Stuk 200 (1986-1987) - Nr. 1
VLAAMSE
RAAD 17 APRIL 1987
ZITTING 1986-1987
VOORSTEL VAN RESOLUTIE - van de heer N. De Batselier -
betreffende de noodzaak van een nieuw parlementair energiedebat
TOELICHTING DAMES
EN
HEREN, 1. Inleiding
Op 15 en 16 juni 1982 werd er in de Vlaamse Raad een debat gehouden over het globale energiebeleid van België, en over de accenten die hierbij vanuit Vlaanderen kunnen worden gelegd. Deze bespreking werd afgerond met de goedkeuring van een resolutie volgens welke de Vlaamse Raad, gelet op de door de Commissie voor Economisch, Tewerkstellings- en Energiebeleid aangenomen tekst van de resolutieontwerpen 1 tot IX, zoals verwoord in Stuk 108 (19811982) - Nr. 2, de algemene doelstellingen van de Vlaamse Executieve in verband met het energiedebat onderschrijft. Een van deze resolutieontwerpen houdt het volgende in : ,,Het Parlement, . . . beveelt aan wegens de evolutie van de sociale, economische, wetenschappelijke, technologische en ecologische context, ten minste om de vijf jaar een parlementair debat over het energiebeleid van het land te houden. . . Tevens zal telkenmale als een fundamentele wijziging plaatsgrijpt in de energetische situatie voor ons land een parlementair debat plaatsgrijpen.” (Resolutieontwerp 1 betreffende de inzake energiebeleid te volgen globale opties, punt 11). Vandaag is aan beide voorwaarden volgens welke een nieuw energiedebat vereist is, voldaan. Men is immers vijf jaar verder én de energetische situatie is fundamenteel gewijzigd. Op tal van domeinen zijn de conclusies van het vorige parlementair energiedebat achterhaald, of moeten zij op zijn minst worden genuanceerd. Een aantal nieuwe problemen 319
200 (1986-1987) - Nr. 1
werden in 1982 niet besproken. Andere problemen worden nu dank zij een aantal nieuwe inzichten anders benaderd. Een andere reden om een grondige discussie over het globale energiebeleid te voeren, is dat er dit jaar zeer belangrijke beslissingen moeten worden genomen. De eventuele definitieve goedkeuring van de aanvraag tot het bouwen van een achtste kerncentrale in dit land (N8 of Doel V genoemd) is daarvan wel de meest cruciale. En voor die beslissing bieden de resolutieontwerpen uit 1982 totaal geen referentiekader meer omdat praktisch alle gegevens gewijzigd zijn. In de volgende punten van deze toelichting willen we beknopt, zonder volledigheid na te streven, nagaan in hoeverre de resolutieontwerpen van 1982 vandaag nog een houvast bieden voor concreet beleid. 2. Europees beleid In 1982 werd de wenselijkheid van een energiebeleid op niveau van de Europese Gemeenschap gesteld. De motivatie was vooral het organiseren van de energiebevoorrading. De EG moest in het kader van globale onderhandelingen tussen energieproducerende en energieverbruikende landen de beveiliging van de bevoorrading verzekeren. Deze aanbeveling is politiek onhaalbaar gebleken. Bovendien is zij in de huidige economische en energetische context van structureel overaanbod op de energiemarkten van minder belang. Een Europese Gemeenschapspolitiek dringt zich vandaag eerder op ter voorkoming van mogelijke dumpingpraktijken waarbij extra-lage prijzen worden aangeboden aan grote energie-intensieve industrieën, vaak ten koste van de verbruikers met lage prijselasticiteit (huishoudelijk verbruik). Een Europese aanpak is ook vereist inzake de veiligheidspolitiek op nucleair vlak. Eén van de lessen van het Tsjernobyl-óngeval is dat de EG niet heeft gefunctioneerd zoals wenselijk was : alle lidstaten namen op ongecoördineerde wijze de meest uiteenlopende maatregelen. 3. Rationeel energiebeleid Tijdens het energiedebat in 1982 was er een algemene consensus dat het rationeel energieverbruik de hoeksteen moest zijn van het energiebeleid. Herhaaldelijk werd gesteld dat de voorrang diende te gaan naar het rationeel energieverbruik en naar energiebesparingen. Het aanbod (bevoorradingsbeleid) stond in het teken van de ontwikkeling van de vraag. Dit was overigens één van de accenten die vanuit de Vlaamse Raad werden ingebracht in de discussies in de Kamercommissie, zoals blijkt uit de toelichting van de Voorzitter van de Vlaamse Executieve : ,Voor de derde optie beveelt de commissie (van de Vlaamse Raad) aan voortaan prioriteit te geven aan het optimaal voldoen van de vraag. Zij verkiest een beleid van rationeel energieverbruik boven de sectoriële belangenopties in het aanbod” (Kamer van Volksvertegenwoordigers, Stuk 272 (1981-1982) - Nr. 2, Bijlagen, blz. 6). Wie vandaag de reclames volgt die de verschillende energiesectoren voeren, moet wel besluiten dat de sectoriële belangenopties tegenwoordig zwaarder wegen dan het beleid van rationeel energieverbruik. Dit is niet moeilijk te verklaren : de evolutie in de energiemarkten sedert 1982 werd gekenmerkt door overaanbod en dalende prijzen. De realiteit
PI
[31
200 (1986-1987) - Nr. 1
vandaag is dat de verschillende energiedragers met elkaar in zware concurrentie staan en dat er veel meer inspanningen en financiële middelen worden besteed aan de promotie van het energieverbruik dan aan de promotie van energiebesparingen. Deze situatie is nochtans gevaarlijk op lange termijn. Energiespecialisten voorspellen immers dat de situatie op de energiemarkten zal omslaan met stijgende prijzen als gevolg. Het is dus van het grootste belang dat de inspanningen om het energieverbruik te beperken worden voortgezet. Bovendien is er momenteel meer financiële ruimte daarvoor dank zij de relatief goedkope energieprijzen. Een grondige discussie dringt zich op over de vraag op welke wijze de overheid de huidige tendens terug kan ombuigen in energiezuinige zin. 4. Aardolie Vooral deze subsector stond in 1982 nog in het teken van de schaarste. Vandaar dat vooral aandacht werd geschonken aan het verminderen van het aardolieverbruik, aan substitutie door andere energiebronnen, aan diversificatie van de bevoorradingspunten, aan het aanhouden en vergroten van de strategische stocks in ons land en aan rationalisaties in de petroleumsector. In geen enkel andere energiesector is de globale context zo gewijzigd op zo’n korte tijd : van schaarste kwam men terecht in structureel overaanbod ; het machtige OPEC-kartel werd een papieren tijger ; de prijzen zakten in elkaar ; in plaats van bezuinigingen op het gebruik van petroleumprodukten, worden deze steeds meer concurrentieel, zeker ten opzichte van gas, maar ook van steenkool. Het gevolg is dat het verbruik van petroleumprodukten terug stijgt, iets wat eerder zeer lang geleden was. Het is evident dat in het licht van een dermate situatie ten opzichte van de petroleumprodukten heel andere accenten moeten worden gelegd in het beleid. Eens te meer een grondige reden om een lementair debat hierover te houden.
gewijzigde en -sector overheidsbreed par-
5. Gas Het gasbeleid anno 1982 beperkte zich voornamelijk tot het verzekeren van het aanbod : diversifiëring op geopolitiek vlak, aanleggen van reservoirs, infrastructuurwerken voor gasaanvoer. Verder werd gesteld dat gas alleen voor specifieke toepassingen mocht worden gebruikt. Ook hier is de situatie enigszins gewijzigd : op de internationale markt is er geen sprake van schaarste ; in België heerst er zelfs een manifest overaanbod. Eén van de oorzaken is dat gas steeds meer concurrentie krijgt van steenkool en petroleum. Sinds 1982 is het probleem van de zure regen alleen maar acuter geworden. Dit probleem wordt mede veroorzaakt door het groter gebruik van zwavelhoudende stookolie en steenkolen. Naast het verplichten van ontzwavelingsinstallaties, kan dit probleem ook verminderd worden door deze vervuilende fossiele brandstoffen te vervangen door het veel milieuvriendelijker gas. Dit is alleszins het geval voor huishoudelijk verbruik. Dit beleid van promotie voor verantwoord gasgebruik zou één van de opties kunnen zijn in een nieuw gasbeleid.
200 (1986-1987) - Nr. 1
6. Steenkolen In 1982 stond het steenkolenbeleid nog sterk in het teken van het behoud van de Kempense Steenkoolmijnen (KS), zoals blijkt uit het verslag van de Kamercommissie : ,,De Voorzitter van de Vlaamse Executieve deelt verder mede dat de commissie van de Vlaamse Raad de Belgische steenkoolmijnen als een strategische bevoorradingsbron beschouwt en overeenkomstig vraagt dat de nodige schikkingen zouden getroffen worden voor de investeringen op korte en lange termijn en het behoud van het personeelsbestand om dit doel te bereiken. Wat de produktie van de Belgische steenkool betreft, dient rekening gehouden zowel met sociale als met economische overwegingen.” (Kamer van Volksvertegenwoordigers, Stuk 272 (1981-1982) - Nr. 2, Bijlagen, blz. 8). Verder wordt vanuit de Vlaamse Raad gepleit voor elektriciteitscentrales (600 megawatt) met Kempische steenkool, te bouwen in Limburg in het kader van de n.v. KS. Deze beleidsopties worden niet vertaald in het uitrustingsplan voor elektriciteit, en vooral niet door het plan-Gheyselinck. De KS-manager zegt dat er geen economische redenen meer bestaan om de KS in stand te houden, dat het argument van de Kempische mijnen als strategische bevoorradingsbron waardeloos is, dat het voortzetten van elke mijnactiviteit in de Kempen vanuit het standpunt van een Belgisch energiebeleid niet rationeel is. Hij wordt daarin gevolgd door de nationale Regering die dit plan-Gheyselinck goedkeurde. Het is van belang te weten of hij daarin ook gevolgd zou worden door de Vlaamse Raad, dat in dat geval de resolutieontwerpen die het in 1982 steunde, nu niet meer volgt. Alleen een grondig parlementair debat over de Kempische mijnen in het kader van het globale Belgische energiebeleid kan hierover uitsluitsel geven. 7. Elektriciteit en kernenergie In het resolutieontwerp over het beleid inzake elektriciteit werd verwezen naar het uitrustingsplan van de middelen voor de produktie en het groot vervoer van elektriciteit, waarbij men onder andere : - moet zorgen voor een minimale kostprijs van de kilowattuur (kWh) ; - rekening moet houden met de gecombineerde produktie van warmte en elektriciteit in de vorm van afstandsverwarming ; - rekening moet houden met de resultaten van toepassingen van niet-conventionele en hernieuwbare energiebronnen ; - moet zorgen voor evenwicht en diversifiëring tussen de gebruikte primaire energiebronnen ; - rekening moet houden met de beschikbaarheid der vestigingsplaatsen. De installatie van nieuwe produktie-eenheden (op basis van steenkolen of kernenergie) moest worden toegelaten van zodra dit nodig is. De elektriciteitssector heeft inmiddels een uitrustingsplan opgesteld (19851995) waarbij de definitieve goedkeuring van een achtste kerncentrale (N8 of Doel V) in ons land de belangrijkste component is. De opportuniteit van een dergelijke kerncentrale kan echter niet worden bewezen, noch wat de kostprijs per kWh betreft, noch wat de vraag betreft indien men een ernstig beleid van rationeel energieverbruik
VI
PI
200 (1986-1987) - Nr. 1
(REV) voert, noch in het licht van de nodige diversificatie, noch wat de beschikbaarheid van gunstige vestigingsplaatsen betreft. Integendeel, op basis van deze criteria kan men niet anders dan een bij komende kerncentrale afwijzen. a) - Een REV-beleid, ook in de elektriciteitssector, moet mogelijk maken de groei van het elektriciteitsverbruik te beperken. - Door piekbeheersing kan de nood aan bijkomende produktiecapaciteit worden beperkt. - Stadsverwarming, kleinschalige produktiesystemen, warmtekrachtkoppeling worden tot nu toe stiefmoederlijk behandeld. - Indien er toch bijkomende produktiecapaciteit nodig is, kan men prioriteit geven aan milieuvriendelijke wervelbedcentrales of steenkoolcentrales met rookgasontzwaveling. Conclusie : een nieuwe kerncentrale is niet noodzakelijk ; er bestaan voldoende alternatieven. b) - Er is nog steeds geen afdoende oplossing voor het probleem van radioactief afval. - Kernenergie is en blijft een risicovolle technologie : in een dichtbevolkt land als België is het onverantwoord verder risico’s te nemen. - Kernenergie maakt nu reeds 60 à 70 ten honderd van de elektriciteitsproduktie uit (tot 100 ten honderd in daluren !) : een beleid van diversificatie sluit N8 uit. Conclusie : N8 is niet wenselijk. c) - In het uitrustingsplan 1985-1986 ontbreken tal van essentiële gegevens om een grondige evaluatie te maken. - In het uitrustingsplan werden methodologische fouten gemaakt (bijvoorbeeld het niet in de kWh-prijs inrekenen van de kosten van een eventuele nieuwe vestigingsplaats voor N8). - Een aantal opties werden niet weerhouden (bijvoorbeeld gecombineerde produktie). - Een aantal kosten die inherent. aan kernenergie zijn werden niet verrekend in de kostprijs van de nucleaire kWh. Conclusie : het is niet bewezen dat kernenergie economisch superieur is. Nieuwe ontwikkelingen bevestigen en versterken deze argumenten tegen N8. a) In alle landen bevriest of vertraagt men het kernenergieprogramma (zie bijvoorbeeld USA). b) In landen zonder kerncentrales (bijvoorbeeld Denemarken) heeft men lagere elektriciteitstarieven dan in België : het argument dat kernenergie elektriciteit levert aan de laagste kosten dient dus gerelativeerd te worden. Wetenschappelijke studies betwisten het prijsvoordeel van kernenergie. c) De spectaculaire daling van de prijzen van fossiele energie zetten alle vroegere economische analyses op losse schroeven : vooral kleinschalige systemen (op gas of fuel : bijvoorbeeld warmtekrachtkoppeling in de industrie) winnen aan rendabiliteit.
200 (1986-1987) - Nr. 1
d) Electricité de France (EdF) zal zeker niet participeren in N8 : dit was nochtans een der basishypothesen van het uitrustingsplan 1985-1995. Methodologisch heeft dit plan dus geen enkele waarde meer. Over de participatie van EdF heeft de vroegere Staatssecretaris voor Energie, de heer E. Knoops, bewust de Kamer van Volksvertegenwoordigers andere informatie verschaft. e) Het economisch en monetair referentiekader waarin het voorstel tot de bouw van N8 werd beslist, is totaal gewijzigd : inflatiepeil, energieprijzen, industriële produktie, elektriciteitsvraag, rentepeil, dollarkoers enzovoort. Dit maakt een nieuwe analyse noodzakelijk. f) Een analyse van de groei van de elektriciteitsvraag moet nagaan of deze groei kunstmatig wordt opgevoerd door promotiecampagnes, onder andere voor elektrische verwarming, ten nadele van fossiele energiebronnen (bijvoorbeeld gas). g) De lessen uit het: ongeval in Tsjernobyl zouden kunnen inhouden : - dat Doel als vestigingsplaats onaanvaardbaar is ; - dat bijkomende investeringen in veiligheidsvoorzieningen nodig zijn ; - dat de verzekering voor wettelijke aansprakelijkheid van de exploitant van een kerncentrale volstrekt ontoereikend is ; - dat er bijkomende infrastructuurwerken nodig zijn om een eventuele evacuatie mogelijk te maken enzovoort. Al deze mogelijke conclusies brengen hogere kosten mee, waardoor het reeds geringe voordeel van de nucleaire kWh ten opzichte van bepaalde andere technieken (bijvoorbeeld wervelbedverbranding) nog vermindert. Uit deze opsomming van argumenten moet reeds duidelijk zijn dat er dringend behoefte is aan een nieuw beleid in de elektriciteitssector, waarbij men veel meer dan vroeger belang hecht aan een vraagbenadering, aan flexibiliteit en diversiviteit van het aanbod, aan decentralisatie, aan meer kleinschaliger energiebevoorrading. Er is dus dringend nood aan een breed debat over hoe de Belgische elektriciteitssector op een ander spoor dan dat van de nucleaire expansie kan worden gezet. In verband met de problematiek van de kernenergie willen wij nog wijzen op het feit dat nog andere resolutieontwerpen uit 1982 door de persoonlijke evolutie achterhaald zijn. Eén van de belangrijkste handelt over Belgoproces, het vroegere Eurochemic. Alhoewel dit steeds een betwiste optie is geweest, sprak het Parlement in 1982 zich nog uit voor heropening van Eurochemic in het kader van het nucleair afvalbeleid. Vijf jaar later is de opwerkingsfabriek in Dessel definitief van de baan. Los van het feit of dit nu uiteindelijk een positieve of negatieve evolutie is, blijft wel in alle scherpte het probleem van het nucleair afval bestaan. De indruk bestaat bovendien dat men inmiddels na vijf jaar eigenlijk geen stap dichter bij een oplossing is gekomen, en dat de ,,voorlopige” oplossingen zich (letterlijk) opstapelen. Men hoeft niet te wachten tot er zich een ernstige milieuramp voordoet op één van de terreinen waar nucleair afval wordt opgeslagen, vooraleer het Parlement een ernstig debat over dit vraagstuk houdt. Om al deze redenen is het duidelijk dat er dringend een nieuw parlementair energiedebat moet worden gevoerd. Ook in de Vlaamse Raad bestaat daartoe de noodzaak. Want hoewel het energiedebat nog voor het grootste deel een na-
Vl
PI
200 (1986-1987) - Nr. 1
tionale materie blijft, is er ook op Vlaams niveau een grote beleidsruimte aanwezig om (geactualiseerde) resoluties inzake energiebeleid in daden om te zetten. Anderzijds is het van belang dat, net zoals in 1982, na een debat binnen de Vlaamse Raad, eigen resoluties worden opgesteld waarbij ook over nationale materies bepaalde Vlaamse accenten kunnen worden gelegd. Dit is onder andere van belang omdat een aantal van deze nationale materies enorme (financiële) repercussies heeft voor het Vlaams Gewest (bijvoorbeeld inzake de Kempense Steenkoolmijnen).
N. DE BATSELIER
200 (1986-1987) - Nr. 1
VOORSTEL VAN RESOLUTIE
De Vlaamse Raad, - ter uitvoering van de tijdens het energiedebat in de Vlaamse Raad op 16 juni 1982 goedgekeurde resolutie volgens welke de Vlaamse Raad, gelet op de door de Commissie voor Economisch, Tewerkstellings- en Energiebeleid aangenomen tekst van de resolutieontwerpen 1 tot IX, zoals verwoord in Stuk 108 (1981-1982) - Nr. 2, de algemene doelstellingen van de Vlaamse Executieve in verband met het energiedebat onderschrijft ; - in het licht van de talrijk gewijzigde objectieve situaties in de energiesector ; - rekening houdend met tal van nieuwe inzichten en opvattingen inzake energiebeleid ; - vraagt dat : 1. de Vlaamse Executieve zo snel mogelijk een tekst aan de Vlaamse Raad ter bespreking voorlegt, waarbij haar globaal energiebeleid uiteengezet wordt, zowel wat betreft de geregionaliseerde materies als de nationale materies ; 2. de Vlaamse Executieve bij de nationale Regering aandringt geen beslissing te nemen over de eventuele bouw van een achtste kerncentrale tot dit nieuw energiedebat is afgesloten ; 3. er geen onomkeerbare maatregelen (bijvoorbeeld sluitingen) worden genomen in de Kempense Steenkoolmijnen tot na dit energiedebat.
N. DE BATSELIER
PI