Voor het voetlicht
De ondergrondse rijkdom van Thuin Ayhan Aksu en Mascha van Nieuwkerk Thuin, een klein historisch stadje in het land van de zuiderburen, staat tegenwoordig volop in de aandacht bij amateurarcheologen en andere schatzoekers. Volgens recent archeologisch onderzoek is namelijk gebleken dat een kleine heuvel in de nabijheid van de stad de plek is geweest waar Julius Caesar meer dan twee millennia geleden een opstandige stam in de Lage Landen versloeg. De Romeinse generaal tekende deze overwinning op in zijn De Bello Gallico, maar dit geschrift werd wegens diens propagandistische karakter door menig oudhistoricus wat betreft historische waarde in twijfel getrokken. Sinds kort lijkt het echter mogelijk om de woorden van Caesar te staven met het archeologische onderzoek. Skript ging op onderzoek uit en vroeg zich af wat de vondst concreet betekende voor zowel historici als archeologen. Weinig gebeurtenissen in de geschiedenis van de Lage Landen spreken zo tot de verbeelding als de Gallische veroveringen van Julius Caesar. Dankzij deze veldtochten kwamen de Nederlanden voor het eerst in de geschreven geschiedenis voor en werd er een begin gemaakt met de opname van de Lage Landen in het Romeinse Rijk. Niet alleen had deze gebeurtenis grote invloed op de toekomst van de regio, maar hij was ook belangrijk voor de verdere politieke carrière van Julius Caesar. Tot nu toe was er opvallend weinig bekend over de verovering van de Lage Landen. Onze kennis bleef beperkt tot het propagandistisch werk De Bello Gallico, waarin Caesar zijn verovering van Gallië beschrijft. Echter, in de zomer van 2012 publiceerden onderzoekers van de Vrije Universiteit Amsterdam en de Katholieke Universiteit Leuven een archeologische studie waarmee de beschrijvingen van Caesar met archeologische gegevens kunnen worden vergeleken. Na de ontdekking van verschillende goudschatten nabij Thuin is een groep onderzoekers erin geslaagd de plek te identificeren waar de lokale stam van de Aduatuci werd verslagen. Skript wilde weten wat deze archeologische vondst betekent voor historici en archeologen. Voor veel historici is de praktijk van de archeologie namelijk een relatief onbekend terrein. Hoe breed dit terrein kan zijn wordt bij het archeologische onderzoek in Thuin eens en temeer duidelijk. Kennis uit zowel de landschapsarcheologie als de numismatiek werd in dit onderzoek gecombineerd met vondsten van amateurarcheologen. Om achter de reikwijdte van het onderzoek te komen sprak Skript met Nico Roymans, hoogleraar in de West-Europese archeologie van de Vrije Universiteit en de initiatiefnemer van het onderzoek. Met oudhistoricus Jona Lendering besprak Skript vervolgens de implicaties voor de oude geschiedenis in het algemeen.
193 definitief344 (1).indd 193
24-12-2012 11:45:20
Achtergronden van de opgraving
Tegenwoordig is de aanleiding voor archeologisch onderzoek vaak de bedreiging van een historisch relevante plek door stadsplanning, industrie of andere bouwprojecten. Als in een dergelijke situatie archeologische informatie acuut verloren dreigt te gaan zijn het vaak ingehuurde commerciële archeologiebedrijven die op korte termijn de relevante gegevens veilig proberen te stellen. In het geval van Thuin was van een acute bedreiging geen sprake. Het onderzoek is ontstaan uit een poging van enkele samenwerkende Belgische en Nederlandse numismaten (muntwetenschappers) en archeologen om de Keltische goudcirculatie in de regio in kaart te brengen in de periode voor de veroveringen van de Romeinen. Dat dit onderzoek uiteindelijk ook belangrijke onthullingen zou doen rondom de veroveringen van Caesar konden de onderzoekers toen nog niet vermoeden. Nico Roymans, hoogleraar in de West-Europese archeologie van de Vrije Universiteit, was als een van de initiatiefnemers vanaf het eerste uur bij dit onderzoek betrokken. Hij vertelt dat de eerste stappen in dit onderzoek konden worden gezet dankzij vondsten van verschillende amateurarcheologen. Waar veel van zijn collega’s vaak terughoudend zijn in het raadplegen van hobbyisten heeft Roymans minder moeite om van hun vondsten gebruik te maken. ‘Het gaat hier vaak om belangrijke documenten die archeologen kunnen helpen om inzicht te krijgen in wat er zich in de late ijzertijd afspeelde. Daarom hebben wij heel bewust geprobeerd om bij een aantal goudschatten de vinder te achterhalen om hem over te halen precies de plek aan te wijzen waar die goudobjecten zijn gevonden, zodat wij ter plekke een testopgraving konden doen.’ Dit soort testopgravingen zijn in de eerste plaats bedoeld om de vindplaats van de objecten te verifiëren zoals door de ‘amateurarcheoloog’ in kwestie is opgegeven. Daarnaast kan de archeoloog door middel van deze opgravingen meer over de context van de goudschatten te weten te komen. De interpretatie van de objecten wordt sterker naarmate men meer contextgegevens heeft. Waar numismaten zich richten op de munten zelf, vertellen archeologen een verhaal naar aanleiding van de context van de munten. Het materiaal kan bijvoorbeeld uit een graf komen of op een cultusplaats gevonden zijn. Zo kan de vindplaats implicaties hebben voor de bedoeling waarmee deze muntschatten achtergelaten zijn. ‘Men kan hierbij denken aan godsverering of in sommige gevallen het veilig stellen van bezittingen in crisissituaties. Zo geeft de context meer historische kleur aan de schatvondst’, aldus Roymans. In het geval van de schatvondsten in Thuin had de plaats van het gevonden materiaal belangrijke consequenties voor de historische betekenis van het materiaal. Uit een analyse van het landschap werd duidelijk dat de schatten zijn gevonden in en bij een oppidum, zoals beschreven door Caesar. Dit is een nederzetting, gelegen op een heuvel of plateau en versterkt met wallen, die enkel bereikt kon worden via een smalle landtong tussen twee rivieren.1 De drie schatvondsten die op de verdedigingswal en vlak buiten de vermeende versterking zijn gevonden krijgen nog extra historische relevantie door de vondst van twee concentraties loden slingerkogels, waarvan bekend is dat ze in de tijd
Skript Historisch Tijdschrift 34.4
definitief344 (1).indd 194
194 24-12-2012 11:45:20
van de Kelten enkel gebruikt werden door het Romeinse leger. Een van deze concentraties is op de hoofdwal gevonden, de wal die de versterking afsloot van de toegangsweg en de enige plek waar de nederzetting niet werd beschermd door natuurlijke grenzen. Dit is volgens de verslagen van Julius Caesar de plek geweest van waaruit de Romeinen de nederzetting hebben aangevallen. Een combinatie van deze gegevens – de plek van de slingerkogels en de karakteristieke ligging van het oppidum – tezamen met de datering van de muntschatten rond de vroege jaren vijftig voor Christus, maakt het verleidelijk om de vondsten in verband te brengen met de door Caesar beschreven aanval op de nederzetting van de Aduatuci. Daarmee komt de datering precies overeen met de periode waarin de aanval plaats zou hebben gevonden. Volgens de onderzoeksgroep is het waarschijnlijk dat de dreiging van de Romeinse troepen de directe aanleiding vormde voor het begraven van de gevonden muntschatten. Zelfs een voorzichtige schatting op basis van stempelgenealogieën laat zien dat de goudcirculatie in de omgeving in de eerste eeuw voor Christus zeer omvangrijk moet zijn geweest. Roymans: ‘De gevonden goudschatten maken een zeer klein percentage uit van de totale hoeveelheid goud die aanwezig moet zijn geweest in de versterking. Zoals de Keltische bewoners gehoopt moeten hebben, zijn de teruggevonden goudschatten aan de aandacht van de plunderaars ontsprongen.’
De verovering volgens Caesars De Bello Gallico
Op basis van het gegeven dat er geen inheemse of Romeinse munten zijn gevonden die dateren van ná deze veldslag, gaan de onderzoekers ervan uit dat de troepen van Caesar de nederzetting na hun overwinning volledig hebben leeggeplunderd. De rijke goudcirculatie maakte het noorden van Gallië dan ook erg interessant voor Caesars troepenmacht. Voor een reconstructie van het precieze verloop van de verovering kon gebruik gemaakt worden van verschillende historische bronnen. Caesar beschrijft in zijn De Bello Gallico hoe hij na een veldslag met de Nervii, een Gallische stam in het westen van het huidige België, zijn aandacht richtte op de meer oostelijk gevestigde Aduatuci. De Aduatuci hadden zich echter verschanst in hun oppidum. Volgens Caesar gaf de stam zich over na het aanschouwen van de indrukwekkende Romeinse belegeringstorens, maar vielen ze na het sluiten van de vrede alsnog de Romeinse troepen aan. Caesar kon naar zijn zeggen weinig anders dan de aanval inzetten en de nederzetting alsnog innemen:
Daags daarna braken we de poorten open, die door niemand meer bewaakt werden, en lieten onze soldaten binnengaan. Ceasar liet de hele stad, mensen en goederen, in één partij verkopen. Van de opkopers kreeg hij te horen om hoeveel koppen het ging: drieënvijftigduizend.2
Deze tekstpassage was traditioneel de enige bron die ons kon vertellen hoe de Romeinse aanwezigheid in de Lage Landen precies is begonnen en heeft historici
195 definitief344 (1).indd 195
24-12-2012 11:45:20
dan ook veel hoofdbrekens bezorgd. Het belangrijkste probleem was dat Caesars De Bello Gallico een tekst is die de gebeurtenissen volledig vanuit het perspectief van de veroveraars beschrijft. Voor oudhistorici maakt dit het werk natuurlijk erg onbetrouwbaar om de verovering precies te kunnen reconstrueren. Daarnaast is De Bello Gallico voor een belangrijk deel geschreven om Caesars veroveringen in Gallië bij het publiek bekend te maken en zijn reputatie te versterken. Deze twee aspecten, de beperking tot één bron en het propagandistisch karakter van de tekst, maakten een reconstructie van de verovering een lastige aangelegenheid. Zolang niet bekend was waar het oppidum zich precies bevond kon nooit worden aangetoond hoe het zuiden van de Lage Landen precies aan het Romeinse Rijk zijn toegevoegd. Dankzij de archeologische bevindingen kon uiteindelijk worden aangetoond dat het oppidum zich bij het huidige Thuin bevond.
Muntgenealogieën
Archeologisch onderzoek waarbij sprake is van veel verschillende soorten bronnen brengt vaak meerdere specialistische onderzoeksdisciplines bij elkaar. Naast de eerder genoemde landschapsarcheologie werd een belangrijke bijdrage geleverd door de numismatiek. Aan de hand van de stempelgenealogieën en distributiekaarten van de Belgische numismate Simone Scheers konden de schatvondsten in dit onderzoek met grote precisie worden gedateerd. Scheers geldt als een van de meest invloedrijke numismaten van de twintigste eeuw en de grote stappen die er de afgelopen decennia in haar vakgebied zijn genomen hebben ervoor gezorgd dat de classificatie van munten veel nauwkeuriger is geworden. Aan de hand van de afbeeldingen op beide zijden van de munten kan Scheers achterhalen met welke muntstempels deze munten zijn geslagen. Muntateliers gebruikten enige tijd hetzelfde stempel voor de munten die zij sloegen, maar na slijting van de stempel gingen zij direct over op een nieuwe stempel met een soortgelijke afbeelding. Zo ontstaat er een zogenaamde ‘stempelgenealogie’, waarbij een gedetailleerde lijst kan worden gemaakt van de volgorde waarin verschillende stempels werden gebruikt. Als een archeoloog vervolgens de stempels van de gevonden munten naast deze genealogie legt, kan worden vastgesteld hoe verschillende schatvondsten zich chronologisch tot elkaar verhouden. Het gaat hier dus om een relatieve datering. Simone Scheers ontwikkelde deze methode al in 1977, toen alle verdere middelen tot datering van munten nog ontbraken. En hoewel de moderne techniek inmiddels veel nieuwe mogelijkheden biedt is haar methode nog steeds springlevend. Bij een heropening van het dateringsdebat in 1999 door de numismaten Haselgrove en Van Heesch werden weliswaar stevige kanttekeningen gezet bij verschillende munttypen, maar de datering van de munten uit de periode van de Gallische oorlogen bleef overeind. Zodoende is het onderzoek van Scheers ook in 2012 nog steeds bruikbaar.3
Skript Historisch Tijdschrift 34.4
definitief344 (1).indd 196
196 24-12-2012 11:45:20
De gevolgen van de Gallische Oorlogen
Uit de stempelanalyses en de reconstructie van de goudcirculatie kan worden opgemaakt dat het huidige België, Noord-Frankrijk en het gebied tot aan Trier bijzonder rijk moet zijn geweest. Hoe deze grote hoeveelheden goud zijn verworven is nog niet geheel duidelijk, maar het lijkt aannemelijk dat het wassen van goud in de Ardennen en de Eifel een belangrijke bron moet zijn geweest. Deze goudcirculatie was in de laatste eeuw voor Christus nog bloeiend, maar verdween volledig na de veldtocht van Caesar. ‘We vinden hierna geen muntschatten meer en er worden ook geen munten meer geslagen. Al het goud is in een keer verdwenen’, aldus Roymans. De onderzoekers wisten dit in verband te brengen met een opmerking van de Romeinse historicus Suetonius uit diens De Vita Caesarum:
In Gallië roofde hij de heiligdommen en de tempels van de goden leeg, die vol waren van offergaven. Steden verwoestte hij vaker met het oog op buit dan als strafmaatregel. Dit had tot gevolg dat hij een overvloed aan goud kreeg. Hij bracht het in Italië en in de provincies op de markt voor drieduizend sestertiën per pond.4
Overzicht van de munten die in de eerste muntschat bij Thuin zijn gevonden (Coll. Koning Boudewijnstichting, KMKG, Brussel. © D. Bollaert, K. Moortgat)
definitief344 (1).indd 197
24-12-2012 11:45:21
Het lijkt erop dat Caesars oorlogsbuit zo groot was dat de goudmarkt in Italië ontwricht raakte, de goudprijs kelderde en hij zijn goud uiteindelijk verkocht voor 3000 sestertiën per pond, ongeveer de helft van de goudprijs voorheen. Dit is een duidelijke indicatie van de ongekende rijkdom die Caesar in korte tijd vergaarde. Met de verovering van Gallië werd Caesar plotsklaps een van de rijkste mannen van het Romeinse Rijk en was hij in staat veel van de schulden die hij in de loop der jaren had opgebouwd af te betalen. Caesar stond bekend als een erg vrijgevig man die er bovendien een kostbare leefwijze op na hield. De oorlogsbuit die hij in Gallië had gewonnen boden hem de kans deze uitgaven te bekostigen en een belangrijke rol binnen de politieke arena te blijven spelen. Zijn overwinningen maakten hem daarnaast ongekend populair bij zijn soldaten, die vanzelfsprekend ook profiteerden van de opbrengsten van de campagne. In zijn latere carrière zou hij nog veel van zijn manschappen vragen, maar dankzij zijn eerdere successen hoefde hij een opstand onder zijn troepen nooit te vrezen. De loyaliteit van zijn manschappen tijdens de burgeroorlogen was echter geen vaststaand feit. Romeinse soldaten hielden er absoluut niet van te vechten in een burgeroorlog en al helemaal niet na decennia van vrijwel aansluitende campagnes naar alle hoeken van de wereld. Het is goed mogelijk dat de soldaten van Caesar minder loyaal zouden zijn gebleven wanneer zijn werkwijze in het verleden minder profijtelijk was geweest. Op deze manier zien we welke gevolgen de veldtochten van Caesar tegen de Galliërs hebben gehad en hoe groot zijn invloed later zou worden in de politieke, militaire en economische arena. Het is natuurlijk onmogelijk met terugwerkende kracht iets te zeggen over hoe de carrière van Caesar zich zou hebben ontwikkeld wanneer hij deze successen niet had geboekt, maar het staat buiten kijf dat zijn reputatie was gevestigd en dat hij nu de financiële middelen had om een rol van betekenis te blijven spelen. De gevolgen van de veldtocht voor de toekomst van het Romeinse Rijk kunnen dan ook nauwelijks worden overschat. Hiertegenover staat het lot van de Aduatuci. Volgens De Bello Gallico werd na de verovering van het oppidum de volledige bevolking van ruim 50.000 mensen als slaaf verkocht. Het is erg aannemelijk dat dit het daadwerkelijke lot van de stam is geweest, want uit verschillende bronnen is bekend dat met de Romeinse troepenmacht een karavaan van slavenhandelaren en koopmannen meetrok die met iedere verovering winst probeerde te maken. De Aduatuci zijn mogelijk meegenomen naar Italië, want in latere bronnen horen we niet meer van hun bestaan.
Vervolgonderzoek en initiatieven
Er bestaat nog onzekerheid over vervolgonderzoek, maar de betrokken archeologen hebben aangegeven graag verder te willen graven. Nico Roymans is in ieder geval van plan in 2013 opnieuw in de omgeving van Thuin onderzoek te doen. Een mogelijk project is de opgraving van de vijf kilometer lange greppel die Caesar rond de versterking van de Aduatuci zou hebben gelegd, zodat de bewoners hun nederzetting niet konden verlaten. ‘We kunnen nu al bijna aangeven waar dat moet zijn geweest. De gevonden concentratie slingerkogels kan zo met een uitval uit het
Skript Historisch Tijdschrift 34.4
definitief344 (1).indd 198
198 24-12-2012 11:45:21
oppidum in verband worden gebracht. Veel details kunnen op deze manier nog verder worden ingekleurd,’ stelt Roymans. Een andere optie is onderzoek naar een mogelijke cultusplaats in de buurt van het oppidum. De omgeving wordt vooralsnog niet bedreigd door bijvoorbeeld bouwplannen, wat betekent dat de archeologen in theorie de kans hebben de omgeving goed te onderzoeken. Hier staat tegenover dat de publicatie van de meest recente resultaten ervoor heeft gezorgd dat iedereen van de goudschatten te weten is gekomen en amateurarcheologen zich op de locatie hebben gestort. ‘Kort geleden is bijvoorbeeld nog een massief gouden armband gevonden en dit zal de komende tijd alleen maar doorgaan,’ waarschuwt Roymans, ‘reden te meer om snel naar Thuin terug te keren.’ Roymans heeft gemengde gevoelens over deze zogenaamde ‘pieperaars’, die hij zo noemt wegens het piepende geluid van hun metaaldetectoren. Enerzijds kan de onprofessionele handelswijze van amateurarcheologen ervoor zorgen dat veel belangrijke informatie verloren gaat, anderzijds kunnen ze belangrijke ontdekkingen juist op het spoor komen. Roymans vertelt dat hij altijd open probeert te staan voor samenwerking met de amateurarcheologen maar dat deze contacten in Wallonië vaak worden afgewezen. Over de toekomst van de locatie is nog weinig bekend, maar het bosgebied maakt de omgeving erg geschikt voor wandelaars en dagtoeristen. Voor Thuin is dit in potentie een toeristische attractie en in samenspraak met de gemeente zou de archeologische dienst kunnen overwegen er een herinneringsplek van te maken, maar vooralsnog is hier nog niet over nagedacht. Het is echter te hopen dat met de locatie beter om zal worden gegaan dan met de muntschatten. Van de drie vondsten is er één opgekocht door de Koning Boudewijnstichting in Brussel en daarmee voor de wetenschap bewaart. Het lot van de twee andere schatten is minder positief: de eerste is door particulieren verkocht en de tweede is gestolen na een inbraak in het huis van de vinder. Slechts een klein gedeelte van de gevonden munten is dus nog maar beschikbaar om in de toekomst tentoon te stellen. Dit mag echter geen afbreuk doen aan de wetenschappelijke waarde van het project. De bevindingen van het onderzoek in Thuin hebben ervoor gezorgd dat de vroegste geschiedenis van de Lage Landen weer iets verder kan worden ingekleurd.
Noten Nico Roymans en Simone Scheers, ‘Eight gold hoards from the Low Countries. A synthesis’ in: N. Roymans, G. Creemers en S. Scheers ed., Late iron age gold hoards from the Low Countries and the Caesarian conquest of Northern Gaul (Amsterdam 2012) 1-46, aldaar: 20.
1
Caesar, Oorlog in Gallië, vertaald door Vincent Hunink (Amsterdam 2004) 77. 3 Roymans en Scheers, ‘Eight gold hoards’, 9. 4 Suetonius, Keizers van Rome, vertaald door D. den Hengst (Amsterdam 2010) 44. 2
199 definitief344 (1).indd 199
24-12-2012 11:45:21
Het project in Thuin volgens Jona Lendering
‘Ik zie dit in de toekomst steeds moeilijker gebeuren’
Oudheidkundige Jona Lendering, vooral bekend als beheerder van de website Livius.org en als schrijver van meerdere boeken over de Oudheid, heeft het project in Thuin met belangstelling gevolgd. Lendering bevestigt dat onderzoek waarbij zowel historisch als archeologisch materiaal wordt gebruikt van grote waarde kan zijn, maar ziet dit tot zijn spijt tegenwoordig te weinig gebeuren. Een belangrijke oorzaak voor het gebrek aan kruisbestuiving is dat archeologen en historici tijdens hun opleiding niet langer tot interdisciplinariteit worden aangemoedigd. Archeologen leren bijvoorbeeld geen oude talen meer en tijdens de opleiding geschiedenis is er te weinig oog voor archeologie. Het succes van het project in Thuin zal zich volgens Lendering niet snel herhalen: ‘Nico Roymans c.s. behoren nog bij de vorige generatie en het museum van Tongeren deed mee. Ik zie het in de toekomst steeds moeilijker gebeuren.’ En dat terwijl er veel vakbekwaamheid voor nodig is om archeologisch en historisch materiaal te kunnen verenigen. Wanneer deze gegevens elkaar tegen spreken is een afgewogen keuze noodzakelijk: ‘Er zijn twee manieren om, bij een conflict tussen bronnen en teksten, verder te gaan. Je kunt de bronnen accepteren tenzij je sterk archeologisch tegenbewijs hebt (maximalisme); en je kunt zeggen dat je de bronnen pas aanvaardt als je ze archeologisch kunt bevestigen (minimalisme). Welke van de twee strategieën je kiest, is van situatie tot situatie verschillend.’ In het geval van Caesars veldtochten in West-Europa neigde Lendering net als de meeste van zijn vakgenoten tot maximalisme, zeker omdat Caesars’ relaas al eerder in Frankrijk op een aantal plekken was bevestigd. ‘De ontdekkingen van Roymans suggereren dat die normale positie inderdaad de juiste was, hierbij merk ik op dat er deze zomer ook bij Trier bevestiging is gevonden voor Romeinse aanwezigheid ten tijde van Caesar.’ Lendering ziet een belangrijke rol voor het internet weggelegd in het populariseren van de resultaten van het onderzoek. De oudheidkunde negeert tegenwoordig hoogopgeleiden en in plaats van het publiek de mogelijkheid te bieden kritisch op de gegevens te reflecteren worden de feiten eerder opgelegd. ‘De ontwikkelingen in de wetenschapscommunicatie zijn extreem snel gegaan. Traditioneel populariseren gaat niet langer, we moeten veel verder de diepte in. Archeologische methoden uitleggen, het filologisch handwerk verklaren, historische instinkers beschrijven, sociologische modellen uit de doeken doen. Doen we dat niet, dan krijgen we de situatie dat mensen denken dat (oude) geschiedenis een kwestie is van bronnen achter elkaar plaatsen, en werken we kwakgeschiedenis in de hand en, als we die niet pareren, wetenschapsscepsis. In de context van dit project zou een goede website een oplossing kunnen bieden. Een website die de bezoeker meeneemt door het hele wetenschappelijke procedé, van tekstconstitutie tot causaliteitsuitleg, zou werkelijk goed zijn.’
Skript Historisch Tijdschrift 34.4
definitief344 (1).indd 200
200 24-12-2012 11:45:21