Voedselallergieonderzoek met de DBPGVP Afspraak U wordt verwacht voor de 1e testdag op de kinderafdeling op : ……………………………… datum : …………………………. om : ………………………… uur Vervolgafspraken U wordt voor de 2e testdag verwacht op de kinderafdeling op : ……………………………… datum : …………………………. om : ………………………… uur Voor het bespreken van de resultaten wordt verwacht op de polikliniek van de kinderartsen bij dokter ................................................................................ op : ……………………………… datum : …………………………. om : ………………………… uur locatie : …………………………. Inleiding Uw kind heeft verschijnselen die zouden kunnen passen bij een voedselallergie. In deze folder willen we u graag het een en ander uitleggen over voedselallergie bij kinderen, en de test die in het Elkerliek ziekenhuis gebruikt wordt om een voedselallergie vast te stellen. Allergie of intolerantie Er kunnen veel redenen zijn waarom een kind niet tegen een bepaald voedingsmiddel kan. Een van de mogelijke redenen is een echte allergie. De term allergie wordt in de geneeskunde gebruikt om een bijzonder type overgevoeligheidsreactie te beschrijven. Bij deze allergie maakt het kind bepaalde antistoffen (immunoglobuline E = IgE) tegen bepaalde voedingsmiddelen, die zorgen voor de allergische reactie. Een dergelijke door IgE veroorzaakte allergie speelt ook een centrale rol bij ziekten als astma en hooikoorts, maar dan gaat het vooral om IgE tegen stoffen die je kunt inademen (zoals huisstofmijt en pollen van bomen en gras). Zo’n IgE-allergie komt vaak in families voor. IgE-antistoffen kunnen in het bloed van kinderen aangetoond en gemeten worden (de ‘RAST-test’). Helaas is het niet zo dat je op grond van die laboratoriumbepaling kunt zeggen of een kind allergisch is voor een bepaald voedingsmiddel. Een positieve RAST-test voor een bepaald voedingsmiddel zegt alleen dat het kind antistoffen in zijn of haar bloed heeft (in medische termen: het toont een sensibilisatie aan). Pagina 1 van 5
Lang niet alle kinderen met een sensibilisatie voor een bepaald voedingsmiddel hebben echter klachten als ze blootgesteld worden aan dat voedingsmiddel (die kinderen zijn tolerant). Van alle kinderen tussen de 6 en 12 maanden met een positieve RAST op koemelk is slechts 30-50% ook echt klinisch allergisch, de anderen zijn tolerant. Voedselprovocatie Omdat laboratoriumonderzoek weinig helpt bij het vaststellen van een allergie voor voedingsmiddelen, is er maar één manier om uit te zoeken of een kind overgevoelig reageert op een bepaald voedingsmiddel. Dat is uitproberen wat er gebeurt als het kind een bepaald voedingsmiddel gebruikt: de voedselprovocatie. Provocatie en eliminatie Kinderen met een allergie voor een bepaald voedingsmiddel zullen hun allergie laten zien als ze blootgesteld worden aan het betreffende voedingsmiddel (provocatie); de verschijnselen zullen verdwijnen als het bewuste voedingsmiddel wordt vermeden (eliminatie). Als de kinderen dan opnieuw worden geprovoceerd met het voedingsmiddel, zullen de allergieverschijnselen weer terugkeren. Een belangrijk principe in het onderzoek naar voedselallergie is dat allergische reacties bij hetzelfde kind voor hetzelfde voedingsmiddel steeds dezelfde zijn: als een kind bijvoorbeeld op koemelk reageert met galbulten (urticaria) zal hij dat bij volgende blootstelling aan koemelk wéér laten zien. Verschijnselen van voedselallergie Kinderen kunnen met heel veel verschillende verschijnselen reageren op voedingsmiddelen: huidverschijnselen (rode vlekjes, urticaria (galbulten), eczeem), verschijnselen van de luchtwegen (een loopneus met niezen (rinitis), piepen bij de inademing of bij de uitademing), verschijnselen van maag en darmen (braken, diarree, krampen), algemene verschijnselen (dikke ogen (angio-oedeem), hevig huilen, voedselweigering, prikkelbaar gedrag). Aan de ene kant is het dus zo dat je bij veel verschillende verschijnselen aan een voedselallergie zou kunnen denken, aan de andere kant is het zo dat elk van deze verschijnselen veel verschillende oorzaken kan hebben. Om een voorbeeld te noemen: de meeste kinderen met een verstopte neus hebben een verkoudheid en geen voedselallergie! Ook de meeste hard huilende baby’s hebben geen voedselallergie. De meest gevreesde uiting van een voedselallergie is de zogenoemde anafylaxie, een heftige reactie van het hele lichaam, waarbij het kind vaak eerst rood en daarna bleek wordt, klam en zweterig en duidelijk ziek, vaak ook met benauwdheidsklachten en gezwollen ogen. Een anafylaxie bij een zuigeling berust bijna altijd op een voedselallergie. Zoals boven gezegd zijn alle andere mogelijke verschijnselen van voedselallergie weinig specifiek en moet er dus verder onderzocht worden of de verschijnselen wel of niet berusten op een voedselallergie. Eliminatie-provocatieproef Als er bij een kind verschijnselen bestaan die doen denken aan een voedselallergie, dan zijn dokters in Nederland het erover eens dat er een eliminatie- en provocatieproef gedaan moet worden. Hierbij krijgt het kind dus een periode dat voedingsmiddel niet toegediend (eliminatie) en daarna wel weer (provocatie). Verdwijnen de klachten tijdens eliminatie en keren ze weer terug tijdens provocatie, dan kan de diagnose voedselallergie (voor dat bepaalde voedingsmiddel) gesteld worden. Twee manieren om een eliminatie-provocatieproef te doen Er bestaan twee manieren om een eliminatie-provocatieproef te doen. De eenvoudigste manier is een ‘open’ eliminatie en provocatie, waarbij ouders en dokter weten welke voeding het kind krijgt. In een aantal gevallen volstaat dit, omdat het kind duidelijke klachten tijdens de provocatie heeft (bijvoorbeeld galbulten) en niet tijdens de eliminatie. De open provocatie wordt dan ook uitgevoerd op het consultatiebureau.
Pagina 2 van 5
In veel gevallen echter voldoet een open eliminatie- en provocatieproef niet. Het blijkt in de praktijk erg moeilijk om onbevooroordeeld te bepalen of een kind zich tijdens de provocatie anders gedraagt dan tijdens de eliminatie. Dit geldt vooral voor de wat vagere en weinig specifieke klachten van voedselallergie zoals huilen, buikpijn, eczeem en veranderd gedrag. Als de ouders (of de dokter) van tevoren sterk vermoeden dat de klachten van het kind iets te maken hebben met een voedselallergie, zullen ze geneigd zijn om bij een lichte verandering de verschijnselen te interpreteren als een allergische reactie als die zich voordoet tijdens de provocatie, terwijl ze tijdens de eliminatie aan eenzelfde verandering van verschijnselen minder gewicht zullen toekennen. Zodoende levert een open eliminatie- en provocatieproef nogal eens een zogenoemd vals-positief resultaat op, dat wil zeggen het lijkt alsof het kind heeft gereageerd op het voedingsmiddel, maar in werkelijkheid heeft het geen voedselallergie. Daarom wordt voor wetenschappelijk onderzoek altijd een andere, meer onpartijdige en daardoor meer betrouwbare vorm van eliminatie en provocatie toegepast, de dubbelblinde, placebogecontroleerde voedselprovocatie (DBPGVP). Dubbelblinde placebogecontroleerde voedselprovocatie (DBPGVP) De DBPGVP is eigenlijk de enige betrouwbare manier om een voedselallergie aan te tonen of uit te sluiten. Daarom wordt in ons ziekenhuis bij voorkeur gebruikgemaakt van deze methode om te kijken of er sprake is van een voedselallergie. Bij een DBPGVP krijgt uw kind twee keer een ‘testvoeding’ te drinken. De ene keer gaat het om een testvoeding die het betreffende voedingsmiddel niet bevat, het ‘placebo‘ (bij verdenking op koemelkeiwit-allergie bijvoorbeeld Frisolac Allergy Care®), de andere keer bevat de testvoeding het betreffende voedingsmiddel wel, het ‘verum’ (bijoorbeeld Frisolac Allergy Care®, waaraan koemelkeiwit is toegevoegd). Beide voedingen zien er hetzelfde uit en ruiken en smaken hetzelfde. Beide testvoedingen worden ’s morgens gegeven (in opklimmende hoeveelheden). Tijdens en na het toedienen van de testvoeding wordt nauwkeurig bijgehouden wat voor verschijnselen uw kind vertoont. Van tevoren weten noch de ouders, noch de kinderarts welke testvoeding het betreffende voedingsmiddel wel of niet bevat. Deze informatie (de ‘code’) is alleen bekend bij de diëtist die de voedingen bereid heeft. De code is in een verzegelde enveloppe op de afdeling aanwezig en kan, als het echt nodig is, altijd geopend worden. Bij het polikliniekbezoek ongeveer 2 weken na de tweede testochtend wordt de code geopend en is dus duidelijk welke testvoeding het voedingsmiddel bevatte waar uw kind mogelijk allergisch voor was. Dan kan worden beoordeeld of uw kind inderdaad overgevoelig gereageerd heeft op dit voedingsmiddel. De kinderarts zal deze resultaten met u bespreken. Praktische gang van zaken rondom een DBPGVP Als u met de kinderarts bent overeengekomen dat er bij uw kind een DBPGVP zal worden uitgevoerd, plant u in overleg met de secretaresse van de kinderafdeling twee geschikte dagen om de test uit te voeren. De kinderarts vraagt de diëtist om de testvoedingen klaar te maken. In de vier weken voor de test mag uw kind het betreffende voedingsmiddel niet gebruiken. Als u borstvoeding geeft dient u, bij verdenking op een koemelkeiwit-allergie bij uw kind, gedurende die vier weken zelf een koemelkvrij dieet te volgen. Zonodig voert u overleg met de diëtist. NB: sommige kinderen zijn erg gewend aan de smaak van hun ‘eigen’ hypoallergene voeding. Neemt u in dat geval contact op met uw kinderarts, want dan kan de testvoeding voor de DBPGVP worden klaargemaakt met de eigen voeding van uw kind. Indien uw kind eczeemklachten heeft is het belangrijk dat de provocatie plaatsvindt in een rustige periode. U smeert in de week voor de provocatie dagelijks (gedurende 5 dagen) op de aangedane plekken de corticosteroïdzalf, welke de kinderarts/dermatoloog u heeft geadviseerd. 48 uur voor de provocatie smeert u geen corticosteroïdzalf meer. Als uw kind noodmedicatie heeft (een epipen en/of tabletten/druppels antihistaminicum) verzoeken wij u die medicatie mee te nemen. Medicijnen die de allergische reactie kunnen beïnvloeden (antihistaminicua, systemische corticosteroïden, Singulair, Nalcrom, cromoglycinezuur) dienen 3 dagen voor de test gestopt te worden.
Pagina 3 van 5
De testdag Op de ochtend van de testdag moet uw kind nuchter zijn. U komt tussen 8.00 en 8.30 uur met uw kind op de kinderafdeling. Als uw kind in het verleden ooit heftig gereageerd heeft op het te testen voedingsmiddel (bijvoorbeeld met een anafylaxie), krijgt het voor de zekerheid een infuus, om zo nodig snel medicijnen te kunnen toedienen. Om ongeveer 9.00 uur krijgt uw kind de eerste testvoeding toegediend, in opklimmende hoeveelheden (zie schema). Tijd toediening 0 minuten na 15 minuten na 30 minuten na 45 minuten na 60 minuten na 80 minuten na 110 minuten na 150 minuten
Hoeveelheid testvoeding 0,1 ml 1 ml 10 ml 20 ml 30 ml 40 ml 60 ml 90 ml
Als er zich bijzonderheden voordoen, meldt u dat aan de verpleegkundige, die zo nodig de arts zal waarschuwen. Bij lichte verschijnselen (bijvoorbeeld roodheid om de mond, wat onrust) zal de test worden voortgezet, bij duidelijke verschijnselen (bijvoorbeeld galbulten, piepen, herhaaldelijk braken, enzovoort) wordt de provocatie gestaakt. Dezelfde procedure wordt gevolgd voor het tweede deel van de test met de tweede testvoeding (ongeveer 1-2 weken later). Als er geen reactie optreedt, dan mag uw kind 2 uur na de laatste dosis naar huis. Als er zich wel een reactie voordoet, dan wordt uw kind tot 4 uur erna geobserveerd, omdat het risico bestaat op een tweede fase van de allergische reactie, die mogelijk ernstiger verloopt. NB: ook als uw kind op de eerste testdag duidelijk reageert, wordt 1 of 2 weken erná het tweede deel van de DBPGVP uitgevoerd. De ‘code’ wordt nog niet verbroken. Alleen op deze wijze kan duidelijk worden gemaakt of de heftige reactie is veroorzaakt door voedselallergie, of niet. Op de dagen na de provocatie kunt u eventuele klachten noteren. Beschrijf in dat geval de ernst van de klachten en de duur (maak eventueel foto’s). De dag na de provocatiedag kunt u de verpleegkundige bellen om eventuele klachten, die zich hebben voorgedaan na het ontslag te melden. Zij is te bereiken op telefoonnummer 0492 – 59 56 25. Interpretatie van de resultaten Alleen als een kind verschijnselen vertoont bij inname van de verumvoeding en niet bij de placebovoeding, is de DBPGVP ‘positief’ en zal de kinderarts de diagnose voedselallergie kunnen stellen. Uw kind zal dan verder worden behandeld met een dieet vrij van dat voedingsmiddel en worden begeleid door de diëtist. In alle andere gevallen is de DBPGVP ‘negatief’ en is een voedselallergie voor dat voedingsmiddel dus uitgesloten. Uw kind kan vanaf die dag dan gewoon dat voedingsmiddel gebruiken; als u borstvoeding geeft hoeft u geen dieet (meer) te volgen. Voor (her)introductie van voedingsmiddelen kan de kinderarts u en uw kind in overleg met u verwijzen naar de diëtist. Uitzonderingen Meestal levert een DBPGVP duidelijke resultaten op. Dat is plezierig, want dat schept voor u en uw kind duidelijkheid. Een enkele keer is het lastiger. Soms zijn er tijdens de DBPGVP heel subtiele verschijnselen opgetreden en is het onduidelijk of die echt zijn toe te schrijven aan een voedselallergie. Soms weigeren kinderen de testvoeding te drinken, of mislukt de test door organisatorische problemen. In dat geval kan het soms nodig zijn de DBPGVP nog eens te herhalen.
Pagina 4 van 5
Een heel enkele keer reageert uw kind niet tijdens de DBPGVP, maar lijken de verschijnselen in de dagen of weken daarná, als uw kind dagelijks grotere hoeveelheden van het voedingsmiddel gebruikt, duidelijk toe te nemen. Zo’n toename van verschijnselen wordt meestal niet veroorzaakt door voedselallergie, maar theoretisch kán het wel. In zulke gevallen kan worden besloten om thuis een langer durende DBPGVP uit te voeren, waarbij uw kind gedurende één week de ene testvoeding gebruikt en gedurende de andere week de andere. Tijdens die weken houdt u in een dagboek bij hoeveel klachten uw kind heeft. Aan het einde van die twee weken wordt de code verbroken en bespreekt u de resultaten met uw kinderarts. Tot slot Hebt u na het lezen van deze folder nog vragen, neemt u dan gerust contact op met uw kinderarts. Deze is te bereiken via de polikliniek van de kinderartsen. Evaluatie voorlichting Bent u van mening dat in deze folder bepaalde informatie ontbreekt, onduidelijk of onjuist is, dan horen wij dit graag. U kunt dit aangeven bij het Patiëntenvoorlichtingsbureau.
Telefoonnummers en adressen Polikliniek Kinderartsen Locatie Deurne T: 0493 – 32 89 15 Locatie Helmond T: 0492 – 59 59 55 Patiëntenvoorlichting T: 0492 – 59 51 02 E:
[email protected] Elkerliek ziekenhuis www.elkerliek.nl
[email protected] Locatie Helmond Wesselmanlaan 25 5707 HA Helmond Locatie Deurne Dunantweg 16 5751 CB Deurne Locatie Gemert Julianastraat 2 5421 DB Gemert model 38803 ag 1011
Pagina 5 van 5