T
U
W
C
B
I T D E P R A K T IJ K t
t
VLOERBEDEKKINGEN MET CEMENTGEBONDEN TEGELS
DEEL 2 : GEDRAG VOLGENS DE PLAATSINGSWIJZE
In een eerste artikel, dat verscheen in het vorige tijdschrift, hebben we de oorzaken van verschillende schadeverschijnMichel Wagneur, ing., directeur selen onderzocht die al dan niet specifiek zijn voor vloerbeInformatie, WTCB dekkingen met cementgebonden tegels. In het eerste deel van het voorliggende artikel hernemen en becommentariëren we de besluiten van het onderzoek dat in dit domein uitgevoerd werd door de Federatie van de Betonindustrie (FEBE), de fabrikanten van marmermozaïektegels en de Dienst Promotie en Ontwikkeling van de firma CBR en waarvan de resultaten verschenen zijn in het tijdschrift “Beton” [8]. Vervolgens stellen we een reeks aanbevelingen voor, ter vermindering van de kans op schadeverschijnselen voor dit type vloerbedekking.
1
LESSEN UIT DE PROEFCAMPAGNE
Het voornoemde onderzoek had tot doel informatie te verzamelen over de krimp en het scheurgedrag van cementgebonden tegels, afhankelijk van hun plaatsingstechniek.
◆ ◆ ◆
Tijdens een eerste reeks proeven werden 32 stroken tegels geplaatst met een lengte van 10 m en een breedte van 60 cm (2 tegels van 30 x 30 cm naast elkaar) om de invloed van de volgende parameters te onderzoeken : ◆ inwerkingstelling van de verwarming ◆ verankering die de vrije vervorming aan de uiteinden van de stroken verhindert ◆ uitzettingsvoegen op halve lengte ◆ voegmortel (3 varianten) ◆ termijn tussen de plaatsing en het opvoegen (na 1 dag en na 7 dagen) ◆ plaatsing op gestabiliseerd zand (1 volume cement voor 8 tot 10 volumes zand) ◆ legmortel (1 volume cement voor 4 volumes zand) ◆ ouderdom van de tegels op het ogenblik van hun plaatsing.
◆ ◆ ◆
vloer) en de laag gestabiliseerd zand of de dekvloer plaatsing op een laag gestabiliseerd zand (1 volume cement voor 8 volumes zand) legmortel bestaande uit 1 volume cement voor 4 volumes zand plaatsing op een dekvloer van 5 cm dik, bestaande uit 1 volume cement voor 5 volumes zand 0/3 legmortel bestaande uit 1 volume cement voor 4 volumes zand of mortellijm voegmortel (3 volumes cement voor 1 volume kalk en 6 volumes zand) al dan niet gewapende dekvloer.
1.1
BESLUITEN VAN DE PROEVEN
Naast de reeds gemaakte vaststellingen betreffende de afzonderlijke tegels (zie § 2.3.1 van het eerste artikel) [10] kan men aan de hand van deze proeven nog andere besluiten trekken, die hierna opgenomen worden.
In alle gevallen werd een plastiekfolie tussen de draagvloer (gladde betonvloer) en de laag gestabiliseerd zand voorzien.
❒ Door de uiteinden van de stroken tegels te verankeren om de vrije vervorming te verhinderen, zorgt men voor een merkbare verergering van de scheurvorming ter hoogte van de voegen.
Tijdens een tweede reeks proeven, die uitgevoerd werden op 19 stroken met een lengte van 10 m en een breedte van 60 cm, hield men rekening met de volgende parameters : ◆ plaatsing van een plastiekfolie tussen de draagvloer (effen cementgebonden bedrijfs-
❒ De uitvoering van een uitzettingsvoeg op halve lengte vermindert niet enkel de scheurvorming, maar ook de grootte van de scheuren. Door het gebruik van verschillende soorten voegmortel werd aangetoond dat de voeg25
HERFST 2002
f
i
j d i s c h r
T
W
C
B
t
t
seerd zand of een dekvloer geplaatst werden. De eventuele kleine verschillen kunnen een gevolg zijn van een verschil in samenstelling, in watergehalte, in laagdikte en in de verdichting van de onderlagen.
mortel weinig invloed heeft op de scheurvorming. De beste resultaten werden evenwel verkregen met cement-, kalk- en zandhoudende mortel. ❒ Als men de voegen vult na 7 dagen in plaats van na 1 dag, vermindert de scheurvorming in een verhouding van 25 %.
❒ Het toepassen van traditionele legmortel of mortellijm levert geen verschil in scheur- en krimpgedrag op de uiteinden van de stroken tegels. De vastgestelde scheuren zijn miniem en bijna te verwaarlozen. Het gebruik van mortellijm beïnvloedt de krimp van de tegels, maar leidt niet tot gevoelige verschillen qua scheurvorming. De scheurvorming in de voegen is dus afhankelijk van andere parameters.
❒ Het krimp- en droogproces van de geplaatste tegels verloopt erg traag. ❒ Het type legmortel heeft geen invloed op de krimp van de tegels (gemeten op de uiteinden van de stroken tegels), wel op de scheurvorming (d.w.z. op de manier waarop de scheuren verdeeld zijn ter hoogte van de voegen).
❒ Het plaatsen van een wapening in de dekvloer verhindert de scheurvorming, maar heeft geen invloed op de krimp aan de uiterste randen van de stroken tegels. Het opmeten van de krimp aan de randen van deze stroken is dus geen maat voor het scheurgedrag.
❒ De scheurvorming in de voegen tussen de stroken tegels wordt beïnvloed door : – het vochtgehalte van de tegels en de verandering van het vochtgehalte in de tijd – de individuele krimp van de geplaatste tegels en de evolutie van deze krimp in de tijd.
❒ Het aanbrengen van een uitzettingsvoeg en dus het beperken van de strooklengte verhinderen de scheurvorming en beperken de krimp op de uiteinden van de stroken.
❒ De gemeten krimp is weinig verschillend voor stroken tegels, die op een laag gestabili-
❒ Men dient geen wapening in de dekvloer te voorzien indien er een uitzettingsvoeg aanwezig is. ❒ Er is een duidelijk verschil in krimp tussen geplaatste en losse tegels, zelfs indien hun bewaring in dezelfde omstandigheden gebeurt. Het verschil wordt onder meer bepaald door het vochtgehalte van de tegels. De evolutie van de krimp, afhankelijk van de tijd, is bepalend voor het scheurgedrag. De uiteindelijke krimp die op de geplaatste tegels gemeten wordt, bedraagt ongeveer 2/3 tot 1/4 van de krimp die gemeten werd op losse tegels. ❒ De inwerkingstelling van de verwarming veroorzaakt een versnelling van de krimp.
1.2
COMMENTAAR
Deze conclusies hebben ons aangezet tot het leveren van de hierna volgende commentaren. ❒ Onder “vrije vervorming” dient men volgens ons de vrije krimp van het geheel tegelvloer-dekvloer te verstaan. Bovendien moet men rekening houden met het feit dat de vrije vervorming waarvan er hier sprake is, tijdens de proeven mogelijk gemaakt werd door de tussenplaatsing van een plastiekfolie, die zelf 26
HERFST 2002
f
i
jd i s c h r
T
U
W
C
B
I T D E P R A K T IJ K t
t
Dit bevestigt de commentaar die reeds gemaakt werd in de §§ 2.2.2 en 2.2.3 van het eerste artikel [10], evenals het feit dat vooral de krimp van de tegels bepalend is voor de wijze waarop de vloerbedekking vervormt. Wij willen er echter op wijzen dat de bewegingsmogelijkheden van de dekvloer kunnen verschillen van deze die voorkomen in gewone omstandigheden (door de aanwezigheid van een gladde draagvloer en een plastiekfolie). ❒ Het gebruik van een wapening heeft ons inziens tot doel de scheurvorming van de dekvloer te verhinderen of gevoelig te verminderen en de volledige krimp over te brengen naar de randen van de vloerbedekking. De wapening kan echter slechts optimaal functioneren als ze ingewerkt wordt in de dekvloer en indien deze laatste zich gemakkelijk kan vervormen (mogelijkheid tot verschuiven t.o.v. de draagvloer en aanbrengen van krimpvoegen). Als dit niet het geval is, kan de wapening enkel voor een betere verdeling van de spanningen zorgen.
op een mechanisch geëffende betonvloer gelegd was. Deze situatie treft men in de praktijk uiterst zelden aan, terwijl ze een erg grote invloed kan hebben op de vrije vervorming van de vloerbedekking. De oneffenheden van de draagvloer kunnen immers blokkeringen veroorzaken die de vrije krimp verhinderen, zelfs indien er een plastiekfolie aanwezig is.
❒ De invloed van de inwerkingstelling van de verwarmingsinstallatie was ook redelijk voorspelbaar. Doordat ze het vochtgehalte van de materialen beïnvloedt, heeft ze ook een weerslag op hun krimp.
❒ De gunstige invloed van een uitzettingsvoeg – die men volgens ons in dit geval eerder krimpvoeg zou moeten noemen – ligt tamelijk voor de hand. Door de opdeling van de vloerbedekking verhoogt men immers de kans op een betere verdeling van de krimp. De invloed ervan is echter erg afhankelijk van de verschuivingsmogelijkheden van het geheel dekvloertegelvloer ten opzichte van de draagvloer.
Uit deze benadering, die zowel theoretisch als praktijkgericht is, menen we bepaalde zaken te kunnen afleiden. Indien de scheuren in de voegen tussen de tegels een opening van enkele tienden van een millimeter vertonen, indien deze in beide richtingen in gelijke verhoudingen voorkomen en indien men geen vlakheidsgebreken kan vaststellen die zouden kunnen duiden op een verzakking of een overdreven vervorming van de draagvloer, dient men de oorzaak van de scheurvorming te zoeken in een gecombineerde werking van de krimp van de tegels en de krimp van de legmortel of van de onderliggende dekvloer.
❒ Hoewel het logisch is te veronderstellen dat parameters zoals : – een laattijdig uitgevoerde opvoeging (na 7 dagen), – het vochtgehalte van de materialen en de verandering ervan in de tijd, – de individuele krimp van de geplaatste tegels en zijn evolutie in de tijd, de scheurvorming beïnvloeden, moet men toch ook rekening houden met het feit dat de evolutie van de krimp afhankelijk is van de omgeving waarin de tegelvloer bewaard is. Op bouwplaatsen waar de relatieve luchtvochtigheid hoog blijft (> 80 %), verloopt de droging van de infrastructuur van de vloerbedekking traag en wordt de krimp afgeremd.
Wij hebben immers vastgesteld dat bij tegels met een ouderdom van enkele weken of enkele maanden, die in hun plastieken verpakking bewaard werden, de resterende krimp op het ogenblik van de plaatsing nog steeds groot was, met name ongeveer 0,5 mm/m. Hoewel de amplitude van de krimp van de legmortel of de dekvloermortel groter is dan deze van de krimp van de tegels, merkt men dat de spanningen die deze mortel kunnen overbrengen op de tegels niet groot genoeg zijn om een duidelijke verkorting van deze tegels te ver-
❒ Er werd vastgesteld dat de krimp van de mortel – onafhankelijk van het type en de plaatsingstechniek (op een laag gestabiliseerd zand of op een dekvloer) – zeer weinig invloed heeft. 27
HERFST 2002
f
i
j d i s c h r
T
W
C
B
t
t
Momenteel worden er aanbevelingen voor de plaatsing van cementgebonden tegels uitgewerkt, die speciaal met de hiervoor vermelde opmerkingen rekening houden. Wij willen er echter op wijzen dat krimpscheuren, voor zover ze niet gepaard gaan met een uitgesproken kromtrekking van de tegels, geen invloed hebben op de duurzaamheid van de vloerbedekking, en voornamelijk storend zijn voor het mooie uitzicht (zie § 2.3.2 van het vorige artikel).
2
AANBEVELINGEN VOOR HET LEGGEN VAN MARMERMOZAIEKTEGELS
In wat volgt, nemen we een aantal praktische aanbevelingen over uit een herzieningsproject van de norm NBN 903-02, m.b.t. de plaatsing van de tegels. We bespreken eveneens enkele plaatsingstechnieken, die momenteel slechts zelden toegepast worden, maar toch de nodige aandacht verdienen.
2.1
OPSLAG OP DE BOUWPLAATS
Om de tegels tegen eventuele bevochtiging en bevuiling te beschermen, is het aanbevolen ze pas op de dag van hun plaatsing uit te pakken.
oorzaken (zie § 2.2.2 van het vorige artikel) [10].
Zoals we gezien hebben in § 2.3.1 van het vorige artikel, hebben plastieken verpakkingen een positieve invloed op de bewaring van de tegels in een omgeving met een hoge relatieve vochtigheid. Dit is dus gunstig voor de “rijping” en de zuiverheid van het materiaal, maar ongunstig voor de evolutie van zijn krimp.
De krimp van de legmortel of de dekvloermortel kan echter wel een rol spelen indien de mortel meerdere rijen tegels met elkaar verbindt en indien de krimp van deze rijen op veranderlijke afstanden gecumuleerd wordt. Dit verklaart waarom zich scheuren met een opening van ongeveer 2 tienden van een millimeter per meter kunnen voordoen, zelfs indien onderzoek aangetoond heeft dat de krimp van geplaatste tegels doorgaans slechts 2/3 tot 1/4 van de krimp van losse tegels bedraagt.
Het is daarom moeilijk te beoordelen welke opslagmethode de beste waarborgen biedt. Het – waarschijnlijk utopische – ideaal zou erin bestaan de tegels gedurende 28 dagen in een plastieken verpakking te bewaren, opdat ze een goede “rijpheid” zouden bereiken, en ze vervolgens te laten drogen buiten hun verpakking op een propere plaats om de krimp te versnellen.
Om de invloed van de krimp van de tegels en van de mortel op de scheurvorming – en bijgevolg ook op het mooie uitzicht van de vloerbedekking – te beperken, denken wij daarom dat het niet enkel nodig is tegels te plaatsen die reeds het grootste gedeelte van hun krimp achter de rug hebben, maar er ook op toe te zien dat de krimp zich voor elke afzonderlijke tegel kan voordoen, zodat een combinatie van de krimp van meerdere naast elkaar geplaatste tegels vermeden wordt.
Aangezien er kleine kleurverschillen kunnen bestaan tussen tegels van verschillende productieperioden, is het raadzaam leveringen met andere productiedata afzonderlijk op te slaan.
28
HERFST 2002
f
i
jd i s c h r
T
U
W
C
B
I T D E P R A K T IJ K t
t
2.2
VOORBEREIDING VAN DE WERKEN
De dikte van het gestabiliseerde zand ligt idealiter tussen 2 en 5 cm. Als deze waarden niet kunnen gerespecteerd worden, bijvoorbeeld door het voorkomen van leidingen, is het raadzaam deze laatste vooraf te omhullen door een egalisatielaag (mortel of mager beton).
De fabrikanten moeten erop toezien dat er zo weinig mogelijk verschillen tussen de leveringen bestaan. Verder dient de tegelzetter per kamer – en in de mate van het mogelijke – tegels met dezelfde productiedatum te gebruiken.
In bepaalde gevallen dient men een scheidingslaag te plaatsen. Deze bestaat doorgaans uit een plastiekfolie met een dikte groter dan of gelijk aan 0,1 mm en wordt uitgevoerd in stroken die elkaar overlappen over minstens 20 cm.
Het is aangeraden pas met de plaatsing van de vloerbedekking te beginnen als het merendeel van de andere afwerkingsbehandelingen beëindigd is en de eventueel in de infrastructuur van de tegelvloer ingewerkte leidingen een voldoende bescherming gekregen hebben. Verder moet men ervoor zorgen dat het gebouw beschermd is tegen vorst en regen en dat tocht zoveel mogelijk beperkt wordt.
Deze folie heeft als voornaamste functie de vloerbedekking te beschermen tegen opstijgend capillair vocht of bouwvocht uit de infrastructuur, dat de vorming van uitslag of afzettingen zou kunnen veroorzaken.
De draagvloer moet zodanig ontworpen en uitgevoerd worden, dat zijn vervormingen na de plaatsing van de vloerbedekking niet groter zijn dan 1/500 van de overspanning (zie ook de aanbevelingen uit TV 223) [13]. Op plaatsen waar een negatief moment optreedt ter plaatse van de draagvloer (tussenopleggingen van een zelfdragende vloer bijvoorbeeld), is de uitvoering van een soepele voeg in de vloerbedekking aangewezen. De exacte plaats ervan moet in de aanbestedingsdocumenten gespecificeerd worden.
Het membraan bevordert ook het glijden van het geheel dekvloer-tegelvloer t.o.v. de infrastructuur, vooral tijdens de krimpfase van het geheel alsook bij thermische uitzetting.
2.3
PLAATSINGSTECHNIEKEN
In wat volgt, gaan we dieper in op drie plaatsingstechnieken, met name : ◆ de plaatsing met mortel op een laag gestabiliseerd zand ◆ de plaatsing door aandrukken in de verse dekvloer, na bestrooiing met cement of na bestrijken met een cementpap of een geschikte mortellijm ◆ de verlijming op de verharde dekvloer met behulp van mortellijm (voor zover dit mogelijk is, rekening houdend met de toleranties op de dikte van de tegels).
Men moet alle stoffen die vlekken zouden kunnen veroorzaken op de tegels (puin, vuil, reststoffen, …) van de draagvloer, verwijderen. Het niveau van de afgewerkte vloer moet zodanig gekozen worden dat de eventuele leidingen door minstens 3 cm legmortel en/of dekvloermortel of gestabiliseerde zand bedekt zijn.
2.3.1
PLAATSING OP GESTABILISEERD ZAND
Hierbij dient men enkel een scheidingslaag aan te brengen om het eventueel opnemen van vocht uit de infrastructuur te voorkomen. De glijfunctie kan immers verzekerd worden door de laag gestabiliseerd zand, omdat zijn cohesie onvoldoende groot is om weerstand te bieden aan de krimp en de uitzetting van de vloerbedekking. De samenstelling van de laag gestabiliseerd zand zou er ongeveer als volgt moeten uitzien : 125 tot 150 kg cement per m3 zuiver en grof zand. Wat de 1 tot 2 cm dikke laag legmortel betreft, deze zou zo’n 275 tot 300 kg cement per m3 zand moeten bevatten (wat overeenkomt met 29
HERFST 2002
f
i
j d i s c h r
T
W
C
B
t
t
1 volume cement voor 4 tot 4,5 volumes zand). Het zand (0/5 mm) dient zuiver en vrij van kleurmiddelen te zijn.
Daarom raden wij aan er bij gebruik van deze techniek op toe te zien dat aan de hierna opgenomen aanbevelingen voldaan is.
De mortel moet een zodanige plasticiteit bezitten dat de tegels aangedrukt kunnen worden, zonder deze van de naburige rij te verstoren, en moet zó uitgevoerd worden dat het plaatsingsvlak in een vol mortelbad ligt. Volgens ons moet men er echter voor zorgen dat er geen mortel in de voegen vloeit, om een verbinding tussen meerdere naast elkaar liggende tegels te vermijden (zie ook § 2.2.2 van het vorige artikel).
❒ De draagvloer moet vlak en effen zijn. Als de draagvloer een gebrekkige vlakheid en oneffenheden vertoont, kan het geheel dekvloer-tegelvloer immers geblokkeerd raken en aldus scheuren veroorzaken (zie § 2.2.3 van het vorige artikel). De aanwezige leidingen moeten vooraf omhuld worden met een egalisatielaag. ❒ De dekvloer moet over voldoende cohesie beschikken en dik genoeg zijn. De druksterkte van de dekvloer moet minstens 8 N/mm2 bedragen. Mits een goede verdichting kan deze sterkte bekomen worden met samenstellingen die 250 tot 320 kg cement per m3 zand (0/5 mm) bevatten. Voor de granulometrie verwijzen we naar § 3.2.1 van TV 189 [12]. Ook de dekvloerdikte moet voldoen aan de voorschriften uit TV 189.
In deze context zou men theoretisch kunnen aanbevelen de legmortel ter hoogte van de voegen af te snijden met het puntje van een troffel of met een spatel, om te voorkomen dat er zich een gecumuleerde krimp zou voordoen in een groep tegels. In de praktijk zal deze maatregel echter zelden getroffen worden. Met deze plaatsingstechniek is het ons inziens niet mogelijk het risico op scheurvorming ten gevolge van de krimp van de tegels volledig uit te sluiten. De scheurtjes kunnen echter wel minder zichtbaar worden wegens hun kleinere opening (krimp van elke tegel afzonderlijk, indien er door de mortel geen verbinding wordt gemaakt tussen de tegels onderling).
❒ De dekvloer moet gewapend zijn. Om het risico op scheurvorming ten gevolge van vervormingen van het geheel dekvloer-tegelvloer, veroorzaakt door de wrijving op de draagvloer, te beperken, is het ten zeerste aanbevolen een wapening te voorzien van het type 38 x 38 x 1 mm, of beter nog, 50 x 50 x 2 mm.
Wat het toegelaten belastingsniveau betreft (zware rollende belastingen), kan de plaatsing op een laag gestabiliseerd zand minder goede prestaties leveren indien de mechanische karakteristieken van de onderlaag gering zijn.
2.3.2
Opmerking : als alternatief hiervoor kan men ook een zwevende dekvloer uitvoeren, waarbij de samendrukbare isolatie tevens dienst doet als glijlaag. De draagvloer hoeft hiertoe niet glad te zijn, maar wel voldoende vlak. In dit geval moeten de mechanische karakteristieken van de dekvloer uiteraard optimaal zijn en is de toepassing van wapening een absolute noodzaak.
PLAATSING OP EEN VERSE DEKVLOER
Bij plaatsing op een verse dekvloer is het volgens ons mogelijk de scheurvorming te beperken indien het complex dekvloer-tegelvloer zich als een geheel gedraagt en zijn vrije vervorming niet verhinderd wordt.
Als de draagvloer geen belangrijke vervormingen ondergaat (bv. krimp en/of buiging) en niet onderhevig is aan opstijgend capillair vocht of bouwvocht, kan de dekvloer hechtend uitgevoerd worden. Met deze oplossing is het mogelijk de door de dekvloer en de tegels veroorzaakte krimpspanningen beter te verdelen.
Als de wrijvingskrachten ten opzichte van de draagvloer daarentegen groot zijn en/of indien er onvoldoende wapening aanwezig is, kunnen de scheuren meer uitgesproken zijn dan bij plaatsing op een laag gestabiliseerd zand. De afstand tussen de scheuren kan immers groter zijn door de gecombineerde krimp van een groter aantal tegelrijen. In dit geval raden wij daarom aan de dekvloer hechtend te plaatsen en erop toe te zien dat de vervormingen van de draagvloer beperkt worden (tot ± 1/1000 van de overspanning; hiervoor verwijzen we naar
In de andere gevallen raden wij aan een scheidingslaag te voorzien tussen de dekvloer en de draagvloer. Het uitgevoerde membraan zal dan niet enkel moeten zorgen voor het tegengaan van opstijgend capillair vocht, maar ook de vrije vervorming van het geheel dekvloer-tegelvloer ten opzichte van de draagvloer moeten verzekeren.
30
HERFST 2002
f
i
jd i s c h r
T
U
W
C
B
I T D E P R A K T IJ K t
t
het vorige artikel en meer bepaald naar § “Simulaties van de spanningen in tegels op doorlopende vloeren”) [10].
van onzichtbare microscheurtjes. De belangrijke vermindering van het bouwvochtgehalte, die voortkomt uit het gebruik van mortellijm, zou bovendien ook het risico op kromtrekking van de tegels en op vorming van uitslag sterk moeten beperken.
Voor tegels die gevoelig zijn voor kromtrekken, kan deze plaatsingstechniek ook negatieve gevolgen hebben. De dekvloer zal de vervorming van de tegels immers niet volgen, zodat de kromtrekking van de tegels het loskomen van de vloerbedekking kan veroorzaken.
Tenslotte gaan we ervan uit dat het geheel dekvloer-tegelvloer in staat moet zijn erg grote rollende belastingen te dragen.
De plaatsing op een verse dekvloer zou meer geschikt zijn indien er zware rollende belastingen voorkomen.
2.3.3
De te treffen maatregelen bij de voorbereiding van de draagvloer, de plaatsing van een scheidingslaag of een samendrukbare isolatie, de karakteristieken, de samenstelling en de dikte van de dekvloer en het wapeningstype zijn vergelijkbaar met deze uit § 2.3.2.
PLAATSING OP EEN VERHARDE DEKVLOER
Hoewel deze techniek tegenwoordig slechts zelden toegepast wordt en door de tegelfabrikanten zelfs niet overwogen wordt wegens de toleranties op de dikte van de tegels, zou ze een groot deel van de problemen met betrekking tot de krimp en de vochtigheid van de dekvloer kunnen beperken. Hiertoe moet er echter voldoende tijd (minstens 4 weken) verlopen tussen de uitvoering van de dekvloer en het betegelen.
Men moet er echter voor zorgen dat de vlakheidsgebreken van de dekvloer beperkt blijven (± 2 mm onder de regel van 2 m) om het risico op niveauverschillen tussen de tegels te vermijden. Bij verlijming op een verharde dekvloer bekomt men immers geen gevoelige verbetering van de vlakheidsgebreken van de dekvloer en ook geen verbetering van de toleranties op de dikte van de tegels, tenzij men mortellijm gebruikt die in grotere dikten uitgevoerd kan worden, of een dubbele verlijming toepast.
De goed presterende verlijming op een verharde dekvloer zou het voor deze dekvloer – die het grootste gedeelte van zijn krimp achter de rug heeft – mogelijk moeten maken weerstand te bieden aan de resterende krimp van de tegels of deze krimp te verdelen in de vorm
Welke oplossing men uiteindelijk ook weerhoudt, de mortellijm moet erg goede prestaties hebben en moet bij voorkeur behoren tot de mortellijmfamilie “flex”. Men zou liefst ook tegels gebruiken met beperkte dikteverschillen.
31
HERFST 2002
f
i
j d i s c h r
T
C
W
B
t
t
2.4
DE VOEGEN
2.4.2.1 Structuurvoegen
2.4.1
Deze voegen snijden de draagvloer over de volledige hoogte en moeten daarom in de volledige vloerbedekking op dezelfde plaats voorzien worden.
VOEGEN TUSSEN DE TEGELS
De voegen tussen de tegels moeten bij voorkeur in beide richtingen doorlopend zijn, opdat de eventuele scheurvorming ten gevolge van de hygrothermische vervorming van de materialen zich op die plaats zou voordoen. De breedte van deze voegen moet zo constant mogelijk zijn en minstens 2 mm (bij voorkeur tussen 2 en 3,5 mm) bedragen.
Gezien de breedte van structuurvoegen is het raadzaam de randen van de vloerbedekking te versterken met metalen profielen, om het risico op loskomen van de tegels te vermijden. Dit is vooral nodig indien de tegels onderworpen zijn aan zware rollende belastingen.
De voegvulling moet zo lang mogelijk na de plaatsing van de vloerbedekking gebeuren om de gevolgen van eventuele scheuren tot een minimum te beperken, afhankelijk van de droging van het geheel dekvloer-tegelvloer. Men moet er ook op letten dat geen vuil in de voegen terechtkomt door een te snelle betreding van de ruimten (zie § 2.5).
In de handel zijn er geprefabriceerde voegen verkrijgbaar, die bestaan uit een samendrukbaar materiaal en uit profielen die moeten vastgemaakt worden in de draagvloer om de versteviging van de randen van de vloerbedekking te verzekeren. Dit geheel kan aangepast worden aan de breedte van de voeg en aan de belastingen die erop uitgeoefend worden.
Voor het vullen van de voegen gebruikt men vloeibare mortel die 250 tot 300 kg cement per m3 zand bevat (1 volume cement voor 4 tot 5 volumes zand). Het gebruikte zand is bij voorkeur een middelgrof wit zand dat vrij is van organische stoffen en/of kleurstoffen. Het cementgehalte kan hoger zijn naarmate de voegbreedte smaller wordt.
Voor tegels die aan de voeg grenzen, wordt verder aanbevolen gehele tegels te gebruiken. Ook dient men rijen tegels, die eventueel geknipt moeten worden, uit de omgeving van de voeg te weren, om te vermijden dat ze zouden verzakken onder het verkeer van zware lasten (zie afbeelding hieronder).
Om een overmatige herbevochtiging van de infrastructuur te vermijden, raden wij ten stelligste af de vloerbedekking nat te maken voor het vullen van de voegen. Als de binding van de voegmortel voldoende gevorderd is, kan men starten met de reiniging van de vloerbedekking, bijvoorbeeld door afborstelen met zeer fijn wit zand, volgens de diagonaal van de tegels. Als de vloerbedekking blootgesteld wordt aan een erg droge omgeving of sterke bezonning, raden wij aan de vloer af te dekken met een plastieken zeil om het vocht, dat nodig is voor de hydratatie van het cement, te bewaren. Dit zeil moet echter de volgende dag al verwijderd worden om de vorming van uitbloeiingen te voorkomen.
2.4.2
Aan de voeg grenzende tegels worden bij voorkeur heel gelaten.
2.4.2.2 Verdeelvoegen Volgens TV 213 [11] in verband met binnenvloeren van natuursteen moeten verdeelvoegen (ook krimpvoegen, omtreksvoegen, … genoemd) de differentiële vervormingen (krimp en uitzetting) van de tegels ten opzichte van de draagvloer mogelijk maken. Dit wil zeggen dat deze voegen enkel nuttig zijn indien er ook een scheidingslaag aanwezig is (laag gestabiliseerd zand, membraan, isolatie, …).
VERVORMINGSVOEGEN
Vervormingsvoegen – in welke vorm ze ook mogen voorkomen – moeten opgevuld worden met een samendrukbaar materiaal, of zodanig ontworpen zijn dat ze permanent leeg blijven over de volledige hoogte. 32
HERFST 2002
f
i
jd i s c h r
T
U
C
W
B
I T D E P R A K T IJ K t
t
Verdeelvoegen komen bij voorkeur voor op plaatsen waar zich spanningen kunnen concentreren, bijvoorbeeld bij inspringende of uitspringende hoeken, ter hoogte van tussendorpels of indien er grote variaties zijn in de afmetingen van de kamers, …
nooit in tegenlicht of onder scherende lichtinval. Bij het bekloppen van de vloerbedekking met een hard voorwerp (hamer bijvoorbeeld) moet men enkel rekening houden met holle klanken, als de randen van de tegel beschadigd zijn en/of als de omtreksvoegen gescheurd zijn bij een reeks aan elkaar grenzende tegels, wat erop kan wijzen dat deze aan het loskomen zijn.
Bovendien delen verdeelvoegen de vloerbedekkingen op in platen van maximum 50 m2, met een maximale lengte van 8 m en een verhouding lengte-breedte kleiner dan 5/1 (gangen bijvoorbeeld). De breedte van de verdeelvoeg bedraagt minimaal 5 mm om de correcte plaatsing van een kitvoeg mogelijk te maken.
De holle klank kan immers ook veroorzaakt worden door een kleine luchtbel die in de legmortel ingesloten zit en de levensduur van de vloerbedekking geenszins in gevaar brengt. Holle klanken zijn op zich dus niet voldoende om de uitgevoerde werken af te keuren.
Als de tegelvloer op een laag gestabiliseerd zand geplaatst wordt, die dient als glij- of scheidingslaag, moet de scheidingsvoeg doorlopen over de volledige tegel- en morteldikte.
2.6.1 Opmerking : bij gebrek aan wapening in een dergelijk systeem bevordert de aanwezigheid van verdeelvoegen de vrije vervorming, zonder dat een mechanische verbinding de beweging verzekert van het volledige vloerveld, dat door deze voegen afgebakend wordt. Deze situatie kan tot gevolg hebben dat er – als er geregeld gevoelige temperatuurverschillen optreden – scheuren ontstaan in de vloerbedekking door de progressieve verplaatsing ervan (kruip).
De vlakheid wordt gecontroleerd met behulp van een metalen regel van 2 m die aan zijn uiteinden voorzien is van twee blokjes, waarvan de dikte overeenkomt met de tolerantie (voor meer informatie verwijzen we naar de TV 137 en 213) [14, 11]. De tolerantie op de vlakheid van een traditioneel geplaatste of in de verse dekvloer geplaatste vloerbedekking bedraagt 2 mm onder de regel van 2 m, waaraan men de gemeten tolerantie op de vlakheid van de tegel moet toevoegen.
Bij plaatsing van de tegelvloer op een verse of verharde dekvloer brengt men de verdeelvoeg over de volledige dikte van het geheel dekvloer-tegelvloer aan. De goede werking ervan wordt verzekerd door de aanwezigheid van een wapening die de potentiële vervormingen verdeelt over een geheel vloerveld (de wapening wordt onderbroken ter hoogte van de verdeelvoegen).
2.5
2.5
VLAKHEID
Bij verlijming op een verharde dekvloer zijn de vlakheidstoleranties theoretisch dezelfde als deze die van toepassing zijn bij dekvloeren (zie TV 189). Men moet echter rekening houden met de hiervoor (in § 2.3.3) geformuleerde opmerkingen.
TOEGANG TOT DE RUIMTEN
2.6.2
De ruimten zijn ten vroegste 10 dagen na de plaatsing van de tegels en ten vroegste 3 dagen na de uitvoering van de voegen terug toegankelijk. Deze termijnen worden verlengd tot 2 weken en 1 week indien er op de vloerbedekking zware bouwmachines en/of laadtoestellen circuleren.
De toleranties op het niveau van de afgewerkte vloer zijn afhankelijk van de afstand tot de referentiepunten. De toegelaten afwijkingen zijn opgenomen in de tabel hieronder.
OPLEVERING VAN DE VLOERBEDEKKING De oplevering van de tegelvloer gebeurt door controle met het blote oog, op manshoogte en 33
TOLERANTIES OP HET NIVEAU
AFSTAND (d in m) TUSSEN HET REFERENTIEPUNT EN HET MEETPUNT
TOEGELATEN AFWIJKING (in mm) T.O.V. HET BETREFFENDE REFERENTIEPUNT
d≤3
±6
3
±8
6 < d ≤ 15
± 10
HERFST 2002
f
i
j d i s c h r
T
W
C
B
t
t
2.6.3
TOLERANTIES OP NIVEAUVERSCHILLEN TUSSEN DE TEGELS
poeder toegevoegd werd. Bij gebruik van handelsproducten dient men ervoor te zorgen dat deze speciaal hiertoe geformuleerd werden. Zure producten kunnen immers een oppervlakteverwering van de tegels veroorzaken.
Het gaat hier om het niveauverschil tussen de randen van twee naast elkaar liggende tegels. Bij een tegelvloer waarbij de breedte van de voegen begrepen is tussen 2 en 3,5 mm, mag het niveauverschil niet groter zijn dan 1 mm voor tegels waarvan zowel de lengte als de breedte ten hoogste 50 cm bedragen. Voor elementen die groter zijn dan 50 x 50 cm moet de tolerantie op het niveauverschil vooraf door de betrokken partijen bepaald worden.
2.7
Na verwijdering van de uitslag, de uitbloeiingen en de mortelresten, en indien de tegelvloer droog is in de massa, kan het onderhoud gebeuren met een koud zeepsopje. De gebruikte zeep moet plantaardige olie bevatten, maar geen detergenten of andere agressieve producten. Bij de eerste reiniging wordt het zeepsop niet door spoeling verwijderd, zodat het beter kan indringen in de decoratieve laag van de tegels.
REINIGING EN ONDERHOUD VAN DE VLOERBEDEKKING
Verder is het ten zeerste aanbevolen de tegels zo snel mogelijk (d.i. na de volledige droging van het vloersysteem) te boenen met was. De gebruikte was moet helder van kleur zijn en mag niet vergelen wanneer hij blootgesteld wordt aan lucht en licht. De was mag pas aangebracht worden na de volledige droging van de tegelvloer. ❒
Tijdens de eerste drie weken na de plaatsing van de vloerbedekking mag men de vloer enkel reinigen met helder water. Indien er op de tegelvloer uitbloeiingen of uitslag voorkomen, of indien er tijdens de plaatsing mortelresten op terechtgekomen zijn, dient men de tegels zo snel mogelijk te reinigen met water waaraan fijn wit zand of een abrasief
34
HERFST 2002
f
i
jd i s c h r
T
U
W
C
B
I T D E P R A K T IJ K t
t
LITERATUURLIJST
1 NBN 903-01 Marmermozaïektegels. Specificaties. Brussel, BIN, 1971. Instituut voor Normalisatie 2 Belgisch NBN 903-02 Marmermozaïektegels. Het behandelen en leggen. Brussel, BIN, 1971. Instituut voor Normalisatie 3 Belgisch NBN B 03-003 Vervormingen van draagsystemen. Vervormingsgrenswaarden. Gebouwen. Belgisch Instituut voor Normalisatie
Brussel, BIN, 1991.
NBN B 15-002 Eurocode 2 : Berekening van betonconstructies. Deel 1-1 : Algemene regels 4 en regels voor gebouwen. Brussel, BIN, 1999. Belgisch Instituut voor Normalisatie
Bouw 5 Confederatie Marmermozaïektegels : de puntjes op de i. Brussel, Bouwbedrijf, Vakblad van en voor de aannemer, nr. 1, januari 1998. Bruyckere R. en Hisette J.-P. 6 DePathologie van tegelvloeren. Marmermozaïektegels. Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift, nr. 4-5, 1969.
van de Betonindustrie 7 Federatie Aanbevelingen voor de manipulatie, de opslag en het leggen van marmermozaïektegels. Brussel, FEBE, “Beton”, Tijdschrift van het Prefab-Beton, nr. 142, oktober 1997.
Onderzoek omtrent de plaatsing van marmermozaïektegels. Een samenwerking tussen de 8 CBR cementbedrijven en de FEBE (Federatie van de Betonindustrie - Vereniging MarmerFederatie van de Betonindustrie
mozaïektegels). Brussel, FEBE, “Beton”, Tijdschrift van het Prefab-Beton, nr. 164, februari 2002. Krimp- en kruipwaarden van beton. Berekening volgens de nieuwe norm NBN B 15-002. 9 Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift, nr. 2, Pollet V. en Vyncke J.
1996. Vloerbedekkingen met cementgebonden tegels. Deel 1 : Schadeoorzaken. Brussel, 10 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift, nr. 2, 2002. Wagneur M.
Binnenvloeren van natuursteen. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 213, 11 september 1999. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf
Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf
Dekvloeren. Deel 1 : Materialen – Prestaties – Keuring. Brussel, WTCB, Technische 12 Voorlichting, nr. 189, september 1993. Draagvloeren in niet-industriële gebouwen. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, 13 nr. 223, maart 2002. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf
Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf 14 Tegelwerken voor vloerbedekkingen. Leidraad voor de goede uitvoering. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 137, september 1981.
35
HERFST 2002
f
i
j d i s c h r