Vluchten op rolletjes een verkenning naar de mogelijkheden van roltrappen in vluchtroutes als gelijkwaardige oplossing
Rijswijk, Mei 2007 Status: vastgesteld in LNB van de NVBR, 3 mei 2007 opdrachtgever: J. Brekelmans, NVBR, LNB, Cluster Installaties opdrachtnemer: ir. J.Th.M. van Mensvoort, NVBR, LNB auteur: ir. J.W.J.L. Kramer
1
Inhoudsopgave INHOUDSOPGAVE ................................................................................................................ 2 1 INLEIDING ........................................................................................................................... 3 1.1 AANLEIDING ...................................................................................................................... 3 1.2 PROBLEEMSTELLING .......................................................................................................... 3 1.3 DOEL ................................................................................................................................. 4 1.4 ONDERZOEKSVRAGEN ....................................................................................................... 4 1.5 ORGANISATIE .................................................................................................................... 4 2 WETTELIJK KADER ......................................................................................................... 5 2.1 BOUWBESLUIT 2003 .......................................................................................................... 5 2.2 NEN-EN 115 .................................................................................................................... 6 2.3 BRANDBEVEILIGINGSINSTALLATIES .................................................................................. 6 3 INTERNATIONAAL............................................................................................................ 8 4 AFMETINGEN VAN EEN ROLTRAP VS TRAP.......................................................... 10 4.1 AAN- EN OPTREDE ........................................................................................................... 10 4.1.1 Afmeting aan- en optrede ........................................................................................ 10 4.1.2 Regelmaat aan- en optrede ..................................................................................... 11 4.2 BREEDTE ......................................................................................................................... 12 4.3 HOOGTE .......................................................................................................................... 14 5 STURING BIJ BRAND ...................................................................................................... 17 5.1 RICHTING ROLTRAP ......................................................................................................... 17 5.1.1 Continueren van de draairichting ........................................................................... 17 5.1.2 Stoppen van de roltrap ............................................................................................ 18 5.1.3 Omkeren draairichting............................................................................................ 18 5.2 AUTOMATISCH OF HANDMATIG STUREN .......................................................................... 18 6 BESCHIKBAARHEID ....................................................................................................... 20 6.1 ONTSTAAN VAN BRAND ................................................................................................... 20 6.2 BETROUWBAARHEID........................................................................................................ 20 7 VEILIGHEID VAN PERSONEN...................................................................................... 22 8 DOORSTROOMCAPACITEIT ........................................................................................ 24 9 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN .......................................................................... 27 9.1 ALGEMENE CONCLUSIES .................................................................................................. 27 9.2 DEELCONCLUSIES ............................................................................................................ 28 9.3 AANBEVELINGEN............................................................................................................. 30 10 REFERENTIES................................................................................................................. 32 10.1 WET- EN REGELGEVING ................................................................................................. 32 10.2 JURISPRUDENTIE ............................................................................................................ 32 10.3 LITERATUUR .................................................................................................................. 32 10.3 INTERNET ...................................................................................................................... 32 10.4 MONDELING .................................................................................................................. 33
2
1 Inleiding 1.1 Aanleiding Het Bouwbesluit 2003 (hierna: Bouwbesluit) stelt dat rookvrije vluchtroutes geen gebruik mogen maken van roltrappen, aangezien dit risico's met zich meebrengt. De uitgave Brandbeveiligingsinstallaties van de Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Rampenbestrijding (NVBR) benoemt een aantal mogelijke risico's: 1. De afmetingen voldoen niet, wat ten koste kan gaan van de beloopbaarheid; 2. Er kan brand in ontstaan; 3. De roltrap kan mogelijk richting de brandhaard draaien. Deze publicatie wordt momenteel herzien. De nieuwe uitgave wordt in 2007 verwacht. Het onderwerp roltrappen in vluchtwegen raakt bij veel preventisten eerder de emotie dan de ratio. Op basis van weinig fundamenteel onderzoek wordt geconcludeerd dat roltrappen tot levensgevaarlijke situaties kunnen leiden: Kijk wat bij de metrobrand in Londen is gebeurd (1987)! De treden zijn veel te groot! Het leidt tot grote struikelpartijen! In andere landen is het ook verboden! Zonder verder onderzoek is het uitgangspunt "geen roltrappen in vluchtwegen" altijd door de wetgever en de brandweer gehandhaafd. Recent is daar verandering in gekomen. In het kader van de Noord/Zuidlijn te Amsterdam zijn wel roltrappen in de vluchtweg opgenomen. Dit leverde veel discussie op tussen voor- en tegenstanders, wat uiteindelijk heeft geleid tot een uitspraak van de hoogste bestuursrechter in Nederland, de Raad van State. Zij is in deze specifieke situatie akkoord gegaan met roltrappen in de vluchtwegen. Groot voordeel van deze casus is dat het geleid heeft tot diverse onderzoeken naar verschillende aspecten van roltrappen in vluchtwegen, met name door TNO en DGMR. Echter, deze onderzoeken hebben betrekking op de specifieke situatie in Amsterdam en zijn niet direct algemeen toepasbaar. Denk hierbij aan andere metrostations, maar ook bijvoorbeeld in warenhuizen, op vliegvelden of in kantoren. Steeds weer blijkt dat vluchtende mensen bij voorkeur een bekende vluchtweg kiezen. Dit betekent dat roltrappen veelal toch gebruikt worden om te vluchten. Dit zou ervoor kunnen pleiten de bekende weg dan maar zo veilig mogelijk uit te voeren. Tenslotte heeft de botsing in de metro van Rome (17 oktober 2006) recent uit gewezen dat vluchten over een stilstaande roltrap niet noodzakelijkerwijs tot problemen hoeft te leiden. Een filmpje van een Nederlandse scholier laat een mensenmassa zien, die in relatieve rust via een stilstaande roltrap het metrostation verlaat.
1.2 Probleemstelling Bovenstaande situatieschets leidt tot de volgende probleemstelling voor dit rapport: Op welke wijze spelen de verschillende kenmerken van roltrappen een rol bij de toepassing van roltrappen in vluchtroutes als gelijkwaardige oplossing voor trappen? De term gelijkwaardige oplossing verwijst hier naar het Bouwbesluit, betreffende de gelijkwaardigheidsbepaling (artikel 1.5).
3
1.3 Doel Er is nog maar weinig onderzoek verricht rondom het vluchten over roltrappen. Dit rapport heeft dan ook niet de pretentie een kader te scheppen op basis waarvan in specifieke situaties kan worden afgewogen of een roltrap is toegestaan. Het onderzoek is verkennend van aard. Het doel van dit rapport is de basis te leggen voor een gedegen NVBR-visie over het eventueel voorwaardelijk toestaan van roltrappen in vluchtroutes als gelijkwaardige oplossing, waardoor het vluchten uit gebouwen veiliger wordt. In het rapport wordt regelmatig verwezen naar de situatie rondom de Noord-Zuidlijn in Amsterdam, aangezien dit de meest geschikte casus in Nederland is. Het rapport is niet bedoeld om een uitspraak te doen over de juistheid van de keuzes die daar gemaakt zijn.
1.4 Onderzoeksvragen In dit rapport zullen de volgende onderzoeksvragen worden beantwoord: 1. Wat is het wettelijk kader omtrent het gebruik van (rol)trappen in vluchtwegen? 2. Op basis van welke argumenten is bij de Noord-Zuid lijn Amsterdam akkoord gegaan met het gebruik van roltrappen in de vluchtroute? 3. Hoe wordt internationaal gedacht over het gebruik van roltrappen in de vluchtroute? 4. Welke verschillen tussen een trap en een roltrap zijn van belang bij de toepassing ervan in een vluchtroute? 5. Welke veiligheidsaspecten spelen een rol bij het gebruik van roltrappen in vluchtwegen? 6. Op basis van welke voorwaarden zou een roltrap in een vluchtroute een gelijkwaardige oplossing kunnen zijn voor een trap?
1.5 Organisatie Dit onderzoek is uitgevoerd door ir J.W.J.L. Kramer onder verantwoordelijkheid van ir H. van Mensvoort in opdracht van het Landelijk Netwerk Preventie van de NVBR. Ir. H. van Mensvoort is hoofd Pro-actie en Preventie van de Brandweer Midden West Brabant. Het netwerk wordt in deze vertegenwoordigd door de voorzitter van het Cluster Installaties, zijnde J. Brekelmans van Hulpverleningsregio Haaglanden (opdrachtgever).
4
2 Wettelijk kader 2.1 Bouwbesluit 2003 Het Bouwbesluit dient als belangrijkste toetsingskader bij het verlenen van een bouwvergunning. Het Bouwbesluit is een AMvB onder de Woningwet. In het Bouwbesluit staan onder andere de bouwkundige eisen die aan een gebouw worden gesteld in het kader van brandveiligheid. Het Bouwbesluit heeft betrekking op bouwwerken met de hoogste vloer van een verblijfsgebied op maximaal 70 m en de laagste vloer van een verblijfsgebied op minimaal 8 meter onder meetniveau. Wanneer een gebouw buiten deze range valt, dient de aanvrager van een bouwvergunning aan te tonen dat sprake is van gelijkwaardige veiligheid op alle aspecten van het Bouwbesluit. (Artikel 2.208 en 2.209) Wanneer een gebouw wel binnen de randvoorwaarden van het Bouwbesluit valt, zal in principe aan de eisen moeten worden voldoen. Hoofdstuk 2 uit het Bouwbesluit is opgedeeld in afdelingen en bevat voorschriften uit het oogpunt van veiligheid. Elke afdeling heeft betrekking op een aspect van veiligheid, zoals Afdeling 2.5 Trap, Afdeling 2.18 Vluchtroutes en Afdeling 2.19 Inrichting van rookvrije vluchtroutes. Voor de ontvluchting vanuit een rookcompartiment hanteert het Bouwbesluit het begrip rookvrije vluchtroutes: Een rookgevrijwaarde route die begint bij een toegang van een rookcompartiment of sub-brandcompartiment, uitsluitend voert over vloeren, trappen of hellingbanen en eindigt op een veilige plaats, zonder dat gebruik hoeft te worden gemaakt van een lift. (artikel 1.1) De wetgever heeft niet beoogd dat roltrappen in een vluchtroute mogen zijn gelegen, aangezien dit risico's met zich meebrengt (Artikel 1.1, toelichting). In Afdeling 2.18 en 2.19 stelt het Bouwbesluit nadere eisen aan deze rookvrije vluchtroutes. Echter, naast alle bouwkundige eisen kent het Bouwbesluit kent ook een gelijkwaardigheidsbepaling: Aan een in het tweede tot en met zesde hoofdstuk gesteld voorschrift dat moet worden toegepast om te voldoen aan een met betrekking tot een bouwwerk of een gedeelte daarvan gestelde eis, behoeft niet te worden voldaan, voorzover anders dan door toepassing van dat voorschrift het bouwwerk of het betrokken gedeelte daarvan ten minste dezelfde mate van veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het milieu biedt, als is beoogd met het betrokken voorschrift. (artikel 1.5) Wanneer in het kader van hoofdstuk 2 van het Bouwbesluit gebruik wordt gemaakt van deze gelijkwaardigheidsbepaling, dient dit te zijn voorzien van een motivering, waarin ten genoegen van Burgemeester en Wethouders wordt aangetoond dat hier sprake is van een zelfde mate van veiligheid. Deze motivering moet aansluiten op de functionele eis die behoort bij de artikelen waarvoor de gelijkwaardigheid wordt aangetoond. Het eerste lid van het eerste artikel (het stuurartikel) van elke afdeling bevat een functionele eis. De daarop volgende artikelen bevatten prestatieeisen. 5
Wanneer een roltrap zou worden toegepast in een rookvrije vluchtroute dient te worden aangetoond dat deze een zelfde mate van veiligheid heeft als een trap. De functionele eis voor een trap luidt: Een te bouwen trap die een hoogteverschil als bedoeld in paragraaf 2.4.1 overbrugt, kan veilig worden gebruikt. (artikel 2.27, lid 1) In artikel 2.28 tot en met artikel 2.32 worden vervolgens prestatie-eisen gesteld aan een trap die betrekking hebben op afmetingen trap, trapbordes, afscheiding, leuning en regenwerendheid. Het Bouwbesluit stelt enkel eisen aan de inrichting van rookvrije vluchtroutes en niet van vluchtroutes in het algemeen. In de praktijk kunnen roltrappen ook worden toegepast in vluchtroutes binnen een rookcompartiment. Dit rapport richt zich op het gebruik van roltrappen in alle vluchtroutes.
2.2 NEN-EN 115 De NEN-EN 115 bevat veiligheidsvoorschriften voor het vervaardigen en aanbrengen van roltrappen en rolpaden en is van toepassing op alle nieuwe roltrappen en rolpaden. Indien sommige afmetingen van deze norm door bouwkundige eigenschappen van bestaande gebouwen niet kunnen worden aangehouden, moet in afzonderlijke gevallen worden bepaald aan welke alternatieve eisen moet worden voldaan. De meest recente norm dateert uit 1995. In 1998 en 2004 is hier een wijzigingsblad aan toegevoegd. Momenteel wordt de norm herzien (NEN-Commissie 345013 / Commissie Europees CEN/TC 10) . De inspraaktermijn is inmiddels verlopen. In 2007 zal de ontwerpnorm definitief worden. Daarna zullen de oude normen nog twee jaar geldig zijn. De norm bevat enkele belangrijke aspecten voor dit onderzoek: • Eisen aan de afmetingen van een roltrap; • Procedures voor het aan- en uitschakelen van roltrappen; • Eisen aan het remsysteem; • Eisen aan gebruikte materialen; • Inspectie eisen.
2.3 Brandbeveiligingsinstallaties Het boek Brandbeveiligingsinstallaties is een uitgave van de NVBR. De NVBR wil de korpsen ondersteunen bij de vergunningverlening, handhaving en toezicht rondom brandpreventie. Met deze uitgave wil zij bijdragen aan een uniforme toepassing van brandpreventieve installatietechnische voorzieningen in de praktijk. Het boek verkrijgt een wettelijke status doordat (voor bepaalde installaties in het kader van de gebruiksvoorwaarden) hiernaar wordt verwezen in de Modelbouwverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeente. Het boek geeft een overzicht van technische eisen voor installaties die onder andere op grond van de bouwregelgeving vereist kunnen zijn.
6
In hoofdstuk 17 worden roltrappen en (brandweer)liften summier behandeld. Drie aspecten met betrekking tot roltrappen komen aan de orde: 1. Oorzaak van het ontstaan van brand 2. Gebruik als vluchtroute 3. Sturing in geval van brand. Ten aanzien van het eerste aspect meldt het NVBR dat meermalen is voorgekomen dat een brand ontstaat in de zogeheten terugloopruimten van een roltrap. Daarom wordt aanbevolen in de gebruiksvoorschriften van het gebouw eisen ten aanzien van het reinigen op te nemen. Ten aanzien van het tweede aspect meldt het NVBR: Omdat de afmetingen van roltrappen niet voldoen aan het voor trappen gestelde in het Bouwbesluit, kan een roltrap nooit onderdeel uitmaken van een vluchtroute. Ten aanzien van het derde aspect meldt het NVBR dat roltrappen automatisch gestuurd kunnen worden bij een brandmelding, maar dat dit problemen kan opleveren ten aanzien van de veiligheid van de personen op de roltrap en de keuze voor de richting waarop de roltrap gestuurd wordt. Daarnaast moet middels een risicobeoordeling worden vastgesteld dat het een gelijkwaardige keuze is ten aanzien van het gestelde in de NEN-EN 115. Het boek dateert uit 2004 en wordt momenteel herzien.
7
3 Internationaal Middels een korte studie via internet is getracht informatie te verzamelen over hoe internationaal omgegaan wordt met vluchten via roltrappen. Er is na 11 september 2001 veel onderzoek gedaan naar het verbeteren van de mogelijkheden om liften te gebruiken bij het ontruimen van (hoge) gebouwen. Met betrekking tot de toepassing van roltrappen in vluchtwegen is – anders dan in (metro)stations – weinig informatie te vinden op internet. Een belangrijke norm in dit verband is de NFPA 130 ‘Standard for Fixed Guideway Transit and Passenger Rail Systems’ Dit is de enige gevonden norm die expliciet omschrijft dat en op welke wijze roltrappen onderdeel vormen van het vluchten uit stationsgebouwen. Hieruit kan afgeleid worden dat ook internationaal het gebruik van roltrappen vooral toegestaan is om het de vluchtenden eenvoudiger te maken als er vooral naar boven gevlucht moet worden. De NFPA 130 stelt concreet de volgende eisen aan trappen en roltrappen in vluchtwegen: • Minimumbreedte 1100 mm • De capaciteit is 0,0555 persoon/mm/minuut • Roltrappen mogen niet meer dan de helft van de vluchtcapaciteit deel uitmaken op iedere verdieping • Roltrappen mogen meer dan de helft van de vluchtcapaciteit deel uitmaken op een verdieping als (1) de roltrappen op afstand tot stilstand gebracht kunnen worden vanaf een locatie waar visueel overzicht is over de hele roltrap, (2) een deel van de ontvluchtingscapaciteit vanaf iedere verdieping bestaat uit trappen en (3) voor gesloten stationsgebouwen er vanaf de perrons ten minste één trappenhuis is naar de openbare weg. • Bij het meetellen van de capaciteit van roltrappen dient er van uitgegaan te worden dat er op iedere verdieping één roltrap buiten dienst is, uitgaande van de roltrap die dan het meest negatief in de berekening meetelt. • Roltrappen in de vluchtrichting mogen blijven draaien. • Roltrappen die tegen de vluchtrichting indraaien moeten tot handmatig of op afstand tot stilstand gebracht kunnen worden. • Stilstaande roltrappen moeten in de vluchtrichting gestart kunnen worden wanneer zij volledig bezet zijn, nadat de passagiers gewaarschuwd zijn. Ook het onderzoek ‘Simulation of Building Traffic and Evacuation by Elevators1 stelt dat volgens de huidige veiligheidsstandaarden gebouwen ontruimd worden via de trappen. Hij stelt dat trappen een inefficiënte methode zijn om hoge gebouwen te ontruimen vanwege de lange afstand tot de begane grond en vanwege het feit dat ouderen en minder validen niet in staat zijn om via lange trappen te vluchten. Standaarden voor de ontruiming van hoge gebouwen dienen dan ook herzien te worden waarbij o.a. de brandveiligheid van liften verbeterd dient te worden. Het onderzoek stelt dat het mede gebruiken van liften de ontruiming van hoge gebouwen aanzienlijk versnelt. Aangezien in hoge gebouwen de roltrappen vaak slechts in de lagere etages gebruikt worden, is het gebruik ervan in dit onderzoek niet expliciet onderzocht.
1
Henri Hakonen, Helsinki University of Technology Department of Engineering Physics and Mathematics Systems Analysis Laboratory, april 2003
8
Een belangrijke constatering bij het gedrag van vluchtende mensen in stationsgebouwen is het feit dat mensen die onder aan een volle (rol)trap staan, in de rij voor die trap blijven staan, ook als er enkele meters verder een trap vrij is om meteen te betreden2. Geconstateerd wordt dat mensen het eigen welzijn blijken te optimaliseren en zich niet naar andere locaties begeven om het systeem van ontruimen te optimaliseren. De conclusie is dan ook dat passagiers in stationsgebouwen zich niet zodanig gedragen dat de ontruimingstijd van het totale systeem verbeterd wordt, maar zich vooral zodanig gedragen dat de persoonlijke ontruimingstijd verbeterd lijkt te worden. Tot slot kan nog het artikel ‘Fire Safety Design for Rapid Transit Systems3 aangehaald worden. Ook bij het ontwerp van het Mass Rapid Transport System (MRT) in Singapore is de NFPA 130 als standaard gehanteerd. Aanvullend op de open trappen en roltrappen (primaire vluchtwegen) zijn op ieder uiteinde van de perrons trappenhuizen als secundaire vluchtweg (waarvan één te gebruiken door de brandweer). De beweging en bewegingsrichting van de roltrappen kan ter plaatse of vanuit een controlekamer bestuurd worden. Roltrappen die tegen de vluchtrichting in draaien, worden tot stilstand gebracht voordat de ontruiming begint. Voor de ontruiming van de stationsgebouwen wordt een norm van 4 minuten gehanteerd voor ontruiming van de perrons en 6 minuten voor de totale ontruiming vanaf de perrons naar een veilig punt op het maaiveld.
2 3
Herbert T. Landow, ‘SAFE EGRESS FROM DEEP STATIONS, Flawed Criteria in NFPA 130 S.Y. Cheong, Fire of India, 2004
9
4 Afmetingen van een roltrap vs trap In Afdeling 2.5 van het Bouwbesluit wordt een aantal eisen gesteld aan een trap. De functionele eis waaraan een trap dient te voldoen luidt: Een te bouwen trap die een hoogteverschil als bedoeld in paragraaf 2.4.1 overbrugt, kan veilig worden gebruikt. (artikel 2.27). Wanneer aan de prestatie-eisen uit artikel 2.28 t/m 2.31 wordt voldaan, vloeit daaruit voort dat aan de functionele eis wordt voldaan. De prestatie-eisen bestaan voornamelijk uit diverse minimale en/of maximale afmetingen, waaraan een trap dient te voldoen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds een trap van een tot bewoning bestemde gebruiksfunctie en anderzijds een trap van een niet tot bewoning bestemde gebruiksfunctie en van een noodtrap voor een woonfunctie. Het verschil tussen de afmetingen van een trap in beide gebruiksfuncties is enkel de minimale vrije hoogte boven de trap. Dit is een maat, die niet afhankelijk is van het feit of het een trap dan wel roltrap betreft en zal dan ook buiten beschouwing worden gelaten in dit rapport. In dit hoofdstuk zullen de afmetingen van een trap worden beschouwd, welke relevant zijn voor het eventueel toepassen van roltrappen in vluchtwegen, te weten: 1. Aan- en optrede 2. Breedte (zogenaamde A- en B-trap) 3. Hoogte Bij een beschouwing van deze aspecten, wordt er impliciet vanuit gegaan dat personen lopen over een roltrap. Echter, wanneer deze blijft draaien tijdens het vluchten, is dit niet aan de orde. Hier wordt dieper op in gegaan in Hoofdstuk 5, Sturing bij brand.
4.1 Aan- en optrede Het Bouwbesluit artikel 2.28 stelt eisen aan de aan- en optrede van een trap. Aantrede is de horizontale afstand tussen de voorkant van twee opeenvolgende treden. Optrede is het hoogteverschil tussen twee opeenvolgende treden. De aan- en optrede zijn van belang voor de beloopbaarheid van de trap. Roltrappen kunnen op twee wijzen afwijken van trappen ten aanzien van de aan- en optrede: 1. Afmetingen 2. Regelmaat
4.1.1 Afmeting aan- en optrede Het Bouwbesluit stelt in artikel 2.28 eisen aan de minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de trede en de maximum hoogte van een optrede. Aangezien een roltrap altijd een gelijke aantrede zal hebben over de gehele breedte van de trede, is de positie van opmeten (ter plaatse van de klimlijn) hier niet relevant. De NEN-EN 115:1984 Veiligheidsvoorschriften voor het vervaardigen en aanbrengen van roltrappen en rolpaden eist in artikel 8.1 een minimale diepte van een trede van ten minste 0,38 m en een maximale optrede van 0,24 m. In artikel 8.1.1 wordt hierbij tevens gesteld dat
10
wanneer een stilstaande roltrap als nooduitgang wordt gebruikt, de hoogte van de trede niet groter dan 0,21 m mag zijn. De NEN-EN 115:1998 zal in 2007 worden herzien, aldus het Nederlands Normalisatie Instituut. De ontwerpnorm is in het Engels in mei 2005 reeds gepubliceerd voor commentaar. De periode voor het inbrengen van commentaar is reeds verlopen. De NEN-EN 115 (ontwerpnorm) handhaaft de waarden uit de NEN-EN: 1984. Echter, de aanvulling over het gebruik van een stilstaande roltrap als nooduitgang is niet meer opgenomen. Bouwbesluit
Minimum aantrede Maximum optrede
A-trap 0,185 m 0,21 m
B-trap 0,21 m 0,21 m
NEN-EN 115 (ontwerp) Roltrap 0,38 m 0,24 m
Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de prestatie-eisen ten aanzien van de afmeting van aan- en optrede van een trap en roltrap niet met elkaar botsen. De eis in de NEN-EN 115 (ontwerpnorm) is maatgevend voor de aantrede, terwijl het Bouwbesluit maatgevend is voor de optrede. Praktisch is het mogelijk om roltrappen te vervaardigen met een aantrede van minimaal 0,38 m en een optrede van maximaal 0,21 m. De bouwvergunning voor het metrostation bij de Noord-Zuidlijn is verleend onder de voorwaarde dat de roltrappen een optrede zullen hebben van maximaal 0,21 m, zodat de optreden van de roltrappen op dezelfde wijze zullen worden uitgevoerd als bij vaste trappen. (RvS, 9 feb 2005) De treden van een roltrap worden in massaproductie in aluminium gegoten. Het is onduidelijk hoe kosten variëren afhankelijk van de verschillende afmetingen van de treden.
4.1.2 Regelmaat aan- en optrede In tegenstelling tot een trap kent een roltrap bij de eerste en laatste treden altijd (ook bij stilstand) een onregelmatige aan- en optrede: • De eerste en laatste trede zal een kleinere aantrede hebben dan de standaard treden van de roltrap; • De eerste en laatste treden zullen een kleinere optrede hebben dan de standaard treden van de roltrap. Enkele overwegingen: • Het Bouwbesluit stelt niet expliciet eisen aan de regelmaat van de aan- en optrede van een trap. In de praktijk zal een rechte trap zelden een onregelmatige aan- en optrede vertonen. Echter, het is niet zo dat onregelmatigheid in de aan- of optreden bij trappen niet voorkomt: een trap met een bocht heeft treden, waarbij de aantrede varieert tussen de treden onderling en tevens varieert over de breedte van één trede. • Het Bouwbesluit spreekt over de klimlijn, zijnde een denkbeeldig, vloeiend verlopende lijn, die de voorkanten van de treden van een trap met elkaar verbindt, maar stelt geen eisen aan de grootte of constantheid van de hoek van de klimlijn. Ondanks de onregelmatigheid in de aan- en optreden is bij een roltrap sprake van een vloeiend verlopende klimlijn.
11
•
•
De onregelmatigheid in de aantrede bij een roltrap heeft enkel betrekking op de eerste en de laatste trede. Gedurende een periode zal de aantrede kleiner zijn dan de eis in het Bouwbesluit. De aantrede zal enkel kleiner zijn, wanneer de trede nog (of: al) op hetzelfde niveau is als de vloer waar vandaan (of: waar naartoe) gelopen wordt. Dit betekent dat de trede gezien kan worden als een verlengstuk van de vloer, in plaats van onderdeel van de roltrap. De kleine aantrede speelt dus geen rol van betekenis voor de beloopbaarheid van de roltrap. De optreden van een roltrap zijn bij de eerste en laatste treden kleiner dan de standaard treden van de roltrap. Echter, het Bouwbesluit stelt geen eisen aan de minimale hoogte van een trede.
Gezien bovenstaande overwegingen, kan geconcludeerd worden dat de onregelmatigheid in de optrede van een roltrap niet in strijd is met de prestatie-eisen die in het Bouwbesluit gesteld worden aan een trap. Zoals eerder gezegd, volgt uit de toelichting van het Bouwbesluit 2003 dat wanneer aan de prestatie-eisen uit artikel 2.28 t/m 2.31 wordt voldaan, daaruit voort vloeit dat aan de functionele eis wordt voldaan. De functionele eis waaraan een trap dient te voldoen luidt: Een te bouwen trap die een hoogteverschil als bedoeld in paragraaf 2.4.1 overbrugt, kan veilig worden gebruikt. (artikel 2.27) Het valt te betwijfelen of deze redenering hier op gaat, aangezien onregelmatigheid in de optrede wel degelijk een grotere kans tot struikelen met zich mee lijkt te brengen. Echter, er is geen empirisch onderzoek bekend, waarin de relatie tussen een onregelmatige optrede en de struikelfrequentie is aangetoond. Daarnaast is het denkbaar dat het voor mensen vanzelfsprekend is dat een roltrap een onregelmatigheid aan het begin en einde heeft, waardoor dit niet tot extra struikelen hoeft te leiden. (zie ook Hoofdstuk 8, Doorstroomcapaciteit)
4.2 Breedte Het Bouwbesluit maakt onderscheid tussen een A- en een B-trap, waarvan de breedte minimaal 0,8 m respectievelijk 1,1 m moet zijn. Uit (de toelichting van) het Bouwbesluit blijkt dat een B-trap vereist is, wanneer veel personen van de trap gebruik moeten maken of wanneer het aannemelijk is dat meer personen gelijktijdig en in tweerichtingen ervan gebruik zullen maken. In het SBR handboek, deel C, is bepaald dat "veel personen" overeenkomt met 50 fictieve personen, uitgaande van de (gemiddelde) rekenwaarde per bezettingsgraadklasse. De NEN-EN 115 (ontwerpnorm) stelt een drietal eisen aan de breedte van een roltrap: 1. een minimale en maximale breedte van de trede; 2. een maximale afstand tussen de (bewegende) armleuningen, welke relatief is ten opzichte van de breedte van de trede; 3. een maximale breedte van de ruimte/speling tussen de (bewegende) trede en de zijkant van de roltrap. De breedte van de speling tussen de trede en de zijkant van de roltrap, maximaal 7 mm, is verwaarloosbaar klein vergeleken bij de andere twee eisen. Deze wordt dan ook verder niet meegenomen in deze beschouwing over de breedte van de roltrap in een vluchtroute.
12
Breedte
Bouwbesluit A-trap B-trap ≥ 0,8 m ≥ 1,10 m
NEN-EN 115 roltrap trede 0,58 m - 1,10 m
afstand leuningen ≤ trede + 0,45 m
Een roltrap kan ongeacht de positie van het meetpunt (ter hoogte van trede of ter hoogte van leuningen, hierna: heuphoogte), voldoen aan de breedte-eis voor een A-trap of een B-trap. De keuze voor een roltrap met een breedte van een A- of B-trap kan geschieden op basis van het Bouwbesluit. Er kan worden geconcludeerd dat de prestatie-eisen ten aanzien van de breedte van de trap en roltrap niet met elkaar botsen. Echter, problemen ontstaan wanneer een bepaalde breedte van de trap (A- of B-trap) geëist wordt volgens het Bouwbesluit en de roltrap op niveau van de trede niet aan deze eis voldoet, maar op heuphoogte wel. Hier kunnen ruimte, kosten of esthetische overwegingen aan ten grondslag liggen. Over de positie van het meetpunt doet de Raad de Raad van State op juli 2004 inzake het metrostation Rokin te Amsterdam de volgende uitspraak: De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de Europese norm EN 115:1195 + A1:1998 van februari 1998, geoordeeld dat voor het berekenen van de minimumbreedte van de roltrap in verband met de veiligheidsvoorschriften aangeknoopt dient te worden bij de breedte van de tree en niet bij de breedte op heuphoogte, zoals het college (red: college van Burgemeester en wethouders van Amsterdam) voorstaat. Juist is het betoog van appellanten (red: college van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam) dat het college aan bedoelde Europese norm geen doorslaggevend gewicht behoefde toe te kennen, nu het niet gaat om een voor de toepassing van het Bouwbesluit relevante toetsingsnorm. Uit de gelijkwaardigheidsnotitie (red: opgesteld door gemeente Amsterdam) noch uit de beslissing op bezwaar valt evenwel zonder nadere toelichting op te maken op grond waarvan het college tot de conclusie is gekomen dat voor de berekening van de breedte van de roltrappen de breedte op heuphoogte bepalend is en dat de roltrappen aan de B-trappen gestelde minimum breedte van 1,1 meter voldoen. Aan de beslissing op bezwaar kleeft derhalve het door de rechtbank geconstateerde motiveringsgebrek. In haar uitspraak van 9 februari 2005 inzake het metrostation Vijzelgracht te Amsterdam herhaalt de Raad van State deze uitspraak in bijna dezelfde woorden. Uit beide uitspraken blijkt dat het bepalen van de breedte van de roltrap op heuphoogte zonder goede motivatie niet is toegestaan. Verder blijkt uit beide uitspraken dat voor een goede motivering aansluiting kan worden gezocht bij de achtergrond van de eis, namelijk de doorstroomcapaciteit, zie hiervoor ook Hoofdstuk 8. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat: 1. De prestatie-eisen ten aanzien van de breedte van de trap en een roltrap botsen niet met elkaar.
13
2. Om de noodzakelijke breedte van een roltrap te bepalen, heeft het de voorkeur de breedte van een roltrap vast te stellen op het niveau van de trede (in plaats van heuphoogte), zoals dat ook bij een trap gebeurt. 3. Wanneer de breedte van de roltrap wordt bepaald op heuphoogte in plaats van op het niveau van de trede, dient dit goed gemotiveerd te worden, door aansluiting te vinden bij de geëiste doorstroomcapaciteit. (zie hoofdstuk 8)
4.3 Hoogte Het Bouwbesluit stelt dat een trap maximaal 4 m hoog mag zijn. Wanneer de trap hoger dan 4 m moet zijn, dient gebruik gemaakt te worden van bordessen. De NEN-EN 115 (ontwerpnorm) stelt geen eisen aan de hoogte van een roltrap. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de prestatie-eis ten aanzien de hoogte van een trap en roltrap niet met elkaar botsen, mits de roltrap maximaal 4 m hoog is. In veel situaties zal het wenselijk zijn om met een roltrap een hoogte van meer dan 4 meter te overbruggen. Wanneer direct aansluiting wordt gezocht bij de prestatie-eisen uit het Bouwbesluit ten aanzien van trappen, ligt het aanbrengen van bordessen tussen de verschillende roltrappen het meest voor de hand. Hiervan zijn geen voorbeelden uit de praktijk beschikbaar. Wanneer de voorkeur uit gaat naar één roltrap over een hoogte van meer dan 4 meter dient door de aanvrager worden aangetoond dat sprake is van tenminste dezelfde mate van veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het milieu, als is beoogd met het betrokken voorschrift. (Bouwbesluit, artikel 1.5) TNO Bouw schrijft hierover in haar rapport "Doorstroomcapaciteit roltrappen Station Rokin van de Noord-Zuidlijn" van januari 2004 en in het rapport "Keuze traptype van het Station Ceintuurbaan aan de Noord-Zuid lijn" van januari 2005 het volgende: Het Bouwbesluit 2003 kent naast eisen aan de breedte ook andere bouwkundige eisen, waaraan een trap moet voldoen. Deze zijn neergelegd in de tabellen 2.28a en 2.28b van dat besluit. Zo is er ook een maximale hoogte aan een trap gesteld van 4 meter. De vraag is aan de orde wat de achtergrond van dit voorschrift is. De voorschriften van een trap zijn, zoals blijkt uit het oude Bouwbesluit, gegeven op grond van gebruiksveiligheid. De hoogte-eis is primair ingegeven om te voorkomen dat mensen bij het vallen of struikelen op een trap een val over een te grote hoogte kunnen maken. Door na 4 m hoogtestijging een bordes te eisen zal de val, zo is de verwachting, niet groter zijn dan over een hoogte van 4 m. Vallen van een trap is het meest aan de orde bij gebruik (lopend) in dalende richting. In het geval van ontruiming van een ondergronds station wordt de trap in stijgende richting gebruikt. Het ontbreken van een bordes is daarom vanuit gebruiksveiligheid onder toepassing van artikel 1.5 (gelijkwaardigheidbeginsel) naar het oordeel van TNO Bouw acceptabel. Daarbij speelt mee het uitgangspunt dat aan het Bouwbesluit 2003 en de brandveiligheidsvoorschriften sinds jaar en dag ten grondslag ligt dat bij brand mensen met een functiebeperking door valide mensen zullen worden geholpen, zonodig door ze in de brandweergreep te nemen en ze naar een veilige plek plaats te brengen. De secundaire reden om stijgende mensen op het bordes even te laten rusten, speelt derhalve bij het ontruimen van een gebouw geen rol. Voorts kan nog worden opgemerkt dat een roltrap in vol bedrijf niet
14
bedoeld om te lopen, maar om op te staan. Om die reden kan een roltrap een veel grotere hoogte gebruiksveilig overbruggen dan een trap. De Raad van State neemt deze argumentatie over in haar uitspraak van 21 juli 2004 inzake het metrostation Rokin te Amsterdam: Uit het rapport van TNO Bouw "Doorstroomcapaciteit roltrappen Station Rokin van de Noord-Zuidlijn" van 30 januari 2004 blijkt dat roltrappen zodanig zullen worden uitgevoerd dat daarvan in een stilstaande situatie door twee personen naast elkaar gebruik kan worden gemaakt. Daarnaast kan uit het rapport worden opgemaakt dat het achterwege laten van een bordes in dit geval vanuit een oogpunt van gebruiksveiligheid acceptabel is en de aan- en optreden van de roltrappen op dezelfde wijze zullen worden uitgevoerd als bij vaste trappen. Ook in haar uitspraak van dd 9 februari 2005 inzake het metrostation Vijzelgracht te Amsterdam onderschrijft de Raad van State deze argumentatie: Volgens het college (red: college van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam) bedraagt de hoogte van de roltrappen in dit geval meer dan de ingevolge het Bouwbesluit maximaal toegestane hoogte van 4 meter, maar blijkt uit het Bouwbesluit dat die eis niet is gesteld voor de specifieke situatie in ondergrondse constructies, waarbij men in geval van evacuatie trappen dient te beklimmen in plaats van af te dalen. Bij het beklimmen van een trap is het valgevaar volgens het college gering. Voorts is de bouwvergunning verleend onder de voorwaarde dat de roltrappen een optrede zullen hebben van maximaal 0,21 meter, zodat de optreden van de roltrappen op dezelfde wijze zullen worden uitgevoerd als bij vaste trappen. Het college heeft zich gelet daarop naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat de hoogte van de roltrappen en het achterwege laten van bordessen in dit geval vanuit een oogpunt van gebruiksveiligheid acceptabel is. Op basis hiervan kan het volgende worden geconcludeerd ten aanzien van het gebruik van roltrappen ter overbrugging van meer dan 4 meter: 1. Vanuit het Bouwbesluit is het wenselijk om bordessen aan te brengen tussen de verschillende roltrappen. 2. Wanneer gekozen wordt voor één roltrap over een hoogte van meer dan 4 meter dient in het kader van gelijkwaardigheid of gelijkwaardige veiligheid aangesloten te worden bij de achtergrond van het artikel: de beperking van 4 meter als maximale hoogte voor een trap volgt vanuit de gebruiksveiligheid. 3. In twee specifieke situaties is Raad van State akkoord met roltrappen als vluchtroute over een hoogte van meer dan 4 meter. Deze situaties laten zich kenmerken door: a. Vluchten in opwaartse richting; b. De roltrappen zullen in opwaartse richting draaien of stil staan; c. De afmetingen van de roltrap sluiten aan bij de eisen van het Bouwbesluit ten aanzien van de aan- en optrede en breedte van trap; 4. Er is geen onderzoek of uitspraak gedaan of roltrappen ook gebruikt kunnen of mogen worden over een hoogte van meer dan 4 meter om naar beneden te vluchten. Echter, gezien de argumentatie TNO Bouw - welke tevens stand houdt bij de Raad van State dat vallen van een trap het meest aan de orde is bij gebruik (lopend) in dalende richting is waarschijnlijk alleen mogelijk, wanneer de roltrappen met de vluchtrichting mee naar beneden draaien, zodat er niet gelopen hoeft te worden.. 5. Op basis van deze twee uitspraken kan geen algemene conclusie worden getrokken ten aanzien van het vluchten over roltrappen over een hoogte van meer dan 4 meter. Wel mag worden verwacht dat de Raad van State in vergelijkbare situaties, vergelijkbaar zal oordelen. Dit betekent dat naar verwachting vluchten over roltrappen over een
15
hoogte van meer dan 4 meter enkel mogelijk is als de vluchtrichting voor álle calamiteiten vooraf gedefinieerd is.
16
5 Sturing bij brand De NVBR uitgave Brandbeveiligingsinstallaties stelt: Roltrappen kunnen in geval van een brandmelding automatisch worden gestuurd. Hierbij kan worden gedacht aan het automatisch stoppen of het sturen in de vluchtrichting. Een automatische sturing van roltrappen in geval van brand kan echter om de volgende redenen gevaar opleveren: • Het plotseling stoppen zal voor de zich op de roltrap bevindende personen gevaar opleveren; geleidelijk tot stilstand komen is wellicht een oplossing. • Het is op voorhand een risico om roltrappen in een bepaalde richting te sturen. Het zou namelijk ook kunnen dat de rook dit traject kiest. Een handbediening is wellicht een oplossing. Het automatisch stoppen (alleen in opwaartse richting) en het geregeld aanlopen, bijvoorbeeld in neerwaartse richting, is alleen toegestaan indien door middel van een risicobeoordeling is vastgesteld dat het afwijken van het gestelde in NEN-EN 115, paragraaf 14.2.2.1 en 14.2.4.1 ("stoppen en aanzetten met behulp van een schakelaar") op gelijkwaardige wijze wordt opgelost. Dit is de enige manier waarop van een geharmoniseerde normversie mag worden afgeweken. Bij de sturing van roltrappen in het geval van brand spelen twee aspecten een belangrijke rol: • Richting van roltrap: continueren, stoppen of omkeren; • Automatisch of handmatig sturen van roltrap;
5.1 Richting roltrap In het geval van brand zijn voor de richting van de roltrap drie varianten mogelijk: 1. continueren van de draairichting; 2. stoppen van de roltrap; 3. stoppen van de roltrap en vervolgens de draairichting omkeren.
5.1.1 Continueren van de draairichting Het continueren van een roltrap bij brand heeft als voordeel dat snel veel mensen over een grote afstand kunnen ontvluchten. Tevens geeft het ook duidelijkheid, aangezien men mag verwachten dat de richting waarop de roltrap draait een veilige richting is. Hierin schuilt tevens het grote nadeel: het kan zijn dat de rook ook dit traject kiest of dat de vuurhaard zich op de verdieping bevindt waar de roltrap personen naar toe beweegt. Het is voor de meeste mensen een te grote inspanning om zich tegen de draairichting van de roltrap in te bewegen. Het is daarom enkel wenselijk een roltrap te laten draaien, wanneer zeker is dat deze bij brand te allen tijde beweegt richting een rookvrije uitgang. Dit is mogelijk in specifieke situaties, waarbij de locatie van de brandhaard, de verspreiding van de rook en de vluchtrichting goed voorspelbaar of beheersbaar zijn. Hierbij kan gedacht worden aan een ondergronds metrostation met uitgangen op het maaiveld in combinatie met een rook- en warmte afvoerinstallatie (bijvoorbeeld Noord-Zuidlijn, Amsterdam). Daarnaast zou dit aan de orde kunnen zijn in een zogenaamd vlucht-roltrappen-huis, als alternatief op het vluchttrappenhuis. Hierbij is de vluchtrichting ook vooraf bekend: naar beneden, gebouw uit.
17
Wanneer roltrappen zich in een grote open ruimte bevinden en meerdere verdiepingen verbinden, is de vluchtrichting moeilijk te voorspellen (bijvoorbeeld in een goot warenhuis). Een optie kan dan zijn het koppelen van de roltrap aan een automatische brandmeldinstallatie, waarbij de locatie van de aangeslagen brandmelder bepaalt welke roltrappen blijven draaien en welke tot stilstand komen. Technisch is het waarschijnlijk wel mogelijk een dergelijk systeem te ontwikkelen. Echter, het is nog onduidelijk hoe goed de vluchtrichting in alle situaties is te voorspellen en of het geheel rookvrij gehouden kan worden.
5.1.2 Stoppen van de roltrap Het stoppen van de roltrap is mogelijk middels een normale rem of een noodstop. In de NENEN 115 worden eisen gesteld aan de uitvoering van de rem bij een roltrap. Een noodstop heeft niet de voorkeur bij het tot stilstand brengen van de roltrap in geval van brand. Dit gebeurt namelijk zeer plotseling, waardoor de kans op vallen groot is. Via de normale rem kan de roltrap eenparig worden vertraagd en zo gelijkmatig tot stilstand komen. Volgens de NEN-EN 115 (ontwerpnorm) mag de vertraging bij het tot stilstand komen van een roltrap niet meer bedragen dan 1 ms-2. Uit stukken van het Liftinstituut zou blijken dat het langzaam tot stilstand laten komen van een roltrap waarop zich mensen bevinden is toegestaan en niet tot onacceptabele situaties zal leiden. (Raad van State, 9 februari 2005) Het grote voordeel van het stoppen van de roltrappen, is dat het technisch de meest eenvoudige situatie is: alle roltrappen kunnen worden aangesloten op een brandmeldinstallatie en stoppen als de installatie in alarm gaat. Daarnaast kunnen personen zelf de richting kiezen, waar ze naar toe willen vluchten, afhankelijk van de brandhaard. Overigens moet gewaarborgd zijn dat de rem betrouwbaar is bij maximale belasting. Nadelen hiervan zijn: • De doorstroomcapaciteit van een stilstaande roltrap beperkter is dan van een draaiende roltrap. • Het tot stilstand brengen van een roltrap vergroot de kans tot vallen voor de personen op de roltrap. • Er moet gelopen worden over de roltrap, waardoor de kans op struikelen toeneemt.
5.1.3 Omkeren draairichting De NEN-EN 115 (ontwerpnorm) stelt verschillende eisen aan het stoppen en starten van een roltrap. Hieruit blijkt dat het starten van de roltrap enkel toegestaan is, wanneer de persoon die de schakelaar om zet, de gehele roltrap overziet en constateert dat deze geen personen bevat. Het is niet waarschijnlijk en niet te garanderen dat een roltrap in geval van brand geheel vrij is van personen, zodat de draairichting omgedraaid kan worden. Los van de wenselijkheid kan worden geconcludeerd dat het omkeren van de draairichting van de roltrap in geval van een calamiteit volgens de wettelijke kaders geen praktische oplossing is.
5.2 Automatisch of handmatig sturen Het is mogelijk een roltrap handmatig of automatisch te sturen. In de NEN-EN 115 (ontwerpnorm) staan tevens eisen over de inrichting van een handmatige of automatische
18
stuurinstallatie. Gezien de gevraagde betrouwbaarheid van het systeem, heeft het de voorkeur deze zo min mogelijk afhankelijk te maken van menselijk handelen. Automatische sturing via koppeling aan een brandmeldinstallatie heeft dan ook de voorkeur boven knoppen naast de roltrap of in een ruimte elders, die handmatig moeten worden bediend in geval van een calamiteit.
19
6 Beschikbaarheid 6.1 Ontstaan van brand Zoals in het NVBR boek Brandbeveiligingsinstallaties staat, is het meermalen voorgekomen dat een brand ontstaat in de zogeheten terugloopruimten van een roltrap of –pad, zie ook de metrobrand in Londen, 1987. De oorzaak hiervan kan een sigarettenpeuk zijn, die het in deze ruimte verzameld stof/vuil doet ontbranden. Tevens kan oververhitting van het systeem of de kabels de brandoorzaak zijn. De NEN-EN 115 (ontwerpnorm) onderkent dat de ophoping van materiaal (bijvoorbeeld vet, olie, stof, papier) een brandrisico met zich mee brengt. Daarom dient het mogelijk te zijn de binnenkant van de roltrap schoon te maken. Om de kans op brand te verkleinen beveelt de NEN-EN 115 (ontwerpnorm) aan om zo ver als mogelijk roltrappen te maken van materialen die geen extra gevaar opleveren in geval van brand. In de praktijk zal dat betekenen dat moderne roltrappen veelal bestaan uit moeilijk brandbare materialen als (roestvrij)staal, gietijzer en aluminium. Dit is ook in lijn met het antwoord van het college van Burgemeenster en Wethouder van Amsterdam op schriftelijke vragen Paquay inzake veiligheid Noord-Zuid lijn (30 oktober 2001) Het is aan te bevelen eisen ten aanzien van het reinigen van deze ruimten op te nemen in de gebruiksvoorschriften van het betreffende bouwwerk, zeker wanneer de roltrap als vluchtroute gebruikt wordt. Daarnaast is het mogelijk om de aanwezige uitgangsbreedte over te dimensioneren. Het Bouwbesluit gaat er vanuit dat sprake is van één brandhaard. Er vanuit gaande dat één roltrap betrokken is bij brand, kan het gebouw worden voorzien van een extra roltrap bovenop het berekende noodzakelijke aantal.
6.2 Betrouwbaarheid Een roltrap moet regelmatig onderhouden worden, ondermeer om de kans op brand te verminderen. Een roltrap moet wettelijk jaarlijks worden gekeurd op veiligheidsaspecten. Dit wordt uitgevoerd door gecertificeerde instanties. Daarnaast vindt regelmatig algemeen onderhoud plaats. De frequentie en duur hiervan is afhankelijk van de kwaliteit van de roltrap en de gebruiksfrequentie. Tevens kan een roltrap uitvallen als gevolg van een defect. Dit betekent dat bij brand mogelijk niet alle roltrappen in gebruik kunnen zijn. TNO Bouw zegt hierover: Op verzoek van de gemeente Amsterdam moet rekening worden gehouden met het in onderhoud zijn van één roltrap in geval van een calamiteit. Feitelijk zou op basis van een probabilistische berekening moeten worden bezien wat de kans hierop is en of deze niet zodanig klein is dat daarvan zou moeten worden afgezien. De kans van samenloop van deze omstandigheden moet klein worden geacht en wellicht is deze eis als daartoe een berekening zou worden gemaakt te streng. (TNO, Ontruimingsberekening roltrappen Station Ceintuurbaan van de Noord/Zuidlijn)
20
Zo lang deze berekening ontbreekt, is het mogelijk voor deze mogelijke samenloop van omstandigheden te compenseren middels een extra roltrap. Een ander risico is het uitvallen van de stroomvoorziening, niet geheel ondenkbeeldig bij brand, echter enkel relevant wanneer in het vluchtplan is uitgegaan van draaiende roltrappen in plaats van stilstaande roltrappen. Hierover oordeelt de Raad van State in haar uitspraak van 9 februari 2005 inzake de lifthuizen aan de Weteringschans en Vijzelgracht ten behoeve van de Noord-Zuid lijn in Amsterdam: Nu het college (red: college van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam) er bij zijn berekeningen bovendien vanuit is gegaan dat één roltrap wegens onderhoud buiten gebruik zal zijn en hij maatregelen heeft getroffen om de werking van de roltrappen ook in geval van het uitvallen van de reguliere stroomvoorziening te verzekeren, is de Afdeling van oordeel dat het college zich in het besluit van 24 augustus 2004 in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de roltrappen een gelijkwaardig veiligheidsniveau wordt geboden als met vaste trappen. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de betrouwbaarheid van roltrappen in de vluchtweg voldoende is gegarandeerd als bij de berekening voor de ontvluchting een extra roltrap in acht wordt genomen. Indien bij de ontvluchting uitgegaan wordt van draaiende roltrappen, dient de werking van de roltrappen ook in geval van uitvallen van de reguliere stroomvoorziening verzekerd te zijn. Hiervoor kan worden aangesloten bij de eisen die aan brandweerliften worden gesteld.
21
7 Veiligheid van personen Wanneer op basis van gelijkwaardigheid roltrappen in een vluchtroute worden opgenomen, dient aansluiting te worden gevonden bij de functionele eis voor trappen. Hierin staat de gebruiksveiligheid centraal. Veiligheid van de personen op de roltrap is reeds geïntegreerd in alle behandelde facetten van een roltrap: afmeting, sturing, beschikbaarheid. Echter, gezien het belang is er een apart hoofdstuk aangewijd. Het grootste gevaar voor personen die willen vluchten over een (rol)trap is het struikelen van een persoon, wat kan leiden tot een verstopping (prop) in de vluchtweg. Ten aanzien van een trap heeft een roltrap een aantal specifieke kenmerken (oorzaken), die de struikelkans kunnen verhogen: Afmeting van de op- en aantreden De treden van een roltrap kunnen afwijkend zijn van de eisen van het Bouwbesluit, waardoor de beloopbaarheid af neemt en de kans op struikelen toeneemt. Maatregelen: • Afmetingen van treden maken conform Bouwbesluit (past binnen NEN-EN 115). • Roltrap toepassen in situaties waar naar boven gevlucht moet worden; de kans op struikelen is dan kleiner dan bij naar beneden vluchten. • Roltrap laten draaien tijdens vluchten neemt de noodzaak tot lopen weg. Onregelmatigheid optrede roltrap Een roltrap kent een onregelmatige optrede aan het begin en eind. Dit is niet in strijd met het Bouwbesluit. Onduidelijk is in hoeverre de mens is ingesteld op deze onregelmatigheid, waardoor de struikelkans wellicht slechts zeer beperkt zal toenemen. Maatregelen: • Roltrap toepassen in situaties waar naar boven gevlucht moet worden; de kans op struikelen is dan kleiner dan bij naar beneden vluchten. • Roltrap laten draaien tijdens vluchten neemt de noodzaak tot lopen weg. Onverwacht stoppen Wanneer de roltrap tot stilstand komt, terwijl hierop zich nog personen bevinden, kunnen deze vallen. Maatregelen: • De roltrap geleidelijk laten stoppen. • Roltrap laten draaien tijdens vluchten Glad oppervlak Een roltrap heeft een profiel van groeven in de looprichting. Dit is gladder dan de meeste trappen, met name wanneer het nat wordt. Maatregelen: • Roltrap in een vluchtweg enkel volledig overdekt toestaan. • Opruwen van oppervlak met groeven haaks op de looprichting.
22
• •
Roltrap toepassen in situaties waar naar boven gevlucht moet worden; de kans op struikelen is dan kleiner dan bij naar beneden vluchten. Roltrap laten draaien tijdens vluchten neemt de noodzaak tot lopen weg.
Daarnaast heeft een roltrap een drietal kenmerken, die niet de kans op struikelen vergroten (zoals hierboven beschreven), maar wel het effect van het struikelen op het ontstaan van een prop (verstopping) beïnvloeden: Hoogte van de roltrap Doordat en roltrap in de praktijk veelal een grotere hoogte overbrugt dan 4 m (eis trap in Bouwbesluit), is de valhoogte veelal groter. Scherpe randen aan de treden De trede van een roltrap heeft groeven in de looprichting in verband met het geleidingssysteem. Dit betekent dat de rand van een trede niet glad is. Hieraan stelt de NENEN 115 eisen. Echter, de kans op verwondingen is nog steeds groter dan bij een traptrede. Beklemming Door het schuiven van de treden, is het mogelijk bij vallen klem te komen tussen de verschillende treden in het mechaniek van de roltrap. De kans hierop is erg klein. De NENEN 115 stelt hier eisen aan. Schematisch ziet bovenstaande er als volgt uit:
Afmeting treden
Verstopping / prop
Struikelen van persoon
Onregelmatige optrede
Onverwacht stoppen Hoogte rolrap
Glad oppervlak
Scherpe randen trede Beklemming
23
8 Doorstroomcapaciteit Het Bouwbesluit hanteert als rekenwaarde voor de doorstroomcapaciteit van een A trap ongeveer 25 personen per minuut en voor een B trap ongeveer 50 personen per minuut (SBR, deel C, Brandveiligheid: Ontwerpen en toetsen). De roltrap, die in dit onderzoek is gebruikt, voldoet ter hoogte van de traptrede niet aan de breedte eis van een B-trap. Echter, op heuphoogte voldoet een roltrap wel aan de breedte eis van een B-trap. Om vast te stellen of een roltrap gebruikt kan worden als gelijkwaardige oplossing voor een B-trap, is de doorstroomcapaciteit een belangrijk aspect voor vergelijk. In het kader van de Noord-Zuidlijn in Amsterdam heeft TNO Menskunde (dr. L.C. Boer) de doorstroomcapaciteit van een "standaard" roltrap vergeleken met een B-trap. De breedte van de roltrap ter hoogte van de traptrede was 101 cm, wat minder is dan de eis voor een B-trap (110 cm). De breedte ter hoogte van armleuningen was echter 125 cm, wat meer is dan de eis van een B-trap, zie onderstaande figuur.
Voor de proef is gebruik gemaakt van de roltrap in metrostation Rotterdam Maashaven. De op- en aantreden voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. De roltrap stond stil tijdens de proef. Direct naast de roltrap was een vaste trap gebouwd. Het hoogteverschil dat overbrugd werd, bedroeg 12 meter. In de trap bevonden zich geen bordessen. De breedte van de trap voldeed aan de aan de (minimale) eisen van een B-trap. Over zowel de roltrap als de vaste trap zijn twee maal 120 personen naar boven gelopen. De populatie was maatgevend voor metrogebruikers.
24
Uit de proef bleek dat de doorstroomcapaciteit van de roltrap 61 personen per minuut bedroeg, terwijl de doorstroomcapaciteit van de vaste trap 55 personen per minuut bedroeg. Tijdens de proef is ook gekeken naar inhalen, struikelen en lichaamshouding. Eén persoon struikelde halverwege tijdens het omhoog lopen op de roltrap, maar liep hierbij geen verwondingen op. Tevens zorgde dit niet voor opstoppingen. Als verklaring hiervoor wijst L.C. Boer naar de menselijke vorm (zie onderstaande figuur): de mens is ter hoogte van de schouders het breedste. Deze menselijke vorm sluit aan bij de vorm van een roltrap, welke ter hoogte van de leuningen breder is dan ter hoogte van de voeten. Een trap daarentegen is veelal juist smaller ter hoogte van de leuningen dan ter hoogte van de voeten.
De Raad van State neemt in haar uitspraak van 21 juli 2004 inzake het metrostation Rokin te Amsterdam deze redenering over: Blijkens die toelichting (red: toelichting Bouwbesluit) dient de breedte van een B-trap 1,1 meter te zijn, omdat daarvan "(…) door meer personen gelijktijdig en in twee richtingen
25
gebruik zal worden gemaakt en derhalve rekening dient te zijn gehouden met de omstandigheid dat gebruikers van de trap elkaar moeten passeren". Uit het rapport van TNO Bouw "doorstroomcapaciteit roltrappen Station Rokin van de Noord-Zuidlijn" van 30 januari 2004 blijkt dat roltrappen zodanig zullen worden uitgevoerd dat daarvan in een stilstaande situatie door twee personen naast elkaar gebruik kan worden gemaakt. Daarnaast kan uit het rapport worden opgemaakt dat het achterwege laten van een bordes in dit geval vanuit een oogpunt van gebruiksveiligheid acceptabel is en de aan- en optreden van de roltrappen op dezelfde wijze zullen worden uitgevoerd als bij vaste trappen. (…) ... is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de doorstroomcapaciteit van een roltrap met een treebreedte van ruim 1 meter, waarin het bouwplan voorziet, gelijk kan worden gesteld met die van een B-trap. In de uitspraak van 9 februari 2005 inzake het metrostation Vijzelgracht en Weteringschans herhaalt de Raad van State deze uitspraak. Deze situatie in Amsterdam en het bijbehorende onderzoek van TNO richt zich op de situatie rondom een B-trap, maar eenzelfde argumentatie kan worden opgezet voor een A-trap. Op basis hiervan kan in het kader van gelijkwaardige veiligheid geconcludeerd worden dat een roltrap met • een treebreedte van ruim 1 meter, • een breedte op heuphoogte die ruimschoots voldoet aan de breedte eisen van een Btrap, en • op- en aantreden die voldoen aan het Bouwbesluit, eenzelfde doorstroomcapaciteit heeft als een B-trap.
26
9 Conclusies en aanbevelingen 9.1 Algemene conclusies Op basis van de huidige beschikbare kennis is de grote mate van terughoudendheid voor het gebruik van roltrappen in vluchtwegen op zijn minst te betwisten: 1. Op- en aantrede van een roltrap: Het is mogelijk roltrappen te vervaardigen, waarvan de afmetingen van de aan- en optrede niet in strijd zijn met de eisen uit het Bouwbesluit en de NEN-EN 115. 2. Breedte van een roltrap: Het is mogelijk roltrappen te vervaardigen, waarvan de breedte niet in strijd is met de eisen uit het Bouwbesluit en de NEN-EN 115. 3. Hoogte: Het is mogelijk roltrappen te vervaardigen, die qua hoogte niet in strijd zijn met de eisen uit het Bouwbesluit en de NEN-EN 115. Dit kan enerzijds door de hoogte te beperken tot 4 meter en anderzijds door om de 4 meter bordessen aan te brengen. 4. Sturing roltrap: Het heeft de voorkeur de draairichting van de roltrap in het geval van calamiteit te continueren, omdat: • De capaciteit van een draaiende roltrap is groter dan de capaciteit van een stilstaande roltrap. • Op een draaiende roltrap hoeft niet gelopen te worden, waardoor de kans op struikelen kleiner is. • Op een draaiende roltrap hoeft niet gelopen te worden, waardoor een grotere hoogte dan 4 meter overbrugd kan worden. 5. Veiligheid: De beperkte feiten bevestigen niet de veronderstellingen over de onveiligheid van het vluchten over een stilstaande roltrap tijdens een calamiteit: • Uit een proef van TNO blijkt dat een stilstaande roltrap een even grote doorstoomcapaciteit heeft als een trap (zie 2.3). Bij de proef waren geen signalen van overmatig struikelgedrag. • Uit een filmpje van vluchtende personen uit de metro in Rome blijken geen overmatig struikelgedrag. 6. Beschikbaarheid: De kans dat op het moment van een calamiteit een roltrap niet beschikbaar is door onderhoud, uitval of brand is onbekend, maar naar verwachting zeer gering. De conclusies hebben betrekking op twee verschillende aspecten van een roltrap, te weten de afmetingen van de roltrap zelf (conclusie 1 t/m 3) en de toepassing van de roltrap (conclusie 4 t/m 6). De eerste drie conclusies wijzen uit dat de afmetingen van een roltrap geen bezwaar hoeven te vormen voor het toepassen van een roltrap in een vluchtroute. Dit biedt een basis om nader te bezien, wanneer een roltrap zou kunnen worden toepast in een vluchtroute. Hierbij moeten de conclusie 4 t/m 6 in acht worden genomen. Deze conclusies kunnen richting geven bij het afwegen of in een specifieke situatie een roltrap in een vluchtroute een gelijkwaardige oplossing voor een trap is. De conclusies doen vermoeden dat situaties mogelijk zijn, waarbij deze gelijkwaardige oplossing van toepassing kan zijn. Het geheel van de conclusies vormt geen algemeen voorwaarden scheppend kader of toetsingskader, maar kan wel als uitgangspunt dienen voor zo'n kader.
27
9.2 Deelconclusies 1. Aan- en optrede van een roltrap: Het is mogelijk roltrappen te vervaardigen, waarvan de afmetingen van de aan- en optrede niet in strijd zijn met de eisen uit het Bouwbesluit en de NEN-EN 115. 1.1. De onregelmatigheid in de optrede aan het begin en einde van de roltrap (kleinere optrede dan de andere treden) is niet in strijd met de prestatie-eisen voor trappen in het Bouwbesluit. 1.2. Ook bij trappen kan in de praktijk een onregelmatigheid in de aan- of optrede voorkomen, bijvoorbeeld in een hoek. 1.3. Het is onduidelijk in welke mate de onregelmatigheid in de optrede van een roltrap leidt tot meer struikelen. Mogelijk dat de bekendheid met roltrappen onbewust leidt tot aangepast gedrag, waardoor de struikelfrequentie niet toe neemt. 1.4. De onregelmatigheid in de aantrede zal naar verwachting niet tot extra struikelen leiden, aangezien de trede op dat moment als een verlengstuk van de vloer kan worden beschouwd. 2. Breedte van een roltrap: Het is mogelijk roltrappen te vervaardigen, waarvan de breedte niet in strijd is met de eisen uit het Bouwbesluit en de NEN-EN 115. 2.1. De breedte van een roltrap neemt toe met de hoogte vanaf de trede; het verdient de voorkeur de breedte van de roltrap te bepalen ter hoogte van de trede. 2.2. Wanneer de breedte van de roltrap wordt bepaald op heuphoogte (leuningen), dient dit goed gemotiveerd te worden, door aansluiting te vinden bij de doorstroomcapaciteit. 2.3. Op basis van onderzoek door TNO en jurisprudentie van de Raad van State kan worden geconcludeerd dat een stilstaande roltrap met een treebreedte van ruim 1 meter, een breedte op heuphoogte die ruimschoots voldoet aan de breedte eisen van een B-trap, en op- en aantreden die voldoen aan het Bouwbesluit, eenzelfde doorstroomcapaciteit heeft als een B-trap. 3. Hoogte: Het is mogelijk roltrappen te vervaardigen, die qua hoogte niet in strijd zijn met de eisen uit het Bouwbesluit en de NEN-EN 115. Dit kan enerzijds door de hoogte te beperken tot 4 meter en anderzijds door om de 4 meter bordessen aan te brengen. 3.1. Uit jurisprudentie van de Raad van State blijkt dat onder specifieke omstandigheden roltrappen over een grotere hoogte dan 4 meter zijn toegestaan. Kenmerken van deze situaties zijn: • Vluchten in opwaartse richting; • De roltrappen zullen in opwaartse richting draaien of stil staan; • De afmetingen van de roltrap sluiten aan bij de eisen van het Bouwbesluit ten aanzien van de aan- en optrede en breedte van trap; 4. Sturing roltrap: Het heeft de voorkeur de draairichting van de roltrap in het geval van calamiteit te continueren, omdat: • De capaciteit van een draaiende roltrap is groter dan de capaciteit van een stilstaande roltrap.
28
• •
Op een draaiende roltrap hoeft niet gelopen te worden, waardoor de kans op struikelen kleiner is. Op een draaiende roltrap hoeft niet gelopen te worden, waardoor een grotere hoogte dan 4 meter overbrugd kan worden.
4.1. De draairichting van de roltrap kan alleen gecontinueerd worden als vooraf duidelijk is, dat de draairichting van de roltrap bij alle calamiteiten gelijk is aan de vluchtrichting. 4.2. Wanneer het niet van te voren is vast te stellen wat de vluchtrichting is, heeft het de voorkeur de roltrap in geval van een calamiteit te stoppen. 4.3. Wanneer een roltrap in geval van een calamiteit tot stilstand moet worden gebracht, heeft het de voorkeur dit te doen via een automatische koppeling met de brandmeldinstallatie, in verband met de betrouwbaarheid. 4.4. Het is niet mogelijk de draairichting van een roltrap in geval van calamiteit om te keren, aangezien het volgens de NEN-EN 115 niet is toegestaan een roltrap te (her)starten, waarop zich nog personen bevinden. 4.5. Wanneer gevlucht wordt via een draaiende roltrap is het belangrijk de toegang voor de hulpverleners te waarborgen, aangezien zij veelal zich in de tegengestelde richting verplaatsen. 5. Veiligheid: De beperkte feiten bevestigen niet de veronderstellingen over de onveiligheid van het vluchten over een stilstaande roltrap tijdens een calamiteit: • Uit een proef van TNO blijkt dat een stilstaande roltrap een even grote doorstoomcapaciteit heeft als een trap (zie 2.3). Bij de proef waren geen signalen van overmatig struikelgedrag. • Uit een filmpje van vluchtende personen uit de metro in Rome blijken geen overmatig struikelgedrag. 5.1. Het is belangrijk te onderkennen dat ook op een normale trap de kans op struikelen bestaat. 5.2. Uit onderzoek van TNO blijkt dat struikelen op een trap het meest aan de orde is bij het gebruik in dalende richting. 5.3. Een roltrap heeft relatief gladde treden vergeleken bij een trap. Door middel van groeven haaks op de looprichting kan het oppervlak opgeruwd worden, zodat de kans op uitglijden af neemt. 5.4. Het heeft de voorkeur een roltrap in een vluchtweg niet toe te staan op onoverdekte of half overdekte locaties, aangezien natte treden zeer glad kunnen zijn. 5.5. De scherpe randen van de treden van een roltrap kunnen tot groter letsel leiden bij het vallen op een traptrede. De NEN-EN 115 stelt eisen aan de uitvoering van de randen van de treden. 5.6. Bij het struikelen bestaat de kans op beklemming van kledingstukken tussen de bewegende treden, waardoor de kans op een opstopping wordt vergroot. De NEN-EN 115 stelt eisen aan de omvang van de kieren tussen de treden. 5.7. Wanneer een roltrap vertraagd tot stilstand komt, hoeft de veiligheid van de mensen op de roltrap niet in gevaar te komen. 6. Beschikbaarheid: De kans dat op het moment van een calamiteit een roltrap niet beschikbaar is door onderhoud, uitval of brand is onbekend, maar naar verwachting zeer gering.
29
6.1. Gezien de geringe brandbaarheid van de materialen, waarvan een moderne roltrap wordt gemaakt, is de kans op het ontstaan van brand in een moderne roltrap gering. 6.2. Om de kans op het ontstaan van brand in de roltrap te verkleinen is het aan te bevelen in het gebruiksvoorschrift eisen te stellen aan de frequentie en wijze van reinigen van de roltrap. 6.3. Om verzekerd te zijn van voldoende uitgangsbreedte in geval van onderhoud, uitval en ontstaan van brand, is het mogelijk de uitgangsbreedte te over dimensioneren: een extra roltrap bovenop de vereiste uitgangsbreedte. 6.4. Indien bij de ontvluchting uitgegaan wordt van draaiende roltrappen, dient de werking van de roltrappen ook in geval van uitvallen van de reguliere stroomvoorziening verzekerd te zijn. Hiervoor kan worden aangesloten bij de eisen die aan brandweerliften worden gesteld.
9.3 Aanbevelingen Op basis van bovenstaande conclusies kunnen de volgende aanbevelingen worden gedaan: 1. Op basis van de huidige beschikbare kennis is de grote mate van terughoudendheid voor het gebruik van roltrappen in vluchtwegen op zijn minst te betwisten. Het rapport doet vermoeden dat gelijkwaardige toepassingen mogelijk zijn. Het geheel van de conclusies vormt geen algemeen voorwaarden scheppend kader of toetsingskader, maar kan wel uitgangspunt dienen voor zo'n kader. Het rapport levert enkel een aantal elementen waarmee rekening moet worden gehouden, wanneer wordt overwogen om roltrappen in een vluchtroute toe te passen. Het is immers niet wenselijk roltrappen willekeurig in vluchtroutes toe te passen. Het verdient aanbeveling om de conclusies nader uit werken om te bezien of het mogelijk is om landelijk een voorwaarden scheppend kader op te stellen. Aan dit kader kan de brandweer in concrete bouwaanvragen toetsen om te bezien of een roltrap in een vluchtroute kan worden toegestaan als gelijkwaardige oplossing. 2. Er bestaat nog weinig beeld bij de situaties, waarbij een roltrap in een vluchtweg kan worden toegepast. Het enige bekende voorbeeld is een metrostation. Andere opties zouden kunnen zijn een hooggelegen passagiersterminal op een vliegveld, een vlucht(rol)trappenhuis, grote warenhuizen of kantoren. Wanneer een aantal van deze beelden wordt uitgewerkt, kan verder inzicht worden verkregen in de wenselijkheid en toepasbaarheid van roltrappen in vluchtwegen. Mogelijk leidt dit ook tot nieuwe randvoorwaarden. 3. Het verdient aanbeveling de casus in Amsterdam op te nemen in het boek van het NVBR met mogelijke gelijkwaardige oplossingen. Dit zorgt voor een bredere verspreiding van de verworven inzichten. 4. Twee situaties (TNO proef en metro in Rome) wijzen uit dat de struikelfrequentie op een roltrap waarschijnlijk niet veel hoger is dan op een gewone trap. Echter, cijfers zijn hiervan niet bekend. Het verdeint aanbeveling hier nader onderzoek naar te doen. 5. De kans dat op het moment van een calamiteit een roltrap niet beschikbaar is door onderhoud, uitval of brand is onbekend, maar naar verwachting zeer gering. Het verdient aanbeveling om hier via een risico analyse meer inzicht in te krijgen. 6. Wanneer een roltrap wordt toepast in een vluchtroute heeft het de voorkeur in de vergunning eisen op te nemen over de frequentie en mate van reinigen. Het verdient aanbeveling om hiervoor namens de NVBR een tekstsuggestie aan te leveren aan de korpsen.
30
7. Een roltrap kan voldoen aan de prestatie eisen van het Bouwbesluit. Het is nog onduidelijk in hoeverre een standaard roltrap voldoet aan deze eisen. Wanneer door de fabrikant maatwerk geleverd moet worden, zullen de kosten snel oplopen. Hierdoor wordt de toepassing van roltrappen in vluchtwegen minder aantrekkelijk. Om de adviseursfunctie van de brandweer goed in te vullen verdient het aanbeveling enig inzicht te verkrijgen in de financiële haalbaarheid van roltrappen in vluchtwegen.
31
10 Referenties 10.1 Wet- en regelgeving Bouwbesluit 2003 Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu Brandbeveiligingsinstallaties Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Rampenbestrijding, 2004 Model bouwverordening Vereniging Nederlandse Gemeente, 2003 NEN-EN 115, Veiligheidsvoorschriften voor het vervaardigen en het aanbrengen van roltrappen en rolpaden Nederlands Normalisatie Instituut, 1998
10.2 Jurisprudentie Uitspraak Raad van State inzake metrostation Rokin te Amsterdam Raad van State, Afdeling Bestuursrechtspraak, 21 juli 2004 Uitspraak Raad van State inzake metrostation Vijzelgracht en Weteringschans te Amsterdam Raad van State, Afdeling Bestuursrechtspraak, 9 februari 2005
10.3 Literatuur Advisering brandveiligheid Noord/Zuidlijn Amsterdam DGMR Raadgevende Ingenieurs BV, 2004 Beantwoording schriftelijke vragen van het raadslid Paquay inzake de veiligheid van de Noord-Zuidlijn College van Burgemeester en Wethouders, gemeente Amsterdam, 2001 Brandonderzoek metro Peutz, 2006 Brandveiligheid: ontwerpen en Toetsen, deel C SBR, 2005 Een ramp in aanleg Parool, 2001 Gelijkwaardigheidsnotitie behorende bij de bouwvergunning station Rokin Brandweer Amsterdam, 2000 Keuze traptype van het Station Ceintuurbaan van de Noord/Zuid lijn TNO Ruimte en Infrastructuur, 2005 Ontruimingsberekening roltrappen Station Ceintuurbaan van de Noord/Zuidlijn TNO Ruimte en Infrastructuur, 2005 Toepassen roltrappen als vluchtweg / noodtrap Otis, 2006
10.3 Internet www.AD.nl film van ontvluchting na botsing metro Rome (17-10-2006) door Nederlandse scholier www.VROM.nl helpdesk Bouwregelgeving, nummer 528 (03-05-2005)
32
www.vlr.nl Nederlandse Vereniging voor Lift- en Roltraptechniek www.ela-aisbl.org The European Lift Association (EU) www.leia.co.uk The Lift and Excalator Industry Association (UK) www.vfa-interlift.de Verband für Aufzugstechnik (DE) www.liftinstituut.nl
10.4 Mondeling Louis Witloks Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid, 2 oktober 2006 Theo van den Engh Bureau Veritas, 19 oktober 2006 Rens Weggenraad Mitsubishi, 23 oktober 2006 Dr L.C. Boer TNO Menskunde, 25 oktober 2006
33