, 1708), p.*3r: ‘the Author, who is a Dutch-man’; Sewel in De boekzaal der geleerde werelt (1708, II: 132): ‘het letterwerk eens gebooren Burgers van Amsterdam, gelyk ik ben’. van afkomste: wat betreft de nationaliteit van mijn ouders Waarop... was; vgl. Sewel: ‘Dat ik hier te Amsterdam gebooren ben, is waar; dóch geensins van Engelsch, maar van Hóllands en Utrechts landvólk’ (De boekzaal der geleerde werelt 1708 II: 129). Sewels moeder was geboren in Amsterdam; haar vader werd geboren in Keulen maar groeide op in Amsterdam, haar moeder werd in Haarlem uit Vlaamse ouders geboren. Sewels vader was geboren in Utrecht. Diens moeder was ook afkomstig uit Utrecht, diens vader was een Engelsman. veele... beantwoordende; zo verwijt Anonymus Batavus [= Adriaen Verwer] Sewel onder meer dat diens spraakkunst ‘gegrontvest is, niet op tael van schryfoeffeninge (gelyk deze alleen het voorwerp moet, en kan wezen van verhandelingen van kunst) maer klaer en enkel klinkt op de Spreektale: zoo dat we voor Spraakkunst, wel Spreekkunst zouden lezen moeten: ten tweeden, dat het (verre vanden lezer te brengen tot onze taelgeleertheit) den zelven Lezer enkel ook maer inde Spreektael onderwyst’ (De boekzaal der geleerde werelt 1708 I: 549). Sewel verdedigt zich door te zeggen dat ‘het spreeken voor 't schryven [gaat]: Hoe zouden onze aaloude voorvaders konnen geschreeven hebben, indien zy niet eerst hadden leeren spreeken? En die órde houdt nóg stand’ (De boekzaal der geleerde werelt 1708 II: 139). Op de volgende bladzijde geeft hij een traditionele definitie van grammatica: ‘De Letterkunde (óf Spraakkonst) is eene konst van wel te spreeken. En door wel te spreeken verstaat men niet de gemeene huys- óf straat-taal, nóch ook de spraak van 't platte land; maar die taal welke men in een vertoog, óf in een ernstig gesprék, behoort te spreeken; en deeze is 't die men ook schryven moet. Dusdaanig een taal voor te draagen is 't gene waartoe ik in myne Spraakkonst my bevlytigd heb’ (p. 140). geschroomd: ervoor teruggedeinsd Naaschrift... brief; ‘Brief, door den ongenoemden schryver der Idea grammatica, &c. ofte Schetse der Nederduitsche Taelkunst aen den heere David van Hoogstraten over de echte Nederduitsche Vocaelspellinge’. In: De boekzaal der geleerde werelt 1708 II: 353-375. Het ‘Naschrift’ is te vinden op p. 375-379. geschryf; dit woord had in die tijd al een ongunstige betekenis onschuldig... geboorte: niet als Engelsman bestempeld zou mogen worden het, t.w. ‘myn geschryf’.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
102 meer weezendlyks behelsde’: 95 Voorts, ‘dat ik niets oplóste,96 [**3r] maar overal bot,97 en overheen98 praatte’.99 Dit heeft men van my gezegd, en moogelyk zullen sommige, die den gemelden mynen brief niet geleezen hebben, zulks op goed vertrouwen voor waarheyd hebben aangenomen; maar andere weet ik dat100 heel anders van dien brief geoordeeld hebben. Ook geeft men bedektelyk101 te kennen, als óf ik lang in Engeland geweest waare, en veel tyds, met reyzen doorgebragt hadde; om alzo den menschen in te boezemen,102 dat ik niet bequaamheyd genoeg103 hebbe om wegens de Hóllandsche taale goede onderrechtingen104 te geeven. Dóch dit heeft niets om 't lyf; want geduurende den ganschen tyd myns leevens ben ik in 't geheel niet boven105 een jaar buyten Hólland geweest.106 Maar men toont zich zo gezét107 tegen my, dat men my beschimpt zelfs ter zaake der108 Religie waar-
95 96 97 98 99
dat... behelsde; zie De boekzaal der geleerde werelt 1708 II: 375. niets oplóste: geen tegenwerping uit de weg ruimde bot: op onkundige wijze overheen: niet tot de essentie gerakend dat... praatte; vgl. Verwer in De boekzaal der geleerde werelt 1708 II: 378: ‘hy lost niets op en praet maer over al bot en over heenen’. David van Hoogstraten was niet onder de indruk van het verweer van Sewel. In het ‘Berecht’ bij J. Oudaans Aanmerkingen over Q. Horatius Flaccus Dichtkunst, op onze tyden en zeden gepast, door A. Pels (Amsterdam: Gerard Onder de Linden, 1713) schrijft hij: ‘het schynt [...] dat zeker Engelsch of Nederduitsch vrient, zoo als hy liefst wil genoemt zyn, [...] iets tot antwoort wacht op het gene hy in zyne zoo genoemde Spraekkunst in den voorleden Jare heeft nedergestelt, om te wederleggen de beschuldiging der misslagen, die hem met reden te gemoet gevoert waren. Maer dewyl ik zie dat op dien man, verlieft op zyne gevormde denkbeelden, niets te winnen is, moet ik my voegen by den ongenoemden Schryver, die hem lang te voren te keer gegaen heeft, en met hem zeggen, dat de vrient niets oplost, maer overal bottelyk over heen praet’ (p. **4v-**5r) en ‘De liefde tot zyne dingen, gelyk ik gezegt heb, verblint hem, zoo dat hy meent dat zyne oogen scherp genoegh van gezicht zyn. Zeker man zeide in deze dagen van hem: De Quakers wanen
100 101 102 103 104 105 106 107 108
omstraelt te zyn van 't licht, verlichtende ygelyken mensch komende in de werrelt’ (p. **5v). andere... dat: ik weet dat anderen bedektelyk: in bedekte termen in te boezemen: te doen geloven niet... genoeg: onvoldoende geschiktheid onderrechtingen: regels boven: meer dan want... geweest; vgl. Sewels A Large Dictionary English and Dutch (1708: 680): ‘I, who never was in England but onely a matter of ten months, and that about fourty years ago’. gezét: vooringenomen ter zaake der: met betrekking tot de
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
103 van ik belydenis doe.109 Dan110 óf dit eenen Christen voegt, is wel naadenkens waerdig.111 [**3v] Ook komt de Religie in dit geval geensins te passe,112 te meer dewyl 't bekend is dat Vondel de zyne verruylde tegen eene andere, welke ik naauwlyks denken kan dat myn bestryder113 beter acht dan die waarvan hy te voore was;114 en des niettegenstaande115 telt men hem onder de voornaamste opbouwers onzer taale. Maar waar vindt men niet iets op te zeggen! Omdat ik uyt zeedigheyd116 in myne Taalbeschryvinge gezegd had, Het komt my waarschynelykst te voore: 117 Het is by my niet buyten bedenken,118 enz, zo zoekt men my af te maalen119 als één die zelf wankelt120 en in twyfel staat: 121 daar ik met dusdaanige spreekwyzen122 nógtans niets anders beooge, dan dat ik myn gevoelen, schoon ik het voor best123 houde, en daarom ook redenen124 daarvan gegeeven heb, niemand evenwel met een meesterlyk125 gezag wil opdringen, maar ieder in zyne vryheyd laate, zonder my zelven een oppermagtig gezag in de Spraakkunde126 aan te maatigen. [**4r] Veel meer zoud ik t'myner verdeediginge konnen zeggen, indien my een pennekryg luste;127 maar daarvan heb ik eenen afkeer: want de lana
109 110 111 112 113 114 115 116 117
118 119 120 121
122 123 124 125 126 127
belydenis doe: een volgeling ben. Sewel behoorde tot de quakers, een religieuze sekte die in 1650 gesticht was door George Fox (zie Hull 1933). Dan: Maar naadenkens waerdig: iets waarover wel eens nagedacht mag worden komt... passe: kan de godsdienst in dit geval geenszins als argument gebruikt worden welke... bestryder: waarvan ik me amper kan voorstellen dat mijn tegenstander die dat Vondel... was; omstreeks het jaar 1640 is Vondel van het protestantisme overgegaan tot het katholicisme. des niettegenstaande, t.w. ondanks het feit dat Vondel een ander geloof aannam. zeedigheyd: bescheidenheid Het... voore: Het lijkt mij het waarschijnlijkst; vgl. Sewel 1708: 4: ‘en dat de E in dien tyd zo wel tót verlenginge van de O, als van de A gebruykt is, komt my waarschynelykst te voore’. bedenken: beschouwing; vgl. Sewel 1708: 5: ‘Belangende evenwel het woord Geern, 't is by my niet buyten bedenken, dat het afkomstig is van 't woord begeeren’. maalen: schilderen wankelt: onzeker is Omdat... staat; Sewel wordt hierover niet alleen aangevallen door Verwer in het ‘Na-schrift’ van de ‘Brief [...] aen den heere David van Hoogstraten’ (De boekzaal 1708 I: 524-556), maar ook door Van Hoogstraten (1710/11: **7v-**8r). Zie tekst 6. spreekwyzen: formuleringen best: het best redenen: argumenten meesterlyk: geleerd Spraakkunde: grammatica pennekryg luste: een pennenstrijd mij zou behagen
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
104 caprina128 & de umbra asini129 [over beuzelingen]130 te twisten, gelyk het eenen Christen niet voegt, zo ontstaat daaruyt doorgaans eene verbittering,131 die in stede van132 af te neemen, van tyd tót tyd133 aangroeit, ja zelfs zo verre gaat, dat men, als óf het waare pro aris & focis,134 [voor de Gódsdienst en de huyshoudinge],135 met eenen overgrooten yver136 strydt; en om zyn end vast te houden,137 en de zaak niet gewonnen te geeven, allerleye omwegen en uytvlugten138 bedenkt, en elkanderen op 't vinnigst,139 zelfs met scheldwoorden, te keer gaat,140 gelyk men eenige jaaren geleeden een exempel daaraf zag tusschen persoonen, welke men niet ontkennen kon geleerde mannen te zyn, en die elkanderen nógtans opentlyk in hunne schriften voor weetnieten141 en botterikken142 uyt[**4v]maakten. Dóch hadden zy ontzag gehad voor de woorden van onzen Zaligmaaker: Ik zeg u, dat van elk ydel woord het welk de menschen zullen gesprooken hebben, zy van 't zelve rekenschap zullen geeven in den dage des oordeels,143 hoe konden zy zo gesprooken, ja zulk een taal als zy voerden144 in druk uytgegeeven hebben? Want het ydel145 spreeken met den mond kan, gelyk men weet, uyt menschelyke zwakheyd door overyling146 geschieden, en houdt niet lang stand; maar ydele woorden te schryven is iets dat van langer duur is; en zulk
128 129 130 131 132 133 134
135 136 137 138 139 140 141 142
143 144 145 146
de lana caprina; vgl. Q. Horatius Flaccus, Epistolae Lib. I, Epistola XVIII, 15-16: ‘Alter rixatur de lana saepe caprina’. de umbra asini; vgl. L. Apuleii Madaurensis, Metamorphoseon Libri, Lib. IX. Cap. XLII: ‘unde etiam de prospectu et umbra asini natum est frequens proverbium’. beuzelingen: onbenulligheden verbittering: vertoorndheid in stede van: in plaats van van tyd tót tyd: almaar pro... focis; vgl. C. Sallustius Crispus, De Catilinae coniuratione 59, 5: ‘pro aris atque focis suis certare’; Titus Livius, Ab urbe condita Lib. IX, cap. 12, 6: ‘hostem pro aris ac focis dimicantem’. de huyshoudinge: het (staats)bestuur overgrooten yver: zeer grote liefde zyn... houden: niet toe te geven omwegen en uytvlugten: kronkelingen en zwakke argumenten vinnigst: scherpst te keer gaat: aanvalt weetnieten: onkundigen botterikken: stommeriken. David van Hoogstraten maakte in zijn Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden (Amsterdam, 1700) de Friese rector Johannes Hilarides uit voor ‘Een botterik in Vrieslandt’; zie tekst 1, inleiding. Ik... oordeels; Matteus 12: 36. voerden: bezigden ydel: zonder grond overyling: al te haastig en onbezonnen handelen
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
105 een schrift dan opentlyk uyt te geeven, kan met geen voorwendsel147 van overylinge verschoond148 worden. Hierom heb ik getracht op myne hoede te zyn, opdat door my geen krakkeel aangequeekt149 wierde. En zeker had deeze bedenking150 my niet wederhouden, ik zoude getoond hebben dat myne penne niet stomp, en ik geensins verlegen151 was om my zelven [**5r] te verdeedigen, inzonderheyd wanneer ik klaar152 konde aantoonen, dat men 't meer tegen den persoon, dan tegen de zaak hadde: want dewyl men 't in my als een misslag aanmerkt,153 dat ik stelle dat men niet zeggen mag Ik donder, ik regen, enz maar wel Het dondert, het regent, omdat ik die woorden voor onpersoonlyk houde;154 waarom dan ook de Grammatica van Vossius,155 welke men hier te lande in de Latynsche Schoolen gebruykt,156 niet te keer gegaan?157 dewyl daar in van die woorden, te weeten tonat, pluit, &c. uytdrukkelyk gezegd wordt, dat zy zyn actionem significantia, quæ ut fiat, velne fiat, neutiquam sit humanæ potestatis,158 dat is, dat ze een bedryf betekenen,159 't welk dat het geschiede, óf niet geschiede, geensins van 't menschelyk vermoogen afhangt.160 Van dit verstand ben ik ook,161 en heb my geensins onderwonden162 om voorschriften te geeven van de gódlyke163 taale,
147 148 149 150 151 152 153 154
155
156 157 158
159 160 161 162 163
voorwendsel: excuus verschoond: verontschuldigd krakkeel aangequeekt: twist ontwikkeld en uitgebreid bedenking: overweging verlegen: machteloos klaar: duidelijk misslag aanmerkt: dwaling beschouwt ik stelle... houde; vgl. Sewel 1708: 126: ‘En Onpersoonlyk zyn [...] Donderen, Regenen, [...]. want men mag niet zeggen, [...], Ik Donder, Ik Regen, [...]; maar [...] Het dondert, het regende’. Kritiek hierop werd geleverd door Van Hoogstraten (1710/11: **8r,v). Zie tekst 6. Grammatica van Vossius; Latina grammatica, ex decreto Illustr. DD. Hollandiæ, West-Frisiæque Ordinum, in usum scholarum adornata (Amstelædami: Apud Henricum Wetstenium, MDCC). De eerste druk van deze schoolgrammatica was in 1626 verschenen. welke... gebruykt; van 1626 tot het midden van de negentiende eeuw is dit boek in het onderwijzen van Latijn ‘het standaardwerk in ons land’ geweest (Kuiper 1958: 104). te keer gegaan: aangevallen actionem... potestatis; vgl. Vossius, Latina grammatica (1700: 136): ‘Ad impersonalium etiam naturam quodammodo accedunt verba exemtæ potestatis: hoc est, actionem significantia, quæ ut fiat, vel ne fiat, neutiquam sit humanæ potestatis. Talia sunt, [...] tonat, [...], pluit, [...], similiáque’. bedryf betekenen: handelen uitdrukken 't welk... afhangt: waarvan het al dan niet plaatsgrijpen absoluut niet afhankelijk is van het vermogen van de mens Van... ook: Daar ben ik het mee eens my... onderwonden: geenszins pogingen aangewend gódlyke: aan God ontleende
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
106 en hoe Gód zoude moogen spreeken;164 maar alleen van de menschelyke, zon[**5v]der daar ter plaatse ook van de figuurlyke te melden, dewyl zulks daar niet te passe quam.165 Ik weerhoud166 myne penne van meer over dit onderwerp te schryven, omdat ik geen vuur van hevigheyd167 zoeke te stooken,168 anders stondt my hier een ruym veld open169 om my nóg wat langer over deeze stóffe op te houden: 170 maar wat goeds zoud ik 'er tóch mede uytrechten? Wat wordt 'er door zulk een bedryf171 anders uytgewerkt,172 als dat men elkanderen poogt pal te zetten,173 en te steeken,174 en alzo, door eene soort van terginge, eene verbittering in zynen tegenstreever175 te verwekken? 't welk verre afwykt van den boozen niet te wederstaan,176 gelyk onze opperste Wetgeever177 ons beveelt.178 Noopende nu deezen tweeden druk van deeze Spraakkonst, die is door my zeer veel vermeerderd: 179 en dewyl ik in den eersten druk de Lief-
164 165
166 167 168 169 170 171 172 173 174 175 176 177 178
179
zoude... spreeken: wellicht zou spreken Van... quam; vgl. Sewel 1712: 242-243: ‘Dóch hier staat aan te merken dat men hier ter plaatse ten aanzien der woorden Donderen, Bliksemen, Regenen, maar spreekt als menschen, gelyk ook met dit gansche werkje niet anders beoogd wordt dan onderrechtingen te geeven wegens de menschelyke taal; maar anders is 't gelegen met de Gódlyke [...]. En hoewel men in eenen Figuurlyken zin zoude konnen zeggen van een' mensche, Hy spreekt niet, maar hy dondert, nógtans komt zulks hier niet te passe: want van figuurelyke spreekwyzen staat hiernaa gehandeld te worden’. weerhoud: bedwing hevigheyd: heftigheid te stooken: aan te wakkeren stondt... open: had ik hier ruimschoots de gelegenheid over... houden: met dit onderwerp bezig te houden bedryf: handelwijze uytgewerkt: teweeggebracht pal te zetten: tot zwijgen te brengen steeken: treffen, beledigen tegenstreever: tegenstander den boozen... wederstaan: het kwaad/de kwaadwilligen niet te vergelden (Matteus 5: 39). opperste Wetgeever: God Ik... beveelt; vgl. Sewel in De boekzaal der geleerde werelt 1708 II: 147-148: ‘Indien ik gezind waare steekelig te schryven, ik zoud meer zeggen (...). Dóch dewyl ik verzekerd ben dat vreedelievendheyd de pligt eens Christens is, wil ik my zelven den ruimen toom niet geeven om alles op 't papier te brengen wat my onder 't schryven in den zin komt’. vermeerderd: uitgebreid; de eerste druk telt 232 bladzijden octavo, terwijl de tweede druk 456 pagina's octavo omvat. Vgl. W. Séwels aanmerkingen op het boekje (...) 1708: 22: ‘Ik heb nóg eenige Letterliefhebbery, en Taalcieraaden, nevens eene Lyst der Geslachten van alle Nederduytsche Naamwoorden, die onder geene vaste regelen betrekkelyk zyn, onderhanden, welke te zyner tyd het licht staan te zien, byaldien [als] ik bevind dat myne Spraakkonst genoegen geeft’.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
107 hebbers onzer taale tót myn groot Engelsch en Nederduytsche Woordenboek180 wees,181 om daaruyt de geslachten der Naam[**6r]woorden, waar aan zy twyfelden, te leeren kennen,182 en my hierop te gemoet gevoerd183 is, dat het ieder één niet gelegen quam184 dat boek te koopen; zo heb ik nu, om zodaanigen genoegen te geeven,185 in dit werk gevoegd een groote Lyst van alle de Naamwoorden, die ten aanzien der geslachten onder geene vaste regelen gebragt konnen worden: 186 zulks dat men hier nu alles wat daartoe vereyscht is, in éénen bondel187 by een vindt. Voorts heb ik dit werk verrykt niet alleen met groote byvoegselen,188 waar van sommige de vrucht myner jeugdige jaaren zyn,189 maar ook met eene menigte van bedenkingen190 dienende tót bekrachtiginge myner stellingen. Onder deeze vermeerderingen zal men ook een grooter getal van woorden vinden, welker oorsprong ik naagespeurd191 heb, en die anderen tót een spoor192 moogen dienen om de oorspronklykheid193 onzer taale verder op te delven.194 My is gezegd dat zeker Liefhebber in ons land met diergelyk een werk bézig is, en van voorneemen zoude zyn iets van die [**6v] soort, naar de wyze van Vossii Etymolo-
180 181 182
183 184 185 186 187 188 189
190 191 192 193 194
groot... Woordenboek; Groot woordenboek der Nederduytsche en Engelsche taalen (Amsterdam: weduwe van Steven Swart, 1708). wees tót: verwees naar dewyl... kennen; vgl. Sewel 1708: **6r: ‘dóch zoo echter iemand verder onderrechting deswege [t.w. over de geslachten van eenlettergrepige zelfstandige naamwoorden] begeert, die kan dezelve haalen uyt myn Groot Nederduytsch en Engelsch Woordenboek, waarin de geslachten van alle Zelfstandige Naamwoorden aangeweezen worden’. te gemoet gevoerd: te kennen gegeven het... quam: niet iedereen ertoe in staat was genoegen te geeven: tevreden te stellen groote... worden; deze ‘Lyste van de Geslachten veeler Naamwoorden’ is te vinden in Sewel 1712: 108-167. in éénen bondel: in één boek byvoegselen: toevoegsels groote... zyn; vgl. Sewel 1712: 352-364, waar hij de lezer eerst vergast op een verhaal met de titel Foemineae fortitudinis, dat hij ‘byna veertig jaaren geleeden in 't Latyn met vermaak beschreef’ (p. 259), en daarna op de Nederlandse vertaling ervan; vgl. Sewel 1712: 429-434 (‘Van de Veranderinge en Verschikkinge der Reede’): ‘dewyl ik deeze myne jeugdige oefeningen [...] nóg met eenig vermaak beschouwe, ben ik nu te raade geworden een staaltje daarvan alhier in 't Nederduytsch te vertoonen’. bedenkingen: gedachten naagespeurd: nagegaan spoor: voorbeeld oorspronklykheid: etymologie Onder... delven; in de eerste druk geeft Sewel slechts van drie woorden de etymologie (1708: 46-47), in de tweede druk verstrekt hij de herkomst van enige tientallen woorden (1712: 75-86).
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
108 gicon,195 aan den dag te brengen.196 Buyten twyfel zullen 'er in zodaanig een werk aardige bedenkingen197 voorkomen; dóch ontrent zulke naaspeuringen198 kan men niet altyd met zekerheyd spreeken; maar daar moeten al veele gissingen onder loopen,199 die evenwel niet al te lós200 behooren te weezen, nóchte al te verre gezócht, gelyk 'er verscheydene zulke in Hadriani Junii Batavia201 gevonden worden: want het woord Schepen eerst te betrekken op het bastaard-Latyn Scabinus, en dit dan af te leyden van Scaf hin, omdat de Schepenen magt hebben iemans leeven aan te tasten,202 't welk zo veel zoude zyn als bin scaffen,203 schynt inderdaad als by 't haair getrokken;204 en korte houwertjes,205 by Sidonius genoemd Anconas, t'huys te brengen tót206 het woord Hangers,207 is niet minder gedwongen.208 Nóg wat meer schyns heeft het,209 Caninefates af te leyden van Konynevatters, óf Konynevreeters. gelyk by dien zelfden Schryver, zo my voorstaat,210 gedaan
195 196
197 198 199 200 201 202 203
204 205 206 207
208 209 210
Vossii Etymologicon; Gerardi Joannis Vossii, Etymologicon linguæ latinæ (Amsterdam: P. & I. Blaev, 1695). aan... brengen: uit te geven. De liefhebber is Lambert ten Kate (zie tekst 9). Hoewel deze al in 1711 was begonnen met het schrijven van de Aenleiding, zou dat boek zou pas in 1723, in twee delen, verschijnen. Het tweede deel bevatte een beknopt etymologisch woordenboek van het Nederlands. bedenkingen: gedachten naaspeuringen: onderzoeken loopen: zijn lós: onzeker Hadriani Junii Batavia; Hadriani Ivnii, Batavia (Ex officina Plantiniana: Apud Franciscum Raphelengium, 1588). magt... tasten: wettelijk bevoegd zijn iemand terecht te stellen het woord... scaffen; vgl. Junius, Batavia (1588: 232): ‘Quos autem Septemuiros nominaui modò, vulgus Latinorum Scabinos vocat, cuius origo vocabuli à sæculo & instituto vsq. Caroli Magni petenda est: etymon enim habere videntur, à Scaf hin/ à mera potestate illis tradita interficiendi atque è medio tollendi: id namque est, hin scaffen. quæ potestas quia temporum vices similem ferè promittunt, vnde ortum traxerit, paucis hîc repetenda est’. als... getrokken: geen overtuigende bewijskracht te bezitten houwertjes: handgeweren t'huys... tót: terug te voeren op korte... Hangers; vgl. Junius, Batavia (1588: 106-107): ‘Adde quòd & prælongis hastis vterentur, teste Tacito, breuestamen gladios haberent, letalibus ictibus, qui punctim fiunt, ineptos, quos patria voce Anconas illos vocasse refert Sidonius, quos ego vernaculo sermone, adiecta aspiratione, Hangers dici existimo’. gedwongen: gezocht Nog... het: Nog minder aannemelijk is het zo my voorstaat: als ik het mij goed herinner
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
109 wordt.211 Dat men nu van veele [**7r] woorden den oorsprong kan naaspeuren, heb ik door myne byvoegselen getoond. En doordien212 dit alles op lósse papieren213 zwurf,214 en naa mynen dood door niemand anders in zyne rechte órde215 zoude konnen geplaatst geweest zyn, heb ik zulks by myn leeven zelf willen doen; omdat gelyk deeze arbeyd wel eer voor my zelven niet onnut216 geweest is, die aldus gemeen gemaakt217 zynde, ook aan anderen, zo ik acht, nuttelyk218 zal konnen weezen. Hierom is het ook dat ik dit werk, schoon ik 'er veele jaaren by tusschenpoozen aan heb gearbeyd, met lust219 ten eynde gebragt hebbe, en het nu ten dienste myner220 Landsgenooten, en ook tót nut van uytheemschen,221 ten beste geeve. Vaarwel, leergierige Leezer, en gebruyk het t'uwen voordeele. In Amsterdam den laatsten van Zomermaand.222 1712. W.S.
211
212 213 214 215 216 217 218 219 220 221 222
Caninefates... wordt; vgl. Junius, Batavia (1588: 189-190): ‘Itaque iam tum à prisco sæculo Caninefates audiuere, vt cuniculorum raptores, hoc est, canine fatres, molli pronunciationis lege ad Frisicum idioma propius assonante, à præhendendis cuniculis, vel per conuicium, quòd eos in cadis condirent ac vietorum more compingerent ad vsum seruandos; nisi exterminata canina litera per Romanos pronunciationi ineptos Canine fraters, vt cuniculorum comedones helluonesque nominati fuerint’. doordien: omdat op lósse papieren; vgl. Sewel 1712: 456: ‘Dewyl de vermeerderingen en byvoegselen van dit werk op losse papieren geschreeven waaren’. zwurf: zwierf in... órde: op de juiste plaats onnut: ondienstig gemeen gemaakt: gedrukt en uitgegeven nuttelyk: nuttig lust: genoegen ten dienste myner: ten behoeve van mijn uytheemschen: vreemdelingen; het is niet ondenkbaar dat Sewel hier een sneer uitdeelt aan degenen die hem ervan beschuldigd hebben geen Nederlander te zijn. Zomermaand: juni
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
111
8. Van Hoogstraten 1723 David van Hoogstraten, Lyst der gebruikelykste zelfstandige naemwoorden (1723) Nadat de eerste twee drukken van zijn Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden uitverkocht waren, werd David van Hoogstraten van verschillende kanten benaderd om een nieuwe editie ervan te bezorgen. Van Hoogstraten ging op dat verzoek in, zodat in 1723 bij Gerard Onder de Linden te Amsterdam de Lyst der gebruikelykste zelfstandige naemwoorden het licht zag. De redacteur die in datzelfde jaar voor de septemberaflevering van het geleerdentijdschrift Boekzaal van Europe een uittreksel van het boek vervaardigde, stak zijn bewondering niet onder stoelen of banken: ‘noit wert nutter arbeit aen onze Moedertaale besteet. Want, houd men geen streek in de Geslachten der Zelfstandige Naemwoorden, dan loopt alles in 't wilt, het lezen verdriet den Lezer om die haveloosheit’. De derde druk was de laatste die verscheen tijdens het leven van Van Hoogstraten, die in 1724 overleed. In 1733 kwam de vierde druk uit. De vijfde druk, die in 1759 werd gepubliceerd, was aangevuld met materiaal dat bijeengebracht was door Gerard Outhof. Adriaan Kluit nam de zesde en laatste uitgave van de Lyst uit 1783 voor zijn rekening. De opzet van de Lyst is gelijk aan die van de Aenmerkingen: aan de hand van voorbeelden uit het taalgebruik van -voornamelijk- Hooft en Vondel laat Van Hoogstraten zien welk geslacht aan een bepaald zelfstandig naamwoord toegekend dient te worden. Toont hij zich in de eerste en -in mindere mate- in de tweede druk ‘meer raadgever dan wetgever’ (De Vooys 1924: 360), in de daaropvolgende jaren heeft Van Hoogstraten kennelijk zoveel autoriteit verworven dat hij in de ondertitel de woorden ‘tot een proeve opgestelt’ -nog wel te vinden in de eerste en tweede druk- achterwege laat. Ten opzichte van de eerste twee drukken is de Lyst sterk in omvang toegenomen. Daarvoor zijn enkele oorzaken aan te wijzen. Allereerst eerste bevat de derde druk een grotere hoeveelheid trefwoorden. Verder is het aantal voorbeelden per lemma vergroot, waarbij Van Hoogstraten zich ditmaal niet uitsluitend beperkt heeft tot het verstrekken van voorbeelden uit prozateksten, maar ook voorbeelden geeft uit poëzie. In de derde plaats heeft Van Hoogstraten een brief van Anonymus Batavus aan Adriaen Reland opgenomen. Deze brief vormde een reactie op een brief van Arnold Moonen aan David van Hoogstraten die gepubliceerd was in de tweede druk van de Aenmerkingen uit 1710/1711 en opnieuw afgedrukt is in de derde druk. Ten
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
112 slotte is deze editie voorzien van een alfabetisch register, waar in een oogopslag het geslacht van een zelfstandig naamwoord afgelezen kan worden. De voorrede tot de derde druk heeft weinig om het lijf. Alles wat Van Hoogstraten kwijt wilde over de geslachten van zelfstandige naamwoorden, heeft hij uitvoerig uit de doeken gedaan in de voorredes tot de eerste en de tweede druk. Om niet in herhalingen te vallen verwijst Van Hoogstraten de geïnteresseerde lezer dan ook naar die teksten, die beide volledig afgedrukt staan in de derde druk.
Literatuur: zie tekst 1
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
113 +
Aen den lezer. + 1
Ik hebbe in dezen derden druk van dit kleen werkje by de Berichten voordezen aan u gegeven, niets te voegen.2 Dat het aengegroeit is, zult gy zelf by het behandelen3 vernemen.4 Welke vermeerdering5 door my van tydt tot tydt gedaen met veele byvoegselen6 gesterkt7 is uit de Aentekeningen my toegezonden door den Eerwaerdigen8 en geleerden heer Peter Poeraet, dienaer des Goddelyken woorts te Nederhorst, een keurig9 kenner onzer taele, in het doorgronden van welker aert en eigenschap hy vander jeugt af aen zich geoeffent heeft. Tot gereeder licht10 hebben wy hier ook aengehecht een bladtwyzer11 van alle de woorden, hier verhandelt,12 en daer nevens by elk het geslacht uitgedrukt.13 Ook gaet hier agter het antwoort des ongenoemden14 schryvers op den brief des heeren Arnold Moonen, waer van wy [*****3r] gesproken hebben in onze Aenspraek15 aen u, gestelt voor den tweeden druk.16 Dat nu deze uitgave zoo laet opkomt,17 daer van zyn oir-
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
17
voordezen: hiervóór te voegen: toe te voegen het behandelen: het gebruik vernemen: gewaarworden vermeerdering: uitbreiding byvoegselen: toevoegsels gesterkt: sterker gemaakt Eerwaerdigen: achtbare keurig: uitnemend Tot gereeder licht: Voor het gemak bladtwyzer: index. Vgl. Lyst, p. Bb1r-Dd5v: ‘Register der naemwoorden. Gemerkt met hunne Geslagtletteren’. verhandelt: behandeld uitgedrukt: aangeduid ongenoemden: anonieme Aenspraek: Voorrede Ook... druk; in de derde uitgave zijn zowel de ‘Brief van den heere Arnold Moonen aen den opsteller dezer aenmerkingen over de Schetse der Nederduitsche spraekkunst, onlangs in de Latynsche tale uitgegeven’ opgenomen, als het antwoord daarop van Anonymus Batavus [= Adriaen Verwer]: ‘Brief aen den heere Adriaen Reland, professor der oostersche talen in de academie tot Utrecht, van den schryver der Linguae Belgicae Idea Grammatica; &c. tot rekenschap vande aenmerkingen vanden heer Arnold Moonen op dezelve Idea; en van 't richtig Nederduitsch, zoo als door onze hooge overheidt gebruikt is in hare nieuwe overzettinge des Bybels’. opkomt: te voorschijn komt
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
[*****2v]
114 zaek geweest onze gestadige18 en aen een geschakelde bezigheden; waer van wy eene onverwachte verpozing19 gekregen hebbende met Tityr by den Mantuaenschen dichter20 mogen uitroepen: Een Godt verleende ons deze rust.21
Dus hebben wy uw gedult niet langer rekkende ons ook bevrydt van de gestadige aenmaningen22 der genen, die gewilt hebben dat wy hunne verwachting23 voldeden.
18 19 20 21
22 23
gestadige: aanhoudende verpozing: onderbreking den... dichter; met hem wordt Publius Vergilius Maro bedoeld, die in het jaar 70 v.C. geboren werd in Andes, het tegenwoordige Pietole, bij Mantua. Een Godt... rust; Van Hoogstraten heeft deze regel ontleend aan Vondels vertaling in verzen van P. Virgilius Maro's Bucolica. In de ‘Eerste Herderskout’ van deze Herderszangen (1660) zegt Tityr tegen Melibeus: ‘Een Godt, o Melibé, verleende ons deze rust’. gestadige aenmaningen: voortdurende aansporingen hunne verwachting, t.w. het uitbrengen van een nieuwe druk van de geslachtslijst.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
115
9. Ten Kate 1723 Lambert ten Kate, Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake (1723) ‘Goeden wyn heeft geen krans van eikloof van doen, zegt het oude spreekwoord: daerom zullen wy met veele lofredenen dit werk niet pogen op te vyzelen, maer alleen zeggen, dat het met zeer grooten arbeit, geleerdheit, en netheit van styl en oordeel is t'zaemen gestelt’. Dat schreef de recensent van Ten Kates Aenleiding in de oktoberaflevering van Maendelyke uittreksels, of Boekzael der geleerde werelt (Amsterdam: Gerard Onder de Linden, 1724: 493-506, zie 504). Met een ‘krans van eikloof’ is de Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake, die in 1723 bij Rudolph en Gerard Wetstein in Amsterdam is verschenen, heel wat keren vereerd, maar een diepgaande studie is er nog niet over gepubliceerd. Ten Kates Aenleiding is een omvangrijk werk. Het bestaat uit twee volumens in kwarto-formaat, waarvan het eerste [48 +] 744, het tweede [8 +] 749 pagina's omvat. De ‘Voorreden tot den lezer’ en de inhoudsopgave eisen elk ongeveer de helft op van de eerste 48 (ongenummerde) pagina's van het eerste deel. Daarna volgen 14 ‘Redewisselingen’ of discussies tussen ‘L’ en ‘N’; ‘L’ wordt toegelicht met ‘Liefhebber’1 maar ongetwijfeld zal ook Ten Kates voornaam: Lambert hier een rol hebben gespeeld. Zijn gesprekspartner ‘N’ zou, zoals al vaker is vermeld, Ten Kates vriend en vroegere leermeester Adriaan Verwer (Jongeneelen 1992: 203-206) kunnen zijn: diens Linguae belgicae idea grammatica, poetica, rhetorica, in 1707 anoniem (‘N’) verschenen, wordt in de Aenleiding verschillende keren met instemming vermeld, en zijn aanpak en taalkundige opvattingen stroken in belangrijke mate met die van Ten Kate (zie al Kluit 1759: XV-XVI), die zich in zijn ‘Brief wegens de Gottische spraeke’, waarmee zijn anoniem verschenen Gemeenschap tussen de Gottische spraeke en de Nederduytsche (1710) opent, heeft gericht tot ‘Myn Heer A.V’. Bovendien is bekend dat Verwer, Ten Kate en waarschijnlijk ook Tiberius Hemsterhuis sinds 1705 in Amsterdam regelmatig gesprekken hebben gevoerd.
1
Aenl. I: 5: ‘[...] meene dan dit stuk met den naem van Liefhebber te doopen, als waer in het merkteeken van uw Persoon, uwe vierige liefde tot de Letter-oeffening, niet tegenstaende ze, zo min als de mijne, geen tijdelijk gewin in 't allerminst op 't oog heeft, zo merkelijk heeft doorgestraelt’.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
116 Van de 14 dialogen hangen sommige nauw samen (4-6; 7-9; 11-13), wat ook door Ten Kate is aangegeven. Sommige ervan zijn voorzien van één of meer ‘Bijlagen’, zes in totaal. Achter de ‘Redewisselingen’ volgt in deel I vanaf p. 541 een ‘Verhandeling’ en een tweetal ‘Bijlagen’. Deel II wordt, na de inhoudsopgave, gevuld met twee ‘Verhandelingen’ en twee ‘Proeven’. Aan dit geheel heeft Ten Kate gewerkt vanaf het verschijnen van zijn Gemeenschap in 1710. In welke volgorde de verschillende gedeelten tot stand zijn gebracht, valt af te lezen uit de dateringen die de auteur bij een groot aantal van zijn stukken heeft geplaatst, soms aan het begin, soms aan het einde van (een deel van) een tekst, terwijl elders uit andere gegevens informatie kan worden verkregen. In het volgende overzicht zijn de stukken geordend volgens die dateringen. In kolom 1 zijn achtereenvolgens (maand en) jaar vermeld zoals die in de Aenleiding worden gevonden,2 én de pagina waar het gegeven is aangetroffen. Kolom 2 bevat een aanduiding van de inhoud van het tekstonderdeel. In kolom 3 is aangegeven in welk deel en op welke bladzijden daarin de betreffende tekst is afgedrukt. *11 1710 (743) 03 1711 (1) 03 1711 (12) (1711 (1711 (1711
2
3
4 5
6
Bijlage 8: Hoofts Waernemingen Eerste redewisseling Tweede redewisseling Derde redewisseling Vierde redewisseling Vijfde redewisseling
I: 716-7433 I: 1-5 I: 6-12 I: 13-19)4 I: 20-30)5 I: 31-41)6
Ten Kates dateringen zijn niet steeds even duidelijk. Soms heeft hij er een gegeven aan het begin van een tekstgedeelte (hieronder voorzien van *). Ongetwijfeld is hij in die maand aan dat stuk begonnen. Maar geldt die aanduiding dan steeds tot de eerstvolgende datering, zoals dat zeker het geval is in de tweede verhandeling van deel II? Binnen de maanden is de volgorde willekeurig. Misschien is het beter om vanaf september 1716 de tweede proeve vóór de eerste te plaatsen, omdat uit de gegevens m.b.t. A en B blijkt dat de schrijver eerst aan de tweede proeve werkte. Het betreft hier het afschrift dat Ten Kate van Hoofts Waernemingen heeft opgenomen. Hij heeft dit ‘Uitgeschreven en meest alle deze Aenmerkingen opgemaekt Ao: 1710 11m’ en ‘'t Uitgeschrevene nader tegen twee andere Voorschriften vergeleken Ao: 1723 3m’. Wanneer we de tekst mogen geloven, is deze aan de orde geweest op een bijeenkomst ‘niet vroeger dan over agt dagen’ dan de volgende (Aenl. I: 19). Deze gaat in tijd vooraf aan de -al evenmin getateerde- vijfde: Aenl. I: 30: ‘zo stel ik het vervolg uit tot ons tweede Tydperk, dat een nieuwe bijeenkomst vereischt, en, ter oorzake van 't werkelijke Historiael, vrij wat tussentijd tot overweging en schikking van zaken van nooden heeft’. Deze dialoog is ongedateerd, maar gaat in elk geval vooraf aan de zesde: Aenl. I: 41: ‘Het derde Tijdperk belooft u nog al meer werk, en verdient een nieuwe bijeenkomst’.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
117 1711 (1711 (1711 03 1713 (332) 06 1713 (364) 09 1713 (468) 11 1713 (510) 12 1713 (539) 02 1714 (574) 02 1714 (597) 02 1714 (628) 03 1714 (652) 03 1714 (675) 03 1714 (696) *09 1714 (3) 12 1714 (710) *12 1714 (34)/08 1715 (96) *01 1716 (99) *01 1716 (581) 02 1716 (584) 08 1716 (611) 09 1716 (175) 09 1716 (628) 10 1716 (202) 11 1716 (642) 12 1716 (223) 12 1716 (645) 12 1716 (224) 7
Zesde redewisseling I: 42-627 Bijlage 1 I: 63-78)8 Achtste redewisseling I: 132-1519 Tiende redewisseling I: 321-332 Elfde redewisseling I: 333-364 Twaalfde redewisseling + Bijlage I: 365-468 5 Dertiende redewisseling + BijlageI: 469-510 6 Veertiende redewisseling I: 511-539 Regelmaet Nederduitsche verba I: 543-574 Regelmaet Moeso-gottische verbaI: 575-597 Regelmaet Frank-duitsche verba I: 598-628 Regelmaet Angel-saxische verba I: 629-652 Regelmaet Hoog-duitsche verba I: 653-675 Rangschikking Yslandsche verba I: 676-696 Eerste verhandeling II: 3-33 Bijlage 7 I: 697-710 Tweede verhandeling II: 34-96 Voorbericht Eerste proeve Voorbericht Tweede proeve Tweede proeve A Tweede proeve B Eerste proeve A-D Tweede proeve D Eerste proeve E-G Tweede proeve E-G Eerste proeve H Tweede proeve H Eerste proeve I, J, Y
II: 99-175 II: 581-582 II: 583-584 II: 584-611 II: 103-175 II: 611-628 II: 175-202 II: 628-642 II: 202-222 II: 643-645 II: 223-224
Deze redewisseling bezit geen datering aan begin of einde. Maar op p. 43 valt te lezen: ‘Peter Alexowitz, die tegenwoordig in dit Jaer (1711) nog regeert’, en op p. 45: ‘Karel de II. die, bij gebrek van eenig Afkomeling, Europa een' twistbal nagelaten heeft, waerom wij nu (in Ao. 1711.) nog den oorlog voeren’. Voorts op p. 58: ‘de voornaemste Overblijfsels van onzen
8
Duitschen Tael-tak, die mij tot nog toe (zijnde Ao. 1711) in druk zijn voorgekomen’. Dat wil niet zeggen dat Ten Kate zijn teksten niet zou hebben bijgehouden. In een noot op p. 58 meldt hij dat ‘Sedert het schryven van 't bovengemelde’ in 1719 ‘Een Rym-Kronyk [...] van Broeder KLAAS KOLYN’ is verschenen, bezorgd door G. Dumbar. De bijlage sluit aan bij de voorafgaande dialoog. Op p. 67 staat de opmerking: ‘Eenige jaren
9
na 't schrijven van dit bovenstaende, is 'er (Ao. 1715) alhier een nadere en vermeerderde verzameling van deze Gebeden gedrukt en uitgegeven’, wat een datering op 1711 zeker niet in de weg staat. Ook nu ontbreekt de datering. Bij Aenl. I: 133: ‘'t Is evenwel nu ruim elf jaren geleden, dat ik op eigene riemen drijvende uit weet-lust deze zaken onderzogt’, staat in de marge ‘Ao. 1711’. Dit heeft geen betrekking op ‘ruim elf jaren geleden’, maar op ‘nu’, aangezien er wordt verwezen naar Ten Kates ‘Verhandeling over de klankkunde’ uit 1700. Noten op p. 140 en 141 zijn gedateerd op augustus en november 1717, op p. 145 op 1721.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
12 1716 (646)
Tweede proeve J
II: 645-646
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
118 12 1716 (255) 12 1716 (651) 02 1717 (288) 02 1717 (666) 04 1717 (302) 04 1717 (674) 09 1717 (310) 09 1717 (311) 09 1717 (676) 09 1717 (315) 09 1717 (677) 09 1717 (318) 09 1717 (679) 10 1717 (343) 11 1717 (691) 06 1718 (450) 08 1718 (402) 08 1718 (705) 09 1718 (462) 09 1718 (711) 10 1718 (497) 11 1718 (718) 01 1719 (546) 02 1719 (741) 02 1719 (578) 02 1719 (748) 03 1719 (714) 03 1723 (715) 07 1723 (****1r)
Eerste proeve K Tweede proeve K Eerste proeve L Tweede proeve L Eerste proeve M Tweede proeve M Eerste proeve N Eerste proeve O Tweede proeve O Eerste proeve P Tweede proeve P Eerste proeve Q Tweede proeve Q Eerste proeve R Tweede proeve R Eerste proeve Spat-Su Eerste proeve S-Span Tweede proeve S Eerste proeve T Tweede proeve T Eerste proeve U-V Tweede proeve V Eerste proeve W Tweede proeve W Eerste proeve Z Tweede proeve Z Voorbericht a Bijlage 8 Voorbericht b Bijlage 8 Voorreden
II: 225-255 II: 646-651 II: 256-288 II: 651-666 II: 288-302 II: 666-674 II: 303-310 II: 311 II: 674-676 II: 311-315 II: 677 II: 315-318 II: 678-679 II: 319-343 II: 680-691 II: 402-450 II: 343-40210 II: 692-705 II: 450-462 II: 706-711 II: 462-497 II: 711-718 II: 497-546 II: 718-741 II: 547-578 II: 741-748 I: 713-714 I: 714-715 I: *2r-****1r
In dit overzicht ontbreken enkele onderdelen van Ten Kates boek (de redewisselingen 7 en 9, en de bijlagen 2-4) omdat ze niet gedateerd zijn: wellicht is eraan gewerkt in de hierboven oningevulde maanden, die Ten Kate ook aan andere dingen dan zijn Aenleiding zal hebben besteed. In elk geval is zijn arbeid niet onopgemerkt gebleven: in de ‘Voorrede’ tot de tweede druk van zijn Nederduytsche spraakkonst (1712) deelde Sewel mee: ‘My is gezegd dat zeker Liefhebber in ons land met diergelyk een werk [t.w. het naspeuren van de oorsprong van woorden] bézig is, en van voorneemen zoude zyn iets van die soort, naar de wyze van Vossii Etymologicon, aan den dag te brengen’.
10
Ik acht het niet uitgesloten dat bij de twee delen van de letter S in de eerste proeve een fout zit in de aanduidingen van de maanden.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
119 Ten Kate beoogde met zijn werk een inleiding (‘Aenleiding’) te bieden tot de kennis van het verhevene deel der Nederduitsche sprake, zoals in de titel geformuleerd is. Dat ‘verhevene deel’ is, zoals ook uit de ‘Voorreden’ blijkt, de ‘Afleiding’, de etymologie, een onderdeel van de taalwetenschap dat voor hem centraal is komen staan sinds hij in zijn Gemeenschap (1710) had geconstateerd dat de vervoeging van de werkwoorden in het Nederlands en het Gotisch dezelfde patronen laat zien die het mogelijk maken de werkwoorden volgens ‘rangen’ of klassen in te delen.11 Twee regels hebben bij zijn bedrijvigheid een bepalende rol gespeeld: 1. regels moeten gevónden worden uit het taalgebruik, niet bedácht, hoewel er wel naar een verklaring van het gebruik moet worden gezocht (vgl. **3v en I: 398); en 2. in de germaanse talen valt de klemtoon op de stamvocaal (vgl. ***4r). Een empirische benadering wordt dus gecombineerd met het opsporen van de ratio achter de gebruiken. Zijn uitgangspunt (en ontdekking) is dat niet alleen werkwoorden met niet-veranderende stamvocaal en met externe flexie regelmatig, d.w.z. vervoegd wordend volgens vaste regels, mogen worden genoemd, maar ook de meeste verba die met ‘verandering van de stamvocaal’ worden vervoegd. Deze laatste zijn voor hem, net als voor eerdere grammatici, ‘ongelijkvloeijend’ -in de Gemeenschap (1710: 6) ‘onéénpaerigvloeyende’-, maar dit laatste is voor Ten Kate niet hetzelfde als ‘ongeregeld’, wat het voor zijn voorgangers (Moonen bijvoorbeeld) wél was. Hij kan dan ook van ‘geregelde ongelykvloeyendheid’ spreken. Zijn indeling van de werkwoorden kan als volgt worden voorgesteld:
De ontdekking van deze regelmaat in de werkwoorden van het Nederlands en een aantal verwante talen -want ook aan het onderzoek van andere germaanse talen heeft Ten Kate veel aandacht besteed- heeft hem nader inzicht geboden in de herkomst van veel woorden. Zijn onderzoek heeft hem zelfs gebracht tot de opvatting dat werkwoorden in oorsprong bóven de naamwoorden staan: ‘dat we den Oorsprong der Nomina, indien niet van allen, ten minste van verre de meesten aen een of ander Verbum, 't zij jong of oud, 't
11
Vgl. Gemeenschap 1710: 4: ‘De Verba vond ik onderscheyden in soorten, waerom ik die gene, welke in den lóóp hunner veranderinge eenerley rooy hielden, onder eene Classis bracht’.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
120 zij bekent, of versleten, of gantschelijk verloren, willen toeschrijven’ (Aenl. II: 11). En onder die werkwoorden vormen juist die ‘ONGELYKVLOEYENDE WERKWOORDEN’ de ‘oppersten top van Afleiding’, ‘om dat ik bij die alleen voldoende blijk van Over-oudheid en van een aller-egtsten Wortelstam vond, terwijl geen GELYKVLOEYEND VERBUM mij immer daer van eenig teeken gaf’ (Aenl. II: 12-13). Langs dit onderzoek kwam hij ertoe, regels te formuleren met betrekking tot het ‘Gemeenlandsch dialect’: de bovengewestelijke, ideale, algemeen-beschaafde (uit)spraak of taal (vgl. o.a. II: 18 en 62), die ook volgens Verwer wortelde in de analogie en dus ook in een grammaticale en etymologische systematiek. Daarnaast kon ook het bestaan van dialecten (streekgebonden talen of taalvarianten) en talen (taalgehelen met grotere onderlinge verschillen) worden beredeneerd, en de aanwezigheid van verschillen daartussen. Andere taalkundige beschouwingen kwamen daaruit of daarnaast op. Ten Kate heeft aan de ‘Voorreden’ groot belang gehecht. Op de laatste bladzijde van het voorwerk van deel I, tegenover pagina 1 dus, heeft hij de gehaaste lezer, die het échte boek wilde lezen, de volgende duidelijk geafficheerde ‘waerschouwing’ gegeven: De Lezer verzuime niet, vooral zo zijn tijd wat kostelijk zij, onze VOORREDEN vooraf te doorlezen. Om 't gewigt der zake heb ik verkoren deze vreemde Waerschouwing te doen, vermits vele anderen, zo wel als eertijds ik, uit een al te grooten drift gewoon zijn de Voorreden over te slaen, waer door we ligtelijk een regten Leidsman van 't Werk konnen misloopen, ten minste zo de Schrijver de plicht en dienst eener Voorreden gekent heeft. De ‘Voorreden’ geeft in kort bestek de ontstaansgeschiedenis van de vérleidende Aenleiding, en is verder een beredeneerde inhoudsopgave van de beide delen, waarbij de lezer bovendien informatie kan krijgen over het belang dat elk van de delen voor hem heeft, zodat hij, niet in bepaalde onderdelen geïnteresseerd of bijvoorbeeld bij gebrek aan tijd, kan selecteren.
Literatuur: Daan 1989; 1992; Peeters 1989; 1990; Schultink 1989; Jongeneelen 1992
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
121 +
Voorreden tot den lezer. + 1
2
Onder 't volvoeren van wijduitgestrekte dingen groeit het Werk dikwijls verre boven verwagting;3 dus is 't ook mij in dezen gebeurt; hierom agt ik het van nut te zijn, dat ik déswegen4 in deze Voorreden eensdeels eene verantwoording doe,5 en anderdeels eene Aenwijzing hoe men op 't kortste6 zijne nuttigheid7 daer uit8 zou kunnen trekken. 't Is al vrij vele jaren geleden, dat ik mijnen aendacht liet gaen9 over den aerd en de veelheid onzer Ongelijkvloeyende Verba, die bij de Hoofdtijden10 van Wortelvocael veranderen (als BREKEN, BRAK, GEBROKEN, enz: tot omtrent 200 stuks),11 welken ik zag dat de Letterkundigen12 doorgaends Ongeregelden noemden: bij de eerste opmerking13 scheen 't mij al toe, dat ze dwaelden in zulk een vonnis;14 en na verdere overweging bevond ik het nog klaerder;15 ontdekkende met minne16 moeite, dat niet alleen de
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
11
12
13 14 15 16
volvoeren: ten uitvoer leggen wijduitgestrekte: veelomvattende groeit... verwagting; vgl. Aenl. I: 545: ‘op dat niet dit Boek, dat verre boven mijn oogmerk is aengegroeit, met eenige onnoodzaeklijkheid bezwaert werde’. déswegen: met betrekking ertoe (tot de omvang van dit werk) doe: afleg op 't kortste: zo snel mogelijk zijne nuttigheid: zijn (verw. naar ‘men’ of naar ‘dit werk’) voordeel daer uit, t.w. ‘uit dit werk’. mijnen... gaen: nadacht Hoofdtijden; vgl. Aenl. I: 547: ‘Het voornaemste Character of Merkteeken onzer Verba, waer door de eene soort van de andere word onderscheiden, bestaet 1. In den Infinitivus, 2. In 't Præterit: Imperf: Indic: & Subjunct: 3. In 't Particip: Præterit: of Particip: Passivum’. omtrent 200 stuks; vgl. Aenl. I: 545: ‘de ONGELYKVLOEYENDE WERKWOORDEN, welker Primitiva omtrent het getal van 200 beloopen’. En Aenl. II: 15: ‘Zie daer eene reeks van omtrent 200 ONGELYKVLOEYENDE VERBA’. Vgl. ook Ten Kates Gemeenschap (1710: 18). Letterkundigen; vgl. Aenl. I: 543-544 noemt hier ‘de Heer Moonen, en de Schrijver van de Idea Linguæ Belgicæ Grammatica’, Schottelius en Bödiker, en Hickesius. Vgl. ook Aenl. II: 11: ‘zouden dan de ONGELYKVLOEYENDE Verba, die bij de vorige Grammatici als buitensporige Verschovelingen [verschoppelingen, omdat ze (immers) buiten de als normaal beschouwde regel vallen] gehandelt zijn, den egtsten en alleroudsten Wortelstam vervatten?’ bij... opmerking: de eerste keer dat ik dit zag dwaelden... vonnis: een fout maakten met deze veroordeling, t.w. door de ‘ongelijkvloeyende’ werkwoorden ‘ongeregelde’ te noemen en dus de termen elkaars synoniemen te laten zijn. bevond... klaerder: stelde ik dat (t.w. ‘dat ze... vonnis’) met nog groter zekerheid vast minne: geringe
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
[*2r]
122 Gelijkvloeyende Verba, welke bij alle verbuiging17 dezelfde Vocael behouden (als DEELEN, DEELDE, GEDEELT, enz: ) en die alleen bij de Schrijvers18 voor Regelmatig getelt wierden, maer dat ook zelf de veroordeelde19 Ongelijkvloeyenden eene volmaekte Regelmatige rooij,20 na ijders rang21 en aerd, volgens 't Gebruik en zonder eenige verplooying van eigen goeddunken,22 onderworpen waren; zulks dat het overige getal23 der ware24 Ongeregelden zeer klein en gering bleef. Deze gemaklij[*2v]ke vinding,25 die gemeenlijk als ondoenlijk26 was gerekent,27 noopte mij om te onderzoeken, hoe 't in dit stuk bij de voornaemsten onzer Oude en nog levende Taelverwanten stond,28 eerst in 't Moeso-Gottisch, in 't Frank-Duitsch, en 't Hoog-Duitsch, en daer nae ook in 't Angel-Saxisch, en 't Yslandsch; en bespeurde ik toen, dat bij elk,29 hoewel 'er30 de Grammatici doorgaends 't zelfde quade vonnis streken,31 de Ongelijkvloeyende Verba, die de onzen, na ijders Dialect-verandering32 net beantwoordeden, even zo geregelden gang hielden,33 als de Gelijkvloeyenden. En hier uit ontdekten zig een zekerheid
17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
32
33
verbuiging: vervoeging Schrijvers: grammatici veroordeelde; vgl. ‘vonnis’ hierboven en Aenl. I: 544: ‘Zou men nu die eenstemmige Veroordeeling [...]’. rooij: regel rang: klasse verplooying... goeddunken: willekeurige (eigengereide) verandering overige getal: resterende aantal ware: echte gemaklijke vinding: simpele vondst ondoenlijk: onmogelijk gerekent: geacht stond: gesteld was elk, t.w. van die genoemde talen. 'er: wat die talen betreft 't zelfde... streken: hetzelfde negatieve oordeel (als m.b.t. de ‘ongelijkvloeyende’ werkwoorden van het Nederlands al is vermeld) velden. Vgl. ook Ten Kates Gemeenschap (1710: 18-19): ‘Ten onregt zyn dezelve tot nog toe by de Letterkonstenaers voor onregelmatig gehouden geweest, dewyl ze eene gants gezette rooy volgen; dog hier van laet ik het bewys voor myn opstel van de ontdekte Regelmaet en Rangschikking der Werkwoorden, dat ik onder handen hebbe’. Dialect-verandering; vgl. Aenl. II: 18: ‘De Dialect-kennis overweegt het verschil van Tongeslag en van Schrijftrant’. En ‘Dialect (of Wijze van Uitspraek)’, gevolg van ‘'t verre verspreiden der Volkeren, 't bewoonen van andere Lugtstreken, 't gebruiken van andere Kruiden en Voedsel, en 't aennemen van andere Zeden’. Zie Daan 1992. even... hielden: zich net zo volgens een vaste regel gedroegen
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
123 en proef,34 dat ik mijn spoor niet qualijk genomen had,35 en daerenboven bragten deze uitvindingen36 meer andere beschouwingen37 voort, die den arbeid niet onaengenaem maekten.38 Vooreerst scheen mij de kennis van deze Geregeltheid vrij gewigtig39 en van belang, niet alleen om dat de Verba meer dan eenig ander soort van Woorden, en de Ongelijkvloeyenden veel meer dan de andere Verba, in onze Schrijf- en Spreek-tael40 te pas komen,41 zulks dat onze Sprake, bij aldien dit oude voorgeven42 waer was geweest, te jammerlijk43 ongeregelt zoude moeten geagt worden;44 maer ook, om dat dit uitvinden45 een verdere aenleiding en doorzicht46 gaf tot een Grondslag eener Geregelde Afleidinge,47 en tot naesporinge48 op welk eene wijze onze Tael tot hare rijkheid van Woorden gekomen zij.
34 35 36 37 38 39 40 41
42 43 44
45 46 47 48
ontdekten... proef: werden een zekerheid en een bewijs zichtbaar dat... had: dat ik niet op de verkeerde weg was uitvindingen: ontdekkingen beschouwingen: waarnemingen die... maekten: die de moeite loonden vrij gewigtig: van aanzienlijke betekenis Schrijf- en Spreek-tael: geschreven en gesproken taal te pas komen: van dienst zijn, gebruikt worden. Vgl. Aenl. I: 545: ‘Meer als eene rede drong ons tot het ondernemen van dezen werkelijken [inspanning vergende] arbeid. Eerstelijk om dat het de welverdiende eere onzer Taele te nae is, zulk een' vlekke te dragen op haer aenzienelijkste deel; en wel voornaementlijk om dat ze geworpen is op die Verba, welker dienst we omtrent tienmael meer van noode hebben, dan die van de andere soort: want deze ten onregt' ongeregeld-genoemde, ik meene de ONGELYKVLOEYENDE WERKWOORDEN [...] komen zo menigvuldig in alle Schrijven en Spreken te pas, ter zake van hare beteekenissen, die onze voornaemste en gemeenzaemste bewegingen van 't Lichaem en van de Gedagten behelzen, dat ze, na mijne gissing, zo veel ik door opmerking kon bespeuren, doorgaends op ijder bladzijde ruim de helft van de Verba's uitmaken; en dat, niet tegenstaende de GELYKVLOEYENDE WERKWOORDEN, die geene verwisseling van Wortelvocael onderworpen zijn, in onze Tael omtrent tienmael meerder in getal zijn’. In feite heeft Ten Kate dus de ‘centrale woordenschat’ ontdekt. bij... voorgeven: als (tenminste) deze oude bewering, opvatting te jammerlijk: zeer betreurenswaardig niet alleen... geagt worden; vgl Aenl. I: 543: ‘'t zijn de Werkwoorden, die ons alle begin, voortgang, onderhoud, en einde, ja alle soort van beweging uitdrukken. Gelijk dan de gebreken eener Ziele verre beklaeglijker zijn dan die des Lichaems, zo veel te jammerlijker zou 't zijn voor een' Tael, die anders uitsteekt in fraeyigheden, dat ze aen dit waerdige deel besmet waer' met veel' Ongeregeltheden’. Zie ook noot 83. dit uitvinden: deze ontdekking aenleiding en doorzicht: binnenvoering (dóórdringing) en overzicht (perspectief) tot... Afleidinge: tot (het leggen van) een fundament voor een regel-matige (systematische) etymologie tot naesporinge: om na te gaan
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
124 Uit de vergelijkingen dezer Geregelde Ongelykvloeyendheid bij Ons, tegen49 die der andere genoemde Taelverwanten, vond ik korte Regelen uit50 van elks Dialect-verschil. En dit gaf mij wederom verdere opening,51 om door zulk een middel onze Gemeenlandsche Dialect, voor zo verre die nu van eenige bijzondere Steden verschilt (hoewel ze door de oude Taelverwanten word bevestigt, en door de agtbaerste52 [*3r] Nederduitsche Schrijvers53 van voor omtrent eene Eeuwe54 door eenig onderscheid van spelling ook ten deele is aengewezen)55 onder zekere Regelen en op een vasten voet te brengen. Den toegang en doorzicht,56 om de Afleiding (die het edelste en verhevenste Deel der Letterkunde is,57 als men die voorzigtig bij der hand neemt)58 op eene meer geregelde Leest te schoeyen,59 vond ik, onder 't beproeven van deze Ongelijkvloeyende Verba tegen60 de Oudheid en deze Dialect-regels,61 zoo veel opgeheldert,62 dat ik toen van treê tot treê zo van mijne vordering63 als van de zeker- of onzekerheid kon oordeelen;64 daer men voor dezen, na 't mij nu voorkomt, in het beste doorgaends onzeker
49 50 51 52 53 54 55 56 57
58 59 60 61 62 63 64
tegen: met, ten opzichte van vond uit: ontdekte opening: informatie; herderheid agtbaerste: meest geachte Schrijvers: grammatici (zoals hierboven), maar wellicht ook: auteurs agtbaerste... Eeuwe; te denken valt dus aan grammatici als De Hubert, Van Heule, Ampzing of aan een schrijver als Hooft, voor wie uiteraard het woord ‘agtbaerst’ gold. aengewezen: uitgedrukt Den... doorzicht; vgl. enkele regels eerder ‘aenleiding en doorzicht’. Afleiding... is; vgl. Aenl. I: 2: ‘... ben ik ook van gedagten, dat zonder deze kennis, veel naeuwkeurigs, ja bijna al het Waerom der gebruiken, en vooral het Etymon, het stuk van de Afleiding of Woord-ontworteling, nooit grondig kan gekent worden. Immers in zulk soort van beschouwingen dunkt mij 't Verhevene onzer Tale te steken’. als... neemt: wanneer men zich daar bedachtzaam (met doorzicht) toe zet op... schoeyen: meer op regels (wetmatigheden) te baseren (meer aan de hand van regels te beoefenen) beproeven tegen: toetsen aan de Oudheid... Dialect-regels: ‘de Ouden’ en de regels met betrekking tot de (huidige) uitspraak opgeheldert: ontraadseld mijne vordering: de vooruitgang die ik zelf doormaakte en realiseerde als... oordeelen; wellicht is deze uitspraak een reactie op Sewel 1712, waar in de ‘Voorrede’ -na de opmerking dat ‘zeker Liefhebber in ons land’ zich met etymologie inlaat- te lezen valt: ‘Buyten twyfel zullen 'er in zodaanig een werk aardige bedenkingen voorkomen; dóch ontrent zulke naaspeuringen kan men niet altyd met zekerheyd spreeken; maar daar moeten al veele gissingen onder loopen, die eevenwel niet al te los behooren te weezen, nóchte al te verre gezócht’.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
125 bleef, en somwijl het slegtste voor het beste opgaf65 en aennam. Terwijl ik in het onderzoek en de beschouwing66 dezer zaken in haren eersten oorspronk67 nog bezig was, en voor mij zelf eenige rouwe68 schetsen daer van, tot ondersteuninge van 't geheugen, opstelde, quamen mij onder de hand69 ook vele andere Letterkundige Aenmerkingen te binnen,70 daer van ik niets, zo veel ik wist, bij anderen vermeld vond, en waer onder etlijke waren, over welken men zig, tot roem onzer Voorouderen, te verwonderen heeft,71 dat ze zo edele en fijne72 onderscheidingen in onze Sprake niet alleen hebben naegespoort,73 maer ook dat ze die onder 't gemeen konden doen gangbaer worden.74 Dus groeide allereerst het Werk in 't hoofd, en op de kladden;75 dog middelerwijle maekten deze Bevindingen, beneffens de onderlinge Redewisselingen over deze Stoffe met Vrinden en Luiden van Letteroeffening en Oordeel,76 mij niet ongenegen om van alle deze zaken een netter77 ontwerp in zulk eene orde78 op het papier te brengen, dat het in gevolge79 voor de Drukpers en voor 't Gemeen zou kon[*3v]nen dienen, zo drae mij gelegene80 tijd en omstandigheden daer toe aenrieden.
65 66 67 68
69 70 71 72 73 74
75
76 77 78 79 80
opgaf voor: vermeldde als beschouwing: beoordeling oorspronk: begin rouwe: ruwe. Vgl. Aenl. I: 3: ‘wanneer ik [...] overwege, hoe weinigen dat 'er zijn, of kunnen zijn, die lust scheppen in beschouwingen over 't Letterkundige, zo stae ik te mets [soms] in twijffel, of niet best mijne schetsgewijze opstellen in hare rouwe gedaente bij mij mogen blijven rusten’. Ook p. 4 (‘schetswerk’) en 5 (‘Notulen’). onder de hand: intussen te binnen: in de gedachten te... heeft: moet verbazen zo edele en fijne: zulke voortreffelijke en subtiele hebben naegespoort: op het spoor zijn gekomen dat ze zo... worden; vgl. bijv. Aenl. I: 371: ‘want het komt mij onbegrijplijk te voren, dat onder zo volkrijk een Gemeente, als in deze Landen sedert twee honderd jaren geweest is, zo fyn een onderscheid kon ingevoert worden, in weerwil van een tegenstrijdige gewoonte’. kladden; vgl. de ‘rouwe schetsen’ hierboven. Vgl. ook Peeters 1990: 152 die er opnieuw op heeft gewezen ‘dat dit ontzag inboezemende werk... is ontstaan en gegroeid in een wit doorschoten woordenboek van Kiliaen, de Kilianus Auctus sive Dictionarium Teutonico-Latino-Germanicum’ uit 1642, beschreven in 1712 volgens Van der Hoeven 1896: 169. van... Oordeel: uit de wereld van de beoefening van de letteren en met verstand netter: preciezer (dan de ‘rouwe schetsen’ en ‘kladden’) in... orde: zodanig gerangschikt. Zie Aenl. I: 4: ‘in 't schrijven voor een ander en voor 't Gemeen, neemt de schikking en beschaving te mets zesmael meerder tijd weg dan de vinding’. in gevolge: daarna gelegene: geschikte
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
126 Hier uit sproot dan onze Eerste Redewisseling van dit Werk, die in 't korte de voornaemste Aenleiding,81 't Oogmerk,82 en de Beweegredenen83 dezer onderneminge behelst. En, om te weten of het onderwerp zo veel arbeid en aendagt verdient, dacht mij niet onnut te zijn, dat men eens overwoge den Lof der Spraekvoering,84 benevens de Heerlijkheid en waerde van die; waer uit dan onze Tweede Redewisseling gevloeit85 is. Maer, alzoo wij van gedachten waren, gelijk wij nog zijn, dat men in 't behandelen der Taelgeleertheid86 de Wetten uit de Gebruiken moet vinden, en niet nieuwe
81
82
83
84 85
86
voornaemste Aenleiding; vgl. voor deze ‘voornaemste Aenleiding’ Aenl. I: 1: ‘[...] alles, om netter te worden in het Denken, en in myne Gedagten te konnen uitten, als mede om 't edelste der Uitdrukkingen van anderen te beter in hare waerde te verstaen’. 't Oogmerk; vgl. Aenl. I: 2: ‘Ik zocht eensdeels vermaekt [verkwikt] te worden in beschouwingen, die minder dor en laeg waren dan 't gewoone platte Grammaticael, om den oorspronk der Tale en der Benamingen meer natuerkundig (Physicè) en Redelievig ( ) verhandelt te zien; waer toe ik ook zocht na meerder bericht van onze Oudheid; anderdeels zocht ik nog na Regelen in vele zaken, welke bij anderen of niet aengeroert, of als onregelmatig zijn opgegeven. Dit hope ik, ten minste in eenigen deele, bij U te bekomen’. Aenl. II: 5-6: ‘Het Oogmerk is, om niet het Onwis door het Onwisse te bewijzen, om zig niet te behelpen met waschen' neuzen, die allerhande Vorming aennemen, maer om de Afleiding natuerlijker of minder gewrongen en tevens voorzigtiger te behandelen; op hope, of we die Leiding mogten treffen, volgens welke wel eer waerlijk het eene woord uit het andere gesproten zij geweest’. de Beweegredenen; vgl. Aenl. I: 2: ‘Dit hope ik [...] bij U te bekomen; niet alleen om dat ik in uw uitgegevene werkje van de Gemeenschap tusschen de Gotthische Sprake en de Nederduitsche onze Oudste Oudheid verhandelt zag, maer ook om dat ik onder ons laetste bij-een-zijn, opheldering kreeg van eenige duisterheden, die mij in mijn onkunde te voren onredbaer schenen; al had ik geene andere rede, zo was deze laetste genoeg. Daerenboven zag ik toenmaels uwe Ontdekte Regelmaet en Rangschikking, zo wel van de Oud-Frankische of Oud-Almannische, en Angel-Saxische, als van de Hedendaegsche Hoog-Duitsche en onze Nederduitsche Verba; strekkende alles tot aenwijzing hoe men tot nog toe ten onregte geagt heeft, dat bij alle deze gemelde Spraken de Ongelijk-vloeijenden, die groot in getal, en de voornaemste der Verba zijn, voor Ongeregelt te houden waren. Eene vlekke, die waerlijk te deerlijk zou zijn, indien ze zo wel in waerheid, als in de vergissing der Letterkonstenaers bestond. Ik zag egter dit alles slegts ter loops; waerom ik verlangende ben om het zelve nader te mogen in- en door-zien: want, behalven dat de Oudheid en haer Tusschenverloop mij dan, als de kennis daer van dienst kan doen aen 't Onze, zeer vermaken kan, zo ben ik ook van gedagten, dat zonder deze kennis, veel naeuwkeurigs, ja bijna al het Waerom der gebruiken, en vooral het Etymon, het stuk van de Afleiding of Woord-ontworteling, nooit grondig kan gekent worden. Immers in zulk soort van beschouwingen dunkt mij 't Verhevene onzer Tale te steken’, etc. der Spraekvoering: van het produceren van spraak (taal) gevloeit: voortgekomen. Aenl. I: 6: ‘Nu kom ik mijn Vrind, om voldoening van 't gene gij gisteren mij toestond; ik zie op onze onderhandeling over de Spraekvoering in 't Algemeen, hare geboorte naemlijk, haere Heerlijkheid en dienst, haer groot worden en den aert van verspreiden’. in... Taelgeleertheid: wanneer men zich bezighoudt met de wetenschap aangaande de taal
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
127 naer eigen goeddunken smeden,87 zo was 't wel noodig, dat 'er ook déswegen eens aenwijzing wierde gedaen;88 als mede, hoe men dan evenwel de Talen beschaven kan;89 't welk de Stoffe van onze Derde Redewisseling geworden is. Verder, aengezien ons voorgenomene Vertoog90 der gewigtige91 Regelmatigheid onzer Tale, en de Proeven der Geregelde Afleidingen,92 hare vastigheid93 en grondslag moesten vinden in de vergelijkinge van 't Onze met de genoemde Oude en hedendaegsche Taelverwanten, zo scheen 't mij nuttelijk toe, dat 'er, zo kort mij doenlijk was, uit de bekende Historiën en de overgeblevene Stalen94 van Oudheid,95 een Verhael gedaen96 wierde van de Volk- en Tael-verspreiding97 over Europa; om daer uit te konnen zien, waer uit deze Verwantschap tusschen het Moeso-Gotthisch, Frank-Theutsch, Angel-Saxisch, Hoog-Duitsch, Yslandsch, en het Onze, gesproten is, en hoe nae die
87
88 89
90 91 92 93 94 95 96 97
dat... smeden; vgl. Aenl. I: 13: ‘het vergelijken van de Staet- en Tael-wetten heeft mij als met den vinger aengewezen, datze, alhoewel het gezach van de Rede in elks grondlegging moet erkent worden, egter als een Gemeente-Regt zijn geworden, wanneer de Gewoonte en 't agtbaere Gebruik, die de Wetten uitmaken, hare wortels al sedert vele eeuwen geschoten hebben. Hier uit is ligtelijk op te maken, dat men [...] de Taelwetten moet vinden en niet maken’, en ‘dat men de Taelwetten of Taelgebruiken moet vinden en niet maken’, en p. 14: ‘Ik voor mij heb betragt onze Taelwetten te vinden, en niet te maken, zoekende middelerwijle ook na hare Oorzaek en Redelijkheid’. Aenl. I: 365: ‘mijn Stokregel, van dat men de Taelwetten moet vinden, en niet maken, zoek ik niet uit mijn oog te zetten’. déswegen... gedaen: ten aanzien daarvan eens informatie zou worden geboden hoe... kan; vgl. Aenl. I: 13-14: ‘nogtans kan 'er wel een beschaving of verbetering van Taelen Spraek-kunde plaets hebben, zelf in tweederhande opzigt, te weten, of op de Wetten of Gebruiken van een Tael, of op de Fraeije en Cierlijke Behandeling van die Tael’ [...] ‘Het vinden dan en kennen van deze Taelwetten en 't vermijden van de Ongeregeltheden is als een Beschaving: en zo drae alle die Taelwetten [...] zonder vele uitzonderingen gevonden zijn, zo dra ze zonder verwarring en bequaem tot een' gemaklijke onderhouding [nakoming] voorgestelt zijn, als dan is de Beschaving van dit lid der Taelkunde verre gebragt; maer nog verder als men de eigentlijke en innerlijkste kragt der Woorden, benevens de edelste en tederste Onderscheidingen van zin in 't schikken van die en in 't behandelen van hare Verbuiging, onderzocht, naegespoort en agterhaelt heeft; en nog verder als de oorzaek en redelijkheid van die Wetten en Naeukeurigheden daer bij gevonden word’. ons Vertoog: onze verhandeling (aangaande) gewigtige: belangrijke Proeven... Afleidingen: verhandelingen betreffende de volgens regels verlopende etymologieën vastigheid: stevige fundament Stalen: proeven, voorbeelden Oudheid; in de vierde, vijfde en zesde dialoog vinden we een aantal van deze bronnen genoemd, o.a. de oudtestamentische boeken van Mozes, en Caesars De bello gallico. een... gedaen: een beschrijving geleverd verspreiding: verstrooiing
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
128 bestaet;98 dewijl velen der Lezers, en mooglijk ook sommige Geleerden, in die zaek geene opening genoeg99 zullen gehad hebben; hier uit zijn dan onze drie volgende Redewisselingen, namelijk de Vierde, Vijfde, en Zesde, gesproten, benevens [*4r] de twee Bijlagen; strekkende de Eerste tot bewijs en tot eene proeve van 't beloop,100 van de Verandering, en van de Gemeenschap dezer Spraken, welk alles ik hebbe verrijkt met eene Landkaerte van de Volk- en Tael-verspreiding over Europa, om een gemaklijker en levendiger vertoon101 aen de zaken te geven; en de Tweede Bijlage dient tot een staeltje van de Oud-Deensche Poëzij in de IX. Eeuw, toen die Volkeren onder alle de Noordelingen de aenzienlijkste figuer maekten.102 En, dewijl de Kennis van de Klanken en elks eigene Letter niet wel kan gemist worden, als men de Letterkunde103 in haren grond104 wil beschouwen, zo vond ik het dienstig, eer we tot de Leden der Taelkunde105 zelf overgingen, onze gedagten over de Critique Spelkunde106 te uitten, die wij, om alle onnoodige geschillen te vermijden, van 't gewoone agtbaerste107 Gebruik onderscheiden houden,108 zonder 't Gemeen met het eerste te quellen;109 aentoonende met-een hoe weinig 't Critique, schoon men het wel
98 99 100 101 102 103 104 105 106
107 108
109
bestaet: is in... genoeg: daaromtrent niet voldoende informatie proeve... beloop: schets (verhandeling) betreffende de ontwikkelingsgang, loop vertoon: illustratie de... maekten: de voornaamste rol speelden Letterkunde. Letterlijk: de kennis aangaande de letters. in... grond: in haar meest oorspronkelijke wezen Leden der Taelkunde: onderdelen van de wetenschap aangaande de taal Critique Spelkunde: de wetenschap van het nauwkeurig spellen, waarbij in principe elke klank door een eigen teken verbeeld wordt. Vgl. Aenl. I: 110: ‘'t Naeukeurige ('t Critique) dat voor de Letterkundigen dienstig is’. Ibid. 114-115: ‘Tót de volmaakte úitvoering van de Critique Spélkúnde is slégts één éénige grondslag van nóóde, naamlijk, dat ijder bezondre Klank, zó korte als lange, zijn éigene Léttertééken hébbe, en dat gevólchlijk ieder bezonder Tééken, zonder overtóllighéid, in zúlk eene órde geschikt staa, gelijk élks veréischte Klanken in de beschaafde Spraak' agter één worden voortgebragt’. gewoone agtbaerste: gangbare en het meest gerespecteerde Critique... houden; vgl. Aenl. I: 110-111: ‘Ik merk de Letter-Spelling tweesints aen, voor eerst als Burgerlijk (Politice), hebbende haer opzicht op zulk een Algemeen en doorgaend Gebruik, waer in de Voornaemste Schrijvers meestendeels over een komen; en ten andere als Natuerkundig en Naeukeurig (Physicè & Criticè), rustende op een natuerkundige Overweging van de onderscheidene Klankvormingen, en op een naeukeurige Rede-schifting op zulk eene Overweging gebouwt’. zonder... quellen; vgl. Aenl. I: 111: ‘Politicè dan rust ik in het agtbare Gebruik zonder tegenstribbeling, zonder andere gewoonte te willen invoeren, schoon 'er bij uitpluizing (Criticè) wat op te zeggen is’. [...] ‘Dog als Physicus agt ik dat het elk vrij staet om op zijn naeukeurigst (criticè) deze Stoffe te onderzoeken, als kunnende geschieden niet alleen zonder hinder of leed te doen aen 't Gemeen’. En 128: ‘Dit alles voor zó vérre zúlks het Critique betréft: dóg, ten opzigte van 't Gemééne gebrúik van Spélling', beslúit ik, gelijk ik begon, dat eene úiterste volmaaking, zonder klém van eene Agtbaere hand, te willen invoeren, mij toeschijnt te rúiken na dríft tót wat niews óf ontijdige Néthéid’.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
129 genoegsaem110 op een wiskonstigen voet111 kan brengen, van het reeds gewoonlijke verschillende is;112 latende dit Naeukeurige113 alleenlijk strekken (gelijk het dan ook nuttelijk is, en alhier gebruikt word) om de wonderbare Physique vorming der Letterklanken te kennen,114 en, ter gelegentheid van dat,115 de oorzaek der Klanken,116 en bijzonderlyk die van 't Lettermaken,117 benevens den verderen Grondslag der Dialect-kennis, na ons vermogen, tot aen zyn oorspronk op te graven: 118 Hier toe dienen dan onze drie volgende Redewisselingen, als de Zevende handelende wegens de Spelkonst,119 de Agtste wegens de natuerkundige oorzaek van 't Geluid, en de toonverandering in de Zangkonst, en byzonderlyk van die der Letterklanken; en de Negende behelzende een onderzoek over het onderscheid tusschen de Gemeenlandsche Dialect,120 en die van de Amstel- & Rynlanders, en [*4v] over de zekerheid121 van 't zelve onderscheid; beneffens de Regelen tot
110 111 112
113 114
115 116
117 118 119 120 121
wel genoegsaem: op zeer voldoende wijze; in zeer voldoende mate op... voet: op een wiskundige grondslag aentoonende... is; vgl. Aenl. I: 113: ‘Na mijn geheugen, van toen ik het zag, hadje uit keurlijkheid de Spelling van 't zelve in uwe Critique form gebragt, om alzoo in eenen opslag te kunnen gewaer worden, waer in, en hoe weinig uwe gewoonlijke Spelling (die gij na 't agtbare Gebruik schikt) van deze Critique verschilt’. dit Naeukeurige, t.w. ‘de Critique Spelkunde’. latende... kennen; vgl. Aenl. I: 114: ‘Alle de veréischte Klanken eener beschaefde Taele volmaektelijk en wiskonstig door Léttertéékenen úit te drúkken, is het onderwérp en óógmérk van de Naewkeúrige (Critique of Physique) Spélkúnst: dóg de Búrgerlijke, die tót het daeglijkse gebrúik behóórt, neemt de agtbaerste gewoonte tót haer voorbeeld’. En 144: ‘om spraek te voeren, moet aen 't Hof van den Mond nog een schik-brief [beschikking] afgevordert [gevraagd] worden, die den Toonklank [het (stem)geluid] zijn Spraekgeluid bijzet [verleent, toevoegt]; in den Mond zeg ik, want, deze gesloten zijnde, schoon de Toonzang door de Neusgaten al vrij uit mogt', kan 'er geen eenige Letter-klank veel min eenig woord gemaekt worden’. ter... dat: in samenhang daarmee de... Klanken; vgl. Aenl. I: 145: ‘De verwulfagtige [op een gewelf lijkende] gedaente van 't Verhemelte leert mij, dat de doorgedrevene Toonklank bij de minste nader-bepaling [belemmering, verenging] in den Mond, een soort van Wedergalm (resonantie) moet ontfangen; buiten deze ken ik nog geene andere eigentlijke oorzaek van de Letterklanken’. 't Letter-maken: de vorming van de letterklanken tot... graven: tot aan zijn wortels bloot te leggen Spelkonst; vgl. Aenl. I: 109: ‘Zeg liever Spil- of Quel-konst: want over al het Grammaticael word zo veel mondelinge kibbeling niet gemaakt, als over die beuzelarije alleen’. de Gemeenlandsche Dialect: de algemeen gesproken beschaafde taal zekerheid: vastheid
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
130 Redding,122 in de Derde groote Bijlage vervat; zijnde onze Vierde Bijlage een Lijst van Dubbel- of Twijfel-zinnige Woorden volgens de Amstel- en Ryn-landsche Dialect.123 Wijders, om onze verdere velerhande Letterkundige Aenmerkingen in een gevoeglyke schikking124 en elk op haer plaets byeen te hebben, vond ik noodig, of ten minste nuttig, dat ik eene Tiende Redewisseling hier bijvoegde, om eene Natuerkundige Ontledinge125 te doen van de Deelen der Taelkunde in 't Algemeen, overwegende welk eene plaets die onder onze Denkbeelden bekleeden;126 om daer door te netter te weten, wat we denken en wat we schrijven, 't gene meê 't voornaemste doelwit en 't nuttelijke van dit werk127 is; sprekende ondertusschen van de Verbuigsaemheid der Naem- en Voornaem-woorden, van derzelver Getal en Geslagt, en van den innerlijken aert128 en 't onderscheid van zin129 in de Casus of Valbuigingen, als mede van de Verbuigsaemheid130 der Werkwoorden, mitsgaders131 van het Oud-Duitsche gebruik in het uitdrukken van het onderscheid der Tijden.
122 123
124 125
126
127 128
129 130 131
Redding; vgl. Aenl. I: 176: ‘Regelen of waernemingen, [...] tot redding voor die genen, die in de Uitspraek het Onderscheid missen’. Dubbel-... Dialect; in dat taalgebruik wordt belyden immers hetzelfde uitgesproken als beleiden, eek (‘azijn’) hetzelfde als eek (‘eik’), hopen (‘verlangen’) als hopen (‘opstapelen’), etc. gevoeglyke schikking: gepaste, goede ordening Natuerkundige Ontledinge: verdeling op grond van de natuur van de verschillende woorden. Zo dient een zin (een ‘verstaenbare reden’) ‘een Onderwerp, dat men gewoonlijk een Naemwoord (Nomen Substantivum) noemt, ofte bevat, ofte anders door bijteekens of bekende omstandigheden aenwijst’ te bezitten (Aenl. I: 321), waarvan de ‘beweging of hoedanigheid’ door werkwoorden wordt uitgedrukt. De ‘Hoedanigheid der zaken vind men verbeeld in de Bijnamen (Adjectiva)’, en ‘De Hoedanigheid, naemlijk den Aert, de Hoeveelheid, Tijd, en Plaets der Beweginge of Daedelijkheid geeft men te kennen door Bij-werk-woorden (Adverbia)’. overwegende... bekleeden; vgl. Aenl. I: 321: ‘[...] dewijl alle onze gedagten door die weinige Deelen worden uitgedrukt, zo moet zekerlijk in dezen een Philosophische scheiding onzer Denkbeelden opgesloten liggen; waerom die stoffe mij wel dubbelwaerdig toeschijnt, om door ons nader beschouwt te worden’. In zijn betoog geraakt Ten Kate tot een tweedeling: ‘de natuerlijke Deelen in welken onze Denkbeelden bestaen’ (zelfstandig en bijvoeglijk naamwoord, werkwoord en bijwoord) en de overige woordsoorten, ‘nutte Konstleden, door aenwasch van Tijd, om de verandering en 't gemak in de leidinge onzer gedagten, ingevoert’ (Aenl. I: 322). dit werk, t.w. de Aenleiding. den... aert: de (semantische) functie. Met name de ‘betekenis’ van genitivus en ablativus blijkt voor moeilijkheden te zorgen. Vgl. Aenl. I: 324: ‘de natuer of den aert der Casus te beschrijven vond ik vrij wat moeilijker; niet zo zeer omtrent den Nominativus, in welk geval de Persoon of zaek is die werkt (als DE MAN loopt), of die bezit (als DE MAN heeft), of die bestaet (als DE MAN is, of word) [...] maer allermeest omtrent den Zoogenaemden Genitivus & Ablativus’. zin: betekenis Verbuigsaemheid: conjugatie mitsgaders: alsmede
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
131 Hier op hebben we eene Elfde Redewisseling laten volgen, om aen te toonen, hoe 'er in onze Nederduitsche Dialect een bijzonder fraeije eigenschap132 van Declineren plaets heeft,133 bij geen der andere Taelverwanten, nogte bij geen134 van al de Oude nog hedendaegsche Europische Talen, zo verre mij bewust135 is, in gebruik;136 en waer van ook geenen onzer Grammatici vermeld137 hebben, schoon ze mooglijk zo wel als alle anderen die eene goede pen in 't Nederduitsch weten te voeren,138 van zelfs, zonder het gade te slaen,139 dat onderscheid doorgaends zouden opvolgen;140 bestaende dit Onderscheid hier in, dat we, na de driederhande stijl van schrijven, als (1) bij 't Hoogdravende of Verhevene,141 (2) bij 't Deftige of Statelijke,142 en (3) bij 't Gemeene,143 elk eene bijzondere wijze van Declineren hebben
132 133 134 135 136
137 138 139 140
141
142
143
eigenschap: kenmerkende manier plaets heeft: bestaat geen: een bewust: bekend om... gebruik; vgl. Aenl. I: 333-334: ‘In dit Stuk begeert onze Tael niet alleen onderscheid van Bewoording, van Schikking, van Voetmaet, en van Stemleiding, naer eisch van ijder dings minder of meerder ernst en waerde, even gelijk ook andere talen, maer daerenboven ook onderscheid in 't Verbuigen onzer Naem-woorden (Nomina), onzer Voorleden (Articuli), en Voornaem-woorden (Pronomina); in welke fraeyigheid, mijns wetens, geene der Europische Talen met ons gelijk staet’. vermeld: melding gemaakt; vgl. Aenl. I: 333: ‘'t gene ik bij anderen onzer Letterkunstenaers of niet, of niet voldoende gevonden heb’. die... voeren: die goed in het Nederlands kunnen schrijven zonder... slaen: zonder er bewust op te letten opvolgen: navolgen; maken. Vgl. Aenl. I: 334: ‘[...] dat onze verreziende Letterkundigen deswegen geen lesse of vermaning gegeven hebben, schoon ze met goede orde zig in 't schrijven daer weten na te schikken’. 't... Verhevene; vgl. Aenl. I: 334: ‘zweemt na 't oude gebruik, als vervattende iet ongemeens, dat niet dan bij Geleerden te regt behandelt, hoewel van minder geoeffenden, mits in Letterstoffe niet ten eenemael onbedreven zijnde, nog wel verstaen kan worden’. 't... Statelijke; vgl. Aenl. I: 334: ‘komt iets nader aen de daeglijkse gewoonte, dog houd zig egter aen de volledige en regelmatige orde en deftigheid des gezegs, zonder zig veelvoudig van Metaplasmata (Afpadigheden) en inkortende wijzen te bedienen’. 't Gemeene; Aenl. I: 334: ‘bekreunt zig niet zeer met de voorgaende opmerkingen, maer voegt zig, op een vrijer voet, na de daeglijksche Taelvoering en Spreektrant, zonder te schroomen voor Inkortingen, zo de Euphonie (Welluidendheid) zulks verkiest; en zonder te naeuw gezet te zijn op de uiterste gere[ge]ldheid en opschik; verre nogtans van zoo los en ongeschikt te loopen, als die platte Spreek- en Straet-tael, die met de bewoordingen omspringt, even als een dozijnwerker [prulverkoper] met zijne waren, die ze goed genoeg agt, zo ze slegts aen den man willen, en gangbaer zijn voor 't onkundigste gemeen’.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
132 waer te nemen;144 [**1r] waer van we Proeven bijbrengen,145 met Voorbeelden van een Substantivum en Adjectivum bij een, 't zij zonder, 't zij met eenig Artikel.146 Ter welker gelegentheid147 wij ook handelen van de merkwaerdige kragt148 en beteekenis der Artikelen of Voorleden,149 om 't innerlijke wezen van die wat dieper in den grond te beschouwen;150 waer bij 't Vermogen en de Waerde van het wél-accenteren151 in de Stemleidinge152 met-één in overweginge komt.153 En, ondertusschen verder handelende van eenigen onzer bijzondere Taelgebruiken, derzelver Oorzaken, en Rede, en van der Voorouderen naeukeurigheid154 omtrent de Zuiverheid der Denkbeelden,155 besluiten we dit met eene aenwijzing van de Oudheid156 onzer
144
145 146 147 148 149
150
151 152 153 154 155
156
hebben... nemen: in acht moeten nemen. Zo vinden we bijv. naast elkaar ‘des grooten mans’ (genitivus singularis), ‘der grooter vrouwe, of aen de groote vrouwe’ (dativus singularis) voor de hoogdravende stijl, ‘van den grooten man’, ‘aen de groote vrouwe of vrouw’ voor de deftige stijl, en ‘van den grooten man’ en ‘aen de groote vrouw’ voor de gewone. Proeven bijbrengen: voorbeelden laten zien eenig Artikel: een lidwoord Ter... gelegentheid: In samenhang waarmee de merkwaerdige kragt: het opmerkenswaardige vermogen merkwaerdige... Voorleden; vgl. Aenl. I: 341: ‘[...] zeide ik, dat de zin der woorden, die in 't Latijn uit de omstandigheden moet gegist worden, bij ons door de behandeling der Articuli onderscheidentlijk word aangewezen’. Als voorbeeld volgt een drietal vertalingen van het Latijnse ubinam est aqua: ‘waer is water?’ (generaliter), ‘waer is een water?’ (specialiter indefinitivè), en ‘waer is het water?’ (specialiter definitivè). Als volgend voorbeeld wordt aquae obstructio geboden, dat in het Nederlands op negen wijzen kan worden vertaald (Aenl. I: 344-345): ‘aengaende onze negenderhande vertaling, hoe mager komt dat beroemde, en ook wel roemwaerdige Latijn hier tegen? 't heeft slegts een eenige uitdrukking’. Waarna Ten Kate laat zien dat achter de negen vertalingen vele schakeringen schuil gaan. om... beschouwen; Aenl. I: 342 beschouwt ze als ‘Voorloopers, welken, op zig zelf niets beteekenende, nogtans aen andere bewoordingen zulk eene tedere onderscheiding' van zin bijzetten, die bezwaerlijk, zelf door omschrijving', is uit te drukken; terwijl hunne voortogt den toehoorder verwittigt in welken opzigt hij zijn aendagt over de zaek, die genoemt staet te worden, te vesten heeft’. accenteren: leggen van klemtonen Stemleidinge: uitspraak in... komt: wordt overwogen naeukeurigheid: precisie van... Denkbeelden; naar aanleiding van een voorbeeld als des graven Dideriks aenslag merkt Ten Kate in Aenl. I: 353-354 op: ‘Zo uitnemende naeukeurig zijn onze Voorouders geweest in 't instellen van hare gebruiken, dat ze de zuiverheid der Denkbeelden geheel buiten verwarring getracht hebben te houden: Want de twee drie woorden, die te samen hier niet meer als één onderscheiden denkbeeld uitmaken, worden ook te samen in 't verbuigen niet anders als een enkelwoord behandelt; en zo verre het denkbeeld gescheiden moet zijn, zoo verre onderscheid zig ook de verbuiging’. eene aenwijzing... Oudheid; het aanwijzen van de ouderdom. Vgl. Aenl. I: 354: ‘Ik vind evenwel niet, dat men veel vroeger dan 5, 6, eeuwen te rug deze tweederhande Articuli tot zulk gebruik heeft toege-eigent’.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
133 Artikelen en den Oorspronk van die,157 als mede hoe 't bij de Oude en Nieuwer Taelverwanten déswegen158 gelegen is. Onze Twaelfde Redewisseling vervolgt onze opmerkingen159 over zulke naeukeurigheden rakende de Nomina Adjectiva & Substantiva, zo ten opzigte van160 't oude als hedendaegsche gebruik, die de vorige161 Grammatici of overgeslagen,162 of bij misgreep,163 voor Ongeregelt hebben aengezien. Verder, na gesproken te hebben van ons Character164 van den Pluralis, gaen we over tot het Onderscheid van 't Genus onzer Substantiva, derzelver Regelen,165 Bestendigheid,166 en merkwaerdige Oud- en Egt-heid van deszelfs grondlegging;167 vestende deze zekerheid168 niet slegts op 't gebruik van dezen of genen agtbaeren Schrijver van de voorgaende Eeuw,169 maer op een bewijs dat het dusdanig onder onze oudste Taelverwanten al
157
158 159 160 161 162
163 164 165
166
167 168 169
Oorspronk van die; vgl. Aenl. I: 354: ‘'t Is zoo, dat ze zo wel bij de Anderen, als bij Ons en onze vermaegtschapte Talen, van het Pronomen Numerale, en het Demonstrativum ontleent zijn’. déswegen: wat dat betreft opmerkingen: waarnemingen ten opzigte van: met betrekking tot vorige: eerdere overgeslagen; zie Aenl. I: 365: ‘Den eersten aenval van mijne Opmerking zullen de Adjectiva moeten uitstaen. Onze Letterkunstenaers verzuimen ons te zeggen, wanneer de E daer agter aen behoort, en wanneer niet’. bij misgreep: abusievelijk Character: kenteken (vgl. Aenl. I: 382: ‘merkteeken’). Regelen; wat de ‘Regelen’ betreft wordt op p. 400 verwezen naar Moonen (1706) en Van Hoogstraten (1710), en op p. 403 naar hoofdstuk veertien in de spraakkunst van Moonen (1706). Bestendigheid: onveranderlijkheid. Aenl. I: 399 merkt met betrekking tot de bestendigheid op: ‘Ten dezen opzigte heb ik een GESLACHT-TOETSE ofte Lijst van Substantiva gemaekt, vergeleken tegen 't Moeso-Gotth: , Frank-Duitsch, Angel-saks, en Yslandsch’. Op p. 401 is de conclusie: ‘Dit is waerlijk verwonderlijk, dat de behandeling der Geslagten, niet tegenstaende een tijd-slijting van zo veel eeuwen, in welken 't gebruik van de Pen zeer schaers was, en 't gene 'er geschreven wierd, door de Monniken meestal in 't Latijn geschiedde, zo dat de Taelwetten slegts in den daeglijksen wandel haer bestand moesten vinden, nogtans zo ongeschonden onderhouden is geweest’. merkwaerdige... grondlegging: opmerkenswaardige ouderdom en zuiverheid van de grondslag ervan (van het genus) vestende... zekerheid: deze vaste overtuiging bouwend op... Eeuw; zoals bijv. David van Hoogstraten had gedaan, over wie Aenl. I: 410 schrijft: ‘Ondertusschen heeft de Geleerde Heer D: v: Hoogstraten met zijn' naeukeurige Aenmerkingen over de Geslagten, bestaende uit Proefstukken, voornaemlijk uit Vondel en Hoofd gehaelt, den Nederduitsche Taelliefhebbers geen geringen dienst gedaen’.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
134 gegrondvest is geweest,170 waer toe we eene Vijfde Bijlage hier hebben bijgevoegt, zijnde eene Geslacht-toetse van ruim 750 onzer Substantiva,171 ter Proeve gestelt tegen172 het oude Moeso-Gotthisch, Angel-Saxisch, Frank-THeutsch, Hoog-Duitsch, en Yslandsch. Behalven dit, hebben we ook ten einde dezer Redewisseling aengetoont, hoe onze Nederduitsche Voorvaderen met zeer veel schranderheid173 een zeker gebruik hebben weten in te voeren, dat sommige Composita het ge[**1v]slagt van 't agterste Lid volgen, en sommigen niet;174 eene Waerneming die aenwijst,175 dat het gene bij gebrek van vereischte onderscheiding176 voor ongeregelt wierd aengezien, egter, wel beseft177 zijnde, onder 't Regelmatige, en te mets van 't allerfraeiste te houden is.178 En, aengezien de Pronomina hunne opmerking wel waerdig zijn, vermits ze telkens te pas komen,179 zo vond ik noodig dat werkelijke stuk wat nader uit te halen180 dan 't bij anderen gedaen was, en dat met eene gelijke onderscheiding na de verandering van Stijl, gelijk te voren bij de Nomina geschied was; waer toe dan onze Dertiende Redewisseling strekt: hebbende ik wijders, om de uitgebreide stoffe in een korter beslag181 bij-één te konnen zien, eene herzameling van die Pronomina in onze Zesde Bijlage daer agter gevoegt.
170 171 172 173 174
175 176 177 178
179
180 181
gegrondvest is geweest: bestaan heeft eene... Substantiva; zie Aenl. I: 400: ‘Ondertusschen telde ik het getal onzer Woorden, agter welken deze Getuigenis der Vermaegtschapte Talen gevoegt staet, op ruim 750’. ter... tegen: ter toetsing geplaatst naast, getoetst aan schranderheid: scherpzinnigheid dat... niet; vgl. Aenl. I: 406: ‘Eer we van de Genera afscheiden, heb ik nog iet voor te stellen. 't Is gemeen, en ook bekent, dat onze Composita of Saemgezette Woorden meest altijd (eenige weinigen uitgezondert) het geslagt volgen van 't agterste Deel’. Ten Kates visie volgt hierna. Van de composita die niet het geslacht van het laatste deel volgen, zegt Ten Kate dus niet dat ze hun woordgeslacht aan het eerste deel ontlenen. Zie hiervoor ook Moonen 1706: 78. aenwijst: laat zien bij... onderscheiding: doordat de onmisbare indeling ontbrak beseft: begrepen, doorzien eene... is; zie ook Aenl. I: 407: ‘De Genoegsaem-algemeene Regel, van bij de t'Saemgelaschte Woorden 't Geslagt van 't agterste te volgen, betwist ik niet, alleenlijk dat men omtrent die genen, bij welken de Præposit: vooropkomen, een onderscheid moet maken’. hunne... komen: waard zijn aandacht te krijgen omdat ze steeds gebruikt worden. Vgl. Aenl. I: 469 (met in de marge ‘Gewigtigheid van 't wel-kennen der Pronomina’): ‘Ook hier in heeft het onderscheid van Verbuiging plaets, nae vereisch van Stijl. Dit vind ik nog bij niemand aengetoont: en, vermits ze meer als eenige andere Woorden in 't spel komen, zo geeft een goede behandeling daer van zeer veel tot de Netheid, Cieraed, en Duidelijkheid onzer Tale’. dat... halen: dat gecompliceerde onderdeel wat verder uit te diepen beslag: vorm
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
135 Eindeling182 vervat onze Veertiende Redewisseling het overige onzer Aenmerkingen, loopende op de innerlijke kragt183 van ons hedendaegsch uitdrukken van de Tijden der Verba;184 waer onder ook iet merkwaerdigs185 volgt nopende het verschil tusschen onzen Infinitivus Rectus en Obliquus,186 gelijk mede187 belangende ons keurlijk onderscheidene188 gebruik van 't Voorzetsel189 GE- bij onze Præterita Participii.190 Tot dus verre verkozen we deze Stoffe te verhandelen191 bij wijze van Redewisselingen, om de tusschen-invallen192 en uitweidingen, beneffens de zwarigheden en Redewikkingen,193 rakende mijne eigene bedenkingen,194 of nopende het gene onder 't gesprek met mijne Vrienden mij voor-
182 183
184
185 186
187 188 189 190
191 192 193 194
Eindeling: Ten slotte loopende... kragt: handelend over het aanwezige vermogen. Zo wordt in Aenl. I: 512 gezegd dat de verleden tijd kan worden uitgedrukt met ik bezat en met ik was bezittende. Daarbij wordt opgemerkt: ‘Ondertussen toont IK WAS het voorbij-zijn van den tijd aen, terwijle door het Participium ons de Werking zelf, niet alleen als tegenwoordig, maer ook eenigsints van duer word voorgestelt; want van ijmand die niet meer dan één slag deed, zeit men niet, HY WAS SLAENDE, maer wel, HY SLOEG, om dat dit laetste geen bepaling doet van 't dueren’. ons... Verba; vgl. Aenl. I: 511: ‘nu was 't wel dienstig, dat we hier tegen eens beschouwden, hoe gevoeglijk onze Tael de tederste Gedagten thans voldoen kan, en hoe rijkelijk ze, met toedoen der Hulpwoorden, de Tijden der Verba in de Onderscheidene Modi weet aen te wijzen: want op meer als eene wijze laet die uitdrukking zig behandelen: Dog, dat metéén uwe bedenking omtrent de innerlijke kragt van ieder manier van Uitdrukking daer onder vloeye’. merkwaerdigs: opmerkenswaardigs Infinitivus... Obliquus; zie Aenl. I: 515-516: ‘Aengaende de Orde ofte Waerneming omtrent welken van die Voorloopende Verba de Infinitivus Rectus, en omtrent welken de Infinitivus Obliquus vereischt word, heb ik onder mijne Opmerkingen de volgende Verdeeling. Agter onze voorloopende Verba VOELEN, DOEN, DURVEN [...] komt het volgende Verbum zonder TE in den Infinitivus Rectus; als ik voel loopen [...]. In tegendeel agter ons BEGEEREN, BELIEVEN, GELIEVEN [...] zo gebruikt men den Infinitivus Obliquus, naemlijk TE voor het volgende Verbum; als ik begeer te doen [...]’. gelijk mede: en eveneens keurlijk onderscheidene: voortreffelijk gedifferentieerde Voorzetsel: (gebruikelijke term ter aanduiding van het voorzetsel en het) voorvoegsel ons... Participii; na een aantal voorbeelden te hebben gegeven van onscheidbare en van scheidbare werkwoorden verklaart Ten Kate in Aenl. I: 535: ‘Deze soort, die den Hoofd-accent op 't Zakelijke Deel van 't Verbum laet vallen, blijft zonder GE in 't Præt: ’, en: ‘Deze soort, die den Hoofd-accent op de Præpos: ontfangt, neemt GE in 't Præt: ’. te verhandelen: aan de orde te stellen tusschen-invallen: interrupties, tussendoor-ideeën Redewikkingen: discussiepunten, disputen bedenkingen: gedachten
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
136 quam, te beter hare plaets te kunnen geven.195 Dog, toen deze Beweegredenen196 vervielen, hebben we onze Verhandeling van de Regelmaet en Rangschikking der Verba in kleine Hoofdstukken afgedeelt: 197 meldende het Eerste van 't belang en nut van de kennisse dezer Regelmatigheid;198 doende met-één verslag van de Schriften waer uit wij de Voorbeelden dezer [**2r] Oude en Verwante Talen hebben bijeengezamelt. Bij het Tweede Hoofddeel, tot het Agtste daer onder begrepen,199 vind men de Regelmaet en Rangschikking van onze Nederduitsche Gelijk- en Ongelijk-vloeyende Werkwoorden. Bij het Negende Hoofddeel, tot en met het Vijftiende, vind men 't zelve in 't Moeso-Gotthisch; de Rangschikking dezer Verba hebben we al vertoont gehad200 in ons vorig201 uitgegevene Werkje van de Gemeenschap tusschen de Gotthische Sprake en de Nederduitsche, dog de Regelmaet spaerden we toen voor dit vollediger Werk,202 't gene het vorige nu tot zijne nuttigheid kan overbrengen.203 De Zes volgende Hoofddeelen vertoonen hier de Regelmaet en Rangschikking der Verba in het Frank-THeutsch. De Vijf daer aen volgende volbrengen204 't in 't Angel-Saxisch. Hier op komen 'er Zeven voor het Hoog-Duitsch; En nog andere Zeven voor de Rangschikking in het Yslandsch. Uit alle welke Overeenkomst te bespeuren is, dat de Geregeltheid dezer Ongelijkvloeyenden al van overoude tijden af, zelf voor de Verspreiding205 der oude Tael-gezusters, name-
195
196 197 198
199 200 201 202
203 204 205
Tot... geven; zie Aenl. I: 533: ‘Wijders, 't gene ik wegens de geregelde Afleiding ter proeve meen te brengen, is eigender voor 't schrijven als spreken; zo dat onze onderlinge Redewisselingen hier meê ten einde geraken’. Beweegredenen: overwegingen afgedeelt: ingedeeld Regelmatigheid; vgl. Aenl. I: 543: ‘Regelmatigheid is de kroone eener Tale; en, onder de Leden eener Sprake is een Werkwoord het voornaemste. [...] stom, [...] zwak, [...] levenloos is een gezeg, dat geen Verbum vervat nogte onderstelt: 't zijn de Werkwoorden, die ons alle begin, voortgang, onderhoud, en einde, ja alle soort van beweging uitdrukken. Gelijk dan de gebreken eener Ziele verre beklaeglijker zijn dan die des Lichaems, zo veel te jammerlijker zoude 't zijn voor een' Tael, die anders uitsteekt in fraeyigheden, dat ze aen dit waerdige deel besmet waer' met veel' Ongeregeltheden’. tot... begrepen: tot en met het achtste (t.w. in de ‘Verhandeling van de Regelmaet’ etc.) vertoont gehad: laten zien vorig: voorheen de Rangschikking... Werk; vgl. aldaar p. 18-19: ‘Ten onregt zyn dezelve tot nog toe by de Letterkonstenaers voor onregelmatig gehouden geweest, dewyl ze eene gants gezette rooy volgen: dog hier van laet ik het bewys over voor myn opstel van de ontdekte Regelmaet en Rangschikking der Werkwoorden, dat ik onder handen heb’. overbrengen: herhalen volbrengen: doen Verspreiding: uiteengang
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
137 lijk die der Noordsche of Kimbrische206 en der Oud-Duitsche Stam-huizen207 ('t gene men wel 3000 Jaren te rug mag begissen),208 zeer vast in 't gebruik gegrondvest geweest, en tot heden toe onverwrikbaer gebleven is. Men zou egter, dunkt mij, onze vorige Letterkunde-makers209 te kort doen, als men hen allen van slofheid210 of gebrek van Oordeel en Vinding211 verdacht hield, om dat ze deze stoffe, schoon nu bij de uitkomst212 het gewigtigste onzer Taelkunde geworden, zo gebrekkig213 gelaten hebben, dewijle mooglijk de meesten met andere gewigtige bezigheid beslommert zijn geweest;214 behalven dat ook aen weinigen de vereischte ruimte van tijd tot zulk een onderzoek, beneffens de noodige Boeken der Oudheid, die het timmerhout tot dit Gebouw verschaffen moesten, heeft mogen gebeuren;215 waerom ook ik voor mij geen deel zoek in216 zulk een beschuldiging. [**2v] Ten besluite van dit Eerste Deel, dacht ik het ook den Lezer niet ongevallig te zullen zijn, zo ik agter het zelve tot een toegifte liet volgen, eerstelijk eenigen onzer geringe217 Aenmerkingen omtrent de Land-Vriesche Dialect en hare Verba; en ten andere De CXXVI. Waernemingen op de Hollandsche Tael van onzen grooten Letterheld218 Pr: Csz: Hooft, zo als ze mij
206
207 208
209 210 211 212 213 214
215 216 217 218
Noordsche of Kimbrische; zie Aenl. I: 23: ‘Den tweeden Tak noem ik den Kimbrischen, om dat de oude noordsche Volkeren, die uit dezen hoek quamen, en door uitloopen vermaert wierden, onder den naem van Kimbren (Cimmerii en Cimbri) bekent staen’. Stam-huizen: geslachten waaruit men stamt. In Aenl. I: 23 wordt gesproken van ‘den Theutonischen, of Theutschen, dat is, in onze dialect overgebragt zijnde, den Duitschen’. 't gene... begissen; vgl. Aenl. I: 545: ‘de verspreiding van die Taeltakken, naemlijk, na allen schijn, ten minste 3000 Jaren te rug (want wie zou de Verdeeling van den Duitschen en Kimbrischen tak van jonger tijd begissen?)’. Zie ook Aenl. I: 25 e.v. Letterkunde-makers: opstellers van een grammatica slofheid: onnadenkendheid, oppervlakkigheid Vinding: vermogen tot nadenken uitkomst: einde; resultaat gebrekkig: onuitgewerkt, slechts ten dele bestudeerd dewijle... geweest; vgl. bijv. Moonen in zijn ‘Aenspraek’: *3r: ‘de onleede myner lastige bedieninge’ (zie tekst 3), en Van Hoogstraten in diens ‘Aenspraek’ van 1710: *3r: ‘de uren, die my overschieten van myne lastige bedieninge’ (zie tekst 6). gebeuren: ten deel vallen geen... in: niet instem met geringe: korte, bescheiden Letterheld: grote literator. Vgl. Aenl. I: 713 m.b.t. Hooft: ‘dien ik als den Prins onzer Letterhelden aenzie’.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
138 van goederhand zijn medegedeelt,219 welke omtrent zes mael zo groot zijn als die genen, die de Heer Hoogstraten bij zijne Aenmerkingen over de Geslachten, Ao: 1700 en 1710 uitgegeven, geschikt220 heeft gehad, voor welke Geslagtlijst, zo van deze vorige Drukken, als van den derden van dit jaer 1723, elk onzer Taellievenden, zo ik geloof, in zijn herte met mij hem dank weet. Dit Hoofdsche Schetswerk221 is van 't eerste dat mij voorgekomen is, 't welk, mijnes agtens, uitzicht222 had op het Verhevene Deel onzer Letterkunde,223 hoewel 'er van 't voornaemste de Rede en Regels ontbraken; waerom ik ook al in 't begin van deze Tael-oeffening224 kortelijk mijne Aenmerkingen daer nevens of 'er onder gevoegt heb gehad.225 Ondertusschen is het mij niet onaengenaem geweest, na ons onderzoek dezer Taelstoffe, te bevinden,226 dat het gemeene zeggen van daer is geen Regel zonder exceptie bij onze Tael geene proef meer kan houden,227 alzoo de Uitzonderingen zo schaers zijn geworden, en, na de rijklijkheid der gevallen te rekenen, genoegsaem als tot niet zijn versmolten.228 Nu geraekten we tot aen het Tweede Deel van onzen arbeid, naemlijk het onderzoek van den Oorspronk der Woorden; onze Twee Proeven, meen ik, van een Geregelde Afleiding, hebbende beiden geene andere Stamboomen229 tot onderwerp dan de Ongelykvloeyende Verba; de Eerste namelijk
219
220 221 222 223
224 225
226 227 228 229
van goederhand medegedeelt: welwillend gegeven. In Aenl. I: 713 vermeldt Ten Kate dat hij eind 1710 ‘een breeder Afschrift van die WAERNEMINGEN’ heeft ontvangen van Matthias Ooster, ‘'t welke omtrent zes-mael zo groot was, als 't gene toen reeds het licht zag’. Later, rond 1720, kreeg Ten Kate ook een (onvolledige) versie van Adriaan Kattenburg, én een van Gerard van Papenbroek (Aenl. I: 714), alsmede een van Pieter Verwer (Aenl. I: 715). geschikt: geplaatst; verschaft Dit... Schetswerk: Deze globale notities van Hooft. Vgl. Aenl. I: 713: ‘Schetswijzige Aenteekeningen, veel-al bedenkelijk of twijffelachtig voorgestelt’. uitzicht: oog (voor) Verhevene... Letterkunde; vgl. Aenl. I: 713: ‘[...] die meerendeels tot het Verhevene Deel der Taelkunde behoorden, als zijnde buiten 't bereik der Ongeoeffenden om 'er van te kunnen oordeelen’. Tael-oeffening: taalstudie waerom... gehad; vgl. Aenl. I: 713: ‘alzo ik eenige tijd te voren over meest al die soort van Beschouwingen mijn gedachten en onderzoek had laten gaen, zo voegde ik, onder 't uitschrijven, mijne KORTE AENMERKINGEN tot oplossinge van het twijffelagtige, als een Kantteekening daer onder of neffens’. bevinden: constateren bij... houden: wat onze taal betreft geen stand kan houden na... versmolten: als we rekening houden met de overvloed aan gevallen, nagenoeg tot nul zijn gereduceerd Stamboomen: woordfamilies
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
139 onze [**3r] Eigene, die daeglijks nog in gebruik zijn, met bijvoeging van elks Mede-voorbeelden, zo als die bij de meergenoemde Oude en Nieuwer Taelverwanten zig vertoonen: terwijl de Tweede Proeve spreekt230 van zulke Ongelijkvloeyenden, die, schoon bij ons reeds verloren of versleten231 zijnde, ik egter onder die Verwanten gevonden, en volgens yders Dialect daer uit herstelt232 heb, waer van ook doorgaends onder ons nog overige233 Takken zig opdeden,234 die, buiten zulk een naesporing,235 onmooglijk tot elks egten Wortelstam te brengen waren. Maer, op dat men wete welk spoor wij in dit groote Woorden-woud236 hebben gezocht en ingeslagen, zo vonden we goed237 om twee Verhandelingen van den Grondslag dezes Werks vooraf te laten gaen; welker Eerste vermeld van238 de Waerdigheid239 en Vrugt240 eener Geregelde Afleidinge; als mede van ons Oogmerk,241 de vereischte Voorzigtigheid,242 en de Middelen tot Vordering;243 gelijk ook van de Re-
230 231 232 233 234 235 236 237 238 239
240
241
242
243
spreekt: handelt versleten: verouderd herstelt: teruggebracht; gereconstrueerd onder... overige: in onze taal nog bestaande zig opdeden: zich lieten zien, zichtbaar werden buiten... naesporing: zonder zo'n onderzoek Woorden-woud; vgl. ook het beeld van de takken en de bomen hierboven, dat met name in Aenl. II: 95-96 een brede uitwerking krijgt. vonden we goed: meenden we dat het goed was vermeld van: informatie biedt omtrent de Waerdigheid: het hoge aanzien; het grote belang. Vgl. Aenl. II: 3: ‘[...] nogtans vond ze t'aller uere, zo lang de Letteroeffeningen in bloeij stonden, zo vele Liefhebbers, en daer onder van de schranderste Geesten, dat men niet behoeft te twijffelen, of die stoffe heeft iets in, 't gene de gedagten streelt en kittelt’. Vrugt; vgl. Aenl. II: 3: ‘aengezien ze [...] den waren grond en aerd der dingen, beneffens het sprekende merkteeken, dat de eene zaek van de andere onderscheid (waer op de eerste Naemgevers, om hare woorden verstaenbaer te maken en te doen gelden, naeukeurig hebben moeten agt geven) ons klaerlijk kan vertoonen; maer ook onder 't naesporen van de Wijsheid en Natuerkennis onzer Voorvaderen, ons met die, als of ze herleefden, doet verkeeren’. Oogmerk: doel. Vgl. Aenl. II: 5-6: ‘Het Oogmerk is, om niet het Onwis door het Onwisse te bewijzen, om zig niet te behelpen met waschen' neuzen, die allerhande Vorming aennemen, maer om de Afleiding natuerlijker of minder gewrongen en tevens voorzigtiger te behandelen; op hope, of we die Leiding mogten treffen, volgens welke wel eer waerlijk het eene woord uit het andere gesproten zij geweest’. Voorzigtigheid: behoedzaamheid, omzichtigheid. Vgl. Aenl. II: 6: ‘Om nu op het allervoorzigtigste te wandelen, heb ik mij voorgestelt van Geen eene Zakelijke Letter te veranderen, zonder daer toe een Overtuiglijke Regel, of ontwijffelbare blijk van den Zin en Kragt der Woorden te hebben’. Middelen tot Vordering: manieren om verder te komen. Vgl. Aenl. II: 7: ‘Hier van heb ik te zeggen, dat ze voornaemlijk bestaen in 't naeloopen van den Aert, en Aenwasch, en Veranderingen der Woorden, als (1) eensdeels in de Dialect-kennis van het Oud en Nieuw; (2) anderdeels in de Woord-ontleding, waer in de Kennis van de geregelde Wortelverandering der Ongelijkvloeijende Verba ten uiterste te passe komt; ten derde (3) in de Overweging van de Overdragt van zin; en ten vierde (4) in de orde van de Euphonie, of Klankspeling om 't gemak of om 't welluiden; terwijl we onder dit alles, tot te meerder ligt en verzekering, met de Oudheid en vermaegtschapte Talen te rade zullen gaen, om de woorden te nader aen haren oorspronk, en in hare eenvoudiger, en door de tijd minst verloopene gedaente, te beschouwen’.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
140 denen waerom we de Ongelijkvloeyende Verba boven anderen tot het onderwerp onzer Proeven verkiezen;244 mitsgaders wegens 't onderscheid der Dialecten,245 de Overdragt van Zin,246 de Euphonie,247 en meer andere zaken: strekkende onze Tweede Verhandeling, eensdeels, tot aenwijzing van 't belang van de Kennis der Woord-ontledingen,248 en het fraei-sprekende249 onderscheid tusschen onze Toevallige en de Wortel- of Zakelijke-Deelen van een Woord;250 en anderdeels, om naektelijk te ontleden251 de gewigtige en
244
245
246
247
248
249 250
251
Redenen... verkiezen; Aenl. II: 12-13: ‘de Rede waerom ik de ONGELYKVLOEYENDE WERKWOORDEN voor mijn oppersten top van Afleiding rekene, is om dat ik bij die alleen voldoende blijk van Over-oudheid en van een aller-egtsten Wortelstam vond, terwijl geen GELYKVLOEYEND VERBUM mij immer daer van eenig teeken gaf. Deze blijk van Oudheid rust op meer als eene zeer gewigtige beweegrede’ (etc.). 't onderscheid der Dialecten; vgl. Aenl. II: 18: ‘De Dialect-kennis overweegt het verschil van Tongeslag en van Schrijftrant, om het regte gebruik van de Oudheid te kunnen maken [...]: immers zonder de Oudheid en derzelver Schrijf-dialect te kennen, kan men in de Afleiding niet ten volle voorzigtig zijn’. de Overdragt van Zin: de verplaatsing, i.c. de voortplanting van de betekenis, de betekenisontwikkeling doordat taalelementen metaforisch worden gebruikt. Vgl. Aenl. II: 25: ‘Zins-overdragt [...] zijnde een middel niet zo zeer tot verrijking eener Tael', als tot vervulling van 't gebrek; om alzoo, uit overweging van de Gelijkaerdigheid der dingen, met een enkel woord te mets velerleije zaken, en elk nogtans klaer genoeg aen te duiden, als men bij die Zinspeling en Naems-overdragt slegts bezorgde, dat de omstandigheden, en bijvoegingen de meening genoegsaem ophelderden’. de Euphonie; zie Aenl. I: 126: ‘de Trék tot een Gevallige Uitspraak (Euphonie) [...]’, en Aenl. II: 28: ‘De gemeenste Regel en Grondslag van de Euphonie is, den moeilijken tongesprong te verbuigen na 't gemak van de Uitspraek, waer uit Welluidentheid en Rolling van Klank volgt’. 't belang... Woord-ontledingen; zie Aenl. II: 34: ‘de Kennis van de Woord-ontleding of Ontworteling [is] zo gewigtig, dat men, als bij uitstek, de gantsche Aflei-kunde met dien naem zou mogen doopen: zijnde een stoffe, die, van wegen hare uitnemende rijklijkheid en tevens om hare nieuwigheid, in geen klein vertoog na vereisch is af te handelen’. fraei-sprekende: duidelijke taal sprekende het... Woord; zie Aenl. II: 34: ‘In de Woorden zijn aen te merken, elks Wortel- en elks Toevallig-Deel. Wortel- of Zakelijk-Deel noem ik dat gene, waer door het eene Woord van het andere, zonder ae[n]merking van Voorvoegsels of Uitgangen, onderscheiden word, en Toevallige Deelen de zulken die Voor- of agter-aengelascht worden, 't zij bij verbuiginge 't zij bij Afleidinge’. Zie ook I: 11. naektelijk te ontleden: duidelijk bloot te leggen
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
141 streekhoudende252 Verandering der Letter-Klinkers, na de schikking253 van elks eigene Classis; alzoo men, ten opzigte van254 de Vocael-wisseling, uit de Werkwoorden van de eene Classis tot die van de andere niets ter wereld besluiten mag, nogte kan, met eenige Voorzigtigheid: 255 en tot te meerder zekerheid hebben we dit alles gesterkt256 met de Oude en Hedendaegsche Taelverwanten. Een onderzoek dat [**3v] niet geschieden kon, bevorens het uitvinden van257 de Regelmaet en Rangschikking der Verba zo bij Ons als bij de andere Vermaegtschapten;258 waerom ook niet te verwonderen is,259 dat men tot nog toe een goeden Grondslag van Geregelde Afleiding gemist260 heeft gehad. En, op dat men de Woorden te netter verstae,261 hebben we in deze tweede Verhandeling ook eene Ontleding262 van de toevallige Voor- en Agterleden263 daer by gevoegt, om, zo verre ik 't nasporen kon, derzelver innerlyke kragt en dienst te kennen, en te doen kennen.264 Aldus hebben we ons van de Verouderde,265 en Hedendaegsche
252 253 254 255
256 257 258 259 260 261 262 263
264
265
streekhoudende: rechtlijnige, vaste na de schikking: volgens de regel ten opzigte van: wat betreft alzoo... Voorzigtigheid; vgl. Aenl. II: 35: ‘de Wortelverandering der ONGELYKVLOEYENDE WERKWOORDEN, die, om gewigtige redenen in onzen Grondslag hier voor ter neder gestelt, het onderwerp onzer Verhandeling zijn zullen, is, benevens de Kennisse van 't geregelde Beloop van die Verandering, schoon tot nog toe van anderen verzuimt, van 't uiterste belang in de Afleiding', en verdient dat we die nettelijk van Lid tot Lid naeloopen, dewijl men, ten opzigte van de Vocael-wisseling, en ieders Dialect-verschil, uit de Verba van de eene Classis, tot die van de andere niets ter werelt besluiten mag nogte kan, met eenige voorzigtigheid; waerom we van ijder Classis en hare soorten elk bijzonder zullen handelen’. gesterkt: onderbouwd bevorens... van: voordat... ontdekt was Vermaegtschapten: verwante talen waerom... is: waarom het ook niet mag verbazen gemist: ontbeerd én niet gerealiseerd verstae: begrijpe, doorzie Ontleding: beschouwing van elk toevallige... Agterleden; de tegenstelling tussen worteldelen en toevallige delen is hierboven al aan de orde geweest. De laatste zijn ‘de zulken die Voor- of agter-aengelascht worden’ (Aenl. II: 34). Maar wat de ‘agterleden’ aangaat volgt er op p. 51 een beperking: ‘ten opzigte van de Agter-voegsels hebben wij 't oog hier niet op de Verbuig- of Vervoeg-staerten in 't Declineren & Conjugeren’. Ontleding... kennen; Aenl. II: 51: ‘In 't beschouwen van de Voor- en Agter-voegsels zullen we eensdeels en wel voornaemlijk agt geven op haer' Beteekenis en Dienst, als in dezen van 't grootste belang zijnde’. Verouderde: vroegere
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
142 voornaemste Taelverwanten bedient, om onze eigene Spraekkunde266 Licht en Vastigheid by te zetten,267 en tevens het Gewigtigste zo wel van de Talen dier Verwanten, als van de Onze, in een klaerder dag268 gezet, ter beproevinge van ijder;269 en, behalven dat we meestal spreken van 't gene onze Voorgangers voorbij-gingen, zo heeft ook 't onze gestadig het Verhevene Deel270 in 't oog,271 om niet alleen vooreerst de Regelen van het Agtbaerste Gebruik uit te vinden,272 maer ook om daernae de duisterschijnende273 Oorzaeken en Redelijkheid274 van die Gebruiken nae te speuren. In zoo verre dan is dit ons Onderwerp en deze Behandeling275 ten eenemael276 nieuw, en niet gering van belang en van moeite.277 De Liefhebbers van Oud en van Nieuw vinden beiden hier Stof;278 Oud is het Timmerhout der Taelverwanten, en Nieuw bijna al 't gene 'er van gebouwt is. Egter zouden 'er wel eenige Zaken, buiten mijn kennis279 bij anderen ook te vinden, in dit ons Werk konnen ingeslopen zijn; alzoo de zuinigheid op280 tijdverlies, mij doorgaends, wanneer ik bij andere Schrijvers niet en vind dat ik zoek, inwendig281 als met zweepen drijft, om te haesten in282 't doorbladeren. Indien 'er dan zulk iets283 alhier zig vertoonen mogte, zo [**4r] zal het tot bevestiging van waerheid kunnen verstrekken als we overeenkomen,284 en tot eene Proeve285 van onderzoek als we verschillen. Ondertusschen zal 't geen wonder zijn, indien men mij, in al dien nieuwen en ongebaenden weg te
266 267 268 269 270 271 272 273 274 275 276 277 278 279 280 281 282 283 284 285
onze... Spraekkunde: kennis omtrent onze eigen taal Licht... zetten: te verhelderen en een stevig fundament te bieden dag: daglicht ter... ijder: om door ieder te worden onderzocht het... Deel, hierboven als aanduiding voor de etymologie gebruikt. in 't oog: voor ogen uit te vinden: te achterhalen duisterschijnende: moeilijk te doorgronden Redelijkheid: ratio Behandeling: aanpak ten eenemael: volstrekt moeite: werk, gevergde inspanning Stof: materiaal buiten mijn kennis: zonder dat ik daarvan op de hoogte ben op: wat betreft inwendig: innerlijk te haesten in: op te schieten bij zulk iets, t.w. iets waarover anderen op gelijke wijze al hebben geschreven. overeenkomen: overeenstemmen Proeve: punt, voorbeeld
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
143 bewandelen,286 te mets,287 wat zeg ik te mets, ja dikwijls in eenige struikeling of afdwaling vervallen mogte bevinden,288 dewijl van mijne menschelijkheid289 veel eer dat te verwagten is dan het tegendeel: te meer om dat ik minst op 't geringste denkende,290 mijn ernst291 en wakend oog allermeest heb uitgestrekt292 tot het doelwit van het Werk, om den Grondslag wel te leggen, op dat de Hoofdzaek niet vergeefs zij, schoon de drift om gedaen te hebben293 wel oorzaek zou kunnen geworden zijn van verzuim in het toezien,294 en uit-295 of over-schrijven der aengetrokkene296 Voorbeelden, of oorzaek van eenige onrijpheid in gissing of besluit;297 hoewel ik doorgaends getragt heb, liever 't Zeer-waerschijnlijke onder een Stijl298 van Gissing, dan de Gissing als een Waerheid voor te dragen,299 en met-één ondertusschen de mate van min of meer waerschijnlijkheid door eene of andere bewoording van hachlijkheid300 aen te duiden.301 Sommigen, die zo angstvallig302 zijn in onze Moedertael, dat ze zig
286 287 288 289 290 291 292 293 294 295 296 297 298 299 300 301
302
in... bewandelen: bij het afleggen van heel die nieuwe en ongeëffende weg te mets: af en toe indien men mij in eenige... bevinden: als men zou moeten vaststellen dat ik een val had gemaakt bij een of andere struikeling of doordat ik het (juiste) pad verliet menschelijkheid: menselijke zwakheid ik... denkende: ik, met mijn aandacht wel het minst bij het onbelangrijkste, ernst: aandacht uitgestrekt: laten uitgaan de drift... hebben: mijn vurige verlangen om klaar te zijn verzuim... toezien: onachtzaamheid wat het nauwlettend bekijken betreft uitschrijven: kopiëren aengetrokkene: geciteerde gissing of besluit: veronderstelling of conclusie Stijl: formulering voor te dragen: mee te delen hachlijkheid: onzekerheid hoewel... duiden; vgl. Aenl. II: 101: ‘Myn eerste voornemen en verkiezing was wel geweest, van zig niet verder als met ontwyffelbare Takken te bemoeien; om dat de Onzekerheid myn doelwit niet is; maer alzo, ter zake van de toevallige Overdragten, de volle Wisheid, schoon men de Waarheid in 't gissen al aentrof, niet mooglyk is altoos net te doorgronden nogte aen te toonen; en dat myne invallende bedenkingen onder dezen arbeid my zo slegt niet voorquamen, of ik wilde liefst haer niet vergeten, zo heb ik, meest om my zelfs will', die elk op haar plaets hier onder laten vloeijen. Het Gissen, daer men wis kan zyn, is wel een gebrek, dog daer men niet verder als tot waerschynlykheid opklimmen kan, blyft ook 't Gissen een konst van Nuttigheid; het meeste Levensbedryf der Menschen gaet op de Gis: maer, daer men van het Zekere en van het Twyffelagtige elk in zyne regte waerde van voorzigtigheid spreekt, gaet men, schoon gissende, ook op zyn allerzekerst, en in zoo verre ook zonder dwalen’. angstvallig: precies, bekrompen (wat betreft)
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
144 nimmer van een Uitlandsch woordtje durven bedienen, in schijn als of303 'er de waerdigste roem onzer Sprake meê te gronde ging, zullen mogelijk geërgert zijn, dat ik de Konstwoorden304 niet altijd in Nederduitsche Benamingen, maer doorgaends met hunne van ouds bekende, en bij alle Geleerden gebruiklijke Basterdnamen uitdruk. Dog niet zonder gewigtige redenen is dit geschied; zijnde de eere onzer Tale in dezen gantschelijk niet verkort,305 dewijl ik meestal op de eene of de andere plaets eene Vertaling daer neffens gevoegt, en alzoo aengetoont heb gehad, hoe handelbaer306 en rijk onze Sprake ook in dat stuk is; gaende dit [**4v] vermogen307 zelf zo verre, dat men velerhande Vertalingen daer van doen zoude konnen en ook reeds al eenigermate gedaen heeft; zulks dat ook daer in onze Nederduitsche Letterkundigen elkander ongelijk zijn geworden; door welke Ongelijkheid het vertaelde te minder een bestendigen doorgang heeft konnen vinden.308 En overmits, uit rede van ongewoonte,309 die jong-tijdsche Konst-Namen,310 hoe fraei de vertaling getroffen311 mogt' zijn, egter dikwijls, tegen alle Gevoeglijkheid aen,312 meerder aendacht vereischen om hen, dan om de zaken zelf te verstaen,313 zo meende ik, dat, nieuwe bedenkingen314 door ongewoone Benamingen te willen beduiden, een ontijdige netheid315 was, die 't oogmerk van gemakkelijk te berigten om verre stiet. Nieuwgeborene kinderen, of die even eerst leeren gaen,316 zijn bequamer om te vermaken, dan om te onderwijzen;317 als ze manlijke vastheid318 zullen gekregen hebben, zal ik de Eigene voor319 Bastaerde verkiezen: Welk een Vorst, welk een Staetsman, of Huisvader zal schroomen zig van een welbekenden Uitlander te
303 304 305 306 307 308 309 310 311 312 313 314 315 316 317 318 319
in... of: juist alsof Konstwoorden: technische (i.c. taalkundige) termen verkort: aangetast handelbaar: kneedbaar dit vermogen, t.w. die handelbaarheid en rijkdom van onze taal. een bestendigen... vinden: blijvend in gebruik is geraakt overmits... ongewoonte: omdat, als gevolg van het feit dat men er niet aan gewend was jong-tijdsche Konst-Namen: recente vaktermen fraei getroffen: voortreffelijk verwoord tegen... aen: in strijd met alle regels van wat gepast is verstaen: begrijpen bedenkingen: bedachte zaken ontijdige netheid: voor dit moment ongepaste correctheid, zuiverheid die... gaen: die nog maar net leren lopen bequamer... onderwijzen: zijn meer geschikt om amusement te verschaffen dan om instructie te bieden vastheid: stabiliteit voor: boven
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
145 bedienen, zo lang hij nog geen Inboorling320 heeft, die hem even vorderlijk321 zij? Vreemd, dat meerder dienst doet als eigen, behoort niet verschoven te worden;322 dat nut is, is niet basterd of ontaerd.323 Wyders, hoewel ik my niet beklage over de moeite van dit werk,324 vermits ik in 't schryven zo wel als in andere zaken niet gaerne losselyk by de gis325 werk, maer begeerig ben326 te weten in hoe verre 't goed of quaed zy 't gene ik doe; welk weten ik zonder zulk een onderzoek in dit stuk niet wist te bekomen; egter ben ik niet verkuist met327 het grootelyks uitdyën van dit werk, in weerwil van de Kortheid, die ik, zeer yverig en moochlyk al te zeer beminnende, alhier in alles zo veel betragt328 heb, als my dacht, dat, behoudens de behoorlyke klaerheid,329 in al deze nieuwe verhandelstoffe bestaen [***1r] kon.330 In deze Kortheid, daer ik van spreke, zie331 ik niet op een afgebroken332 Styl, welken ymand, zo hy slegts een week lang zig daer in gewenne,333 ligtelyk bekomen334 zou; nogte ook niet op zulk eene bekorting335 van Woorden, dat 'er geen van die vergeefs, maer elk of tot de Zaek of tot de Leiding336 van goeden dienst zij; want dit, hoewel het loffelijk is, hangt meest van een goed oordeel337 af; maer op338 zulk een kort schrijven, waer bij, hoe volledig en min afgebroken de Reden339 schijne, egter de
320 321 322
323 324 325 326 327 328 329 330 331 332 333 334 335 336 337 338 339
Inboorling: landseigene vorderlijk: nuttig, dienstig Vreemd... worden: Iets wat van vreemde herkomst is maar beter functioneert dan wat van eigen bodem stamt, dient niet afgewezen te worden. Vgl. ook Aenl. I: 150: ‘even gelijk een verstandig mensch niet schroomt zig van een Vreemdeling te bedienen, wanneer hem die merkelijk meerder nuttelijk zou konnen zijn dan zijn Mede-inboorling, [...]’. basterd of ontaerd: onwettig of ondeugdelijk de... werk: de inspanning die (het tot stand brengen van) dit werk gevergd heeft losselyk... gis: nonchalant, zonder zekerheid begeerig ben: ervan houd verkuist met: enthousiast over betragt: nagestreefd behoudens... klaerheid: zonder de gepaste duidelijkheid verloren te laten gaan in... kon: in heel dit nieuwe onderwerp van een verhandeling aanvaardbaar was zie: doel afgebroken: hortende gewenne: oefent bekomen: zich eigen maken bekorting: beperking de Zaek of de Leiding: het onderwerp of de informatieverschaffing daaromtrent oordeel: verstand, inzicht maer op: maar doel ik op de Reden: het betoog
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
146 zaken zelf zodanig onder hare veelheid zijn uitgekozen,340 dat alle andere van minder belang genoegsaem341 als van zelf daer uit volgen, en dat men zig niet, of niet dan kortelijk, met het minst gewigtige ophoude, dog allermeest en nadrukkelijkst met dat gene, dat tot het groote oogmerk de voornaemste vordering kan doen: 342 zulk eene schikking, schifting, en scheiding,343 zulk eene Bekorting van Zaken vond ik dat mij moeilijker viel, en meerder tijd vereischte, dan alle andere Lankheid: en hierom zal 't mij niet verwonderen, zo ik, om de ongemeenheid344 der zaken, vooreerst345 nog te kort van beduiding,346 en over vijfentwintig jaren om 't bekent zijn, veelligt te overtollig347 zal bevonden worden. Onze twee Proeven van de Geregelde Afleiding, die 't grootste deel van dit gantsche Werk beslaen (en een groot Aflei-Woordenboek of Lexicon Etymologicum in zig vervatten, niet alleen van omtrent 20000 onzer Nederduitsche Woorden, maer ook van nog omtrent 20000 Woorden onzer voornaemste Taelverwanten, zo Oude als Hedendaegsche, namelijk M-Gottische, Frank-THeutsche, Angel-Saxische, Hoog-Duitsche, Yslandsche, enz: ), zijn mij wel het meest ontschoten,348 ter zake van349 de onverwagte Veelheid der voorkomende Takken, niettegenstaende we hier toe350 niet meer als de omtrent 200 onzer dagelijksche Ongelijkvloeyende Verba, en de nog omtrent even zo [***1v] veel Versletene351 en uit de Oudheid herstelde352 voor353 oorspronkelijke Wortelstammen gebruikt hebben; en niettegenstaende wij doorgaends, onzes agtens,354 niet dan
340 341 342 343 344 345 346 347 348 349 350 351 352
353 354
onder... uitgekozen: uit het grote aantal (de overvloed) ervan zijn geselecteerd genoegsaem: nagenoeg vordering doen: bijdrage leveren schikking... scheiding: ordening, selectie en indeling om de ongemeenheid: als gevolg van het ongewone vooreerst: aanvankelijk te kort van beduiding: te summier wat mijn uitleg betreft veelligt te overtollig: misschien te uitvoerig ontschoten: uit de vingers geglipt ter zake van: tengevolge van hier toe: wat dit betreft Versletene: verouderde herstelde: teruggeplaatste, gereconstrueerde. Vgl. Aenl. II: 15-16: ‘Zie daer eene reeks van omtrent 200 ONGELYKVLOEYENDE VERBA, rijk van zin, en wijd van uitstrekking, welker getal nogtans bijna verdubbelen zou, indien ik 'er alle onze Versletene, die ik uit de Oudheid na de Dialectregel herstellen kan, en elk in zijn soort bij onze Regelmaet en Rangschikking te vinden zijn, hier bij voegde’. voor: als onzes agtens: naar onze mening
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
147 van de aenmerkelijkste355 woorden aengehaelt,356 en met dat agterste gedeelte, 't welk bij elk met de Letter H begint, nog vrij wat korter dan bij 't voorste omgesprongen hebben, om dat mijne Verlangst357 na den Eindpael zo merkelijk358 toenam: egter vertroost het mij in deze grootheid359 dat de uitgebreidheid dezer Afleiding den Lezer tot geene bezwarenis kan strekken, dewijl deze Proeven in dezelfde orde360 als een Woordenboek gebragt zijn, en daerom geene verder agtereenlezing361 vereischen, als362 volgens ijder Woords verhandeling, en de betrekking363 die het tot zijn Stam heeft. Ik heb het Voorhoofd364 van dit Werk met den naem van 't Verhevene Deel der Nederduitsche Sprake laten pronken, zo wel om dat het Lezers onderstelt, die eenigsints Latijn kennen, en niet onkundig zijn van 't gene te voren uitgegeven is door anderen, als om dat 'er de Oorzaek, Geregeltheid, en Redelijkheid365 der Gebruiken word onderzocht en naegespoort, op een naeukeuriger wijze, dan dat Schoolkinderen daer van kunnen oordeelen. Dus hebben alle Konsten en Wetenschappen hare trappen,366 en elk van die haer Verhevene Deel. Egter heb ik ook dit slegts eene Aenleidinge tot die Kennisse genoemt, vermits 'er op verre nae nog niet alles verhandelt is, en 'er voor andere Liefhebbers nog vrij wat overblijft, om dat spoor te vervolgen,367 of een korten en beter368 te mogen zoeken en vinden: 't ys is nu voor hen gebroken;369 van de meeste moeite en tijdverlies zijn ze ontheft: 370 ze kunnen met vrye en onbelemmerde gedagten de Bijzonderheden371 beredekavelen, schiften, en uitschieten, of vermeerderen,372 meer dan ik, die in 't
355 356 357 358 359 360 361 362 363 364 365 366 367 368 369 370 371 372
aenmerkelijkste: belangrijkste aengehaelt: melding gemaakt Verlangst: verlangen merkelijk: sterk grootheid: omvang (van het boek) orde, t.w. de alfabetische ordening agtereenlezing: voortdurende lezing (tot men op de goede plaats is) als: dan alleen maar de betrekking: het verband Voorhoofd: titelblad Oorzaek... Redelijkheid: oorsprong, regelmaat en ratio hare trappen: hun niveaus. Vgl. Aenl. I: 2: ‘want yder Konst, yder Wetenschap heeft hare hooger en lager trappen’. te vervolgen: verder door te gaan (op) beter, t.w. spoor. 't ys... gebroken: de weg is nu voor hen gebaand ontheft: ontslagen de Bijzonderheden: de uitzonderingen beredekavelen... vermeerderen: bespreken, selecteren, en terzijde stellen of uitbreiden
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
148 eerste naesporen van dien nieuwen weg op het oogmerk en doelwit moest [***2r] blijven star-oogen,373 om 't zelve374 niet te verliezen, waer door ik minder na mijne voeten kon omzien,375 om het struikelen te voorkomen. Zie daer een Verhael376 van den aengroei dezes Werks, en een verslag van de wijze onzer Verhandeling. Dog nu valt 'er nog te zeggen, hoe, niet tegenstaende ijder onzer Veertien Redewisselingen in een of twee uertjes te doorlezen is, en de Bijlagen met de gemelde Proeven van Afleiding 't groote beslag uitmaken,377 egter met het minste tijdverzuim378 de Vrugten daer van te trekken zijn; voornamelijk ten dienste der gener, die 't best hier van zouden konnen oordeelen; in welke aenwijzing ik, volgens379 't reeds gemelde, niet te zien heb380 op gantschelijk Ongeletterden, of ook op zulken, die met het schrijven in 't Nederduitsch niet of luttel te doen hebben, of die zig andersints met een blinde381 naevolging van anderen of een gewoonen slenter382 konnen genoegen;383 maer op de zulken, die, bij 't gene ze doen, gaerne weten op welk een zekerheid384 hun doen zijn grondslag heeft; onder welken 'er zijn, die, van wegen hunne verdiensten,385 in een gedurige beslommering en bezigheid386 met zaken van belang zijnde, geene vrije ueren hebben, om zig in iet minder gewigtigs lang te verledigen,387 en welken ik egter wel allerliefst behagen zoude, alzoo388 ik eenigen mijner voornaemste Vrienden, welker oordeel ik hoog in waerde houde,389 daer onder te tellen heb. Hierom wenschte ik wel hen op 't kortste390 eenen weg
373 374 375 376 377 378 379 380 381 382 383 384 385 386 387 388 389 390
star-oogen: turen, het oog gevestigd houden 't zelve, t.w. ‘het oogmerk en doelwit’. omzien na: letten op Verhael: uiteenzetting 't... uitmaken: qua omvang het grootste deel vormen tijdverzuim: tijdverlies volgens: conform niet... heb: geen rekening hoef te houden blinde: onoverwogen, klakkeloze slenter: manier van doen zig genoegen: tevreden zijn zekerheid: stevige basis verdiensten: broodwinning gedurige... bezigheid: aanhoudende zorg en bedrijvigheid zig te verledigen in: zich in te laten met alzoo: omdat in... houde: acht op 't kortste: zo kort mogelijk
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
149 te kunnen aenwijzen, om, met de minste tijd-schade,391 een overzicht van 't Werk tot hun genoegen te doen hebben. Egter, dewijl de keure van Beschouwing en smaek verschillen konnen,392 zo dunkt mij dat ik niet voorbij kan van hen aen te raden de Korte Inhouden, die voor ijder Deel geplaetst zijn, allereerst na deze Voorreden eens te o[***2v]verlezen, op dat elk uit alle die geregten verkieze,393 't gene daer hij den meesten trek toe heeft. Maer, overmits ijmand anders, van buiten komende,394 onder395 dit gantsche396 nieuwe ontwerp bezwaerlijk oordeelen kan, welke Gebinten, Zuilen, en Cieraden de voornaemste van dit Gebouw zijn,397 zo had elk wel eenig bezonder geleide, na zijne bijzondere keure geschikt,398 in dezen noodig. Hij, die wegens den Lof der Sprake, benevens de Waerde en Heerlijkheid van die, bij zig zelf ten volle gerust399 is, zou onze Tweede Redewisseling konnen overslaen. Die overtuigt is, dat men in 't Letterkundige de Taelwetten moet vinden en uit de Gebruiken opmaken, dog niet uit eigen goeddunken400 nieuwe mag smeden, en die met eenen kundig is,401 hoe men dés niettemin402 de Talen beschaven kan, zoude ook onze derde Redewisseling mogen voorbijgaen. Die 't Gebeurde wegens de Volk- en Tael-verspreiding over Europa onderzocht heeft gehad, en daer uit geleert, welke onze voornaemste Taelverwanten zijn, en hoe nae het Moeso-Gotthisch, Frank-THeutsch, Angel-Saxisch, Hoog-Duitsch en Yslandsch, aen ons Nederduitsch in afkomst bestaet,403 zoude meê het lezen van de Vierde, Vijfde, en Zesde Redewisseling konnen missen, zo hij slegts eens overzag404 de daerbij volgende eerste Bijlage, die kort is, en een algemeen overzicht van de Verandering en Gemeenschap der Europische Spraken vervat;405 hoewel ander-
391 392 393 394 395 396 397 398 399 400 401 402 403 404 405
de tijd-schade: het tijdverlies dewijl... konnen: omdat er verschil kan bestaan tussen de keuze van het oog en die van de smaak (i.c. van de auteur en de ‘consument’, de lezer) verkieze: uitkiest, selecteert van... komende; bedoeld is: een onvoorbereide, een vreemdeling onder: binnen gantsche: totale welke... zijn: welke (dragende) balken, kolommen en ornamenten de belangrijkste van dit bouwwerk zijn geleide... geschikt: (bege)leiding, afgestemd op zijn persoonlijke smaak gerust: overtuigd goeddunken: inzichten, willekeur die... is: die tevens weet dés niettemin: desondanks in... bestaet: verwant is overzag: bekeek vervat: bevat, biedt
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
150 sints de eerste Zes Redewisselingen de meeste verandering406 van stoffe hebben, en een stoffe niet van 't minste407 na allemans gading. Wijders die gene, dien 't nooit te pas zou konnen komen, of hij 't Critique van de Daeglijksche Spelling, en de Gemeenlandsche Dialect van de Amstel- en Rijn-landsche wete of wiste te onderscheiden, en of hij kundig408 zij van elks waerde en nuttigheid; gelijk ook die gene, dien de Natuerkundige Beschouwing over de Lettervormingen, en de Oorzaek en 't verschil der Klanken in Zang- en Spraek-konst,409 te afgetrokken410 en [***3r] te moeilijk in 't naedenken411 mogte voorkomen, de zulken zouden zig ook niet behoeven te bemoeyen412 met de drie volgende Redewisselingen, namelijk de Zevende, Agtste, en Negende, nogte met de zeer groote Bijlage No: 3, behelzende de Regelen of Aenmerkingen tot redding413 in 't gemelde onderscheid van Dialect: hoewel, buiten dat, deze drie Redewisselingen niet voor de verdrietigste414 te rekenen zijn, ter zake415 van hare rijkelijkheid en verandering416 van stoffe; en vermits men van die groote Bijlage slegts de korte Regelen zonder elks onderhoorige417 Lijsten noodig zou hebben te lezen.418 Niettemin, om te weten op welk een Zekerheid419 het rust, dat zulk een onderscheid tusschen EI en Y, en éé en EE, en óó en OO, als behoorende tot onze Gemeenlandsche Dialect gerekent word, zo zoude het Lezen onzer negende Redewisseling voor gewigtig mogen geagt worden, hoewel mooglijk sommigen mijner Medeburgeren,420 die, even gelijk 't in andere Steden toegaet, de Uitsprake hunner Geboorte Stad doorgaends voor de beste agten, niet gemakkelijk verzwelgen421 zullen konnen, dat een Mede-Amsterdammer; tot roem van der Maeslanderen Dialect boven de Onze in dit
406 407 408 409 410 411 412 413 414 415 416 417 418 419 420 421
verandering: wisseling, variatie niet... minste: in zeer hoge mate kundig: bekend (met) Spraek-konst: kunst van het spreken afgetrokken: specialistisch naedenken: bestuderen bemoeyen: inlaten; zich moeite op de hals halen redding: redding; ordening, het brengen van orde verdrietigste: onaangenaamste, saaiste ter zake: tengevolge ter... verandering: als gevolg van haar rijkdom en variatie onderhoorige: ondergeschikte, bijbehorende noodig... lezen: noodzakelijk zou moeten lezen Zekerheid: stevige basis Medeburgeren: stadgenoten verzwelgen: verteren, accepteren
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
151 stuk, alhier zulke bewijzen en zekerheid bijbrengt,422 die nooit van hunne zijde gegeven waren, nogte ook gegeven konden worden, zo lang ze niet, even als ik, de Oudheid doorkropen423 hadden: dog, in 't Onderzoek van Waerheid past geen aenziening van Personen, nogte verblinde eigen-liefde tot zijnen Medeburger; en wie is 'er van hen, dien 't meerder raekt als mij zelf? Van het gene in onze vijf overige Redewisselingen, noopende 't Verhevene onzer Taeldeelen in 't Algemeen, en van de Declinatien & Conjugatien ter beschouwing' is ingebracht,424 kan ik niet wel aen ijmand, die van 't oorzakelijke, redelijke, en geregelde425 eenig verslag of denkbeeld426 verkiest te hebben, raden om iet over te slaen, 't en ware het, om de in[***3v]spanning van aendacht te vermijden, onze Verhandeling mogte wezen427 van de Artikulen of Leed-woordtjes in de Elfde Redewisseling, of van de Pronomina in onze Dertiende; schoon een en andere stoffe428 van geen klein gewigt is voor zulk een, die de naeukeurigheid bemint in het kennen der zaken, en in te weten wat men doet. Onder de volgende Regelmaten en Rangschikkingen der Verba zijn die van 't Neder-Duitsch al te gewigtig om dezelve niet ernstig te overwegen, te meer om dat daer van het Vertoog429 zo klein van bestek430 is. De verdere Regelmaten in het Moeso-Gotthisch, Frank-THeutsch, Angel-Saksisch, Hoog-Duitsch en Yslandsch, zoude men, om te minder verlet431 te worden, snelder mogen overzien, en 't genoegsaem432 agten, als men daer uit slegts een denkbeeld gevat433 hebbe, op hoedanig een Leest die schoeyen, en hoe gelijkvormig aen 't Onze de Ongelijkvloeyende Verba bij al die Oude Taelverwanten zig vertoonen; zijnde dit denkbeeld van te grooter belang, om dat ons volgende gebouw434 van de Afleiding op deze Kennisse gevest435 is.
422 423 424 425 426 427 428 429 430 431 432 433 434 435
bijbrengt: aanvoert, levert de Oudheid doorkropen: het verleden doorvorst ingebracht: aangedragen van... geregelde: omtrent wat te maken heeft met de oorsprong, het behorende en de regelmaat denkbeeld: voorstelling 't en ware het mogte wezen: of het zou moeten zijn een... stoffe: beide onderwerpen het Vertoog: de bespreking bestek: omvang verlet: opgehouden genoegsaem: voldoende een denkbeeld gevat: zich een idee gevormd gebouw: bouwwerk gevest: gebaseerd
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
152 Dog, is 'er ijmand, die gantsch geen vermaek neemt436 in het stuk van de Afleiding of het Etymon der Woorden, om dat hij, uit hoofde van de voortijdsche437 onzekere behandeling,438 een weerzin tegen die Stoffe heeft opgevat, gelijk het mij zelf bij na gebeurt is geweest, alvorens ik onder dezen arbeid een doorzicht van geregelder behandeling439 meende gevonden te hebben, dien heb ik geene verder tijdspilling af te bidden,440 dan dat hij slegts onzen Grondslag van Geregelde Afleiding op zijn gemak overleze en overwege; bij aldien441 hem dan dezelfde weerzin tegen die stoffe nog bijblijft, zal hij zig in de twee volgende Proeven niet vergeefs behoeven op te houden. Maer, ingevalle hem dit grager442 maekt, om tot de Proeven zelf te treden,443 zo behoeft hij nogtans geen meerder tijd daer in door te bren[***4r]gen, dan 't hem zelf behagen zal; gemerkt yder Ongelykvloeyend Verbum met zyne Takken in 't byzonder is afgehandelt, zonder dat het eene van het andere afhangt; zynde ook elk Wortel- of Zakelyk Deel (dat in onze Tael van yder gemakkelyk te kennen is, vermits het altoos den accent- of klem-toon ontfangt)444 na den rang van 't A-Bee geschikt;445 en daerom
436 437
438
439 440 441 442 443 444
445
vermaek neemt: behagen schept voortijdsche: vroegere. Vgl. Aenl. II: 4: ‘Ik zie in dezen vooreerst op de twee voorname misslagen van de voorgaende Eeuw, bij welken eerstelijk sommigen alles tot zig trokken, en anderen sedert alles op een ander wezen. Die van de eerste soort hebben zig bevlijtigt en aengematigt om den oorspronk van alle andere Talen [...] tot ons Duitsch te betrekken met allerhande wringen en draeijen; [...] die van de tweede en later soort [...] riepen allerhande Metaplasmata of onwettige Verminkingen te hulp, om, teffens met de weinige Basterd-woorden, alle onze Eigen-oorspronklijke tot het Latijn of Grieksch of Hebreeusch, of eenige andere diergelijke Tael t'huis te wijzen, schoon ze uit die gevallen zelf, daer ze nog de minste kromme sprongen maken, en de overeenkomst op het allerbloodste ligt, niet verder konden besluiten, dan dat 'er een gemeenschap is’. onzekere behandeling; vgl. Aenl. II: 3: ‘Hoe onzeker tot nog toe de Konst van Afleiding' genomen zij geweest [...]’. En II: 4: ‘gelijk een Geregelde Behandeling deze Vrugt ons aenbrengt, zo kan men van de andere zijde niet ontkennen, dat het aenleggen van zijn vernuft, het spillen van zijn tijd, en 't besteden van zijn moeilijken arbeid op een lossen voet, hoe konstig, hoe geestig het zij, iets onsmaeklijks heeft, dat wanvoeglijk is voor menschen van oordeel’. doorzicht... behandeling: kijk op een behandeling waarin regels een belangrijker rol spelen tijdspilling... bidden: verspilling van tijd te vergen bij aldien: als grager: gretiger treden tot: zich verdiepen in dat... ontfangt; Aenl. II: 6: ‘Tot dezen band heeft mij genootzaekt de Opmerking [waarneming] van die nooit genoeg te prijzene Eigenschap onzer Duitsche Taeltakken, dat ze altoos den Klemtoon op het Zakelijke deel der Woorden laten vallen’. Zie ook II: 99-100. Zie ook Ten Kates Gemeenschap (1710: 14-15): ‘[...] dat de Klemtoon (Emphasis) altoos valt op het radicale en zaekelyke gedeelte van 't woord; nimmer op de andere deelen’; ibid. 17. geschikt: geordend, geplaatst
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
153 elk woord, waer van gehandelt is, zeer gereedelyk446 nae te zoeken, als men voor 't begin daer van rekene de eerste Letter van het Accent- of Zakelyke-Deel. Egter vertrouw ik447 dat eenigen myner Vrienden niet ongaerne een aenwyzing hebben zouden van een stuk of twee der voornaemste Stamboomen uit yder Proeve, om 'er een Denkbeeld uit te vormen van deze Afleiding, en dan verder, na lust en tyds gelegentheid,448 op te zoeken, 't gene men in gevolge449 verlangen mogte. Dog schoon ik uit deze menigte bezwaerlijk de besten kan uitkiezen, egter meen ik dat voor staeltjes van 't Werk mogen verstrekken onze Verhandelingen van 't Worteldeel BLYV, of KEN, of LYD, of REN, of VRYD, of WEEG; in de I. Proeve, en die van LIEV, of WELL, of WOED in de II. Proeve; en, zo de Lust in die stoffe hier door opwakkert, kan men ook overgaen tot de Worteldeelen DOEN, GAEN, HEB, KON, KLIEV, KOM, LIEZ, LIG, MOOG, PLEEG, RYG, STAND, STEEK, TIEG, VAER, WEEZ, en ZIT, allen in de I. Proeve; en BREN, BYD, BOUW, DUIV, EIG, ER, MEIN, WEED, WELD, en WERR, allen in de II. Proeve. Of, is ymand vermaekt450 met woorden van Natuer- of Zede-kundige beschouwing, of zulken, welker uitlegging eenig berigt451 van Oudheden, Gewoontens, of Aert onzer Voorvaderen medebrengt, die keere zig verder tot ons Worteldeel BAK, BAN, BERG, BREEK; DER, DYG, DING, DRAEG, DUIK; EET; GELD, GRAEV; HEEL, HEEV, HOUD; KERV, KIEZ, KNYP, KOOP; LAET, LIEG, LUIK; MAEL, MYG; NIET, NYD; QUYN; RAED, v
RYD, RYT, RYV, RYZ; SCHAEP, SCHEER, SCHEID, [***4 ] SCHELD, SCHENK, SCHIET, SCHRYV, SCHRIK, SLAEG, SLUIT, SMELT, SNUIT, SPAN, STYG, STUIV; TYG; VEEL, VYD, VRYD; WAEY, WEET, WEEV, WIND, WINN, WREEK; ZEND, ZINN, ZUIG, en ZUL, allen in
onze I. Proeve; en BEER, BELG, BELL, BOOT, BREED, BRIED, BUICH; DEY, DEMP, DEN; GUNN; KNAEG; LING, LUIT; MEET; OOK; RAUW; SCHAEK, SCHEL, SPEUR, STRENG, STRUI; VLAE, VLEEK; WAEK, WEER;
& ZWAEP, allen in de II. Proeve. Dit was het, dat ik ten dienste mijner Vrienden tot bekortinge te berigten had. Dog eindelijk452 zal ik ten besluite hier nog bijvoegen, dat men 't
446 447 448 449 450 451 452
gereedelyk: gemakkelijk vertrouw ik: houd ik er rekening mee tijds gelegentheid: al naar gelang de tijd het toelaat in gevolge: vervolgens is vermaekt: beleeft plezier eenig berigt: enige informatie eindelijk: ten slotte
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
154 niet wel treffen zou,453 wanneer men 't aen wispeltuerigheid toeschreef, als men te mets in dit Werk ontmoeten mogte, dat ik mij nu van deze dan van gene der onverschillige454 Taelgebruiken bediene; 't is dikwijls met voordacht geschied, om mij vrij te houden, daer de natuer mij in vrijheid laet. En hij, die zig verbeelden mogte, dat dit Werk, of eenig Lid daer van geschreven ware om aenhang455 te maken, of dezen of genen afgezonderden456 trant van schrijven te begunstigen,457 of door te dringen,458 zoude zig gantschelijk vergissen; dewijl 't niet anders moet aengezien worden, als een enkele voorstelling of verhael der zaken, zo als ze mij in 't onderzoek en de overweginge derzelven zijn voorgekomen: ik heb de Tael als een Heiligdom van 't Gemeen geschat, daer ik nogte niemand eenig bevoorregt eigendom459 aen heeft, en daerom getracht de Tael-wetten te vinden en niet naer eigen goeddunken te verzieren;460 en dat alles zonder eenig opzicht van personeel gezach,461 en zonder oogmerk ook van ijmand anders te berispen; als zijnde mij ten eenemael onverschillig, hoedanig elk verkiezen mogte zig van zijne Tael te bedienen en zijne gedachten voor te dragen.462 Komt 'er egter een, gelijk veelligt463 gebeuren kan, die dezen arbeid met een vittend en berispend ooge meent [****1r] in te zien, die zal, zo hij te regt daer van oordeelen wil, zig verpligt bevinden, om, zonder overslaen en niet zonder herlezing, alles net en bedaerdelijk464 te wikken en te overwegen, zoo geketent465 is dit gantsche beslag.466 Indien ik dit mijn Werk bij een Jongeling mag vergelijken, kan ik zeggen, dat ik met hem versproken ben,467 om ten minsten wel tien jaren lang hem zig zelf te laten verantwoorden, eer ik (indien immer,468 dewijle zulks niet ligtelijk te verwagten is) met voorspraek469
453 454 455 456 457 458 459 460 461 462 463 464 465 466 467 468 469
niet... zou: niet bij het rechte eind zou hebben onverschillige: willekeurige aenhang: medestanders, school afgezonderden: bijzondere, aparte begunstigen: naar voren schuiven dringen: drijven bevoorregt eigendom: geprivilegieerd bezit verzieren: bedenken opzicht... gezach: oogmerk van persoonlijke macht voor te dragen: mee te delen veelligt: wellicht bedaerdelijk: rustig geketent: coherent beslag: werk versproken ben: de afspraak heb immer: ooit voorspraek: verdediging
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
155 hem te hulpe kome: die 't meeste met hem omgaet, zal hem best kunnen verstaen: 't is te veel van Oud en Nieuw dat hij spreekt, om de kragt en zekerheid van zijn gezeg470 ten eersten471 zo te vatten; hoewel, zo ik gisse, deze Jongeling wel Letterkundigen ontmoeten zal, die, onder 't verkeeren met hem, drae genoeg zullen zien en denken, dat ze haer eigene Tael minder kenden, schoon meer bezaten472 dan ze wisten, dewijl 't agtbaere Gebruik hier de Grondslag der Verhandeling is. Ondertussen bid ik den Lezer geene verdere onpartijdigheid af,473 dan hij zig zelven nuttelijk oordeele; wenschende met eene, dat niets van 't gebrekkige in 't mijne bij ijmand ingang moge vinden.
470 471 472 473
gezeg: woorden ten eersten: meteen bezaten: beheersten bid af: verg van
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
156
Balthazar Huydecoper (1695-1778)
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
157
10. Huydecoper 1730 Balthazar Huydecoper, Proeve van taal- en dichtkunde (1730) ‘Geleerde en Geestrijke Heer,’ schreef de dichter Hubert Korneliszoon Poot op 16 januari 1730 vanuit Abtswoude aan Balthazar Huydecoper: ‘UE. Aenmerkingen op Vondels Nazo, nevens dat boek zelf, heb ik wel ontfangen, en ben 'er UE. hooglyk voor verplicht.’ Eén van de twee boeken die Poot ten geschenke had gekregen, was de derde druk van Vondels vertaling van Publius Ovidius Nazoos Herscheppinge (Amsterdam: E. Visscher & I. Tirion, 1730), waarvan de uitgave bezorgd was door Huydecoper. Het andere boek waarvan in de genoemde brief melding gemaakt wordt, is de Proeve van Taal- en Dichtkunde; in Vrijmoedige Aanmerkingen op Vondels Vertaalde Herscheppingen van Ovidius (Amsterdam: E. Visscher & I. Tirion, 1730). In de Boekzael van juni 1730 werd de Proeve uitermate positief beoordeeld. De samensteller van het uittreksel was van mening ‘dat men onze Tael- en Dichtkunst alleen door den weg van diergelyke Aenmerkingen tot volmaektheit kan brengen’. Tegen het eind van zijn leven deed Huydecoper -wiens gezondheidstoestand te wensen overliet- aan Frans van Lelyveld, een van de stuwende krachten van de in 1766 opgerichte Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, het verzoek een heruitgave van de Proeve te bezorgen. Van Lelyveld gaf hieraan gehoor en zo verscheen in 1782 het eerste (Boeken I-III) en in 1784 het tweede deel (Boeken IV-IX) van de tweede druk. Na de dood van Van Lelyveld maakte zijn goede vriend Nicolaas Hinlópen het karwei af. Eerst publiceerde hij in 1788 het derde deel (Boeken X-XV), daarna gaf hij in 1791 in het vierde deel een persoons- en een zakenregister op de Proeve uit. Ofschoon Huydecoper in de Proeve geregeld commentaar leverde op het taalgebruik van Vondel, mag deze meer dan 600 pagina's tellende kwartijn niet beschouwd worden als uitsluitend een kritiek op de beroemde zeventiende-eeuwse literator: Vondels Ovidiusvertaling functioneerde als een kapstok waaraan Huydecoper een grote hoeveelheid opmerkingen van taal- en dichtkundige aard kon ophangen. De Proeve werd intensief bestudeerd in de talrijke dichtkundige genootschappen die Nederland in de tweede helft van de achttiende eeuw rijk was, en door dit taalkundig werk verwierf Huydecoper zich ‘de macht van een wetgever op taalgebied’ (De Vooys 1970: 136). In de Proeve stelde Huydecoper een ‘Geslachtlyst getrokken uit schryveren die geleefd hebben voor de Nederlandsche Beroerten’ in het vooruitzicht. Bij deze zogenaamde ‘Ouden’ was volgens hem namelijk de
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
158 zuiverste, niet door vreemde talen verbasterde vorm van het Nederlands bewaard gebleven. Daarin verschilde Huydecoper van onder anderen Van Hoogstraten (zie tekst 1, 6 en 8), die zich bij het bepalen van de geslachten der zelfstandige naamwoorden had verlaten op het taalgebruik van Vondel en Hooft, en Moonen (zie tekst 3), die Vondels taal tot norm verhief. Huydecoper was zich er terdege van bewust dat sommige critici de Proeve zouden kunnen opvatten als een poging het gezag van Vondel te ondermijnen. In het woord vooraf haastte hij zich dan ook op te merken dat het geenszins in zijn bedoeling lag Vondel aan te vallen: in de beschaving van het Nederlands heeft Vondel door zijn geschriften een belangrijk aandeel gehad. Bovendien wordt zijn taal -overigens evenals die van andere Nieuwe schrijvers- gekenmerkt door een grotere ‘sierelijkheid’ dan het taalgebruik van de Ouden. Wat Huydecoper wilde voorkomen, was dat de grote groep Vondelepigonen de fouten die de zeventiende-eeuwse dichter begaan had tegen het Nederlands, ging overnemen. Zo hoopte Huydecoper de studie van de ‘zuivere Taalkunde’ te bevorderen.
Literatuur: Kollewijn 1906; Van Dijck 1958; Van Schaik 1962; Knol 1977; Dibbets & Klein 1990; Van Dalen 1992
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
159 +
Voorrede tot den Bescheiden1 leezer. +
[*4r]
2
Beide goed en kwaad zouden wij u in overvloed konnen zeggen van dit tegenwoordige3 Werk. maar omdatwe het tweede niet willen aanroeren, zullenwe ook van het eerste zwijgen: het welk deeze Voorrede niet weinig zal bekorten. Daarenboven zultge in de Aantekeningen zelfs somtijds wel iets ontmoeten, dat mogelijk beter in eene Voorrede zou gepast hebben. doch schoon wij het waardig oordeelden eenmaal gezeid te worden,4 wij konnen echter niet goed vinden, om het hier te herhaalen.5 Maar opdat gij een begrip6 moogt hebben van den oorsprong7 van dit werk, dat, uit kleine beginselen,8 tot zulk een grootte is opgewassen;9 zo weet, dat wij het geschreeven hebben, zonder oit een voorneemen gehad te hebben om het te schrijven. Noit zouden wij 'er aan gedacht hebben, zo de Boekverkooper,10 die nu allang onder de dooden gerust heeft,11 niet was te raade geworden,12 om een' nieuwen druk van VONDELS Ovidius13 aan te
1
2 3 4 5 6 7 8 9 10
11 12 13
Bescheiden: verstandige; vgl. Proeve, p. 4: ‘Inwendig betekent zy [t.w. de bescheidenheid] een' VOORZIGTIGHEID, waardoormen het goede wysselyk weet te onderscheiden van het kwaade. Uitwendig, een' BILLYKHEID, waardoormen aan yder, wie hy zy, onderscheidelyk geeft wat hem toekomt. Zoveel is het, Leezer, dat wy Schryvers van u verwachten, alswe u aan het hoofd onzer werken begroeten met den Naam van Bescheiden Leezer’. Beide... en: Zowel... als dit tegenwoordige: dit het... worden: goedvonden dat het eenmaal gezegd werd om... herhaalen; de ‘Voorrede tot den bescheiden leezer’ werd namelijk pas achteraf geschreven. begrip: voorstelling den oorsprong: het ontstaan beginselen: aanzetten opgewassen: aangegroeid Boekverkooper; in het eerste deel van de heruitgave van de Proeve, dat dateert van 1782 en waarin de voorrede uit 1730 integraal is overgenomen, heeft Van Lelyveld achter dit woord tussen ronde haken toegevoegd: ‘Willem Barents’ (p. xxvii). onder... heeft: begraven is. Willem Barents werd op 9 februari 1728 begraven (Van Eeghen 1960-1978 III: 17). was... geworden: het plan opgevat had Vondels Ovidius, t.w. Joost van den Vondels vertaling van Publius Ovidius Naso's Metamorphoseon libri XV. De eerste druk van deze Publius Ovidius Nazoos Herscheppinge verscheen in 1671 te Amsterdam bij de weduwe van Abraham de Wees, de tweede druk -bezorgd door David van Hoogstraten- werd in 1703 uitgegeven door de Amsterdamse boekdrukkers P. en J. Blaeu, J. en G. Janssonius van Waesberge, Boom, en Goethals.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
160 leggen.14 Uit veele Aanmerkingen, die wij voorlang,15 over onze Moederlijke Taale en Vaderlijke Dichtkunst, bij ons zelfs gemaakt, doch voor 't grootste gedeelte noch noit op 't papier gebragt hadden,16 dachten wij17 'er eenige weinigen18 te voegen achter deez' nieuwen druk. Na veel geschreeven en herschreeven, en de ruimte der stoffe ten ruwsten afgemeeten19 te hebben, beslooten wij, om ons zelfs eenigerwijze te bepaalen,20 onze Aantekeningen niet verder te doen uitweiden dan over de twee eerste boeken van VONDELS vertaalinge.21 Met dat inzigt22 zonden wij het Eerste boek onzer Aanmerkingen ter drukpersse op den [*4v] zelfden tijd dat wij het Tweede begonnen te schrijven.23 Dit bestek24 door ons voldaan, en den voortgang des druks door sommige toevallen gestremd zijnde,25 noodigde ons de ledige26 tijd, en te gelijk onze eigen lust, om verder te gaan: zodatwe eindelijk27 over de gestelde paalen28 heentraden, en onzen weg vorderden,29 zonder te weeten, hoe of waar wij zouden belanden. In 't kort, het heeft ons
14 15
16
17 18
19 20 21 22 23
24 25 26 27 28 29
aan te leggen: te drukken en uit te geven voorlang: vroeger. Vgl. Proeve, p. 186: ‘Zie daar [...] het geene wy ons hebben willen benaarstigen, uit een groot kluwen van veele verwarde gedachten, waarvan sommigen reeds voor veele jaaren, anderen eerst sints eenige dagen, in ons geboren zyn, te rekken en te spinnen tot éénen draad’. op... hadden; vgl. Proeve, p. 462: ‘Dit viel ons uit de pen, toenwe den druk van dit werk van Vondel bezorgden: en voegen 't hier in, omdat het de eerste Aanmerking is, die wy op deeze Vertaaling, gemaakt, of liever geschreeven hebben’. dachten wij: waren wij van plan eenige weinigen; vgl. Proeve, p. 638: ‘gy zoudt vruchteloos in dit werk zoeken naar eene Aantek. omtrent het woord Vader. zy rust onder die, welken wy bewaard hebben tot ruimer gelegenheid’ en Proeve, p. 643: ‘wisch deeze woorden uit, alzo de Aantek. betreffende het woord passeeren, benevens veele anderen, omdat zich het Werk zo wyd uitstrekte, niet gedrukt is’. ten... afgemeeten: in grove lijnen bepaald bepaalen: beperken twee... vertaalinge; evenals het origineel van Ovidius telt Vondels vertaling vijftien boeken. Met dat inzigt: Met die bedoeling zonden... schrijven; de aantekeningen op het eerste boek zijn op hun vroegst eind oktober 1727 voltooid. Op p. 40 van de Proeve schrijft Huydecoper namelijk ‘Simon Schynvoet, die in deeze herfstdagen, die zo veelen doodelyk geweest zyn (t.w. den 24. Octob. 1727) dit leeven aan een beter verwisseld heeft’. Dit bestek: Deze opzet toevallen... zijnde: gebeurtenissen tot stilstand gebracht. De dood van Willem Barents in 1728 zal daarbij een voorname rol gespeeld hebben. ledige: vrije eindelijk: ten slotte paalen: grenzen vorderden: vervolgden
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
161 mogen gebeuren,30 zolang meester van onzen tijd te blijven,31 tot wij, die ons eerst bepaald hadden met het Tweede boek,32 ook het Vijftiende hadden ten einde gebragt. Besef hieruit, dat dit gansche werk in een' zelfden tijd geschreeven en gedrukt is. Hierdoor zijn wij zelfs vervallen33 op een klip, voor de welke wij anderen zo dikwils gewaarschouwd hebben: dat is, datwe ons werk hebben uitgegeeven zonder het genoegsaam te beschaaven.34 Wij zelfs veroordeelen dit: en mogen daarom wel lijden,35 dat ook gij het veroordeelt. doch het is geschied; en was niet te herdoen,36 zonder al het gedaane ten vuure te doemen.37 tot welk hard vonnis wij somtijds wel eens overhelden, maar echter noit hebben konnen besluiten. te minder, omdat 'er noch zachter middelen, om het gemelde gebrek zo niet te vervullen,38 zekerlijk te gemoet te komen,39 voor handen waaren. Vooreerst40 door het naauwkeuriger overweegen, beschaaven en in orde brengen van het geene noch ongedrukt was: Ten tweeden, door het herdrukken van sommige bladen,41 waarin wij de grootste onbeschaafdheden ontdekten: Ten derden door het aanwijzen der noch overgebleeven mistastingen,42 die eenigszins zaakelijk43 zijn, in de Bijvoegsels en Verbeteringen, die gij kunt vinden achter dit werk.44
30 31 32 33 34
35 36 37 38 39 40 41
42 43 44
het... gebeuren: het is ons gelukt meester... blijven: tijd tot onze beschikking te houden die... boek: die eerst het tweede boek als eindgrens hadden genomen vervallen: terechtgekomen genoegsaam te beschaaven: in voldoende mate te polijsten. Vgl. Proeve, p. 621: ‘Voor 't overige hadt deeze gansche Aantek. p. 62-66. doorgaands gediend wat beter beschaafd te worden; gelyk in 't algemeen van het begin deezes werks kan gezeid worden, en ook op sommige plaatsen geschied is’. mogen lijden: kunnen verdragen was... herdoen; vgl. Proeve, p. 621-622: ‘Doch alles te herdrukken, watwe zouden konnen verbeteren, waar een endelooze arbeid’. ten... doemen: te verbranden te vervullen: goed te maken te gemoet te komen: gedeeltelijk te verhelpen Vooreerst: Ten eerste herdrukken... bladen; uit een brief van 10 april 1731 aan Pieter van der Schelling (1692-1751) blijkt dat Huydecoper onder andere blad C heeft laten herdrukken: ‘dit is hier ingekomen by 't herdrukken van het blad C, nadat het gansche werk [...] afgedrukt was’. mistastingen: vergissingen zaakelijk: wezenlijk Bijvoegsels... werk; zie Proeve, p. 619-643. Vgl. bij voorbeeld Proeve, p. 619: ‘lees noodzaakelyk, dan; [...]. Dit is een grove schryffout’; Proeve, p. 620: ‘het blyken is hier gansch niet klaar: en 't geen van de Zanggodinnen gezeid wordt, waar beter gezweegen’; Proeve, p. 632: ‘neem hier noodzaakelyk het woord vrouwelyke uit’.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
162 Voorts zullen wij u, omtrent onze behandeling in 't gemeen,45 dit eenige46 mededeelen. Schoon wij eertijds van andere gedachten geweest zijn, wij zijn echter door de ondervinding47 eindelijk48 geleerd, dat niet alleen de doode taalen, als de Grieksche en Latijnsche, maar ook de leevenden, gelijk onze Nederduitsche, noodig hebben49 met voorbeelden van voornaame Schrijveren, 't zij Nieuwen of Ouden, opgehelderd50 te worden. De Voorbeelden der Nieuwen dienen voornaamelijk om een onderscheid te maaken tusschen die woorden en spreekwijzen, de welken onze beste Schrijvers met oordeel verkooren51 en gebezigd hebben; en die, de welken alleen van den slechtsten hoop52 gebruikt, van de beschaafdsten gemijd worden. Maar al zoekende hebben wij ondervonden, dat ook doorgaands het slechte en verachtelijke niet dan te veel voorkomt in de schriften der besten en [**1r] meest gepreezene. Om nu ook in deeze laatsten het goede van het kwaade te onderscheiden, en op eene overtuigende wijze voor te stellen,53 zijn de Voorbeelden der Ouden ten alleruitersten54 noodzaakelijk. Zelfs de eenvoudigheid van hunnen stijl pleit voor hun: en schoon wij al toestaan,55 dat de meeste sierelijkheid56 der Taale te vinden zij bij de Nieuwen; wij beweeren echter, als eene onwederspreekelijke57 waarheid, dat de zuiverste gronden58 moeten gezocht worden bij de Ouden.59 Hoe nader aan den oorsprong, hoe verder van het bederf. Onder den naam van Ouden60 begrijpen61 wij geene ande-
45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59
60 61
behandeling in 't gemeen: algemene werkwijze dit eenige: dit alleen ondervinding: ervaring eindelijk: ten slotte noodig hebben: het nodig hebben opgehelderd: toegelicht verkooren: geselecteerd den slechtsten hoop: het gewone volk voor te stellen: voor ogen te stellen ten alleruitersten: in de hoogste mate schoon... toestaan: ook al erkennen wij sierelijkheid: fraaiheid onwederspreekelijke: onweerlegbare gronden: fundamenten zuiverste... Ouden; vgl. Proeve, p. 396: ‘de Oude Vlaamsche Schryvers, by de welken het zuiverste Neerduitsch moet gezocht, en kan gevonden worden’; Proeve, p. 576: ‘de Ouden, ja de Ouden alleen, zyn 't, die ons konnen leeren wat Duitsch zy, en hoe wy behooren te spreeken en te schryven’. Ouden; vgl. Proeve, p. 129: ‘Oorsprongkelyken’. begrijpen: verstaan
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
163 ren, dan die voor, of ten uitersten in het begin der Spaansche beroerten62 geleefd hebben. De reden, waarom wij de scheiding tusschen Ouden en Nieuwen in dat tijdstip plaatsen, is, omdatwe dikwils bevonden hebben, dat veele misbruiken en verbasteringen ingevoerd zijn terstond na dien tijd, van de welken te vooren nergens eenige voetstappen63 te vinden zijn.64 Maar wij komen tot het allervoornaamste, en waaromtrent de Leezer mogelijk, minder eene onderrichting65 dan eene verantwoording, van mij zal verwachten: te weeten, de vrijheid, die wij gebruikt hebben, om VONDEL, den Vader onzer Nederduitsche Poëzije, zo dikwils, zo onbeschroomd,66 tegen te spreeken en te berispen.67 Doch verwacht van mij niet, noch aan den eenen kant, dat ik u van zulk bestaan,68 †69 in eene nederige Voorrede, als met geboogen kniën, vergiffenis zal smeeken; noch aan den anderen kant, dat ik u, met een groot opgeeven,70 en ijdel gesnork,71 zal zoeken wijs te maaken, ‡72 dat ik zo goed ben, en zo wel geloof verdiene,73 als VONDEL. Wij schu-
62 63 64
65 66 67
68 69 70 71 72 73
beroerten: onlusten voetstappen: sporen veele... zijn; vgl. Proeve, p. 61: ‘Maar, toen kort na dien tyd [t.w. na het Landjuweel van Antwerpen uit 1561] alles hier te lande in rep en roer raakte, moest ook noodzaakelyk de taal haar deel krygen in de algemeene verwarringe’; Proeve, p. 130: ‘dat de Spaansche geessel der Nederlanden, de Hertog van Alva, niet alleen de land- en Kerk-, maar ook ('t welk een noodzaakelyk gevolg was) de taal- wetten 't onderste boven smeet en verwarde’; Proeve, p. 217: ‘Wy mogen breed opgeeven van onze hedendaagsche taalkennis: terwylwe, och arm! honderd misslagen begaan, waarvan zelfs geen schaduw in de schriften dier ruwe en thans zo verachte Ouden te vinden is’; Proeve, p. 353: ‘de Tyd is de zelfde, dien wy meermaalen, als een saamenvloeying van verwarringen en verkeerde veranderingen, aangetoond hebben, naaml. die van de Spaansche beroerten’. onderrichting: mededeling onbeschroomd: stoutmoedig vrijheid... berispen; vgl. Proeve, p. 398: ‘Het aantekenen van misslagen uit de Werken van anderen, vooral van bekende en beroemde Mannen, wordt doorgaands ten kwaadsten geduid. doch als ik, zulks doende, myn oogwit mag bereiken, dat is, den leergierigen dienst doen; zo zal ik my het smaalen der geenen, die meest in getale, maar minst in kennisse zyn, weinig bekreunen. Het berispen der voorgangeren is eene onderwyzing der navolgeren: en het aantoonen van drie misslagen, kan by veelen meer dienst doen, dan het voorschryven van twalef Regelen of Wetten’. zulk bestaan: een dergelijk waagstuk †: ‘Despreaux, Sat. IX. vs. 187’ [voetnoot van Huydecoper]. De negende satire van Nicolas Boileau-Despréaux leest op die plaats: ‘Un auteur à genoux, dans une humble préface’. een groot opgeeven: bluffen ijdel gesnork: zelfingenomen gepoch ‡: ‘Horatius, I. Epist. XVIII. 17’ [voetnoot van Huydecoper]. Op de aangegeven plaats is te lezen: ‘vere quod placet ut non acriter elatrem?’ geloof verdiene: waard ben om geloofd te worden
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
164 wen de uitersten overal daar 't ons mogelijk is. het eerste zoudt gij billijk74 aanzien voor een bewijs van lafhartigheid, het tweede voor een uitwerksel75 eener zotte laatdunkendheid.76 Dat wij VONDEL voornaamelijk77 genomen hebben tot een voorwerp onzer berispingen, is niet met overleg,78 maar bij toeval, geschied: gelijk gij kunt afneemen79 uit het geene wij boven, wegens80 den oorsprong deezer Aantekeningen, gezeid hebben. Maar al was zulks van ons met overleg geschied, verre van daarmede misdaan te hebben, zijn wij verzekerd, dat zulks niet alleen billijk,81 maar ook eenigszins noodig82 was. Zo wij een' Schrijver, minder dan HOOFT of VONDEL, wilden ziften,83 gelijk wij deeze Vertaaling van onzen uitmuntenden Dichter gedaan hebben; hoe menig is 'er, die nu bij een ijder ter goe[**1v]der naame en faame staat; doch die daardoor84 zijnen voornaamsten luister85 zou verliezen, en den glans zijner eere zien ondergaan in een' nacht van oneere! Niet, dat het ons ontbreekt aan Schrijveren, die, buiten deeze twee, de toets zouden konnen uitstaan: maar daar is 'er86 ook, die nu met lof gemeld worden, en echter niet veel onderzoekens zouden mogen veelen. Dewijl nu noch haat noch nijd onze pen bestiert,87 en wij, het misbruik wel willende bestraffen zonder iemands eere in het minste te benadeelen, door het doen van een kwaade keur88 hadden konnen uitwerken89 iets, dat wij niet zochten uit te werken; zo dunkt ons, datwe noit iemand voegelijker90 zouden hebben mogen berispen, dan den Grooten VONDEL; tot wiens lof wij hier weinig zeggen, omdatwe ons onbekwaam
74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90
billijk: met reden uitwerksel: uitvloeisel zotte laatdunkendheid: dwaze verwaandheid voornaamelijk: in het bijzonder met overleg: na beraad afneemen: opmaken wegens: met betrekking tot billijk: gerechtvaardigd noodig: noodzakelijk ziften: zeven, t.w. het incorrecte van het correcte scheiden daardoor, t.w. door het ‘ziften’. voornaamsten luister: grootste schoonheid daar is 'er; Huydecoper kiest voor het enkelvoudige is in plaats van het meervoud zijn in navolging van de Ouden (Proeve, p. 345-347). onze pen bestiert: bepaalt wat wij schrijven kwaade keur: ongelukkige keuze, t.w. door een schrijver uit te kiezen die de toets der kritiek niet zou kunnen doorstaan. uitwerken: teweegbrengen voegelijker: gepaster
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
165 kennen,91 dien naar waarde uit te meeten; en dien ik, en wij allen, mogen berispen met de uiterste strengheid,92 omdatwe onmagtig zijn, ook schoonwe den wil hadden, eenen enkelen straal van die schitterende Zon te verduisteren. ja schoon de hemel van zijnen lof door een' drang93 van berispingen, als dicht op een gepakte wolken, betoogen94 wierdt, de glans zijner deugden, en de helderheid zijnes naams, zou die allen doen verstuiven,95 als een' lichten nevel en onbestendigen96 uchtenddauw. Of moesten wij ons gewend hebben tot zulk eenen, die, niets te verliezen hebbende, veilig berispt, ja mishandeld,97 kost98 worden? neen. Wij willen wel, hier, den drek99 van het goud schuimen;100 daar, het goud uit den drek opzamelen: 101 maar, altijd in den drek te wroeten, behaagde ons noit. Die ons eene beschaaving der Zedekunde beloofde, en ons geduurig ophieldt102 met het bijbrengen en tegenspreeken103 van de buitenspoorige104 gewoonten en ergerlijke zeden van het uitschot des volks; wat dunkt u? zou zulk een Schrijver voldoen? Geenszins. de besten zouden hem verfoeien; allen zoudenze hem belagchen.105 Eene fout, ontdekt in het gedrag eens doorluchtigen106 Persoons, heeft dieper indruk107 op ons gemoed, dan honderd die ons in den gemeenen hoop108 worden aangeweezen.109 De toepassing110 is lichtelijk111 te maaken: en daarom laaten wijze aan de over-
91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109
110 111
kennen: achten strengheid: nauwgezetheid drang: menigte betoogen: bedekt verstuiven: verdrijven onbestendigen: onstandvastige mishandeld: slecht behandeld kost: kon den drek: het slijk schuimen: afscheppen opzamelen: bijeenbrengen geduurig ophieldt: telkens belette verder te gaan het... tegenspreeken van: het aanvoeren van en bezwaren opperen tegen buitenspoorige: losbandige belagchen: bespotten doorluchtigen: aanzienlijk heeft... indruk: heeft een sterkere uitwerking den... hoop: de grote massa Eene... aangeweezen; vgl. Proeve, p. 87-88, waar Huydecoper naar aanleiding van een fout in Van Hoogstratens geslachtlijst opmerkt: ‘en ik acht dat 'er de taale, en haare minnaars ten hoogste aan gelegen zy, datmen zulke misslagen in zulke Schryvers ontdekke, en den leerling daaromtrent waarschouwe’. toepassing: vergelijking lichtelijk: zonder moeite
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
166 denkinge des Leezers.112 Maar, terwijl wij spreeken van VONDEL te berispen, zo moet gij ook weeten, datwe onderscheid maaken tusschen dit werk, en andere vruchten113 van dien verheven geest.114 Wij ontmoeten hem hier in zijnen ouderdom: doch ook die ouderdom is te kennen voor den ouderdom van VONDEL.115 Virgilius beschrijft ons,116 hoe de Siciliaansche Entellus, de overblijfsels zijner voorige117 sterkte en moedigheid,118 in zijnen ouder[**2r]dom, noch in zich bevindende, en de snorkerijen119 van den Troiaanschen Dares, die zich, voor den strijd, den prijs der overwinninge120 dorst121 aanmaatigen, niet konnende dulden, tegen dien gevreesden kampvechter,122 met wien niemand het waagen dorst, in het strijdperk kwam; en, daar hij zijn' vijand een' fellen slag meende toe te brengen, door het missen zijner hand123 zo lang als hij was124 ter aarde plofte. Daar lag de eertijds onverwinnelijke125 held, maar de hoop der verwinninge126 niet te gelijk met hem. Hij rees
112 113 114 115
116 117 118 119 120 121 122 123
124 125 126
laaten... Leezers: geven wij haar de lezer in overweging vruchten: produkten verheven geest: begaafde persoon doch... Vondel; vgl. Proeve, p. 276: ‘en die Grieksche Schryver, wiens werk van de Verhevenheid des Styls wy noch bezitten, naamelyk Longinus, toont dat hy zyn stoffe verstondt, wanneer hy, spreekende van Homerus, die in zyn' ouderdom zo veel vuurs en krachts niet hadt, als te vooren, zich op deeze wyze uitdrukt. Doch evenwel is die ouderdom in Homerus de ouderdom van Homerus’; vgl. Proeve, p. 61: ‘ik weiger geenszins 't gezag van Vondel te erkennen: maar ik beken niet dat het in alle zyne werken even groot is. Die alleen deeze zyne vertaaling van Ovidius leest, en een weinig oordeel heeft, zal buiten twyffel zyn zegel aan dit myn zeggen hangen’; vgl. Proeve, p. 105: ‘In een werk, dat zo weinig beschaafd, en zo groot is, als dit, is 't niet te verwonderen, datmen ook wel eens hen voor hun, en hun voor hen leest’. Virgilius... ons; P. Vergilius Maro, Aeneidos, V.362-472. Vgl. Vondel, Eneas, V.407-519 (prozavertaling) en V.507-651 (vertaling in poëzie). voorige: vroegere moedigheid: kloekheid snorkerijen: grootspraak prijs der overwinninge, t.w. ‘eenen os met goude schilden en snoeren om 't hooft gebonden’ (Vondel, Eneas, V.410-411). dorst: durfde kampvechter: strijder het missen zijner hand; Entellus tracht Dares te raken met een door lood en ijzer verzwaarde handschoen. Dares weet de slag te ontwijken, waardoor Entellus slechts ‘een gat in de lucht’ slaat en - mede vanwege zijn zwaarlijvigheid - zijn evenwicht verliest. zo... was: languit onverwinnelijke: onoverwinnelijke verwinninge: overwinning
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
167 weder op.127 verdubbelde zijn' moed. tastte zijn' vijand aan,128 met zulk een geweld,129 dat des zelfs vrienden werks genoeg hadden, om hem leevende uit de handen des grijzen verwinnaars130 te redden, en op de vloot te bergen.131 Zie daar een afbeeldsel132 van VONDELS ouderdom. hij heeft konnen struikelen;133 hij heeft konnen vallen; maar de man is noch niet geboren, die hem den prijs der overwinninge134 uit de vuist zal wringen. De Dichtkunst is waarlijk een verheven kunst. Daar zij behoorelijk gehandeld135 wordt, verkondigt zij den lof des Scheppers, of onderwijst het schepsel136 op ontelbaare wijzen. En om alles met één woord te zeggen, hij kan geen Goed Dichter zijn, die geen Eerlijk137 Man is. Laaten wij dan, wij allen, zeg ik, die ons den naam van Dichter toeëigenen, edelmoediglijk138 met elkanderen handelen, en de Kunst herscheppen139 in eene Deugd; dat is, zelfs doen, wat wij anderen in zoetvloeiende140 vaarzen voorzingen.141 Het kwaadspreeken, en het vleien, zijn twee uitersten,142 die van alle Dichters bestraft en veroordeeld worden, en ondertusschen nergens gemeener, dan bij het gros der Dichteren, in zwang gaan.143 Geen werk zo goed, dat niet zijne vijanden en lasteraars; geen zo kwaad, dat niet zijne vrienden en lofdichters, gevonden heeft. hierdoor wordt somtijds, van min doorzigtigen,144 het goede verworpen, het kwaade verkooren. Niemand heeft meerder gedaan, tot beschaavinge van onze Taal en Dichtkunde, dan VONDEL. maar,
127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144
rees op: richtte zich op tastte aan: viel aan geweld: onstuimige drift verwinnaars: overwinnaar te bergen: in veiligheid te brengen afbeeldsel: beeld hij... struikelen; dat Vondel vroeger beter schreef, blijkt onder meer uit de Proeve, p. 619: ‘in zyne oudste werken heeft hy dit beter in acht genomen, dan in de laatere’. prijs der overwinninge: lauwerkrans behoorelijk gehandeld: op een gepaste wijze beoefend het schepsel: de mens Eerlijk: achtenswaardig edelmoediglijk: op milde wijze herscheppen: doen overgaan; dit zou een toespeling kunnen zijn op de titel van Vondels vertaling: Publius Ovidius Nazoos Herscheppinge. zoetvloeiende: welluidende voorzingen: dichtend te kennen geven uitersten; vgl. Proeve, p. **1v: ‘Wy schuwen de uitersten overal daar 't ons mogelijk is’. in zwang gaan: in gebruik zijn van min doorzigtigen: door minder verstandigen
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
168 van de ontelbaare misbruiken, die de Nieuwen ingevoerd hebben,145 worden 'er ook veelen in zijne schriften gevonden. Die nu in VONDEL, op wien tegenwoordig alle Dichters het oog hebben,146 ook de misbruiken prijst, doet die niet het zelfde, dat147 een Vleier doet, die de ondeugden van zijn' vriend deugden noemt, en dus het kwaad, in plaatse van het uit te rooien,148 voortplant? Die zich vermaakt149 in kwaadspreekendheid,150 is gelijk aan den geenen, die zijnen vijand met vergif van kant helpt.151 maar die zich overgeeft aan de vleierij, doet als die vrouw, de welke het voorwerp haarer liefde, [**2v] door het verkeerde middel van een' toebereiden152 minnedrank, willende tot zich trekken, hem daardoor eerst van zijn verstand, en vervolgens van het leeven beroofde. Langs bijzondere153 wegen komtmen dikwils ten zelfden val.154 Laaten wij dan, herhaal ik noch eens, edelmoediglijk handelen; en ons allen op zulk een' voet stellen,155 datwe, zonder eenige verrukking156 van drift,157 elkanders schriften onderzoeken, prijzen dat prijzenswaardig is; maar ook, met de zelfde vrijmoedigheid,158 belijden159 en aantoonen, waar wij, of iemand onzer, moge gemist hebben.160
145 146 147 148 149 150 151 152 153 154 155 156 157 158 159 160
ingevoerd hebben: in gebruik hebben doen komen het oog hebben: de aandacht gevestigd houden dat: als wat uit te rooien: te vernietigen zich vermaakt: genoegen schept kwaadspreekendheid: kwaad te spreken van kant helpt: (indertijd eufemistisch) doodt toebereiden: klaargemaakte bijzondere: afzonderlijke ten zelfden val: tot hetzelfde verderf op .. stellen: aan de regel houden zonder... verrukking: zonder buiten onszelf te geraken drift: geestdrift vrijmoedigheid: openhartigheid; vgl. de ondertitel van de Proeve: ‘in vrijmoedige aanmerkingen op Vondels Vertaalde Herscheppingen van Ovidius’. belijden: erkennen Laaten... hebben; vgl. Proeve, p. 638: ‘wy zyn redelyk vrymoedig [tamelijk openhartig] in het berispen van anderen; maar niet minder zynwe gereed tot het erkennen van onze eigen misslagen, zoras ons de zelven blyken’; vgl. Proeve, p. 202: ‘maar ik ben niet gewoon, iets, dat de proef niet kan uitstaan, minder te veroordeelen in my zelven, dan in anderen. hierom durf ik anderen te vrymoediger berispen: en wil ook dat zy alles, wat zich in myne voorige werken, zo regelrecht tegen deeze Aanmerkingen aankant, voor veroordeeld houden’; vgl. Proeve, p. 618: ‘wenschende mynen Leezer [...] een gezond verstand en een bescheiden oordeel; opdat hy het goede van het kwaade schifte: het eerste in vriendelykheid aanneeme, en tot een goed gebruik maake; het tweede met toegeevendheid en zachtmoedigheid naast zich nederzette, of, zo zyn tyd zulks toelaate, beschaave, wederlegge, verbetere, gelyk hy 't zal goedvinden; indien hy slechts werke met dat oogwit, waar mede ik gewerkt hebbe, dat is, tot opbouwinge van zuivere Taal- en eerelyke Dicht-kunde, en tot onderwyzinge der geenen, die noch onderwys noodig hebben’.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
169 Laatenwe elkanderen tegenspreeken, zonder elkanderen te haaten of te lasteren. Laatenwe gezaamelijk overweegen, wat VONDEL wél, wat hij kwaalijk hebbe: het eerste naarvolgen, het tweede verbeteren.161 Die met zulk een' geest bezield is, zal ook in hem de misslagen,162 als misslagen, erkennen, zonder hem daarom den naam van DEFTIG,163 BEVALLIG164 en ONVERGELIJKELIJK, te betwisten: en zonder daarom zijne berispers boven hem, of met hem gelijk, te stellen. Het wordt in alle groote persoonaadjen165 een Deugd gerekend, als zij zich van hun minder willen laaten onderrichten. het welk niet kan gesteld166 worden, of men moet daarbij stellen, dat ook een minder somtijds in staat is, om zijn' meerder te onderrichten. dat zekerlijk op de waarheid gegrond is. De Deugden zijn ontelbaar. niemand bezit die allen. Gij hebt 'er mogelijk tien; en ik, één. zo zijt gij bijgevolg tienwerf167 zo deugdsaam als ik: en echter kuntge noch van mij leeren, wanneer gij die eene deugd, die ik bezit, ook, op mijnen raad, wilt toevoegen bij uwe tien anderen. Zodat ook dit eene valsche stelling is, wanneermen zich inbeeldt, dat iemand, die eenen anderen, of berispt of onderricht, daarom juist zich zou laaten dunken,168 wijzer of beter te zijn dan de geen, dien hij of berispen of onderrichten durft. De een munt hierin, een ander daarin, uit. Wat valt 'er dan anders te doen, dan gezaamelijk onzen gemeenen hof te wieden;169 en onze bijzondere gaaven te vereenen,170 door die elkanderen
161
162 163 164 165 166 167 168 169 170
Laatenwe gezaamelijk... verbeteren; vgl. Proeve, p. 61: ‘Laat ons dit tot een algemeenen regel stellen: niet te zeggen, dat en dat is goed, want Vondel is ons zo voorgegaan: maar Vondel zelven te toetsen aan de Ouden, zyne Schriften met bescheidenheid [op oordeelkundige wijze] te leezen, en te denken, dat Vondel begon te schryven in een duisteren tyd, dat hy de taal wel uit die duisterheid in een helder licht gesteld hebbe; maar dat het hem, een mensch zynde, onmogelyk geweest zy, zich, in zynen ouderdom geheel te ontdoen van alle vlekken [tekortkomingen] en misstallen [gebreken], die hem, nevens anderen, in zyne jeugd ingeprent waaren’; vgl. Proeve, p. 101: ‘ik vrees dat veelen liever met Vondel zouden dwaalen, dan met Jan Vos den rechten weg gaan. doch ik oordeel, als Jan Vos de zelfde zaak beter uitdrukt dan Vondel, dat echter zelden gebeurt, datmen zeer beschroomd en armhartig moet weezen, om dat niet te durven belyden’; vgl. Proeve, p. 191: ‘schoon ik my verwondere over die liefde voor Vondel, die den Hr. D. van Hoogstraten zo zeer hadt ingenomen, dat hy ook zyne mistastingen of naarvolgt, of te verbergen tracht’. misslagen: dwalingen Deftig: ernstig Bevallig: aangenaam groote persoonaadjen: personen van aanzien gesteld: gezegd tienwerf: tien keer zich... dunken: zich zou inbeelden onzen... wieden: onze eigen gebreken uit te roeien vereenen: bundelen
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
170 onderling over en weder mede te deelen? Alleen dit doende zullenwe in staat geraaken, om, met saamgevoegde krachten, de Kunst te brengen tot eenen trap,171 nader aan de altijd van ons wijkende Volmaaktheid: naar de welke het altoos loffelijk172 is te streeven, schoon 't ons onmogelijk is de zelve te bereiken. in Amsterdam den 10 Octob. 1729.
171 172
trap: niveau loffelijk: prijzenswaardig
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
171
Lijst van personen Deze alfabetisch geordende lijst bevat de namen van personen die in de hier uitgegeven voorredes een rol spelen en over wie in aansluitende noten geen informatie geboden wordt. Opgenomen zijn geboorte- en sterfjaar (voor zover bekend), en beperkte informatie die in het kader van de teksten van belang is. De persoonsnamen zijn geschreven volgens de thans gangbare spelling. Bij namen uit de voorredes die vanwege een afwijkende spelling lastig terug te vinden zouden zijn, hebben we een verwijzing opgenomen (b.v. Kats zie Cats). Aldegonde, Philips van Marnix van St.- (1540-1598). Staatsman. Dichter. Hij woonde o.a. te Antwerpen en Leiden. Hij was vermaard vanwege zijn puristische psalmberijming (1580). Alkemade, Cornelis van (1654-1737). Welgestelde Rotterdamse ambtenaar. Hij bracht een belangwekkende verzameling historische documenten bijeen. In 1699 gaf hij de Hollandse jaar-boeken of rijm-kronijk van Melis Stoke uit (zie Stoke). Ampzing, Samuel (1590-1632). Predikant te Rijsoord en Haarlem. Hij was schrijver van theologische verhandelingen en van Het lof der stadt Haerlem in Holland (1616). In de derde druk hiervan: Beschrijvinge ende lof der stad Haerlem (1628) verscheen zijn ‘Nederlandsch taelbericht’ als een inleiding. Antonides van der Goes, Joannes (1647-1684). Medicus. Lid van Nil Volentibus Arduum. Als dichter werd hij zeer gewaardeerd door Vondel. Het gedicht De Ystroom (1671) wordt als zijn voornaamste werk beschouwd. Baak of Bake, Laurens (1629-1702). Schrijver. Lid van o.a. Nil Volentibus Arduum. Zijn inleiding tot Bijbelsche gezangen (1682) wordt geprezen. Hij was een neef van P.C. Hooft. Baerle, Kaspar van (1584-1648). Amsterdams koopman, in 1632 professor in de geschiedenis van de filosofie aan het Athenaeum illustre te Amsterdam. Hij was de schoonvader van Geeraert Brandt en de overgrootvader van Joan de Haes. Bevriend was hij met o.a. P.C. Hooft. Bockhoven, François van (1651-1733). Hij vervaardigde o.a. een gedicht ter Lykgedachtenis van den Heere Joan van Broekhuizen, prins der Latijnsche dichteren ([1708]), dat is opgenomen in Van Hoogstratens editie van Van Broekhuizens Gedichten (1712). Bödiker, Johann (1641-1695). Duits grammaticus; navolger van Schottel (zie aldaar). Hij publiceerde o.a. Grund-Sätze der deutschen Sprachen (1690).
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
172 Brandt, Geeraert (1626-1685). Remonstrants predikant te Nieuwkoop, Hoorn en Amsterdam. Hij was dichter van o.a. Stichtelijke gedichten (1665) en Poëzy (1688), biograaf van o.a. Hooft en Vondel en schrijver van Het leven van Michiel Adriaensz. de Ruiter (1687), editor van het werk van Hooft en Vondel; als kerkhistoricus verwierf hij een grote naam met Historie der reformatie in vier delen (1671, 1674, 1704). Moonen en Sewel getuigen dat zij het handschrift van Brandts (nooit uitgegeven) ‘Hollandse spraakkunst’ hebben kunnen inzien en verwerken in hun eigen geschriften; Nylöe blijkt op de hoogte met het bestaan ervan. Kaspar van Baerle was Brandts schoonvader. Brandt, Caspar (1653-1696). Remonstrants predikant in Schoonhoven, Hoorn, Warmond, Alkmaar, Rotterdam en Amsterdam, waar hij zijn vader opvolgde. Hij werkte aan een Historie van het leven van Huig de Groot, die na zijn dood voltooid is door Adriaan van Cattenburch (1727). Een aantal van zijn preken werd uitgegeven. Brandt, Geeraert jr. (1657-1683). Remonstrants predikant in Dokkum, Schoonhoven en Rotterdam. Hij schreef o.a. Tweejaerige geschiedenissen, voorgevallen in de jaren 1674 en 1675 (1678). Ook verschenen er enkele preken van hem in druk. Brandt, Joannes (1660-1708). Remonstrants predikant te Hoorn, Den Haag en Amsterdam. In het spoor van zijn vader Geeraert B. wordt ook zíjn taalgebruik als voorbeeld gesteld; daarbij wordt met name op zijn preken gedoeld, waarvan Paulus leven of XXVII predikatien over 't voornaemste werk van zyn apostelschap (1695) werden uitgegeven. Bredero, Garbrant Adriaensz (1585-1618). Dichter. Lid van de rederijkerskamer d'Eglantier. Hij was bevriend met Roemer Visscher en P.C. Hooft. Bredero schreef liederen, zgn. romantische spelen (o.a. Griane (1616)), kluchten (o.a. Klucht van de koe (1619)) en blijspelen (Moortje (1617) en Spaanschen Brabander Ierolimo (1617/8)). Broekhuizen, Joan van (1649-1707). Dichter en klassiek filoloog. Zijn Latijnse gedichten (Carmina (1684), Poemata (1711)) wekten grote bewondering. David van Hoogstraten, die ook al de bundel Poemata had uitgegeven, bezorgde in 1712 de Gedichten, vergezeld van een levensbeschrijving van Van Broekhuizen en een gelegenheidsgedicht van Van Bockhoven (zie aldaar). Camphuysen, Dirk Rafaëlsz (1586-1627). Predikant te Vleuten. Hij was bekend wegens zijn dikwijls herdrukte Stichtelyke rymen (1625). Cats, Jacob(us) (1577-1660). Staatsman. Schrijver. Zijn werk, waarin godsdienst en liefde een belangrijke plaats innemen (b.v. Houwelyck, dat is de gansche gelegenheyt des Echten Staets (1625)), genoot lange tijd
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
173 grote populariteit vanwege het opvoedkundig karakter. Cattenburch, Adriaan van (1664-1743). Remonstrants predikant in Rotterdam, hoogleraar letterkunde en wijsbegeerte aan het Amsterdams seminarium. Hij voltooide de door Caspar Brandt (zie aldaar) begonnen Historie van het leven van Huig de Groot (1727). Coornhert, Dirck Volkertsz (1522-1590). Plaatsnijder, drukker, notaris en stadssecretaris in Haarlem, secretaris Staten van Holland. Dichter en toneelschrijver. Lid van de Amsterdamse rederijkerskamer In liefde bloeyende. Hij kreeg o.a. met Zedekunst, dat is wellevenskunste (1586) grote bekendheid. Coster, Samuel (1579-1665). Arts. Dichter en toneelschrijver (tot ca. 1620) te Amsterdam. Lid van de rederijkerskamer In liefde bloeyende. Hij was mede-oprichter van de Nederduytsche Academie (1617). Decker, Jeremias de (1609-1666). Makelaar te Amsterdam. Hij was bevriend met o.a. Joachim Oudaan en Jan Vos. Zijn dichterlijke werk, o.a. Gedichten (1656) en Rijm-oeffeningen (1659), werd ook vanwege het taalgebruik zeer gewaardeerd. Zijn biograaf, Brouërius van Nidek, vermeldt dat De Decker een spraakkunst voor eigen gebruik zou hebben vervaardigd. Dumbar, Gerhard (1680-1744). Jurist en historicus, die over een kostbare bibliotheek beschikte. Ennius, Quintus (239-169 v.C.). Latijns dichter. Zijn hoofdwerk is Annales, een geschiedenis van Rome vanaf de vroegste tijd, waarin hij Homerus' stijl navolgde. Groot was zijn invloed op Lucretius en Vergilius. Francius, Petrus (1645-1704). Hoogleraar geschiedenis, welsprekendheid en Grieks te Amsterdam. De ‘Voorreden’ die hij schreef bij zijn vertaling Van de mededeelzaamheidt (1699) naar een tekst van Gregorius van Nazianze, wordt door verscheidene achttiende-eeuwse taalkundigen met veel waardering genoemd, evenals de vertaling zelf. Gaveren, Johan van (ca. 1671-na 1708). Hij was van 1706-1708 redacteur van het geleerdentijdschrift De Boekzaal der Geleerde Werelt. Groot, Hugo de (1583-1645). Jurist en diplomaat. De Groots omvangrijke oeuvre omvat juridische, godsdienstige, poëtische en tekstkritische uitgaven. In de achttiende eeuw werden zijn Bewijs van den waren godsdienst (1622) en Inleydinge tot de Hollantsche Rechtsgeleertheyt (1631) veel gelezen. Haes, Frans de (1658-1690). Rotterdams koopman. Dichter. Hij was getrouwd met Cornelia Brandt, een dochter van Geeraert Brant sr. en Susanna van Baerle, dochter van Kaspar van Baerle. David van Hoogstraten was een jeugdvriend van hem.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
174 Haes, Joan de (1685-1723). Zoon van de voorgaande. Koopman in Rotterdam. Letterkundige en dichter. Hij gaf in 1711 de Mengeldichten van zijn vader uit, waaraan hij een Aenhangsel met eigen gedichten toevoegde. Verder vervaardigde hij een levensbeschrijving van zijn grootvader van moederszijde Geeraert Brandt (1740). Kaspar van Baerle was zijn overgrootvader. Halma, François (1653-1722). Boekdrukker en -handelaar in Utrecht, Amsterdam en Leeuwarden. Hij gaf o.a. Van Hoogstratens Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden (1700), Verwers Linguae belgicae idea grammatica, poetica, rhetorica (1707) en Moonens Nederduitsche Spraekkunst (1708) uit. Dichter, en o.a. auteur van Woordenboek der Nederduytsche en Fransche taalen (1708), waaraan o.a. Moonen en Sewel hun medewerking verleend hebben. Hemsterhuis, Tiberius (1685-1766). Hoogleraar filosofie en wiskunde te Amsterdam, Grieks en vaderlandse geschiedenis in Franeker en Leiden. Hij was de vader van de wijsgeer François H. en bevriend met Lambert ten Kate. Heuiter, Pontus de (1535-1602). Kanunnik te Gorcum, Delft, Deventer en St.-Truiden, en pastoor in Jabbeke, Brussel en St.-Truiden. Hij schreef een van de oudste spellingboeken voor het Nederlands: Nederduitse orthographie (1581). Heule, Christiaen van (?-1655?). Welgesteld vachtenploter in Delft. Op het titelblad van de beide edities van zijn spraakkunst: De Nederduytsche grammatica ofte spraec-konst (1625) en De Nederduytsche spraec-konst ofte tael-beschrijvinghe (1633) staat hij vermeld als ‘mathematicus’. Heyns, Maria (ca. 1620-?). Volgens sommigen een dochter van Zacharias Heyns, maar of zij in familiebetrekking tot hem (en Peeter Heyns) stond, is onduidelijk. In 1647 verscheen van haar hand de Bloemhof der doorluchtige voorbeelden. Heyns, Zacharias (1566?-na 1633). Boekdrukker en -verkoper in Antwerpen, Amsterdam. Dichter en toneelschrijver. Hij was lid en factor van de Amsterdamse rederijkerskamer 't Wit lavendel. Hij vertaalde werk van Du Bartas. Hickes(ius), George (1642-1695). Engels geestelijke. Hij was de schrijver van o.a. enkele taalhistorische werken die op het Gotisch betrekking hebben: Grammatica Anglo-Saxonica et Moeso-Gothica (1688) en Institutiones grammaticae Anglo-Saxonicae & Moeso-Gothicae (1705) die aan Ten Kate goed bekend waren. Hooft, Pieter Cornelisz (1581-1647). Ridder, drost van Muiden, baljuw van Gooiland; ambtenaar. Algemeen bekend en geprezen om zijn hoog-
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
175 staande maar nauwelijks navolgbare, puristische gebruik van het Nederlands. Gewezen wordt nogal eens op zijn Henrik de Gróte (1626) en Neederlandsche histoorien (1642), en op C. Cornelius Tacitus Jaerboeken en Historien, ook zyn Germanië, en 't leeven van J. Agricola (1684), van welke werken (veelal verbeterde) herdrukken zijn verschenen, o.a. aan het begin van de achttiende eeuw. Afschriften van zijn taalkundige aantekeningen, de Waernemingen op de Hollandsche tael, circuleerden aan het begin van de achttiende eeuw; nadat Van Hoogstraten er een klein deel van had uitgegeven in zijn Aenmerkingen etc., publiceerde Ten Kate het geheel. Hij nam deel aan de ‘letterkonstige vergadering’ (zie De Hubert, Reael, Vondel). Hij was een neef van Baak en bevriend met o.a. Roemer Visscher, Kaspar van Baerle en Bredero. Hoogstraten, David van (1658-1724). Medicus in Dordrecht, later conrector van de Amsterdamse Latijnse school. Dichter, vertaler en bezorger van uitgaven van de gedichten van anderen. Zijn Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden (1700) was succesvol; er zijn vijf herdrukken verschenen (zie tekst 1, 6, 8). Hij gaf kritiek op voorlopige versies van Moonens Nederduitsche Spraekkunst (zie tekst 3), bezorgde de derde druk van Nylöe's Aanleiding (1723), waaraan hij een waarderend voorwoord meegaf, evenals aan Verwers Idea (zie Verwer). In deze laatste nodigde Van Hoogstraten Moonen uit tot een reactie op de Idea. De Brief van den heere Arnold Moonen aen den opsteller dezer aenmerkingen over de Schetse der Nederduitsche spraekkunst is opgenomen achterin de tweede druk van Van Hoogstratens Aenmerkingen, terwijl in de derde druk tevens het antwoord van Anonymus Batavus [= Adriaen Verwer] daarop te vinden is (zie tekst 8). Van Hoogstraten verbeterde en vermeerderde het Nieuw woordboek der Nederlantsche en Latynsche tale (1704) van Samuel Hannot. Zie ook F. de Haes, Van Broekhuizen, Oudaan, Vos. Horatius, Quintus H. Flaccus (65-8 v.C.). Een van de bekendste Romeinse dichters. Met name zijn zgn. Ars poetica, in feite de laatste (Ad Pisones) van zijn brieven (Epistolae), heeft grote invloed gehad. Horatius werd o.a. door Vondel vertaald; Pels maakte een vrije bewerking van de Ars poetica (zie Pels). Hubert, Antonis de (1583-na 1639). Jurist. Nam deel aan de ‘letterkonstige vergadering’ die in de jaren 1622 en 1623 in Amsterdam werden gehouden (zie Hooft, Reael, Vondel). Vondel droeg hem zijn Hecuba (1625) op, Van Heule De Nederduytsche grammatica ofte spraec-konst (1625) en De Nederduytsche spraec-konst ofte tael-beschrijvinghe
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
176 (1633). De Hubert nam voorin zijn Psalmen des propheeten Davids (1624) zijn ‘Noodige waarschouwinge aan alle liefhebbers der Nederduijtze tale’ op, een beknopte taalkundige verhandeling. Huydecoper, Balthazar (1695-1778). Schouwburgregent, schout van Texel. Dichter, historicus en taalkundige. Hij schreef vier Frans-classicistische tragedies (o.a. Achilles (1719)), vertaalde Horatius (1726 en 1737) en gaf Brieven van P.C. Hooft uit (1738). Bekendheid verwierf hij zich vooral met de Proeve van Taal- en Dichtkunde (1730) (zie tekst 10) en met zijn editie van de Rijmkroniek van Melis Stoke (1772). Huygens, Constantijn (1596-1687). Diplomaat. Dichter. Tot zijn bekendste werken behoren Batava Tempe (1621), Korenbloemen (1658), Hofwijck (1651) en zijn enige grote toneelstuk Trijntje Cornelis (1657). Junius, Hadrianus (1511-1575). Stadsdokter in Haarlem en Middelburg, rector van de Latijnse school in Haarlem. Hij schreef werken op het terrein van de geneeskunde, klassieke filologie, taalkunde en geschiedenis. In zijn bekende boek Batavia (1588) behandelt hij de middeleeuwse geschiedenis van Nederland. Kamphuisen zie Camphuysen Kate, Lambert Harmensz ten (1674-1731). Leraar en koopman. Hij was bevriend met Tib. Hemsterhuis en Adriaen Verwer. Hij publiceerde o.a. enkele belangrijke taalkundige werken: Gemeenschap tussen de Gottische spraeke en de Nederduytsche, met een inleidende brief aan A[driaen] V[erwer] (1710) en Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake (1723). Kats zie Cats Kattenburg zie Cattenburch Ketel, Cornelis (1548-1616). Schilder en dichter. Lid van de Amsterdamse rederijkerskamer In liefde bloeyende. Publiceerde o.a. in Karel van Manders Schilder-boeck (1604), en in Den Bloemhof (1608) en Den Nederduitschen Helicon (1610). Kluit, Adriaan (1735-1807). Hoogleraar welsprekendheid en Grieks te Amsterdam; geschiedenis en oudheidkunde in Leiden. Hij bezorgde de vijfde en de zesde druk van de Aenmerkingen of Lyst van zijn oudoom Van Hoogstraten; hierover voerde hij een correspondentie met Huydecoper. Hij publiceerde in 1763 en 1777 enkele bijdragen over de spelling. Kok, Allart (1616-1653). Zijdereder in Amsterdam. In 1649 verscheen van zijn hand het Ont-werp der Neder-duitsche letter-konst, een zeer schematische spraakkunst van het Nederlands.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
177 Korenhart zie Coornhert Koster zie Coster Leupenius, Petrus (1607-1670). Predikant in 's-Hertogenrade, Hattem en Amsterdam. Zijn Aanmerkingen op de Neederduitsche taale (1653) is een taalkundig werk dat opmerkingen en aanvullingen bevat ten aanzien van de taalkundige opvattingen en voorstellen van Spiegel, De Hubert, Ampzing en Kok. In 1654 verscheen zijn Naaberecht gedaan op J.v. Vondelens Noodigh berecht over de nieuwe Nederduitsche misspellinge, waarin behalve verschil in taalkundige inzichten ook het verschil in religie een voorname rol speelt. Lucretius Carus, Titus (ca. 99-55 v.C.). Romeins dichter. Bekend is zijn omvangrijk leerdicht De rerum natura. Door zijn rationalisme oefende hij grote invloed uit op schrijvers en dichters uit de tijd van het humanisme. Moonen, Arnold (1644-1711). Predikant in Hardenberg en Deventer. Dichter, en schrijver van o.a. Poëzy (1700) en de Nederduitsche Spraekkunst (zie tekst 3), in 1706 voor het eerst verschenen en daarna verscheidene malen herdrukt. Dit werk heeft gedurende een eeuw grote invloed gehad. Hij schreef een Brief [...] aen den heere David van Hoogstraten. Over de Schetse der Nederduitse spraekkunst, onlangs in de Latynsche tale uitgegeven, opgenomen in Van Hoogstratens Aenmerkingen (1710/11) en Lyst (1723, 1733) (zie Van Hoogstraten, Reland, Verwer; zie tekst 8). Ook is een aantal van zijn preken uitgegeven. Nazianze, Gregorius van (329/330-390). Heilige, kerkvader, kerkleraar. Van hem zijn gedichten, 45 redevoeringen en 245 brieven bewaard gebleven. Hij stond hoog aangeschreven als redenaar. Nylöe, Jacobus (1670-1714). Predikant in Assen. Hij was de auteur van o.a. de Aanleiding tot de Nederduitsche taal (zie tekst 2 en 4), die in 1703 anoniem werd gepubliceerd. In de druk van 1707 is zijn naam onder de ‘Voorrede’ van de Aanleiding geplaatst, in de latere drukken op het titelblad. Ooster, Matthias (?-?). ? Oudaan, Joachim (1628-1692). Tegelbakker. In zijn Roomsche mogentheyt (1664) stelde hij enige spellingkwesties aan de orde. David van Hoogstraten bezorgde de uitgave van zijn Poëzy in drie delen (1712) en een jaar later J. Oudaans Aanmerkingen over Q. Horatius Flaccus Dichtkunst, op onze tyden en zeden gepast, door A. Pels (1713). Ovidius, Publius O. Naso (43 v.C.-17 n.C.). Een van de bekendste en invloedrijkste Romeinse dichters. Zijn Metamorphoseon libri xv zijn o.a. door Vondel in het Nederlands vertaald. Deze vertaling vormde voor
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
178 Huydecoper de grond van zijn taalbeschouwing: Proeve van taal- en dichtkunde (1730) (zie tekst 10). Papenbroek, Gerard van (1673-1743). Amsterdams bestuurder. In 1728 bezorgde hij de Verhandelingen Van der letteren affinitas of verwantschap: Van het gebruik der accentus of toonen in de Nederduitsche vaerzen: en Van de metaplasmus of woordvervorming, een selectie van de grammatische stukken van Nil, die onder zijn beheer waren. Van Hoogstraten droeg in 1723 de derde druk van de Aenmerkingen, dan verschenen als Lyst, aan hem op. Zijn portrettenverzameling vermaakte hij aan de Illustre school van Amsterdam, zijn kostbare bibliotheek werd aan de Leidse universiteit geschonken. Pels, Andries (1631-1681). Advocaat en schouwburgregent. Toneeldichter (o.a. Didoos Doot (1668)), oprichter en voorman van het kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum. Hij vervaardigde een vrije bewerking van Horatius' Ars poetica met de titel Q. Horatius Flaccus Dichtkunst op onze tijden, én zéden gepast (1677), waarop J. Oudaan op verzoek van Pels Aanmerkingen (1713) maakte (zie Oudaan). Daarnaast schreef hij het theoretische Gebruik én Misbruik des Tooneels (1681). Op verzoek van twee Amsterdamse burgemeesters stelden de Nil Volentibus Arduumleden Pels, Willem Blaeu en Lodewijk Meyer een Nederlandse spraakkunst ten behoeve van het onderwijs op, waarvan slechts een gedeelte werd uitgegeven door Gerard van Papenbroek (zie Van Papenbroek). Plemp, Cornelis Gijsbertsz (1574-1638). Advocaat in Den Haag. Dichter, lid van de Muiderkring en met Vondel bevriend. Hij was de schrijver van Speldwerk, of waerschouinge an den Neerduitschen schrijver van den spelding (1632), vertaald, bewerkt en uitgebreid tot Orthographia belgica (1637). Plutarchus (ca. 46-120). Grieks historicus en filosoof. Kwam van Griekenland naar Rome. Poeraet, Peter (1684-na 1730). Predikant in Nederhorst den Berg. Hij was de auteur van De spelling van A. Moonen in eenen brief verdedigt (1708), waaraan een bericht aan Jacobus Nylöe en Willem Sewel voorafging. De laatste reageerde daarop in zijn Aanmerkingen op het boekje, genaamd De spelling van A. Moonen in eenen brief verdeedigd (1708). Vanaf 1716 leverde Poeraet bijdragen aan het geleerdenperiodiek Maendelyke uittreksels, of De boekzael der geleerde werelt. Reael, Laurens (1583-1636). Jurist; hij was o.a. actief bij de Verenigde Oostindische Compagnie. Dichter, bevriend met Vondel, Hooft, Huygens. Deelnemer aan de ‘letterkonstige vergadering’ (zie Hooft,
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
179 De Hubert, Vondel). Reland, Adriaan (1676-1718). Hoogleraar filosofie in Harderwijk, later hoogleraar oosterse talen en Hebreeuwse antiquiteiten in Utrecht. Hij maakte ook naam als Latijns dichter. Anonymus Batavus [= Adriaen Verwer] schreef een Brief aen den heere Adriaen Reland [...] tot rekenschap vande aenmerkingen vanden heer Arnold Moonen op dezelve Idea; en van 't richtig Nederduitsch, zoo als door onze Hooge Overheidt gebruikt is in hare nieuwe overzettinge des bybels (1709), waarvan de tekst ook te vinden is in Van Hoogstratens Lyst (1723 en 1733) (zie Van Hoogstraten, Moonen, Verwer; zie tekst 8). Revius, Jacobus (1586-1658). Predikant in Zeddam, Winterswijk-Aalten en Deventer. Dichter. Een van de revisoren van de Statenvertaling van 1637. Van zijn hand is het ‘Autographum van de Handelingen der translateurs ende reviseurs des Ouden Testaments’, waarin o.a. verslag wordt gedaan van de taalkundige beraadslagingen van 1633 aangaande de vertaling van de Schrift, en waarin de ‘Resolutien’ zijn opgenomen. Reyd, Everard van (1550-1602). Burgemeester van Arnhem, adviseur van de Friese stadhouder Willem Lodewijk. In 1626 werd zijn Historie der Nederlantscher oorlogen uitgegeven, dat handelt over de periode 1566-1601. Er verschenen vermeerderde herdrukken van het boek en zelfs een Latijnse vertaling. Rotgans, Lucas (1653-1710). Dichter. Van hem verschenen o.a. twee Frans-classicistische toneelstukken: Eneas en Turnus (1705) en Scilla (1709). De hele achttiende eeuw door werd hij beschouwd als een van de beste dichters van zijn tijd. Rouxel, Claude (?-?). Hij schreef samen met François Halma het Dictionnaire nouveau, François & Flamand / Nieuw woorden-boek der Fransche en Nederlandtsche tale (1686). Scioppius, Gaspar (1576-1649). Duitse polemist en filoloog, wiens eigenlijke naam Johann Buxtorf luidt. Zijn Grammatica philosophica sive Institutiones grammaticae latinae is voor het eerst in 1628 verschenen. Schottel, Justus Georg (1612-1676). Duitse dichter en taalkundige. Hij schreef de belangrijkste grammatica van het Duits uit de zeventiende eeuw: Ausführliche Arbeit von der teutschen HaubtSprache (1663). Moonen ontleende veel aan dit werk ten behoeve van zijn Nederduitsche Spraekkunst (1706). Schryver zie Scriverius Scriverius, Petrus (1576-1660). Ambteloos. Hij schreef enige Nederlandse en Latijnse gedichten, gaf klassieke schrijvers uit en bezorgde een
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
180 uitgave van Het oude Goutsche chronycxken van Hollandt, Zeelandt, Vrieslandt en Utrecht, dat postuum verscheen (1663). Sewel, Willem (1653-1720). Vertaler en schrijver, o.a. van succesvolle woordenboeken en spraakkunsten, o.a. A compendious guide to the Low Dutch language (1700), Nederduytsche spraakkonst (1708; zie tekst 5 en 7). Van 1702 tot 1705 was hij redacteur van Twee-maandelyke uyttreksels, waarin tal van boeken werden aangekondigd en besproken. Sidonius, Apollinaris (ca. 432-ca. 483). Heilige, bisschop. Gevierd Latijns dichter. Hij schreef verder cultuur-historisch belangrijke brieven. Spiegel, Hendrik Laurensz (1549-1612). Welgesteld koopman in Amsterdam. Lid van de rederijkerskamer In liefde bloeyende, die in 1584 de eerste spraakkunst van het Nederlands uitgaf: Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst, waarvan Spiegel sinds lang als de schrijver wordt beschouwd. Zijn Hertspiegel werd om het taalgebruik bewonderd door o.a. Hooft en Vondel. Stevin, Simon (1548-1620). Wiskundige en vestingbouwkundige, o.a. in dienst van prins Maurits, wiens leermeester hij was en aan wie hij zijn Wisconstige gedachtenissen (1605-1608) heeft opgedragen. Zijn Beghinselen der weeghconst (1586) bevat de befaamde inleiding over de ‘Uytspraeck vande weerdicheyt der Duytsche tale’. Stevin was een bekende purist en de ‘bedenker’ van verschillende Nederlandse wiskundige termen. Stoke, Melis (eerste helft 13e eeuw - na 1305). Lage geestelijke, klerk. Zijn Rijmkroniek is het oudst bekende Nederlandstalige geschiedverhaal. Zij werd uitgegeven door Janus Dousa (1591), Cornelis van Alkemade (1699) (zie Van Alkemade), Balthazar Huydecoper (1772) (zie Huydecoper) en W.G. Brill (1885). Suderman, Jan (vóór 1685-na 1723). Diaken van de doopsgezinde gemeente in Rotterdam. Dichter en vertaler. Hij vertaalde o.a. het eerste deel van de Uitgelezene predikaetsien van den zeer geleerden heer Cheminais (1724), terwijl Joan de Haes het tweede deel voor zijn rekening nam. Tacitus, Publius Cornelius (ca. 55-116/120). Een van de belangrijkste Romeinse geschiedschrijvers. Zijn Agricola, De origine et situ Germanorum, Historiae en Annales werden in het Nederlands door P.C. Hooft vertaald. Het werk van Tacitus inspireerde Hooft tot het schrijven van de Neederlandsche histoorien (1642). Terentius Afer, Publius (ca. 195/190-159 v.C.). Latijns blijspeldichter. In de middeleeuwen en renaissance werden zijn stukken gewaardeerd vanwege de combinatie van hoge moraliteit en elegant taalgebruik.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
181 Thucydides (ca. 460-ca. 395 v.C.). Grieks geschiedschrijver. Zijn werk, dat de Peloponnesische oorlog beschrijft, vond navolging bij de Romeinen. Hij wordt beschouwd als de grondlegger van de wetenschappelijke geschiedschrijving. Uitenbogaert, Johannes (1557-1644). Predikant in Utrecht en Den Haag, en hofprediker van prins Maurits. Onder zijn leiding werd de ‘Remonstrantse broederschap’ opgericht. Vergilius, Publius V. Maro (70-19 v.C.). Beroemd Romeins dichter. Zijn werk werd in de zeventiende eeuw o.a. door Vondel in het Nederlands vertaald. Verwer, Adriaen (1654/5-1717). Koopman te Amsterdam. Hij publiceerde anoniem een in het Latijn geschreven spraakkunst van het Nederlands: Linguae belgicae idea grammatica, poetica, rhetorica (1707), die door Van Hoogstraten werd ingeleid. Als kenner van het zeerecht kreeg hij grote bekendheid door de publikatie van Nederlants seerechten (1711). Hij was bevriend met Lambert ten Kate. Zie Van Hoogstraten, Moonen, Reland. Visscher, Roemer (1547-1620). Handelsman te Amsterdam. Dichter. Lid van de rederijkerskamer In liefde bloeyende. Hij schreef o.a. Brabbelingh (1612) en Sinnepoppen (1614). Hij was bevriend met o.a. Hooft, Spiegel, Bredero, Vondel, Coornhert. Vollenhove, Joannes (1631-1708). Predikant in Vledder, Zwolle en Den Haag. Hij was dichter, o.a. van het dikwijls aangehaalde of gememoreerde ‘Aan de Nederduitsche schryvers’, dat verscheen in de bekende bundel Poëzy (1686). Hij stond met veel auteurs van taal- en letterkundig werk mondeling en/of schriftelijk in contact. Hij werd beschouwd als een groot beheerser van zijn taal en velen vroegen hem om advies. Zijn taalkundige raadgevingen zijn te vinden in het werk van o.a. Nylöe en Moonen. Zijn taalgebruik, te vinden in prekenbundels als Gelukkige herbergsaamheit (1694) en De heerlijkheid der rechtvaerdigen (1696), werd veel geprezen. Vondel, Joost van den (1587-1679). Winkelier en befaamd dichter te Amsterdam. Zijn taalgebruik is door veel achttiende-eeuwse Nederlandse taalreglementeerders als norm voorgehouden; daarbij worden o.a. de (opdrachten en voorredes van zijn) treurspelen, Bespiegelingen van Godt en Godtsdienst (1662) genoemd, en Vondels vertalingen Publius Virgilius Maroos wercken (1646), Q. Horatius Flaccus Lierzangen en Dichtkunst (1654) en Publius Ovidius Nazoos Herscheppingen (1671). Hij nam deel aan de ‘letterkonstige vergadering’ (zie Hooft, De Hubert, Reael). Met Leupenius (zie daar) raakte hij ook taalkundig
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
182 in een ernstig conflict dat in de zeventiende en de achttiende eeuw nog verschillende malen werd opgerakeld: hij nam achterin de uitgave van Lucifer (1654) een Noodigh berecht over de nieuwe Nederduitsche misspellinge op waarmee de rond 1640 tot het katholicisme overgegane Vondel de woede van de dominee over zich afriep. Zijn Aenleidinge ter Nederduitsche dichtkunste (1650) gold als een beknopte poëtica. Vos, Jan (1610/11-1667). Glazenloder en wijnroeier van Amsterdam. Schouwburgregent. Hij was bevriend met o.a. Hooft, Barlaeus, De Decker. Het spektakelstuk Aran en Titus (1641) oogstte veel lof bij zijn tijdgenoten. Als dichter en toneelschrijver door Van Hoogstraten en de zijnen sterk bekritiseerd, ook vanwege zijn taalgebruik. Vossius, Gerardus Joannes (1535-1649). Hoogleraar retorica en algemene geschiedenis in Leiden; rector en hoogleraar geschiedenis en staatswetenschappen te Amsterdam. Hij gaf vele boeken in het licht, o.a. ten dienste van het onderwijs (de Latina grammatica (1626) vormde eeuwenlang hèt boek om Latijn te leren). Zijn De arte grammatica libri septem (1635) is een compilatiewerk waarin de grammaticale opvattingen van voorgangers zijn bijeengebracht en gekritiseerd. Het werk kreeg later Aristarchus als titel, naar de Alexandrijnse taalkundige en Homeruscriticus (217-145 v.C.). Westerbaen, Jacob (1599-1670). Geneesheer in 's-Gravenhage. Dichter. In de achttiende eeuw werd hij nog beschouwd als een van de beste dichters van zijn tijd. Westerbaen schreef tal van (gelegenheids)gedichten en vertaalde werk van Seneca, Vergilius, Ovidius en Terentius, waaronder Adelphi dat is de gebroeders. Hij was bevriend met Constantijn Huygens. Wetsteen, (Johan) Hendrik (1649-1726). Amsterdams boekverkoper. Hij drukte voornamelijk in het Latijn, maar gaf ook veel Franse, en enkele Nederlandse en Duitse boeken uit. Zwaerdecroon, Hendrik (ca. 1594-?). Conrector van de Latijnse school in Leiden, later rector in Noordwijk en Rotterdam. In 1648 werd zijn Terentiusvertaling uitgebracht, die verschillende keren werd herdrukt.
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
183
Literatuurverwijzingen In deze lijst zijn de werken waaruit in deze bundel een ‘Voorrede’ is opgenomen, niet vermeld. Baar, H.H. van den, 1968 ‘Wilima Séwela iskusstvo Nederlandskago jazyka’. In: Handelingen van het dertigste Nederlands filologencongres. Groningen: 126-129 Bruin, C.C. de, 1993 De Statenbijbel en zijn voorgangers. Nederlandse bijbelvertalingen vanaf de Reformatie tot 1637 (bew. door F.G.M. Broeyer). Haarlem-Brussel Buitendijk, W.J.C., 1975 Jan Vos Toneelwerken. Assen-Amsterdam Caron, W.J.H., 1953 Heule, Christiaen van, De Nederduytsche spraec-konst ofte tael-beschrijvinghe (1633). Uitgegeven, ingeleid en toegelicht. Groningen-Djakarta Caron, W.J.H., 1958 Petrus Leupenius, Aanmerkingen op de Neederduitsche taale en Naaberecht, uitgegeven en toegelicht. Groningen Caron, W.J.H., 1971 Heule, Christiaen van, De Nederduytsche grammatica ofte spraec-konst (1625). Uitgegeven, ingeleid en toegelicht. Groningen Daan, J., 1989 ‘Als iet komt tot niet... Nederlands van hoog tot laag’. In: Verslagen en mededelingen van de koninklijke academie voor Nederlandse taal- en letterkunde 1989: 2-79 Daan, J., 1992 ‘Wat is een dialect? De betekenisnuances van dit woord in Nederland, bij Lambert ten Kate en in latere eeuwen’. In: Taal en tongval 44: 156-187 Dalen, Mieke van, 1992 ‘Huydecopers samentrekkingsproblemen en de taalbeschouwing in de 18de eeuw’. In: De nieuwe taalgids 85: 136-146 Dibbets, G.R.W., 1985 Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst (1584), ingeleid, geïnterpreteerd, van kommentaar voorzien en uitgegeven. Assen-Maastricht Dibbets, G.R.W., 1989 ‘De drieledige vormen in taal en taalbeschouwing’. In: De nieuwe taalgids 82: 339-341
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
184 Dibbets, G.R.W., 1991 Vondels zoon en Vondels taal. Johannes Vollenhove en het Nederlands. Amsterdam Dibbets, G.R.W., 1992 ‘Moonens “Nederduitsche spraekkunst” (1706) in brieven aan Vollenhove’. In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 108: 256-275 Dibbets, G.R.W., 1993 ‘Joachim Oudaan en de taalvoorschriften’. In: B. van Bakel, P.-A. Coppen en P.Rolf (eds), Zin dat het heeft. Een liber amicorum voor Jan. van Bakel. Nijmegen: 145-157 Dibbets, G.R.W. & M. Klein, 1990 ‘Huydecopers samentrekkingsproblemen’. In: De nieuwe taalgids 83: 323-336 Dijck, J.J.E. van, 1958 ‘Balthazar Huydecoper en Vondel; een hoofdstuk uit de geschiedenis der achttiende-eeuwse Vondelwaardering’. In: Uit de school van Michels. Nijmegen: 76-116 Eeghen, I.H. van, 1960-1978 De Amsterdamse boekhandel 1680-1725. [5 delen]. Amsterdam Feitsma, A., 1966 ‘Johannes Hilarides yn taelkundige polemyk’. In: A. Feitsma et al., Johannes Hilarides en syn naamspooringen van het platte Friesk. Tekst, kommentaer, bibliografy en registers. Tweede deel. Grins: 49-71 Francius, P., 1699 Gregorius Nazianzenus Van de mededeelzaamheidt. Amsterdam Geerts, G., 1966 Genus en geslacht in de gouden eeuw. Tongeren Haitsma Mulier, E.O.G. & G.A.C. van der Lem, 1990 Repertorium van geschiedschrijvers in Nederland, 1500-1800. Den Haag Halma, F., 1708 Le grand dictionaire François & Flamend/Het groot Fransch en Nederduitsch woordenboek. Amsterdam Hanou, A.J., 1988 ‘De ondergang van Pieter Poeraet (1684-?), dominee-dichter’. In: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 11: 37-60 Heule, C. van, 1625 zie Caron 1971 Heule, C. van, 1633 zie Caron 1953
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
185 Hoeven, A. van der, 1896 Lambert ten Kate, De ‘Gemeenschap tussen de Gottische Spraeke en de Nederduytsche’ en zijne onuitgegeven geschriften over klankkunde en versbouw. 's-Gravenhage Hull, W.I., 1933 Willem Sewel of Amsterdam 1653-1720. The first Quaker historian of Quakerism. Swarthmore, Pennsylvania Jongeneelen, G.H., 1992 ‘Lambert ten Kate and the origin of 19th-century historical linguistics’. In: J. Noordegraaf, K. Versteegh, K. Koerner (eds), The history of linguistics in the Low Countries. Amsterdam-Philadelphia: 201-219 Kluit, A., 1759 ‘Voorrede’. In: David van Hoogstraten, Lyst der gebruikelykste zelfstandige naemwoorden. Amsterdam Knol, J., 1977 ‘De grammatica in de achttiende eeuw’. In: D.M. Bakker en G.R.W. Dibbets (eds), Geschiedenis van de Nederlandse taalkunde. 's-Hertogenbosch: 65-112 Knol, J. en M. Maas, 1977 Bibliografie van de geschriften op het gebied van de Nederlandse taalkunde uit de periode 1691-1804. Amsterdam-Nijmegen Kollewijn, R.A., 1906 ‘Een taaldespoot uit de pruiketijd’. In: Taal en Letteren 16: 1-29 Kollewijn, R.A., 1932 ‘De geschiedenis van de geslachten der zelfstandige naamwoorden in het Nederlands’. In: Nederlandse spelling, geslacht en verbuiging. Een bundel opstellen van J.H. van den Bosch et al. Groningen-Den Haag-Batavia: 52-91 Kooiman, K., 1917 ‘Een oude critiek op Hoogstraten's geslachtslijst’. In: Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde 36: 309-317 Kuiper, E.J., 1958 De Hollandse ‘schoolordre’ van 1625. Groningen Leendertz Jr., P., 1931 Bibliographie der werken van P.C. Hooft. 's-Gravenhage Maljaars, A., 1979 Bijdrage tot de kennis van genus en geslacht in de achttiende eeuw, met een uitweiding over de pronominale aanduiding in het moderne Nederlands. Utrecht
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
186 Nolen, Th., 1886 Iets over David van Hoogstraten en de letterkundige twisten van zijn tijd. Rotterdam Osselton, N.E., 1973 The dumb linguists. A study of the earliest English and Dutch dictionaries. Leiden-Londen Peeters, L., 1989 ‘Taalcultuur en stadscultuur in de zeventiende eeuw: sociolingïstische aspecten van Vroegnieuwnederlandse taalideologie’. In: (dez.) Taalopbouw als renaissance-ideaal. Studies over taalopvattingen en taalpraktijk in de zestiende en zeventiende eeuw. Amsterdam: 160-178 Peeters, L., 1989a ‘Taalkunde en wetenschap in de zestiende eeuw, en het ontstaan van het Nederlandse trivium’. In: (dez.) Taalopbouw als renaissance-ideaal. Studies over taalopvattingen en taalpraktijk in de zestiende en zeventiende eeuw. Amsterdam: 16-39 Peeters, L., 1990 ‘Lambert ten Kate (1674-1731) en de achttiende-eeuwse taalwetenschap’. In: Traditie en progressie. Handelingen van het 40ste Nederlands filologencongres. 's-Gravenhage: 151-160 Pels, A., 1677 zie Schenkeveld-van der Dussen 1973 Pol, L., 1987 Romanbeschouwing in voorredes. Een onderzoek naar het denken over de roman in Nederland tussen 1600 en 1755. Utrecht Posthumus, J., 1993 ‘Van Jaeger naar Kramers. De eerste halve eeuw van Kramers’ vertaalwoordenboeken Frans, Duits en Engels’. In: Trefwoord 6: 15-33 Roscam Abbing, M., 1987 Van Hoogstraten; iconografie van een familie. S.l. Schaars, F.A.M., 1988 De Nederduitsche spraekkunst (1706) van Arnold Moonen (1644-1711). Een bijdrage tot de geschiedenis van de Nederlandstalige spraakkunst. Wijhe Schaars, F.A.M. en M. te Wilt, 1989 ‘Jacobus Nylöe (1670-1714) en zijn Aenleiding tot de Nederduitsche taal’. In: Dibbets, G.R.W. en P.W.M. Wackers (eds), Wat duikers vent is dit! Opstellen voor W.M.H. Hummelen. Wijhe: 267-294
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
187 Schaik, C.J.J. van, 1962 Balthazar Huydecoper; een taalkundig, letterkundig en geschiedkundig initiator. Assen Schenkeveld-van der Dussen, M.A., 1973 A. Pels' Q. Horatius Flaccus Dichtkunst op onze tijden en zeden gepast. Met inleiding en commentaar. Assen Schultink, H., 1989 ‘Regelmaat in onregelmatigheid: Ten Kate, Van Haeringen en de ANS in historisch perspectief’. In: A. Quak en F. van der Rhee (eds), Palaeogermanica et onomastica. Festschrift für J.A. Huisman zum 70. Geburtstag. Amsterdam: 202-213 Sterck, J.F.M., 1935 Vondelbrieven uit de XVIIe eeuw aan en over den dichter. Amsterdam-Sloterdijk Unger, J.H.W., 1888 Bibliographie van Vondels werken. Amsterdam Vollenhove, J., 1686 ‘Aan de Nederduitsche schryvers’. In: (id.) Poëzy. Amsterdam: 564-577 Vooys, C.G.N. de, 1924 ‘Achttiende-eeuwse spraakkunstbeschouwing’. In: Verzamelde Taalkundige Opstellen I. Groningen-Den Haag: 354-373 Vooys, C.G.N. de, 1970 Geschiedenis van de Nederlandse taal. Groningen WB. De werken van Vondel. [11 delen]. Amsterdam, 1927-1940 Zwaan, F.L., 1939 Uit de geschiedenis der Nederlandsche spraakkunst. Grammatische stukken van De Hubert, Ampzing, Statenvertalers en reviseurs, en Hooft, uitgegeven, samengevat en toegelicht. Groningen-Batavia (Groningen, 21974)
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
188
Lijst van illustraties p. x: p. 32: p. 44: p. 50: p. 58: p. 91:
p. 156:
portret van Ten Kate; uit: C.G.N. de Vooys, Geschiedenis van de Nederlandse taal (Groningen: Wolters-Noordhoff, 1970) portret van Moonen; uit: C.G.N. de Vooys, Geschiedenis van de Nederlandse taal (Groningen: Wolters-Noordhoff, 1970) titelpagina van Nylöes Aanleiding (1703); uit: J. Nylöe, Aanleiding tot de Nederduitsche taal (Amsterdam: Gerardus Borstius, 1703) portret van Sewel; uit: W. Sewel, Nederduytsche spraakkonst (Amsterdam: Assuerus Lansvelt, 1708) portret van Van Hoogstraten; uit: D. van Hoogstraten, Ezopische fabelen van Fedrus (Amsterdam: François Halma, 1704) titelpagina van Van Hoogstraten 1710; uit: D. van Hoogstraten, Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden (Amsterdam: François Halma, 1710) portret van Huydecoper; uit: B. Huydecoper, Hekeldichten, brieven en dichtkunst van Q. Horatius Flaccus (Amsterdam: erven J. Ratelband en compagnie, en Hermanus Uitwerf, 1737)
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
188
Register van persoonsnamen In dit register zijn de persoonsnamen opgenomen die in deze studie ter sprake zijn gekomen in de inleiding, de teksten 1-10 en in de lijst van personen. Niet vermeld zijn namen van uitgevers, namen van auteurs na 1800 en namen in titels van geschriften. Verwijzingen naar persoonsnamen in noten zijn gecursiveerd. Aldegonde, Philips van Marnix van St.- 11, 171 Alexowitz, Peter, zie Peter de Grote Alkemade, Cornelis van 66, 74, 74-75, 88, 171, 180 Alting, Henricus 40 Alva 163 Ameyden, Dominicus van der 1, 59 Ampzing, Joannes 35 Ampzing, Samuel v, 35, 39, 65, 73, 124, 171, 177 Anonymus Batavus, zie Verwer, Adriaen Antonides van der Goes, Joannes 11, 23, 23, 25, 82, 83, 87, 171 Apuleius Madaurensis, L. 104 Aristoteles 62 Atabaliba 82 Augustus, Octavianus 22, 41 Baak, Laurens, zie Bake, Laurens Baerle, Caspar van 41, 63, 64, 171-175, 182 Baerle, Susanna van 173 Bake, Laurens 11-12, 25-26, 87, 171, 175 Barents, Willem 159-160 Barlaeus, Caspar, zie Baerle, Kaspar van Bartas, Du 174 Baudartius, Wilhelmus 39 Blaeu, J. 159 Blaeu, P. 159 Blaeu, Willem 178 Bockhoven, François van 63, 171-172 Bödiker, Johann 121, 171 Bogerman, Johannes 39 Boileau-Despréaux, Nicolas 163 Boom 159 Borstius, Gerardus 19, 45 Brandt, Caspar 68, 71, 87, 99, 172-173 Brandt, Cornelia 173 Brandt sr., Geeraert vii, 11, 23, 25, 27, 27, 35, 38, 41, 52, 52, 54-55, 68, 71, 72, 87, 99, 171-174 Brandt jr., Geeraert 68, 71, 87, 99, 172 Brandt, Joannes v-vi, 25, 31, 68, 71, 87, 99, 172 Bredero, Garbrant Adriaensz 11, 11, 88, 88, 172, 175, 181 Brill, W.G. 180
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
Brjus, Jakov Vilimovic, zie Bruce, Jacob Daniel Broekhuizen, Joan van 89, 89-90, 171-172, 175 Brouërius van Nidek 173 Bruce, Jacob Daniel 49 Bucerus, Gerson 39 Buxtorf, Johann, zie Scioppius, Gaspar Caesar, Gaius Julius 22, 127 Camerarius, Philippus 41 Campen, Cornelis Jacobsz van 88 Camphuysen, Dirk Rafaëlsz 11, 11, 172, 176 Cattenburch, Adriaan van 138, 172-173, 176 Cats, Jacob 88, 171-172, 176 Christina van Zweden 84 Christus 66 Cicero, M. Tullius 11 Clerc, Jean le 89-90 Coornhert, Dirck Volkertsz 11, 11, 173, 177, 181 Coster, Samuel 11, 11, 88, 173, 177 Damman, Sebastianus 40 Dares 166, 166 Decker, Jeremias de 10, 38, 71, 87, 173, 182 Dematius, Carolus 40 Donker, Hendryk 30 Dousa, Janus 180 Dumbar, Gerard 117, 173 Elzevier, Kornelis viii
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
190 Ennius, Quintus 23, 23, 173 Entellus 166, 166 Erasmus, Desiderius 38 Ezechiel 82 Fox, George 103 Francius, Petrus v-vi, 3, 3, 15, 25-26, 31, 38, 40, 89, 173 Fullenius, Bernardus 39-40 Gaveren, Joan van 31, 45, 49, 100, 173 Goethals 159 Gomarus, Franciscus 39 Griethuysen, Sybille van 42 Groot, Hugo de 67, 67, 173 Haes, Frans de 64, 173, 175 Haes, Joan de 63, 63, 171, 174, 180 Halma, François v-vi, 1, 15-17, 31, 51, 53, 54, 54, 55, 55, 59, 98-99, 174, 179 Halma, Samuel 54 Hannot, Samuel 175 Hemsterhuis, Tiberius 115, 174, 176 Heuiter, Pontus de 35, 174 Heule, Christiaen van 8, 35, 73, 81, 96, 96, 97, 97, 98, 98-99, 124, 174-175 Heyns, Maria 41, 42, 174 Heyns, Peeter 174 Heyns, Zacharias 41, 174 Hickes(ius), George 121, 174 Hilarides, Johannes vi, 1, 104 Hinlópen, Nicolaas 157 Homerus 166, 173 Hommius, Festus 39 Hooft, Pieter Corneliszoon vii, 1, 4-5, 5, 6, 6, 9, 11, 11, 15, 17, 17, 23, 24, 24, 25, 26-27, 35, 41, 53, 57, 63, 63, 65, 67, 68, 71-72, 72, 73, 87-88, 88, 111, 116, 116, 124, 133, 137, 137-138, 158, 164, 171-172, 174-175, 178, 180-182 Hoogstraten, David van v-vi, viii, 1-18, 31, 33, 35, 40, 49, 52, 53, 55, 59-92, 93, 102-105, 111-114, 133, 137, 138, 158, 159, 165, 169, 171-179, 181-182 Horatius Flaccus, Quintus 11, 14, 15, 25, 29, 57, 65, 85-86, 104, 163, 175-176, 178 Hubert, Antonis de 35, 65, 67, 71, 124, 175-177, 179, 181 Huydecoper, Balthazar vi-vii, 157-170, 176, 178, 180 Huydecoper, Geertruidt 9 Huydecoper, Joan 8, 9 Huygens, Constantijn 41, 48, 88, 176, 178, 182 Janssonius van Waesberge, G. 159 Janssonius van Waesberge, J. 159 Junius, Hadrianus 108, 108-109, 176
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
Kampen, zie Campen, Cornelis Jacobsz van Kamphuizen, zie Camphuysen, Dirk Rafaelsz Karel de Grote 108 Karel de Tweede 117 Kate, Lambert ten vi, viii, 108, 115-155, 174-176, 181 Kats, zie Cats, Jacob Kattenburg, zie Cattenburch, Adriaan van Ketel, Cornelis 11, 11, 176 Kiliaen, Cornelis 125 Kluit, Adriaan 111, 115, 176 Kók, Allard 34, 35, 176-177 Kolyn, Klaas 117 Korenhart, zie Coornhert, Dirck Volkertsz Koster, zie Coster, Samuel Larenus, Jodocus 39 Lelyveld, Frans van 157, 159 Leopoldus 84 Leupenius, Petrus 35, 39, 73, 73, 81, 177, 181 Linden, Henricus Arnoldi van der 40 Livius, Titus 104 Long, Isaac le 75 Longinus 166 Lucretius Carus, Titus 73, 73, 173, 177 Maerseveen, Heere van, zie Huydecoper, Joan Maerseveen, Mejuffrou van, zie Huydecoper, Geertruidt Mander, Karel van 176 Maro, zie Vergilius Maro, Publius Mattheus 82, 82, 104, 106 Maurits 43, 180-181 Melis, zie Stoke, Melis
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
191 Meyer, Lodewijk 178 Montaigne, Michel de 41 Moonen, Arnold v-vi, 11, 15-16, 16, 25, 27, 27, 31-43, 45, 48, 48, 49, 51-52, 52, 56, 59, 62, 62, 63, 63, 68, 68, 72-73, 72-73, 79, 79-81, 87, 111, 113, 119, 121, 133-34, 137, 158, 172, 174-175, 177, 179, 181 Mozes 82, 127 Nauta, Hero 45 Nazianze, Gregorius van v, 3, 26, 38, 40, 173, 177 Nazo, zie Ovidius Naso, Publius Nieuhusius, Guilhelmus 40 Nylöe, Jacobus vi, viii, 1, 19-30, 36, 45-48, 52, 52, 72, 72, 87, 98, 172, 175, 177-178, 181 Onder de Linden, Gerard 53, 111 Ooster, Matthias 138, 177 Oudaan, Joachim 78, 86-87, 87, 173, 175, 177-178 Outhof, Gerard 111 Ovidius Naso, Publius 25, 82, 82, 157, 159, 159-160, 166, 168, 177, 182 Pacuvius 23 Palm, Kornelis van der viii Papenbroek, Gerard van 138, 178 Pars, Adriaan 33 Paulus 25 Pels, Andries 6, 11, 15, 15, 85, 85-86, 175, 178 Peter de Grote 49, 117 Plantin, Christoffel 52 Plemp, Cornelis Gijsbertsz 11, 11, 35, 178 Plinius Secundus, Gaius 22, 22 Plutarchus 72, 178 Poeraet, Peter vi, 98, 113, 178 Polyander, Johannes 39 Poot, Hubert Korneliszoon 157 Racine, Jean 10, 85 Ravesteijn, Paulus Aertsz van 39 Reael, Laurens 11, 11, 175, 178, 181 Reland, Adriaen 111, 177, 179, 181 Renesse, Ludovicus Gerardus à 40 Revius, Jacobus 39, 40, 179 Reyd, Everard van 4, 4, 179 Rolandus, Jacobus 39 Rollenhagen, G. 57 Rotgans, Lucas 87, 179 Rouxel, Claude 17, 17, 179 Ruyter, Michiel Adriaansz. de 25, 25, 83
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
S., M. vi Sallustius Crispus, C. 104 Schelling, Pieter van der 161 Schottel, Justus Georg 31, 35, 121, 171, 179 Schryver, Peter, zie Scriverius, Petrus Schynvoet, Simon 160 Scioppius, Gaspar 35, 179 Scriverius, Petrus 74, 74-75, 179 Seneca 182 Sewel, Willem vi-viii, 1, 16, 19, 27, 36, 45, 47, 49-57, 59, 73, 80-81, 84, 93-109, 118, 124, 172, 174, 178, 180 Sibelius, Caspar 40 Sidonius, Apollinaris 108, 108, 179 Spiegel, Hendrik Laurensz 11, 11, 23, 23, 35, 63, 88, 177, 180-181 Stevin, Simon 23, 24, 43, 43, 180 Stijl, Klaas viii Stoke, Melis 74, 75, 88, 171, 180 Suderman, Jan 63, 180 Suetonius 22, 22 Swart, Steven 51 Syrus, Publilius 47 Tacitus, Publius Cornelius 17, 108, 180 Teeckmannus, Arnoldus 39 Terentius Afer, P. 73, 73, 77, 84, 180, 182 Thucydides 73, 73, 181 Thysius, Antonius 39 Tuinman, Carolus vii Uitenbogaert, Joannes 67, 181 Vechter, Jan Pietersz. 88 Velthem, Lodewijk van 75 Vergilius Maro, Publius 6, 19, 25, 41, 41, 114, 166, 166, 173, 181, 182 Verwer, Adriaen vii, 49, 51, 56, 59, 67, 72, 77, 79-81, 93, 97, 100-103, 111, 113, 115, 120, 174-177, 179, 181 Verwer, Pieter 138
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.
192 Victorijn, zie Vechter, Jan Pietersz. Visscher, Roemer 11, 11, 172, 175, 181 Vollenhove, Joannes v-vii, 11, 14, 19, 23, 23-24, 25, 25-27, 28, 28, 31, 34, 36, 36, 39, 45, 47-48, 68, 71, 81, 87, 181 Vondel, Joost van den vii, 1, 4-5, 5, 6, 6, 11, 11, 14, 16, 19-20, 23, 25, 26-27, 30, 30, 31, 40-41, 41, 48, 48, 53, 62, 63, 65-66, 67, 68, 71-72, 72, 78, 81, 83, 83-84, 87-88, 87-88, 101, 103, 103, 111, 114, 133, 157-159, 159, 160, 160, 163-164, 166-169, 166-169, 171-172, 175, 177-182 Vos, Jan 8, 9, 10, 10-11, 75, 75-76, 77, 77, 169, 173, 175, 182 Vossius, Gerardus Joannes 35, 105, 105, 107, 108, 118, 182 Walaeus, Antonius 39 Wees, Abraham de 159 Westerbaen, Jacob 77, 182 Wetsteen, (Johan) Hendrik 88, 182 Wetstein, Gerard 115 Wetstein, Rudolph 115 Widmar, Abdias 39 Willem Lodewijk 179 Zeydelaar, Ernst viii Zwaerdecroon, Hendrik 77-78, 77-78, 182
R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar.