Vetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
W 23 Buitenlands cultureel beleid Een terreinverkenning
A. P. Schmid Y. C. L. M. van Dongen
Centrum voor Onderzoek van Maatschappelijke Tegenstellingen Rijksuniversiteit Leiden
's-Gravenhage, juni 1987
Exemplaren van deze uitgave zijn te bestellen bij het Distributiecentrum Overheidspublikaties, Postbus 20014, 2500 EA 's-Gravenhage, door overmaking van f lo,-- op giro 751 dan we1 schriftelijk of telefonisch (070-789911) onder vermelding van titel en ISBN-nummer en het aantal gewenste exemplaren. ISBN: 90 346 1242 2 Publikatie van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
TEN GELEIDE
Deze studie is verricht in opdracht van de ~etenschappelijkeRaad voor het Regeringsbeleid en vormt een basisdocument voor het rapport aan de regering nr. 31 "Cultuur zonder Grenzen". De Raad beoogt met de publikatie van deze studie de daarin aangeboden informatie voor een groter publiek toegankelijk te maken. De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij de auteurs.
Prof.dr. P.R. Baehr lid van de WRR
INHOUD
VOORWOORD TABELLEN EN FIGUREN HET CONCEPT "CULTURELE BETREKKINGEN" Def i n i t i e van h e t begrip c u l t u u r Frankrij k C o n c lusie Noten CASE-STUDIE I. HET BIL ATERALE CULTURELE BE LEI D VAN NEDERLAND Inleiding De historische ontwikkeling v a n d e i n t e r n a t i o n a l e c u l t u r e l e betrekkingen in Nederland Het Nederlands I n s t i t u u t voor I n t e r n a t i onale C u l t u r e l e Betrekkingen: 1956-1959 De b e t e k e n i s van d e c u l t u r e l e a c c o o r d e n De c o n c e p t i e van he t beleid De d r i e n o t a ' s in hoofdlijnen R e c e n t e beleidsontwikkelingen E valuatie De o r g a n i s a t i e van h e t beleid Het b e l e i d s n e t w e r k e n d e financiele rniddelen De d i r e c t i e Voorlichting van h e t rninisterie van Buiten landse Zaken De Arnbassadeur voor I n t e r n a t i onale C ulturele Samenwerking, rninisterie van Buiten landse Zaken C u l t u r e l e at tachk's De d i r e c t i e Internationale Betrekkingen van h e t rninisterie van Welzij n, Volksgezondheid en C ultuur De c e n t r a l e d i r e c t i e Internationale Betrekkingen van h e t ministerie van O n d e r w i j s en Wetenschappen De Expo rt bevorderings- e n Voorlichtingsdienst van h e t rninisterie van Econornische Zaken Interdeparternentale coordinatie: d e C I C B De ro 1 van d e advise ring 2.6.10 Conclusie 2.7 Nederlandse i n s t i t u t e n in h e t buitenland De huidige s t a n d van z a k e n 2.7.1 2.7.2 Conclusie 2.8 Kunstgebonden a c t i v i t e i t e n 2.8.1 Inleiding 2.8.2 De kunsten 2.8.3 Conc lusie 2.9 Taalgebonden a c t i v i t e i t e n 2.9.1 I nleiding 2.9.2 De Nederlandse Taalunie 2.9.3 Neerlandistiek 2.9.4 Conclusie 2.10 Inforrnatiegebonden a c t i v i t e i t e n 2.10.1 Periodieken 2.10.2 F a c t s h e e t s -,
15 15
16 17 21 25 26 30 33 35 35 40 44 45 47 52 56 57 59
'
2.10.3 2.10.4 2.1 1 2.12 2.13
Radio Nederland Wereldomro e p Conclusie Uitwisselingsactiviteiten Conc lusie Noten
3 3.1 3.2
CASE-ST UDIE 2. GROOT-BRITT AN NIE: DE BRITISH COUNCIL Inleiding Het begrip "culturele betrekkingen", en zijn historische ontwikkeling in Groot-Brittannie 3.2.1 De periode na W.O. I1 3.3 Motiveringen van het cultureel beleid 3.3.1 R e c e n t e o n t wikkeling 3.3.2 Conclusie 3.4 De organisatie van het cultureel beleid 3.5 Activiteiten 3.5.1 Taalgebonden activiteiten 3.5.2 Informatiegebonden activiteiten 3.5.2.1 Voorlichting 3.5.3 Uit wisse lingsactiviteiten 3.5.4 Kunstgebonden a c t i v i t e i t e n 3.5.5 Wetenschapsgebonden activiteiten 3.5.6 Activiteiten m e t betrekking t o t ontwikkelingssamenwerking 3.6 Begro ting 3.7 Conclusie 3.8 Noten CASE-STUDIE 3. ZWEDEN EN HET SVENSKA INSTITUTET Inleiding Het concept culturele betrekkingen en zijn historische ontwikkeling Motiveringen voor het buitenlands cultureel beleid De organisatie van het cultureel beleid in Zweden Het Svenska Institutet Activiteiten Taalgebonden activiteiten Informatiegebonden activiteiten U it wisse lingsactiviteiten Kunstgebonden activiteiten Wetenschapsgebonden activiteiten Activiteiten m e t betrekking t o t ontwikkelingssamenwerking Begro ting Conc lusie Noten CASE-STUDIE 4. DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND. EN HET GOETHE-INSTITUT Inleiding Inhoud e n motivering van het buitenlands cultureel beleid van Bondsrepubliek sinds 1945 0%m i s a t i e I nleiding De organisatie van h e t Goethe-Institut Activiteiten Taalgebonden activiteiten Inf ormatiegebonden activiteiten Uitwisseling van personen Activiteiten met betrekking t o t kunst en cultuur
84 84 84 87 90 93 95 96 100 100 102 104 104 107 109 110 111 113 115 118 118 119 122 125 127 132 132 133 137 137 139 140 141 145 146
Wetenschappelij k e uitwisse ling O n t wikkelingssamen werking De kosten van h e t buitenlands c u l t u r e e l beleid C o n c lusies Noten CONCLUSIES: INTERNATIONALE CULTURELE BETREKKINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF. BUITENLANDSE LESSEN I nleiding De omvang van d e uitgaven Vijf ideaaltypische doelstellingen van h e t b i l a t e r a l e c u l t u r e l e beleid Organisatie Instrumen t e n Slot Noten
187 187 188 190 197 20 0 20 2 204
VOORWOORD
Het buitenlands cultureel beleid van Nederland is e e n vergeten gebied, niet al-
leen in beleidskringen rnaar ook in d e wereld van h e t onderzoek. Een a a n t a l rneer opinierende artikelen daargelaten, b e s t a a t e r in Nederland geen noernenswaardige literatuur over dit onderwerp. Door d e afwezigheid van e e n onderzoekstraditie op dit terrein is ook geen acadernische deskundigheid voorhanden. Dit maakt d a t d e z e studie, die wij in opdracht van d e Wetenschappelijke Raad voor h e t Regeringsbeleid hebben verricht, in d e w a r e zin van h e t woord a l s een terreinverkenning moet wor den aangemerkt. Een a a n t a l a s p e c t e n van h e t buitenlands cultureel beleid moest om uiteenlopend e redenen buiten beschouwing worden gelaten. Dit geldt met name voor het multilaterale culturele beleid, maar bij voorbeeld ook voor he t mediabeleid. Maar zelfs binnen d e door ons onderzochte terreinen kon e e n a a n t a l van d e oorspronkelijke vragen niet of slechts t e n d e l e beantwoord worden. Ondanks het f e i t d a t wij toegang hadden t o t d e relevante archieven van d e ministeries van Buitenlandse Zaken, Onderwij s e n Wetenschappen e n Volksgezondheid, Welzij n e n Cult u u r i s het ons niet gelukt binnen d e gestelde terrnijn antwoorden te vinden op a1 o n z e vragen omtrent h e t subsidiebeleid. O p d e rninisteries zelf bleken onvoldoende geaggregeerde d a t a beschikbaar te zijn, e e n probleem d a t zich eveneens voordeed bij d e beschrijving van h e t beleid inzake d e studiebeurzen. Wij hebben voor d e buitenlandse e n Nederlandse case-studies eenzelfde o p z e t nagestreefd. In e e r s t e instantie gingen we na wat in diverse landen d e conceptie van e e n buitenlands cultureel beleid was. Daarna kwarnen de doelstellingen aan d e w d e . Vervolgens zijn d e organisatie e n belangrijkste instrumenten van het bilaterale culturele beleid beschreven. Orndat d e beschikbare d a t a niet altijd optimaal vergelijkbaar bleken, is h e t ons niet gelukt d e z e o p z e t volledig te handhaven. Ook in het buitenland is de wetenschappelijke belangstelling voor h e t beleid niet e r g groot geweest; daardoor konden we studie over Groot-Brittannie
- s l e c h t s van
-
vooral bij d e case-
e e n Seperkt a a n t a l rapporten uitgaan.
Voor d e Bondsrepubliek, Zweden e n Nederland konden we d e beschikbare secund a i r e literatuur aanvullen met gesprekken met bij h e t beleid betrokken arnbtenaren. Velen hebben ons uitvoerig te woord gestaan, soms zelfs enkele rnalen, of hebben ons schriftelijk van cornmentaar voorzien. Hen allen te noernen zou t e
ver voeren en, in sommige gevallen, ook ongewenst zijn. We wensen hun hier echter dank te zeggen voor hun medewerking. De verantwoordelijkheid voor de tekst van deze verkennende studie ligt uitsluitend bij de onderzoekers zelf. De Nederlandse case-studie werd door Van Dongen geschreven,
terwijl de drie buitenlandse hoofdstukken door
Schmid werden
verzorgd. De verantwoording voor het eerste en laatste hoofdstuk wordt door ondergetekenden gezamenlij k gedragen.
Leiden, januari 1987
P. Schmid Yvonne C.L.M. van Dongen. Alex
TABELLEN EN FIGUREN
Tabellen Tabel 1 Begro ting 1958 NlIC B Tabel 2 Overzicht van d e thans in werking zijnde accoorden door Nederland gesloten met 3 3 partnerlanden, met datum van r a t i f i c a t i e Tabel 3 Uitgaven internationale culturele betrekkingen 1971-1984, in guldens (* 1000) Tabel 4 Uitgaven internationale culturele betrekkingen in percentages van het BNP (marktprijzen) voor 1975, 1979, 1984 ~ a b e 5l Uitgaven niet-politieke voorlichting van d e Dienst Voorlichting in h e t Buitenland in 1982, in guldens Tabel 6 Uitgaven Ambassadeur Internationale Culturele Samenwerking, voor 1985, in guldens Tabel 7 Uitgaven bilateraal beleid van WVC naar landen, in aflopende rangorde, voor 1984, in guldens Tabe.1 8 Uitgaven bilateraal c u l t u r e e l beleid van h e t ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, 1981 e n 1984, in guldens T a b e l 9 Uitgaven Taalunie, voor 1983-1985, in guldens (* 1000) Tabel 10 ~ G t a zenderl en oplage-uren van d e ~ e r e l d o m r o e ~voor , 1983 Tabel 11 Personen die in 1984185 n a a r Groot-Brittannie kwamen of naar h e t buitenland reisden door bemiddeling van d e British Council T a b e l 12 Uitgaven van d e British Council n a a r type a c t i v i t e i t e n onderwerp, voor 1984185 T a b e l 1 3 Uitgaven van het Zweedse ministerie van Onderwijs en Cultuur ten behoeve van culturele uitwisseling, begro tingsjaar 1984185 T a b e l 14 lJitgavenposten op d e begro ting van h e t Zweedse ministerie van Onderwijs c! Cultuur ten gunste van h e t buitenlands cultureel beleid, begro tings jaar 1984185 T a b e l 15 Uitgaven van h e t Zweedse ministerie van Buitenlandse Zaken ten behoeve van informatie en voorlichting in h e t buitenland, begro tingsjaar 1984185 Tabel 16 Begro ting van het Svenska Institutet voor 1984185 T a b e l 17 De buitenlandse vestigingen van h e t Goethe-Institut anno 1984 Tabel 18 Programmatische a c t i v i t e i t e n van h e t Goethe-Irtstitut in h e t buitenland in 1984 (cultuur en informatie) T a b e l 19 Uitgaven op Bonds-niveau t e n behoeve van h e t buitenlands cultureel beleid in 1984, in D M e n in guldens (voorzien) T a b e l 20 Inkomsten en uitgaven van h e t Goethe-Institut in 1983 en 1984, in duizenden DM T a b e l 21 Uitgaven per hoof d van d e bevolking voor buitenlands cultureel beleid 1984185 zonder personeelskosten (in guldens) T a b e l 22 Uitgaven buitenlands cultureel beleid, Nederland en vijf a n d e r e landen, 1984185 (in guldens)
20 24 39 39 42 45 50
55 69 76 105 112 143 143 144 144 163 171 177 179 188 190
Figuren
F iguur 1 Beleidsnet werk b i l a t e r a a l c u l t u r e e l beleid Figuur 2 a C ulturele samenwerking e n voorlichting. Het ministerie van Buitenlandse Zaken Figuur 2 b De o r g a n i s a t i e s t r u c t u u r van d e Voorlichtingsdienst Buitenland van h e t ministerie van Buitenlandse Zaken Figuur 3 De organisatie van buitenlandse c u l t u r e l e betrekkingen binnen h e t ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en C ultuur Figuur 4 De organisa t i e van buitenlandse c u l t u r e l e betrekkingen binnen h e t ministerie van Onderwijs e n Wetenschappen Figuur 5 Organisatiest r u c t u u r van d e British Council Figuur 6 Organisatie van h e t Svenska Institutet ( s i t u a t i e van 1 januari 1985)
Figuur 7 Organisatie van h e t Goethe-Instltut
1
1.1
HET CONCEPT "CULTURELE BETREKKINGEN"
Definitie van h e t begrip cultuur
Het is algemeen erkend dat culturele betrekkingen slechts een marginaal onderwerp vormen bij d e bestudering van internationale relaties tussen staten.')
In
h e t door Russett en Starr geschreven "World Politics, The Menu f o r choice", door velen gezien als een standaardwerk op dit terrein, komt h e t trefwoord "cultuur" niet in d e index voor. In h e t hoofdstuk over beinv loedingsinstrumenten worden diplomatiek verkeer e n militaire e n economische bronnen genoemd, maar culturele diplomatie is hier d e g r o t e afwezige.*) Andere handboeken vertonen e e n vergelijkbaar gebrek a a n belangstelling. Een uitzondering is Holsti, die in zijn boek "International Politics. A framework f o r Analysis" in zijn hoofdstuk over de rol van propaganda in h e t interstatelijk verkeer e e n a a n t a l instrumenten behandelt die onder d e noemer van internationale culturele betrekkingen kunnen worden gerangschikt. 3 Een studie naar h e t buitenlands cultureel beleid veronderstelt e e n antwoord op de vraag: w a t wordt bedoeld met 'kultuur"? Welk ruim of eng cultuurbegrip kan worden gehanteerd? Doordat h e t concept cultuur wordt gekenmerkt door ruime grenzen, dreigen discussies over dit onderwerp eveneens breed te worden uitgemeten. In d e z e korte inleiding zullen wij proberen dit te vermijden. Ter gedachtenbepaling wordt eerst e e n c i t a a t aangehaald van Thomlinson: "Cultuur is d a t deel van onze omgeving d a t door d e mens z&lf wordt voortgebracht, in tegenstelling t o t de natuurlij ke omgeving. (..I Cultuur heef t drie dimensies: e e n technologische, sociologische e n normatieve. (1) In de strijd om het materiele bestaan vervaardigt de mens d e noodzakelijke middelen t o t overleving; a r t e f a c t e n of fysieke objecten. De materiele kant van h e t cult uurbegrip om vat gereedschappen, kleding, beschu tting, wapens enzovoorts; tevens rekenen wij d e technieken, nodig voor h e t gebruik van d e z e voorwerpen t o t d e technologische dimensie. ( 2 ) De t w e e d e categorie omvat sociale feiten, h e t functioneren van de mens in groepsverbanden zoals h e t gezin, d e kerk, diverse clubs e n a n d e r e sociale clusters. Deze sociologische dimensie omvat tevens d e economische e n politieke structuur. Cultuur manifesteert zich op dit niveau via de sociale organisatievorm en h e t gedrag van de mensen daarbinnen. (3) De waardensystemen binnen een cultuur verwijzen naar de wijze waarop men h e t leven beschouwt, zowel in filosofische en religieuze zin, alsook op h e t terrein van de dominerende gedragsregels. Deze waarden functioneren a l s bouwstenen waarop mensen hun leven baseren. (..I Binnen 6 t h cultuur kunnen zich meerdere subculturen manifesteren." 4) Bij nadere bestudering blijkt zelfs d e z e brede definitie nog niet alle relevante gebieden te bestrijken. Anderzijds maken d e ruime strekking van dit concept, en
d e constante veranderingen waaraan d e inhoud van willekeurig welk cultuurbegrip onderhevig is, h e t niet mogelijk t o t e e n meer e x a c t e definitie t e komen. Een recente nota van de Harrnonisatieraad Welzijnsbeleid karakteriseerde cult u u r dan ook niet zonder reden als e e n "containerbegrip", d a t wisselende inhouden kan bevatten: ''We kunnen spreken van levensstijl, traditie, religie, moraal, wijze van omgang e n communiceren, volkskunst en folklore, stand der wetenschappen, maatschappelijke of politieke orientering, zeden, verwachtingen, gewoonten en vanzelfsprekendheden, zingeving en interpretatiekader van d e werkelijkheid." 5 )
Het omvangrij ke a a n t a l bestaande def inities van "cultuur" laat zich op verschil-
lende manieren indelen. Zo kunnen d e definities van cultuur als "elite cultuur" e n d e meer omvattende "democratische" cultuur-def inities worden onderscheiden. In h e t traditionele cultuurbegrip verwij st "cultuur" naar d e geesteli j ke e n esthetische behoeften e n uitdrukkingsvormen van d e hogere kmassen, onderscheiden van de behoeften e n levenswijzen van h e t "gewone volk". V w r dit e l i t a i r e cultuurbegrip, waarin "cultuur" verwij st naar d e immateriele aspecten van d e "gentleman's way of life" is in d e loop der tijd e e n meer democratisch cultuurbegrip in d e plaats gekomen: l ~ c u l t u u r tverwijst f daarin naar d e levenswijze van d e gehele bevolking. Deze ontwikkeling sluit a a n bij de ruime opvatting van h e t begrip cultuur zoals bijvoorbeeld gehanteerd in d e antropologie. Voor ons onderzoek naar h e t buitenlandse cultureel beleid leek h e t niet verstandig om uit d e bovenstaande definities e r e e n t e kiezen. De traditionele elitedefinite is door d e tijd achterhaald e n ongeschikt om onderzoek naar het huidige cultuurbeleid op te baseren. Het andere uiterste, d e "levenswijze van d e bevolking" in a1 zijn verschillende vormen, is onhanteerbaar. Het cultuurbegrip gehant e e r d door de Nederlandse beleidsrnakers s t a a t ergens tussen d e z e beide uiters t e n in, e n h e e f t zich ontwikkeld van e e n aanvankelijk elitair cultuur-begrip in d e richting van e e n democratisch cultuur-begrip. Dit blijkt onder rneer uit h e t volgende citaat:
Y. ..) De c o n t a c t e n met d e landen van herkomst van in Nederland verblijvend e buitenlandse werknemers zijn gelntensiveerd. Met name t e n behoeve van het onderwijs in eigen t a a l e n cultuur a a n d e kinderen van werknemers binnen h e t reguliere Nederlandse onderwijs. (...) O p h e t terrein van h e t minist e r i e van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur is d e verbreding die zich sed e r t 1970 a f t e k e n t in h e t , begrip cultuur, verder doorgevoerd bij de uitvoering van h e t internationaal cultureel beleid. Nieuwe werkvelden ontwikkelen zich, zoals milieu, emancipatie e n sociale verandering. Er is e e n verdere vermaatschappelijking van h e t activiteitenpatroon opgetreden door uitbreiding van d e culturele samenwerking met meer aspecten van maatschappelijke ontwikkeling. Voorts is e r sprake van e e n toenemende deelneming van breder e lagen van d e bevolking e n particuliere instellingen aan h e t internationale culturele verkeer." 6 )
Uit het bovenstaande zal duidelijk zijn geworden dat met e e n statische definitie van cultuur niet valt te werken. Ten behoeve van dit onderzoek hebben wij l k ~ l t u ~ rdan ' l ook in e e r s t e instantie pragmatisch gedefinieerd als "het werkveld voor internationale culturele betrekkingen", d a t wil zeggen d a t wat beleidsbepalende politici op e e n gegeven moment als materiaal voor het voeren van e e n buitenlands cultureel beleid beschouwen. Deze omschrijving bleek e c h t e r n i e t toereikend. De culturele betrekkingen maken imrners deel uit van de algemene buitenlandse poli t i e k van e e n land, e n worden veelal gekenmerkt' door bepaalde doelstellingen. Ondanks d e vage bewoordingen waarin d e meeste van d e z e doelstellingen zijn gesteld, vormen zij belangrijke aanknopingspunten bij de beschrijving van d e hedendaagse culturele betrekkingen van verschillende landen. Een niet onbelangrijke doelstelling is hierbij het creeren van e e n positief beeld van h e t eigen land over d e grenzen. Voor o n z e werkdefinitie zochten wij aansluiting bij De Jong, die in een artikel van 1976 d e buitenlandse cultuurpolitiek omschreef als: "Buitenlandse activiteiten van off icie le en semi-of f iciele overheidsorganen met e e n algemeen cultureel karakter e n praktisch van aard, met inbegrip van informatie, bemiddeling en voorlichting in h e t kader van een c u l t u r e e l verdrag of daarbuiten, gericht op specifieke doelgroepen (activiteiten). Deze activiteiten bestaan uit h e t t e n eigen voordeel tonen van h e t nationale cultuurbezit, het nader belichten van aspecten daarvan, en/of h e t init i e r e n en aanmoedigen van c o n t a c t e n tussen staten, met de intentie om bij d e doelgroepen e e n positieve indruk te wekken, waardoor zij - mogelijk in sarnenhang m e t a n d e r e middelen - h e t buitenlands beleid van hun eigen regering kunnen ondersteunen." 7) De doelgroepen van e e n buitenlands cultureel beleid zijn niet primair d e overheden van andere staten. Jurrjens wijst e r t e r e c h t op d a t "Informatie e n culturele a c t i v i t e i t e n zich onderscheiden van de traditionele diplomatie doordat zij communicatie tussen regeringen e n volkeren'van and e r e landen t o t stand brengen in plaats van d e traditionele c o n t a c t e n tussen regeringen. Maar zelf s d e z e uitspraak geef t geen getrouwe af spiegeling van d e werkelijkheid; in d e praktijk vinden velen internationale culturele activit e i t e n plaats tussen groepen burgers uit verschillende landen. De overheid Deze speelt daarbij een katalyserende rol en verschaf t faciliteiten. (..I publieksgerichte diplomatieke programma's hebben als primaire taak d e polit i e k van het betrokken land te legitimeren tegenover de bevolking van ander e landen. Dit is e e n noodzakelijke activiteit daar d e hedendaagse buitenlandpolitiek voor e e n deel afhankelijk is van steun van uit d e bevolking. Het is niet langer toereikend voor e e n regering h e t beleid buiten de openbare s f e e r t o e te lichten t e n behoeve van nationale leiders; d e burgers verwacht e n te worden geinformeerd. Het uitleggen en rechtvaardigen van h e t regerjngsbeleid is daarom e e n t a a k die door alle regeringen dient te worden uitgevoerd." 8)
Begrippen dekken vaak de lading niet, of veranderen van betekenis naarmate d e tijd verstrijkt. Daarom zou naast een semantische invulling ook e e n historische benadering van het concept culturele diplomatie, en van verwante concepten zoals culturele propaganda, zinvol kunnen zijn. Uitvoerige behandeling hiervan valt e c h t e r buiten h e t kader van d e z e studie, zodat we volstaan met enkele opmerkingen over d e rol van Frankrijk, waar d e traditie van e e n buitenlands cultureel beleid sedert enkele eeuwen s t e r k ontwikkeld is.
1.2
Frankrijk
In de 1 7 e en 1 8 e eeuw wist Frankrij k door zijn culturele uitstraling (en ongewild door h e t beleid jegens d e Hugenoten) zich e e n belangrijke positie in h e t internationale statensysteem te verwerven. De Franse t a a l groeide uit t o t de universele t a a l in h e t diplomatieke verkeer. De uitstraling van d e Franse revolutie e n de veroveringen van NapolCon bestendigden d e Franse invloed op cultureel gebied. NapolCon, die op zijn veldtochten naar Egypte wetenschapsmensen meenam, had g r o t e waardering voor de invloed die van d e cultuur uitging. Na d e NapoIContische periode bloeide de culturele diplomatie pas weer op in de t w e e d e helft van d e 1 9 e eeuw, hoofdzakelijk gedragen door particuliere initiatieven. In 1883 werd door een a a n t a l prominente Fransen d e Alliance F r a n ~ a i s ein h e t leven geroepen om d e Franse t a a l in h e t buitenland te verspreiden. In 1900 vonden zoveel activiteiten plaats d a t h e t ministerie van Buitenlandse Zaken e e n bureau instelde, het "Bureau des 6coles et des oeuvres f r a n ~ a i s e sB ltCtranger", om d e z e a c t i v i t e i t e n te coordineren e n mede te subsidieren. In h e t jaar 1910 s t i c h t t e men h e t "Office national des universitCs et k o l e s f r a n ~ a i s e s " ,d a t verbonden was a a n de ministerie van Buitenlandse Zaken e n Onderwijs. ECn van d e taken van dit lichaam was de stichting van d e met Franse universiteiten verbonden "Institutes f r a n ~ a i s "in a n d e r e Europese landen. Deze waren opgezet a l s bruggehoofden voor Franse studenten in h e t buitenland maar zouden eveneens, en z e l f s voornamelijk, h e t begrip voor de Franse cultuur in d e z e landen versterken. Tegenover d e niet-Europese culturen ging d e Franse ambitie nog verder; hier s t r e e f d e men naar d e volledige overdracht van d e eigen cultuur op h e t andere land. Een Engelse auteur- karakteriseerde de Franse benadering met d e volgende woorden: "De Fransen, vanaf d e wieg door hun ouders aangemoedigd zich bewust te zijn van hun eigenwaarde, "de se f a i r e valoir", waren ervan overtuigd d a t sinds d e dagen van Pericles e r geen beschaving meer was geweest die h e t niveau van de Franse cultuur - zoals ontwikkeld onder Lodewijk d e Veer-
tiende - kon evenaren. Zij beschouwden de wereldwijde verspreiding van d e Franse cultuur als e e n belangrijke missie, teneinde d e ongeciviliseerde volkeren mee te kunnen laten profiteren van d e analytische inzichten van Desc a r t e s e n Pascal, of de literaire gaven van Racine. In dit opzicht gingen t r o t s e n philantropische overwegingen o p nobele wijze samen." 9) Na d e E e r s t e Wereldoorlog reorganiseerde d e Franse overheid d e culturele be-
trekkingen e n coordineerde d e .particuliere en overheidsinspanningen op dit terrein. Bij h e t ministerie van Buitenlandse Zaken, waaraan tevens de "Service dfInformation et d e Presself e n d e "Service des Oeuvres f r a n ~ a i s e sh 1'Ctranger" waren verbonden, bestonden t e n behoeve hiervan vier onderafdelingen: (1) universiteiten e n hogescholen; (2) de s e c t i e kunst e n Bteratuur; (3) reis en sport; i0 e n (4) de s e c t i e voor overige activiteiten, zoals film. Door d e Tweede Wereldoorlog werd h e t Franse culturele offensief niet stopgezet. De Vichy regering investeerde in 1944 nog e e n vijfde van h e t budget voor buitenlandse
betrekkingen, meer dan tachtig miljoen trancs, in de Oeuvres
franCaises.ll) Een belangrijk instrument werd later de in 1970 g e s t i c h t t e "Agence d e Cooperation Culturelle et Technique", waarmee de "francophoniett werd ge?nstitutionaliseerd. De a c t i e v e verspreiding
van d e Franse t a a l e n
cultuur is daarnaast ook de taak van h e t Franse ministerie van Buitenlandse Zaken, d a t niet minder dan tweederde van h e t t o t a l e budget uitgeeft a a n "culturele,' wetenschappelijke e n technische betrekkingen". 12
1.3 Conclusie Internationale culturele betrekkingen nemen naast de politieke, economische e n militaire betrekkingen tussen s t a t e n e e n bijzondere rol in doordat z e zich niet primair op d e overheden van a n d e r e landen richten maar op a n d e r e doelgroepen, met name in culturele e n intellectuele sectoren. Culturele betrekkingen worden door overheden tevens gebruikt om bredere doelstellingen te bevorderen, z o a l s h e t stimuleren van belangstelling voor d e cultuur e n samenlevingsaspecten van e e n land. P e r land kunnen d e doelstellingen en rechtvaardigingen van h e t internationale culturele beleid e c h t e r s t e r k verschillen. In navolging van e e n door ~ o z e m o n d l voorgestelde ~) typologie kunnen de volgende vijf doelstellingen worden onderscheiden: 1. 2.
h e t bevorderen van aanzien e n prestige; bevordering van d e export;
3.
uitwisseling van waarden;
4.
bevordering van wederzijds begrip; e n
5.
behoud van d e eigen identiteit.
In de hierna volgende case-studies zal worden nagegaan hoe in e e n viertal landen
-
t w e e middelgrote e n t w e e kleine
-
waaronder Nederland, invulling wordt
gegeven a a n h e t concept culturele betrekkingen e n hoe h e t beleid op basis hiervan feitelijk is georganiseerd. In het slothoofdstuk wordt vervolgens ingegaan op d e vraag welke d e lessen zijn die Nederland kan leren van d e beschreven buitenlandse ervaringen.
Noten F. Ninkovich, The Diplomacy of Ideas. U.S. Foreign Policy and Cultural Relations. 1938-1950, Cambridge 1981, blz. 1; Roy/Preiswerk, The Place of Intercultural Relations in the Study of International Relations, Yearbook of World Politics 1978, blz. 251. 8. Russett en H. Starr, World Politics, The Menu for Choice, New York, 1985 (2e ed.). K. Holsti, International Politics. A Framework for Analysis, New Yersey 1977 (3e ed.). R. Thomlinson, Sociological concepts and research, N.Y. 1965, blz. 5-6. Harmonisatieraad Welzijnsbeleid, Overheid en cultuur in een vrije samenleving, Den Haag 1985, blz. 7. TK, Voortgangsno,titie, Den Haag 1985. 3. de Jong, Auswartige Kulturpolitik, Zeitschrift fur Kulturaustausch, 26 (1976), biz. 68-72. R. Jurrjens, The Free Flow; People. Ideas and Information in Soviet Ideology and Politics, Amsterdam 1978. W. Pendergast, French Cultural Relations, Chronique de politique CtrangCe 27 (19741, blz. 341. 10) R. M C M U en ~ ~ M. Lee, The cultural approach. Another. way in international relations, North Carolina 1947, biz. 17. 11) idem, blz. 34. 12) E. Mortimer, France and Francophonie. Towards a French Cultural Commonwealth?, in: Round Table 16 (19711, blz. 200-202. 13) S. Rozemond, Naar een actief buitenlands cultureel beleid, in: Internationale Spectator 39 (1981 ), blz. 510.
2
CASE-STUDIE 1
HET BILATERALE CULTURELE BELEID VAN NEDERLAND
2.1
Inleiding
Bij de beschrij ving van h e t Nederlandse beleid inzake d e internationale c u l t u r e l e betrekkingen hebben wij ons beperkt t o t h e t bilaterale beleid. De notats die na 1970 door de achtereenvolgende regeringen werden gepubliceerd hebben allen vrijwel uitsluitend dit t e r r e i n t o t onderwerp. Ook budgettair gezien legt h e t bil a t e r a l e beleid h e t meeste gewicht in d e schaal. Ongeveer 80% van de uitgaven in h e t kader van h e t buitenlands cultureel beleid worden in bilateraal verband gedaan. Een t w e e d e beperking die kenmerkend is voor d e z e case-studie b e t r e f t h e t geh a n t e e r d e cultuurbegrip. In h e t inleidende hoofdstuk schreven wij d a t h e t begrip "cultuur" tegenwoordig e e n veel ruimere betekenis h e e f t dan voorheen. Politieke, sociale, economische e n a n d e r e menselijke a c t i v i t e i t e n worden e r t o e gerekend. Om pragmatische redenen is bij d e beschrijving van het Nederlandse beleid daarentegen van e e n tamelij k eng. .cultuurbegrip uitgegaan, waarbij vooral aandacht is besteed a a n onderwijs, kunsten e n wetenschappen. Dit is gedaan vanuit de veronderstelling d a t d e z e terreinen gezamenlij k d e hoof ddimensies van d e buitenlandse cultuurpolitiek van Nederland vormen. Alhoewel a n d e r e gebieden, zoals bijvoorbeeld d e amateuristische kunstbeoefening het mediabeieid e n d e sport nadere bestudering verdienen, komen d e z e hier slechts zijdelings t e r sprake
.
Tegen d e achtergrond van d e z e beperkingen s t a a n in d e volgende paragrafen d e conceptuele ontwikkeling e n organisatie van h e t beleid centraal. In de t w e e d e helft van h e t hoofdstuk worden enkele bijzonder instrumenten op de gebieden van de kunsten, taal, informatie, en (wetenschappelij k) uitwisselingen behandeld. Op d e z e wijze o n t s t a a t e e n globaal inzicht omtrent d e inhoud van h e t bilaterale culturele beleid, zoals dit de l a a t s t e jaren is gevoerd. Zoals r e e d s werd opgemerkt is d e studie grotendeels gebaseerd op archiefonderzoek e n gesprekken met ambtenaren. Daarnaast werden e e n drietal enquCtes gehouden. Deze b e t r e f f e n d e instituten in h e t buitenland, d e ambtenaren die op de posten in h e t buitenland zijn belast met culturele zaken, e n e e n selectie uit d e culturele organisaties in h e t Nederlandse "veld". Voorzover mogelijk e n rele-
vant i s de herkomst van de overige informatiebronnen met voetnoten aangegeven.
2.2
De historische ontwikkeling van de internationale culturele betrekkingen i n
Nederland Er zijn vele redenen aangevoerd waarom Nederland een zwak cultureel beleid heeft ontwikkeld in vergelijking met omringende Europese landen. Boekman1) stelt vast dat de Hollandse stadhouders nooit veel belangstelling voor kunst hebben getoond. Hoefnagelr en ~ e i n d e r s * )wijzen op de invloed van het calvinisme; dit zou de ontwikkeling van de overheidsbemoeienis met kunst en cultuur i n de weg hebben gestaan. Het Centrum voor Staatkundige Vorming signaleert i n een rapport in 1971 een wijd verspreid "kleine-landen defaitisme", waardoor Nederlanders geneigd zouden zijn de betekenis van hun nationale cultuur als component van de (Europese) beschaving te onderschatten.
3
Het buitenlands cultureel beleid kreeg voor het eerst vorm onder Lodewijk Napoleon (1806-1810). I n de Franse monarchale traditie werd kunst van oudsher beschouwd als een taak van de vorst, en als een middel om diens macht te consolideren. De bevordering van de kunsten werd ondergebracht bij een directoraat-generaal van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Aanvankelijk betrof het hier alleen de "schoone kunsten", later werd de overheidszorg voor de wetenschappen hieraan toegevoegd. De directeur-generaal kreeg onder meer de verantwoordelijkheid voor de organisatie en financiering van studiereizen van kunstenaars naar Parijs en Rome (naar het model van de Prix de Rome). Deze beginnende belangstelli ng voor de kunsten verdween t i j dens het bewind van Willem I en Willem 11. Naast de genoemde factoren speelden de heersende opvattingen over de rol van de overheid i n de samenleving hierbij eveneens een rol. De staat diende te waken over het vrije spel der maatschappelijke krachten en zich zoveel mogelijk te onthouden van interventies. Dat gold zeker ten aanzien van het bij uitstek particuliere domein van de kunsten. Een bekende illustratie van deze opvatting is het adagium van Thorbecke: I1Kunst is geene Regeringszaak". 4)
Door de latere ontwikkelingen i n de negentiende en twintigste eeuw zou deze staatsopvatting gedateerd raken. Vooral na de Tweede Wereldoorlog, met de opkomst van de verzorgingsstaat, zou de overheidsbernoeienis met cultuur zich geleidelijk uitbreiden. Reeds in 1946 pleitte minister van der Leeuw i n het ka-
binet-Schermerhorn voor een actieve cultuurpolitiek. Van der Leeuw meende dat de overheid zich niet langer aan deze taak kon onttrekken: "Het spreekt vanzelf, dat de cultuur staatszaak is. Want geen ordening van het menselijk leven i s mogelijk, die de cultuur buiten spel laat... Het spreekt ook voor ons vanzelf, dat de Staat zich bemoeit met de handel en de industrie. Maar het spreekt evenzeer vanzelf dat hij zich inlaat met de wetenschap en de kunst." 5 ) Over de buitenlandse dimensie van een cultuurpolitiek werd i n deze periode nauwelijks gesproken. We1 verscheen i n 1946 het rapport "Overheidsvoorlichting", waarin aandacht werd besteed aan de culturele voorlichting i n het buitenland. De opstellers van het rapport (een adviescommissie inzake voorlichting) keerde zich nadrukkelijk tegen een te ver doorgevoerde splitsing van politieke, economische en culturele voorlichting. Alle voorlichtingsactiviteiten werden volgens de commissie gekenmerkt door CCn gemeenschappelijk doel: het wekken van tfgoodwillttvoor Nederland i n het buitenland. De aanwezigheid van aparte culturele attachCts bij de buitenlandse posten (ressorterend onder het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen) achtte men dan ook overbodig. De oprichting van het Nederlands Instituut voor lnternationalk Culturele Betrekkingen i n 1956 was bedoeld a14 een nieuwe aanzet tot een buitenlands cultureel beleid. Door de ontwikkelingen in en rondom het Instituut slaagde men echter niet in deze opzet. 2.2.1
Het Nederlands Instituut voor Internationale Culturele Betrekkingen:
1956-1959 Het NIICB werd in december 1955 opgericht door vertegenwoordigers van de ministeries van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en Buitenlandse Zaken. Dit gebeurde op advies van een interdepartementale commissie onder voorzitterschap van Reinink, directeur-generaal bij OK en W.
Tegelijkertijd werd de
Nederlandse Stichting voor Culturele Samenwerking met Suriname en de Nederlandse Antillen opgericht. Beide initiatieven waren bedoeld ter vervanging van de per
1 januari
1956 opgeheven Stichting
voor
Culturele
Samenwerking
(Sticusa). Artikel 3 van de Statuten noemt als taken van het Instituut: "Teneinde haar doe1 na te streven zal de stichting: a. in overleg met de daartoe geeigende instanties verrichten a1 datgene, wat dient tot de uitwisseling van personen, goederen en diensten op cultureel gebied met het buitenland; b. buiten Nederland de belangstelling voor en de kennis omtrent de Nederlandse gebeurtenissen op het gebied van de wetenschappen, de kunsten en het onderwij s bevorderen en uitbreiden;
c. hulp verlenen bij d e organisatie in h e t buitenland van Nederlandse manif e s t a t i e s op h e t gebied van de wetenschappen, de kunsten en a n d e r e terreinen van h e t culturele leven; d. desgevraagd adviseren omtrent subsidies door d e overheid te verlenen a a n andere instellingen; e. samenwerken met overheid e n culturele instellingen in binnen- e n buitenland;
f. alle andere w e t t i g e middelen aanwenden, welke dienstig kunnen zijn a a n h e t doe1 van d e stichting."
Bij d e oprichting had de regering d e wenselijkheid uitgesproken van e e n nietambtelijk orgaan waarvan diverse c u l t u r e l e t a k e n zouden kunnen worden gedelegeerd. Mede door d e z e verklaring r i c h t t e men zich in e e r s t e instantie o p de s t r u c t u u r e n werkzaamheden van d e British Council, als voorbeeld van e e n niet-gouvernmentele organisatie. Maar in tegenstelling t o t d e British Council, zou h e t Nederlands Instituut in h a a r korte bestaansgeschiedenis geen eigen kantoren of vertegenwoordigingen in h e t buitenland hebben. D e ministerraad had uitgesproken d a t voor culturele activiteit e n in h e t buitenland zoveel mogelijk gebruik moest worden gemaakt van d e bes t a a n d e overheidsdiensten, vooral op h e t uitvoerende niveau. Alle a c t i v i t e i t e n vonden plaats met hulp van en via de Nederlandse diplomatieke posten in h e t buitenland. Teneinde e e n z o groot mogelijke doelmatigheid te bereiken, werd voorts door beide stichtingen van e e n c e n t r a l e administratieve voorziening gebruik gemaakt. Bij h e t instituut zouden 22 mensen werkzaam zijn; sommigen van hen waren tevens werkzaam bij de Stichting voor Culturele Samenwerking. Op 6 maart 1956 werd h e t bestuur van h e t Instituut geinstalleerd door d e minister van Onderwijs, Kunsten e n Wetenschappen. Dit bestuur werd e x art. 5 van d e S t a t u t e n als volgt samengesteld: "Aan h e t hoofd van d e Stichting staat e e n bestuur d a t terzijde wordt ges t a a n door een vertegenwoordiger van de Minister van Financien die als zodanig t o t alle bestuursvergaderingen z a l worden uitgenodigd. Het bestuur b e s t a a t uit tenminste t i e n e n t e n hoogste dertien leden: a. t e n minste zeven e n ten hoogste tien leden, uit onderscheidene kringen van h e t culturele e n maatschappelijke leven; b. e e n lid, benoemd door e e n vertegenwoordiger van de .Minister van Onderwij s, Kunsten e n Wetenschappen; c. e e n lid, benoemd door e e n vertegenwoordiger van de Minister van Buitenlandse Zaken; d. e e n lid, ,benoemd door e e n vertegenwoordiger van d e Minister van Algemene Zaken."
De personele bezetting van h e t bestuur bleef niet onbekritiseerd. Eerste Kamerlid Cammelbeeck (PvdA) merkte tijdens h e t vaststellen van d e begroting van Onderwijs, Kunsten e n Wetenschappen in 1957 h e t volgende op: "Als men in h e t vouwblad de namen van de bestuursleden nagaat, dan blijkt d a t e r vier bestuursleden zij n uit ambtelij ke kringen, t w e e uit economische e n CCn, d a t kennelij k in zij n hoedanigheid van voorzitter v a n ' h e t Koninklij k Instituut voor d e Tropen t o t t a a k heeft, althans gekwalificeerd is tot, het coordineren van a c t i v i t e i t e n van bestaande Nederlandse instellingen op dit terrein, zoals h e t in de Memorie van Antwoord ongeveer wordt genoemd. Kan men nu zeggen, d a t d e overblijvende vijf bestuursleden a l s persoonlijkheden of ty pische ver tegenwoordigers uit cult urele kringen kunnen worden aangemerkt? Met alle reverentie, Mijnheer d e Voorzitter, ik geloof d a t niet. Het zijn, met alle waardering, e e r d e r persoonlijkheden uit bestuurlijke kringen. Bovendien vraag ik mij af, of in e e n bestuur a l s dit niet met e e n z e k e r e regionale spreiding, die e r t e n dele is, wat meer rekening zou kunnen worden gehouden." 6 ) Tijdens d e behandeling van d e begroting voor 1958 stelde Cammelbeeck h e t Ins t i t u u t opnieuw t e r discussie. Ditmaal betrof de kritiek van h e t E e r s t e Kamerlid d e naar zijn mening in de bestuurssamenstelling niet tot uiting gekomen semionaf hankelij kheid van h e t NIICB "Tenslotte nog C6n punt, d a t ik met e e n z e k e r e huiver hier uitspreek. Ik ben van mening, d a t de leiding van h e t instituut in handen moet zijn van iemand, die buiten h e t overheidsapparaat s t a a t . Dat wil niet zeggen, d a t ik tegen d e huidige ambtenaar bezwaren heb, maar h e t gaat om h e t principe dat, wanneer men h e t Nederlands Instituut voor Internationale Culturele Betrekkingen buiten de overheidssfeer wil houden, d e leiding daarvan in handen moet zijn van iemand die vrijstaat van d e Overheid e n die met die Overheid, ik zou bijna zeggen, op gelijk niveau over de belangen, die gediend moeten worden, kan samenspreken. Dat s t a a t in genen dele in d e weg d a t e r e e n cordiaal en loyaal samenspel is tussen d e betrokken Departementen." 7) Ook op a n d e r e punten slaagde het Instituut e r niet in zich zelfstandig e n actief op te stellen. Vooral d e samenstelling van d e begrotingen vormden geregeld aanleiding t o t incidenten. Dit kwam allereerst voort uit de door Cammelbeeck bekritiseerde ambivalente opzet. Hoewel h e t streven officieel steeds was gericht op e e n onafhankelijke organisatie, werden vele plaatsen in h e t bestuur bezet door functionarissen die afkomstig waren uit de ambtelijke hierarchie, of hiermee nauwe banden hadden. Het duidelijkste voorbeeld hiervan vormde de voorz i t t e r van h e t bestuur, die tevens de positie van directeur-generaal voor d e Kunsten e n Buitenlandse Culturele Betrekkingen bij OK e n W bekleedde. O p d e t w e e d e plaats werden de overheidssubsidies jaarlijks verminderd; van 1.364.000 miljoen guldens in 1956 t o t 1 miljoen guldens i n 1957. Uiteindelij k zou
h e t t o t a l e begrotingsbedrag dalen t o t 800.000 in 1958 e n 1959, waardoor het Instituut in d e z e periode o v e r slechts 60% van d e financiele middelen uit 1956 kon beschikken. Tengevolge hiervan konden slechts e e n deel van d e voorgenomen a c t i v i t e i t e n worden uitgevoerd e n was men gedwongen aanzienlijke bezuinigingen op de apparaatkosten door te voeren. Deze voor h e t NIICB negatieve ontwikkelingen waren h e t gevolg van de bestedingsbeperkingen die Minister C a l s van Onderwijs, Kunsten e n Wetenschappen liet doorwerken op d e begrotingsmiddelen van h e t Instituut. In 1958 werd de onderstaande begroting door h e t NIICB t e r goedkeuring aangeboden a a n de Minister: T a b e l 1. Begroting 1958 MICB ( I ) Kapitaalsuitgaven (meubilair etc.) (2) Apparaatsuitgaven
(3) A lgemene culturele uitgaven - reiskosten - representatie kosten - algemene culturele voorzieningen (4) Regionale culturele uitgaven - Azie - Emigratielanden - Oost-Europa - Latij ns- Amerika
Ondanks protesten van h e t NIICB, d e media e n . e n k e l e politici deed h e t ministerie van OK e n W in 1959 officieel mededeling van de voorgenomen ophef fing van h e t Instituut. Dit geschiedde zonder vooroverleg met h e t bestuur van h e t Instituut of d e Staten-Generaal. Een bijzondere aanleiding voor dit besluit werd nergens vermeld. Het communiquC luidde: "Op h e t gebied der buitenlandse culturele betrekkingen bestond t o t dusverr e e e n taakverdeling tussen h e t rninisterie van Onderwijs, Kunsten e n Wetenschappen enerzijds e n het Nederlands Instituut voor Internationale Culturele Betrekkingen anderzijds. Het ligt in d e bedoeling der regering in d e toekomst d e z e z o r g in haar geheel onder te brengen bij het ministerie van O., K. e n W. De reden hiervoor is niet te vinden in e e n mindere waardering voor het werk van h e t Nederlands Instituut, d a t integendeel t e n z e e r s t e op prijs wordt gesteld, maar we1 in de feitelijke ontwikkeling van de l a a t s t e tijd, die heeft medegebracht, d a t dit werk, anders dan bij de oprichting van h e t Nederlands Instituut werd verwacht, internationaal steeds meer in e e n officieel kader wordt geplaatst. Vooral in d e landen van Oost-Europa e n ook buiten Europa, waar het Nederlands Instituut thans optreedt, krijgt dit internationaal cultureel c o n t a c t e e n steeds s t e r k e r algemeen beleidsaspect. De regering a c h t in d e z e omstandigheden a a n Nederlandse zijde e e n constructie noodzakelijk, waarbij d e door haar t e r z a k e gedragen verant-
woordelijkheid duidelijker t o t haar recht kan komen. Het feit, d a t steeds meer landen met wie t o t dusverre culturele betrekkingen door middel van het Nederlands Instituut werden onderhouden, culturele accoorden met de Nederlandse regering wensen te sluiten, zodat ook hierdoor e e n direct handelen van d e regering wordt gevraagd, heeft d i t inzicht nog versterkt." In de pers werd d e z e officiele r e a c t i e vrij eensluidend in negatieve zin becommentarieerd. Het Vaderland e n h e t Parool (5 maart 1959) maakten beiden melding van d e stroef verlopen departementale samenwerking, vooral tussen Buitenlandse Zaken e n Onderwijs, Kunsten e n Wetenschappen. Het gebrek 'aan samenwerking tussen d e z e ministeries werd betiteld als d e werkelijke oorzaak van het mislukken van e e n "Nederlandse British Council". Ook in h e t parlement werden d e in h e t communiqu6 gemelde argumenten scherp bekritiseerd. De Rijk (PvdA) s t e l d e d a t de voorgestelde ambtelijke inmenging in h e t culturele vlak door vrijwel alle direct betrokkenen werd afgewezen: "Maar e r i s geen sprake van, d a t algemeen d e wenselijkheid zou bestaan (elders dan bij sommige ambtenaren zelf), d a t de c u l t u r e l e activiteiten in of buiten h e t kader van dergelijke verdragen ook door ambtenaren uitgevoerd of bevorderd zouden moe t e n worden. Dit is g6Cn regeringstaak! Het lijkt mij leerzaam in dit verband e r op te wijzen, d a t Amerika, d a t zijn culturele propaganda vaak deed bedrijven door de United S t a t e s Information Service, e e n regeringsinstantie dus, dikwijls het verwij t te horen krijgt van gebrek a a n soepelheid e n aanpassingsvermogen. Het is dan ook geen wonder, d a t t w e e Amerikanen, die bij dit culturele werk betrokken zijn, op het ogenblik a a n e e n lijvig rapport bezig zijn om d e Amerikaanse Regering te overtuigen van d e noodzaak de culturele a c t i v i t e i t e n af te scheiden van de U.S.I.S. e n d e z e door e e n niet-gouvernementele gesubsidieerde organisat i e te doen verrichten." 8) De activiteiten van h e t NIICB werden per 1 januari 1960 overgenomen door d e afdeling Buitenlandse Betrekkingen van OK e n W; ook d e jaarlijkse subsidie van f 800.000 werd naar d e z e afdeling overgeheveld. Na de oprichting van h e t mini-
s t e r i e van Cultuur, R e c r e a t i e e n Maatschappelijk werk z o u e e n belangrijk deel van d e z e werkzaamheden naar dit nieuwe departement verhuizen.
2.3
De betekenis van de culturele accoorden
Het buitenlands cultureel beleid maakt naast de culturele accoorden gebruik van
e e n a a n t a l andere instrumenten. Desondanks kan h e t a a n t a l accoorden d a t d e Nederlandse regering in d e jaren zestig e n zeventig afsloot, gezien worden a l s e e n illustratie van de in d e z e periode toegenomen belangstelling voor internationale culturele samenwerking. Aanvankelij k waren het vooral de behoef te a a n hernieuwde wetenschappelij ke e n culturele c o n t a c t e n en d e bestaande deviezen-
problemen geweest, die de overheid in de jaren vijftig noodzaakten t o t e e n actieve opstelling. In de loop van de jaren z e s t i g werd e c h t e r in verschillende int e r n e nota's h e t belang onderstreept van h e t behoud van d e Nederlandse culturele identiteit in mondiaal verband. Vooral de voortschrij dende Europese integ r a t i e werd gezien a l s e e n f a c t o r die kon leiden t o t h e t verdwijnen van d e economische e n politieke zelfstandigheid van d e Europese landen. Derhalve was de regering d e mening toegedaan d a t Nederland belang had bij geintensiveerde deelname a a n h e t internationale c u l t u r e l e verkeer. Het behoud van d e nergens omschreven
-
-
overigens
Nederlandse identiteit rich tte zich hierbij vooral op de
Nederlandse gemeenschap, e n slechts in hiervan afgeleide zin op d e presentatie van d e Nederlandse cultuur i n h e t buitenland. Daarnaast werd a l s doelstelling genoemd: h e t leveren van e e n bijdrage a a n d e ontspanning tussen O o s t e n West door middel van culturele uitwisselingen. 9) Dat d e z e doelstellingen zich vooral i n vaagheid onderscheidden, bleef niet onopgemerkt. De
on^") c o n s t a t e e r d e
d a t e e n cultuur-politiek gedoemd is krachte-
100s te blij ve n, wanneer haar doelstellingen hypothetisch en niet voor realisatie vatbaar zijn. Het uitdragen van de identiteit z a l in mondiaal verband moeilijk te verwezenlijken zijn, aldus de auteur. Hij vroeg zich voorts af of d e z e doelstelling wellicht als e e n uitvloeisel van "ons zwakke culturele besef" moet worden gezien. Ook de sequens cultuurverrijking
-->
wederzijds begrip
->
detente,
a c h t t e De J o n g minder vanzelfsprekend dan algemeen werd aangenomen. Tevens merkte hij op d a t uitspraken zoals "het leveren van e e n bijdrage a a n d e internationale ontspanning" vooral een politiek-ideologische f u n c t i e in h e t buitenlands beleid van e e n staat hebben, e n minder geschikt zijn a l s operationele doelstellingen van e e n a c t i e v e cultuurpolitiek. In de k g i n p e r i o d e van de jaren zeventig brak e e n tweede 'Ifase" a a n in h e t buitenlands cultureel beleid. Stond aanvankelijk de wederopbouw van de c o n t a c t e n tussen d e Westerse landen centraal, nu werden kort na elkaar culturele accoorden met respectievelij k Indonesie, Hongarije, Roemenie e n de USSR gesloten.
Het Cultureel Accoord met Indonesie was e e n bevestiging van reeds lang bestaande historische banden met dit land. Een andere overweging die hierbij e e n belangrijke rol speelde was d e handhaving van d e vraag naar onderwijs in de Nederlandse taal. De accoorden met d e Oost-europese landen waren een gevolg van d e op internationaal niveau nagestreef d e ontspanningspolitiek tussen Oost en West. Deze politiek bracht ook d e Nederlandse regering t o t intensivering van de c o n t a c t e n met Oost-europese landen. Een derde 'Yase" in h e t buitenlands cultureel beleid vie1 samen met de uitbreiding van d e Europese Gemeenschap. De intensiever wordende samenwerking in
Wes t-Europa was voor d e Nederlandse regering aanleiding om priori t e i t t o e te kennen a a n verdieping van de c o n t a c t e n met (toekomstige) lidstaten van de EEG. De culturele accoorden met Portugal en Spanje waren hiervan h e t resultaat.
Tenslotte s t r e e f t d e Nederlandse overheid s e d e r t enkele jaren naar intensivering van de culturele betrekkingen m e t landen waaruit in Nederland wonende minderheden afkomstig zijn. Het Cultureel Accoord met Marokko geldt in dit kader a l s e e n belangrijke aanzet. Dit beleid i s overigens niet onbesproken gebleven. De goedkeuring van h e t verdrag met Marokko was in 1985 aanleiding t o t discussie in de Tweede ~ a m e r . " ) C e n t r a a l stond d e vraag of een dergelijk accoord in h e t belang zou zijn van d e in ons land verblijvende migranten. Vooral progressieve Maro kkaanse organisaties keerden zich tegen ratif i c a t i e van h e t accoord door de Nederlandse regering. De discussie concentreerde zich rond d e a p a r t e onderwijsparagraaf (art. 51, e n d e werving van Marokkaanse leerkrachten in Marokko. De Tweede Kamer stemde uiteindelijk in m e t s t a a t s s e c r e t a r i s Van Eekelen van Buitenlandse Zaken, die vaststelde d a t in artikel 5 g e e n bevoegdheden werden afgestaan a a n de Marokkaanse overheid, z o d a t van een bedreiging van d e belangen van de migranten niet kon worden gesproken. Over de betekenis van d e culturele accoorden a l s instrument voor het bilaterale culturele beleid wordt verschillend gedacht. Een discussie hierover loopt dan ook snel h e t gevaar e e n pro- en contrakarakter te krijgen. Om dit te voorkomen is e e n aanvullende analyse noodzakelijk Hierin kan Nederland bijvoorbeeld vergeleken worden m e t kleine Europese s t a t e n , die voor hun culturele samenwerking gebruik maken van a n d e r e instrumenten. Een voor d e hand liggende vraag die men hierbij kan stellen, luidt: hoeveel e n welke a c t i v i t e i t e n h e e f t Nederlandse gedurende d e afgelopen tien jaren meer en/of minder ontplooid in vergelijking met andere landen dankzij de culturele accoorden? Nu d e z e gegevens ontbreken, zijn ook de onderzoekers gedwongen zich te beperken t o t enkele indrukken, opgedaan tijdens interviews e n bij de bestudering van d e dossiers. Tegen d e z e achtergrond moet allereerst worden geconstateerd d a t e e n groot deel van de culturele a c t i v i t e i t e n van Nederland in h e t buitenland (en van a n d e r e landen i n Nederland) zich afspeelt buiten de accoorden om. Dit beeld werd bevestigd door de antwoorden die wij ontvingen o p e e n vragenlijst, die in december 1985 door ons a a n c i r c a veertig culturele organisaties in Nederland werd toegezonde n.
Soortgelij ke conclusies heef t onderzoe kers in e e n ander
Westeuropees land (Noorwegen) zelf s doen voorstellen d e culturele accoorden af
te schaffen en d e z e te vervangen door samenwerkingsprojecten op a d hoc ba-
O p d e tweede plaats is met enkele belangrijke partnerlanden door Nederland nooit e e n cultureel verdrag gesloten. Het meest sprekende voorbeeld hiervan vormen de culturele betrekkingen m e t de Verenigde S t a t e n van Amerika: desondanks vinden met dit land vele culturele- en wetenschsppelijke uitwisselingen plaats. De nog steeds aanwezige bereidheid t o t h e t sluiten van culturele accoorden wordt zowel in ambtelijke kringen a l s elders met gemengde gevoelens bezien. De toename van h e t a a n t a l verdragen i n de afgelopen t w e e decennia h e e f t e e n groeiend a a n t a l financiele verplichtingen m e t zich meegebracht. In de praktijk kan hieraan nauwelijks gevolg worden gegeven, met a l s consequentie d a t bepaalde verdragen "sluimerend" of zelfs "slapend" zijn, zoals h e t geval is m e t het verdrag met Colombia. Daarnaast signaleert men d a t de keuze van d e landen waarmee dergelij ke verdragen worden af gesloten, veelal op a d hoc basis plaatsvindt. De internationale verhoudingen, de ontwikkeling in de massamedia e n d e in de jaren zestig op gang gekomen immigrantenstroom naar West-Europa, bepalen in g r o t e m a t e of met landen a1 dan niet culturele accoorden worden gesloten. Duidelijk omschreven prioriteiten t r e f t men hierbij niet aan, hetgeen ook m a r voren komt wanneer men de thans bestaande accoorden in kaart brengt: T a b e l 2. Overzicht van de thans in werking zijnde accoorden door Nederland gesloten met 33 partnerlanden, met datum van ratificatie: Belgie Brazilie Bulgari j e China Colombia West-Duitsland DDR Egypte Frankrij k Criekenland Groot-Bri t t a n n i e Hongarij e Ier land India Indonesie Iran Israel
Italie Japan Joegoslavie Luxem burg Marokko Mexico Noorwegen Polen Portugal Roemenie USSR Spanje Suriname Tsjecho-Slowakije Tunesie Turkije
Voorts hebben Algerije, Nigeria en Zuid-Korea de wens te kennen gegeven e e n cultureel accoord met Nederland te willen sluiten. Van Nederlandse zijde is e e n voorstel uitgegaan t o t h e t sluiten van e e n cultureel accoord met Syrie, een initiatief d a t is voortgekomen uit de wetenschappelijke e n archeologische belangstelling die men in Nederland voor d e z e gebieden heeft. Ook is e e n cultureel verdrag met Finland in voorbereiding. Overigens ontbreken de geografische prior i t e i t e n vooral in de uitvoering van h e t beleid; in verschillende nota's wordt e c h t e r we1 melding gemaakt van h e t streven naar geografische zwaartepunten. Opvallend is d a t verdragen we1 gesloten, doch nimmer verbroken worden. Een uitzondering o p d e z e regel i s h e t cultureel accoord met Zuid-Afrika, d a t in 1981 onder z w a r e politie!:e
druk door de Nederlandse regering werd opgezegd. Ook
anderszins i s h e t niet eenvoudig e e n coherent beleid te ontdekken t e n aanzien van h e t sluiten van accoorden.
Soms dient e e n verdrag om culturele be-
trekkingen a a n te gaan, a n d e r e keren is h e t verdrag e e n bevestiging van reeds langer bestaande culturele relaties, of louter e e n vriendschappelijk gebaar waara a n men verder in de praktijk geen consequenties in financiele zin kan verbinden. De conclusie lijkt dan ook gerechtvaardigd dat de culturele accoorden we1 e e n kader, doch geen richtinggevend instrumentarium zijn bij de uitvoering van h e t buitenlands cultureel beleid. Ook vormen de accoorden geen conditio sine q u a non voor h e t bestaan van bilaterale culturele betrekkingen, gezien d e florerende culturele uitwisselingen met e e n a a n t a l landen waarmee Nederland geen verdrag heeft. Een uitzondering op dit l a a t s t e zijn de accoorden met de Oost-europese landen. Deze accoorden dragen e e n "besloten" karakter
. De
programmering bin-
nen h e t raam van d e z e verdragen i s z e e r stringent en vormt een noodzakelij ke voorwaarde voor h e t onderhouden van regelmatige c'ulturele betrekkingen.
2.4
De c o n c e p t i e van h e t beleid
In h e t voorgaande is de historische ontwikkeling van de internationale culturele betrekkingen in Nederland beschreven. Het binnen dit kader gevoerde beleid bleef daarbij vrijwel volledig buiten beschouwing. In dit hoofdstuk t r a c h t e n we e e n beeld te schetsen van de conceptie van h e t buitenlands cultureel beleid na 1970. Maar alvorens hieraan te beginnen e e r s t enkele opmerkingen met betrekking t o t de gevolgde werkwijze. De bronnen waarover wij konden beschikken voor de analyse van de meest relevante beleidsconcepten waren beperkt. In de secundaire literatuur wordt vrijwel
geen aandacht a a n h e t buitenlands cultureel beleid geschonken. In CCn van de schaarse artikelen over dit onderwerp is niet zonder reden geconstateerd d a t voortdurend h e t idee van schaatsen"de meeste cultuurpolitieke bronnen (...I rijden geven: e e n enkele paal geeft wat houvast, maar d a t kan ook duchtig tegenvallen".13) Voor d e periode t o t 1980 moest door de s c h a a r s t e a a n relevante documenten onevenredig z w a a r gewicht worden toegekend a a n de t w e e nota's inzake de internationale culturele betrekkingen e n de hierover gevoerde parlementaire discussies, terwijl deze slechts summier informatie verschaffen over h e t feitelijk gevoerde beleid. Ook d e samenhang met h e t multilaterale beleid komt ~ u w e l i j kt e~r sprake in de bedoelde nota's. Voor de periode na 1980 konden d e schriftelijke bronnen worden aangevuld met interviews met ambtenaren van d e ministeries van Buitenlandse Zaken, Welzijn, Volksgezondheid e n Cultuur, Onderwijs e n Wetenschappen en Economische Zaken.
2.4.1
De drie nota1sin hoofdlijnen
In 1970 werd voor h e t e e r s t in d e (na-oorlogse) geschiedenis a a n d e Tweede Kamer e e n Nota inzake de buitenlandse culturele betrekkingen aangeboden. 14) Geconstateerd werd d a t Nederland zich niet langer afzijdig kon houden van de internationale ontwikkelingen op cultureel gebied. Toenemende inspanningen van Nederlandse zij de werden wenselij k geacht, waarbij de regering verwees naar de in de e e r s t e paragraaf beschreven overwegingen. De Nota gaf drie hoofdpunten a a n bij de uitbreiding van h e t t o t dan t o e gevoerde beleid: a. bevordering van de kennis van de Nederlandse t a a l in h e t buitenland; hierbij werd d e bijzondere positie van Indonesie benadrukt, b. vergroting van h e t uitwisselingsverkeer van jongeren (onder meer met West-Duitsland, Belgie, Frankrijk, Groot-Brittannie, Polen e n Noorwegen), c. oprichting van enkele nieuwe culturele instituten in h e t buitenland. Bij d e behandeling in d e Tweede Kamer beklaagden e e n a a n t a l Kamerleden zich over de vage termen waarin de Nota was gesteld. Zo bleef bijvoorbeeld onduidelij k op welke wijze d e d r i e ministeries, Buitenlandse Zaken, Cultuur, Recreat i e e n Maatschappelijke Werk e n Onderwijs e n Wetenschappen, bij het beleid waren betrokken. Ook werden vragen gesteld over d e beschikbare financiele middelen, d e a a n h e t beleid t e n grondslag liggende prioriteiten, e n de rol van de culturele verdragen. Ondanks h e t f e i t d a t d e bewindslieden instemden met e e n jaarlijkse verslaglegging a a n d e Tweede Kamer e n zowel bewindslieden a l s Tweede Kamer de noodz a a k van e e n vervolgnota onderschreven, z o u h e t t o t maart 1975 duren, alvorens
door middel van e e n m o t i e opnieuw w e r d aangedrongen o p e e n t w e e d e nota. 15) Deze werd november 1976 door Van der Stoel e n Brinkhorst, respectievelijk minister e n s t a a t s s e c r e t a r i s van Buitenlandse Zaken, aangeboden a a n de T w e e d e ~ a m e r . ' ~ De ) a a n d e l e nota voorafgegane werkzaamheden h a d d e n ruirn vier jaar beslag genomen. In t o t a a l waren a c h t c o n c e p t e n binnen d e ministeries de r e v u e gepasseer d. In d e z e t w e e d e Nota w e r d e n vier uitgangspunten voor h e t buitenlands c u l t u r e e l beleid gepresenteerd: 1. Het ontwikkelen van onderwijs, w e t e n s c h a p e n cultuur in b r e d e z i n door middel van i n t e r n a t i o n a l e c o n t a c t e n , e n door h e t scheppen e n ontwikkelen van wegen e n instrumenten d i e zulke c o n t a c t e n mogelijk maken; 2. Het bekend maken in h e t buitenland van de e i g e n cultuur, e n h e t verlenen van medewerking a a n de p r e s e n t a t i e van de cultuur van a n d e r e landen in Neder land;
3. Het o n d e r s t e u n e n van d e algemene positie van Nederlandse wetenschappelijke e n c u l t u r e l e a c t i v i t e i t e n in de verschillende landen; 4. Het bevorderen van beter begrip e n goede verstandhoudingen t u s s e n mensen, g r o e p e n e n volken. Het in de t w e e d e n o t a geconcipieerde beleid w e e k s l e c h t s o p e n k e l e punten af van d a t uit de e e r s t e Nota. Enkele van d e belangrijkste accentverschuivingen waren:
a. De regering h a d g e t r a c h t te komen tot h e t s t e l l e n v a n e n k e l e geografische prioriteite n. Achtereenvolgens werden genoemd: d e omringende
w est-europese
landen, de overige bondgenoten in Europa, Indonesie e n d e Verenigde S t a t e n van Amerika. Vergelijking m e t h e t in d e z e periode gevoerde beleid l e e r t echt e r d a t in d e praktij k nauwelij ks sprake w a s van e e n priori teitenstelling. b. In de Nota werd meer a a n d a c h t b e s t e e d a a n d e bekendmaking van de buiten-
landse cultuur in Nederland.
c. S t e r k e r dan in d e periode daarvoor w e r d de ondergeschiktheid van h e t buitenlands c u l t u r e e l beleid t e n o p z i c h t e van h e t algemene buitenlands beleid benadrukt. Aan de t w e e d e Nota werd geval w a s
-, door
- evenals
bij de behandeling van d e e e r s t e Nota h e t
d e T w e e d e Kamer aanvankelijk weinig a a n d a c h t besteed. Het
z o u bijna d r i e jaren d u r e n voordat de Kamer r e a g e e r d e o p de inhoud van d e Nota. Tijdens d e O p e n b a r e Commissievergadering van 1 8 juni 1979 w e r d e n e e n a a n t a l o n d e r w e r p e n besproken. De belangrij kste hiervan waren:
De politieke verantwoordelij kheid en organisatie van het beleid: Enkele vragen betroffen de eventuele oprichting van een overkoepelende, nationale raad voor de internationale culturele betrekkingen. De regering wenste hiervan af te zien. Vergelijkbare instellingen i n het buitenland, zoals de British Council of de Alliance Fran~aise,hebben primair de verspreiding van de eigen taal tot doel, zo luidde de redenering. Daarna volgde de opmerking: "De Nederlandse taal leent zich niet i n die mate als de Engelse, de Franse en de Duitse taal als drager van verspreiding van de cultuur." Ook werd geconstateerd dat "de besch'ikbare financiele middelen i n verhouding tot het brede terrein van de culturele uitwisseling zo bescheiden zijn, dat een structuur analoog aan die i n andere landen te zwaar zou worden". Door enkele kamerleden werden wagen gesteld over de evenredige inbreng van de drie betrokken ministeries en de betekenis van de coordinerende verantwoordelij kheid van Buitenlandse Zaken. Aanleiding t o t deze vragen waren geluiden uit de praktijk die leken aan t e geven dat men regelmatig langs elkaar heenwerkte. De reacties van de bewindslieden van Onderwijs en Wetenschappen vertoonden eveneens signalen i n deze richting. Multilaterale culturele betrekkingen: De aanwezige commissieleden betreurden de 'afwezigheid van het multilaterale beleid i n de tweede nota. Minister Pais en staatssecretaris Van der Mei zegden een overzicht toe van de bestaande multilaterale betrekkingen. Inmiddels, ruim zes jaar later, i s deze nota .
door de regering aan de
Tweede kamer aangeboden.
3. De financiele middelen: De uitgaven i n Nederland ten behoeve van het buitenlands cultureel beleid stonden i n schril contrast tot de financieie middelen die andere Europese landen hiervoor ter beschikking stelden, zo werd geconstateerd. Deetman (CDA) en Kappeyne van de Coppello (VVD) dienden een motie in met het verzoek studie te verrichten naar de organisatie en middelen van het elders gevoerde beleid.17) De aanwezige bewindslieden stemden met dit
verzoek van de
Kamer in. 4. AttachC1s en instituten:
Tijdens de commissievergadering kwamen taken en opleiding van de culturele attach&s ter sprake. Door Kappeyne van de Copello werd een motie ingediend waarin verzocht werd de betrokken attachC1s een algemene instructie
.
mee te geven, hen doorlopend o p de hoogte te houden van de ontwikkeling en in de Nederlandse cultuur, e n tenslotte, om meer aandacht voor de culturele samenwerking e n voorlichting in h e t buitenland in de opleiding voor toekomstige ambtenaren van de Buitenlandse ~ i e n s t . ' ~ Naar ) aanleiding van d e z e motie volgde e e n discussie over de gevraagde algemene instructie. Staatss e c r e t a r i s Van der Mei stelde bij die gelegenheid d a t vervulling van d e t a a k sterk afhankelij k was .van inzet e n intiatief van d e betrokken personen. Door vrijwel alle kamerleden werd tijdens de commissievergadering e e n vraag gesteld over h e t geplande Nederland Huis in Brussel. Deetman diende tezamen met enkele anderen e e n motie in waarin de regering werd verzocht om uiter19) lijk voor 1 januari 1980 s e n feitelijk begin te maken met de oprichting. Deze motie werd met e e n ruime meerderheid door de Kamer aanvaard. Door e e n gebrek a a n financiele middelen is e c h t e r nog steeds geen c o n c r e e t begin gemaakt met de uitvoering van d e z e motie. Cultuur e n ontwikkelingssamenwerking: Tijdens de beginjaren zeventig werden door de Nederlandse overheid enkele culturele projecten in Derde Wereldlanden gefinancierd. Voorbeelden zijn d e restauratiewerkzaamheden a a n de Borobudur in Indonesie, de inrichting van
h e t Nationale Museum in Noord-Jemen e n h e t s t a r t e n van e e n ethno-musicologisch project in Colombia. De Kamer diende bij monde van Kosto (PvdA) e e n motie in, waarbij werd aangedrongen op intensivering van de culturele betrekkingen met ontwikkelingslaiden.20) Van der Mei
accoord met d e inhoud
van d e z e motie. De politieke belangstelling voor de culturele dimensie van ontwikkelingssamenwerking zou in de jaren d i e volgden op h e t Kamerdebat toenemen. Dit gebeurde niet in de l a a t s t e plaats vanwege de budgettaire ruim te die hiervoor op de begroting van Ontwikkelingssamenwerking werd gereserveerd. Het zou ruim vijf jaar duren voordat een derde Nota over d e internationale culturele betrekkingen (Voortgangsnotitie) door s t a a t s s e c r e t a r i s Van Eekelen van Buitenlandse Zaken a a n de Tweede Kamer werd aangeboden.21) Naast h e t in 1979 toegezegde overzicht van h e t in a n d e r e W est-europese landen gevoerde beleid, b e v a t t e de Nota tevens e e n "voortgangsnotitie". Deze notitie beperkte zich t o t het aangeven van enkele nieuwe ontwikkelingen e n initiatieven. Wij bespreken d e z e uitvoerig in de volgende paragraaf. Het Kamerdebat over de Voortgangsnotitie vond ruim e e n half jaar later plaats
in e e n vergadering van de vaste commissies voor Welzijn e n Cultuur e n voor
Buitenlandse Zaken. De kritiek van PvdA-kamerlid Niessen kenmerkte zich door e e n hevige toon: "De notitie die wij vandaag bespreken, kan h e t best worden getypeerd als: weinig over weinig. Ik vind h e t ronduit onbegrijpelijk, d a t na h e t serieuze debat d a t de Kamer in 1979 a a n de internationale culturele betrekkingen wijdde, de regering met zo'n flodderig, nietszeggend verhaal naar de Kamer durft te komen. Driekwart van de tekst bestaat uit e e n overzicht van de vaak voor treffelij ke manier waarop in h e t buitenland de internationale culturele betrekkingen zijn georganiseerd. In de hieraan voorafgaande pagina's heeft men zich voor namelij k ingespannen om van d e z e internationale ervaringen geen enkel profij t te trekken." 22) Ook d e a n d e r e Kamerleden spraken hun teleurstelling uit over de geringe voortgang d i e door de regering w a s geboekt na h e t debat van 1979. De gepresenteerde nota werd op diverse punten grondig bekritiseerd. Naast e e n gebrekkige afbakening van h e t begrip "cultuur" e n de afwezigheid van e e n geografische prioriteitenstelling, werd gewezen op h e t ontbreken van vervolgactiviteiten bij diver-
se grootschalige culturele evenementen (zoals de Bicentennial in 1982 e n de Nederlandse manifestatie in Athene in 1983). Ook de afwezigheid van e e n Engelstalig cultureel tij dsch rif t werd door de Kamerleden gezien a l s een lacune. Voorts werd gepleit voor uitbreiding van de ondersteuning van de verspreiding van Nederlands letterkundig werk in h e t buitenland. Tenslotte kwam, evenals in 1979, de organisatie van h e t beleid opnieuw t e r sprake.
2.5
Recente beleidsontwikkelingen
De l a a t s t e jaren hebben zich enkele wijzigingen in h e t beleid voorgedaan. Zowel de tweede Nota als de Voortgangsnotitie maken hier slechts zijdelings melding van. Tijdens gesprekken met ambtenaren bleek e c h t e r dat d e z e veranderingen in de beleidspraktij k e e n g r o t e r e rol spelen dan uit genoemde n o t a f s kan worden opgemaakt. Hierdoor lijkt e e n a p a r t e beschrijving van d e z e ontwikkelingen gerechtvaardigd. Het b e t r e f t achtereenvolgens:
a. Het streven naar synchronisatie van exportbevorderende a c t i v i t e i t e n en cultur e l e manifestaties in h e t buitenland: Het beleid is e r meer dan voorheen op gericht cultuur te gebruiken t e r ondersteuning van de export. In de Exportnota is dit aldus verwoord: "door h e t doen samenvallen van a c t i v i t e i t e n kan een verhoogd publicitair e f f e c t worden verwacht, hetgeen de beeldvorming van ons land, behalve in culturele ook in economische zin t e n goede kan k ~ m e n " . * ~ )Momenteel worden activi-
t e i t e n o p dit gebied gecoordineerd door de Exportbevorderings- en Voorlichtingsdienst (EVD) van h e t ministerie van Economische Zaken. Clustermanifestaties: In de notitie f C l u s t e r a c t i v i t e i t e n " van h e t ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur t r e f f e n w e de volgende omschrijving van het .begrip "clusters" aan: e e n presentatie van Nederlandse cultuur in h e t buitenland in samenwerking met a n d e r e ministeries, niet-departementale
instanties,
be-
drijfsleven e n l a g e r e overheden. Dit nieuwe beleid bevat a l l e sectoren van WVC; a l s uitgangspunt van dergelijke in tijd e n plaats gebundelde presentaties gelden cultuurinhoudelij ke overwegingen, waarbij de uitvoering van bilat e r a l e overeenkomsten voor e e n periode van e n k e l e jaren i n e e n koitere periode worden gecomprimeerd. 24) Deze benadering lij kt i n de praktij k aansluiting te vinden bij de exportbevorderende benadering van de EVD. De afgelopen drie jaren zijn enkele gezamenlijke initiatieven ondernomen, vooral gericht op d e Verenigde S t a t e n van Amerika e n Japan. In h e t e e r s t e geval betrof het d e Bicentennial (19821, de viering van tweehonderd jaar diplomatieke- e n handelsrelaties tussen Nederland e n de Verenigde Staten. De overheidsfinanciering bedroeg circa tien miljoen gulden. In Japan werd in 1984 tijdens e e n Nederlandse manifestatie het "Holland-Nagasaki village" geopend. Dit was e e n ini tiatief van J a p a n s e zakenlieden e n werd in e e r s t e instantie ook volledig met J a p a n s e gelden gefinancierd. Daarnaast vonden in de periode 1983-1985 plaats: het Nederlands Festival in Athene, de Amsterdam-Berlijn manifestaties, La France a u PaysBas, e n e e n C a n a d e s e manifestatie in h e t kader van h e t Holland Festival. In verschillende kringen vraagt men zich af wat de consequenties van d e z e nieuwe benadering op langere termij n zullen zij n. Vooral de inhoudelij ke autonomie van culturele projecten baart e e n a a n t a l betrokkenen in h e t culturele veld de nodige zorgen. De reeds genoemde WVC-notitie vermeldt d a t de doelstellingen van culturele presentaties in h e t buitenland niet mogen worden aangepast a a n de commercieel georienteerde exportbevordering. Het was dan ook niet zonder verbazing, d a t men kennis nam van de rede van minister Brinkman van W V C tijdens de Ambassadeursbijeenkomst in 1985. Hierin sprak hij zich uit over cultuur a l s "wervend reclamemateriaal voor de BV Nederland, mede t e n behoeve van de marketing voor Nederlandse produkten e n ~) a l l e waarschijnlijkheid wilde Brinkrnan diensten in h e t b ~ i t e n l a n d " . ~ Naar met d e z e uitspraak wijzen op h e t a1 eerder genoemde publicitaire e f f e c t d a t men bij WVC van d e clustermanifestaties verwacht.
c. Ontwikkeli ngssamenwerking en cultuur: Bij de ratificatie van h e t Cultureel Accoord met India in 1985 werd door d e minister van Ontwikkelingssarnenwerking f 100.000 per jaar t e r beschikking g e s t e l d voor de uitvoering van c u l t u r e l e proj ecten. De "culturele dimensie" van ontwikkelingssamenwerking wordt hierbij gedef inieerd als: percepties die sturend werken voor de wijze waarop in e e n samenleving wordt gestreefd m a r e e n duurzame opheffing van de armoede.26) Men s t r e e f t e r n a a r bij d e financiering van projecten rekening te houden met de culturen van samenlevingen waar de projecten worden uitgevoerd, aldus de e e r d e r genoemde notitie. Hiertoe zal per land of regio e e n landenprofiel .worden opgesteld, waarin e e n beschrij ving i s opgenomen van waarden e n normen d i e nauw verband houden met h e t in gang te z e t t e n ontwikkelingsproces t e r plaatse. d. Toerisme e n cultuur: De l a a t s t e "trend" d i e tijdens h e t onderzoek naar voren kwam, is de aandacht voor de toerismebevorderende werking d i e uitgaat van de p r e s e n t a t i e van Nederlandse cultuur in h e t b ~ i t e n l a n d . ~Deze ~ ) aandacht lijkt zich momentee1 vooral in h e t llveld" te concentreren, e n in mindere mate bij de betrokken ministeries. Uit onderzoeken van d e European Travel Commission en d e
KLM blijkt dat cultuur e e n belangrijk motief i s om e e n land te bezoeken. U i t hetzelfde onderzoek bleek dat Nederland niet hoog scoorde op e e n internationale "voorkeurslij st". Als belangrij ke oorzaak werd gewezen op de internationale onbekendheid met het c u l t u r e l e aanbod i n Nederland. Deze gegevens leidden i n de nota "Toeristisch Beleid 1985-89" t o t de constatering d a t "een benadering in de t r a n t van Wolland boordevol cultuur" d e toeristische promot i e van h e t culturele produkt e e n z e e r gewenste verdieping (zou) geven e n o p d e z e t i t e l potentiele groeikansen (zou) bieden". 28 De e e r s t e initiatieven o p dit gebied werden e c h t e r niet door de overheid ondernomen. In 1979 werd d e Wolland C u l t u r e Card" a c t i e g e s t a r t door h e t Nederlands Bureau voor Toerisme. Het ging hier om e e n in Amerika, Canada e n J a p a n uit t e geven flcreditcard", die uitzicht bood o p e x t r a faciliteiten bij bezoek a a n Nederlandse musea, c o n c e r t e n enzovoorts. De K L M nam korte tijd l a t e r h e t initiatief t o t e e n Wolland .Heart of t h e Art" campagne. Aan potentiele buitenlandse bezoekers . w e r d via reisagenten e e n reis naar Nederland aangeboden, waarbij h e t accent lag op h e t bezoeken van c u l t u r e l e evenementen. In beide gevallen w a s de doelstelling h e t bevorderen van h e t imago van
Nederland a l s cultureel bezienswaardig land, teneinde hierdoor het a a n t a l buitenlandse bezoekers te doen stijgen. De vier genoemde ontwikkelingen zijn van r e c e n t e datum. Slechts een gering aantal projecten i s inmiddels afgerond, waardoor h e t moeilijk is na t e gaan w a t de gevolgen van d e z e ontwikkelingen o p langere termijn zullen zijn. 2.5.1
Evaluatie
De afgelopen t w e e decennia heeft het buitenlands cultureel beleid h'erhaaldelijk bloot gestaan a a n kritiek. Deze paragraaf g e e f t e e n overzicht van enkele vaak genoemde kritiekpunten e n eindigt met e e n conclusie van de onderzoekers. Zoals uit het voorgaande overzicht blij kt, is de poli tieke belangstelling voor h e t buitenlands cultureel beleid, ondanks de drie verschenen nota's, gering. Deze geringe belangstelling i s overigens kenmerkend voor het gehele cultuurbeleid na de Tweede Wereldoorlog. P a s na 1972 werd e e n overheidsvisie op h e t kunst- e n museumbeleid uiteengezet in de nota's Kunstbeleid (1972), Kunst e n Kunstbeleid (19761, en Naar e e n nieuw Museumbeleid, eveneens in 1976 gepubliceerd. Van Riemsdijk c o n s t a t e e r d e in 1974 dan ook niet zonder reden, dat de roep om e e n cultuurbeleid niet eenvoudig serieus te nemen valt, gelet op de geringe inspanningen die de overheid zich in h e t verleden h e e f t getroost om t o t e e n actief cultuurbeleid te komen. 29 Mourik onderscheidt "beleid" en "betrekkingen" e n s t e l t d a t d e z e t w e e begrippen op het terrein van h e t buitenlands cultureel beleid geen identiteit vormen: "Schrijven over een Nederlands buitenlands cultureel beleid is x h r i j v e n over wat h e t zou moeten zijn, niet over w a t het is. Want wij hebben geen buitenlands cultureel beleid. We1 buitenlandse culturele betrekkingen, teveel zelfs, maar geen beleid in de zin van e e n weloverwogen kader, m e t uitgangspunten, met doelstellingen, e n met daarop gebaseerde geografische prioriteiten." 30) Het beleid vormt e e n onderdeel van de culturele betrekkingen. Het is dus mogelijk dat de culturele betrekkingen a l s zodanig floreren, terwijl e r tegelijkertijd ~ u w e l i j ksprake ~ is van e e n sturend overheidsbeleid terzake. Beantwoording van de vraag die Mourik h e e f t opgeworpen, namelijk: is e r sprake van e e n buitenlands cultureel beleid in Nederland?, lijkt negat'ief "it te vallen op grond van bovenstaande bevindingen. De drie gepubliceerde nota's worden gekenmerkt door de afwezigheid van e e n uitgewerkte bqleidsvisie. Behalve h e t zeer vage e n algemene karakter van de doelstellingen, wordt evenmin de samen-
hang tussen deze doelstellingen en het gevoerde beleid duidelijk Voorts ontbreekt een doelgerichte planning van activiteiten i n de nabije toekomst. En tenslotte staat de t i j d die men nodig had voor het concipieren van de nota's niet i n verhouding tot de hoeveelheid informatie die hierin wordt gepresenteerd. Vooral de totstandkoming van de Derde Nota vormt een negatieve uitzondering; tussen het door enkele Kamerleden ingediende verzoek om een voor tgangsnotitie en de aanbiedingsdatum van de nota is een periode van ruim vijf jaar verstreken. Welke factoren zijn nu van invloed geweest op deze zwakke conceptuele ontwikkeling van het beleid? Dit was C&n van de steeds terugkerende vragen i n de door ons gevoerde gesprekken met ambtenaren. Wanneer wij de genoemde redenen or denen, ontstaat de volgende indruk:
1. De financiele middelen die het beleid ter beschikking staan zijn uiterst gering, zeker i n vergelijking met een aantal andere Europese landen (zie hieronder par. 3). Dit stelt strenge grenzen aan de mogelijkheid een actief, sturend beleid te voeren. Een deel van de door ons geinterviewde personen acht dit zelfs onmogelij k bij de huidige financiele stand van zaken.
2. Door de geinterviewden werd gewezen op de huidige organisatie van het beleid. Een meerderheid onder hen ziet dit als een belangrijke belemmerende factor voor de ontwikkeling van een effectief beleid. Ook politici hebben de bestaande versnippering van coordinerende en uitvoerende bevoegdheden herhaaldelij k gekritiseerd. Mourik pleitte i n 1981 dan ook voor het onttrekken van het buitenlands cultureel beleid aan de interdepartementale competentiestrijd en directe ambtelij ke bernoeiingen.
Een opzet, vergelij kbaar met de
British Council, leek de auteur het meest gewenst. De uitvoering van het beleid zou i n de voorgestelde constructie berusten bij vertegenwoordigers van culturele organisaties die bij het beleidsterrein zijn betrokken. Ook Rozemond (1985) noemt de mogelijkheid de autonome uitvoering van het beleid te leggen bij een semi-off icieel of semi-onaf hankelij k Nederlands instituut. Na en passant te hebben verwezen naar het Instituut uit de vijftiger jaren merkt Rozemond op dat een dergelijke overheveling van taken zou kunnen passen i n het huidige streven naar privatisering. Wij komen hier later i n het rapport uitvoerig op terug.
3. De geringe politieke belangstelling wordt door vrij we1 alle geinterviewden als tweede belangrijke oorzaak genoemd. I n dit verband is herhaaldelijk de term "poli tieke sluitpost " gevallen. 4. De afwezigheid van interesse onder de bevolking speelt indirect eveneens een rol. Kunst en cultuur zijn nog nooit onderwerpen van enig belang gebleken
tijdens Nederlandse verkiezingen. Hierdoor worden politici niet gedwongen zich in extenso m e t dit onderwerp bezig te houden. 5. In verschillende interviews werd gewezen op h e t a1 e e r d e r genoemde "kleine landen-def aitisme". Nederlanders zouden de neiging hebben de betekenis van ~ ~ ) in zijn artikel hun culturele erfgoederen te onderschatten. ~ o o r h o e v e pleit "De slinkende rol van Nederland" meet in h e t algemeen voor het verder uitbouwen van de sterke kanten van h e t buitenlands beleid van Nederland. Ter onderstreping van zijn inzichten c i t e e r t de a u t e u r de veelzeggende woorden van Kissinger: "There a r e no plateaus in international affairs. What is not a stepping s t o n e soon becomes t h e beginning of a decline.'t32) Helaas besreedt de a u t e u r geen a a n d a c h t aan de rol d i e een actief buitenlands cultureel beleid bij dit proces zou kunnen spelen. Geconcludeerd kan worden dat e r onder de betrokkenen geen meningsverschil bestaat over h e t f e i t dat e e n buitenlands cultureel beleid alleen dan een rol van betekenis kan spelen, indien e e n coherente visie aan d a t beleid t e n grondslag ligt. 33)
De
geformuleerde
verschillende
nota's
presenteren
echter
vage,
algemeen
doelstellingen e n bieden weinig aanknopingspunten voor e e n
c o n c r e e t beleid. Ook i s geen visie terug te vinden over de plaats van cultuur i n h e t buitenlands beleid, en evenmin o n t s t a a t e e n duidelijk beeld omtrent de feitelijke inhoud van h e t beleid. Terwijl d e afgelopen jaren vanuit verschillende kanten suggesties voor verbeteringen zijn gedaan, hebben d e z e t o t op heden nog niet t o t ingrij pende wijzigingen geleid.
2.6
2.6.1
De organisatie van h e t beleid
Het beleidsnetwerk e n d e f i n a n d e l e middelen
Nederland kent geen British Council of vergelij kbare organisatie van de buitenlandse cultuurpolitiek. Voorbereiding e n uitvoering vinden plaats door beleidsonderdelen van e e n drietal ministeries; Buitenlandse Zaken, Onderwijs en Wetenschappen, e n Welzijn, Volksgezondheid e n Cultuur. Enkele andere rninisteries worden incidenteel bij het beleid betrokken; d i t geldt vooral voor Economische Zaken. De coordinatie van h e t beleid berust formeel bij de Coordinatiecommissie Internationale Culturele Betrekkingen (CICB). In de praktijk betekent d i t dat tenminste drie ministeries tegelijkertijd verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de culturele accoorden, h e t onderhouden
van culturele banden met a n d e r e landen, beoordeling van projecten die t e r subsidiering worden aangeboden, enzovoorts.
Daarnaast vinden o p vele a n d e r e
plaatsen binnen de genoemde ministeries a c t i v i t e i t e n plaats die in beginsel t o t h e t buitenlands cultureel beleid kunnen worden gerekend. Voorbeelden zijn de door 0.' e n W. gecoordineerde interuniversitaire betrekkingen (met e e n budget d a t vele malen groter is dan d e huidige beschikbare middelen t e n behoeve van h e t icb-beleid) e n d e door Buitenlandse Zaken beschikbaar gestelde opleidingsf a c i l i t e i t e n voor studenten afkomstig uit Derde Wereldlanden. Behoudens enkele uitzonderingen hebben wij ons beperkt t o t die dienstonderdelen die a l s primaire dragers van h e t buitenlands cultureel beleid van de Nederlandse rijksoverheid zijn te beschouwen. Deze keuze was gebaseerd o p de vooronderstelling d a t het merendeel van d e culturele a c t i v i t e i t e n binnen dit kader z o u plaatsvinden. Het betrof achtereenvolgens:
- de - de - de - de
Coordinatiecommissie Internationale Culturele Betrekkingen (CICB); Ambassadeur Internationale Culturele Samenwerking (Buitenlandse Zaken) directie Voorlichting van h e t ministerie van Buitenlandse Zaken; culturele attache's;
- d e c e n t r a l e directie Internationale Betrekkingen van h e t ministerie van Onderwij s e n W etenschappen;
-
d e d i r e c t i e Internationale Betrekkingen van h e t ministerie van W elzij n, Volksgezondheid e n Cultuur;
-
d e Exportbevorderings- e n Voorlichtingsdienst van h e t ministerie van Economische Zaken.
In schema kan dit "beleidsnetwerk" a l s volgt worden weergegeven:
Figclur 1. S e l e i d s n e t w e r k b i l a t e r a a l c u l ~ u r e e lbeleid
II
Regeri ng Parlement
YVC
- - - - I
I
I
I I
E V O
Di r e c t i e
Ambass.
Oirectie
Internat. Ltrekkingen
Internat. Cult. Samenw.
Voorl i c h t i n g
Directie Internat.
I I
Betrekkingen
I I I
I
I I I
"Haandagnorgen"
Coordinatiecomni s s i e Internat. Cult. Betrekk.
I
Voorzi t t e r : Ambassadeur
I I
I
I n t e r n a t i o n a l e Cult. Samenwerking (Bui Za)
I
I
j
I
I Ondeni Js-
Instituten
attache's
attache's
;;;-oveMeid: Semi -ambt. diensten. Fondsen. h a d voor de kunst,
f
I Veld:
kunstenaars
-- - - - --
I I
1
Org. van k u n s t i n s t e l l i n g e n , Org. van belanghebbende enz.
I
amroep
Deze figuur g e e f t de door ons bestudeerde hoofdonderdelen van de organisatie weer. Kenmerkend voor h e t beleidsnetwerk is d e geringe vertegenwoordiging vanuit d e c u l t u r e l e sectoren e n onderwijsorganisaties. Ambtenaren zijn daarentegen s t e r k vertegenwoordigd in besturen, gemengde commissies in h e t kader van de culturele accoorden, e n z o v ~ o r t s . ~Geconcludeerd ~) moet worden d a t de invloed van d e uitvoerende macht hier groot is. Uitsluitend a a n de rand van h e t beleidsnetwerk bevinden zich e e n a a n t a l culturele instellingen, gedragen door zogeh e t e n "culturele professionals",
die a l s zaakwaarnemers voor kunstenaars e n
kunstinstellingen optreden, e n op d e z e wijze e e n intermediair vormen tussen kunstenaars, ambtelij ke uitvoerders e n politici. Enkele voorbeelden hiervan zij n h e t Holland Festival, Nederlands Theater Instituut, Rotterdamse Kunststichting e n Gaudeamus. Volgens sommige organisaties in h e t "veld" schuilt in d e z e "verambtelij king" e e n af sluitend e f f e c t naar d e samenleving. Indien meerdere diensten tegelij kertijd bij het beleid betrokken zij n, worden taakafbakening e n regulering van a c t i v i t e i t e n van belang. In Nederland bleek e c h t e r d a t niet altijd duidelij ke werkafspraken worden gemaakt. Naast dubbel v e r r i c h t e werkzaamheden t r o f f e n wij voorts op meerdere plaatsen cornpetentieproblemen aan. Hoef nagels e n ~ e i n d e r s c~o~n s) t a t e r e n d a t materiele regelgeving opvallend a f wezig is bij h e t cultuurbeleid. Zowel voor d e binnenlandse a l s de buitenlandse cultuurpolitiek geldt, d a t subsidiering h e t belangrijkste beleidsinstrument is. "Cultuurbeleid is subsidiebeleid", is dan ook e e n veelgehoorde opmerking. Voor e e n deel k o q t d i t voort uit d e explosieve groei van kunstsubsidies na de vijftiger jaren. De optwikkeling van de rijksuitgaven voor d e kunsten in h e t algemeen l a t e n gerelateerd a a n h e t t o t a a l van d e rijksuitgaven e e n groei zien van 0,05% in 1939 naar 0,15% in 1960 e n 0,22% in 1975. Hieruit blijkt d a t mede door d e stichting van h e t ministerie van Cultuur, R e c r e a t i e e n Maatschappelijk Werk subsidiCring van d e kunsten steeds belangrijker i s geworden.36) Hieronder volgt e e n overzicht van de fondsen die in de genoemde jaren door de drie ministeries t e r beschikking zijn gesteld voor de internationale culturele betrekkingen.
Tabel 3. Uitgaven internationale culturele betrekkingen, 1971-1984, in guldens (* 1000)
Onderwij s & Wetenschappen (centrale directie IB)
4926
6182
8727
,8800
985
1086
1068
1636
8988
11366
15795
18742
CRM / WVC (directie IB) Buitenlandse Zaken (cult. samenwerking / AICS) Totaal
De bovenstaande cijfers b e t r e f f e n h e t t o t a l e beleid, dus zowel de bilaterale a l s d e multilaterale uitgaven. Geindexeerd lijken d e z e bedragen e e n groei in h e t uitgavenpatroon van h e t buitenlands cultureel beleid te illustreren: met 1975 a l s index basis bedraagt het indexcij f e r voor 1984 202. .Wanneer d e z e bedragen worden weergegeven a l s percentages van h e t Bruto Nationaal Produkt o n t s t a a t echt e r e e n ander beeld: Tabel 4. Uitgaven internationale culturele betrekkingen in percentages van h e t BNP (marktprijzen) voor 1975, 1979, 1984 jaar
*
%
BNP (in mln. guldens)
Gegevens ontleend a a n CBS Statistisch Zakboek 1978, 1980, 1985.
Op basis van d e z e gegevens kan geconcludeerd worden, d a t h e t buitenlands cultureel beleid minder dan e e n f r a c t i e van h e t BNP in beslag neemt, e e n ontwikkeling die zich volgens de bovenstaande gegevens de l a a t s t e jaren verder doorzet. Volledigheidshalve dient te worden opgemerkt d a t geen rekening is gehouden met de "interne versluiering" van uitgaven, d a t wil zeggen: met internationale
c u l t u r e l e p r o j e c t e n d i e in de begroting van a n d e r e clan de genoemde d i r e c t i e s zij n opgenomen. 2.6.2
,
De d i r e c t i e Voorlichting van h e t ministerie van Buitenlandse Zaken
In 1 9 7 3 g a v e n d e toenmalige bewindslieden Van der Stoel e n Pronk o p d r a c h t t o t samenvoeging e n activering van d e d r i e voorlichtingsdiensten van Buitenlandse Zaken. De nota: I F u n c t i e e n Taken Voorlichtingsdienst Departement van Buitenlandse Zakenl' werd i n 1973 als e e n a a n z e t t o t d e z e i n t e g r a t i e gepubliceerd. De voorlichtingstaak werd hierin a l s volgt gedefinieerd: "a. a c t i e v e voorlichting in binnen- e n buitenland over h e t gehele Nederlandse buitenlands beleid, inclusief d e ontwikkelingssamenwerking; b. a c t i e f meewerken a a n voorlichting in Nederland o v e r omstandigheden e n problemen in d e wereld; c. i n t e r n e voorlichting binnen h e t departement over beleidsachtergronden e n beleidsbeoordeling door media e n publiek; d c u l t u r e l e voorlichting in h e t buitenland; e. e x t e r n e relaties, voorzover h e t werkbezoeken b e t r e f t v a n buitenlandse 37) of internationale functionatissen. G.)" Alhoewel genoemde nota destijds instemming van d e bewindslieden verkreeg, bleef implementatie achterwege. Het z o u t o t 1981 d u r e n a l v o r e n s d e t h a n s bes t a a n d e s t r u c t u u r door middel van e e n organisatiebeschikking geformaliseerd werd. Conform d e nota "Reorganisatie d e r Voorlichtingsdienstenw (1980) werd e e n bijzondere afdeling opgericht voor de internationale c u l t u r e l e samenwerking, b e s t a a n d e uit d e Ambassadeur Internationale C u l t u r e l e Samenwerking e n negen medewerkers. De reorganisatie van de voorlichting d i e r e s u l t e e r d e in de o p 15 mei 1981 ingestelde directie Voorlichting, werd ,in e e n brief van d e minister van Buitenlandse Zaken e n van de minister van Ontwikkelingssamenwerking o p 30 november 1981 . a a n de Tweede Kamer voorgelegd e n i n e e n mondeling o v e r l e g van 10 m a a r t 1983 besproken.
Figuur 2a. C u l t u r e l e samenwerking en voorlichting. Het ministerie v s n Buitenlandse Z a k e n Bron: S t a a t s a l m a n a k 1985 Minister BuiZa Minister voor Ontw. Samenw. Staatssecretaris
Secretaris-Generaal Plv. Secr.-Generaal
Directie Voorlichting
I
. Buitenlandse Dienst 9
Politieke Zaken
Europese Samenwerking
Internationale
(directeur-generaal)
(directoraat-generaall
Samenwerking (directoraatgeneraal)
Adassadeur voor Internationale Culturele Samenwerking
I
Binnen de directie werd de niet-politieke voorlichting over Nederland ondergebracht bij de Voorlichtingsdienst Buitenland. Deze dienst kent momenteel drie bureaus: Algemene Voorlichting e n ivlanifestaties, Film, Radio e n Televisie, en Voorlichtingspublicaties. Bij d e presentaties in h e t buitenland wordt gebruik gemaakt van e e n brede schakering aan'voorlichtingsmiddelen: films, radio- e n televisie, publicaties, tentoonstellingen, manifestaties, werkbezoeken door journalisten, enzovoorts.
D e functionarissen van de d i r e c t i e zijn aangewezen a l s vertegenwoordigers van Buitenlandse Zaken in ( i n t e r h a t i o n a l e organen o p h e t t e r r e i n van de voorlichting. Het g a a t hierbij onder meer om de Voorlichtingsraad, d e Coordinatiecommissie Buitenlandse Tentoonstellingen e n de Prograrnmaraad van de Wereldomroep. In 1982 bestond het t o t a l e budget van de d i r e c t i e Voorlichting uit f 6,6 miljoen.
De kosten verbonden a a n d e niet politieke voorlichting (inclusief Voorlichtingsdienst Ontwikkelingssamenwerking) over Nederland in h e t buitenland bedroegen in d a t jaar: T a b e l 5. Uitgaven niet-politieke voorlichting van de Voorlichtingsdienst Buitenland in 1982, in guldens uitgaven t. b.v. de posten in h e t buitenland
publicaties films voorlichting e n manifestaties Holland promotior? bezoekers bijzonder voorl. materiaal diversen TOTAAL
(* 1000)
F iguur 2b. De organisaties tructuur van de Voorlichtingsdienst Suitenland van het rninisterie van Buitenlandse Zaken
4 Directie Voorlichting
D.iens t Perszaken
Voorlichtings-
Voorlichtings-
en Nieuwsvoor-
diens t Buiten-
dienst Ontwikke-
land
lingss amenwerking
ziening
1
Bureau Algemene Voorlichting en Manifestaties
Bureau Film, Radio en Televisie
7I
Bureau Voorlichtingspublicaties
2.6.3
De Ambassadeur voor Internationale Culturele Samenwerking, ministerie
van Buitenlandse Zaken De Ambassadeur voor ICS functioneert
-
althans in theorie
-
a l s e e n "loket"
voor culturele aangelegGnheden binnen h e t ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze taakstelling komt voort uit de gedachte d a t de werkzaamheden van de Ambassadeur verder dienen te reiken dan h e t mede t o t stand brengen van cultur e l e verdragen e n h e t mede toezien o p de uitvoering van d e z e verdragen. In ruimet verband wordt de Ambassadeur g e a c h t e e n bijdrage te leveren a a n h e t onderhouden van culturele betrekkingen tussen Nederland e n a n d e r e landen. In de taakverdeling tussen de ministeries h e e f t de Ambassadeur in hoof d z a a k e e n coordinerende rol. In de praktijk blijkt e c h t e r h e t gebied tussen voorlichting e n culturele samenwerking schimmig te zijn. Dit ondanks de binnen Buitenlandse Zaken in 1981 doorgevoerde reorganisatie, waardoor e e n scheiding van t a k e n plaatsvond. Men was e c h t e r gewend geraakt a a n e e n werkwijze die zich waarschijnlijk h e t beste l a a t duiden met de term llculturele voorlichting". ~ i e r o n d e r vielen a l l e nietpolitieke inf ormatiewerkzaamheden over Nederland. Anders geformuleerd: alle a c t i v i t e i t e n die t o t doe1 hadden begrip te wekken voor de Nederlandse "way of life". Een onderscheid tussen (culturele) voorlichting e n culturele samenwerking gaf daarbij weinig aanknopingspunten voor de feitelijke verdeling van de werkzaamheden. In e e n circulaire a a n de posten (dd. 31 maart 19831, g e t i t e l d 'Taakscheiding DCL/ACSU, werden dan ook procedurele aanwijzingen geformuleerd voor de organisatie van manifestaties, filmfestivals en tentoonstellingen.
Dit
leidde t o t e e n thans nog geldende taakverdeling, waarbij de Ambassadeur verantwoordelijkheid draagt voor de z o r g van culturele tentoonstellingen en bemidd e l t bij de totstandkoming van culturele tentoonstellingen. Voorts h e e f t hij e e n adviserende stem bij c u l t u r e l e filmfestivals. Tenslotte is de Ambassadeur voorz i t t e r van de Coordinatiecommissie Internationale Culturele Betrekkingen. Deze taakverdeling h e e f t t o t bevredigende resultaten g e l e i d
.
De begroting van d e z e afdeling (de Ambassadeur en negen medewerkers) z a g e r voor 1984 a l s volgt uit.
'
Tabel 6 . Uitgaven Ambassadeur Internationale C u l t u r e l e Samenwerking, voor 1985, in guldens uitgaven
(* 1000)
reiskosten bezoeken voorlichting door Ambassadeur internat. cult. betrekkingen
-
waarvan Inst. Neerlandais:
Comenius Japans Ned. Instituut in Tokyo manifestaties geschenkboeken verdragsverplichtingen algernene uitgaven TOTAAL
In d e z e en de voorgaande paragraaf zijn niet vermeld d e subsidiering die h e t ministerie van Buitenlandse Zaken jaarlij ks verstrekt a a n h e t Opleidingscentrum van de Wereldomroep. In 1985 bedroeg dit 1 , l miljoen gulden ( t e n laste van h e t Directoraat-Generaal Internationale Samenwerking).
2.6.4
Culturele attachCts
Tot circa 1958 ressorteerden d e culturele attachC1s onder h e t ministerie van Onderwijs, Kunsten e n Wetenschappen. Hierna vielen d e z e ambtenaren onder de verantwoordelijkheid van d e Minister van Buitenlandse Zaken. De thans a a n e e n ambassade verbonden ambtenaren die in h e t bijzonder z i j n belast met h e t behartigen van pers- e n culturele zaken, vallen onder h e t Reglement van de Buitenlandse Dienst (binnenkort Dienst Buitenlandse Zaken). Als belangrij ke t a k e n van d e culturele a t t a c h & worden genoemd: 1. het wekken van belangstelling voor h e t Nederlandse culturele leven in a1 zijn f a c e t t e n , alsmede het bevorderen van c o n t a c t e n tussen Nederlandse kringen van onderwijs, wetenschap e n cultuur e n daarmee overeenkomstige kringen in h e t land waar men gevestigd is;
het signaleren van belangrij ke ontwikkelingen o p cultureel gebied a a n Nederlandse a u t o r i t e i t e n e n a n d e r e geinteresseerde kringen. Hiertoe vinden regelmatig c o n t a c t e n plaats met de betrokken vakministeries. Er i s naar g e s t r e e f d a a n a l l e ambassades in d e lidstaten van d e E.G. e e n afdeling culturele z a k e n te verbinden; in de praktijk is dit bij zes van de twaalf ambassades h e t geval. Ook d e ambassades i n de Verenigde S t a t e n e n Canada kennen e e n a p a r t e afdeling, evenals d e ambassade .in Jakarta. Vanwege de beperkte ruirnte voor personeelsuitbreiding bij het ministerie van Buitenlandse Zaken e n de gestelde prioriteiten, is h e t a a n t a l ambtenaren spec i a a l belast m e t culturele zaken de l a a t s t e jaren ongewijzigd gebleven. And e r e landen waar a a n de Nederlandse ambassade e e n afdeling voor p e t s e n c u l t u r e l e z a k e n verbonden i s zijn I t a l i c Japan, Mexico e n Noorwegen. Op de posten t r e f t men t w e e categorieen arnbtenaren aan: generalisten: ambtenaren d i e a a n h e t begin van hun diplomatieke c a r r i k e staan. Zij dienen gedurende hun loopbaan m e t alle t a k e n van de diplomatieke dienst in aanraking te komen. Door afwisselende plaatsing worden zij opgeleid t o t generalisten met de veelzijdige ervaring die nodig is om na e e n a a n t a l jaren zelfstandig e e n post te leiden. Voor hun taakvervulling o p cultureel t e r r e i n wordt kennis van h e t eigen land e n e e n meer dan gemiddelde algemene ontwikkeling voldoende geacht. Men z a l d e z e diplomaten vooral o p kleine posten aantreff e n waar geen specif ieke culturele deskundigheid gevraagd wordt. De duur van d e benoerning bedraagt drie t o t vijf jaar. specialisten: ambtenaren, a1 dan niet van de Buitenlandse Dienst, die op grond van eigen voorkeur permanent belast zijn met c u l t u r e l e zaken. Sommigen blijven i n hun standplaats gevestigd, anderen zijn overplaatsbaar naar a n d e r e posten met c u l t u r e l e afdelingen. Hun rangen lopen uiteen van a t t a c h e t o t arnbassaderaad. O p sommige posten (bijvoorbeeld Rome en Parijs) zijn de leiders van de Nederlandse instituten verantwoordelij k voor culturele z a k e n op de ambassade. O p enkele posten worden administratieve werkzaamheden t e n behoeve van h e t t e r r e i n van de cultuur verricht door plaatselijke krachten; zij genieten geen diplomatieke status. Ondanks h e t f e i t d a t in h e t opleidingsprogramma voor aspirantambtenaren van de Buitenlandse Dienst steeds meer plaats wordt ingeruirnd voor instructie over culturele- en voorlichtingstaken, zijn sommige Nederlandse critici somber gestemd over de kwaliteit van de benoemde attachC1s. Kousbroek schreef enkele jaren geleden:
"Er zijn kleurige anecdotes in omloop over d e filistijnse instelling van allerlei hooggeplaatste Nederlanders wie t a a k bestaat uit het verspreiden, bevorderen of in h e t buitenland vertegenwoordigen van o n z e cultuur; nog kort geleden vertelde iemand die jarenlang i n de buitenlandse dienst h e e f t g e z e t e n hoe in d a t wereldje wordt neergekeken o p de functie van Chef Culturele Zaken, e e n post die beschouwd wordt als h e t eindpunt van e e n mislukte carri&re, i e t s waar iemand t e r e c h t kom t die geen c a p a c i t e i t e n heeft of in ongenade is gevallen." 38) Deze e n a n d e r e uitspraken konden e c h t e r niet verhinderen dat tijdens e e n enquCte door Buitenlandse Zaken in 1981 onder ambassades gehouden d e meerderheid van de ondervraagden e e n specifieke opleiding voor culturele a t t a c h &
niet noodzakelijk vond. We1 a c h t t e men verbeteringen i n de informatievoorzieningen belangrij k. Een minderheid van de geenqueteerden p l e i t t e voor toetsing van enkele minimale kennis-vereisten
tijdens h e t attachC-examen.
Voor h e t
overige was men van mening d a t e e n belangrijk deel van de vakkennis t e r plaatse kon worden opgedaan. Momenteel is de selectieprocedure e e n zuiver arnbtelijke aangelegenheid. In d e praktijk komen deskundigen o p he1 gebied van cultuur e n onderwijs zelden t o t nooit in aanmerking voor e e n aanstelling. Geconcludeerd moet worden dat, ondanks verhoogde opleidingsinspanningen, d e . invulling van de werkzaamheden door culturele attachC1s s t e r k af hankelij k blijft van h e t eigen initiatief e n de waardering voor a c t i v i t e i t e n o p de ambassade e n consulaten. Daarnaast spelen plaatselijke omstandigheden en de kwantitatieve e n kwalitatieve samenstelling van h e t c u l t u r e l e aanbod uit Nederland uiteraard e e n g r o t e rol. De belangrij kste terreinen waarop a t t a c h t 9 s werkzaam zij n, veelal in coijrdinerende tin, b e t r e f f e n theateruitwisselingen, concerten, tentoonstellingen, manifestaties, wetenschappelij ke uitwisselingen, jeugd- e n jongerenwerk. 2.6.5
De d i r e c t i e Internationale Betrekkingen v a n h e t ministerie van Welzijn,
Volksgezondheid e n C ultuur Bij de oprichting van h e t ministerie van Maatschappelijk Werk in 1952, kwam van Sociale Zaken e e n dienstonderdeel over d a t zich primair bezighield m e t d e ontvangst e n uitwisseling van "social welfare Fellows and Scholars". In 1965, met de oprichting van h e t ministerie van Cultuur, R e c r e a t i e e n Maatschappelijk Werk, nam CRM aanvankelijk slechts de nationale cultuurterreinen over van Onderwij s e n Wetenschappen. P a s in 1967 werden ook d e internationale a s p e c t e n van de cultuurpolitiek van Onderwijs e n Wetenschappen naar CRM overgeheveld Tegen d e z e achtergrond werd e e n nieuw element in h e t CRM-beleid geintroduceerd; coordinatie van d e internationale a s p e c t e n van h e t cultuurbeleid.
Door de toename van het aantal
landen waarmee Nederland bilateraal sa-
menwerkte, werd i n 1979 een meer initierende en bel&dsvoorbereidende rol aan de directie Internationale Betrekkingen toegekend. De directie ressorteert onder het directoraat-generaal van Culturele Zaken en kent mast een aparte afdeling Bilaterale Samenwerking eveneens een afdeling Voorlichting,
en Multilaterale Sanenwerking. De taken van de voorlichtings-
functionarissen komen groten deels overeen met die van de Dienst Voorlichting Buitenland van Buitenlandse Zaken.
I n tegenstellirrg tot hetgeen wij bij het
laatstgenoemde ministerie zagen, z i j n voorlichting en culturele samenwerking bij WVC niet gescheiden. Bij de voorlichting over Nederland i n het buitenland wordt culturele participatie i n het kader van de "Holland Promotion gestimuleerd. Ook de coiirdinatie van buitenlandse en Nederlandse beurzenprogramma's en het organiseren van buitenlandse bezoeken aan ons land behoren tot de taken van deze af deling. Bilaterale Samenwerking is onderverdeeld i n drie landenbureaus en een bureau beleidsontwikkeling en coordinatie, i n totaal negentien formatieplaatsen. Belangrij ke taken van deze af deling zij n: het voorbereiden van beleidsadviezen ten aanzien van de bilaterale culturele betrekkingen; het participeren i n vergaderingen van de gemengde commissies ter uitvoering van de culturele accoorden. I n deze commissies worden driejaarlijkse programma's vastgesteld voor culturele uitwisselingsactiviteiten tussen Nederland en andere landen; het vervullen van de secretariaten van de gemengde commissies voor de werkterreinen van het ministerie. Dit houdt in: het voorbereiden en organiseren van vergaderingen, coordinatie van de vakafdelingen, het opstellen van
de vergaderstukken en notuleren. Tevens impliceert dit uitvoering van aange0
gane verplichtingen en beoordeling van de i n dit kader binnenkomende subsidie-aanvragen; het mede presenteren van het WVC-beleid i n binnen- en buitenland; en het beheren van de budgetten van de bureaus.
Figuur 3 . Voorlichting e n b i l a t e r a l e samenwerking: h e t m i n i s t e r i e van WVC
P e r land worden a l s beleidssectoren onderscheiden: muziek e n dans, beeldende kunst, amateuristische kunstbeoefening, toneel e n l e t t e r e n , volksontwikkeling (volwasseneneducatie), jeugd e n jongerenwerk, film, sport e n j eugdwerk. Bilater a l e Samenwerking vraagt bij de beoordeling van subsidie-aanvragen voor project e n advies a a n de vakafdelingen van de d i r e c t i e Kunsten. Incidenteel worden eveneens adviezen gevraagd a a n personen van bij de betreffende kunstsector betrokken organisaties e n instellingen. Hoewel harde cijfermatige bewijzen ontbreken, bestaat de indruk d a t subsid i e i n g van projecten voor e e n niet onaanzienlijk deel verloopt via z o g e h e t e n "intermediaire instellingen",
organisaties die e e n a a n t a l kunstenaars(gr0epen)
vertegenwoordigen in hun c o n t a c t e n m e t de overheid. Hierbij kan onder meer gedacht worden a a n h e t Holland F estival, Donemus, Gaudeamus, Nederlands T h e a t e r Instituut, Stichting t e r Bevordering van de Vertaling van Nederlands Letterkundig Werk, Rotterdamse Kunststichting, F e d e r a t i e van Harmonieen e n Fanfares, Stichting Mickery Workshop. Deze organisaties ontvangen 70% t o t 80% van de door Bilaterale Samenwerking v e r s t r e k t e subsidies. De subsidies worden per
projectaanvraag
verstrekt.
Er
vindt
geen
delegatie
van
besiis-
singsbevoegdheden plaats. In 1984 bedroeg de begroting van de c e n t r a l e directie Internationale Betrekkingen ruim f 8,3 miljoen, waarvan f 6,3 miljoen w a s bestemd voor h e t bilater a l e beleid. Verdelen wij d e z e uitgaven m a r landen, dan blijkt WVC de meeste subsidies te hebben verstrekt in h e t kader van de culturele samenwerking met: Tabel 7. Uitgaven bilateraal beleid van WVC naar landen, in aflopende rangorde, voor 1984, in guldens Frankrij k BR D Be1gi e Indonesie Verenigde Sta t e n Engeland Japan Hongarij e Bulgarij e Canada
910.300 (waarvan 697.000 aan het Inst. Neerlandais) 8 16 .OOO
Bij de interpretatie van deze bedragen past de kanttekening dat het hier slechts een momentopname betreft. Onduidelij k is i n hoeverre het uitgavenpatroon van 1984 representatief is. De uitgaven vertonen redelij ke overeenstemming met het i n paragraaf 2 beschreven beleid waarbij prioriteit werd toegekend aan Westeuropese landen en de Verenigde Staten. Het relatief grote aandeel van Japan wordt verklaard door de toegenomen aandacht voor de relatie exportbevordering-cultuur. Japan vormt, samen met de Verenigde Staten, een bijzonder aandachtsgebied binnen deze nieuwe benadering. Niet vermeld is de subsidie die WVC jaarlijks verstrekt aan het Instituut i n Rome. Deze bedroeg i n 1984 circa 1,4 miljoen gulden ten laste van de Directie Monumenten, Musea en Archieven. De door WVC nagestreefde clustermanifestaties bepalen i n sterke mate het beeld van het momenteel gevoerde beleid. Zoals reeds eerder opgemerkt bevindt
dit beleid zich nog i n een beginfase. Aan door ons gehouden interviews kunnen dan ook slechts enkele evaluatieve commentaren worden ontleend. De afwezigheid van vervolgactiviteiten en, meer algemeen gesteld, de continuiteit van de aanwezigheid van Nederland i n het buitenland, blijkt het voornaamste punt van kritiek op het clusterbeleid te z i j n De vraag rijst of de sterke concentratie van culturele activiteiten i n een korte periode niet zal leiden tot een tekort aan financiele middelen i n de daarop volgende jaren. Daartegenover bevinden zich de positieve kanten van het beleid, i n het bijzonder de nieuwe samenwerkingsvormen die tot stand zijn gekomen. Vooral de Bicentennial wordt als voorbeeld genoemd van een grootschalige culturele manifestatie die in korte t i j d heeft geleid tot verhoging van op de Amerikaanse markt gerichte exportactiviteiten.39) Cijfermatige onderbouwing blij kt echter zowel voor de voor- als tegenstanders van het gevoerde beleid onmogelijk, ondanks de vele illustratieve voorbeelden die t i j dens interviews werden genoemd. Volledigheidshalve verwijzen wij tenslotte m a r het Bureau Beeldende Kunst Buitenland. Dit Bureau i s thans onderdeel van de Rijksdienst Beeldende Kunst en resorteert evenals de directie Internationale Betrekkingen onder het directoraat-generaal voor Culturele Zaken. Taak van de RBK i s ondermeer de presentatie van hedendaagse beeldende kunst i n het buitenland. Dit gebeurt door het verkennen van de situatie op het gebied van de beeldende kunst i n het buitenland (vaak i n nauw overleg met de culturele attache's) en door het verzorgen van reizende tentoonstellingen; activiteiten die incidenteel plaatsvinden i n het kader van de culturele verdragen. Het RBK publiceert voorts het tijdschrift "Dutch Art en Architecture Today".
2.6.6
De centrale d i r e c t i e Internationale Betrekkingen van h e t ministerie van
Onderwijs e n Wetenschappen De t a k e n van de c e n t r a l e directie Internationale Betrekkingen van Onderwij s e n Wetenschappen bestaan vooral uit beleidsadvisering e n coordinatie met betrekking t o t internationale samenwerking op h e t terrein van onderwijs en wetenschappen. Het wetenschapsbeleid valt hier buiten; daarvoor zijn bij de hoofdd i r e c t i e Wetenschapsbeleid e e n drietal ambtenaren aangesteld. Met betrekking t o t de coijrdinerende taken kan worden vastgesteld d a t de d i r e c t i e is betrokken bij e e n veelheid van overlegsituaties. Dit neemt niet weg dat de meeste instellingen op onderwijsgebied zelfstandig betrekkingen met h e t buitenland onderhouden. In d i t verband kan worden gedacht aan: universi t e i t e n e n hogescholen,
de Stichting der Nederlandse Universiteiten e n Hogescholen voor Internationale Sarnenwerking (NUFFIC), Instituut voor Sociaie Studies, enzovoorts. Verder onderhoudt h e t directoraat-generaal voor h e t Hoger Onderwijs e n h e t W e t e n s c h a p pelijk Onderzoek zelfstandig contacten met het buitenland o p e e n a a n t a l terreinen. Dit wordt door de centrale directie IB gestimuleerd. Veel van d e z e cont a c t e n liggen in de multilaterale d e e r . Voorzover h e t hierbij bilaterale contact e n b e t r e f t is de directie IB e r doorgaans bij betrokken. De algemene conclusie luidt dat de directie slechts e e n klein g e d e e l t e van h e t t o t a l e gebied van wetenschappelij ke uitwisselingen bestrij kt. Figuur 4 g e e f t e e n schematisch inzicht van de p l a a t s van de buitenlandse betrekkingen binnen de organisatiestructuur van h e t ministerie.
Figuur 4. De organisa t i e van buitenlandse culturele betrekkingen binnen het ministerie van Onderwij s en Wetenschappen
Minister Staatssecretarissen
Secretaris-Generaal plv. SecretarissenGeneraal
I
Centrale Directie Internationale Be trekkingen
DirectoratenGeneraal
Bestuur Nat. Unes co-Corn.
I
Xfdeling
'
1 1
c X f deling
Sscr.
.
Bilaterale
Hulti-
Betrekk.
Nat
Betrekk.
laterale
met 0ntw.-
Unes co-
Be trekk .
landen
Corn.
De d i r e c t i e h e e f t vijf af delingen. De bilaterale betrekkingen zij n WVC
-
-
evenals bij
binnen CCn afdeling geconcentreerd (16, 5 formatieplaatsen); men houdt
zich vooral met uitvoering van de culturele verdragen bezig. De a a n Onderwijs e n Wetenschappen toegewezen s e c r e t a r i a t e n van de gemengde commissies zij n hier ondergebracht. De overige s e c r e t a r i a t e n zijn toebedeeld a a n de hiervoor beschreven afdeling Bilaterale Samenwerking van WVC. Aparte vermelding verdient d e aanstelling van e n k e l e onderwijsattachC's in 1982, door de toenmalige minister van Onderwijs en Wetenschappen.
Doe1 was de plaatsing van d e z e
attachC1s i n de landen van herkomst van i n Nederland verblij vende culturele minderheden e n bij internationale organisaties. Dit teneinde de aanpassing van kinderen afkomstig uit e t n i s c h e minderheden in Nederland z o goed mogelijk te l a t e n verlopen, e n hen bij e v e n t u e l e remigratie optimale kansen i n eigen land te geven. Een t w e e t a l attachC1s werden bij wijze van experiment geplaatst in Ankara en R a b a t (de aanvankelijke plannen voorzagen z e l f s in de plaatsing van vijf functionarissen). Zij kregen a l s t a a k h e t bevorderen e n onderhouden van de samenwerking tussen Nederland e n h e t betrokken gastland. Vooral werden de attachC1s g e a c h t c o n t a c t e n te leggen e n informatie te verzamelen t e n behoeve van h e t Nederlandse onderwijsbeleid inzake etnische minderheden. ECn a t t a c h 6 h e e f t a c t i e f bemiddeld bij de werving van leerkrachten voor h e t onderwijs in t a a l e n cultuur van de betreffende minderheden. Ten behoeve van dit experiment werd e e n begeleidingscommissie in h e t leven geroepen. Deze besloot na t w e e jaar h e t experiment in 1984 met C6n jaar te verlengen. In de loop van 1986 werd h e t experiment op grond van kzuinigingsoverwegingen e c h t e r gestaakt. Momenteel b e s t a a t nog geen duidelijkheid omt r e n t e v e n t u e l e vervolgactiviteiten. De beleidsf ilosofie van Onderwij s e n Wetenschappen wij kt op e e n a a n t a l punten belangrij k af van h e t hiervoor besch reven Wusterbeleid" van W VC. Laatstgenoemd ministerie richt in s t e r k e m a t e op h e t a c t i v e r e n van de Wolland Promotion" in het buitenland, waarbij veel waarde wordt gehecht a a n grootschaligheid, publici t a i r e f f e c t e n e e n posi tieve uitstraling van de cultuur op de exportmogelijkheden van Nederland. D e werkwijze van Onderwijs e n Wetenschappen kan a a r e n t e g e n worden gekarakteriseerd a l s h e t streven m a r e e n evenwicht tussen
de %aalu e n %rengfl e f f e c t e n van h e t gevoerde beleid. Door h e t subsidieren van (vaak wetenschappelijke) uitwisselingen e n Nederlandse l e c t o r a t e n s t r e e f t men m a r g r o t e r e bekendheid met d e Nederlandse t a a l e n wetenschappen in h e t buitenland, de "brengt'effecten, terwijl daarnaast gerichte kennisverwerving o p voor ~~ Nederland relevante gebieden wordt gestimuleerd, de ' h a a l e f f e ~ t e n(onder-
zoeksprojecten, beurzen voor speciale opleidingen in h e t buitenland, enz). D e continuiteit van de uitwisselingsprograrnma's e n overige a c t i v i t e i t e n wordt van groot belang geacht, terwijl grootschaligheid e n publicitaire e f f e c t e n binnen d e z e beleidsvisie van o n d e r g e s c h i k belang zij n Tenslotte de financiele middelen, die & directie jaarlij ks ontvangt t e n behoeve van h e t door h a a r gevoerde b e l e i d Alhoewel de begroting van Onderwijs e n Weterischappen h e t begrotingsartikel "kosten voortvloeiend uit bilaterale samenwerking" kent, worden ook via a n d e r e artikelen bestedingen gedaan die functionee1 geacht kunnen worden i n h e t kader van h e t bilaterale b e l e i d 40 Tabel 8. Uitgaven bilateraal cultureel beleid ministerie van Onderwijs e n Wetenschappen, 1981 e n 1984, in guldens
uitgaven
** behartiging van belangen v.h. onderwijs i n h e t buitenl. kosten Adviesraad voor Cult. Samenwerking landen Koninkrij k kosten voorlichting buitenl. beurzen buitenlanders subsidies t. b. v. Ned. lectoraten in h e t buitenland kosten verzorging buitenl. studenten in Ned. kosten voortvloeiend uit bilaterale sarnenwerking kosten voortvloeiend uit multilaterale samenwerking kosten org. vakantiecursussen Ned. t a a l + cultuur Ned. Taalunie TOTAAL
* **
11100
11550
afgeronde bedragen incl. onderwij s a t t a c h 6 3
Niet vermeld in t a b e l 8 is de (mede) financiering door Onderwijs e n Wetenschappen van h e t Kunsthistorisch Instituut te Florence. Deze post valt onder h e t be-
grotingshoofdstuk Wverige uitgaven betreffende h e t hoger onderwijs e n wetenschappelij k onderzoek" e n bedroeg i n 1984 circa f 490.000.
Aparte vermelding
verdient voorts de indirecte financiering door Onderwijs e n Wetenschappen van de Nederlandse instituten te Istanboel, Tokio, C a i r o e n J a k a r t a (vestiging Koninklij k Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde). De k s t e n verbonden a a n de exploitatie van d e z e instituten kornen geheel t e n l a s t e van h e t directoraat-
generaal voor h e t Hoger Onderwijs e n Wetenschappelijk Onderzoek.
2.6.7
De Exportbevorderings- e n Voorlichtingsdienst van h e t ministerie van
Economische Zaken Het buitenlands cultureel beleid wordt de l a a t s t e jaren steeds meet gezien a l s e e n instrument d a t e e n bijdrage kan leveren t o t de bevordering van Nederlandse exportbelangen. Daardoor i s e e n korte bespreking van de Exportbevorderings- e n Voorlichtingsdienst (EVD) van belang i n h e t kader van d e z e studie. Tot voor enkele jaren c o n c e n t r e e r d e de exportpromotie zich hoofdzakelijk o p e e n a a n t a l v e r r e groeimarkten buiten Europa. De achterliggende filosofie w a s d a t bedrij ven op verafgelegen markten e x t r a ondersteuning behoefden, terwij 1 d e Europese markt (afnemer van 80% van de Nederlandse uitvoer) door bedrijven op e i g e n kracht kon worden bewerkt. Rond 1979 dreigde Nederland e c h t e r juist op d e z e traditionele af z e t m a r k t e n t e r r e i n te verliezen. Tegen d e z e achtergrond ontstond e e n snel groeiende belangstelling voor promotionele, ondersteunende activiteiten. Deze a c t i v i t e i t e n worden vanaf 1983 gecoordineerd in e e n jaarlijks door de EVD samen te stellen "actieprogramma". Door d e z e programmering probeert men te k m e n t o t e e n bundeling van a l l e exportbevorderingsactiviteiten waar de (semi-)overheid bij betrokken is. In 1985 werden ruim vierhonderd a c t i e s in dit programma ondergebracht. Om t o t e e n e f f i c i e n t e samenwerking te komen, initieerde de EVD in 1983 het "maandagmorgenoverleg", e e n tweewekelijkse bijeenkomst in Den Haag. Aan dit overleg nemen sindsdien formeel ongeveer d e r t i g instanties deel. Van de kant van de rijksoverheid participeren diverse afdelingen van Economische Zaken, Landbouw e n Visserij, Verkeer e n Waterstaat, Welzij n, Volksgezondheid e n Cultuur. Gezien d e traditioneel b e l a n g r i j k rol die a a n Buitenlandse Zaken wordt toegekend bij activitei t e n o p h e t t e r r e i n van h e t buitenlands (cultureel) beleid, is de afwezigheid van dit ministerie bij d e z e overlegsit u a t i e opvallend. In de t w e e werkgroepen die werden opgericht t e n behoeve van e e n gerichte exportbenadering van de Verenigde S t a t e n van Amerika e n J a p a n was Buitenlandse Zaken ech t e r w&l vertegenwoordigd.
De EVD wil zich niet bezighouden m e t vormgeving e n inhoud van culturele manifestaties. WVC e n de a t t a c h 6 9 op de buitenlandse posten blijven hiervoor verantwoordelijk. Ook t e n aanzien van h e t beschikbaar stellen van financiele middelen stelde de verantwoordelij ke s t a a t s s e c r e t a r i s zich in 1985 aanvankelij k gereserveerd op: "Bij ons z a l altijd h e t exportbevorderende a s p e c t voorop blijven s t a a n e n zullen de belangen van h e t bedrijfsleven op de e e r s t e plaats blijven komen. Dit houdt t e v e n s i n d a t voor culturele manifestaties maar weinig geld kan worden gereserveerd." 41) Het is de w a a g i n h o e v e r r e d e z e "trend" in de toekomst stand zal houden. In
a n d e r e Europese landen h e e f t men in h e t verleden vergelij kbare integratiepoging e n gedaan, zonder dat d e z e op blijvend succes konden bogen. De referentiekaders voor de verschillende beleidsactiviteiten (export e n cultuur) bleken bijvoorbeeld i n de Zweedse s i t u a t i e te sterk uiteen te lopen, z o d a t men
M
verloop
van tij d opnieuw e e n gescheide n benaderi ng gi ng h a n t e r e n (zie hiervoor Conclu-
si es 1.
2.6.8
Interdepartementale coordinatie: de CICB
Naast enkele a d h o c werkgroepen e n h e t hiervoor genoemde "rnaandagmorgenoverleg", b e s t a a t sinds 1967 d e interdepartementale Coordinatiecommissie voor Internationale Culturele Betrekkingen (CICB). Met de instelling van de Commiss i e werd vorm gegeven a a n h e t f e i t d a t bij de voorbereiding e n uitvoering van h e t buitenlands cultureel beleid verscheidene ministeries tegelij kertij d zij n betrokken. Naast de politieke eindverantwoordelij k-heid van de s t a a t s s e c r e t a r i s van Buitenlandse Zaken voor h e t buitenlands cultureel belei d behoorde n, volgens de in de jaren z e s t i g geldende opvattingen, conceptie en uitvoering van h e t beleid eveneens t o t de competentie van de betrokken vakrninisteries, 0 en W e n CRM.~*) Men hoopte door middel van verbeterde coordinatie van h e t beleid de culturele tegenwoordigheid van Nederland i n h e t buitenland te kunnen bevorderen. De taken van de CICB bestonden vanaf de oprichting uit:
a. het ontwerpen e n voorstellen van beleidslijnen o p h e t gebied van de internationale culturele betrekkingen; b. het verzekeren van de vereiste coikdinatie bij de vaststelling e n uitvoering van h e t beleid;
c het t o e t s e n van voorstellen voor c o n c r e t e activiteiten, die in de Coordinatiecommissie door den der ministeries worden ingebracht (op hun congruentie met de uitgestippelde beleidslij nen).
De CICB werd bij het instellingsbesluit t e v e n s gemachtigd, voorzover & werkzaamheden dit vereisen, tot h e t oprichten van werkgroepen uit deskundige functionarissen van de betrokken ministeries.
De C I C B i s samengesteld uit twaalf leden e n de voorzitter, & Ambassadeur Internationale Culturele Samenwerking. De s e c r e t a r i s e n plaatsvervangend secret a r i s z i j n t e v e n s lid van de Commissie e n vertegenwoordigen in die f u n c t i e Buitenlandse Zaken e n Ontwikkelingssamenwerking (4). De ministeries Onderwij s e n Wetenschappen (21, Welzijn, Volksgezondheid e n Cultuur (2), Financien (I), Algemene Zaken (I), Volkshuisvesting, Ruimtelij ke Ordening e n Milieuhygiene (1) e n Economische Zaken (11, zijn t e v e n s l i d van de CICB.
De afgelopen t w e e decennia i s h e t a a n t a l ministeries d a t bij de CICB werd betrokken toegenomen. De meest r e c e n t e uitbreiding vond i n 1984 plaats. In de considerans van d e betreffende beschikking valt te l e z e n "dat h e t internationaal cultureel beleid i n toenemende mate raakvlakken h e e f t m e t d a t van a n d e r e ministeries; d a t onderlinge afstemming van beleid met a n d e r e ministeries nodig i s voor e e n meer geintegreerde benadering e n uitvoering van h e t internationaal cultureel b e ~ e i d " ? ~ )O p grond van d e z e overwegingen werd i n 1984 e e n verzoek gericht a a n de ministers van Economische Zaken, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening e n Milieuhygiene zich te l a t e n vertegenwoordigen in de CICB. Eenzelfde verzoek ging naar Algemene Zaken e n Financien d i e t o t d a t moment slech ts e e n waarnemer af vaardigden. Bei de ministeries reageerde n posi tief.
De CICB vergadert gemiddeld z e s maal per jaar e n kent momenteel behalve de werkgroep Structuur geen subcommissies. In de praktijk wordt veel aandacht besteed a a n de uitvoering van h e t beleid, z o blijkt uit verschillende verslagen van vergaderingen. Ook beleidsnota's d i e door de verantwoordelijke ministers (Buitenlandse Zaken, Onderwijs e n Wetenschappen e n WVC) a a n de Kamer worden toegezonden komen in concept-vorm in de CICB a a n de orde. Daarnaast worden voorstellen voor c u l t u r e l e manifestaties gedaan; d e z e worden i n verslagen opgenomen e n a a n de betrokken ministers e n de buitenlandse posten toegezonde n. Een belangrij ke tekortkoming bij de bepaling van h e t beleid is h e t gebrek a a n overzicht van a c t i v i t e i t e n d i e zich in de particuliere culturele sector afspelen. Dit komt in verschillende verslagen van de werkzaamheden van de CICB naar voren. Een voorbeeld. "Bij h e t overleg over de wijze van inschakeling van de particuliere sect o r e n h e e f t de Voorzitter van de Coordinatie-commissie gewezen op h e t f e i t d a t de overheid bij & bepaling van h e t beleid eigenlijk niet over voldoende gegevens beschikt omtrent h e t g e e n zich op h e t gebied der culturele
betrekkingen buiten de culturele overeenkomsten om, en i n het algemeen, buiten de overheidssf eer, afspeel t." 44) In het Terste Interimrapport Sanering Interdepartementale Commissies" constateerde de projectgroep Reorganisatie Rij ksdienst dat de CICB onvoldoende functioneerde en aan haar eigenlij ke taak, het coordineren en toetsen van projecten aan de hoof dlij nen van het beleid, onvoldoende toekwam. De proj ectgroep stelde op grond van haar bevindingen voor de CICB op t e heffen en te vervangen door ad hoc overleg met enkele vaste contactpersonen bij de meest betrokken ministeries. De ambassadeur voor ICS en de secretaris van de CICB zouden i n een dergelij ke constellatie kunnen f unctioneren als interdepartementaal contactpunt. Dit advies werd door de Ministerraad niet gevolgd. Het is echter de vraag of de voorgestelde wijzigingen i n de werkwijze van de CICB op termij n t o t verbetering van de huidige situatie zullen leiden. Het plannen op middellange termij n van de activiteiten van de commissie kan de gesignaleerde problemen m a r onze mening maar ten dele oplossen. Dit gel& i n nog sterkere mate voor de i n de loop der ontstane problemen rondom cornpetentie-afgrenzingen en taakoverlappingen tussen de betrokken ministeries. De CICB lijkt gedurende de afgeIopen twee decennia z&lf het slachtoffer van deze verdeeldheid t e zijn geworden, zonder dat zij i n haar coordinerende functie hiervoor een oplossing heeft kunnen aandrage n. We1 dient t e worde n geconsta teerd dat de persoonlij ke verhoudingen
de laatste twee jaar zijn verbeterd en de bereidheid t o t samenwerken bij de ministeries i s toegenomen.
2.6.9
De rol van de advisering
Advisering binnen het beleidsnetwerk is geinstitutionaliseerd i n de Raad voor de Kunst (herziene Wet op de Raad voor de Kunst, 1977). Dit is het belangrijkste adviesorgaan van de overheid met betrekking t o t het kunstbeleid i n Nederland en kan desgevraagd of op eigen initiatief de minister van W elzij n, Volksgezondheid en Cultuur adviseren. De minister vraagt ex art. 3 het advies van de Raad voor alle belangrijk maatregelen op het gebied van de kunsten. De Raad is voor viervijfde sarnengesteld op basis van aanbevelingen van organisaties van kunstemars en andere culturele instellingen. Het ledental varieert tussen de 40 en 50 perso ne n. I n de praktijk verlopen de contacten veelal tussen de Raad en de directie Kunsten van WVC. De adviezen betreffen zowel het algemene beleid als concrete toewijzinge n van subsi diegelden aan individuele gezelschappen of kunstenaars. Ook op het terrein van de internationale culturele betrekkingen i s dit adviesor-
gaan de l a a t s t e jaren herhaaldelij k naar buitenge t r e d e n. De in 1984 opgeheven commissie Buitenlandse C u l t u r e l e Betrekkingen publiceerde adviezen over de culturele a s p e c t e n van ontwikkelingssamenwerking, functies e n richtlijnen voor c u l t u r e l e attachC1s7 de organisatie van h e t beleid e n richtlijnen voor bilaterale culturele betrekkingen. De m a t e waarin de beleidsrnakers rekening houden m e t
de door de R a a d gepubliceerde a d v i e z e n v a r i e e r t sterk. De e f f e c t i v i t e i t lijkt h e t grootst waar h e t aanbevelingen voor c o n c r e t e toewijzingingen van subsidegelden betreft. Bij meer beleidsgerichte adviezen i s de m a t e waarin men rekening houdt m e t d e z e adviezen afhankelijk van h e t onderwerp e n de politieke belangstelling die hiervoor bestaat. Voor h e t buitenlands cultureel beleid moet worden geconcludeerd d a t de hiervoor genoemde m t a l s weinig gehoor hebben gevonden. Behalve de R a a d voor de Kunst e n z i j n speciale secties, bestaan e r nog a p a r t e adviescommissies voor specifieke onderwerpen, z c a l s reisbeurzen, stipendia e n enkele t e r r e i n e n die uitsluitend h e t binnenlands cultureel beleid betreffen, z o a l s de bouw van schouwburgen e n concertzalen. Ook vindt op verzoek onderlinge
advisering tussen de betrokken ministeries plaats; dit gebeurt op a d h o c basis e n is niet i n e e n forrnele structuur terug te vinden. Een goed voorbeeld hiervan i s & Ambassadeur voor Internationale C u l t u r e l e Samenwerking die, alvorens over
e e n subsidieverzoek te beslissen, bij andere ministeries informatie inwint over de kwaliteit van de a a n v r a a g e n e v e n t u e l e voorgaande verzoeken om subside.
Blijkt de indiener zich nog n i e t t o t 0 e n W of W V C te hebben gericht, dan vindt doorverwijzing plaats. Uiteraard spelen de beperkte budgettaire mogelij kheden hierbij eveneens e e n belangrij ke rol. Door de vrijwel volledige afwezigheid van c u l t u r e l e organisaties binnen h e t hiervoor beschreven beleidsnetwerk, is hun adviserende rol i n formeel opzicht gering (met uitzondering van de vertegenwoordigers van de culturele sector i n & R a a d voor de Kunst). Uit e e n tijdens h e t onderzoek gehouden enquete onder c u l t u r e l e organisaties kwamen evenmin duidelij ke formele adviesf uncties t e n behoeve van de rijksoverheid m a r voren. We1 bestaat de indruk d a t instellingen z o a l s h e t
Holland Festival of h e t Nederlands T h e a t e r Instituut in de praktijk i n belangrijke mate bepalen welke projecten cultureel relevant zijn e n voor s u b s i d e in aanmerking komen ("sluisf unctie'?. Bij de voorbereiding van c u l t u r e l e manifestaties in Nederland of h e t buitenland worden medewerkers van d e z e organisaties regelmatig ingeschakeld a l s "expert advisers". Ook vindt uitbesteding van uitvoerende werkzaamheden o p contract basis plaats.
2.6.10
Conclusie
De beschrijving van h e t beleidsnetwerk l e v e r t e e n geschakeerd beeld op. Beleidsvoorbereiding, -uitvoeri ng, e n -advisering blij ken verdeeld te zij n over d r i e betrokken (vak)ministeries. De coordinerende rol van de CICB i s in de praktijk niet gerealiseerd. Hierdoor is e e n s i t u a t i e ontstaan waarin Buitenlandse Zaken, hoewel formeel eindverantwoordelij k voor h e t beleid, in de praktij k slechts e e n marginale rol vervult. Het ontbreekt dit ministerie zowel a a n financiele middelen alsook a a n de benodigde vakkennis om zijn coordinerende rol kracht bij te zetten. De fragmentarisering v a n de uitvoering van h e t beleid leidt voorts o p verschillende plaatsen i n h e t netwerk t o t e e n inefficiente werkwijze. De omslachtige taakafbakening tussen voorlichtings- e n c u l t u r e l e a c t i v i t e i t e n bij Buitenlandse Zaken is hiervan e e n duidelij k voorbeeld, evenals h e t g r o t e a a n t a l a c t i v i t e i t e n d a t buiten h e t hier g e s c h e t s t e netwerk plaatsvindt. Ook d e r e l a t i e van h e t bilaterale culturele beleid m e t a n d e r e beleidssectoren verdient ~ d e r ebestudering. Het is e e n publiek geheim d a t de buitenlandse culturele be trekkingen door velen a l s e e n sluitpost van h e t buitenlands beleid wordt gezien. Mede door d e z e geringe politieke relevantie z i j n de t e r beschikking gestelde financiele middelen uiterst bescheiden, e n dreigt de sector buitenlands cultureel beleid e e n eiland voor enkele goedwillenden te worden. Teneinde dit t e voorkomen z i j n in h e t verleden meerdere voorstellen gedaan voor ver-
anderingen i n de huidige organisatie van h e t beleid, waarbij de British Council e n h e t Goethe-Institut werd genoemd a l s voorbeelden voor e e n semi-autonome uitvoering van h e t beleid i n Nederland. Op de vraag of d e z e vergelijkingen r e e l e aanknopingspunten voor verbeteringen bieden gaan wij in h e t l a a t s t e hoofdstuk m d e r in.
2.7 2.7.1
Nederlandse i n s t i t u t e n i n het buitenland De huidige stand van z a k e n
Nederland h e e f t momenteel op e e n a c h t t a l plaatsen i n de wereld culturele e n wetenschappelijke instituten: Parijs, Rome, Florence, Cairo, Istanboel, J a k a r t a (2x) e n Tokio. Tot 1984 subsidieerde de Nederlandse overhei d daarnaast h e t Cul-
tureel Historisch Instituut van de Universiteit van P r e t o r i a (Zuid-Afrika).
De
oprichting van de genoem de instituten vond plaats onder z e e r uiteenlopende omstandigheden, waardoor e e n grote variatie a a n doelstellingen, a c t i v i t e i t e n e n
organisatievormen is ontstaan.
Zo functioneren h e t Nederlands Instituut in
Rome, h e t Interuniversitair Kunsthistorisch Instituut in Florence, h e t Historisch Archeologisch Instituut in Istanboel, h e t Koninklijk Instituut voor Taal-, Land e n Volkenkunde in J a k a r t a e n h e t Instituut voor Archeologie en A rabische Studies in Cairo, primair a l s wetenschappelijk instituten. Voorzover d e z e instellingen e e n rol spelen in culturele z i n (door h e t organiseren van tentoonstellingen, films, c o n c e r t e n enzovoorts), komen d e z e a c t i v i t e i t e n op de tweede plaats. Het initiatief t o t de oprichting van d e z e i n s t i t u t e n was i n h e t verleden afkomstig uit de wetenschappelij ke w e r e l d De term llculturelel' instituten i s voor d e z e categor i e instellingen clan enigszins misleidend, wanneer m e t d e z e term gedoeld wordt op de kunsten i n enge zin. Instituten die zij n opgericht voor specifieke culturele doeleinden zij n h e t Instit u t N k r l a n d a i s i n Parijs e n h e t Erasmushuis i n Jakarta. Dit zij n i n s t i t u t e n m e t e e n Ibrengend karakterf1, gericht op de aanwezigheid e n p r e s e n t a t i e van de Nederlandse cultuur in h e t gastland. De belangrijkste a c t i v i t e i t e n van h e t Institut N k r l a n d a i s betreffen de organisatie van tentoonstellingen, concerten, films, lezingen en symposia, h e t verstrekken van voorlichting e n informatie over Nederland e n h e t vervullen van e e n hotellerie-functie.
Alhoewel t e v e n s cursussen
Nederlands worden georganiseerd, speelt h e t onderwijs in de Nederlandse t a a l e e n veel bescheidener rol dan bij het Erasmushuis. Bij dit direct onder de ambassade ressorterende c u l t u r e l e centrum neemt de bevordering van & Nederlandse taal e e n vooraanstaande plaats in. Een algemeen "institutenbeleidl' ontbreekt. De betrokken instanties (ministeries, universi t e i t e n e n stichtingen) bepalen veelal zonder onderlinge coordinatie h e t beleid voor de afzonderlijke instituten. De financiering van de i n s t i t u t e n komt evenwel direct of indirect s t e e d s t e n l a s t e van de rijksoverheid; h e t aandeel i n de t o t a l e financiering v a r i e e r t e c h t e r per instituut. Hetzelfde geldt t e n a a n z i e n
van de verdeling van de subsidielasten over de drie betrokken ministeries. Voorts bestaan grote verschillen met betrekking t o t juridische status, beheersvorm e n bereik van de afzonderlijke instituten. In Tokio is h e t instituut bijvoorbeeld e e n stichting naar J a p a n s recht, terwijl het Erasmushuis i n J a k a r t a a l s e e n rijksinstelling onder ambtelijke leiding kan worden omschreven. Genoemde f a c t o r e n bemoeilijken e e n algemeen beleid. Ook op a n d e r e gronden bestaan twijf e l s a a n de noodzaak van e e n institutenbeleid e n verdere ondersteuning van d e z e instituten
-
met name bij WVC. De minister merkte bij de Memorie van
Toelichting o p de WVC-begroting voor 1983 op, d a t overleg gaande was m e t z i j n ambtgenoten van Buitenlandse Zaken e n Onderwijs e n Wetenschappen met betrekking t o t de Nederlandse (culturele) instituten in h e t buitenland. O p Kamer-
vragen omtrent de nadere invulling van e e n institutenbeleid luidde h e t antwoord van de minister: "Zonder t e z e e r vooruit te willen lopen o p de uitkomsten van h e t in d e Memorie aangekondigde bewindslieden-overleg kan ik stellen, persoonlijk meer waarde te hechten a a n de in h e t buitenland (a1 dan niet via institut e n ) ontplooide a c t i v i t e i t e n boven de instandhouding van instituten. Hoewel e e n produkt niet zonder a p p a r a a t geleverd kan worden, ligt h e t voor d e hand, indien apparaatskosten produktiekosten overschrijden, d a t gevraagd wordt m a r de wenselij b e i d van h e t produkt, respectievelij k gezocht m a r e e n goedkoop apparaat. Inmiddels vindt ambtelijk overleg plaats over d e onder diverse ministeries ressorterende buitenlandse instituten i n d e Coordinatie Commissie Internationale C u l t u r e l e Betrekkingen. Gaarne z a l ik bij mijn betrokken ambtgenoten bepleiten d a t over de besluitvorming t e r z a k e de Kamer door e e n notitie wordt ingelicht."
In & WVC-begroting voor 1984 was d e z e aangekondigde beleidsnotitie e c h t e r niet terug te
ind den.^^)
We1 worden enkele accentverschuivingen in h e t bilate-
r a l e culturele beleid aangegeven, die wellicht o p langere termij n hun e f f e c t zullen hebben o p de instituten. Van de kant van Onderwijs e n Wetenschappen i s in h e t verleden herhaaldelijk aangedrongen o p de totstandkoming van e e n algemeen institutenbeleid. Als belangrij kste argumenten hiervoor werden genoern d:
a. de noodzaak van e e n b e t e r e aansluiting van de i n s t i t u t e n bij het regeringsbeleid met betrekking t o t de internationale culturele betrekkingen; b. de noodzaak van e e n doelmatiger beheer;
c. d e behoefte a a n e e n overzicht van de bestaande e n voorgenomen a c t i v i t e i t e n van de verschillende instituten. 46 O o k de R a a d voor de Kunst deed in e e n advies g e t i t e l d "Nederlandse culturele instituten i n h e t buitenland" e n k e l e beleidssuggesties. De R a a d constateerde de noodzaak van e e n permanente vertegenwoordiging en/of aanwezigheid van de Nederlandse kunstwereld in New York, met a l s doel: h e t bevorderen van de cult u r e l e samenwerking tussen de Verenigde S t a t e n van Amerika e n Nederland. Dit werd vooral van groot belang geacht voor de s e c t o r e n t h e a t e r , film, e n beeldend e kunsten. Overheadkosten zouden door de Nederlandse overheid kunnen worden gefinancierd, e n voor de op project basis te organiseren a c t i v i t e i t e n dienden, aldus h e t voorstel, sponsors in Nederland e n de Verenigde S t a t e n te worden gezocht. Voorts drong de R a a d a a n op h e t nader onderzceken van de mogelijkheden t o t samenwerking tussen Nederland e n de deelregering van de Vlaamse gemeenschap in die landen waar reeds e e n Nederland en/of Belgisch (Vlaams) instituut bestond. Aan d e z e suggesties i s geen gehoor gegeven.
2.7.2
Evaluatie
Wat i s de rol van d e instituten i n h e t buitenlands cultureel beleid? Uit h e t voorgaande bleek d a t van "de" i n s t i t u t e n in h e t buitenland niet kan worden gssproken. Vooral t e n aanzien van de wetenschappelijke instituten kan men zich afvrag e n of d e z e recht wordt gedaan, wanneer men hun a c t i v i t e i t e n primair e v a l u e e r t in h e t licht van e e n primair op de kunsten gerichte cultuurpolitieke beschouwing. Wij zij n van mening van niet. Zoals wij a1 eerder opmerkten, bestaat e r veel k i t i e k op h e t huidige functioneren van de instituten. Sommigen stellen d a t d e z e e e n stoffige, passieve indruk maken, anderen kritiseren h e t g r o t e beslag d a t de instituten leggen op de bep e r k t e financiele middelen. D i t l a a t s t e is z e k e r h e t geval. Ten aanzien van h e t e e r s t e i s o n z e indruk o p basis van j aarverslagen e n activiteitenoverzichten, d a t in deze instituten we1 degelijk e e n groot a a n t a l a c t i v i t e t e n plaatsvindt.
De
vraag lij kt dan ook veeleer: w a t is de betekenis van d e z e a c t i v i t e i t e n ? O p basis van h e t beschikbare onderzoeksmateriaal kan slechts e e n voorlopig antwoord o p d e z e vraag worden gegeven. O N vermoeden i s d a t de reikwijdte van de plaatsvindende a c t i v i t e i t e n in e e n a a n t a l gevallen betrekkelij k gering is. F a c t o r e n die hierbij e e n rol kunnen spelen z i j n de relatief inflexibele structuur (gebonden a a n CCn lokatie, beperkte ruimte) e n de blijkens de ons toegezonden documenten wei nig gespecificeerde doelgroepen (met uitzondering van h e t Erasmushuis). Verder onderzoek is echter vereist om met betrekking t o t dit onderwerp tot meer definitieve inzichten t e komen.
2.8 2.8.1
.Kunstgebonden a c t i v i t e i t e n Inleiding
In de resterende paragrafen worden enkele bijzondere instrumenten van de buitenlandse cultuurpolitiek van Nederland gepresenteerd. Door de instituten, culturele a t t a c h & ,
ambtenaren van de ministeries enz. worden uiteenlopende be-
leidsactiviteiten ondernomen die zich g r o f v e g l a t e n verdelen i n kunst, t a a l e n informatiegebonde n activitei ten. Ook de uitvoering var! uitwisselingsprogramma's wordt hiertoe gerekend. Met di t overzicht pretenderen wij geen volledigheid; veeleer i s gestreefd m a r de beschrijving van enkele hoofddimensies van h e t bel e i d De dimensies welzij n (bijvoorbeeld volwasseneneducatie) sport en jeugdwerk worde n buiten beschouwing gelaten.
2.8.2
De kunsten
Het beleid inzake de kunsten behoort t o t h e t (exclusieve) vakterrein van WVC. Een uitzondering o p d e z e regel m r m t h e t kunstvakonderwijs, dit zich tussen WVC e n 0 en W bevindt. Bij de uitvoering van h e t beleid worden, z o a l s wij reeds zagen, a l s belangrij ke gebieden onderscheiden: beeldende kunsten e n tentoonstellingen, muziek e n dans, toneel e n l e t t e r e n , film, amateuristische kunstbeoefening e n kunstzinnige vorming. De begroting van de directie Internationale Betrekkingen i s de afgelopen jaren onder druk komen te s t a a n door h e t aandeel van WVC in de algemene bezuinigingsoperaties.
Daarnaast hebben verdrags-
verplichtingen die zij n o n t s t a a n door r a t i f i c a t i e van nieuwe culturele verdragen met Marokko, China e n India, alsmede intensivering van d e betrekkingen m e t nieuwe EEG-lidstaten,
t o t e e n e x t r a budgettaire belasting geleid. Doordat h e t
a c c e n t in steeds s t e r k e r e m a t e is komen te liggen op "cultuur in brede zin" is e r daarnaast vanuit welz ij ns- e n sportsectoren van W VC toenemende pressie w a a r
te nemen t e n behoeve van meer a a n d a c h t voor d e z e t e r r e i n e n bij uitwisselingen. Inzicht in de prioriteiten die worden gesteld o n t s t a a t door h e t ordenen van d e uitgaven o p h e t terrein van d e kunsten in h e t kader van h e t buitenlandse cultureel b e l e i d Als vergelijkingsjaar is 1984 gekozen. Op d e z e wijze o n t s t a a t h e t volgende beelci: Algemeen:
f 1.666.700
Dit b e t r e f t gebundelde manifestaties van verschillende disciplines, bij voorbeeld Wegegnungen mit den Niederlanden" in de Bondsrepubliek, buitenlandse muziek, dans e n theatergroepen, onder meer in h e t kader van h e t Holland Festival e n Stagedoor Festival, subsidiering van h e t Institut Nkrlandais, voorbereidingen van clustermanifestaties en onkosten gemaakt t e n behoeve van buitenlandse cult ur el e del ega ties;
Beelde nde kunsten, tent oonstellingen enz:
f 1.582.200
Dit b e t r e f t WVC-bijdragen i n de kosten van tentoonstellingen die naar h e t buitenland gaan e n buitenlandse tentoonstellingen i n Nederland. Voorbeelden zij n het Goud der Thraciers, Jonge Sovjet S&ilders, Design 80 (in Groot-Brittannie) e n de Cartograf ietentoonstelling in de Verenigde Staten. Het a a n t a l tentoonstellingen bedroeg in 1985 in t o t a a l 75.
.
Voorts werden a a n verschillende tentoonstellingen kleine subsidies verstrekt (minder dan f 25.000). Ook uitwisselingen e n studiebezoeken van beeldende kuns t e n a a r s e n deskundigen o p d e z e terreinen vallen binnen deze categorie;
f 950.000 De subsidies in deze c a t e g o r i e varieerden van 40.000 t o t 133.000 e n werden Muziek e n dans
voor tournees, c o n c e r t e n e n a n d e r e optredens verstrekt a a n onder meer h e t Amsterdams Philharmonisch Orkest, Nederlands Kamerkoor e n h e t Residentieorkest. Bijdragen i n de kosten van in Nederland optredende muziek e n dansgroepen werden eveneens hier uit gefinancierd; Toneel e n letteren:
f 1.212.500
Hierbij ging h e t om voorstellingen van Nederlandse theater-, mime- en poppenspelgroepen e n individuele kunstenaars die in h e t buitenland optreden. Veel subsidies werden via h e t Nederlands T h e a t e r Instituut aangevraagd. Tevens werd e e n regeling t e n behoeve van theateruitwisselingen m e t Belgie bij d e z e categor i e ondergebracht. Op h e t t e r r e i n van de l e t t e r e n vonden onder meer uitwisselingen van Nederlandse e n buitenlandse schrijvers plaats; f 337.000
Film:
Hieruit werd deelname a a n buitenlandse filmfestivals gefinancierd, onder meer in Berlijn e n P a r i j s De EVD participeerde in & subsidiering e n organisatie van de Nederlandse inzendingen voor h e t Filmfestival van Cannes. Amateuristische kunstbeoefening:
f 350.000
Hieronder vielen uitwisselingen, deelname a a n internationale amateur-festivals door koren, volksdansgroepen e n toneelgezelschappen. In 1984 werd voor 35 uitwisselinge n subsi die verleend. 2.8.3
Conclusie
Uit h e t voorgaande blijkt d a t de s e c t o r e n film, amateuristische kunstbeoefening e n kunstzinnige vorming relatief kleine posten vormen, dit in tegenstelling t o t gebundel de manifestaties, bee1 dende kunsten (tentoonstellingen) e n toneel e n l e t t e r e n Aparte vermelding dient verder het f e i t d a t WVC i n 1984 e e n t i e n t a l
"ontwikkelingsrelevante" projecten h e e f t (mede-) gefinancierd; h e t hiervoor beschikbaar gestelde bedrag bedroeg f 200.000.
De hiervoor gesignaleerde spanning tussen de wijwel gelijkblijvende financiele middelen e n h e t toegenom'en a a n t a l verplichtingen leidt t o t e e n steeds scherpere toetsing van subsidieverzoeken. Blij kens antwoorden o p Kamervragen wordt bij de beoordeling onder meer gelet op kwalitei t, m a t e van representativiteit, niveau van de betreffende discipline, e n de te verwachten belangstelling i n h e t ontvangende land. Ook de reciprociteit speelt in r e l a t i e t o t h e t partnerland e e n rol bij het nemen van beslissingen
t e n aanzien van subsidieverzoeken. Anderzijds bestaat d e indruk d a t hiervan in de praktij k regelmatig wordt af geweken, met name in de c o n t a c t e n met Oost-
europese e n ontwikkelingslande n.
2.9
2.9.1
Taalgebondenactiviteiten Inleiding
Pogingen o p h e t gebied van de taal e n l e t t e r e n met de Vlaamse gemeenschap samen te werken lopen a l s e e n rode draad door & na-oorlogse geschiedenis. Vanaf 195 1 werd jaarlij ks de Algemene Conferentie der Nederlandse L e t t e r e n gehouden, afwisselend i n Nederland e n Belgie. Doelstelling van d e z e Conferentie was: "De bevordering van de culturele. integratie van Nederland e n Vlaanderen e n van de Nederlandse literatuur in h e t algemeen, met de eenheid van h e t Nederlandse taalgebied a l s uitgangspunt. ,847) Uit d e z e samenwerking z i j n e e n a a n t a l Belgisch-Nederlandse initiatieven voortgevloeid. De belangrij kste daarvan zij n de gemeenschappelij ke bevordering van & vertaling van ~ e d e r l a n d s eletterkundig werk (onder meer subsidiEring van de 0
S t i c k i n g t e r Bevordering van de Vertaling van Nederlandse L e t t e r kundig W erk), e n de oprichting van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek in 1970. Deze vereniging w a s e e n voortzetting van & sinds 1960 bestaande Werkcommissie van hoogleraren i n de neerlandistiek a a n buitenlandse universiteiten. H e t waren vooral particuliere organisaties die in de periode na de Tweede We-
reldoorlog s t r e e f d e n m a r intensivering van de culturele samenwerking tussen Nederland e n BelgiB Een van d e oorzaken hiervoor was wellicht de afwezigheid van e e n paragraaf over t a a l e n l e t t e r e n in h e t Nederlands-Belgische Cultureel Accoord. P a s in 1958 werd e e n bijlage a a n h e t Accoord toegevoegd, inhoudend d a t partijen overleg zouden plegen omtrent a l l e maatregelen inzake de Nederlandse taal. Feitelijk betekende dit e c h t e r niet meer dan e e n codificatie van reeds daarvoor in gang g e z e t t e ontwikkelingen.
2.9.2
De Nederlandse Taalunie
In dezelfde periode stelde de Gemengde Commissie t e r uitvoering van h e t Cultureel Accoord vast, d a t nieuwe institutionele voorzieningen moesten worden get r o f f e n teneinde t o t e e n verbetering van de bestaande samenwerking te komen. Het duurde e c h t e r t o t 1976 alvorens e e n door beide landen ingestelde werkgroep de stichting van e e n unie op h e t gebied van de t a a l e n l e t t e r e n z o u bepleiten.48) De beide regeringen r a m e n dit voorstel over. In de verantwoording werd gesteld: "Zij zij n zich (. ..) bewust d a t de bevestiging van de eenheid van e e n taalgebied door middel van e e n verdrag tussen de betrokken landen i e t s geheel nieuws i s i n h e t internationale verkeer. Zij zijn e r e c h t e r van overtuigd dat, wil de Nederlandse beschaving h a a r eigen bijdrage kunnen blijven leveren a a n de groeiende E uropese e n mondiale samenwer king, zij h a a r cultur e l e eenheid z a l dienen te bewaren e n te versterken. Harmonisatie e n integ r a t i e op e e n z o belangrij k cultureel gebied a l s de taal e n l e t t e r e n a c h t e n zij daarom e e n dwingende e n dringende noodzaak. Om die redenen zijn de regeringen van mening d a t voortaan de zorg voor de Nederlandse t a a l e n l e t t e r e n h e t voorwerp m o e t uitmaken van e e n gemeenschappelij k beleid." 49) September 1980 werd i n Brussel h e t verdrag tussen h i t Koninkrijk Belgie e n h e t Koninkrijk der Nederlanden inzake de Taalunie ~ n d e r t e k e n d . ~ ' ) Met d e z e ondertekening werd e c h t e r niet d e richting van de voorgestane integratiepolitiek vastgelegd, z o bleek uit artikel 2 lid 1 jo. art. 3. In d e z e artikelen werd slechts in o p e n form uleringen e e n taakomschrij ving voor de Taalunie gepresenteerd, namelij k de gemeenschappelijke bevordering van de kennis e n h e t verantwoorde gebruik van & Nederlandse t a a l en l e t t e r e n , alsmede de verspreiding e r v a n in h e t Buitenland. Aan de Taalunie is rechtspersoonlijkheid toegekend. Bij het ontwerpen van de bestuurlijke inrichting is gekozen voor e e n regeringsstructuur. In dit kader vond de afgelopen jaren de gedeeltelijke overdracht plaats van de voor h e t t e r r e i n van d e Taalunie relevante souvereiniteit van de betrokken regeringen. Binnen d e z e structuur ligt h e t zwaartepunt bij de R a a d voor de Nederlandse Taal e n Letteren, samengesteld uit 45 Nederlandse e n Vlaamse deskundigen af komstig uit verschillende culturele sectoren. Zij hebben t o t t a a k g e w a a g d of ongevraagd adviezen uit te brengen e n maatrege!en voor te stellen a a n h e t Comite van Ministers. Voorts vervult de R a a d e e n coordinerende t a a k t e n o p z i c h t e van instellingen e n instituten die op h e t gebied van de Nederlandse t a a l e n l e t t e r e n werkzaam z i j n Direct na de oprichting werd besloten t o t de instelling van commissies voor de Taalunie-begroting, d e cultuurpolitiek (buitenland e n gr ensgebieden), taalwetgeving e n i n t e r n e cultuurpolitiek, en de C o n f e r e n t i e Nederlandse
Taal e n L e t t e r e n (een voortzetting e n verruiming van de Algemene C o n f e r e n t i e der Nederlandse Letteren). Daarnaast kent de Taalunie e e n ComitC van Ministers (paritair samengesteld), een interparlementaire commissie (toezichthoudend orgaan), e n e e n algemeen s e c r e t a r i a a t (gevestigd in Den Haag). 51) Zowel Nederland a l s de Vlaamse gemeenschap participeren i n d e financiering van de Taalunie. De verhouding bedraagt 2:1, e n i s gebaseerd op h e t a a n t a l Nederlandssprekenden i n beide landen. De begrotingen van 1983 e n 1985 g e v e n e e n 52 indruk van de budgettaire middelen van de Taalunie: Tabel 9. Uitgaven Taalunie, voor 1983-1985, in guldens (* 1000) uitgave n organen wer kvel de n overhevelingen TOTAAL
De t o t a l e begroting h e e f t e e n opmerkelijke stijging doorgemaakt in de periode 1983-85. Dit kan worden verklaard uit h e t f e i t d a t in 1983 e e n aanloopfase betrof. In de t w e e daarop volgende jaren vond e e n belangrijke uitbreiding plaats door overheveling van t a k e n van de ministeries m a r de Taalunie, met name op het gebied van de docentschappen Neerlandistiek e n h e t C e r t i f i c a a t Nederlands.
2.9.3
Neerlandistiek
Hoewel de t e k s t e n van culturele verdragen onderlinge verschillen vertonen, is e e n belangrijk a a n t a l passages gewijd a a n h e t bekendheid geven a a n elkaars literatuur door middel van de verspreiding van boeken, tij dschriften e n a n d e r e publikaties. Ook h e t onderwijs i n de Nederlandse taal e n in d e taal van de partnerlanden komt in & culturele verdragen voor, evenals h e t stimuleren e n uitbreiden van leerstoelen, lectoraten e n cursussen a a n universi t e i t e n e n instellingen van wetenschappelij k onderzoek. Bepalingen van deze strekking komen voor in de culturele accoorden met Brazilie, Colombia, Frankrijk, Griekenland, Groot-Brittanni$
Indonesie, Iran,. Itali$
Luxemburg, Mexico, Noorwegen, Polen,
USSR, Tunesie, Turkije, Egypte e n de Bondsrepubliek.
Hetzelfde geldt t e n aanzien van de vertaling van l i t e r a i r e werken, studiebezoeken van x h r i j v e r s , lezingen e n de uitwisseling van taalopnamen e n handschriften. Samenwerking (vooral op literair gebied) vindt e c h t e r ook plaats m e t landen w a a r m e e Nederland geen cultureel accoord h e e f t afgesloten (bijvoorbeeld boekenzendingen t e n behoeve van tentoonstellingen e n bibliotheken). Daarnaast komen inci d e n t e l e projecten voor, z o a l s h e t door W VC gesubsidieerde programma *!Dutch Scenes a n d Perspectives" a a n onder meer de Universiteiten van Minneso-
ta e n Houston, d a t door e e n of meer Nederlandse "writers in residence" wordt gepresenteerd. De jaarlijks door WVC voor d i t project v e r s t r e k t e subsidie bedraagt f 100-120.000.
Verbreding van de doelstellingen van dit programma t o t
"artists-in-residence" zal de komende jaren plaatsvinden, in h e t bijzonder in h e t kader van h e t Verenigde Staten-project. Als uitgangspunten voor h e t beleid inzake de rieerlandistiek worden door h e t Ministerie van Onderwij s e n Wetenschappen genoemd: 1. de verantwoordelij kheid voor lectora t e n (leerstoelen of docentschappen) berust zowel in wetenxhappelijk-, personeels- alsook i n financieel opzicht bij
de desbetreffende universiteit; 2. d e Nederlandse overheid kan i n beginsel alleen stimulerend e n ondersteunend werkzaam zijn, e n indien noodzakelijk in e e n beginfase volledige financiele steun verlenen voor e e n af z i e n b a r e periode;
3. g e s t r e e f d wordt m a r e e n kader van gekwalificeerde neerlandici uit h e t desbetreffende land, die de l e c t o r a t e n kunnen gaan bezetten. Aanstelling van Nederlandse neerlandici a a n buitenlandse universiteiten z i e t men a l s e e n tijdelij ke aangelegenheid. In 1984 werd door Onderwijs e n Wetenschappen circa f 1.083.000 a a n de neerlandistiek uitgegeven (waarvan circa f 70.000 a a n personeels- e n overige kosten in h e t kader van de Taalunie). f 231.000
werd besteed a a n verspreiding e n
onderricht van de Nederlandse t a a l in Indonesie.
Laatstgenoemde a c t i v i t e i t e n
hebben zich na 1981 vooral geconcentreerd i n h e t Erasmushuis i n J a k a r t a (aant a l bezoekers cursussen Nederlands: gemiddeld 550 per semester). Drie docenten en e e n t a a l a t t a c h k (verbonden a a n h e t Erasmushuis), alsmede e e n deel van de kosten van de Indonesische staf komen t e n l a s t e van d e begroting van h e t minist e r i e van Onderwijs e n Wetenschappen. De kosten verbonden a a n d e werkzaarnheden van de t a a l a t t a c h k bedroegen i n 1984 f 150.000 (exclusief huisvesting). Als belangrijkste beleidsinstrument fungeren d e docentschappen. Voor e e n volledig overzich t van h e t a a n t a l buitenlandse l e c t o r a t e n kan worden verwezen m a r de lijst van docenten in d e neerlandistiek a a n buitenlandse universiteiten,
e n m a r de ledenlijst van de Internationale Vereniging van Neerlandistiek. De l a a t s t e jaren bedroeg h e t a a n t a l l e c t o r a t e n neerlandistiek in h e t buitenland cir-
ca 380. Deze z i j n aan. ongeveer 180 universiteiten in 25 landen verbonden. Door h e t ministerie van Onderwijs e n Wetenschappen wordt in e e n a a n t a l gevallen e e n aanvulling gegeven o p de salarissen van hoogleraren, d o c e n t e n of assistenten. Bestudering van de 0 & W begroting over enkele jaren l e e r t d a t d e hieruit voortvloeiende kosten z i j n gestegen.
De bibliotheken bij de l e c t o r a t e n ontvangen jaarlijks e e n boekensubsidie ( d e z e v a r i e e r t m e t h e t belang van h e t lectoraat). Daarnaast worde n jaarlij ks beurzen verstrekt a a n buitenlandse studenten e n afgestudeerden, t e r voortzetting van hun s t u d i e in Nederland. Door d e gebrekkige r e g i s t r a t i e van a a n t a l l e n e n bed r a g e n is h e t de onderzoekers n i e t mogelijk hier enige uitspraak o v e r te doen (zie hieronder paragraaf 8). T e n s l o t t e worden driejaarlij ks colloquia georganiseerd voor docenten neerlandistiek i n h e t buitenland. De organisatie van d e z e colloquia berust bij & Internationale Vereniging voor Neerlandistiek. De kosten worden door de Nederlandse e n Belgische regering gezanlenlij k gedragen. 2.9.4
Conclusie
De rol van d e overheid m e t betrekking t o t de taalgebonden a c t i v i t e i t e n i s ber h e i d e n i n vergelijking m e t e e n a a n t a l andere Europese landen.53) Momenteel ontplooit a l l e e n WVC a c t i v i t e i t e n t e n aanzien van de prese ntatie van Nederlands rrrrn letterkundig w e r k i n h e t buitenland (onder m e e t via subsidiering van de Stlchting t e r Bevordering van d e Vertaling van Nederlands Letterkundig W e r k e n h e t "writers i n residence" programma). De directie Voorlichting van Buitenlandse Zaken verzorgt incidenteel vertalingen van f r a g m e n t e n van Nederlarids werk t e n behoeve van voorlichtingspublicatie. Van Tyghem spreekt dan ook van e e n a&t e r s t a n d s s i t u a t i e t e n o p z i c h t e van e e n a a n t a l omringe nde landen.54) Hierin lij kt vooralsnog weinig verandering te komen. Ter vergelijking: h e t Zweeds (een kleiner taalgebied dan h e t Nederlands) wordt momenteel i n 250 universiteiten i n 3 0 landen gedoceerd tegenover h e t Nederlands i n 180 universiteiten i n 2 5 landen. Daarbij d e n t i n ogenschouw te worden genomen d a t e e n belangrij k deel van d e z e buitenlandse belangstelling voor d e Nederlandse t a a l r e c h t s t r e e k s verband houdt m e t h e t koloniale verleden van Nederland: h e t Nederlands wordt i n 23 Indonesische e n 1 8 Zuid-Afrikaanse universi t e i t e n onderwezen. Over h e t functioneren van de Taalunie.wordt verschillend gedacht. Terwijl somrnigen over de sluiting van h e t verdrag spreken a l s e e n unieke gebeurtenis i n de
Europese geschiedenis, e n veel verwachten van de verbeterde coordinatiemogelijkheden o p h e t terrein van d e taal en letteren, klagen anderen openlijk over h e t hoge niveau van de overheadkosten en de geringe produktiviteit. Het is niet eenvoudig o p basis van de beschikbare bronnen deze meningen t e g e n elkaar af
te w e g e n Opvallend i s evenwe! de relatief g r o t e aandacht voor de organisatorische problemen die de beginfase kenmerken. Voor e e n deel kunnen d e z e problemen worden teruggevoerd o p h e t a f s t o t e n van overheidstaken a a n e e n semiautonoom-orgaan. Daarnaast moet gewezen worden o p de vooral i n t e r n e cultuurpolitieke f u n c t i e van de Taalunie die bestaat uit de afstemming van a c t i v i t e i t e n binnen Nederland e n de Vlaamse gemeenschap. Of de Taalunie tegen d e z e achtergronden ook z a l kunnen functioneren a l s een effectief instrument van h e t buitenlands cultureel beleid, zal de toekomst moeten uitwijzen.
2.10
Informatiegebonden a c t i v i t e i t e n
2-10.1
Periodieken
De l a a t s t e jaren i s vaak de wens t e beluisteren geweest t o t de uitgave van e e n Engelstalig cultureel tijdschrift. Bij deze discussies w e r d regelmatig verwezen m a r h e t voormalige tijdschrift "elta.
A review of Arts Life and Thought i n t h e
Netherlands". Dit tij dschrift werd in 1957 door h e t Instituut voor Internationale Culturele Betrekkingen opgericht. Via &ze uitgave probeerde men llcultuurdragers" in h e t buitenland, met name in de Angelsaksische wereld, te informeren over de Nederlandse cultuur. De toenmalige directeur van h e t Instituut schreef in 1958 bij wijze van introductie: "Het tijdschrift verschijnt op e e n moment waarop meer e n meer waardering o n t s t a a t voor culturele uitwisselingen. Dit betekent e c h t e r niet zonder rneer d a t men in d e z e aanzwellende stroom van culturele contacten, in h e t buitenland gespannen wacht op een gelegenheid de Nederlandse cultuur beter te leren kennen. Desalniettemin ben ik ervan overtuigd d a t e r zich momenteel in de Lage Landen, evenals i n h e t verleden, e e n a a n t a l kunstem a r s e n wetenschappers bevindt die een rol van betekenis vervullen i n internationaal verband, een rol d i e het verdient g r o t e r e bekendheid te k i j gen. DELTA zal, de taalbarriere doorbrekend door middel van e e n Engelstalige uitvoering, proberen de contouren van die rol nader te belichten, in de overtuiging d a t dit belangwekkend, en misschien bij tijden z e l f s fascinerend, voor de l e z e r s in h e t buitenland zal kunnen z i j n t l 55) Nadat h e t Instituut in 1959 was opgeheven, werd & uitgave overgenomen door "Delta International Publication Foundation". Subsidiering vond geheel plaats door h e t toenmalige ministerie van Cultuur, R e c r e a t i e en i\ilaatschappelij k'w erk
(in 1973 bedroeg h e t t o t a l e subsidiebedrag f 250.000). De oplage van h e t tijdschrift bedroeg steeds zesduizend exemplaren. Verspreiding vond plaats via d e buitenlandse posten e n door middel van e e n abonnementenbestand. De inhoud v a n h e t tijdschrift werd bepaald door e e n onafhankelijke redactie, bestaande uit deskundigen die afkomstig w a r e n uit verschillende culturele sectoren. Deze groep w a s de mening toegedaan d a t de geloofwaardigheid in h e t buitenland werd gediend m e t e e n onafhankelijk redactiebeleid e n e e n kritische opstelling tegenover de Nederlandse overheid e n samenleving. Dit leidde t o t regelmatige aanvaringen m e t de overheid, d i e de inhoud van de a r t i k e l e n vaak niet representatief
a c h t t e voor de Nederlandse samenleving.
De r e d a c t i e was e c h t e r van
mening, aldus mer!cten t w e e ex-redacteuren tij dens e e n interview op, d a t d e z e onafhankelij kheid i n h e t buitenland a l s e e n belangrijke maatstaf voor de kwalit e i t van e e n dergelij k tij dschrift werd beschouwd e n derhalve bescherming verdiende. Men wilde de indruk vermijden spreekbuis van d e overheid te z i j n De Commissie Herorientatie Overheidsvoorlictiting l i e t zich in h e t rapport "Openbaarheid openheid" in dezelfde z i n uit. In e e n r e a c t i e op de moeilijkheden rondom Delta, stelde d e Commissie in 1970: "Bij h e t departement zelf dan we1 bij de vertegenwoordigingen in h e t buitenland kan, t e r e c h t of t e n onrechte, de mening postvatten, d a t bepaalde afleveringen of bepaalde artikelen daarin, strijdig zijn met de c u l t u r e l e patronen, d i e in h e t buitenland bestaan, e n dat zij daar derhalve niet door de overheid zouden moeten worden verspreid. Ook in de gevallen waarin d e evaluatie juist is geweest, z a l h e t niet verspreiden van CCn aflevering uit e e n reeks de indruk wekken van censuur. Daarnaast bestaat e r nog h e t gevaar, d a t men h e t buitenlandse cultuurpatroon misbruikt om haar eigen voorkeur e n a f k e e r e e n schijn van algemene geldigheid mee te geven. De commissie meent daarom de overheid de r a a d te rnoeten geven h e t buitenland niet in de waan te brengen, d a t in Nederland de culturele golven e e n schuimende t o p zouden ontberen. Wat waarlijk nieuw is, is zelden orthodox; toch verdient h e t we1 degelijk e e n plaats i n h e t t o t a l e beeld van e e n cultuur." 56) Na d e beeindiging van Delta in 1974 werd de l'tiolland Herald" tijdelij k a l s opvolger van Delta gebruikt, evenwel zonder veel succes. Na de stopzetting van dit initiatief ondernam de overheid i n de daarop volgende jaren geen initiatieven terzake. De l a a t s t e tijd komt hier verandering in. WVC g e e f t in eigen beheer h e t blad "Dutch Arts" uit. Daarnaast verleende hetzelfde ministerie in 1984 e e n subsidie van f 72.000 t e r ondersteuning van h e t blad "Septentrion. C u l t u r e N6erlandaiseu. Uitgever i s de Vlaams-Nederlandse
Revue d e
stichting 'Ons Erf-
deel". De r e d a c t i e van dit tijdschrift s t e l t zich t o t doe1 de Nederlandse cultuur meer bekendheid te geven in h e t Franstalige deel van de wereld, met name Wallonie, Frankrijk, Zwitserland e n Canada. Ook d e regering van de Vlaamse gemeenschap verleent subsidie t e r ondersteuning van Septentrion. Van 1972 t o t
1985 verschenen jaarlijks drie nummers m e t e e n gemiddelde oplage per nummer van 7.000 exemplaren. Met h e t vijf maal per jaar verschij nende 'Ons Erfdeel" h e e f t de Nederlandse overheid geen bemoeienis; h e t zijn vooral bedrijven e n particuliere instellingen die financiele steun verlenen. Eveneens a l s Delta in h e t verleden, bevat d i t tijdschrift artikelen over letterkunde,
beeldende
kunsten, muziek, toneel, film,
kleinkunst e n maatschappelijke ontwikkelingen. De gemiddelde oplage per aflevering bedraagt 10.000 exemplaren. Een door de stichting 'Ons Erfdeel" geplande uitgave van e e n Engelstalige edit i e mast de t w e e genoemde periodieken ('The Low Countries. Review of A r t s a n d Society in Flanders a n d t h e Netherlands1? kon g e e n doorgang vinden t o e n d e 57) huidige minister van WVC negatief b e s c h i k e op e e n verzoek t o t subsidiering. O p initiatief van WVC is voor de komende jaren e e n nieuwe culturele, Engelstalige periodiek gepland. 2.10.2
Fact s h e e t s
Sinds h e t begin van de jaren z e v e n t i g h e e f t h e t ministerie van Welzijn, Volksgezondheid e n Cultuur jaarlij ks "fact sheets" uitgebrach t. Deze geven o p summiere wijze inzicht in d e ontwikkelingen van h e t Nederlandse overheidsbeleid, in h e t bijzonder dat van WVC. De keuze van de onderwerpen s t o e l t op e e n breed cultuurbegrip e n betrof de af gelopen jaren onder meer h e t 'drugsgebruikersbeleid, vrijwilligerswerk, archeologie e n volwasseneneducatie. Samenstelling e n produktie geschiedt veelal door ambtenaren van h e t ministerie. Inmiddels zijn o p d e z e wijze circa 35 f a c t s h e e t s geproduceerd, in vijf t a l e n (Nederlands, Engels, Frans, Duits e n Spaans). Incidenteel worden uitgaven i n de Indonesische of Arabische t a a l gepubliceerd. Alhoewel onder meer de Dienst Voorlichting Buitenland van h e t ministerie van Buitenlandse Zaken concepten t e r kritisering krijgt voorgelegd, berust d e eindverantwoordelij kheid bij WVC. Verspreiding vindt voornamelij k via de buitenlandse posten plaats.
In 1984 werden 75.000
f a c t s h e e t s verspreid, waarvan
50.000 in de Engelse taal. De kosten verbonden a a n d e z e informatie-activiteit, 58) bedroegen i n 1984 ongeveer f 30.000. 2.1 0.3
Radio Nederland W ereldomroep
De Nederlandse Wereldomroep kan niet t o t de overheidsactiviteiten in s t r i k e zin worden gerekend. De rij ksoverheid h e e f t geen (directel zeggenschap over h e t
-
beleid van de Stichting; daarnaast dienen de a c t i v i t e i t e n van De Wereldomroep eerder i n e e n unilateraal dan bilateraal verband te worden beschouwd. Een bespreking in h e t kader van h e t buitenlands cultureel beleid ]can evenwel naar o n z e mening niet a c h t e r w e g e blij ven. Immers, "international broadcasting" is na de Tweede Wereldoorlog e e n niet langer weg te denken f a c t o r geworden i n d e
betrekkingen tussen staten. Nog i n 1976 kon de BRC c o n s t a t e r e n d a t "radio remains t h e main mass medium of communication i n two-thirds of t h e world". 59) Over de gehele wereld genomen wordt h e t a a n t a l voor kortegolfontvangst geschikte toestellen momenteel op 340 miljoen geschat. Naast Radio Nederland zenden vele a n d e r e internationale organisaties uit op d e korte golf. Enkele van de meest bekende onder h e n zij n: BBC World Service International, Voice of America, Radio Moscow, Radio Sweden, Swiss Radio International, Radio Australia e n Radio Canada International. Deze organisaties hebben gemeen d a t z e allen e e n beeld t r a c h t e n te geven van hun eigen cultuur e n land. De wijze waarop men d e z e doelstellingen n a s t r e e f t loopt echter sterk uiteen. Elke organisatie h e e f t haar eigen uitgangspunten t e n aanzien van politieke, economische e n sociale vraagstukken. Wat de visies van de wereldomroepen m e t betrekking t o t h e t vraagstuk van de internationale communicatie betreft, kunnen dan ook t w e e hoofdstromen worden onderscheiden: de "zuiver informatieve" e n de "propagandistische". De huidige Stichting Radio Nederland Wereldomroep werd in 1947 opgericht. Inmiddels t e l t de organisatie 404 medewerkers, waarvan e r ruim tachtig i n h e t buitenland wer kzaarn zij n De stichting i s gef undeerd o p e e n onaf hankelij ke grondslag: financiering vindt plaats uit de omroepmiddelen (opbrengsten van kij k- e n luister-gelden e n STER-reclame). Daardoor i s & W ereldomroep officieel niet gebonden a a n politieke stromingen, levensbeschouwelij ke opvattingen of maatschappelij ke visies. Deze onaf hankelij ke opstelling i s terug te vinden i n de s t a t u t e n van de organisatie, waarin valt te lezen d a t men s t r e e f t m a r de pres e n t a t i e van e e n representatief beeld van Nederland i n h e t buitenland.60) Via & z e methode t r a c h t de Wereldomroep de "goodwill" o m t r e n t Nederland i n h e t buitenland te bevorderen, zonder over te gaan o p Wolland Promotion" in d i r e c t e
zi n. De programma's worden i n negen talen uitgezonden: Nederlands, Engels, Spaans, Portugees, Ara bisch, Frans, Indonesisch, Papiamento e n Sranan Tongo. Naast de directe uitzendingen produceert de W ereldomroep per jaar 150.000 programmats op band e n plaat; d e z e worden m a r buitenlandse stations gestuurd voor uitzending t e r plaatse. Enkele korte opmerkingen met betrekking t o t de activiteiten: 61)
a. korte golf uitzendingen: De Wereldomroep verzorgt dagelijks uitzendingen van gerniddeld 55 minuten. Voor h e t bereiken van de doelgebieden wordt gebruik gemaakt van drie zenderparken: Lopik, Bonaire e n Madagascar. b. transcriptieprogramma's: Deze programma's worden i n Hilversum opgenomen e n a a n radiostations i n h e t buitenland g r a t i s aangeboden voor uitzendingen t e r plaatse. De achterliggende gedachte daarbij i s d a t hierdoor de Wereldomroep de gelegenheid h e e f t d e inforrnatie over Nederland e n de Nederlandse cultuur onder a n d e r e groepen luisteraars te verspreiden.
Deze c a t e g o r i e programma's bestaat voor h e t
g r o o t s t e deel uit c o n c e r t e n uitgevoerd door Nederlanase o r k e s t e n e n solisten, hoorspelen e n documentaires. Onder de uitzendende stations komen relatief veel nationale omroepen van landen uit de Derde Wereld voor; de prograrnma's gaan t e v e n s m a r niet-commerciele s t a t i o n s i n Noord- e n Zuid-Ameri ka, die financieel weinig armslag hebben. In 1984 werden o p d e z e wijze ruirn 157.000 exemplaren afgenomen door s t a t i o n s i n 102 landen. Een t w e e d e categorie a c t i v i t e i t e n van de Wereldomroep op dit gebied vorrnt de produktie e n distributie van educatieve e n culturele televisieprograrnrna's d i e betrekking hebben o p leven e n werken binnen e n buiten Nederland. Deze programma's zij n aanmerkelij k kostbaarder dan de hiervoor omschreven c a t e g o r i e e n worden derhalve niet g r a t i s aangeboden.
c oplei di ngsce ntr um: In 1969 werd in sarnenwerking met de Nederlandse regering e n de NV Philips Gloeilampenfabriek h e t Radio Nederland Training Centrum opgericht. Dit centrum wordt onder meer door Ontwikkelingssarnenwerking gefinancierd. Activit e i t e n vinden zowel in Hilversum a l s elders plaats e n b e t r e f f e n cursussen voor programmamakers van radio- e n televisiestations van Derde Wereldlan-
Wanneer w e kij ken naar h e t a a n t a l zender- e n oplage-uren . v a n de Wereldomroep in 1983, blij kt d a t d e z e in t o t a a l 46.000 respectievelij k 43.000 bedroegen. Uitsplitsi ng m a r de taal waari n de uitzendingen plaatsvonde n, levert onderstaand overzicht op: 62)
Tabel 10. Aantal zender- en oplage-uren van d e Wereldomroep, voor 1983 d i r e c t e uitzendingen
taal
radiotranscriptie
Nederlands Engels Spaans
F ra ns Indonesisch P o r t ugees Ara bisch overig TOTAAL
Het a a n t a l "zenderuren" b e t r e f t het a a n t a l malen d a t programma's werden uitgezonden; h e t a a n t a l "oplage-urentl h e e f t betrekking o p de distributiefactor bij
transcriptieprogramma's. Uit dit overzicht blijkt, dat de Wereldomroep zich bij
de directe uitzendingen voornamelij k o p e e n Nederlands- en Engelstalige populat i e richt, terwijl bij de transcriptie h e t a c c e n t sterker ligt op de Spaanstalige populatie a l s doelgroep. Bij de uitvoering van d e z e a c t i v i t e i t e n b e s c h i k e de Wereldomroep in 1984 over e e n budget van 57,7 miljoen g u l d e n Deze uitgaven kwamen t e n l a s t e van de omroepmiddelen Niet uit de omroepmiddelen gefinancierd, e c h t e r we1 uitgevoerd onder verantwoordelij kheid van de Wereldomroep: h e t trainingscentrum (veertien medewerker; begroting 1984: 3 miljoen), e e n e e n trainingsproject in LatijnsAmerika (vijf medewerkers; begroting 1984: 1,9 miljoen). In beide gevallen participeerde Buitenlandse Zaken i n de financieri ng. 2.10.4
Conclusie
De rol van de overheid o p h e t terrein van de hier beschreven informatiegebonden a c t i v i t e i t e n i s gering te noemen. Ondanks de jarenlange discussie over e e n opvolgers van h e t tijdschrift "Delta!' zij n pas z e e r r e c e n t initiatieven o p dit terrein ondernomen. Naast h e t ontbreken van c o n c r e t e maatregelen lijkt er ook geen duidelijk beeld te bestaan over de rol van informatie over Nederland in de buitenlandse culturele betrekkingen. De a1 e e r d e r gesignaleerde afwezigheid van e e n beleid t e r z a k e manifesteert zich ook hier. Een uitzondering dient wellicht
te worden gemaakt voor de door WVC uitgegeven f a c t sheets; d e z e f a c t sheets l i j k n a a n e e n d u i d e l i j k behoefte t e voldoen, gelet op h e t a a n t a l aanvragen d a t jaarlij ks door de buitenlandse posten wordt gedaan. Tenslotte de Wereldomroep. In h e t kader van deze studie vormt behandeling hiervan e e n zij spoor. De beschreven af delingen van de betrokken vakministeries hebben slechts incidenteel bemoeienis m e t de a c t i v i t e i t e n van d e z e organisatie. Daar s t a a t tegenover d a t h e t takenpakket van de W ereldomroep omvangrij k is, evenals h e t bereik van h e t merendeel van h a a r programma's. Ook q u a begroting bestrij kt de W ereldomroep e e n aanzienlij k breder t e r r e i n dan h e t t o t a l e bilater a l e beleid i n Nederland. Kon de eerstgenoemde i n 1984 over 57 t o t 6 2 miljoen gulden beschikken, voor h e t bilaterale beleid was slechts 18 miljoen gulden beschikbaar. Deze vergelij king illustreert e e n s temeer de geringe omvang van de bilaterale activitei t e n van de overheid. Teneinde de wederkerigheid van de cult u r e l e uitwisseling tussen om roepen i n verschillende lande n te verzekeren, is h e t functioneren van de binnenlandse omroep van groot belang (de Wereldornroep i s vooral e e n exporteur van Nederlandse cultuur). Om d e z e redenen zij n de l a a t s t e jaren i n h e t merendeel van de c u l t u r e l e accoorden paragrafen opgenomen over de i n z e t van de omroep a l s cultuurproducent e n cultuurverspreider.
2.1 1
Uitwisselingsactiviteiten
Zowel bezoekersprogramma's a l s beurzen worden t o t de uitwisselingsactiviteiten gerekend. De beurzen hebben betrekking o p wetenschappelij ke uitwisselingen, maar ook o p kortlopende cursussen e n vakopleidingen voor volwassenen uit ontwikkelingslanden. Bij h e t verzarnelen van de data hieromtrent
bleek d a t regi-
s t r a t i e van h e t a a n t a l uitwisselingen s l e c h t s i n beperkte mate plaatsvindt. Daardoor kan slechts e e n summier inzicht in de omvang van dit beleidsinstrument worden gegeven. Bezoekersprogramma's worden door de Dienst Voorlichting Buitenland van Buitenlandse Zaken e n door W V C verzorgd (afdeling Voorlichting Internationale Betrekkinge n). Buitenlandse Zaken richt zich hierbij vooral op buitenlandse j ournalisten die men door middel van gerichte programma's informeert over Nederland. Vaak fungeren staatsbezoeken a l s c o n c r e t e aanleiding voor h e t organiseren van dergelij ke programma's, a1 komt h e t eveneens voor d a t journalisten zelf h e t initiatief nemen. In h e t l a a t s t e geval beziet men per individuele aanvraag of begelei ding e n subsi diering door Buitenlandse Zaken z a l worden verleend; dit i s
afhankelijk van h e t e f f e c t dat m e n van h e t bezpek verwacht. Het e f f e c t wordt vooral g e m e t e n i n t e r m e n van h e t a a n t a l a r t i k e l e n e n berichten, die de betreff e n d e journalist na a f l o o p van z i j n bezoek publiceert. Het e x a c t e a a n t a l bezoekers d a t Buitenlandse Zaken de afgelopen jaren h e e f t ontvangen i s h e l a a s onbe'
kend. WVC o r g a n i s e e r t e v e n e e n s bezoekersprogramma's, voornamelij k binnen h e t kader van de c u l t u r e l e verdragen. In 1984 vonden 50 v a n d e z e bezoeken p l a a t s (en vijf in h e t kader van de R a a d van Europa); bij ongeveer de helft van de buitenlandse bezoeken vond begeleiding door WVC plaats. .Voor de t w e e d e categorie, uitwisselingen door middel van beurzen, ligt h e t z w a a r t e p u n t bij h e t minsterie van Onderwijs e n Wetenschappen. WVC kent g e e n beurzen voor l a n g e r e termij n; incidenteel worden werkbeurzen t e r beschikking gesteld voor den t o t t w e e maanden t e n behoeve van h e t volgen van opleidingen die in Nederland n i e t aanwezig z i j n Het b e t r e f t in de regel beursalen m e t e e n reeds af geronde vooropleiding.
In 1984 vonden in t o t a a l drie toekenningen
plaats. Daarnaast coordineert WVC de beurzenprogramma d i e voor Nederlands voortvloeien uit h e t beleid van de R a a d van Europa; t e v e n s worden i n d e z e gevallen beperkt f a c i l i t e i t e n verleend. Ceconcludeerd moet e c h t e r worden d a t uitwisselingsactiviteiten geen prioriteit vormen i n het door WVC gevoerde b e l e i d Onderwij s e n Wetenschappen c o n c e n t r e e r t zich vooral op u i t w i s ~ e l i n ~ -met en een wetenschappelijk karakter. O p basis van d e z e e r beperkte hoeveelheid geaggregeerde gegevens d i e hieromtrent a a n de archieven van dit ministerie konden worden o n t l e e n d moet e c h t e r worden v a s t g e s t e l d dat h e t merendeel van de wetenschappelijke uitwisselingen plaatsvinden buiten h e t d i r e c t e gezichtsveld v a n & d i r e c t i e IB. Een groot a a n t a l door de overheid gesubsidieerde uitwisselingen
lij kt plaats te vinden buiten h e t kader van h e t buitenlands cultureel beleid. Act i v i t e i t e n die we1 binnen h e t kader van dit beleid plaatsvinden zijn omschreven i n de protocollen of uitvoeringsprogramma's v a n de c u l t u r e l e verdragen. Wanneer e r g e e n c u l t u r e e l accoord is af gesloten worden bijzondere programma's of af spraken geform uleerd waarin de uitwisselingsactiviteiteri t u s s e n Nederland e n h e t partnerland nader zij n g e r e g e l d De subsidies w o r d e n voor e e n beperkte duur verstrekt; op l a n g e r e termijn dienen de aanvragers financieri ng langs a n d e r e wegen, bij voorbeel d van unibersi t e i t e n,
te verkrijgen. Deze overwegingen zij n door de minister van Onderwijs e n Weten-
schappen i n de onderstaande richtlij n geformuleerd: "De voorgestelde wetenschappelij ke uitwisseling moet altij d plaatsvinden binnen h e t kader van e e n t o t stand te brengen samenwerkingsproject t u s s e n den of m e e r d e r e instellingen van beide landen, waarvan h e t onderwerp expliciet i s omschreven e n vastgelegd. Is h e t project t o t stand gekomen dan
zal de e v e n t u e e l daaruit voortvloeiende uitwisseling i n de initiele f a s e door h e t ministerie gefinancierd kunnen worden. In beide gevallen z a l de goedkeuring van h e t College van Bestuur modzakelijk zijn, d i e daarbij z i j n eigen prioriteiten z a l stellen." In 1985 b e s t e e d d e de c e n t r a l e d i r e c t i e IB van Onderwijs e n Wetenschappen f 927.000 a a n de subsidiering van wetenschappelij ke uitwisselingen. Daarnaast w e r d ruim 3 miljoen uitgegeven a a n algemene beurzenprogramma's m e t verschil-
De F ulbright-programma's maken hiervan deel uit. Tij dens e e n rondgang o p h e t uitvoerende niveau bleek dat de c e n t r a l e d i r e c t i e IB a a n t a l l e n gediende e n gehonoreerde a a n v r a g e n niet jaarlij ks registreert. Het w a s evenmin
lende lande n.
mogelijk om te a c h t e r h a l e n h o e groot h e t aandeel s t u d e n t e n uit ontwikkelingslanden is d a t zich onder d e z e aanvragers bevindt. Voor d e z e l a a t s t e groep geldt d a t de Nederlandse overheid v i a verschillende a n d e r e wegen mogelijkheden verl e e n t voor kortdurende studieverblij ven i n Nederland. Z o v e r s t r e k t e Ontwikkelingssamenwerking i n 1984 1200 fellowships maanden
-
-
met e e n gemiddelde duur van 7,4
a a n volwassenen uit Derde Wereldlanden; d e z e kregen hierdoor de
kans zich beroepsmatig (niet academisch) verder te bekwamen i n Nederland.
2.12
Conclusie
H e t buitenlands cultureel beleid i n Nederland is, i n vergelijking m e t a n d e r e Westeuropese landen, betrekkelijk l a a t ontstaan.
Mede daardoor h e e f t h e t
Nederland t o t o p h e d e n ontbroken a a n e e n duidelijk geprofileerde c u l t u r e l e dimensie i n de buitenlandse politiek; e e n gegeven waardoor Frankrij k zich bijvoorbeeld lange tij d h e e f t kunnen onderscheiden van omringende Europese landen. Weliswaar t e k e n e n zich de l a a t s t e jaren e n k e l e nieuwe beleidslijnen af, z o a l s de rol van cultuur bij exportbevordering, d u s t e r m a n i f e s t a t i e s e n de toegenomen a a n d a c h t voor de r e l a t i e ontwikkelingssamenwer king e n cultuur. Deze ontwikkelingen z i j n e c h t e r van r e c e n t e datum; de manier w a a r o p zij h e t beleid z u l l e n g a a n k i n v l o e d e n staat nog n i e t vast. Bij de e v a l u a t i e van de c o n c e p t u e l e ontwikkeling van h e t beleid w e r d g e w e z e n op e e n a a n t a l f a c t o r e n die t e n dele & huidige stand van z a k e n kunnen verklaren. Deze f a c t o r e n waren: de beperkte f i n a n c i e l e middelen, de geringe politieke belangstelling voor (buitenlandse) cultuurpolitiek, h e t "klei ne- landen defaitisme", e n de huidige organisatie van h e t b e l e i d
In hoeverre Nederland met betrekking t o t de bovenstaande punten afwijkt van andere W esteuropese landen wordt i n het slothoof dstuk uitvoerig besproken. Tevens worden i n dat hoofdstuk enkele van de nieuwe beleidsontwikkelingen geevalueerd i n het licht van de ervaringen die men i n andere landen hiermee heef t opge daa n.
2.13
Noten E. Boekman, Overheid en Kunst in Nederland (diss.), Amsterdam 1939.
F. Hoef nagels en A. Reinders, Kunst, Kunstbeleid en Administratief Recht, Pr6-advies voor Vereniging - voor Adm. Recht, Alphen aan den Rijn 1983. Centrum voor Staatkundige Vorming, Internationaal cultureel .beleid, Den Haag 1971. zie: J. Smiers, Cultuur in Nederland 1945-1 955 (diss.), Nijmegen 1977. ibid, hfdst 2. Eerste Kamer, Zitting 1956-57, 21 28. Eerste Kamer, Zitting 1957-58, 2286. Eerste Kamer, Zitting 1958-59, 2018. Tweede Kamer, Zitting 1970-71, 10 916. J. de Jong, Cultuurpolitiek: hordenloop van jaren, in: Internationale Spectator - 28 (19711, blz. 510-520. Tweede Kamer, 27 augustus 1985, 6241 ev. Norges Officielles ~ u l t u r a r b e i t ,Oslo 1985. J. de Jonn, 1974, blz. 510-520. Bijlage ~ ; ; k e d e ~ a m e r ,deel 11, Zitting 1970-71, 10 916, nrs. 1-4. D e Koster ea.; Tweede Kamer, Zitting 1974-75, 10 916, nr. 6. Tweede Kamer, Zitting 1976-77, 14 206, nrs. 1-2. Tweede Kamer, Zitting 1978-79, 14 206, nr. 7. ibid, nr. 13. ibid, nr. 8. ibid, nr. 11. 21) Tweede Kamer, Vergaderjaar 1984-85, nrs. 1-2. 22) UCV 12, 28 oktober 1985, 12-1. 23) Tweede Kamer, Vergaderjaar 1983-84, 18 206, nrs. 1-2. Zie verder: W. Ellenbroek, Nieuw Koopmanselan bij het cultureel zaken doen, in: D e Volkskrant 24 april 1985; A. Gelder, Economie en Cultuur straks twee-eenheid, in: Export Magazine, 2 mei 1984, blz. 5-9; M. Hilebrands, Oude meesters goed voor nieuwe machten, in: Export Magazine 2 mei 1985, blz. 64-66; H. Olink, Kunst voor de koopman, in: Intermediar 25 januari 1985; F. van Puffelen (e.a), Meer dan een miljard. D e economische betekenis van de professionele kunsten in Amsterdam, Amsterdam 1985. Overigens is het onderwerp minder nieuw voor Nederland dan sommigen lijken t e veronderstellen, zie J. Pen, Kunst en Commercie, in: Hollands Maandblad 1964-65, blz. 7-10. 24) Rijwij k 1985, blz. 2. 25) Staatscourant 2 september 1985, nr. 169, blz. 2. 26) C ulturele dimensi es van 0 ntwi kkelingssa&enwerking, Aantekening ten behoeve van de UCV 28 oktober 1985, blz. 1. 27) - H. Olink, 1985. 28) Tweede Kamer, Vergaderjaar 1984-85, 18 469, nrs. 2-3, blz. 56. 29) Nationale Unesco Commissie, Cultuurbegrip en cultuurbeleid, Amsterdam 1974. 30) M. Mouri k, Naar een actief buitenlands cultureel beleid, in: Internationale Spectator 35 (19811, blz. 342-45. Voor de politieke functies van het publiceren van beleidsnota's, zie: U. Rosenthal en A. Ringeling, Regeren door nota's, in: Beleid en Maatschappii 1976, blz. 64-72; A. Hoogerwerf, Een regeringsnota in een beleidsproces: mobilisatie van steun?, in: Beleid en Maatschappii 1976, blz. 73 -81. 3 1) J. Voorhoeve, De slinke nde rol van Nederland, in: Internationale Spectator 39 (1985), blz. 69-78. 32) Door Voorhoeve ontleend aan H. Kissinger, The troubled partnership, New York 1965.
33) S. Rozemond, Nederland e n & internationale culturele betrekkingen, in: Internationale S p e c t a t o r 3 9 ( 1985), blz. 150-56. 34) Zie voor e e n heldere uiteenzetting van dit probleem: H. v.d Berg, De structuur van h e t kunstbeleid, S C P - ~ a h i e r44, ~ iswij j k 1985. F. Hoefnagels e n A. Reinders, 1983, blz. 116. ibid, blz. 136. Ministerie van Buitenlandse Zaken, Fu ncties e n Taken Voorlichtingsdienst Buitenlandse Zaken, Den Haag 1973. R. Kousbroek, In Nederland i s a a n cultuur weinig behoefte, in: NRC Handelsblad 1 9 septem ber 1978. Ministerie van Buitenlandse Zaken, Holland- Amerika 200, Den Haag 1983, blz. 3. Tweede Kamer, Vergaderjaar 1983-84, hfdst. 8, IT.2 , blz. 126. S t a a t s s e c r e t a r i s Bolkenstein, Staatscourant 2 augustus 1985, nr. 169, blz. 2. zie S t a a t s c o u r a n t 1 7 januari 1968, nr. 12, blz. 5. ACS-115243. Jaarboek Buitenlandse Zaken 1973-74, Den Haag 1975, blz. 137. R a a d voor de Kunst, Nederlands c u l t u r e l e instituten in h e t buitenland, Den Haan 1984, blz. 2. ~ w & d e ~ a m e r ,Vergaderjaar 1978-79 (Tweede Nota Internationale Culturele Betrekkingen), 14 206. Gecit. in Koninkrijk d e r Nederlanden, Kunst e n cultuurbezit, Den Haag zj., blz. 9. B. de Hoog, De Nederlandse Taalunie: d r i e werkelijkheden, in: Ons Erfdeel 26 (1983), blz. 1-8; Grensverkeer i n de Nederlandse l e t t e r e n van t o e n e n nu, in: Tijdschrift over Nederlandse Letterkunde 2 (1985, N. 6 ; O n t w e r p voor e e n Nederlandse Taalunie, Den Haag 1976. De Taalunie, De Nederlandse Taalunie, Den HaagIBrussel 1982, blz. 33. Tweede Kamer, Zitting 1980-81, 16 622. Voor gedetailleerde beschrij vingen van & structuur e n f uncties van de Taalunie: 0. de W andel, & ~ e d e r l a n d s eTaal unie. Hef boom voor taalintegra tie, in: Nieuwsbrief ~ e r e n i g i n gNederland in den Vreemde 8 (19841, nr. 29, blz. 6-7; 0. & W andel, Samenwerking Belgische e n Nederlandse cultuur e e n z a a k van overheden, in: NRC ~ a n d e l s b l a d4 januari 1986. Nederlandse Taalunie, Begroting 1985, Den Haag 1984. K. Middelhoff, Het buitenland l e e r t Nederlands, De Tijd 24 a s u s t u s 1979; A van Seggelen, Les t5tudes n k r l a n d a i s e s e n France, Septentrion 10 (19811, blz. 12-17. M. van Tyghem, Vertaling van Nederlandstalige literatuur, Den Haag 1985. Delta 1 (19581, blz. 1. Commissi e H e r o r i e n t a t i e Overheidsvoorlichting, Openbaarheid openheid, Den Haag 1970, blz. 192. Stichting O m Erfdeel, T h e Low Countries. Review of A r t s a n d Society in Flanders a n d t h e Netherlands. Rapport over e e n onderzoek, RekkemIRaamsdonksveer 1984. Gegevens ontleend a a n Concept J a a r v e r s l a g WVC 1985. BBC Handbook 1976. Radio Nederland W ereldomroep, Uitgangspunten voor h e t - programmabeleid, Hilversum 1976. Ontleend aan: Radio Nederland Wereldomroep, Het Nederlandse kortegolf station, Hilversum, z.j.; Radio Nederland Wereldomroep, Jaarverslag 1984, Hilversum 1985. Tweede Kamer, Vergaderjaar 1983-84, hfdst. 16, nr. 3 , blz. 56.
CASE-STUDIE 2 GROOT-BRITTANNIE: DE BRITISH COUNCIL
3.1
Inleiding
In de afgelopen decennia h e e f t de British Council voor a n d e r e w e s t e r s e landen model g e s t a a n o p h e t gebied van de c u l t u r e l e betrekkingen. De Council werd opgericht door e e n democratische regering i n e e n tijd dat a f g e z i e n van Frankrijk
- het meeste
-
w e r k om de verdiensten van h e t eigen politieke systeem i n h e t
buitenland te propageren v e r r i c h t werden door fascistische of communistische rCgimes. Doordat de Council a1 langer dan e e n halve e e u w b e s t a a t , wekt hij de indruk van e e n g r o t e continuiteit. Toch is dat bij nadere beschouwing meer schij n dan realiteit. Het volgende overzicht is i n hoofdzaak gebaseerd o p periodieke e v a l u a t i e s van h e t w e r k van de British Council door commissies, ingesteld door de Britse overh e i d Sommige van de evaluatie-rapporten waren niet d i r e c t te raadplegen, z o d a t voor i n f o r m a t i e te r a d e moest worden g e g a a n bij de semi-officiele geschiedschrijving over de British Council door F r a n c e s ~ o n a 1 d s o n . l ) Documentatie-materiaal over de ontwikkelingen van de l a a t s t e vijf jaren is x h a a r s ; voor deze periode moest daarom worden a f g e g a a n o p de jaarverslagen van de Council. In tegenstelling t o t de gevalsstudies o v e r Nederland, Zweden e n de Bondsrepubliek Duitsland zijn voor deze studie g e e n interviews gehouden. Qua s t r u c t u u r i s d e z e s t u d i e e c h t e r we1 degelijk vergelijkbaar m e t de o v e r z i c h t e n van h e t buitenlands cultureel beleid i n de drie a n d e r e landen.
3.2
Het begrip "culturele betrekkingenu e n z i j n historische ontwikkeling i n
Groot-Brittannie De Britse regering d e e d p a s in de jaren '40 voor h e t e e r s t van z i c h spreken o p h e t gebied van kunst e n cultuur. Een politiek van laissez-faire, e e n puriteinse t r a d i t i e van argwaan t e n a a n z i e n van de kunsten, e n e e n liberale z o r g dat kunst niet ondergeschikt mocht z i j n a a n overheidsbelangen e n -beleid voorkwamen d a t de overheid zich o p g r o t e schaal met cultuur bemoeide. P a s t o e n de Britse soevereiniteit gevaar liep, ging men de waarde van h e t c u l t u r e l e erfgoed beseffen, e n ging m e n dit exploiteren t e n behoeve van d e oorlogsinspanning. Zodoende
werd gedurende de Tweede Wereldoorlog de Council f o r t h e Encouragement of Music a n d t h e A r t s (CEMA) opgericht. De oprichting v a n de CEMA was voorafgegaan door die van de British Council, wiens inspanningen om het buitenland te voorzien van "A national interpretation" aanvankelijk s l e c h t s minimaal door de Britse regering gesubsidieerd werden. De e e r s t e voorzitter van de Council, Lord Tyrell, beschreef zijn werk ooit onder de t i t e l "Promotion of t h e British Outlooktt met de volgende woorden: "Wij zij n van mening dat h e t onderwijs van de Engelse t a a l in o n z e activit e i t e n e e n vooraanstaande plaats moet innemen. G..) Maar wij beseffen t e r dege d a t m e t h e t aanleren van o n z e t a a l slechts & toegang wordt geschapen m a r i e t s veel breders, namelijk M a r e e n waardering van de specifieke Britse bij drage a a n de kunsten e n de wetenschappen, a a n h e t onderwijs, e n a a n die instellingen die de maatschappelijke structuur van ons land vormen, e n h a a r besturen. Ik a a r z e l niet om te zeggen dat de huidige verwarring e n spanning i n e e n groot deel van de wereld e e n uitstekende gelegenheid Cn d e noodzaak schept voor ons om o n z e visie op h e t l e v e n a a n a n d e r e landen te presenteren, opdat zij samen m e t a n d e r e visies e e n beslissende bijdrage kunnen leveren a a n de ideeen die de huidige e n toekomstige generaties zullen voo r t br enge n" 2) De oprichting van de British Council in 1934 was mogelijk dankzij e e n s u b s i d e van 5.000 Engelse ponden uit de Schatkist, bescheiden commerciele bijdragen, e n particuliere giften. In 1939 was h e t jaarlijkse budget gegroeid t o t $ 400.000, ofwel ongeveer CCn-tiende van w a t de Franse overheid dat jaar uitgaf aan cultuur, e n slechts 2% van de overeenkomstige uitgaven door de Duitse regering. 3 In 1940 ontving de British Council e e n Royal Charter. Zijn taakomschrijving h e t propageren van de Britse z a a k in h e t buitenland
-
-
was identiek a a n die van
h e t nieuw opgerichte ministerie van Voorlichting, waardoor men in elkaars vaarwater t e r e c h t dreigde te komen. Een commissie boog zich over dit probleem, e n concludeerde daarop d a t e r e e n fundamenteel onderscheid tussen h e t ministerie e n de Council bestond: h e t ministerie van Voorlichting w a s e e n oorlogsorganisatie, terwijl de British Council, volgens de commissie, te kenschetsen was a l s "een
permanente instelling belast m e t de plicht om evenzeer i n oorlogs- als i n vredestij d de Bri tse idealen e n levensopvattingen te verspreidenu. De Council moest zijn w e r k beperken t o t h e t terrein van de cultuur, terwijl h e t ministerie v a n Voorlichting programma's van propaganda gericht op h e t buitenland moest uitvoerene4) De conclusies van d e cornmissie waren evenwel slechts e e n papieren compromis voor e e n scherp conflict inzake h e t voortbestaan van de British Council in oorlogstijd In d e z e principiele kwestie verdedigde Sir J o h n Reith, ex-voorzitt e r van de British Broadcasting Corporation, & BBC, e n daarna minister van Voorlich t i ng, in 1940 h e t volgende standpunt:
"Het is bij voorbeeld onmogelij k om' te zeggen waar culturele a c t i v i t e i t e n eindigen e n w a a r propaganda begint, e n m e t zekerheid z i j n a l l e a c t i v i t e i t e n van de Council in f e i t e op propaganda georienteerd e n daarvoor van betekenis. Bovendien, h o e z e e r propaganda-motieven of overheids-controle ook ontkend worden, betwijfel ik d a t men i n h e t buitenland hierin gelooft. Ondanks d e grondwettelij ke onafhankelij kheid van de BBC, Cbij voorbeeldl geloofden buitenlanders z e l f s i n vredestijd d a t h e t e e n instrument in handen van de regering w a s " 5)
De voorzitter van de British Council Lord Lloyd of Dolobran, bracht hiertegen in: "Het is een fundamentele paradox d a t h e t politieke e f f e c t van culturele propaganda toeneem t M a r m a t e die propaganda meer wordt losge koppel d van politieke propaganda. G..) Het negeren van d i t principe waarvan de geldigheid i n de ervaringen van onszelf e n van propaganda-specialisten in h e t buitenland a1 talloze keren bewezen is, is vragen om mislukking. De aanwezigheid van overheids-controle, of h e t vermoeden ervan, is niet van invloed o p d e z e zaak: ik ben e r v a n overtuigd d a t h e t bestaan van e e n dergelijk vermoeden met betrekking t o t d e BBC niet a l s e e n argument beschouwd kan worden om de BBC a a n de regering ondergeschikt te maken, evenmin a l s kan worden beargumenteerd dat, omdat The Times in h e t buitenland beschouwd wordt a l s e e n officiele krant, zij d a t daarom n e t z o goed ook kan worde n." 6 ) Het leidend beginsel van de British Council was te voorkomen d a t men de organi-
s a t i e in h e t buitenland z o u o p v a t t e n a l s e e n officiele overheids-instantie.
De
Council was namelijk bang dat dit de a c t i v i t e i t e n i n gevaar z o u brengen, omdat d e z e dan a l s propagandistisch afgedaan zouden kunnen worden. Tegelij kertijd benadrukte de Council de voordelen d i e de a c t i v i t e i t e n opleverde n voor Groot Bri ttannie. Hij schilderde zichzelf bij voorbeeld in h e t J a a r v e r s l a g over 1944 af als wegbereider voor de uitbreiding van de handel. The British Council, z o wordt vermeld, "is e e n organisatie met wereldwijde a c t i v i t e i t e n om de 'goodwill' t e n a a n z i e n van Groot-Brittannie te bevorderen, e n om de weg te banen voor Britse overzeese handel i n h e t M-oorlogse tij dperkl'?)
Waarschij nlij k w a s e e n dergelj ke
verklaring hoofdzakelij k ingegeven &or bezorgdheid over de onzekere toekomst van d e Council. In t i e n jaar was de British Council s t e r k gegroeid; tussen 1934-35 e n 1944-45 nam de jaarlijkse begroting t o e van 5,000 Pond Sterling t o t 3,5 miljoen Pond. Deze snelle groei i s te verklaren uit de f u n c t i e van de Council i n oorlogstijd: tijdens & Tweede Wereldoorlog fungeerde hij voornamelijk a l s instrument om & sympathie van de neutrale en & Ceallieerde landen voor 'bet Britse" te veroveren e n te behouden. Maar a1 i n november 1944 beschouwde premier Winston Churchill de British Council als "stellig CCn van de e e r s t e objecten rijp voor inkrimping zodra de oorlog beeindigd is". 8 ) Na e e n kritisch onderzoek werd h e t e e r s t e na-oorlogse budget van de Council
verlaagd t o t 2,8 miljoen Pond
Het ministerie van Voorlichting werd
weliswaar opgeheven maar niet geheel ontmanteld, aangezien zijn overzeese vertegenwoordigingen werden overgenomen door h e t ministerie van Buitenlandse Zaken, e n e r in Londen e e n ' C e n t r a l O f f i c e of Information" werd opgericht. In 1946 werd h e t functioneren van de British Council opnieuw geevalueerd. Dit leidde tot e e n verlenging van zijn mandaat m e t vijf jaar. Ter voorkoming van doublur e s in de a c t i v i t e i t e n werd de Council opgedragen zich uitsluitend bezig te houden met onderwijs e n cultuur; de algemene voorlichting o v e r Groot Brittannie i n h e t buitenland moest hij overlaten a a n de nieuw ingestelde British Information ~ervices.'')
De taak van laatstgenoemde werd omschreven a l s & presentatie i n
andere landen van "een representatief beeld van h e t Britse politiek beleid, van de Britse instituties, en van de Britse 'way of lifett'. Een helder onderscheid tussen "politiek" e n "cultureel" werd hierbij overigens niet gemaakt. 3.2.1
De periode na W.O. I1
Na de oorlog z a g de British Council zich voor de taak geplaatst de culturele e n wetenschappelij ke communicatie, die door de oorlog was verstoord, weer te hers t e l l e n De opkomst van de Koude Oorlog z o u dit streven e c h t e r a1 snel bemoeilij k e n Sir Alexander Cadogan, s t a a t s s e c r e t a r i s van Buitenlandse Zake n, rich tte zich begin 1945 in e e n brief a a n de voorzitter van de Council: "Onze mogelijkheden om directe politieke invloed uit te oefenen zullen i n & meeste Oosteuropese landen waarschij nlij k beperkt zij n Daarom zullen middelen voor de indirecte beinvloeding, z o a l s h e t lange-termijn werk van de British Council, e r g waardevol z i j n " 11) Nadat in West-Europa & overwinning over de As-mogendheden e e n f e i t was, kon de British Council voortbouwen o p veel goodwill. Een politiek waarnemer, Richard A uty , schreef hierover: "De Council keerde terug i n Europa in h e t kielzog van de Geallieerde legers, en legde Frankrij k e n I talie a l in 1944 weer open, dus voordat de oorlog voorbij was. Onder de bevrijders was de Council h e t meest geliefd e n h e t meest gerespecteerd. Hij vertegenwoordigde de conti nuiteit van Europa's cultureel verleden dat overal onderbroken w a s geweest door fascisme, oorlog, en bezetting. C..) De hervormingen van de nieuwe Labourregering werden nauwgezet gadegeslagen door mensen die zelf op zoek waren m a r modellen voor hun eigen sociale wederopbouw Afgezien van de Sovjet-Unie, waar hij geen toestemming kreeg voor z i j n activiteiten, was de Councils invloed in Europa enorm. Van Boedapest e n Ankara tot Parijs e n Lissabon organiseerde e e n netwerk van kantoren e n instituten studie-bezoeken e n cursussen in Groot Brittannie - en vaak o o k plaatselij k - voor duizenden onderwijzers, geleerden, e n a n d e r e specialisten die gedurende & lange oorlogsjaren gehunkerd hadden m a r contacten. De Council wist m e t g r o t e doeltreffendheid gebruik te maken van Engelands belangrij kste winstpunt, namelij k h a a r immense populariteit. Het was e e n schoolvoorbeeld van h e t principe van voortbouwen o p succes." 12) '
....
Omstreeks 1947 was de e u f o r i e e c h t e r verdwenen. De Britse economie w a s e e n instorting nabij, hetgeen aanzienlijke bezuinigingen i n de collectieve uitgaven noodzakelij k maakte. In Oost-Europa tolereerden de a u t o r i t e i t e n slechts nog symbolische presentaties van W esterse cultuur-produkten a a n de bevolking, waardoor h e t werk van de British Council in sommige landen bijna, e n i n a n d e r e helemaal onmogelijk werd.13) En weliswaar niet om politieke, maar om f i n a n c i l l e redenen moest
he
Council zich uit e e n a a n t a l s t e d e n i n West-Europa e n Latijns-Amerika
(meestal niet de hoofdsteden) volledig terugtrekken, e n in a n d e r e s t e d e n z i j n act i v i t e i t e n aanmerkelij k beperken.
Deze beperking van de werkzaamheden i n Europa betekende e e n her-orientatie in h e t werk van de British Council. Toen in de jaren vijftig h e t proces van dekolonisatie versneld plaatsvond, gingen de a c t i v i t e i t e n van de Council zich concentreren o p de koloniale landen e n de landen van h e t Gemenebest. De nieuwe welvaart b o d de gelegenheid om h e t werk van de Council uit te breiden. Het Engels stond op h e t punt om de belangrijkste wereldtaal te worden, waardoor h e t taalonderwijs nieuwe kansen bood de positie van Engeland i n h e t buitenland t e verbeteren.
De band tussen de t a a l e n sympathie voor Engeland werd door CCn van de commissies die de Council evalueerde, de Drogheda Commissie, in 1954 a l s volgt verklaard: "Kennis van de Engelse t a a l leidt t o t de wens Engelse boeken te lezen, met Engelse mensen te spreken, e n te leren over h e t Engelse leven, of e e n bepaald a s p e c t ervan. Voor de studie in vele takken van wetenschap e n van technologie, e n natuurlijk ook voor de studie van Engelse literatuur, geschiedenis, e n de Engelse instituties, is kennis van h e t Engels tegenwoordig inderdaad bijna onmisbaar. Buitenlanders die zich de moeite van h e t Engels-leren hebben getroost zij n daarom meestal blij om bij e e n Brits Instit u u t of e e n "Anglophile Society" te horen. Dergelijke instellingen bieden hun kwalita tief hoogwaardige bibliotheken m e t Engelstalige boeken e n tij dsch rift e n die in veel landen nergens a n d e r s verkrijgbaar zij n Om succesvol te zij n moet e e n Instituut of e e n Vereniging e c h t e r tevens e e n club-atmosf e e r ontwikkelen waarin lezingen, filmvertoningen, recitals, h e t voorlezen van toneelstukken e n a n d e r e 'culturele a c t i v i t e i t e n ' alle hun aandeel h e b b e n
(..I H e t Instituut is eveneens h e t hoofdkantoor van waaruit de Directeur van de British Council e n zij n medewerkers zich systematisch inspannen om contact e n te leggen e n te onderhouden m e t vooraanstaande personen o p educatief, wetenschappelijk, e n cultureel gebied a a n de universiteiten, bij de overheid, e n bij andere instellingen i n de gastlanden. O p verzoek s t u u r t h e t Instituut films, lezingen, boeken, tijdschriften, enzovoorts naar d e z e instanties, waardoor h e t de invloed van de Council over e e n groot gebied verspreidt. d..) Als gevolg van a1 d e z e c o n t a c t e n binnen e n buiten h e t Instituut zullen de Council-Representatives in h e t buitenland veel verzoeken ontvangen van mensen - sommige reeds uitblinkend i n hun beroep, a n d e r e n i n h e t postacademisch onderzoek - d i e Groot-Bri t t a n n i e willen bezoeken, meestal teneinde e e n bepaald onderwerp nader te onderzoeken. Uit dit gezelschap worden de bezoekers gekozen (. ..) wier ondersteuning de moeite waard geacht wordt, evenals & British Council-geleerden e n de beurs-ontvangers. In
Groot-Brittannie onderhoudt de Council e e n organisatie voor de begeleiding van de verschillende categorieen van bezoekers, waarvan velen overigens zelf hun onkosten dragen e n alleen behoefte hebben a a n materiele voorzieni ngen. G.) Aldus, alhoewel de methode geenszins politiek is, l e v e r t zij uiteindelijk n a a r a l l e waarschij nlij kheid aanzienlij ke commerciele en politieke voordelen op. Omdat d e z e zich e c h t e r pas na verloop van jaren voordoen, rnoet h e t w e r k van d e British Council in wezen beschouwd worden a l s e e n lange-termijn investering." 14) Sarnenvattend kan men concluderen d a t de verhouding tussen voorlichting, culturele zaken, e n propaganda ingewikkeld is, z o a l s de discussie over & rol van d e British Council illustreert. Oorspronkelijk werd de British Council opgericht a l s tegenwicht voor de propaganda in vredestijd van Duitsland e n Italie. In de Tweede Wereldoorlog werd in Groot-Brittannie h e t rninisterie van Voorlichting opgezet, maar ondanks de meer neutrale naam waren zij n t a k e n i n f e i t e dezelfde a l s die van de "Director of Propaganda t o Enemy Countries" tij&ns & E e r s t e Wereldoorlog. De a c t i v i t e i t e n van & British Council werden aanzienlij k uitgebreid door de Britse regering orndat zij & Engelse invloed i n h e t buitenland versterkten. D e British Council was geneigd zichzelf a l s e e n niet-politieke organisa-
tie te beschouwen, orndat hij niet fungeerde a l s spreekbuis van d e regering; rnaar juist d e z e onafhankelij b e i d rnaakte de Council politiek goed bruikbaar voor de Britse o v e r h e i d En t o e n de &kolonisatie eenrnaal goed o p gang kwarn z a g men
de uitbreiding van h e t werk van de British Council als e e n rniddel om e e n tastbare Britse invloed i n de Derde Wereld na de beeindiging van h a a r politieke dominantie, te h a n d h a v e n In 6en van de evaluatie-rapporten a a n de Britse regering inzake de overzeese vertegenwoordiging wordt & verhouding tussen voorlichting e n cultureel werk i n internationale be trekkinge n a l s volgt besproken:
"Het rnoet niet alleen de t a a k van de overzeese voorlichtingsdiensten [= British Information Services, BBC External Broadcasting Services, en d e British Council - AS] zijn om h e t Britse beleid in h e t buitenland te verklar e n e n te ondersteunen, rnaar ook, om z o actief mogelijk te informeren over & Britse cultuur, taal, e n prestaties. t'Propaganda'l zou ee n gepast woord z i j n voor deze functie, a l s h e t niet zo'n ongunstige connotatie h a d Doeltreffende overzeese voorlichtingsdiensten zij n e e n belangrij k onderdeel van o n s arsenaal. O p h e t gebied van de propaganda moet men zich net z o a i m p e t i t i e f opstellen a l s i n de politiek of in de internationale handel. Terughoudendheid be tCkent eenvoudigweg d a t van e e n goede gelegenheid geen gebruik gemaakt wordt. Anderzijds moet men n i e t vergeten d a t ongeloofwaardige propaganda ineffectief of z e l f s contra-productief is. (...) Selectiviteit in de methode i s van h e t hoogste belang." 15)
3.3
Motiveringen v a n h e t cultureel beleid
I n de vorige paragraaf over de geschiedenis van de British Council e n o v e r h e t concept van culturele betrekkingen e n de Britse ervaringen terzake, zij n reeds diverse motiveringen van h e t beleid a a n de orde geweest. Hier worden de bevindingen van de verschillende evaluatie-mmrnissies die h e t werk van de British Council hebben geevalueerd, aan e e n nadere beschouwing o n d e r w o r p e n Halverwege de jaren dertig werden de doelstellingen van de British Council voor h e t e e r s t geformuleerd Uit de vergelijking van deze globale taakomxhrijving met d i e uit de jaren z e v e n t i g blijkt dat zij sindsdien niet veel veranderd is: 1935:"- De bevordering i n h e t buitenland van e e n bredere waardering van de Britse beschaving e n cultuur, door h e t a a n l e r e n van de Engelse t a a l a a n te moedigen, e n zodoende de kennis van de Engelse literatuur e n van d e Engelse bijcfragen a a n muziek e n a a n de kunsten, de w e t e n x h a p , h e t filosofisch denken e n a a n d e politieke praktij k te verbreden e n verdiepen; - De aanmoediging van ~ u l t u r e l e e n educatieve uitwisselingen tussen Groot-Brittannie e n a n d e r e landen, e n m e t betrekking t o t de educatieve uitwisseling, h e t bevorderen van de studie e n s t a g e s van studenten a a n Britse onderwijsinstellingen, technische bedrijven, e n fabrieken, evenals het stimuleren van bezoeken van studenten uit Groot-Brittannie a a n h e t buitenland; - Mogelijkheden c r e e r e n om de Britse culturele t r a d i t i e in C a n a d a e n Nieuw-Zeeland te onderhouden e n te versterken; - Het garanderen van de continuiteit van h e t Britse onderwijs i n & kale nien e n i n de overzeese gebiedsdelen" 16) 1977:"A. B. C. D.
E. F.
De bevordering van e e n bredere kennis i n h e t buitenland van GrootBrittanni$ haar instituties, e n h a a r volkeren; De ontwikkeling v a n culturele e n educatieve betrekkingen tussen GrootBri t t a n n i e e n a n d e r e landen; De bevordering van h e t onderwijs e n van h e t gebruik van de Engelse taal in h e t buitenland; Het tot stand brengen e n uitvoeren van culturele en educatieve programma's i n h e t kader van de officiele c u l t u r e l e verdragen m e t Westeuropese landen, e n h e t assisteren bij de onderhandelingen over, e n h e t uitvoeren van verdragen met de regeringe n van Oosteuropese landen; Meewerken a a n d e voorbereiding e n de uitvoering van programma's voor educatieve hulp a a n ontwikkelingslanden; De werving, coordinatie, en, indien van toepassing, h e t beheer van bet a a l & onderwij s p r o j e c t e n van professioneel belang voor GrootBri ttanni6.I' 17)
Aanvankelijk waren de a c t i v i t e i t e n van de Council in h e t buitenland i n hoge mate gebaseerd o p verspreiding van de Engelse taal, e n s t r e k t e n zij zich derhalve niet uit tot de Verenigde Staten. P a s i n 1946 werden vestigingen o p g e z e t in Canada, Nieuw Zeeland, en Australie, nadat de taken van de British Council opnieuw bepaald e n afgebakend waren van d i e van de British I d o r m a t i o n Ser-
vices. In de nieuwe richtlij nen van juni 1946 werd de t a a k van de British Council omschreven a l s "het bevorderen van onderwijs in de Engelse t a a l op langere termijn, van de kunsten e n wetenschappen, en van de Britse instituties". 18) In 1954 beval de Drogheda Commissie e e n verschuiving a a n i n h e t werk van de British Council van culturele m a r educatieve activiteiten, van de export van kunst- tentoonstellingen e n tournees van orkesten e n toneelgezelschappen m a r de verdere uitbreiding van h e t onderwijs van de Engelse taal in Afrika en Azie. 19) De Commissie w a s z e e r pragmatisch over de gebruiksmogelijkheden van cultuur,
e n w a s van mening d a t de doeitreffendheid van h e t werk van de Council in ieder afzonderlij k land af hing van vij f factoren: I . De a a r d e n de omvang van de Britse politieke e n commerciele belangen i n h e t land; 2. De opstelling van de hoger-opgeleiden in h e t land t e n aanzien van GrootBri ttannie;
3. De mogelijkheden voor afgestudeerden e n toonaangevende personen in h e t .
onderwijs e n i n culturele aangelegenheden om politieke invloed uit te oefene n;
4. De omvang van h e t gevaar van communisme, in h e t bijzonder op universit e i t e n e n onder intellectuelen, e n de m a t e waarin h e t werk van de Council dit gevaar z o u kunnen verminderen;
5. De behoefte a a n culturele e n educatieve c o n t a c t e n m e t Groot-Brittannie (inclusief de wens om de Engelse t a a l te leren), en de m a t e waarin a a n d e z e wensen t e g e m o e t kon worden gekomen m e t particuliere initiatieven, dan we1 ondersteuning van de overheid w a s vereist. 20) Het rapport van de Drogheda Commissie werd opgesteld i n e e n tijd van ingrijpende veranderingen i n de Derde Wereld e n i n h e t kielzog van de Koreaanse Oorlog, d a t wil zeggen o p h e t hoogtepunt van de Koude Oorlog. Men was bang dat nieuwe landen in h e t zuidelijk halfrond t e n prooi zouden vallen a a n communistische infiltratie a l s men niet m e t intensieve propaganda probeerde de leiders van d e z e landen te beinvloeden
De herorientering d i e m e t h e t Drogheda rapport werd geintroduceerd, k e e g ee n vervolg in h e t rapport van de Commissie Hill in 1957, welke de afspiegeling vormde van de beslissingen van de Britse regering van d a t jaar. De opsteller van h e t rapport van de Commissie had zich l a t e n inspireren door h e t 'Teaching of English Overseas" (TE0)-rapport van 1956, d a t voorspelde dat h e t Engels binnen 66n g e n e r a t i e e e n wereldtaal, e e n lingua franca, z o u zij n Als producent van d i e
taal had Croot-Brittannie d e mogelijkheid om h a a r a l s exclusief goed o p de wereldrnarkt te verhandelen, z o suggereerde h e t TEO-rapport: "Engels is (... e e n export-artikel d a t m a r a l l e waarschijnlij kheid de e x p o r t van allerlei a n d e r e a r t i k e l e n z a l stimuleren - Britse adviseurs e n techniciens, Brits technisch e n universitair onderwijs, Britse goederen e n fabrieken, e n Britse i n v e s t e r i n g e n Met inspanningen gericht op de toename van h e t a a n t a l potentiele klanten die in h e t Engels gestelde t e d n i s c h e literatuur e n reclame-materiaal kunnen lezen z i j n duidelijke commerciele voordelen te behalen." 21) Teneinde tegemoet te komen a a n d e vraag m a r Engels taalonderwij s i n h e t buitenland, a c h t t e n de opstellers van h e t Hill-rapport h e t van belang om buitenlandse l e r a r e n m a r Groot-Bri t t a n n i e te halen door middel van st udiebe urzen zod a t zij daar e e n opleiding i n de Engelse t a a l zouden kunnen v o l g e n 22 In de jaren zestig had h e t Dmcan R a p p o r t opnieuw e e n her-orientering t o t gevolg. Tegen de achtergrond van de Britse wens om lid te worden van de Europese Gemeenschap vond men d a t de British Council h e t zwaartepunt van zij n activit e i t e n moest verleggen m a r West-Europa, e e n gebied d a t sinds h e t einde. van de jaren veertig min of meer w a s verwaarloosd. Tevens benadrukten & door Sir Val Duncan opgestelck richtlij nen opnieuw h e t belang van c u l t u r e l e manifesta ties. 23 Het Duncan Rapport omschreef & doelstellingen van de British Council a l s volgt: "De fundamentele t a k e n van de British Council zijn de bevordering van e e n bredere kennis van Groot-Brittannie & bevordering van h e t onderwij s e n h e t gebruik van de Engelse taal; e n de ontwikkeling van nauwere culturele betrekkingen m e t a n d e r e landen (bijvoorbeeld door middel van bezoeken e n uitwisselinge n van st ude nten e n wetenschappers, en door kunst- e n cultuurrnanif esta ties )." 24) Met betrekking t o t de Y u l t u r e l e presentatie" v a n C r o o t Brittannie i n h e t buitenland staat e r i n h e t rapport: "Culturele p r e s e n t a t i e is e e n i n t e g r a a l &el van h e t hele scala van Engelands vertegenwoordige nde a c t i v i t e i t e n overzee, e n kan niet zinvol losgekoppeld worden van d e z e a n d e r e a a i v i t e i t e n Wij betwijfelen niet d a t de British Council voor Groot-Brittannie e e n s t e e d s belangrijker instrument z a l worden voor h e t uitdragen van h a a r belangen e n van h a a r nieuwe benadering van internationale betrekkingen 1d.w.z. niet langer a l s wereldmacht m e t belangen die verder reiken dan h e t Suez-Kanaall Dat betekent niet d a t de Council de verantwoordelijkheden van de gezantschappen belast m e t de dir e c t e vertegenwoordiing van de Britse belangen, over kan of moet nemen. De Council kan zich duidelijk niet bezighouden met export-bevordering, bijvoorbeeld Evenmin moet hij op w a t voor manier dan ook gezien worden a l s e e n spreekbuis voor h e t uitdragen van h e t regeringsbeleid Pogingen om de Council a l s zodanig te gebruiken z o u d e n ongetwijfeld a f b r e u k doen a a n z i j n status van culturele organisatie wier a c t i v i t e i t e n niet onder controle s t a a n van & regering. De doelen van de British Council z i j n van n a t u r e meer diffuus e n van langere termijn, maar niettemin van groot belang. Naarmate Groot-Brittannie zich van politieke e n militaire betrekkingen m a r a n d e r e manieren wendt om h a a r aanwezigheid kenbaar te maken a a n a n d e r e landen,
.
in h e t bijzonder buiten West-Europa e n h e t Noord-Atlantische gebied, wordt het nodig a n d e r e vormen van c o n t a c t met regeringen e n volkeren meer te ontwikkelen In o n z e opvatting z a l & British Council, evenals de External Services van de BBC, e e n vooraanstaande plaats innemen i n deze benadering. De Council i s i n e e n goede positie om de speciale s t a t u s van de Engelse taal te gebruiken om e e n breder publiek te interesseren i n zowel de Britse doelen e n aspiraties voor de toekomst, a l s in h a a r verleden e n h a a r cultuur. Bovendien h e e f t de Council h e t b e l a n g r i j k voordeel d a t h e t merendeel van zij n a c t i v i t e i t e n geconcentreerd zij n op de hoger-opgeleiden, d i e waarschij nlij k de meest invloedrij ke lagen van de overzeese samenlevingen v ~ r m e n . ~ '25) De t o e g e m m e n a a n d a c h t voor West-Europa kwam niet a l l e e n voort uit de Britse wens t o e t e t r e d e n t o t de EG. Andere a c t i v i t e i t e n van d e Britse overheid, hoofdzakelij k van h e t Ministry of Overseas Development, liepen a1 enige tijd parallel a a n die van de British Council, en vormden e e n g a r a n t i e voor de Britse invloed in de Derde W e r e l d In h e t Mark/Phillips-Rapport werd e e n regeling voorgesteld waarin de British Council met z i j n deskundigheid i n educatieve hulp e e n rol werd gegeven in z a k e n d i e in m u w verband stonden m e t die van h e t Ministry of Overseas Development. Sinds de jaren zeventig i s & British Council de f a c t o coordinator van h e t educatieve werk overzee, waarbij hij a n d e r e Britse vestigingen i n onderwij s-zake n adviseert. 26 1
3.3.1
R e c e n t e ontwikkeling
In 1977 vond opnieuw e e n officiele beoordeling van de British Council plaats, ditmaal door de C e n t r a l Policy Review Staff (Berill ~ e ~ o r t I n zij n Rapport, geschreven i n e e n periode van neergang i n de Britse economic, stelde de Commissie d a t "de macht e n invloed van e e n land in wezen bepaald worden door h a a r ecomrnische prestatiest' e n d a t "diplomatieke a c t i v i t e i t e n internationale 'public ~ ) h e t Berill Rapport relations' d e z e realitei t nauwelij ks kunnen v e r d o e z e ~ e n " . ~In werd aanbevolen om de British Council af te schaffen, of, indien men dit te ver vond gaan, aanzienlijk i n te krimpen. De a u t e u r s uitten hun scepsis t e n a a n z i e n van de ckstijds veelgehoorde uitspraak d a t "de belangen van e e n land gediend kunnen worden door a n d e r e landen bewust te maken van z i j n waarden i n h e t algemeen, e n meer specifiek van zij n literatuur, muziek, schilderkunst, zij n wetenschappelij k, medisch, e n technologisch onderzoek, e n zij n bij dragen a a n de hurnaniora e n de sociale wetenschappen". Daarom vonden zij dat a a n h e t soort algeme-
ne presenta t i e van Groot-Bri t t a n n i e waar de British Council voor stond s l e c h t s e e n lage prioriteit moest worden t o e g e k e n d Als alternatief voor de volledige afschaffing van de British Council stel&
de C.P.R.S.
de sluiting voor van de
overzeese vestigi nge n De British Council zou d a n e e n semi-autonome instelling
kunnen worden met slechts CCn vestiging in Londen, aldus d e C.P.R.S. 29) De scepsis van d e C.P.R.S.
b e t ref fende de waarde van culturele invloeden in inter-
nationale betrekkingen e n d e nogal technocratische aanbevelingen leidde t o t luid e protesten van belanghebbende partijen e n d e media. De vice-voorzitter van d e British Council, Lord Goodman, ging zelfs zover de C.P.R.S. "anti-humanistische vooringenomenheid". 30
te beschuldigen van
In 1978 reageerde d e Britse regering in e e n Witboek. Zij bleek niet bereid de aanbeveling van h e t Berill Rapport om d e British Council af te schaffen over te nemen. In de verantwoording stelde dj: "Ondanks d a t d e waarde van d e z e categorie van a c t i v i t e i t e n [educatief en cultureel werk] niet in getallen uit te drukken is, geloof t d e regering toch d a t zij e e n specifieke en waardevolle rol speelt in de presentatie van Gro ot-Brittannie in h e t buitenland, in d e bevordering van b e t rekkingen met a n d e r e landen, alsook in het stimuleren van het gebruik van d e Engelse taal. (...) Om e e n coherent beleid te voeren zijn bemoeienis en ondersteuning van overheidswege onontbeerlijk. De British Council is &n van de middelen, en z a l CCn van de middelen blijven, om d e nationale belangen van Groot31 ) Brittanie op lange termij n te bevorderen
."
Noch h e t Berill Rapport, noch de repliek van d e regering verschaften harde u i t e r i a om d e rol van culturele zaken in internationale betrekkingen te beoordelen. Het Witboek van d e regering wees e r slechts op d a t Frankrijk en de Bondsrepublie k meer uitgaven dan Engeland aan educatieve e n culturele activiteiten. Deze opmerking stond trouwens ook a1 in h e t Berill Rapport, door d e a u t e u r s e c h t e r voorzien van e e n .voorbehoud vanwege d e twijfelachtige vergelijkbaarheid van de c i j f e r s ( d e takenpakketten van d e Franse en Duitse instellingen op dit gebied zijn namelijk verschillend van d e Britse activiteiten). 32) Ondanks de negatieve evaluatie van het Berill Rapport wist de British Council in d e discussie rond h e t Rapport zijn positie enigzins te consolideren. Meteen daarop werd de organisatie e c h t e r geconfronteerd met de bezuinigingen van de in 1979 aangetreden conservatieve regering. In vier jaar tijd moest de Council zijn uitgaven inkrimpen met 18%, van 41,4 miljoen Pond Sterling in 1980181 t o t 38,O miljoen Pond Sterling in 1983184 (cijfers gecorrigeerd voor. inflatie). 33 In het begin van de jaren tachtig werd de British Council opnieuw beoordeeld d e tiende keer in dertig jaar
-, ditmaal
-
door een commissie onder leiding van
Lord Seebohm. Haar conclusie was aanmerkelijk p s i t i e v e r dan die van d e c.P.R.s.~~) De tekortkomingen van de British Council waren niet in e e r s t e ins t a n t i e de schuld van de Council zelf, schreef Lord Seebohm, maar van zijn p s i t i e binnen de Britse bureaucratic op het gebied van de internationale betrekkingen:
"De relaties tussen d e Council en andere afdelingen van d e overheid lijken slecht omschreven. Dientengevolge worden zijn instrumentele behoef t e n en financiele regelingen niet alti jd goed begrepen. (...) In het algemeen lijkt d e begeleiding die de Council krijgt van het FCO [het Foreign and Commonwealth Office] veeleer reactief en geconcentreerd o p korte in plaats van op lange termijn, t e n koste van een meer algemeen buitenlands cultureel beleid. (...) De r e l a t i e met de Overseas Development Administration (ODA) is eveneens onbevredigend." 35) De Council zelf kreeg ook enige kritiek te verduren vanwege zijn g6intensiveerde pogingen om inkomsten te verwerven m e t onderwijs- e n advies-activiteiten die buiten zijn hoofddoelstellingen v i e ~ e n . ~Maar ~ ) tegen de achtergrond van de inkrimpingen op last van de nieuwe conservatieve regering, waren d e z e pogingen om zichzelf te financieren door mid.del van direct Engels-onderwijs [Direct Teaching of English (DTEII, en betaalde educatieve dienstverlening [Paid Educational Services (PES)] alleszins begrijpelij k.
3.3.2
Conclusie
Als men de geschiedenis van d e British Council over d e afgelopen vijftig jaar overziet, is h e t a a n t a l her-orienteringen waaraan de Council zich heef t moeten onderwerpen om te overleven aanzienlij k. In een terugblik op de geschiedenis van d e British Council op d e vooravond van haar vijftigste verjaardag klaagde e e n hoge Britse ambtenaar over "het gebrek aan ernst, d e ambivalentie, d e onzekerheden en de tegenst ellingen waarmee opeenvolgende Britse regeringen tegen het hele domein van culturele diplomatie hebben aangekeken".37) Het feit d a t we1 d e kosten, maar niet d e baten van culturele diplomatie nauwkeurig gemeten kunnen worden h e e f t de British Council altijd parten gespeeld. In h e t Berill Rapport stellen d e auteurs: " W e zijn ervan overtuigd d a t als ministers vanuit het niets de instrumenten t e r uitvoering [van de culturele diplomatie] hadden moeten ontwerpen, (...) zij n i e t d e British Council hadden uitgevonden." 38) Desalniettemin waren zij niet in s t a a t e e n model voor e e n b e t e r e structuur van h e t buitenlands cultureel beleid te bieden.
Na dit overzicht van d e wisselende motiveringen van de Britse culturele diplomat i e beschrijven wij nu d e organisatie van d e British Council.
.
3.4
De organisatie van h e t cultutekl beleid
De British Council is een n i e t - p l i t i e k e , =mi-autonome
instantie zonder winst-
oogmerk, die in Groot-Brittannie geregist reerd st aat als lief dadigheidsinstelling. Alhoewel hij werd opgericht door d e Britse overheid, is de Council alleen verantwoording verschuldigd aan e e n onaf hankelij ke Raad van Commissarissen. Inhoudelijk is de organisatie autonoom in zijn functioneren. Financieel s t a a t hij daarentegen we1 onder toezicht van de Britse overheid, omdat hij praktisch geheel dooi d e Britse s t a a t gefinancierd wordt. Momenteel bestemt h e t Foreign and Commonwealth Office (FCO) 14% van zijn budget voor d e British Council. Het andere ministerie dat voornamelijk betaalde voor d e activiteiten van d e British Council was h e t Ministerie of Overseas Development, totdat dit in 1979 zijn ministeriGle s t a t u s verloor en onder d e naam "Overseas Development Administration (ODA)" e e n afdeling van h e t ministerie van Buitenlandse Zaken werd. Binnen d e richtlijnen die de Council met deze t w e e donoren overeengekomen is, kan hij zelf beslissen over de besteding van d e toegekende subsidies. Bovendien ontvangt de Council inkomsten in de vorm van administratie-kosten
die hij berekent voor
werk in opdracht van zowel Britse als internationale organisaties op het gebied van ontwikkelingssamenwerking (bijv. de ODA resp. d e Wereldbank). Ook ontvangt d e Council aanzienlij ke inkomsten uit d i r e c t e onderwi js-acti viteiten en uit e d u c a tieve d i e n s t v e r ~ e n i n ~ Tussen . ~ ~ ) 1975 e n 1980 verdriedubbelde dit zelf-verdiende inkomen tot meer dan 20 miljoen Pond ~ t e r l i n ~ . ~In ' ) 1983184 ontving d e British Council 74 miljoen Pond Sterling aan overheids-subsidies, terwijl zijn totale budg e t meer dan 180 miljoen Pond bedroeg. 41) De organisatorische structuur van de British Council is weergegeven in figuur 5.
Figuur 5. O r g a n i s a t i e s t r u c t u u r van de British Council Afdeling van
Qe
directeur-gemraal
verregenwoordiger overzee
.
-
Afrika I Afrika 11 .Midden-Oosten Verre O a t e n & Srille Oceaan Na*d & btijns-Amerika Zuid-AziQ
adjuna directeurgeneraal
Oosr-Europa & Naxd-Azie V w d Europa Zuid-Europa DTE-coordinatie Onderwijrcontacten (PES)
centrale infwmarie-diensten adjunctassistent direcreur generaal (mr. Cavallero)
-
media advies -groep
onderwijs, rnedicijmn & wetenschap
assistent -nderwijs-groep k h e e r d e r y edixhe-groep wetenschap & rechnologle-groe:,
L
Engelse taal-afdeling beheer Engelse taal4iens:verlening Engelse taal-coordinatie t a r - a f n a m e
Engelse taal nstellingen
Raad van directeurBatuur T g e n e r a a l
-ronderwi -rondreizen
js-instellingen overzee deskundigen
theater & dam
4dv iescornmissies en raden
x h o n e kunrten algernene rnuziek literatuur tenroonsreltingen
kI~nse tn~ [-.~~'
ganisatie
accommodatie dienstverlening drukken & uitgtven k v a d e r i n g diensrverlening vaxraad centrale typekamer afdeling reizen
-
assistent direcreurgemraal
financien
rekeningen boekhouding budgetrering gegevens-verwerkmg
binnenland algemeen-ambtenaren CB kzaekers onderzoekers dienstverlening a n studenten overzee training m.b. t. tot techn. nmenwerk:ng
I-personeel 4 wervinq sraf Bron: Review of :he British Council by The L a d Seebonm, The L a d Charley, Mr. Richard Auty. March 1981. Mimeo, p. F 1.
k w e r v i n g s~af t r a ~ n i n gs:af
+
De Raad van Commissarissen is samengesteld uit hoge ambtenaren van de subsidierende ministeries, d e ministeries van Wetenschappen & Onderwijs en van Handel, en vertegenwoordigers van Schotland en Wales. Deze kernleden van de Raad s e l e c t e r e n op hun beurt e x t r a Raadsleden afkomstig van de universiteiten, d e g r o t e politieke partijen, d e belangrij kste culturele e n wetenschappelijke instellingen, e n de industrie e n vakbonden. Uit hun midden benoemen zij gezamenlijk een voorzitter voor een periode van drie t o t vijf jaar; d e minister van Buitenlandse Zaken moet d e z e benoeming goedkeuren. De voorzitter van d e R a a d delegeert d e dagelij kse leiding aan een directeur-generaal, e e n publieke functie met e e n ambtsperiode van vijf jaar. Momenteel wordt d e z e functie bekleed door Sir John Burgh, voorheen ambtenaar o p h e t ministerie van Handel. Hij wcrdt bijgestaan door e e n adjunct-directeur e n t w e e onder-directeurs-generaal, die ieder de leiding hebben over een a a n t a l afdelingen. De R a a d wordt bijgestaan door 15 a d vies-commissies, waarvan t w e e voor Schotland en Wales, terwijl d e overige 13 commissies verschillende s e c t o ren van h e t culturele leven vertegen woordigen. 42)
De momenteel a c t i e v e commissies beslaan d e volgende gebieden: I) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9) 10) 11) 12) 13)
de beeldende kunsten muziek pdiumkunsten medicij nen wet enschap techniek en technologic export van boeken Engels taalonderwijs biblioth eken uitgeverijen landbouw en veeartsenij internationale samenwerking in h e t hoger onderwijs, en films, televisie e n video. 43)
De British Council heef t e e n Binnenlandse en e e n Buitenlandse Dienst. Het hoofdkantoor s t a a t in Londen en h e t merendeel van de 15 Britse, Schotse, en Welse instituten zijn gevestigd in , d e g r o t e steden e n in steden met veel buitenlandse studenten. Verder heef t d e British Council ongeveer 140 kantoren, bij kantoren, e n bibliotheken in 81 landen, met name in vroegere Britse kolonien. Er zijn 32 bureaus en kantoren in Afrika en h e t Midden-Oosten, 1 7 in h e t Verre Oosten, Zuid-Azie en op de eilanden in d e Stille Oceaan, 1 8 in West-Europa en NoordArnerika, 6 in Oost-Europa en d e Sovjet-Unie, en 7 in ~ a t i ~ n s - ~ m e r i k aIn. ~ ~ ) 1983184 bedroeg het a a n t a l stafmedewerkers 4.166, waarvan e r 1.612 in GrootBrittannie werkten (in meerderheid op h e t hoofdkantoor). Van de buitenlandse staf van 2.554 hadden i e t s meer dan 10% (299) Londen als standplaats, terwijl de overige 2.255 verbonden waren a a n overzeese ~ e s t i ~ i n ~ e Alhoewel n . ~ ~ ) het per-
soneel van d e British Council in principe geen diplomatieke s t a t u s bezit, zijn e r e e n a a n t a l uitzonderingen op d e z e regel, hoofdzakelijk a l s gevolg van lokale om~ t a n d i ~ h e d e n .In~ ~sommige ) landen is de vertegenwoordiger van de British Council zelfs direct gestationeerd op de Britse ambassade e n h e e f t hij d e rang van cultureel a t t a c h e (met name in Moskou, Praag
, Boekarest,
en in ~ e k i n ~ ) Een .~~)
andere reden waarom d e Britse diplomatieke missies en de British Council gedwongen zijn t o t nauwere samenwerking moet g e z o c h t worden in het bezuinigingsbeleid van d e l a t e jaren zeventig en in de beleids-aanbevelingen in h e t Berill Rapport. 48) Toch is d e autonomie van d e British .Council door deze ontwikkeling niet wezenlijk aangetast, a1 zijn de verhoudingen tussen de vestigingen van d e Council in het buitenland en d e ambassades t e r plekke enigzins ambivalent. In dit opzicht is CCn van d e aanbevelingen in h e t Rapport Seebohm relevant: "Hare Majesteits ambassadeurs moeten de onafhankelij kheid van d e Council in zijn dagelijks werk hooghouden, ongeacht of de buitenlandse functies van Council-medewerkers diplomatie k e s t a t u s genieten of nie t. Uiteraard moeten d e vertegenwoordigers van de Council hun eigen beleid formuleren met speciale a a n d a c h t voor de politieke, commerciele, e n andere belangen van' Gmot-Brittannie, en moeten zij hierover regelmatig overleg plegen met d e ambassadeur. Dit is reeds algemeen gebruik en d e contacten over en weer zijn over h e t algemeen uitstekend, zowel in Londen als in het buitenland." 49 De Council is voor meer dan 80% van zijn inkomen afhankelijk van h e t Foreign and Commonwealth Office. De organisatie is door de overheid gemachtigd om uit naam van de regering verdragen met a n d e r e landen t e ~ l u i t e n . ~In~ de ) visie van' d e Britse regering is de Council e e n onderdeel van d e vertegenwoordiging van her Verenigd Koninkrijk in het buitenland. Aangezien de council tevens over andere, meer d i r e c t e middelen beschikt om invloed uit te oef enen, heef t d e regering de relatieve zelfstandigheid van d e British Council e c h t e r nooit willen inperken. Daarentegen h e e f t de financiele afhankelijkheid van d e British Council e r we1 toegeleid d a t d e vroegere onafhankelijkheid is verminderd, en d a t d e Council gedwongen is taken op zich te nemen waarvoor hij oorspronkelijk niet bedoeld was. Een duidelijk voorbeeld daarvan is zijn rol als export-bevorderende instantie; ook hierover b e v a t t e h e t Rapport Seebohm waarschuwende opmerkingen: "In het bijzonder overwogen wij d e rol die d e Council zou moeten spelen in d e export-bevordering, waarbij wij opmerkten d a t d e Council d e l a a t s t e jat e n onder toenemende druk is komen te s t a a n van exporteurs (speciaal o p educatief gebied) om Britse firma's op alle mogelijke manieren behulpzaam te zijn. In oktober 1980 kwam d e Council a a n d e z e druk tegemoet door zijn vertegenwoordigers o p te dragen Britse exporteurs zoveel mogelijk te helpen, voor zover hun andere verplichtingen dat toelieten. (...) Wij juichen d e z e ontwikkeling toe, maar achten tevens e e n waarschuwend geluid op zijn plaats. Naar onze mening zou h e t onjuist zijn voor d e Council om te denken
d a t h e t zijn plicht is d e Britse export te bevorderen t e n k o s t e van w e r k d a t hem meer d i r e c t aangaat. Het c e n t r a l e doe1 van de British Council is n i e t (zoals we1 is gesuggereerd) "om Britse bedrijven op a l l e mogelijke rnanieren te helpen", maar om d e Britse belangen te vertegenwoordigen e n om in h e t buitenland begrip e n waardering voor Groot-Brittannie te scheppen. Hulp a a n Britse bedrijven rnoet incidenteel e n ondergeschikt a a n de doelstellingen ornschreven in het C h a r t e r blijven." 51)
3.5 3.5.1
Activiteiten Taalgebonden a c t i v i t e i t e n
De plei t b e z o r g e r s van de British Council geloven heilig in de doeltref f e n d h e i d van t a a l a l s drager van cultuur, met e e n overtuiging die a l l e e n w o r d t o v e r t r o f f e n door de officiele Franse houding t e n o p z i c h t e van hun m o e d e r t a a l . In h e t R a p p o r t Seebohm st aat:
"Het Engelse taalonderwijs s t a a t c e n t r a a l in d e doelstellingen van d e Council. Het i s een u i t s t e k e n d e manier om d e Council's a a n w e z i g h e i d in h e t buitenland te funderen, e n het kan e e n n u t t i g e ingang zijn n a a r d e a n d e r e diensten die de Council te bieden h e e f t . Als c u l t u u r d r a g e r , e n n i e t l o u t e r a l s instrument voor d e internationale comrnunicatie, is hij van o n s c h a t b a r e waarde voor Groot-Brittannie mits d e organisatie o p g e s c h i k t e wijze gebruikt wordt voor d e o v e r d r a c h t van o n z e nationale waarden." 5 2 ) D e voorlaatste v o o r z i t t e r van de British Council, Sir C h a r l e s Troughton, wist dit
welsprekend te verwoorden: "(...)d e Engelse t a a l is d e lingua f r a n c a van d e wetenschap, d e technologie, e n de handel; d e vraag e r n a a r is onverzadigbaar. Wij kornen e r a a n t e g e m o e t via d e onderwijs-systemen van de gastlanden of, als e r e e n m a r k t voor blij kt, o p commerciele basis. O n z e t a a l is ons belangrij k s t e goed, belangrijker dan olie uit de Noordzee, en h e t aanbod is o n u i t p u t t e l i j k. E n a l h o e w e l wij geen rnonopolie hebben, blijft ons eigen produkt z e e r gezocht. Ik ben blij om te kunnen zeggen d a t d e huidige regeringsleiders samen m e t mij overtuigd zijn van de noodzaak om te investeren in dit o n z i c h t b a r e godsgeschenk e n h e t t e n volle te exploiteren." 53)
Het
bevcr d e r e n
van
English
Language Teaching
(E LT),
het
Engels
Taal-
Onderwijs, e n de ondersteuning van Britse l i t e r a t u u r is CCn van d e belangrijkste gebieden van h e t w e r k van de British Council. In 1984185 h a d de Council 1.060 in h e t buitenland werkzame docenten Engels en adviseurs voor h e t Engelse t a a l onderwijs in dienst. Toch geef t men het d i r e c t e taalonderwijs minder hoge priorit e i t dan h e t advise ren van d e ministeries van Onder wijs, universiteiten, en ander e instellingen in h e t buitenland over onderwijsrnethoden e n o v e r d e ontwikkeling van onderwijs-rnatgriaal. Hiervoot werkt d e Council nauw samen m e t Britse corn-
merciele uitgevers, en wordt e e n bijdrage geleverd aan programma's van de BBC. Direct taalonderwijs door personeel van de British Council is de l a a t s t e tien jaar toegenornen, gedeeltelijk vanwege de financiele baten die dit oplevert.
In
1984185 beschikte d e Council over 43 c e n t r a voor het Engels-onderwijs in 32 landen. In h e t seizoen 1984185 namen meer dan 50.000 studenten &el a a n een cursus Engels van CCn van genoernde centra, terwijl meer dan 100.000 studenten indirect werden geassisteerd dankzij de steunverlening van de British Council a a n "Anglophile societies" e n andere instanties. Taalonderwijs met behulp van cornput e r s wint s t e r k a a n populariteit e n de British Council vervult e e n innoverende rol in de ontwikkeling van d e vereiste software. 54) Totdat d e British Council-school in Nederland in juni 1985 gesloten werd, kon men e r deelnemen aan part-time cursussen voor beginners en gevorderden die opleidden t o t Cambridge-exarnens
. Tevens
werden spoedcursussen aangeboden
voor zakenmensen, academici, e n ambtenaren. Bovendien werd "Engels voor Spec i f i e k e Doeleinden" onderwezen a1 naar gelang de behoefte van vervoersbedrijven, van h e t verzekeringswezen, van reclame-bureaus
en accountancy-
kantoren, enzovoorts. Nog steeds organiseert d e Enlish Language Testing Services maandelijks proeven van bekwaamheid voor mensen die e e n officiele verklaring nodig hebben van voldoende kennis van h e t Engels. In 1984 werd d e 1 8 e conferentie van de Internationale Vereniging van Leraren Engels a l s Vreernde Taal in Nederland gehouden. En t e r bevordering van de belangstelling voor de Britse literatuur organiseerde de Council in Amsterdam regelrnatig seminars (bijvoorbeeld over h e t onderwijzen van poezie op school), openbare lezingen door vooraanstaande Britse eerd. 55
literatuur-wetenschappers,
en werden conferenties
gesubsidi-
De vestigingen van de British Council in het buitenland verlenen beurzen voor studie aan Britse onderwijsinstellingen. Ook is d e Council verantwoordelijk voor regelingen betreffende zomercursussen in Britse steden. De activiteiten van de British Council op het gebied van taal e n literatuur zijn omvangrijk; e l k jaar organiseert
hij ongeveer 60 specialistische opleidingen e n
zomercursussen 56) Groot-Brittannie en rneer dan h e t dubbele aantal in a n d e r e landen.
in
In 1984185 gaf d e Council 35,4 miljoen Pond Sterling uit a a n activiteiten rn.b.t. t a a l en literatuur in engere zin, en 62,s miljoen Pond als ook de aanverwante uitgaven in ogenschouw worden genomen. 57)
3.5.2
Inf orrnatie-gebonden a c t i v i t e i t e n
Het Overseas Information Programme heef t d e taak a c t u e l e politieke informatie
te verschaffen over h e t beleid van d e Britse overheid; d e British Council wordt alleen verantwoordelijk g e a c h t voor informatie-verstrekking op langere termijn. Dit gebeurt hoofdzakelijk door middel van de 11 1 bibliotheken die de Council momenteel onderhoudt in h e t buitenland, waar zij overigens d e meest duidelij ke tekenen van zijn aanwezigheid zijn. De bibliotheken fungeren als ontmoetingsplaatsen voor studenten Engels en voor mensen die informatie zoeken over Groot-Brittanig en d e Anglo-Saxische wereld?ll Over h e t algemeen zijn de bibliotheken van de British Council g r o t e r en beter uitgerust dan die van d e Duitse Goeth e-Insti tuten.
Midden jaren zeventig
bezat d e kleinste bibliotheek
(in
Jeddah) nog altijd 1.200 boeken, terwijl d e g r o o t s t e (in C a l c u t t a ) toentertijd e e n fonds bezat van 10 1.600 b 0 e k e n . 5 ~ ) Alle overzeese British Council-bibliotheken a m e n beheerden toentertijd ongeveer 2,l miljoen boeken en 10.500 tijdschrif,
ten?')
en leenden jaarlijks 6,3 miljoen boeken uit aan hun 360.000 leden. Behal-
v e over boeken e n tijdschriften beschikken de bibliotheken tevens over audiovisueel materiaal, en voor d e filmvertoningen die op g r o t e schaal plaatsvinden in d e vestigingen van de British Council of in hun omgeving hebben de bibliotheken ongeveer 30.000 verschillende films in hun beheer. In 1984185 werden door de British Council-bibliotheken in het buitenland ongeveer 80.000 films uitgeleend, e n 12.000 films ontvangen uit Londen, waarvan 9.500 op uitleenbasis en 2.500 om te behouden. 61) Meestal worden de bibliotheken geleid door een professionele bibliothecaris. De opleiding van plaatselijke bibliothecarissen is een belangrijke a c t i v i t e i t van de British Council geworden. Bibliotheek-deskundigen worden uitgezonden na& h e t buitenland om Derde Wereld-instellingen te adviseren, terwijl d e z e instellingen ook mensen naar Engeland sturen om daar bibliotheken te bezoeken. Bovendien helpt d e British Council, in samenwerking m e t de Overseas Development Administration, bij d e opbouw van plaatselijke bibliotheken in Derde Wereld-landen. In h e t begrotingsjaar 1984185 organiseerde de British Council tentoonstellingen van ~) boeken voor 900 instellingen in 100 verschillende o n t w i k k e ~ i n ~ s l a n d e n . ~Het Jaarverslag 1983184 van de British Council g e e f t e e n indruk van de omvang van d e activiteiten: "Tevens benoemde d e Council e e n regionale bibliothecaris in Maleisie voor d e landen van h e t ASEAN, en CCn in Rijad voor h e t Midden-Oosten. (...) Basis-opleidingen voor bibliothecaris werden georganiseerd voor medewerkers in bibliotheken die ODA -boeken tentoonst ellingen verwach t t e n , of zojuist a c h t e r d e rug hadden, in Kenia, Zambia, Nepal, en de Arabische Republie k Jernen. In Kenia, waar het ODA -boektentoonstellings-programma A
raison van 200.000 Pond Sterling de grootste ter wereld is, werden drie opleidingen georganiseerd. (...) Het College voor bibliothecarissen in Wales werkt momenteel samen met de Universiteit van Indonesie om tegemoet te komen aan de dringende behoef te van Indonesie aan gekwalificeerde bibliothecarissen. Het afgelopen jaar heef t de Council zijn "Global Cataloguing Service" uitgebreid, zodat nu aan universiteiten en andere academische instellingen in meer landen kopieen van boek-collecties op microfiche beschikbaar kunnen . worden gesteld." 63)
(...?
I n Londen bezit de Council een aantal gespecialiseerde biblioth eken, en heef t hi j toegang tot die van anderen, als de ivledische Bibliotheek, en de Bibliotheek voor het Taalonderwijs. De bibliotheken van de buitenlandse vestigingen kunnen bij de Centrale Bibliotheek in Londen boeken lenen, en fotokopieen bestellen; deze centrale dienstverlening i s van bijzonder belang voor de perifere gebieden die uitge64 breide biblioth eek-voorzieningen ontberen. Na te hebben aangetoond de export van boeken te kunnen stimuleren is de British 65) Council voor Britse uitgeverijen als een belangrijke 'vitrine' gaan fungeren. Zo verzorgde de Council voor de uitgeverijen i n 1984185 meer dan 200 boekententoonstellingen in bijna 75 landen. Bovendien werd deelgenomen aan boekenjaarmarkten
van Mexico tot Djakarta. Over de deelname aan de Frankfurter
Buchmesse schreef The Times: "De British Council had wellicht de meest uitgebalanceerde, uitgebreide, en creatieve uitstalling van de hele Messe [van 19831; en afgaande op de massale belangstelling voor de 5.000 tentoongestelde boeken moet elke penny van het krappe budget van de Council meer dan het tienvoudige aan export-inkomsten hebben opgeleverd." 66 1 De verkoop van laaggeprijsde studieboeken is eveneens een belangrij k kenmerk van het werk van de Council geworden. In 1983184 werden ongeveer anderhalf miljoen van dergelij ke boeken verkocht in 78 ontwikkelingslanden, onder andere in Sierra Leone: "Als onderdeel van een project gefinancierd door de Wereldbank en de Overseas Development Administration tekende de ~ r i t i s hCouncil het afgelopen jaar een contract met de regering van Sierra Leone ter waarde van 1,5 miljoen Pond voor de levering van leerboeken aan lagere scholen. De Uitgeversbond is de partner van de Council i n dit project dat ontworpen is om het lager onderwijs op het platteland te verbeteren. Het korte-termijn doe1 van het project i s de levering van een miljoen boeken voor het onderwijs wiskunde, E ngels, wetenschap, en maatschappijleer 67)
."
3.5.2.1
Voorlichting
Jaarlijks g e e f t d e British Council een g r o o t a a n t a l boeken uit over kunst, onder: wijs e n vorming, onderwijs van d e Engelse taal, en over Britse literatuur, evenals naslagwerken voor en over studenten, a1 of niet in samenwerking met Britse uitgeverijen. Tevens worden audio- e n video-cassettes e n computer s o f t w a r e voor h e t taalonderwijs geproduceerd. Daarnaast is d e British Council uitgever van d e volgende ti jdschriften:
- British Book News (maandelijks) - British Book News Children's Books (drie-maandelijks) -
British Council News (drie maal per jaar) British Medical Bulletin (drie-rnaandelijks, sarnen m e t h e t Churchill Livings t o n e Journal)
- English
Language Teaching Journal (drie-maandelijks, in samenwerking met
Oxford University Press)
-
Language
Teaching
(drie-maandelijks,
in
samenwerking
met
Cambridge
University Press)
-
Media in Education and Development (drie-maandelijks, in samenwerking met P e t e r Peregrinus Ltd.), en
-
Science Education Newsletter (zes maal per jaar). 6 8
In 1984185 gaf d e Council 24,6 miljoen Pond Sterling uit aan boeken, bibliotheken, en voorlichtings-activiteiten. 69)
De uitwisselingsprogramma's zijn d e grootste uitgavenpost in h e t budget van d e British Council. De vccm van d e uitwisseling varieert:
inwoners van Groot-
Brittannie worden uitgezonden voor werk of studie in h e t buitenland, terwijl buitenlanders naar Engeland kornen om c o n t a c t e n te leggen met collegals, voor e e n opleiding, of met e e n ander doel. In h e t kader van h e t Youth Exchange-programrna kwamen in 1984185 7.160 jongeren naar Groot-Brittannie, en werden e r 9.632 naar h e t buitenland uitgezonden. Meer dan d e helft van d e z e uitwisselingen vond plaats met d e Bondsrepubliek en Frankrij k, gevolgd door de a n d e r e W esteuropese landen.
Uitwisselingen m e t
Oost -Europa, d e landen van de Gemenebest en met d e Verenigde Staten zijn aanzienlj k minder frequent. 70 ) Ook w e r f t de British Council namens d e ODA, buitenlandse regeringen en a n d e r e instellingen docenten voor uitzending naar h e t buitenland op contractbasis. In
1984185 recruteerde de Council bijna duizend docenten pedagogiek, Engels, en 71 wetenschap & technologie. Het merendeel van de uitwisselingen betref t bezoekers, studenten, en cursisten voor wie de Council programma's georganiseerd heeft. Tabel 11 geeft een cijfermatig beeld van de.:uitwisseling. Tabel 11. Personen die in 194185 naar Groot-Brittannie kwamen of naar het buitenland reisden door bemiddeling van de British Council. Gebied
naar Groot-Brit.
van Groot-Brit.
kunst en humaniora onderwijs medicij nen natuurwetenschappen technologie en engineering wetenschap en technologie biolog ie landbouw Engels taalonderwijs sociale wetenschappen Totaal Bron: The British Council, Annual Report 1984185, blz. 70-71.
De cijfers in de tabel hebben betrekking o;
een breed scala aan uitwisselings-
programma's. Zo vallen korte bezoeken van de ministers van Onderwijs van Ianden als Nederland, Birma, en Zimbabwe onder de meer dan 3500 kortstondige bezoeken aan Groot-Brittannie waarbij de British Council in 1984185 bemiddelde, evenals studiereizen
van
Nederlandse universiteitsbestuurders,
delegaties uit
China inzake planning en beleid, en van stafrnedewerkers van de omroep-organisatie van Ghana. Andere uitwisselingen vinden plaats in het kader van het Tweeling-steden programma dat door de British Council beheerd wordt (momenteel zijn 1.241 Britse steden gejumelleerd met grote en kleine steden in het buitenland). Ook buitenlandse reizen van Britse deskundigen voor gegevens-verzameling of om met collega's in het buitenland van gedachten te wisselen worden financieel
ondersteund door de Council: in 1983184 bemiddelde d e Council bij meer dan 2500 van dergelij ke reizen. Van de inspanningen t e r bevordering van d e wetenschappelijke uitwisseling tussen d e Britse en buitenlandse univer siteiten e n instellingen voor hoger onderwij s, die d e Council zich getroost, geef t h e t Jaarverslag 1984/85 de volgende voorbeelden: "Een opmerkelijk gebied van groei was China, waarmee Groot-Brittannie nu v e e r t i g uitwisselingsprogramma's heef t op wetenschappelijk gebied. Hierdoor kon d e Council meer dan 120 academische uitwisselingen ondersteunen. Een ander wapenfeit was h e t verdrag tussen de universiteiten van Leeds en Strathclyde en h e t Syrische ministerie van Hoger Onderwijs, waardoor groepen van 25 of meer Syrische academici speciaal-georganiseerde promotieprogramma's zullen kunnen volgen. (...I Het f e i t d a t men d e voorkeur geef t a a n Bri tse universiteiten boven concurrenten uit h e t Midden-Oosten, het Oostblok, e n Frankrijk is e e n indicatie van d e waarde die men hecht a a n e e n Engelstalige opleiding." 7 2 ) Eind jaren
z e s t i g volgden
bijna
70.000
overzeese
studenten
onderwijs of
praktijk-opleidingen in Groot-Brittannie, waarvan meer dan 30.000 full-time aan univer sitei ten e n technisc he hogescholen .73 ) Aangezien h e t a a n t a l buitenlands studerenden in Groot-Brittannie d e l a a t s t e jaren s t e r k afnam (tussen 1978/79 e n 1981/82 daalde hun a a n t a l met 22%, hoofdzakelijk doordat de regering het collegegeld voor buitenlandse studenten drastisch verhoogde), h e e f t d e British Council marktonderzoek verricht en wervingscampagnes georganiseerd teneinde de s t room van overzeese studenten n a a r Groot-Brittannie weer te h e r ~ t e l l e n . ' ~ )Zo werden in steden in Zuidoost-Azie zgn. Educational Counseling Services gelijken met o n z e Onderwijs Advies Diensten
-
- te
ver-
opgezet, hiermee wordt reclame
gemaakt voor het Britse hoger onderwij s, worden aspirant-studen ten geholpen met aanmeldingenp rocedures, enzovoorts. Financieel werd dit mogelij k gemaakt door meer dan 70 Britse universiteiten d i e streven naar een verhoging van het . ~ Services ~) bleken relatief succesa a n t a l buitenlandse studenten in ~ n ~ e l a n d De vol, maar konden de schade aangericht door h e t regeringsbesluit van 1980 om buitenlandse studenten hun opleiding volledig zelf te laten betalen uiteraard niet ongedaan maken. De gedachte die aan programma's voor de uitwisseling van 'personen ten grondslag ligt, is d a t e e n toenarne van bekendheid met Groot-Brittannie buitenlandse studenten e n (toekomstige) functionarissen meer ontvankelijk maakt voor de Britse 'way of life'. Illustratief in dit verband is het volgende c i t a a t uit e e n r e c e n t rapport geschreven door d e Directeur-Generaal van d e British Council Sir John Burgh, waarin hij enkele s t a t i s t i s c h e gegevens m e t elkaar vergelijkt: "Zeventig landen in d e wereld hebben staatshoofden of regeringsleiders die e e n deel van hun opleiding kregen buiten hun eigen land. Verreweg de meesten onder hen - meer dan een derde - kwamen hiervoor naar Groot-
Brittannie. Met andere woorden, 27 landen, ofwel CCn op elke zes landen over de hele wereld, hebben leiders die in Groot-Brittannie opgeleid werden. Frankrijk is tweede met veertien van zulke landen, meteen daarachter komen de Verenigde Staten met 13, en de Sovjet-Unie i s vierde met 4." 77) Over 1984185 bedroegen de uitgaven van de British Council aan studie- en reis. beurzen en aan andere activiteiten i n verband met de uitwisseling van personen
18,O miljoen Pond Sterling voor de uitzending van Britse inwoners naar het buitenland, en 102,2 miljoen Pond voor de komst van buitenlanders naar GrootBrittannie. 78 1 Kunst-gebonden activiteiten
3.54
I n de activiteiten van de British Council nemen die ten behoeve van kunst en cultuur een ondergeschikte plaats in. Eind jaren zestig bleven de desbetreffende uitgaven net onder 10% van het totale budget; voor 1984185 geldt eenzelfde per~ e n t a ~ e .Aangezien ~~) er met culturele manifestaties vaak veel personeel gemoeid is (hele symf onie-orkesten of balle t-gezelschappen moeten bijvoorbeeld naar verafgelegen oorden gevlogen worden), zijn de kosten hoog. De recente inspanningen van de British Council voor sponsoring door het zakenleven zijn succesvol gebleken. Unilever, British Petroleum en andere multinationals waren in 1984185 co-sponsors van de buitenlandse tournees van het London Festival Ballet, onder meer Shell en Rank Xerox traden op als co-sponsors van de London Symphony Orchestra World Tour, British Caledonian sponsorde een tournee van het English Teaching Theatre, enzovoorts. 80 1 De British Council is betrokken bij een uitgebreid scala aan activiteiten inzake kunst en cultuur. I n 1984185, bijvoorbeeld, werden
-
104 toneel-, dans-, mime-, en poppen-gezelschappen op tournee uitgezonden naar 56 landen,
- 187 tournees van muziekgezelschappen naar 67 landen georganiseerd, - 71 kunst-tentoonstellingen verzonden naar 41 landen, - 24 documentaire, fotograf ische, en infor matie ve ten toonst ellingen gezonden naar 76 landen,
-
231 films ingebracht i n 37 internationale filmfestivals, en
-
197 speelfilms geleverd voor 17 "weken van de Britse film". 81)
I n Nederland werden in 1984185 in Eindhoven en in Rotterdam zogeheten "Britse Weken"
gehouden,
met
onder
andere
muziek-uitvoeringen,
toneel,
poezie-
voordrachten, en literaire lezingen. I n totaal kwamen met medewerking van de British Council in 1984 14 boekententoonstellingen, 12 documentaire tentoon-
stellingen, e e n foto-expositie, e n 14 kunsttentoonstellingen naar Nederland, en bezochten 23 dramaturgische e n 1 9 muzikale gezelschappen ons land. 82 Ondanks hun lage plaats in het budget zijn d e kunst- en cultuur-manifestaties toch d e paradepaardjes van de British Council voor de e l i t e in h e t buitenland, a1 is men zich bewust van d e gevaren die kleven aan d e z e manifestaties. In het Jaarverslag 1984185 schrijft d e Council: 'I... we1 roept de export van kunst e e n a a n t a l vragen op. Is het niet louter e e n tamelijk verkwistende vorm van nationalistisch exhibitionisme, of erger nog, van cultureel imperialisme? Zouden we niet meer, of tenminste evenveel middelen moeten besteden aan de import van kunst uit h e t buitenland? (. ..) C o n c e n t r e e r t d e Council zich niet teveel o p h e t prestigieuze e n h e t gevestigde ten koste van h e t hedendaagse, waardoor hij in h e t buitenland e e n vervormd beel-d van Groot-BrittanniC presenteert? Kunnen d e kosten [van de export van kunst] ooit gerechtvaardigd worden e n wat krijgt d e belastingbetaler ervoor terug? Inderdaad, waarom zouden Britse belastingplichtigen moeten betalen voor voorstellingen van d e Royal Shakespeare Company terwijl e r in h e t Verenigd Koninkrijk allerwege bezuinigd wordt?
Waarom e x p o r t e e r t d e British Council kunst? (...) [De kunsten] betekenen veel voor d e Council e n hebben e e n buiten-proportionele invloed in verhouding t o t d e betrekkelijk kleine bedragen die e r a a n besteed worden. De kuns t e n storen zich niet aan politie ke grenzen e n kunnen blijvende communicat i e e n contacten bewerkstelligen tussen mensen die overigens weinig met e l k a a r gemeen hebben. Voor d e Council is het e e n doe1 op zich om mensen in a n d e r e landen te overtuigen van d e vitaliteit, d e variatie, en d e kwaliteit van h e t Britse culturele leven. En in h e t verlengde daarvan is her uiteraard d e bedoeling om d e persoonlijke houdingen van mensen te beinvloeden ten gunste van Groot-Brittannis. Wordt kunst in h e t wilde weg geexporteerd? Worden d e Sahel-landen met strijkkwartetten opgezadeld? De Council moet e e n omvangrijke vraag van o v e r z e e bevredigen, en niemand wordt i e t s opgedro ngen. De Council prob e e r t altijd datgene te verschaf f e n waarnaar gevraagd wordt. (...) Evenmin beperkt de Council zich tot d e traditionele en d e klassieke kunst of t o t d e meest prestigieuze e n glansrijke gezelschappen. (...) Ook kent d e export van kunst winstgevende bijprodukten die de Britse handel ten goede komen. De Britse export in de vorm van verkoop van kunsto b jecten, audio-produkten, rechten en royalties, en van boeken en onderwijsmateriaal over kunst e n cultuur, loopt in de honderden miljoenen Ponden, en d e activiteiten van d e Council op kunstgebied hebben hun aandeel in d e stimulering van de vraag. In 1982, bijvoorbeeld, werd e r in Japan e e n tentoonst elling georganiseerd g e t i t e l d "Aspecten van hedendaagse Britse kunst". De kosten bedroegen 300.000 Pond Sterling, waarvan 45.000 Pond voor rekening van d e Council e e n niet ongebruikelijk bedrag in verhouding t o t d e bijdragen van sponsors. De tentoonstelling resulteerde in 120.000 Pond aan verkoop van schilderijen. Wellicht nog belangwekkender is d a t veel van d e kunstenaars uitgenodigd werden om in d e toekomst opnieuw in Japan te exposeren." 83) De meest omvangrijke expositie van Britse kunstschatten die de British Council recentelijk in h e t buitenland organiseerde, was een tentoonstelling van Britse schilderkunst,
meubelen,
tapijten, zilver, en
aardewerk,
in
de
Washington
National Gallery. Het initiatief was afkomstig van d e Prince of Wales, e n d e financiering van h e t Amerikaanse Congres. De Council organiseerde d e t e n toons t e l l i n g m e t minimale kosten voor zichzelf. H e t Britse tijdschrift "The Economist" h a d h i e r o p a l s commentaar: "De tentoonstelling is e e n verkoopstunt zonder scrupules van h e t Britse erf goed. (...I Elke belangrijke Britse kunstenaar v a n d e vijftiende t o t d e twint i g s t e e e u w is e r vertegenwoordigd. Het idee voor d e tentoonstelling werd voor h e t e e r s t door d e British Council g e s u g g e r e e r d a a n d e Washington National G a l l e r y in 1979. De kosten - o n g e v e e r 2 miljoen dollar - worden b e t a a l d uit e e n e e n m a l i g e subsidie van h e t C o n g r e s e n e e n d o n a t i e van 1,2 miljoen dollar van de F o r d Foundation. De verzekeringspremies worden in gelijke m a t e g e d r a g e n door d e Britse en de Amerikaanse regeringen. Afgezien van d e tijd die d e Council-staf a a n h e t p r o j e c t b e s t e e d t e n e e n kleine vergoeding a a n d e Washington 'National G a l l e r y (samen ongeveer 70.000 Pond) kost d e tentoonstelling d e Britse b e l a s t i n g b e t a l e r geen e n t. In d e boekhouding b e t r e f f e n d e d e Britse i n t e r n a t i o n a l e betrekkingen z a l d e tentoonstelling n i e t voorkomen. Maar a l s z i j Amerikaanse toeristen - die vorig jaar I miljard Pond S t e r l i n g uitgaven in Groot-Brittanne - e r t o e b e w e e g t om hun volgende r e i s uit te breiden m e t d e bezichtiging van d e in h e t Britse p l a t t e l a n d v e r b c r g e n s c h a t t e n , dan is die t e n t o o n s t e l l i n g miljoenen Ponden a a n r e c l a m e e n public relations waard." 84) In 1984185 bedroegen d e uitgaven van d e British C o u n c i l a a n kunst e n c u l t u u r 9,2 miljoen P o n d Sterling, of, bij gebruik van e e n ruimere rubrieksomschrijving w a a r door zij t e v e n s posten a l s beurzen Pond. 85
3.5.5
voor muziek-studie
omvat, 16,5 miljoen
Wetenschaps-gebonden a c t i v i t e i t e n
Eind jaren z e s t i g b e n a d r u k t e h e t R a p p o r t Duncan i n z a k e Vertegenwoordiging O v e r z e e in zijn aanbevelingen d a t h e t "van belang is ook d e w a a r d e te e r k e n n e n van h e t Britse wetenschappelijk en technologisch d e n k e n e n a a n h a a r p r e s t a t i e s o p dit gebied.llM) ~ e h a l v ed e British Council waren destijds eveneens a n d e r e ins t a n t i e s o p dit g e b i e d a c t i e f , z o a l s d e Inter-University Council f o r Higher E d u c a t i o n O v e r s e a s (IUC), die Britse e n buitenlandse universiteiten met e l k a a r in con-
tact bracht. In 1981 werd d e IUC opgevolgd door d e Inter-University a n d Polyt e c h n i c Council (IUPC), wiens uitvoerende i n s t a n t i e , h e t C o m m i t t e e f o r I n t e r n a tional C o o p e r a t i o n in Higher Education (CICHE), nauw m e t de British Council s a r n e n ~ e r k t . ~ ' )Gebruikmakend van zijn kennis van i n t e r n a t i o n a l e z a k e n w e e r d e Council mogelijkheden voor wetenschappelijke en onderwijskundige samenwerking tussen Groot-Brittannie e n a n d e r e landen o p te sporen, e n bevordert hij vervolgens d e totstandkoming van c o n t a c t e n . A1 e e n a a n t a l jaren is d e Council betrokken bij d e o r g a n i s a t i e van wetenschappelijke cursussen e n seminars, onder a n d e r e o p h e t gebied van medicijnen e n van
technologie.
In
1984185 organiseerde d e
Council
45
van
dergelijke
post-
academische specialistische cursussen in eigen land, en ongeveer honderd in het buitenland, meestal in samenwerking met plaatselijke universiteiten. Overigens b e s t a a t e r momenteel e e n algemene tendens om d e z e cursussen e n seminars s t e e d s meer buiten Croot-Brittannie te houden. Ter iilustratie van d e variatie in onderzoeksgebieden waarin d e British Council betrokken is bij h e t verschaffen van deskundigheid aan e e n willekeurig land zij hier Turkije genoemd. In 1984185 kreeg Turkije wetenschappelij ke hulp inzake luchtvaart-engineering,
embryo-transplantatie,
seismologisch onderzoek, e n de 88 verwerking van tuinbouwprodukten na d e oogst. Afgezien van d e kosten die gemoeid zijn m e t d e uitwisseling van mensen, bedroegen d e uitgaven van d e British Council in 1984/95 aan wetenschap en technologie 6 miljoen Pond Sterling. 89
3.5.6
Activiteiten m.b.t. ontwikkelingssamenwerking
De British Council is in veel s t e r k e r e mate betrokken bij ontwikkelingshulp en bij h e t beheer van deze hulp dan vergelijkbare culturele instellingen van a n d e r e landen. Dit is h e t gevolg van d e Councils relatief g r o t e plaatselijke deskundigheid in d e Derde Wereld, in vergelijking m e t de meer recent-opgerichte instanties voor ontwikkelingssamenwerking, e n van h e t st reven naar behoud van de bestaande
mate van aanwezigheid in Derde Wereld-landen,
ondanks bezuinigingen in de
begroting voor culturele activiteiten. De Council ontvangt meer dan d e helf t van d e gelden die momenteel jaarlijks worden besteed a a n ontwikkelingprojecten en andere dienstverlening aan d e Derde Wereld van d e Overseas Development Administration (ODA), in het bijzonder voor d e ondersteuning van technische cursussen e n opleidingen en van hoger onderwijs ten behoeve van ontwikkelingslanden (TETOC/IUC). Ook is d e ODA d e belangrijkste of d e enige financierende instantie van Council-activiteiten
met betrekking t o t taalonderwijs, bibliotheek-opbouw,
h e t laaggeprijsde boeken-project, Wereld in Croot-Brittannie. 90 1
e n de opleiding van studenten uit d e Derde
Daarnaast is d e Council succesvol in het aantrekken van niet-Britse ontwikkelingsgelden van internationale organisaties e n buitenlandse overheden. Zo h e e f t d e Council d e afgelopen jaren in h e t kader van e e n groot opleidings-project van d e Wereldbank onderwijs-advieswerk gedaan voor d e Turkse regering samen met e e n Amerikaans bedrijf e n e e n Turks adviesbureau. En in Indonesie sleepte de Council opdrachten in d e wacht om h e t ministerie van Onderwijs te adviseren bij het uitgeven van leerboeken, en h e t ministerie van Openbare Werken inzake de
voorbereiding van opleidingen van stafmedewerkers. Het meest omvangrijke project in h e t kader van d e Council's Paid Educational Services (PES) is een internationaal project geweest ten behoeve van een grootschalige uitbreiding van h e t voortgezet onderwijs in China. Het doe1 van dit arnbitieuze project, d a t gedeeltelij k door d e Wereldbank wordt gefinancierd, is e e n toename van h e t a a n t a l afgestudeerden in China met 600% tegen 1990, onder andere door het gebruik van radio en televisie. De bijdrage van de Council b e s t a a t voornamelijk uit de werving van deskundigen e n specialisten, en d e organisatie en begeleiding van de seminars en workshops die zij geven tijdens bezoeken a a n China. Hiervoor ontvangt d e Council 2,35 miljoen Pond
Alhoewel d i t Chinese c o n t r a c t
t o t nu t o e verreweg h e t grootste is, h e e f t de Council vergelijkbare c o n t r a c t e n afgesloten in veel a n d e r e landen, onder andere in Egypte, Malawi, Maleisie, Pakistan, d e Filippijnen, Oegan da, en Jemen. 9 2 ) Meestal bestaat d e dienstverlening uit het beschikbaar stellen van adviseurs en van opleidingen in GrootBrittannie of in het land van d e opdrachtgever, e n uit h e t opzetten van onderwijs- of opleidings-instellingen e n -systemen. Voor 1985186 waren d e Council's activiteiten m e t betrekking t o t ontwikkelingssamenwerking begroot op 115,6 miljoen Pond Sterling, met i e t s meer dan 100 miljoen Pond afkornstig van d e ODA en d e r e s t van niet-Britse instellingen actief o p h e t gebied van ontwikkelingssamenwerking, voornamelijk buitenlandse overheden e n inter nationale organisaties. 93 1
3.6
De begroting
Het merendeel van zijn inkomsten ontvangt de British Council van h e t Foreign
a n d Commonwealth Office (FCO) en van het ODA, hetzij direct, hetzij indirect in de vorm van honoraria voor het beheren en begeleiden van projecten. Bovendien h e e f t d e Council eigen inkomsten uit advieswerk e n onderwijs-activiteiten, e n ontvangt d e organisatie gelden voor d e dienstverlening aan binnenlandse en internationale organisaties. Een beschrijving van d e tamelijk gecompliceerde financiele s t r u c t u u r van d e British Council zou zinvol zijn indien deze zou worden vergezeld van e e n uitgebreide technische toelichting, w a t in het kader van d e z e studie e c h t e r te vet zou voeren. Daarom komen hier alleen de uitgaven naar t y p e a c t i v i t e i t e n naar onderwerp a a n de orde. De desbetreffende getallen (zie t a b e l 1 2 ) omvatten d e salarissen van d e staf medewerkers en d e vergoedingen aan ander
personeel, algernene onkosten, bedrijfsonkosten, en betalingen aan andere instanties. Tabel 12. Uitgaven van de British Council naar type a c t i v i t e i t e n onderwerp, voor 1984185. Uitgaven naar type a c t i v i t e i t (in miljoenen Pond Sterling) uitwisseling van per sonen: van Groot-Bri t t a n n i e uitwisseling van personen: naar G root-Brittannie boeken, bibliotheken, en voorlich ting a c t i v i t e i t e n m.b.t. Engelse taal e n literatuur a c t i v i t e i t e n m.b.t.
wetenschap e n technologie
690
a c t i v i t e i t e n m.b.t. onderwijs en vor ming a c t i v i t e i t e n m.b.t. kunst e n cultuur Totaal
Uitgaven naar onderwerp (in miljoenen Pond Sterling) Engelse t a a l e n literatuur wetenschap e n technologie onderwij s en vor ming kunst e n cultuur public relations en de media Totaal Bron: The British Council, Accounts f o r t h e year ended 31 March 1985, blz. 3.
De t o t a l e uitgaven van d e British Council voor het begrotingsjaar 1984185 bedroegen 203,8 miljoen Pond Sterling, of we1 876,3 miljoen Nederlandse guldens. P e r hoofd van de bevolking is d a t 3,62 Pond, of f 15,55. Deze uitgaven op het gebied van de internationale culturele betrekkingen komen neer o p i e t s minder dan 30% van het t o t a l e bedrag d a t d e nationale en lokale overheden in h e t Verenigd Koninkrijk jaarlijks a a n cultuur uitgeven ( o p zijn beurt vertegenwoordigt dit bedrag 0,6% van d e algehele overheidsuitgaven). In 1981182 b e t meest r e c e n t e jaar waarvoor cijfers beschi kbaar waren) bedroegen de B t i tse
overheidsuitgaven aan culturele voorzieningen 673,8 miljoen Pond, ofwel 12,40 Pond (f 53,301 per capita. Alhoewel d e bron voor d i t bedrag het e r niet expliciet bij vermeldt, zijn de uitgaven van de British Council waarschijnlijk niet in d i t bedrag v e r d i ~ c o n t e e r d . ~Hoe ~ ) dan ook, gezegd kan worden d a t d e Britse regering relatief veel geld uitgeeft aan internationale culturele betrekkingen in verhouding t o t d e tamelijk bescheiden binnenlandse bestedingen aan cultuur. Daar tegenover bedroegen d e uitgaven van de W estduitse overheid aan internationale culturele betrekkingen (in ruime zin) begin jaren tachtig eveneens ongeveer dert i g procent van d e binnenlandse uitgaven voor cultuur, maar dit l a a t s t e bedrag lag ongeveer tweemaal zo hoog als d e vergelijkbare Britse bestedingen, terwijl beide landen ongeveer h e t z e l f d e a a n t a l inwoners hebben. 95
3.7
Conclusie
In de e e r s t e halve eeuw van zijn bestaan h e e f t de British Council veel veranderingen ondergaan. Het gebied d a t hij met zijn activiteiten bestrijkt is aanzienlijk groter dan d a t van h e t Goethe-Institut of van de Alliance Francaise. De Commissie Seebohm heef t hier t e r e c h t op gewezen: "Het scala van functies is veel smaller, aangezien d e Council, [i.t.t. bijv. d e Alliance F r a n ~ a i s e ] , behalve bij h e t hele gebied van d e culturele diplomatie, ook bij h e t toekennen van financiele hulp betrokken is. In Frankrijk, bijvoorbeeld, is haar werkelijke tegenpool, niet alleen de Alliance F r a n ~ a i s e , maar tevens de afdeling Cultuur van h e t Quay dfOrsay [= h e t Franse minist e r i e van Buitenlandse Zakenl, en de Franse ambassades in h e t buitenland." 96 1 Net zoals bij h e t Goethe-Institut is de reputatie van de British Council in het
buitenland veel b e t e r dan in h e t Verenigd Koninkrijk zelf. Qua professionaliteit s t e e k t de Council haar Westduitse tegenhanger waarschijnlj k naar de kroon, h e t gebied van de kunsten uitgezonderd. Inzake de taal-gebonden activiteiten lijkt h e t werk van de Council en h e t Goethe-Institut van vergelijkbare
- hoge - kwali-
teit. De Council is meer geyntegreerd in d e vertegenwoordiging van haar overheid in h e t buitenland dan h e t Goethe-Institut. Zij staat in nauwer c o n t a c t m e t h e t Foreign a n d Commonwealth Office dan h e t Goethe-Institut met het Auswartiges Amt. Paradoxaal genoeg h e e f t dit niet kunnen voorkomen d a t d e Council veei meer door haar overheid verwaarloosd is en zowel in de jaren veertig a l s sinds eind jaren zeventig aanzienlijke besnoeyngen op haar begroting moest incasseren, dan h e t Duitse instituut. Om financieel h e t hoofd boven het water te houden h e e f t d e Council h e t aandeel van haar zelf-verdiende inkomsten opge-
voerd van 8,9% van haar begroting in 1975176 t o t 26% in 1 9 8 5 1 8 6 . ~ ~Zodoende ) steeds meer zichzelf bedruipen betekent e c h t e r ~ o dka t d e Council betrokken is geraakt in activiteiten die ver van haar oorspronkelijke doelstelling verwijderd zijn. "The E c o n ~ m i s stelde t ~ ~ h e t als volgt: "Veel British Council-puristen zijn bezorgd over deze verschuiving in het werkveld. Voor hen is d e functie van de Council vooral d e bevordering van d e reputatie van Groot-Brittannie in het buitenland. In hun ogen wordt de Council uit financiele noodzaak vervormd t o t een verfraaid managementadviesbureau, en haar middelen vooral daar ingezet waar h e t snelst geld te ver dienen valt. I' 9 8 ) Deze accent-verschuiving in h e t werk van d e Council is e c h t e r a1 geruime tijd in haar s t r u c t u u r ingebouwd. Enerzijds is het medium waarvan zij gebruik maakt d e Engelse taal
- in d e
-
loop d e r jaren de belangrijkste wereldtaal geworden, het
is niet meer dan logisch d a t d e Council zich over haar marketing ontfermde. Anderzijds is de British Council a1 vroeg begonnen met activiteiten niet alleen o p h e t gebied van de kunsten
- zoals
vergeljkbare instellingen in h e t buitenland
-
maar ook op wetenschappelijk gebied. Door haar reeds lange aanwezigheid in d e Derde Wereld .en haar deskundigheid op het gebied van de kunsten e n d e wetenschappen was een intensieve betrokkenheid van de Council bij ontwikkelingssamenwerking eigenlijk voor-geprogrammeerd, zelfs a1 zij n i e t door g r o t e bezuinigingen op haar subsidies s t e e d s meer in deze richting geduwd werd. Desalniettemin h e e f t d e British Council overal waar zij in d e loop der jaren actief is geworden zich hoge kwaliteitsnormen opgelegd, en is voor a n d e r e landen e e n voorbeeld geweest.
3.8
Noten
I ) The British Council. The First Fifty Years. London, Jonathan Cape, 1.984. 2) The Times, March 26, 1935; cit. Ruth Emily McMurry and Muna Lee. The Cultural Approach. Another Way in International Relations. Chapel Hill, University of North Carolina Press, 1947, pp. 140-141. 3) George A. Cowley. The Emergence of Culture as a Facet of Foreigncy, in: International Perspectives, Sept.-Oct. 1976, p. 28. 4) E. McMurry and M. Lee, op. cit., p. 148. 5) Cit. Frances Donaldson. The British Council. The First Fifty Years. London, Jonathan Cape, 1984, p. 72. 6 ) Cit. ibid., p. 74. 7) Cit. idem, pp. 130, 162. 8) Cit. idem, p. 131. 9) McMurry and Lee, op cit., p. 164-165. 10) Idem, pp. 171-172. 11) Cit. F. Donaldson, op. cit., p. 141. 12) Cit. ibid., p. 145. 13) Idem, p. 152. 14) Cit. F. Donaldson, op. cit., pp. 182-183. 15) Report of t h e Review Committee on Overseas Representation 1968-1969. Chairman: Sir Val Duncan. London, HMSO, 1969 Cmnd. 4107, p. 96. 16) Foreword to: The British Council. Speeches delivered on the occasion of the Inaugural Meeting a t St. James' Palace on 2nd July, 1935; cit. F. Donaldson, op. cit., pp. 1-2. 17) Review of Overseas Representation. Report by the Central Policy Review Staff (Berrill Report). London, HMSO, 1977, p. 201.' 18) Cit. McMurphy and Lee, op. cit., p. 173. 19) Anthony Haigh. Cultural Diplomacy in Europe. Strasbourg, Council of Europe, 1974, p. 126. 20) Cit. F. Donaldson, op. cit., pp. 183-184. 21) Report of the Official Committee on the Teaching of English Overseas, Ministry of Education, 23 March 1956, p. 13; cit. F. Donaldson, op. cit., p. 202. 22) F. Donaldson, op. cit., p. 207. 23) Report of the Review Committee on Overseas Representation 1968-1968. Chairman: Sir Val Duncan. London, HMSO, 1969 (CMD. 4107), p. 114. 24) Idem, p. 106. 25) Ibid., p. 106. 26) F. Donaldson, op. cit., pp. 245-246, 271. 27) Review of Overseas Representation. Report by the Central Policy Review Staff. London, HMSO, 1977. 28) Idem, p. ix. 29) Idem, p. 218. 30) F. Donaldson, op. cit., p. 296. 31) The United Kingdom's Overseas Representation. Presented to Parliament by the Prime Minister (Cmd. 730). London, HMSO, 1978, p. 16. 32) Berrill Report, op. cit., p. 205. 33) F. Donaldson, op. cit., p. 319. 34) Review of The British Council by The Lord Seebohm, The Lord Chorley, Mr. Richard Auty. March 1981, mimeograph. 35) Idem, p. 15. 36) Idem, pp. 46-47. 37) Assistant Director-General, R.A.F. Sherwood, cit. F. Donaldson, op. cit., p. 306. 38) Berrill Report, op. cit., p. 214.
39) Berrill Report, op. cit., pp. 201-202. 40) Lord Seebohm, op. cit., p. 45. 41) Sir John Burgh, Director-General in Foreword to The British Council Annual Report 1983-1984. London, HMSO, 1984, p. 10. 42) Anthony Haigh, op. cit., p. 120; Tweede Kamer. 1984-1985, 18 856, nrs. 1-2, pp. 24-25. 43) Appendix 4 of F. Donaldson, op. cit., pp. 37-381. 44) Manfred Triesch und Andreas Deu tschmann. Jeder fur sich oder gemeinsam? Moglichkeiten und Grenzen der Kooperation europaischer Kulturinstitute. Stuttgart, Insti t u t fur Auslandsbeziehungen, 1983, p. 14; Tweede Kamer, 1984-1985, 18 856, nrs. 1-2, p. 33. 45) The British Council Annual Report 1983-84, p. 7. 46) Lord Seebohm, op. cit., p. 18. 47) e.g. in Moscow, Prague, Bucharest and Peking. 48) Ibid., p. 30. 49) Lord Seebohm, op. cit., p. 18. 50) M. Triesch & A. Deutschmann, op. cit., p. 13. 51) Lord Seebohm, op. cit., p. 48. 52) Lord Seebohm, op. cit., p. 45. 53) Introduction by t h e Chairman to Annual Report of t h e British Council 1983-84. London, HSMO, 1984, p. 9. 54) The British Council Annual Report 1984185, pp. 69, 17. 55) The Council Newsletter. Amsterdam, The British Council, various issues, 1984. 56) The British Council Annual Report 1984185, p. 72; The British Council. Publications Catalogue 1985. 57) The British Council. Accounts for t h e year ended 31 March 1985, p. 3. 58) W.L. Saunders and E.M. Broome. The Library and Information Services of British Council. London B.C., 1977, p. 5. 59) Ibid., p. 88. 60) The British Council Annual Report 1984185, p. 6. 61) The British Council. Annual Report 1984185, op. cit., p. 7. 62) Ibid., p. 6. 63) The British Council Annual Report 1983-84, London, HMSO, 1984, p. 17. 64) W.L. 5aundersandE.M. Broome, op.cit., p. 26. 65) Lord Seebohm, op. cit., p. 4. 66) The British Council Annual Report 1983-84. British Council, HMSO, 1984, p. 16. 67) The British Council Annual Report 1983-84. London, HMSO, 1984, pp. 6, 17. 68) The British Council. Annual Report 1984185, p. 76; voor een overzicht van de Council's uitgaven, zie: The British Council. Publications Catalogue 1985. London, BC, 1985. 69) The British Council. Accounts for t h e year ended 31 March 1985, p. 3. 70) BC, Annual Report 1984185, p. 70. 71) Idem, p. 71. 72) The British Council, Annual Report 1984185, p. 16. 73) Sir Val Duncan, op. cit., p. 110. 74) BC, Annual Report 1983-84, pp. 17-18. 75) BC Annual Report 1984185, p. 15. 76) The Economist, Nov. 2, 1985, p. 28. 77) The British Council. Annual Report 1984185, p. 10. 78) The British Council. Accounts for the year ended 31 March 1985, p. 3. 79) Sir Val Duncan, op. cit., p. 110. 80) Voor een lijst van sponsors, zie: The British Council, Annual Report 1984185, p. 63. 81) The British Council, Annual Report 1984185, pp. 6-7. 82) Idem, p. 43.
83) BC, Annual Report 1984185, pp. 51-53. 84) Cultural Diplomacy. Britain's Washington Coup. The Economist, Nov. 2, 1985, p. 25. 85) The British Council. Accounts for the year ended 31 March 1985, p. 3. 86) Sir Val Duncan Report of t h e Review Committee on Overseas Representation 1968-1969. London, HMSO, 1969 (Cmnd. 41071, p. 111. 87 The British Council, Annual Report 1984185, pp. 33, 16. 88) The British Council. Annual Report 1983-84, op. cit., p. 19. 89) The British Council, Annual Report 1984185, op. cit., p. 65. 90) The British Council. Annual Report 1984185, op. cit., p. 64. 91) The British Council. Annual Report 1984185, op. cit., p. 17. 92) Idem, p. 68. 93) The British Council, Annual Report 1984185, op. cit., p. 64. 94) Andreas J. Wiesand (Ed.). Handbook of Cultural Affairs in Europe. BadenBaden, Nomos, 1985, p. 473. 95) Bodo Harenberg (Ed.). Aktuell. Das Lexikon der Gegenwart. Dortmund, Chronik Verlag, 1984, p. 368. 96) Lord Seebohm, op. cit., p. 51n. 97) The British Council. Annual Report 1984185, op. cit., p. 55. 98) The Economist, Nov. 2, 1985, p. 28.
CASE-STUDIE 3 ZWEDEN EN HET SVENSKA INSTITUTET
4.1
Inleiding
Wellicht is d e reputatie van Zweden als model voor andere landen thans niet rneer zo groot als aan h e t begin van de jaren zeventig. Desalniettemin h e e f t Zweden op menig gebied, met name op d a t van de internationale culturele betrekkingen, nog steeds i e t s te bieden aan landen van vergelijkbare grootte. In Zweden zijn de belangrij k t e beleidslijnen t e r z a k e pas in & afgelopen vijftien jaren uitgestippeld. Tussen 1970 e n 1981 zijn de overheidsuitgaven op .cultureel gebied (intern e n extern) vervijfvoudigd of, indien gecorrigeerd voor inflatie, verdub be1d.l) Een illust ratie van d e buitenlandse belangnelling voor her cult ureel beleid van de Zweedse overheid was het bezoek begin 1986 van e e n Nederlandse delegatie onder leiding van minister E. Brinkman van WVC a a n Stockholm om zich op de hoogte te stellen van zowel i n t e r n e als e x t e r n e aspecten van het culturele beleid van dit land. Deze belangstelling is geen uitzondering. Zowel Noorwegen als Denernarken hebben waardering getoond voor d e Zweedse aanpak van het internationale cultureel beleid. Er werd gezegd d a t beide landen gaarne het Zweedse voorbeeld zouden willen volgen, w a r e het niet dat politieke en financiele overwegingen in de weg stonden. In vergelijking met Nederland kan het Zweedse culturele beleid ook een voorbeeldf unctie hebben, hoewel dit nie t voor alle a s p e c t e n
geldt. Een Zweedse delegatie die d e Wereldomroep in Hilversum
bezocht, was bijvoorbeeld erg te spreken over de Nederlandse prestaties op dit terrein. De voorzitter van e e n parlementaire commissie die Radio Sweden International doorlicht, gaf te kennen dat de Nederlanders met dit onderdeel verder zijn dan de Zweden. Zulke Zweedse bezoeken aan buitenlandse zusterorganisaties zijn w i j gebruikelij k; men kiest hiervoor bij voorkeur st a t e n van vergelij kbare g r o o t t e zoals Oostenrij k en Nederland, om inspiratie op te doen voor de verbetering van de eigen instellingen. Deze case-studie is het resultaat van een vergelijkbaar werkbezoek aan een aant a l Zweedse instellingen, met name aan het Svenska I m t i t u t e t in Stockholm, d e Cultuurraad, de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Onderwijs & Cultuur, en a a n h e t Zweedse parlernent. Voor zover in de voetnoten geen andere bron
wordt vermeld, is d e inf ormatie in d e z e gevalsst udie af komstig van medewerkers van de genoemde inst ellingen. In de volgende hoof dst ukken za 1 ingegaan worden op de concept ualise ring, geschiedenis, organisatie en instrumenten van het buitenlands cultureel beleid van Zweden.
4.2
Het c o n c e p t c u l t u r e l e betrekkingen e n zijn historische ontwikkeling
Het buitenlands cultureel beleid van Zweden is moeilijk te begrijpen zonder enige kennis van de binnenlandse ontwikkeling van de bemoeienis van de overheid met cultuur. Vandaar d a t wij e e r s t een beknopte beschrijving van de w r s p r o n g van het overheidsbeleid t e r z a k e geven. Binnen e e n k o r t e periode ontwikkelde Zweden zich van een weinig bemiddeld agrarisch land t o t 66n van de rijkste naties ter wereld. In twee generaties ontwikkelde Zweden zich t o t e e n industriestaat. D e vooroorlogse urbanisatieprocessen die na d e Tweede Wereldoorlog in e e n stroomversnelling raakten, zorgden voor een snelle toename van de materiele behoeften, vooral op het gebied van woningbouw. Gedeeltelijk ging d e z e ontwikkeling ten koste van de aandacht voor niet-materiele behoef ten.*) P a s in d e jaren zestig vond d e culturele "explosie" plaats, en werd d e beperkte definitie van cultuur als "geavanceerd creatief werk binnen kunstvormen met rijke tradities" ingeruild voor e e n meer-omvattend c u l tuur-begrip, namelijk "alles wat het rnenselijk bestaan b e i n v ~ o e d t " . ~ )Als gevolg van deze brede definiering wordt heden t e n d a g e vaak d e metafoor "cultuur als milieu-beleid" gebezigd. Voor d e beleidsbepaling o p nationaal, regionaal en lokaal niveau is zoln brede definitie e c h t e r onpraktisch. Om die reden kwam men medio jaren zeventig t o t e e n definitie, gebaseerd op h e t nieuwe cultuurbeleid d a t door h e t Zweedse parlement in 1974 werd vastgesteld. Deze definitie legt de nadruk op de niet-traditionele sectoren. In d e woorden van 64n van Zwedens belangrij ks t e onderzoekers op dit gebied: T u l t u r e e l beleid wordt hier gedef ineerd a l s omvattend kader van openbare maatregelen met bet rekking t o t cultuur. Dit beleid omvat maatregelen van d e nationale overheid, d e gemeenten, en de provincies, of publieke maatregelen in zijn geheel. Een dergelijk beleid vereist min of meer specifiek gedef inieerde lange-termij n doelst ellingen. Om d e inten ties van het cultuurbeleid te realiseren zijn hulpmiddelen, methodieken en organisaties noodzakelijk voor zowel planning als implementatie. Een volledig ontwikkeld cultuurbeleid b e s t a a t pas als aan a1 d e z e c r i t e r i a voldaan is. Het cultuurbeleid houdt zich m e t praktische maatregelen bezig, en om die reden is het rneer voor d e hand liggend h e t spectrum van culturele beleids-
maatregelen af te bakenen, dan e e n bepaald concept van cultuur te definieren. De bredere visie op c u l t u u r die in d e afgelopen jaren steeds duidelijker werd, manifesteert zich in de doelstellingen e n methoden van h e t cultuurbeleid, niet in de omschrijving van de se k t o r zelf. Overheid en parlement hebben het cultuurbeleid als volgt gedefinieerd: cultuurbeleid van de overheid betref t maatregelen voor culturele activiteiten in geschreven, toneel-, visuele en muzikale vorm, evenals d e communicatiemedia a l s pers, radio en televisie. Het bet ref t tevens bepaalde maat regelen die te maken hebben met volwasseneneducatie e n met verenigingen, en maatregelen voor d e bescherming en revitalisatie van het cultureel e r f g o e d van Zweden." 4 ) Deze definitie slaat op h e t binnenlandse cultuurbeleid; z e vormt e c h t e r ook d e grondslag voor h e t cultureel beleid ten aanzien van het buitenland. Historisch gezien stond de verdediging van d e nationale culturele identiteit a a n de basis van de belangstelling van de Zweedse overheid voor culturele zaken in d e 17e e n 1 8 e eeuw. Toen vormde d e Franse hegemonie zowel e e n stimulerend voorbeeld als ook e e n bedreiging voor d e lokale koninklijke initiatieven o p dit gebied. Het elit a i r e cultuurbeleid van die tijd u i t t e zich in de oprichting van musea e n archieven e n in koninklijke steun voor l i t e r a i r e produkties en wetenschappelijke inspanningen, waaronder ook d e archeologie. In d e 1 9 e e e u w e c h t e r ontstonden vanuit d e lagere sociale klasse n d e zgn. "volksbewegingen"
-
arbeiders-, religieuze-, en
drankbestrijdingsbewegingen, die voornamelijk geinteresseerd waren in h e t toe-
gankelijk maken van de cultuur voor lagere sociale groepen. Zij waren mede verI
antwoordelijk voor & oprichting van bibliotheken en van "studiekringen voor volksopvoeding". Zulke initiatieven van d e maatschappelijke 'basis' hebben sinds die tijd voortdurend e e n belangrijke rol i n het Zweedse cultuurbeleid gespeeld. Z e hebben a a n h e t cultuurbeleid e e n democratisch en gedecentraliseerd karakter gegeven. De spreiding van cultuur
- zowel vertikaal als horizontaal
-
in de maatschappij
werd ook bevorderd door de demografische eigenschappen van het land (Zweden is elf keer z o groot als Nederland, maar h e e f t 40% rninder inwoners). Zo was bijvoorbeeld d e oprichting van het R i k s t e a t e r n ( k t Nationaal Tourtoneel) in de jat e n dertig e e n resultaat van de spreiding van de bevolking over een uitgestrekt gebied. Thans is h e t Riksteatern zowel q u a a a n t a l a c t e u r s als qua a a n t a l voorstellingen d e grootste toneelgroep t e r wereld. L a t e r ontstonden ook de nationale Tourtentoonstellingen (R iksutstallningar, 1965) en het Instituut voor Nationale Concert en (R ikskonse r t e r ,
1 9 6 8 ) ~ ) ten
beh oeve van de verspreiding van d e
Zweedse cultuur. De geringe bevolkingsdichtheid is eveneens verantwoordelijk voor het a c h t e r w e g e blijven van een g r o t e culturele b u r e a u a a t i e in Zweden. Zowel d e c e n t r a l e als d e lokale overheden delen de opvatting dat d e publieke sector op dit gebied geen programma's uit dient te voeren die evengoed of b e t e r
door de volksbewegingen verzorgd kunnen worden. Een ander teken d a t cultuur tegenwoordig- niet slechts een zaak is van de maatschappelijke elite, is de g r o t e aandacht voor kunstexpressie op s c h o ~ e n . ~Een ) dergelijke binnenlandse belangstelling leidt t o t internati onale 'spill-over'.
Het is waarschijnlij k mede daarom
d a t de Zweedse jeugdliteratuur in Oost e n West e e n internationaal publiek gevonden heef t. Andere speerpunten van culturele activiteiten van de overheid zijn d e werk- e n leefomstandigheden van de. Zweedse bevolking. Rapporten van de overheid met t i t e l s als "Cultuur op d e arbeidsplaats" en "Cultuur in d e woonwijk" zi j n uiti ngen hiervan. Om d e g r o t e variatie van de culturele uitwisselingen van Zweden met het buiten-
land in kaart te brengen, zou h e t noodzakelijk zijn naar d e transnationale activiteiten van honderden instellingen te kij ken die e e n deel van hun begro tingsgelden voor buitenlandse activiteiten hebben gereserveerd. Veel van deze activiteiten hebben d e vorm van contacten met zusterorganisaties in h e t buitenland waarbij d e overheid geen rol speelt. Een aantal van deze activiteiten worden e c h t e r we1 door instellingen van d e nationale overheid gesubsideerd. Opvallend hierbij i s d e nauwe en min of meer vanzelfsprekende samenhang tussen binnenlands e n buitenlands cult uurbeleid. Een gevolg daarvan is d a t de conceptualisering van het internationale cultuurbeleid samenhangt met het i n t e r n e beleid. In d e late zeventiger jaren zijn de e x t e r n e activiteiten door een overheidscommissie voor h e t e e r s t in kaart geb r a ~ h t . ~Thans ) wordt aan e e n vervolgrapport van h e t in 1978 verschenen rapport van de Commissie Arvidsson gedacht. Intussen zijn e c h t e r de bevindingen van 1978 nog s t e e d s beleidsbepalend. Toen we rd de materie als volgt gedef inieerd: If... d e commissie zag zich genoodzaakt de definitie van de term "cultuur" voornamelijk t o t die activiteiten te beperken waarvoor de overheid steun verleent i n h e t kader van Zwedens cultureel beleid. Voor d e term "informatie" betrof dit informatie over Zweden die door officiele kanalen is geproduceerd en verspreid. Uitwisselingen op het gebied van studie e n onderzoek betreffen alleen d e in dit veld werkzame personen, en niet d e uitwisseling van d e inhoud van studie e n onderzoek. De nadruk ligt daarbij natuurlij k op d a t wat op basis van Zweeds initiatief gebeurde. (. ..) Tevens was het niet mogelijk a a n d a c h t te besteden aan d e uitgebreide culturele e n informatieuitwisselingen die plaatsvinden op commerciele basis. (...) Uitwisselings- en informatiegebonden activiteiten worden in vele gevallen als C6n geheel beschouwd. In f e i t e g a a t het e c h t e r om t w e e fundamenteel verschillende velden, met verschillende doelstellingen waarbij belangen van verschillende partijen betrokken zijn. Publieke informatie en haar inhoud is e e n z a a k van de staat. Daarentegen is in democratische landen de inhoud van culturele en wetenschappelijke communicatie e e n zaak van d e culturele e n wetenschappelijke gemeenschap, e n dient zij te geschieden in hun belang." 8 )
4.3
Motiveringen voor h e t buitenlands cultureel beleid
Toen Zweden zonder noemens waardige rnaterie le schade uit d e Tweede W ereldoorlog tevoorschijn kwam, was d e reputatie van dit land, n e t als die van Zwitserland, bij d e Geallieerden enigzins aangetast. Zweden had zich in de oorlog kunnen handhaven als neutrale mogendheid door het doen van economische concessies a a n het Derde Rijk. Om b e z e t t i n g te voorkomen moest Zweden bijvoorbeeld d e export van ijzererts naar Duitsland voortzet ten. Deze Zweedse "flexibiliteit" vond bij d e Geallieerden niet altijd begrip?) Toen d e oorlog voorbij was, ontstond in Zweden dan ook d e behoef te om d e betrekkingen m e t d e Westerse Ianden, e n met name met d e Verenigde S t a t e n , te verbeteren. Teneinde het Zweedse imago te verbeteren e n om c o n t a c t e n met a n d e r e democratische landen te herstellen, werd besloten e e n r e e d s bestaande Zweeds-Amerikaanse commissie nieuw leven in te blazen. Mede geinspireerd door h e t model van d e British Council, r i c h t t e deze Commissie in 1945 e e n Zweeds Instituut op, h e t Svenska Institutet. In tegenstelling t o t d e British Council besloot men e c h t e r niet t o t d e opbouw van e e n netwerk van instituten in h e t buitenland. Alleen in New York werd een persbureau opgezet. Twintig jaar l a t e r werd daar nog e e n cultureel centrum in Parijs aan toegevoegd. De voornaamste reden voor deze beperking was d a t met culturele vestigingen in h e t buitenland hoge kosten gemoeid zijn. Het Svenska Instit u t e t werd in Stockholm gevestigd en moest als basis dienen voor zowel h e t informatiebeleid als ook voor wetenschappelijke en culturele samenwerking met a n d e r e landen. Voor wij nader ingaan op d e doelstellingen van h e t internationale cultuurbeleid van Zweden, zijn enkele opmerkingen over het binnenlandse beleid noodzakelijk. Zoals gezegd werd h e t cultureel beleid in 1974 in e e n resolutie van de Rijksdag na e e n langdurige consultatieprocedure vastgelegd. Uitgangspunt was d a t cultuurbeleid in Zweden geen zaak mocht zijn die door een maatschappelijke bovenlaag verspreid wordt naar d e 'lagere regionen' van de maatschappij in de vorm van kant-en-klare culturele produkten (b.v. bibliotheken), zoals in z e k e r e zin na de oorlog de praktijk was geweest. De resolutie van 1974 s t e l d e culturele gelijkheid op gelijke hoogte met economische e n sociale gelijkheid. Cultuurbeleid werd gezien als ondersteunend bij d e verbetering van h e t maatschappelijke milieu. In een unanieme resolutie vroeg de Rijksdag de s t a a t , d e gemeenten en d e provincies culturele beleidsmaatregelen te treffen die tegemoet dienden te komen aan de
behoeften van d e mensen aan beleving, uiting en contact. Daarbij rnoest cultuur e e n instrument zijn om d e werkelijkheid te verkennen en om d e maatschappij' kritisch te beoordelen.lO) De nieuwe c u l t u u r p l i t i e k werd in a c h t punten a m e n gevat: Help de meningsvrijheid te beschermen e n schep mogelijkheden d e z e vrijheid daadwerkelijk te gebruiken; Geef mensen d e kans hun eigen c r e a t i e v e activiteiten te ontplooien en stimuleer c o n t a c t tussen mensen; Biedt v e r z e t tegen d e negatieve uitwerkingen van d e commercialisering in d e culturele sfeer; Bevorder een decentralisering van activiteiten en besluitvormende f u n c t i e s in de culturele sfeer; Houd meer rekening met d e situatie e n behoeften van achtergestelde groepen; Bevorder vernieuwingen in kunst en cultuur; Zorg ervoor d a t h e t culturele erfgoed bewaard wordt e n levend wordt gehouden; Bevorder de uitwisseling van ervaringen en i d e e e n in de culturele sfeer o v e r grenzen van t a a l e n staten. 11) Laatstgenoemde doelst elling wijst e r o p d a t d e overheid h e t ook als h a a r opdracht z i e t internationale culturele uitwisseling te stimuleren. Gezien het f e i t d a t d e Zweedse t a a l in h e t buitenland niet begrepen wordt (met uitzondering van e e n Zweeds-sprekende minderheid in Finland en h e t passief verstaan in Noorwegen en Denernarken), b e s t a a t in Zweden een vrees voor isolatie, welke nog gestimuleerd wordt door de geografisch marginale positie van Zweden. Daarom beschouwt d e Z w e e d s averheid het a l s een belangr ij ke doelstelling van haar cultureel beleid, Zweden aansluiting te laten vinden e n behouden bij d e rest van de wereld. In h e t rapport van d e commissie Arvidsson worden de doelstellingen van d e Zweedse informatiepolitiek met d e z e woorden beschreven: "Voor ieder land is de grondslag van de officiele informatie die o p het buitenland gericht is d e noodzaak h e t publiek in andere landen de sociale orde* e n d e politiek uit te leggen, met name waar h e t om handelingen en standpunten in het buitenlandse beleid gaat. Daarnaast h e e f t e e n bredere algemene uitwisseling van informatie en ervaring e e n groeiende betekenis in d e inter nationale samen werking gekregen O n z e afhankelijkheid van d e buitenwereld op d e gebieden van veiligheid en economie, samen met o n z e lingu'istische isolatie, maakt het bijzonder belangrijk te pogen in andere landen d e kennis van Zweden op peil te houden en te vergroten. Dit zou moeten gebeuren door h e t voortdurend verstrekken van achtergrond-informatie, aangevuld met bijzondere inspanningen in verschillende situaties. Het verstrekken van a c c u r a t e en veelzijdige kennis over Zweden in het buitenland is eveneens belangrij k voor onze economische rela ties. Het beeld van Zweden in h e t buitenland wordt in belangrijke m a t e door ons zelf bepaald, door onze manier van politiek bedrijven e n door de maatschappij die wij vormen. Soms zullen de beelden van Zweden die de buitenlandse massamedia bieden ons vreemd of eenzijdig overkomen. In veel landen is de aandacht voor Zweden buitengewoon sporadisch. Dit maakt het belangrij k
.
d a t we pogingen ondernemen om opinieleiders en geinteresseerde groepen o p een andere manier te bereiken, en voor hen d e gelegenheid te scheppen om in c o n t a c t . te blijven met gebeurtenissen in Zweden. Een hoofddoelstelling van h e t informeren over Zweden is h e t verstrekken e n in stand houden van d e kennis van d e grondbeginselen van d e Zweedse samenleving e n het Zweedse beleid." 12)
Naast deze doelstellingen voor een op h e t buitenland gericht informatiebeleid, beschreef d e commissie Arvidsson ook d e doelstellingen van de culturele diplomatie: "De ontplooiing van o n z e nationale cultuur vereist interactie m e t a n d e r e landen. Het bevorderen van de uitwisseling van ideeen en ervaringen over nationale grenzen is eveneens 66n van de doelstellingen van h e t Zweedse culturele beleid. Het culturele leven heef t alti jd naar contacten en impulsen van buitenaf g e z o c h t e n is daarvan af hankelij k geweest. (...) Culturele uitwisseling kan e e n bijdrage leveren t o t inzicht e n respect, wat d e basis is voor e e n beter begrip tussen landen en mensen. Zweden neemt op velerlei manier deel aan internationale uitwisselingen die verlopen volgens het het marktmechanisme. (. ..) De uitwisselingsactiviteiten die door steun van d e staat worden opgebouwd zijn, dienen zich te richten o p de behoeften e n wensen van het culturele leven zelf. Bij o n z e culturele uitwisselingen met andere landen moeten we ook rekening houden met d e ervaringen en standpunten van onze buitenlandse partner. Andere landen kunnen volstrekt a n d e r e waarden, tradities e n doelstellingen koesteren e n onder andere ornst andigheden leven. Als uitwisseling zinvol wil zijn, moeten we zulke verschillen begrijpen en aanvaarden. Levendige en veelzijdige culturele uitwisselingen zijn ook politiek waardevol. Politieke waarden mogen d e inhoud van culturele uitwisselingen niet sturen, maar intensievere culturele c o n t a c t e n over d e grenzen heen kunnen het cultuurbeleid bevorderen en in a n d e r e politieke omstandigheden van voordeel zijn. (...) De vrije en onafhan kelij ke s t a t u s van h e t culturele leven moet e c h t e r een basisprincipe in d e internationale uitwisselingen zijn. De motieven voor culturele uitwisselingen met ontwikkelingslanden zi jn identiek aan die m e t andere landen, namelijk onze eigen behoefte aan stimulatie en buitenlandse c o n t a c t e n om onze linguistische e n geografische isolatie tegen te gaan. (...) De ontwikkelingslanden hebben ook beh oef te hun eigen cultuur te herontdekken en daarmee hun nationale identiteit te versterken. Het is belangrijk de wisselwerking e n veelzijdigheid in d e betrekkingen m e t d e z e landen te stimuleren. (...I De voorwaarden voor een dergelijke gelijke uitwisseling zijn misschien gunstiger voor e e n land als Zweden d a t geen koloniaal verleden heef t." 13) Uit h e t bovenstaande wordt duidelijk d a t verschillende redenen een rol spelen in d e a c t i e v e Zweedse belangstelling voor culturele en informatie-activiteiten in h e t buitenland. De presentatie van Zweden imago bij d e geallieerde overwinnaars
-
-
het opvijzelen van het nationale
was aanvankelijk d e voornaamste reden.
Het verrijken van d e nationale cultuur door samenwerking met het buitenland h e e f t e c h t e r een veel langere traditie. Daarbij komen nog het bevorderen van internationaal begrip en h e t behoud van de nationale culturele identiteit. Ook kan gewezen worden op d e s t e u n die culturele zaken kunnen geven aan politieke
betrekkingen met an deren, mits hierbij voorzichtig te werk wordt gegaan. Beleidsmakers in Zweden zijn van mening d a t cultuur o p kritische voet met het plitieke proces dient te staan en n i e t door de overheid ten behoeve van korte t e r mijn doeleinden gebruikt mag worden. Daarom s p r e e k t men ook liever over h e t onderhouden van culturele betrekkingen met andere landen dan over h e t voeren van e e n cultureel beleid tegenover andere landen. Sinds 1970 h e e f t h e t a s p e c t van culturele uitwisseling als doe1 aan gewicht gewonnen ten koste van d e p s i tieve voorstelling van Zweden in h e t buitenland. Uitdrukkingen als "Zweden in het buitenland verkopen" worden
door vertegenwoordiger s van h e t Svenska Insti-
t u t e t algemeen afgewezen. Dergelijke promotionele activiteiten vallen volgens hen onder d e verantwoording van d e organisatwisch gescheiden handels- en toerismebevordering. Een vermenging van culturele uitwisseling en promotionele taken zou
-
z o bleek uit onze gesprekken m e t Zweedse beleidsmakers
-
afbreuk
doen a a n d e cult urele inspanningen e n d e geloof waardigheid e r van ondergr aven. Evenals d e r e l a t i e cultuur
-
export wordt ook d e relatie cultuur
-
politiek als
een relatie gezien die gebaat is bij e e n zekere wederzijdse autonomie. Men is van mening dat culturele samenwerking e f f e c t i e v e r is e n aan geloofwaardigheid wint a l s zij geen deel uitmaakt van h e t officiele regeringsbeleid. Het buitenlands cultureel beleid van Zweden is in de praktijk dan ook relatief autonoom, a1 s t a a t h e t onder supervisie van h e t ministerie van Buitenlandse Zaken. De financiering van h e t beleid is eveneens in belangrijke m a t e een zaak van dit ministerie e n van het ministerie van Onderwijs & Cultuur.
4.4
De organisatie van h e t cultureel beleid in Zweden
Een a a n t a l openbare instellingen zijn betrokken bij het t o t stand komen van h e t Zweedse nationale en internationale cultureel beleid. O p parlementair niveau functioneert
e e n Permanente Commissie voor Culturele Zaken (samengesteld uit
15 parlementariers en hun vervangers); d e z e Commissie s t e l t zich actief op en heef t herhaaldelij k bij d e regering o p een slagvaardiger beleid aangedrongen. Onder de gro t e r e p litieke partijen b e s t a a t e e n relatief brede consensus ten aanzien van culturele zaken. De conse rvatieven zi jn d e minst actieven, d e liberalen d e meest actieven terwijl d e sociaaldemocraten in de afgelopen tien jaar hun desbetreffende activiteiten hebben opgevoerd. In 1974, toen t o t e e n nieuw cultureel beleid besloten werd, steunden alle partijen h e t betreffende wetsontwerp.
De uiwoering van het buitenlands cultureel beleid wordt voornamelijk gecoordineerd door de nationale overheid, en niet door de provincies of gemeenten. Daar-
bij wordt d e rol van d e overheid e e r d e r gezien als het stimuleren van inltiatieven van derden, dan h e t zelf organiseren van culturele activiteiten. Het ministerie d a t voornamelijk betrokken is bij h e t binnenlands cultureel beleid, is het minist e r i e van Onderwijs (Utbildingsdepartementet). Zweedse ministeries verschillen nogal van die van d e meeste Europese landen doordat z e klein van omvang zijn en z i c h hoofdzakelijk met planning, evaluatie en coordinatie e n niet met de uitvoering van het beleid bezig houden. De uitvoering wordt meestal gedelegeerd aan administ r a t i e v e organen. O p cultureel gebied is h e t hoogste orgaan, voor het binnenlandse, maar gedeeltelijk ook voor h e t buitenlandse culturele beleid, d e Nationale R a a d voor Culturele Zaken die in 1974 is ingesteld. Deze "Statens Kult u r r a d e t t t bestaat uit e e n R a a d van Toezicht, vier commissies, en een secretariaat. De R a a d van Toezicht t e l t momenteel twaalf leden, d e voorzitter inbegrepen, die door d e overheid worden benoemd. Zij vertegenwoordigen gemeenter
raden, beroepsorganisaties in d e culturele =ctor, vakbonden en p l i t i e k e partijen, instellingen voor volwasseneneducatie, e n d e Permanente parlementaire Commissie voor Culturele Zaken. De leden worden gekozen op basis van hun Itbrede maatschappelijke ervaring in d e maatschappij", voor een periode van drie jaar (de individuele mandaten kunnen daarna nog eens voor drie jaar verlengd worden). De vier commissies (met i e d e r a c h t leden en een voorzitter afkomstig uit de Kulturr a d e t zelf) zijn verantwoordelijk voor (1) toneel, dans en muziek, ( 2 ) l i t e r a t u u r e n openbare bibliotheken, (3) kunst, musea en tentoonstellingen, en (4) volw a s s e n e n e d u c a t i e . De leden van d e z e vier commissies vertegenwoordigen d e verschillende subsectoren. Zij kunnen d e Raad van advies voorzien e n voorbereidend e werkzaamheden verrichten. Zij mogen zelf direct subsidies toekennen, en op sommige gebieden hebben zij beslissingsbevoegdheid. T e r realisering van d e doelstelling van d e Nationale R a a d om d e cultuur nieuwe impulsen te geven is een aanzienlijk a a n t a l stafmedewerkers vereist. Thans be-
staat d e staf van de Kulturradet u i t zo'n zestig personen. Daarnaast kan d e Raad een beroep doen op meet dan honderd deskundigen die bij h e t beleid en d e subsidieverstrekking betrokken zijn.14) De Raad en de commissies verstrekken subsidies uit openbare middelen voor culturele ti jdschriften, literatuur (ook nonfictie), vertalingen, jeugdliteratuur, geschriften in talen van minderheden en immigranten, en voor werken waarvan een commerciele uitgave niet rendabel zou zijn. De beoordeling van subsidie-aanvragen van onafhankelijke e n kleine toneel-, dans- e n muziekgroepen is eveneens z a a k van d e R a a d en de commissies. De meeste subsidies zijn bestemd voor binnenlandse wasseneneducatie, samenwerkings-projecten
culturele zaken zoals vol-
van kunstenaars, bibliobussen, enzo-
voorts. Ook v e t s t r e k t d e K u l t u r r a d e t s t e u n a a n Zweedse d u z i e k e n s e m b l e s t e n e i n d e hen in d e gelegenheid te stellen n a a r h e t buitenland te gaan, en o o k s t e u n t hij buitenlandse g a s t c o n c e r t e n in Zweden. T e r vervulling van zijn t a a k
- het
r e a l i s e r e n van d e a c h t doelstellingen voor c u l -
t u u r w a a r t o e in h e t jaar 1974 besloten werd
-, d o e t
d e R a a d ook a a n o n d e r z o e k
e n onderhoudt hij c o n t a c t e n m e t vergelijkbare instellingen in a n d e r e landen e n m e t s u p r a n a t i o n a l e ' organen a l s d e R a a d van Europa. A1 i s d e S t a t e n s K u l t u r r a d e t h e t hoogste orgaan o p h e t gebied van cultuur, t o c h is hij n i e t d i r e c t verantwoordelijk voor h e t hele veld van c u l t u r e l e a c t i v i t e i t e n . Bepaalde gebieden z o a l s film, monumenten e n a r c h i e v e n vallen onder d e v e r a n t woordelijkheid van respectievelijk h e t
Zweedse F i l m i n s t i t u u t (Svenska Film-
i n s t i t u t e t ) , d e C e n t r a l e R a a d voor Nationale Ouderdommen e n Historische Musea (Riksantikvarieambetet och
Staten
Historiska
Museer)
en
het
Rijksarchief
(Riksarkivet). Bovendien b e s t a a n e n nog drie autonome overheids-organen, d e Zweedse Schrijversbond (Sveriges F o r f a t t a f o r b o n d ) , d e Commissie voor Beurzen (Konstnarsnamnden), 15) (Svenska Institutet). voor
4.5
kunstenaars
en
tenslotte
het
Zweedse
Irstituut
H e t Svenska I n s t i t u t e t
Het Svenska I n s t i t u t e t (SI) b e s t a a t a1 m e e r dan v e e r t i g jaar. Het i s een a u t o n o m e , door d e s t a a t g e f i n a n c i e e r d e stichting. Het Svenska I n s t i t u t e t f u n g e e r t a l s h e t c e n t r a l e orgaan voor verspreiding van i n f o r m a t i e o v e r d e Zweedse maatschappij e n c u l t u u r in h e t buitenland. T o t zijn t a k e n behoort t e v e n s h e t stimuleren
en
uitwisselen van c u l t u u r e n kennis m e t a n d e r e landen. In h e t bijzonder h e e f t h e t d e o p d r a c h t om o p h e t gebied van onderwijs e n onderzoek e e n bijdrage te lever e n aan d e bevordering van i n t e r n a t i o n a l e samenwerking. Bij d e uitvoering van zijn a c t i v i t e i t e n w e r k t h e t I n s t i t u t e t samen m e t Zweedse ambassades e n organis a t i e s in h e t buitenland. Overeenkomstig d e s t a t u t e n moet h e t I n s t i t u t e t d i e n s t e n verlenen a a n e e n b r e d e kring van g e i n t e r e s s e e r d e n
- individuen, overheidsinstan-
ties e n a n d e r e organen. E6n van d e z e organen is d e belangrijkste c u r a t o r van d e
nationale cultuur, d e S t a t e n s K u l t u r r a d e t , die r e e d s t e r s p r a k e is geweest. Tuss e n d e z e Nationale R a a d e n h e t Svenska I r s t i t u t e t b e s t a a n informele banden. De huidige d i r e c t e u r van h e t Svenska I n s t i t u t e t w a s t o t voor e n k e l e jaren geleden tevens v o o r z i t t e r van d e Kulturradet. Er bevindt zich e c h t e r geen leden van h e t K u l t u r r a d e t onder d e t o e z i e n d e commissarissen van h e t Svenska I r s i t u t e t . D e z e
commissarissen van h e t SI vertegenwoordigen verschillende ~ c t o r e n van het Zweedse culturele leven, onderwijs, handel e n industrie, vakbonden, massa media, vrijwilligersorganisaties, en uiteraard d e ministeries van Buitenlandse Zaken en van Onderwijs Kc Cultuur. Het SI is onafhankelijk van d e Kulturradet, maar niet van h e t ministerie van Buitenlandse Zaken. Het Svenska I n s t i t u t e t kan e c h t e r mede dankzij zijn stichtingsvorm o p e e n meer onafhankelij ke basis functioneren dan bijvoorbeeld h e t SIDA, d e Zweedse Vereniging voor Internationale Ontwikkeling. 16) Aanvankelijk werd h e t SI zowel door particulieren als door d e s t a a t gefinancieerd. Toen d e particuliere steun e c h t e r van jaar t o t jaar begon t e r u g te lopen, werd d e subsidiering vanaf 1970 volledig een zaak van de overheid. Vanaf die tijd werd d e voorzitter van h e t instituut ook niet langer uit h e t bedrijfsleven gekozen, e n kreeg h e t SI zijn hedendaagse vorm. In d e jaren zestig werd langdurig g e d e b a t t e e r d over d e meest wenselijke verhouding tussen exportbelangen en h e t algemene voorlichtingsbeleid van d e overheid. In 1970 werd besloten d e op export e n toerisme g e r i c h t e activiteiten q u a organis a t i e te scheiden van d e culturele voorlichting. Weliswaar b e s t a a t e r e e n comitC d a t d e t a a k h e e f t d e activiteiten inzake cultuur, toerisme, en export o p elkaar
af te stemmen, maar dit comitC vergadert maar slechts enkele malen per jaar. Volgens CCn van o n z e respondenten is d e gevolgde werkwijze niet e r g e f f e c t i e f , "omdat we verschillende talen spreken". Culturele uitwisseling veronderstelt wederkerigheid, terwijl exportbevordering zich in h e t algemeen niet met importbevcrdering bezighoudt.
Een voormalige
minister meende in dezelfde t r a n t d a t hij d e uitdrukking ttculturele diplomatie" geen geschikte vond omdat h e t d e projectie van h e t eigen land impliceert. Hij vond tfculturele uitwisseling" e e n meer gelukkige naam, omdat uitwisseling het c e n t r a l e kenmerk
- in
zijn woorden: 'bet bloed"
-
van cultuur is. Een a n d e r e res-
pondent wees e r o p d a t culturele a c t i v i t e i t e n zich van d e bevordering van export e n toerisme onderscheiden doordat "cultuur kritisch dient te zijn, nie t voor of t e g e n iets". De Zweedse Raad voor Toerisme is trouwens we1 in hetzelfde gebouw
-
h e t "Zwedenhuis"
-
gehuisvest als het SI, maar de c o n t a c t e n zijn mini-
maal. Alhoewel e r periodiek overleg is tussen Handels-, Cultuur-, en Toerismevertegenwoordigers, komt h e t s l e c h t s zelden t o t gemeenschappelijke activiteiten in h e t buitenlan d. O p e e n andere manier hebben bedrijfsleven en het Zweedse buitenlandse cultuurbeleid zich vooral s e d e r t ca. 1980 we1 weer gevonden. Het "sponsoren" van cultur e l e a c t i v i t e i t e n (vooral tentoonstellingen) is namelijk (weer) a c c e p t a b e l gewor-
den. Sommige van d e sponsors zijn niet-Zweedse bedrijven, maar buitenlandse multinationals die het financieel ondersteunen van lokale cultuur als e e n "onderpeel van goed burgerschap" beschouwen, om in hun eigen public-relations taal te spreken. Ondanks d e z e ontwikkeling bestaat e r nog steeds g r o t e aarzeling om organisaties m e t e e n commerciele instelling een gro t e r e medezeggenschap t o e te staan in culturele zaken. Bovendien is d e Zweedse belastingwetgeving ook niet zodanig dat h e t voor particuliere bedrijven aantrekkelijk is om culturele activiteiten te ondersteunen. In principe is d e organisatorische structuur van h e t SI sedert 1970 n i e t gewijzigd.
Het rapport van d e Commissie Arvidsson van 1978 kwam t o t d e conclusie d a t de taken, positie e n a u t o r i t e i t van h e t instituut ongewijzigd moesten blijven. O p aanbeveling- van d e Commissie werd e c h t e r we1 het scala van a c t i v i t e i t e n van het Institutet verbreed, e n werd d e financiele steun uitgebreid. 17) Het Svenska Institutet, d e Nationale Raad voor de Cultuur, d e ministeries van '
Buitenlandse Zaken en van Onderwijs & Cultuur zijn allen o p hetzelfde gebied van cultuur actief. Desalniettemin zijn beleidsmatige conflicten en interdepartementale ruzies sedert 1970, h e t jaar van d e reorganisatie, niet meer voorgekomen, aldus onze respondenten. Dit komt onder andere door het f e i t d a t Zweedse ministeries klein zijn en daardoor nauwelijks t e maken hebben met belangen van gro te administ r a t i e v e bureaucratieen. Door zij n omvangrij ke diplomatie ke dienst is het Zweedse ministerie van Buitenlandse Zaken in verhouding t o t d e a n d e r e ministeries vrij groot, en beschikt h e t over aanzienlijke financiele middelen. Dit verschaft het e e n zeker overwicht over h e t ministerie van Onderwijs & Cultuur. Mede daardoor levert de samenwerking tussen d e beide ministeries weinig conflictstof op. Het f e i t d a t d e tien e x t e r n e commissarissen van h e t Zweedse Instit u u t alle primaire belanghebbenden vertegenwoordigen, d r a a g t hier eveneens t o e bij. Naast de R a a d van Commissarissen (Styrelse) bestaat e r nog een "Panel van beoordelaars van subsidie- aanvragen", waarin zo'n 120 personen die het hele culturele spectrum vertegenwoordigen zitting hebben (universiteiten, journalistiek, internationale uitwisselingsorganen, taalkundigen, architectuur, literatuur, muziek, vormgeving en design, handel en industrie, arbeid en sociale vraagstukken, onderwijs, etc.) Dit panel werkt vooral met d e stafleden van h e t Insitutet samen. De Arvidsson commissie suggereerde d a t dit panel e e n meer a c t i e v e invloed o p d e gang van zaken bij h e t Svenska Insitutet zou moeten hebben. De direkteur van h e t Svenska Institutet heef t vijf afdelingen onder zich: ( I ) d e afdeling Informatie; (2) d e afdeling Culturele Uitwisseling; (3) de afdeling studieen onderzoek; (4) h e t Zweedse Cultureel Instituut in Parijs; e n ( 5 ) d e administra-
t i e v e afdeling. Deze zijn weer onderverdeeld, zoals blijkt uit h e t organgram (zie figuur 6). Figuur 6. Organisatie van h e t Svenska Institutet (situatie van 1 januari 1985)
Raad van Commissarissen Ref erentiegroep en panel beoordelaars van stipendia
van
Directeur Afdeling inf ormatie
A fdeling
cult urele uitwisseling
A fdeling st udie e n onderzoek
Zweeds Cult ureel Administ r a t i e v e Instituut Parijs afdeling
publicaties
cultuur
stipendia
activiteiten
film
cult urele uitwisseling met buitenland
beurzen voor personeel studie e n onderzoek
documentatie
tentoonstellingen
"Zwedenklinde"
.
boekhouding per soneel
overige administ r a t i e
~cretariaat
dist ri butie
accomodatie voor gasten
bevoorrading
st udiebezoeken
TessinInstituut
Bron: Svenska Institutet. Verksamhetsberattelse 1984184, p.5.
In januari 1981 werkten e r 110 mensen bij h e t Svenska Institutet, d i e toen 93 vol-ti jds formatieplaatsen deelden. 1 8 )
Naast het Svenska Institutet bestaan e r nog een klein a a n t a l andere instituties die o p h e t gebied van de culture1 diplomatie actief zijn. Er zijn instituten in Rome, Athene en Istanboel. Deze zijn e c h t e r verbonden met Zweedse universiteit e n e n houden zich bijna uitsluitend m e t archeologie bezig. Dichter bij het Svenska Institutet staat h e t Zweedse Informatiebureau in New York, waar zo'n 15
- 20
mensen werken. D i t bureau h e e f t e e n dependance op h e t consulaat in Los
Angeles, h e t bureau West, waaraan t w e e medewerkers zijn verbonden. Vergelij kb a r e bureaus bestaan ook in Chicago e n Minneapolis.
Een andere organisatie die geheel autonoom is, is Radio Sweden International (RSI), de externe dienst van Sveriges Radio. RSI wordt gefinancierd door het ministerie van Buitenlandse Zaken, en valt administratief onder de Zweedse Radio Maatschappij. Evenals het Svenska Institutet wordt zijn onafhankelij kheid gewaarbor gd door een handvest. RSI i s geh uisvest i n het productiecentrum Radiohuset i n Stockholm, en telt circa 70 medewerkers. De korte- en middengolf zend'ers van RSI staan in Horby en Karlsborg. Alhoewel de programma's zich voornamelijk richten op Scandinavie, zendt RSI ook internationaal nieuws uit. Toch worden de uitzendingen van RSI
- opmerkelijk
genoeg
-
nooit gestoord door de
Sovjet-Unie. De uitzendingen vinden dagelijks plaats, 22 uur per dag in zeven talen. Dagelijks zijn er 11 uitzendingen van een half
uur i n het Zweeds, 9 in het
Engels, 6 in het Russisch, 6 in het Spaans, 5 in het Frans, 4 in Portugees en 4 in het Duits. Elk half uur begint met een samenvatting van het wereldnieuws en de van 5 A 10 minuten. Overigens produceert RSI daarnaast ook films en cassettes ten behoeve van buitenlandse omroepen. 19) Scandinavische actualitei:,
Het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Onderwijs 6: Cultuur delegeren niet a1 hun culturele en informatie-taken aan het Svenska Institutet. Buitenlandse Zaken heeft eigen nieuws- en informatie-afdelingen (15 personen omvattend), en het ministerie van Onderwijs & Cultuur onderhoudt een internationaal secretariaat waaraan ongeveer 16 personen verbonden zijn. Andere instellingen die met culturele uitwisselingen te maken hebben zijn het Zweese Filminstituut, de Zweedse Vereniging voor Internationale Ontwikkeling (SIDA), het Nationale Comit6 voor Contemporaine Zweedse Kunsttentoonstellingen in het buitenland (NUNSKU), de Zweedse Muziekacademie (Musikaliska akademien), de Zweedse Kunstacademie (Konstakademien), de Zweedse Schrijversbond (Sveriges forfattarforbond) en het Kunstbeurzencomit6 (Konstnarsnamnden). Deze instellingen hebben gezamenlijk 15 A 20 medewerkers die actief zijn op het gebied van de internationale culturele uitwisseling. Bij de Statens Kulturradet zelf zij n zes personen belast met in ternationale uitwisseling,. naast hun andere taken. 20 I n het vervolg wordt echter uitsluitend aandacht besteed aan de activiteiten van het Svenska Institutet.
4.6
4.6.1
Activiteiten Taalgebonden a c t i v i t e i t e n
O p h e t gebied van d e culturele diplomatie bevindt Zweden zich in vergelijking met d e Anglo-Saxische landen, Frankrij k, West-Duitsland, en Spanje in e e n nadelige positie omdat d e Zweedse t a a l niet bruikbaar is als c u l t u u r d r a g e r (enkele delen van Noord-E uro pa uitgezonderd). Om communicatie m e t h e t buitenland mogelijk te maken moet voortdurend vertaald worden. Dit geldt z e l f s in de betrekkingen met Noorwegen: weliswaar begrijpen d e meeste Zweden het Noors, maar toch geven z i j de voorkeur aan vertalingen van Noorse boeken boven d e originele versie. Terwijl Frankrijk e n Groot-Brittannie hun t a a l a l s e e n belangrijk winstpunt beschouwen, moet Zweden
-
n e t als Nederland
-
zichzelf via vertalingen
presenteren, e n is h e t op vertalingen aangewezen voor d e kennisname van d e buitenwereld. Voor e e n diepgaande kennismaking e n e e n goed begrip van e e n andere cultuur is kennis van d e t a a l onontbeerlijk. Weliswaar kan e e n andere t a a l be'
hulpzaam zijn bij zakelijke transacties en bij d e wetenschappelijke communicatie, maar zonder vertrouwdheid met d e moedertaal zijn veel a n d e r e f a c e t t e n van een samenle ving ontoegan kelij k. Het Svenska Institutet e r k e n t d i t e n doet bijzondere inspanningen om d e belangstelling voor de Zweedse t a a l te bevorderen. Het Institutet is d e enige overheidsinstelling die expliciet verantwoordelijk is voor het bevorderen van d e studie in h e t buitenland van h e t Zweeds als vreemde taal. Gezien het kleine gebied waar Zweeds als moedertaal gesproken wordt, is d e belangstelling voor d e z e t a a l in h e t buitenland opmerkelij k groot. Dikwij Is wordt Zweeds in h e t buitenland onderwezen samen met a n d e r e Scandinavische talen. In t o t a a l verzorgen ongeveer 700 instellingen Zweeds taalonderwijs, waaronder ongeveer 250 universiteiten in 30 verschillende landen. Het merendeel van d e z e universiteiten bevindt zich in West-Europa en Groot-Brittannie, maar ook zijn e r meer dan 60 universiteiten in d e Verenigde Staten die Zweeds in hun curriculum hebben opgenomen. In OostEuropa groeit de belangstelling voor h e t Zweeds d e l a a t s t e jaren; alleen a1 in Polen zijn e r momenteel 300 21 400 studenten Scandinavisch. In tegenstelling t o t sommige andere landen g a a t d e Zweedse overheid niet zover om als onderdeel van haar cultureel beleid h e t Zweedse taalonderwijs aan buitenlandse universiteit e n financieel te ondersteunen (een leerstoel Zweeds in IJsland uitgezonderd). We1 z o r g t h e t Svenska Institutet voor lectoren voor universiteiten in het buitenland, e n vergoedt h e t hun reiskosten e n e e n deel van hun kosten van levensonderhoud. Jaarlijks s e l e c t e e r t e e n commissie van h e t Institutet ongeveer vijftig
lectoren Zweeds, m e e s t a l voor e e n 6Cnjarige aanstelling in h e t buitenland die I
daarop m e t e e n jaar wordt verlengd. Als l e c t o r e n besluiten nog langer in h e t buitenland te blijven, kunnen zij t o t e e n maximum van zes jaar nog hun reiskosten bij het I n s t i t u t e t declareren. Bovendien ondersteunt h e t I n s t i t u t e t het taalonderwijs m e t d e ontwikkeling van onderwijs-hulpmiddelen als taalcursussen en brochures o v e r d e Zweedse cultuur. Deze worden bijvoorbeeld gebruikt o p d e West-duitse volkshogescholen. Het materiaal is niet t w e e t a l i g maar uitsluitend in h e t Zweeds geschreven, z o d a t het algemeen toepasbaar is. Het I n s t i t u t e t produceert boeken zowel voor beginnende s t u d e n t e n Zweeds a l s gevcrderden, en houdt d e prijs van h e t materiaal bewust laag
.
In 'eigen land organiseert h e t Svenska Institutet zomercursussen voor buitenlanders die e e n opleiding Zweeds m e t e e n vakantie willen combineren. D e cursussen, waarvan e r ongeveer twaalf per jaar plaatsvinden, z i j n zowel o p s t u d e n t e n a l s op docenten Zweeds gericht. In f e i t e is d e taalbarri2re lager dan men denkt, aangezien iemand m e t e e n Germaanse achtergrond a1 n a ongeveer 60 lessen enigszins d e weg w e e t in h e t Zweeds. Buitenlandse docenten Zweeds die Zweden willen bezoeken kunnen vergoedingen krijgen van h e t I n s t i t u t e t voor reis- e n verblijfskosten, e n deelnemen aan conferenties die h e t I n s t i t u t e t voor hen organis e e r t (gemiddeld tien per jaar). Voor degenen die geen Zweeds kennen verschaft het Svenska I n s t i t u t e t s t e u n voor vertalingen. De Zweedse boeken-markt is groot: jaarlijks worden zeven- A achtduizend titels uitgegeven, waarvan ongeveer een k w a r t v e r t a a l d e boeken uit h e t buitenland. Het Institutet c o n c e n t r e e r t zijn inspanningen o p d e vertaling van hedendaagse Zweeds werk in de belangrijkste wereldtalen. Het heef t daarvoor e e n speciale commissie in h e t lever; geroepen, die door middel van d e beoordeling van d e kwaliteit van h e t Zweedse l i t e i a i r e werk bepaalt of z i j d e vertaling van e e n boek financieel ondersteunt. De subsidiering is indirect: h e t I n s t i t u t e t vert a a l t n i e t zelf, maar s t e l t zich g a r a n t voor e e n deel van d e oplage. O v e r h e t algemeen worden alleen subsidies toegekend voor de vertaling van n a - o o r l o g e literatuur. Subsidiering van klassieke a u t e u r s a l s bijvoorbeeld Strindberg w o r d t niet nodig geacht, en van d e tijdloze klassieken van d e Zweedse jeugd-literatuur a l s h e t werk van Astrid Lindgren evenmin. 4.6.2
Inf ormatiegebonden a c t i v i t e i t e n
Zoals gezegd zijn d e a c t i v i t e i t e n van het Svenska Institutet met betrekking t o t informatie-verschaffing e n voorlichting onafhankelijk van die van de Bureaus
voor Handel e n voor Toerisme. Ook zijn zij gescheiden van d e a c t i v i t e i t e n van h e t ministerie van Buitenlandse Zaken op dit gebied, dit ondanks het f e i t d a t de financiele middelen voor d e informatie-gebonden activiteiten van h e t Institutet van dit rninisterie afkomstig zijn. Het Voorlich tingsprogramma bet ref t d e publicaties van h e t I n s t i t u t e t e n hun distributie, documentatie, films, e n studieverblijven. Volgens h e t Hoofd van dit programma is er in d e praktijk geen verschil tussen voorlichting e n culturele uitwisseling. Hij stelt:
"Het is niet ons belangrij kste doe1 om propaganda voor Zweden te maken. Elk land heef t d e plicht t o t deelname aan d e internationale uitwisseling. In principe nemen wij geen initiatieven maar reageren wij op d e vraag vanuit h e t buitenland of van Zweedse culturele instellingen. O n z e t a a k is hulpverlenend. Wij hebben d e indruk doeltreffend te zijn zodra e r veel vraag is naar o n z e dienstverlening." In hoofdzaak is d e z e vraag af komstig van Zweedse ambassades die geconfront e e r d worden met verzoeken om informatie over allerlei aspecten van de Zweed-
se samenleving. In dit verband heef t het Svenska Institutet door deskundigen "Fact Sheets on Sweden" laten samenstellen. D i t zijn overzichten van t w e e t o t vier pagina's over d e meest uiteenlopende onderwerpen, die op aanvraag g r a t i s worden verstrekt. Momenteel zijn e r rneer dan 60 Engelstalige F a c t S h e e t s beschikbaar, waaronder drie over massa-media en cultureel beleid, vijf over onderwijs en onderzoek, CCn over a r c h i t e c t u u r en stadsplanning, en vier over buitenlands beleid e n defensie. Behalve algemene F a c t Sheets over d e geschiedenis, d e geografie, e n de bevolking van Zweden, zijn e r ook F a c t Sheets over "regering e n p l i t i e k " (7 stuks), d e arbeidsmarkt (3 stuks), sociale vraagstukken (12 verschillende Sheets), technologie, econornie, indust rie, handel e n vervoer (2 1 verschillende Sheets), e n over milieu. Alle Engels, Frans, Duits, en Spaans
-
Sheets zijn beschikbaar in vier talen
-
in oplagen die kunnen op lopen t o t 40.000
exemplaren. Van d e Engelse Sheets worden e r meestal t w e e t o t drie-maal zoveel gedrukt als van d e Franse, Duitse, e n Spaanse. Daarnaast zijn e r S h e e t s in het Portugees, Japans, en Italiaans over e e n twintigtal onderwerpen, en worden bovendien in e e n dozijn an dere talen Sheets uitgegeven. Jaarlij ks verspreidt het Institutet ongeveer 1,2 miljoen exemplaren van d e F a c t Sheets, het rnerendeel via d e Zweedse ambassades e n consulaten. Overigens zij e r a a n herinnerd d a t het Zweedse idee voor d e F a c t Sheets enkele jaren geleden is overgenomen door h e t Nederlandse ministerie van WVC. Aangezien niet alle verzoeken om informatie over Zweden (in h e t begrotingsjaar 1984185 ongeveer 9.000) door verwijzing naar een F a c t Sheet afgehandeld- kunnen worden, h e e f t de afdeling Documentatie van het Svenska Institutet t w e e mede-
werkers om d e minder gebruikelijke informatie-aanvragen te verwerken. Daarvoor kunnen zij putten uit e e n aanzienlijke hoeveelheid materiaal in vreemde talen afkomstig uit Zweden e n uit het buitenland, die het Institutet in zijn archieven bewaart, en kunnen zij zich wenden t o t d e documentatie-afdelingen van de verschillende ministeries. Het Svenska Insti t u t e t st reef t e r n a a r alle verzoeken om informatie zelf af te handelen, aangezien het bij doorsturing van e e n verzoek naar e e n andere instelling e e n tijdige verwerking niet meer kan garanderen. Elke maand ontvangen de f unctionarissen van de Zweedse ambassades in het buitenland die belast zijn met d e voorlichting, een o v e r z i c h t van a1 het documentatie-materiaal d a t beschikbaar is in vreemde talen, g e t i t e l d "Sweden in Print". De gro tere ambassades ontvangen automatisch e e n vooraad van e l k e nieuwe publikatie, terwijl d e kleinere ambassades z e op bestelling toegestuurd krijgen. Bijna alle uitgaven verschijnen in het Engels, Frans, Duits, of Spaans; sommige eveneens in CCn of meerdere van de 18 a n d e r e talen waarin h e t Institutet publiceert, bijvoorbeeld
Arabisch, Chinees, Russisch, Perzisch, Servo-Croatisch,
Macedo-
nisch, en Turks. Een andere dienstverlening van het Svenska Institutet b e s t a a t uit d e vertaling van artikelen van d e hand van Zweedse publicisten en academici. Deze artikelen worden uitgegeven in e e n publikatie g e t i t e l d "Current Sweden" (en: "Actualit6s Su6doisestt, ItActualidades de Suecia, Aktuelle Infor mati onen a u s Schweden1?, altijd m e t de vermelding d a t de verantwoordelijkheid voor de weergegeven meningen uitsluitend bij d e a u t e u r berust. De artikelen beslaan hetzelfde brede scala aan onderwerpen als de F a c t Sheets, maar zijn meer opinierend van karakter. P e r jaar verschijnen e r ongeveer vijftien van deze artikelen in vier talen, met e e n gemiddelde oplage van 11.500 exemplaren. Enkele titels: 'Ihe Peace Movement in Sweden" (no. 3121, "A Swedish Dilemma
-
Ethnic Conflicts in Sweden" (no. 297),
"Drug Abuse and t h e C a r e of Addicts" (no. 339), 'Economic Crime in Sweden" (no. 331), en "Setbacks and Advances in t h e Swedish Housing Market" (no. 331). Journalisten in het buitenland gebruiken veel van deze artikelen als achtergrondinformatie
-
ook stelt het Svenska Institutet hen fotomateriaal t e r beschikking,
via e e n onderafdeling van het Institutet belast m e t h e t verstrekken van f o t o ' s over Zweden aan de buitenlandse media.
Naast de artikelen over actuele onderwerpen g e e f t het Svenska Institutet ook brochures, boeken, e n pockets uit. ECn daarvan is "Zweden in het kortv, e e n boekje van 80 bladzijden d a t wordt gepubliceerd in elf talen. Andere uitgaven hebben titels als "Swedish Politics During the 20th Century", "Swedish History in Brief", "La politique d e neutralit6 de la S&deM, Feste tradizionali svedesi", en "Buhne und Burger in Schweden
- Aspekte des
schwedischen T h e a t e r s seit 1945".
A1 d e uitgaven van h e t Institutet zijn beschikbaar in h e t Documentatie Cen trum, samen met boeken en grammof oonp laten die door anderen werden geproduceerd. Bezoekers uit het buitenland kunnen op h e t Centrum t e r e c h t voor vele honderden boeken e n platen in rneerdere talen, zowel f i c t i e (romans, poezie, en drama) als non-fictie (uiteenlopend van bibliografieen t o t kookboeken). Ook heef t het Centrum e e n afdeling waar bezoekers boeken in hun eigen t a a l kunnen vinden, of waar zij naar Zweedse muziek kunnen luisteren. T e n s l o t t e publiceert h e t Svenska Institutet e e n a a n t a l ti jdschriften, waaronder "Svenska Institutet Aktuellt" en h e t personeelsblad "Inside".
Verder werkt het
Institutet mee aan "Sweden Now", een Zweeds internationaal magazine d a t a1 sinds 1966 verschijnt met e e n frequentie van z e s maal per jaar. Behalve deze Engelse versie verschijnt dit blad ook in h e t Frans, en nings-frequenties
-
-
met lagere verschij-
in het Italiaans ("Svezia Oggi", vier maal per jaar), in het
Duits ("Schweden Heute", tweemaal per jaar), en in het Spaans ("Suecia hoyn, C6nmaal per jaar). Bij tijd en wijle verschijnen e r ook nummers in het Portugees e n in het Japans. Het magazine wordt uitgegeven door een commerciele uitgeverij, maar wordt voor ongeveer 80% indirect gesubsideerd doordat d e Swedish Export Council en h e t ministerie van Buitenlandse Zaken e e n gegarandeerd a a n t a l exemplaren afnemen. "Sweden Now" is e e n "chique" blad van h e t public relations-type met gemiddeld c i r c a vijftig pagina's per nummer inclusief advertenties. De Zweedse Handelsraad e n de Koninklijke Zweedse Academie voor Technische Wetenschappen treden op als belangrijkste adviseurs van de redactie, en bepalen d e algemene orientatie van het blad. Qua inhoud verschilt "Sweden Now" s t e r k van "Svenska Institutet aktuellt If, d a t veel meer a a n d a c h t b e s t e e d t a a n culturele uitwisseling, onderwij s en onderzoek, en a a n kunst e n exposities. Het Svenska Institutet h e e f t ook e e n omvangrijke afdeling Film. Deze bezit e e n
c o l l e c t i e van bijna 300 documentaires, k o r t e films en speelf ilms, welke tezamen e e n dwarsdoorsnede van d e Zweedse film -produktie vertegen woordigen. Kindere n jeugd-films, experimentele films en cartoons, klassieken en vele andere genres zijn beschikbaar in 1 8 t a l e n , waaronder h e t IJslands e n het Swahili. Elk jaar reg e l t het Institutet ongeveer 15.000 niet-commerciele vertoningen van Zweedse films in het buitenland. Daarnaast verstuurt het Institutet films ook op video beschikbaar zijn
-
- die sinds 1984
naar filmclubs, universiteiten, en filmfestivals in
h e t buitenland. Het Institutet subsidieerde ook de produktie van een film van een half uur getiteld llNieuw Zwedentl, welke nu gedistribueerd wordt in tien talen, zowel op film als op videocassettes. Tenslotte is de afdeling film verantwoordelijk voor de (groeiende) distributie van televisie-programma's. 21
Om aan alle verzoeken aan informatie te voldoen beschikt h e t Svenska Institutet o v e r een magazijn waar alle dia-se ries, onderwijs-pakketten, ti jdschriften, boeken, en gr ammof oonp l a t e n opgeslagen liggen. Vanuit dit magazi j n wor d t per dag twee- t o t driehonderd kilo post verzonden. Van de andere informatie-gebonden activiteiten van het Institutet noemen wij t e n s l o t t e het beurs-programma voor journalisten: in 1984/85 verleende het Instit u t e t 30 reisbeurzen aan Zweedse journalisten ten behoeve van reportages in h e t buitenland, en 11 beurzen aan journalisten uit 0.a. Finland, Criekenland, Joegoslavie en Turkije ten behoeve van een bezoek aan Zweden.
4.6.3
Uitwisselingsactiviteiten
Het Svenska Institutet ontplooit verschillende activiteiten ten gunste van de uitwisse ling van per sonen tussen Zweden en h e t buitenland. Buitenlandse specialist e n en deskundigen kunnen het I m t i t u t e t te hulp roepen om tijdens een bezoek a a n Z w e d e n ontmoetingen te regelen met Zweedse collega's. P e r jaar organiseert h e t Institutet ongeveer 700 programma's voor individuele personen en groepen die Zweden komen bezoeken; ongeveer 30% komt op uitnodiging en als gast van h e t ministerie van Buitenlandse Zaken, d e overige 70% komt op eigen initiatief. O p h e t I m t i t u t e t zijn twaalf mensen belast met h e t regelen van deze studiebezoeken. Verder is het Svenska I m t i t u t e t buitenlandse kunstenaars behulpzaam die Zweden willen bezoeken, en helpt zij Zweedse kunstenaars en rnensen werkzaam op cultur e e l gebied bij d e voorbereiding van reizen naar h e t buitenland. De uitwisselingsactiviteiten betreffende de bevordering van d e Zweedse taal e n h e t wetenschappelij k onderzoek komen e l d e r s in d e z e studie t e r sprake, in paragraaf 4.6.1 respectievelijk 4.6.5.
4.6.4
Kunstgebonden a c t i v i t e i t e n
T e r voorkoming van isolatidnisme in d e Zweedse kunst t r a c h t h e t Svenska Instit u t e t e e n internationaal netwerk van contacten o p het gebied van kunst en cult u u r te onderhouden, en is h e t tevens op vele a n d e r e manieren actief. Ten e e r s t e verleent h e t s t e u n a a n organisaties die Zweedse kunst, muziek, toneel, dans, en literatuur in andere landen willen presen teren. Ontmoeti ngen van Zweedse kun-
s t e n a a r s met buitenlandse collega's en cr itici en met buitenlands publie k word t van belang g e a c h t voor d e kwalitatieve verbetering van Zweedse kunst. Deze s t e u n bestaat hoofdzakelijk uit h e t verschaffen van know-how en van allerlei diensten, e n in mindere m a t e uit subsidies. Soms worden a c t i v i t e i t e n gef inancierd door andere instanties (met name d e Kulturradet), of deelt e e n e x t e r n e instelling d e kosten met het Institutet. Met het oog op het relatief b e p e r k t e budget worden a n d e r e financieringsbro nnen gezocht, bijvoorbeeld het bedrijfsleven, nu in de afgelopen jaren de weerstanden tegen sponsoring van kunst e n cultuur afnemen. In Zweden zij n het vooral multinationals die als sponsors optreden, die tro uwens meestal niet e e n s van Zweedse afkomst zijn.
De tentoonstellings-afdeling van h e t Svenska Institutet organiseert jaarlijks tourn e e s van 40 t o t 80 e x p s i t i e s langs buitenlandse hoofdsteden en provinciale c e n t r a , die thematisch een breed gebied best rij ken: c u l t u r e l e geschiedenis, sociale vraagstukken, kunst, vormgeving, fotografie, energie, technologie, enzovoorts. T o t d e in 1984185 georganiseerde exposities die de a a n d a c h t .trokken behoren: T o r g voor de ouderen" (tentoongesteld in Frankrijk, Portugal, Mexico, d e Bondsrepubliek, en Canada), I1Zorg voor de gehandicaptenu (tentoongesteld in Thailand e n Irak), e n "Kind zijn in Zweden" (tentoongesteld in h e t C e n t r e Culturel Su6dois in Parijs). Een tentoonstelling g e t i t e l d "Milieuverontreiniging kent geen nati onale grenzen" die t o t s t a n d kwam t e r herdenking van de tiende verjaardag van d e V N Conferentie over d e Menselij ke Omgeving, welke in 1972 werd gehouden in Stockholm, heef t sinds 1982 ongeveer twintig landen aangedaan. 22 Verder produceert h e t Institutet kleine ad hoc e x p s i t i e s voor speciale gelegenheden e n gebeurtenissen a l s festivals of handelstentoonstellingen. Tevens onders t e u n t h e t de activiteiten van d e Nationale Commissie voor Buitenlandse
Ten-
toonst ellingen van Hedendaagse Zweedse Kunst (N UN SK U) die verbonden is a a n h e t Museum van Moderne Kunst en nie t-commerciele tentoomtellingen organis e e r t in musea in h e t buitenland, Deze tentoonstellingen, worden gefinancierd door h e t ministerie van Onderwijs en Cultuur. In Frankrijk worden regelmatig exposities gehouden in het Svenska Kulturhuset, ofwel het C e n t r e Culturel S d d o i s in Parijs. In dit 16e eeuwse paleis, d a t in 1965 door d e Zweedse regering werd gekocht en nu door het Svenska I r s t i t u t e t beheerd wordt, zij n e e n kunst-biblioth e e k en een kunst-collectie (genaamd "het Tessin Irstituut'? ondergebracht. Het is d e enige culturele vestiging van Zweden in h e t buitenland, afgezien van d e instituten verbonden aan universiteiten. De tentoonst ellingen in h e t Kulturhuset trekken j a a r l i j k ongeveer 55.000 bezoekers (waarvan 90 2i 95% Fransen). Tevens vinden e r in het Kulturhuset (dat ook fun-
geert als hotel voor Zweden werkzaam op cultureel gebied) activiteiten plaats op het gebied van film, literatuur, en van de Zweedse taal.
4.6.5
Wetenschapsgebonden activiteiten
De afdeling voor Onderwijs en Onderzoek van het Svenska Institutet vervult dezelf de functies als de Deutsche A kademische Austauschdienst
in de Bonds-
republiek. Behalve de ondersteuning van het Zweedse taalonderwijs in het buitenland (reeds besproken in paragraaf 4.1) is deze afdeling belast met de toekenning van langlopende studiebeurzen en van toelagen voor kortere periodes, a1 dan niet samen met een an dere subsidierende instantie op "fifty-fifty basis". I n 1984185 had het Svenska Irstitutet f 3.228.000
begroot voor deze activiteiten, ofwel on-
geveer CCn-derde van de totale jaarlijkse uitgaven van Zweden aan wetenschappelijke uitwisseling. Hieronder volgt een overzicht van de verschillende categorieen van financiele ondersteuning door het Institutet: Langlopende studiebeurzen:
-
Beurzen voor studieverblijven: er zijn 100 beurzen beschikbaar per jaar voor buitenlanders die in Zweden willen studeren of onderzoek doen, en voor Z w e e d ~studenten en wetenschappers die om dezelfde redenen naar het buitenland willen. Jaarlijks ontvangt het Institutet ongeveer 6.000 aanvragen voor deze beurzen. I n 1984185 studeerden drie Nederlanders in Zweden dankzij zo'n beurs, en twee Zweedse studenten in Nederland.
-
Raad van Eumpa-beurzen voor het Hoger Onderwijs: 8 beurzen per jaar voor kandidaten uit Eumpese landen voor studie of onderzoek in Zweden (jaarlijks ongeveer 200 aanvragen);
-
bilaterale beurzen: 60 beurzen voor studie of onderzoek i n Zweden, en 80 beurzen voor studie of onderzoek in andere landen, voor kandidaten uit Europa, Canada, China, en Japan (jaarlijks ongeveer 500 sollicitanten);
-
Beurzen voor 40 aanvragers uit ontwikkelingslanden voor studie of onderzoek in Zweden.
Toelagen voor korte periodes en aanvullende toelagen:
-
"Algemene uitwisseling" ten behoeve van onderwijs en onder'zoek: ongeveer 100 kleine toelagen voor reis- en verblijfkosten voor de deelname aan conferenties, het verzorgen van lezingen, enz. (voor alle landen van de wereld).
-
Ondersteuning van "geintegreerde studie in het buitenland": ongeveer 50 toelagen voor de voorbereiding en uitvoering van gelntegreerde studie in een
Europees land, als onderdeel van onderwijs-programma's van bepaalde Zweedse universiteiten.
- Toelagen
voor kortdurende uitwisselingsbezoeken (van 10 tot 30 dagen) in kt
kader van het bilaterale culturele uitwisse lingsprogramma met een aantal Oosteuropese landen. Ongeveer 100 bezoeken aan Zweden, en evenveel van Zweden aan Oosr -E uro pa.
-
Uitwisseling van deskundigen met on twikkelingslanden: per jaar ongeveer 150 toelagen beschikbaar voor buitenlandse bezoekers, en ongeveer 50 voor Zweed-
se deskundigen voor re izen naar ontwikkelingslanden.
-
VN-studiebeurzen: ongeveer 100 per jaar voor relatief korte studieverblijven in Zweden, voor kandidaten u i t Oost-Europa en uit on twikkelingslanden.
-
Het "Bicentennial FundMvoor uitwisselingen met de Verenigde Staten: jaarlijks 10 beurzen voor bezoek aan de V.S.,
en 10 voor bezoeken van Amerikanen aan
Zweden van vakmensen uit de meest uiteenlopende vakgebieden.
- Onderzoekstoelagen:
jaarlijks ongeveer 100 aanvullende toelagen beschikbaar
voor jonge Zweedse onderzoekers ten behoeve van onderzoek in het buitenland, en ongeveer 40 aanvullende toelagen aan buitenlandse gast-onderzoekers. Bovendien is kt Svenska Institutet verantwoordelijk voor een aantal kleinere programma's, zoals de toekenning van OESO-studiebeurzen. De toekenning van de beurzen geschiedt gedeeltelijk op basis van verdragen met andere landen; in de" overige gevallen i s het een unilaterale aangelegenheid. Het aandeel van de internationale wetenschappelijke uitwisseling in het budget van het Svenska Irstitutet is opvallend groot. Aangezien het wetenschapsbudget van Zweden klein is vergeleken met dat van landen met meer inwoners (gemeten in absolute termen, maar gemeten naar de uitgaven per inwoner zeker niet), vindt men het i n Zweden belangrijk om op de hoogte te zijn van wetenschappelijk onderzoek in het buitenland, en daarmee in contact te blijven zodat de wetenschapplijke ontwikkelingen i n andere landen tijdig opgemerkt en eventueel in de eigen wetenschapsbeoef ening geintegreerd kunnen wo rden.
4.6.6
Activiteiten met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking
I n het Rapport Arvidsson stellen de schrijvers: "De beweegredenen voor de culturele uitwisseling met ontwikkelingslanden komen overeen met die voor de uitwisseling met anderen landen, namelijk onze eigen behoefte aan stimulansen uit en contacten met het buitenland teneinde onze taalkundige en geografische isolatie te doorbreken. (...I Het i s
van belang om d e c o n t a c t e n met d e on twikkelingslanden wederkerig e n veelzi j dig te houden .I' 23) Tegelij kertijd e r k e n t h e t Rapport e c h t e r d a t de c u l t u r e l e uitwisseling van Zweden m e t ontwikkelingslanden z e e r b e p e r k t is. Dientengevolge werd het Svenska I n s t i t u t e t g e v r a a g d "om c o n t a c t e n e n samenwerking te o n d e r s t e u n e n en te stimu~ e r e n ' ' , ~e~n e) r z i j d s door voorlichtingsmateriaal te p r o d u c e r e n d a t aangepast is a a n d e omstandigheden in d e minder-ontwikkelde landen, e n anderzijds door d e Zweedse bevolking meer in c o n t a c t te brengen m e t d e c u l t u u r van d e Derde Wereld. Zo w e r d in 1984185 o p initiatief van h e t Svenska I n s t i t u t e t h e t "Latina m e r i k a i Goteborgl'-project georganiseerd, b e s t a a n d e u i t e e n g r o o t a a n t a l c u l t u r e l e m a n i f e s t a t i e s (muziek, dans, toneel, films, e x p o s i t i e s , l i t e r a t u u r , lezingen, e n seminars). 25 Het m e r e n d e e l van d e Zweedse b i l a t e r a l e a c t i v i t e i t e n m e t ontwikkelingslanden,
inclusief
informatie-overdracht e n voorlichting, vinden p l a a t s via SIDA, h e t
Zweedse O r g a a n voor Internationale Ontwikkeling. In 1984185 had SIDA volgens haar b e g r o t i n g e e n half miljoen gulden beschikbaar voor c u l t u r e l e samenwerking, ofwel o n g e v e e r een-vijfde van alle jaarlijkse Zweedse uitgaven ten behoeve v a n ontwikkelingshulp op c u l t u r e e l gebied.26) Een a n d e r e i n s t a n t i e waarmee h e t I m t i t u t e t s a m e n w e r k t is S A R E C , h e t Zweedse Bureau voor Wetenschappelij ke Samen,
werking m e t Ontwikkelingslanden. Het Institutet l e v e r t SAREC een a a n t a l uitgaven, a l s bijvoorbeeld "Zweden e n d e ontwikkelingslandentl, e e n brochure waarin P r e m i e r O l a Ullstein (voorheen minister van Ontwikkelingshulp) een o v e r z i c h t g e e f t van d e Zweeds?
a c t i v i t e i t e n met b e t r e k k i n g t o t ontwikkelingssamen-
werking. 27 T e n s l o t t e is h e t Svenska I n s t i t u t e t belast met d e a d m i n i s t r a t i e van beurzen e n c u l t u r e l e uitwisselings-programma's, m e t ontwikkelingsprogramma's waarvoor d e f i n a n c i e n afkomstig zijn van BITS, d.w.z.
de Zweedse Commissie voor Inter-
nationale Technische Samenwerking ( O p haar b e g r o t i n g 1984185 h a d BITS f 800.000 g e b u d g e t t e e r d voor culturele samenwerking).
4.7
De begroting
Het veel-omvattende k a r a k t e r van c u l t u u r bemoeilijkt e e n s c h e r p e afbakening v a n dit gebied, w a a r d o o r nauwkeurige s c h a t t i n g e n van de Zweedse uitgaven t e n beh o e v e van c u l t u u r in h e t algemeen e n in h e t bijzonder a a n c u l t u r e l e uitwisseling met het buitenland niet mogelijk zijn. Voor de oplossing van d e c o n c e p t u e l e e n s t a t i s t i s c h e problemen w a a r m e e e e n analyse van d e overheidsbestedingen a a n cul-
t u u r gepaard gaan zou een apart onderzoek vereist zijn. Deze paragraaf bevat dan ook niet meer dan e e n overzicht van enkele d i r e c t beschikbare gegevens, waarbij onduidelij kheden t e n aanzien van d e gebieden die zij beslaan en van hun vergelij kbaarheid met gegevens voor an d e r e landen als gegeven worden g e a c c e pteerd. Als peiljaar werd 1984 gekozen; veel c i j f e r s betreffen e c h t e r h e t begrotingsjaar, d a t in Zweden loopt van 1 juli t o t 30 juli van het jaar daarop. In 1983 bedroeg het Zweedse Bruto Nationaal Produkt 278,564 miljard Zweedse Kronen (volgens d e wisselkoers van 15 oktober 1984 is 1 Kroon f 0,40), ofwel f 33,40 p e r c a p i t a (in 1983 woonden er 8.327.500 mensen in Zweden). Volgens de gegevens van de Kulturadet bedroegen d e totale uitgaven aan cultuur in 1983 ongeveer 9,4 miljard Kronen, ofwel f 11,28 per inwoner. In dit bedrag zijn zowel d e privC-bestedingen ( a m radio- e n televisie-apparatuur, boeken, kranten, grammofoonplaten, cassettes, en afspeelapparatuur,. enz.) a l s de uitgaven van de overheid ( a m toneel, massa-media, subsidies van kunst, tentoonstellingen, en musea, onderhoud van nationale monumenten, enz.) inbegrepen, in d e verhouding 72,9% privC-uitgaven (f 6,853 rniljard, ofwel f 823,- per capita), en 27,1% collectieve bestedingen (f 2,546 miljard ofwel f 305,60 per capita).
Het merendeel van d e collectieve bestedingen aan cultuur wordt uitgegeven door d e gemeenten (f 1,276 miljard, of f 153,20 per capita), gevolgd door d e c e n t r a l e overheid met f 1,098 miljard (= f 132,- per capita), terwijl de provincies in 1983 f 172 miljard aan cultuur uitgaven (ofwel f 20,110 per capita).28) O p de begroting van d e landelijke overheid voor 1981182 vertegenwoordigen d e bestedingen aan cultuur ongeveer 1 % van het t o t a l e budget. 29 De kosten van h e t buitenlands c u l t u r e e l beleid van Zweden (die in d e bovengenoemde cijfers niet ingesloten zijn) worden in hoof dzaak gedragen door de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Onderwijs h Cultuur. Volgens zijn begro ting had het laatstgenoemde ministerie in 1984185 f 821.600 beschikbaar voor d e culturele uitwisseling, te verdelen over zeven categorieen.
Tabel 13. Begroting van het Zweedse ministerie van Onderwijs & Cultuur ten behoeve van culturele uitwisseling, begro tings jaar 1984185. De Zweedse Culturele R a a d Het Svenska Institutet:
- internationale culturele - beurzen e n toelagen
uitwisseling
internationale uitwisseling van de Landelijke School-Raad h e t Zweedse Studentenhuis in Parijs academische uitwisseling met d e V.S. (Fulbright programma) Landelij ke Vereniging van Zweden in het Buitenland internationale culturele c o n t a c t e n van de sociale bewegingen Totaal
Verder s t a a n e r een a a n t a l p s t e n o p d e begro ting van het ministerie van Onderwijs & Cultuur die weliswaar niet t o t d e culturele uitwisseling gerekend worden, maar toch betrekking hebben o p h e t Svenska Insti t u t e t , op multilaterale culturele bestedingen, enzovoorts (zie t a b e l 14 1. Tabel 14. Uitgaven-psten op d e begroting van h e t Zweedse ministerie van Onderwijs & Cultuur ten gunste van het buitenlands cultureel beleid, begro tingsjaar 1984185. kosten van het UNESCO-lidmaatschap subsidies a a n in t e r n a t i onale congre sse n in Zweden *bijdragen aan Zweedse Instituten in Rome, Athene, en lstanboel Zweedse aandeel in d e culture le begro ting van d e Scandinavische Raad van Ministers
f7.778.400 237.600 1.055.600 18.600.000
bilaterale Scandinavische cult urele samen werking Totaal
Tellen we alle uitgavenposten van h e t ministerie b e t r e f f e n d e het buitenlands cultureel beleid bij elkaar o p ( = som van de totalen van tabel 13 e n 141, dan kan geconcludeerd worden dat dit ministerie hiervoor in 1984185 f 32.105.680 begroot, of we1 f 3,85 per capita. 30 1
had
Het ministerie van Buitenlandse Zaken verleent financiele s t e u n aan het Svenska Institutet, Radio Sweden I nternati onal, en aan verschillende a n d e r e voorlichtingsactiviteiten. 31 Tabel 15. Uitgaven van h e t Zweedse ministerie van Buitenlandse Zaken ten behoeve van informatie en voorlichting in het buitenland, begrotingsjaar 1984y85. Svenska Institutet Radio Sweden International Andere voorlichting over Zweden in het buitenland (incl. subsidie aan h e t Zweedse Internationale Persbureau) Totaal
4.700.000 35.900.000
Volgens d e cijfers in tabel 15 geef t het ministerie van Buitenlandse Zaken jaarlijks f 4,30 per c a p i t a uit aan internationale culturele voorlichting en uitwisseling. Tesamen hadden de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Onderwijs & Cultuur voor 1984185 f 68.005.680
begroot voor internationale culturele activi-
teiten, ofwel f 8,15 per capita. Aangezien d e totale collectieve uitgaven aan cultuur in 1983 f 305,- per c a p i t a bedroegen, is de verhouding binnenlandse versus buitenlandse uitgaven aan cultuur ongeveer 37 : 1. Tabel 16 geef t d e begro ting van h e t 5vensk.a Institutet voor 1984185: Tabel 16. Begroting van h e t Svenska Institutet voor .1984/85. informatie-gebonden activiteiten algemene culturele uitwisselings-activiteiten studie-beurzen toelagen voor studie en onderzoek ondersteuning van het Zweedse taalonderwijs in het buitenland Svenska Kulturhuset in Parijs administ ratie- en pe rsoneelskosten a c t i v i t e i t e n op contractbasis Totaal Bron: Svenska Institutet, Verksamhetsberattelse 1984185, blz. 48.
144
I n 1984185 namen de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Onderwijs & Cultuur f 18.680.000
van de totale begroting van f 23.680.000
van het Svenska
Institutet voor hun rekening; het resterende bedrag ontving het Svenska Institutet van andere ministeries en overheidsinstellingen.
4.8
Conclusie
Het is oprnerkelijk dat het Svenska Institutet culturele activiteiten combineert met inforrnatie-verschaffing en voorlichting; het komt immers zelden voor dat een regering de inf ormatie-overdrac h t en voorlichting in het buitenland delegeert aan een onafhankelijke instelling. De Commissie Arvidsson schreef hierover: Tweden is wellicht het enige land ter wereld dat zijn buitenlandse inforrnatie- en voorlichtingsactiviteiten toevertrouwt aan een zelfstandig instituut met een onafhankelij k best uur. Eveneens i s het ongebruikelij k dat eenzelf de instelling verantwoordelij k gesteld word t voor zowel de officiele voorlichting over het eigen land in het buitenland, als voor het bevorderen van de vrije uitwisseling van cultuur en expertise." 33) Desalniettemin blijkt deze opzet in de praktijk goed te functioneren. Doordat het Institutet een stichting is en geen ambtelij k orgaan, wordt zijn geloofwaardigheid over het algemeen veel hoger ingeschat dan wanneer het een spreekbuis van de regering zou zijn
-
een opvatting die niet alleen gemeengoed i s in de litera-
tuur, rnaar ook in de door ons afgenomen interviews keer op keer naar voren werd gebracht. Feitelij k is het Svenska Institutet veeleer een dienstverlenende dan een beleidsmatige instelling. De medewerkers zijn geen ambtenaren rnaar voornamelj k deskundigen met veelzijdige buitenlandse ervaring. Hun aanstellingen zijn geen p l i t i e k e benoemingen, maar gebaseerd op competentie, wat bijdraagt aan de relatief hoge kwaliteit van het werk van het Institutet. Bovendien bewerkstelligt de "administratieve afstand" tot de subsidierende ministeries dat het Institutet nauwelij ks bet ro kken is bij interdepartementale .conflicten. Door de relatieve onafhankelijkheid ten opzichte van het overheidsapparaat kan het Svenska Institutet flexibel, creatief, en voortvarend te werk gaan, wat het succes van haar activiteiten ten voordeel st rekt.
4.9
Noten
1) Carl-Johan Kleberg. Cultural Policy in Sweden. In: Milton Cummings and Richard Katz. Government and t h e A r t s in t h e M o d e r n World. Baltimore, Johns Hopkins University, 1986; c i t a a t u i t het manuscript, blz. 46. 2) Nils Gunnar Nilsson. Swedish Cultural Policy in t h e 20th Century. Stockholm, Svenska Institutet, 1980, blz. 9. 3) Definities ontleend aan h e t F a c t Sheet Swedish Cultural Policy, Svenska Institutet, april 1984. 4 ) Carl-Johan Kleberg, op. cit. (6. noot l), blz. 2-3. 5) N.G. Nilsson, op.cit. (6.noot 2), blz. 32. 6) Zie bijvoorbeeld: P e t e r Alrnerud: "Culture in t h e Swedish Preschool", C u r r e n t Sweden, Stockholm, Svenska Institutet, augustus 1984. 7) Kultur och information.Over granse rna. Betankande av utredningen om d e t svenska kultur- och informationssutbytet med utlandet. Stockholm, SOU, 1978. 8 ) C i t a a t uit e e n niet-gepubliceerde samenvatting van h e t rapport van d e Commissie Arvidsson, blz. 1-2. 9 ) Alf W. Johansson. P e r Albin o c h Kriget - Samlingsregeringen och utrikesd e g r o t e coalipolitiken under a n d r a varldskriget (Per Albin en d e oorlog tie-regering en h e t buitenlands beleid tijdens de Tweede Wereldoorlog) Tiden, 1984; zoals geciteerd in Inside Sweden, Oktober 1982, no.2, blz. 10-11. W.M. Carlgren, Foreign Policy During t h e Second World War, Londen, Ernest Benn, 1977. 10) C.-J. Kleber, op. cit. (noot 11, blz. 10. 11 Svenska Institutet: "Swedish Cultural Policy", F a c t Sheets on Sweden, april 1984, blz. 1. 12) Niet-gepubliceerde Engelse samenvatting (cf. noot 8), blz. 4. 13) Ibid. 14) Martin Blomsma. Cultuurbeleid over d e grenzen. Harmonisatieraad Welzijnsbeleid. Dwarskijken.Den Haag, Staatsuitgeverij, 1985, blz. 20. van de Kulturradet, zie: 15) Voor een beschrijving van de reorganisatie Utbildings-Departmentet: "Kult urradets Roll, Uppgif t e r och Organisation Allmanna Overvaganden". Stock holm, Regeringskansliets Offse t c e n t r a l , 1985 (Ds U 1985:16). De hier gegeven informatie is hoofdzakelijk ontleend aan N.G. Nilsson, op. cit., blz. 52-53, e n a a n The Handbook of C u l t u r a l Affairs in Europe uitgegeven door het Zentrum f u r Kulturforschung in Bonn. BadenBaden, Nomos Verlagsgese llschaf t, 1985, blz. 443. 16) P i e r r e Vinde a n d Gunnar Petri. Swedish Government Administration, 2e herz. dr., Lund, Berlings, 1978, blz. 77. 17) Engelse samenvatting, op. cit., blz. 23. 18) Svenska Institutet. Verksarnhetsberattelse 1984-85. Stockholm, SI, 1985, pp. 6-7, biz. 44-45. 19) Swedish Radio Company, Information Department, brochure uit voorjaar 1984, blz. 17-18. 20) Tweede Kamer, vergaderjaar l984-1985,18 856, nr s 1-2,blz. 51. 21) Svenska Institutet. Swedish F e a t u r e Films, Catalogue 1983-84. Stockholm, SI, 1983; e n Svenska Insti t u t e t . Swedish Short Films, C a t a l o g u e 1984-85. Stockholm, SI, 1984. Svenska Institutet. Verksarnhetsberattelse 1984-85. Stockholm, SI, 1985. 22) Svenska Institutet, Exhibitions 1985. Stockholm,SI, 1985. 23) Engelse samenvatting van het Rapport Arvidsson, blz. 30. 24) Ibid., blz. 31. 25) Svenska Institutet. Verksamhetsberattelse 1984-85. Stockholm, SI, 1985, blz. 22-23. 26) Tweede Kamer, 1984-1985, 18 856,nrs. 1-2, blz. 56.
-
28) ~ u h u r r a d e t . K o m m u n e r n a ,1984:3, biz. 11, 105; J.-C.Kleberg in Cummings & Katz, op. cit., blz. 45. 29) SI, Fact sheet7swedish Cultural Policy". 30) Alle cijfers zijn afkomstig uit: Utbildningsdepartementet. Statsliggaren 1984185 VIII/U.Stockholm, Norstedts Tryckeri, 1984, blz. 123-128. 31) D e gegevens voor het ministerie van Buitenlandse Zaken zijn af komstig van: Tweede Kamer 1984-85. 18 856, nrs. 1-2, blz. 58. 32) Bron: Svenska Institutet, ~erksamhetsberattelse1984185, blz. 48. 33) Engelse samenvatting, blz. 22.
CASE-STUDIE 4 DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND EN HET GOETHE-INSTITUT
5.1
Inleiding
Alhoewel d e Bondsrepubliek Duitsland zichzelf uitdrukkelijk als "cultuurstaat" beschouwt, is h e t binnenlands cultureel beleid een z a a k van de deelstaten, en niet van de federale overheid zelf. Ten behoeve van de onderlinge afstemming van he t culture el beleid van de deelstaten is e r een "Permanen te Conf e r e n tie van Ministers van C ~ l t u u r ' ~Voor . h e t buitenlands cultureel beleid daarentegen is de federale overheid verantwoordelijk, waarbij we1 d e kanttekening moet worden gemaakt dat d e deelstaten ook zelfstandig initiatieven nemen t o t culturele uitw i s e l i n g e n m e t het buitenland. Deze case-studie betref t e c h t e r alleen het buitenlands cultureel beleid op f e d e r a a l niveau. Dit beleid valt onder de competent i e van het rninisterie van Buitenlandse Zaken (afkorting "AA", voor "Auswartiges Amt'?, d a t d e praktische uitvoering ervan hoof dzakelij k overlaat a a n de zogehet e n "intermediaire instellingen" (Mittlero rganisationen). Hun aan t a l is aanzienlij k. Ongeveer 150 instellingen en organisaties zijn op het gebied van h e t buitenlands cultureel beleid ac tief (dit c i j f e r omvat ook organisaties die niet "intermediair" zijn in ambtelijke zin).')
Van alle intermediaire instellingen wordt e r 66n als de
"of ficiele" beschouwd: h e t Goethe-Institut. In de volgende paragraf en staat dit instituut, zijn doelen, organisatie, en middelen centraal; d e belangrij kste andere intermediaire instellingen komen slechts zijdelings a a n de orde. Vooraf wordt e e n overzicht gegeven van de Duitse conceptie van het buitenlands cultureel beleid sinds 1945, e n wordt ingegaan op d e wijze waarop dit beleid door d e jaren heen gemotiveerd is. Deze studie is onder a n d e r e gebaseerd op een werkbezoek aan het hoofdkantoor van h e t Goethe-Institut in Munchen in februari 1986. De daar door middel van gesprekken verzamelde informatie werd aangevuld met e e n analyse van e c u n d a i r e literatuur. Voorzover de gegevens in d e z e st udie uit schriftelij ke bronnen stammen, s t a a n de verwijzingen vermeld in voetnoten; de overige, niet-geannot e e r d e informatie is ontleend aan in Miinchen gevoerde gesprekken.
5.2
Inhoud e n motivering v a n h e t buitenlands c u l t u r e e l beleid van d e
Bonds-
republiek sinds 1945 In het Derde Rijk werd c u l t u u r in h e t buitenlands beleid overwegend gebruikt a l s wapen van a g r e s s i e v e propaganda t e r b e h a r t i g i n g van nationaal-socialistische belangen. Deze vorm v a n buitenlandse cultuur-politiek kwam n a 1945 in discrediet. Dit s c h i e p ruirnte voor degenen die h e t buitenlands c u l t u r e e l beleid opnieuw probeerden te formuleren in termen van e e n ( r e l a f i e f ) autonoom c u ~ t u u r - b e ~ r i ~N.a~ ) Hitler moest e e n v e r b e t e r i n g van h e t Duitse imago in h e t nieuwe beleid de allerh o o g s t e p r i o r i t e i t krijgen teneinde Duitsland in de ogen
van de G e a l l i e e r d e
mogendheden w e e r in e r e t e herstellen. D e z e poging t o t rehabilitatie w e r d e c h t e r bemoeilijkt door d e Duitse deling. Hieronder w o r d t a l l e e n o p d e s i t u a t i e in W e s t Duitsland ingegaan.
Na d e T w e e d e Wereldoorlog duurde h e t m e e r dan vijf jaar voordat d e Bondsrepubliek Duitsland t e n a a n z i e n van h e t buitenlands c u l t u r e e l beleid opnieuw initiatieven ondernam. In l % l, h e t z e l f d e jaar d a t d e Bondsrepubliek werd t o e g e l a t e n t o t d e UNESCO, h e r v a t t e h e t I n s t i t u t f u r Auslandsbeziehungen in S t u t t g a r t zijn werkzaamheden, werd voor h e t e e r s t openlijk gesproken o v e r d e heropening van d e Duitse scholen in h e t buitenland, en vonden de e e r s t e beraadslagingen p l a a t s o v e r d e t e r u g g a v e van Duitse wetenschappelijke i n s t i t u t e n in h e t buitenland a a n d e Bondsre publie k. In d a t zelf d e jaar werd h e t ministerie van Buitenlandse Zaken uitgebreid m e t e e n a f d e l i n g C u l t u u r , e n werd op 8 a u g u s t u s in Munchen h e t G o e t h e - I n s t i t u t (her)opgericht. De opening van d e e e r s t e Duitse c u l t u r e l e vestig i n g in h e t buitenland vond vier jaar l a t e r p l a a t s , in Rome. 3 Het buitenlands c u l t u r e e l beleid van d e Bondsrepubliek moest zich in doelstellingen e n in inhoud a f z e t t e n t e g e n zowel het nationaal-socialisme a l s tegen d e i n t e r n a t i o n a l e c u l t u r e l e betrekkingen van de DDR. I n beide gevallen bleek het c o n c e p t van h e t 'andere Duitsland' g o e d bruikbaar, waarbij men voor d e uitwerking e r v a n vooral gebruik kon maken van d e Duitse e m i g r a n t e n die in d e Nazi-tijd hun vaderland w a r e n o n t v ~ u c h t . ~Daarnaast ) wist men met s u c c e s te verwijzen n a a r d e e i g e n c u l t u r e l e p r e s t a t i e s uit e e n minder besmet verleden, d a t wil z e g g e n uit d e p e r i o d e v66r 1933, e n ook d e jaren vddr 1914 e n 1871. Terwijl d e periode na 1919 s t e r k gekleurd was door ressentimenten jegens de o v e r w i n n a a r s van de E e r s t e Wereldoorlog moeilijkte
-
w a t e e n c u l t u r e l e uitwisseling op zichzelf a1 be-
- r i c h t t e h e t ressentiment z i c h nu tegen Hitler-Duitsland, d a t de Duit-
se c u l t u r e l e t r a d i t i e geweld had aangedaan. Terwijl d e a n d e r e w e s t e r s e landen
a l s voorbeeld dienden, k r e e g h e t h e r s t e l van d e c u l t u r e l e betrekkingen met d e o v e r w i n n e n d e mogendheden in h e t w e s t e n prioriteit.5) Het opnieuw t o t s t a n d
brengen van de door de oorlog verbroken contacten rnoest ook gebruikt worden om op mondiaal niveau het vertrouwen te herstellen. Daarnaast kreeg het nieuwe buitenlands cultureel beleid ook een aantal secundaire Koude Oorlogs-doelen: dit beleid zagen politici enerzijds als de "algehele vertegenwoordiging van de Duitse cultuur in het buitenland", en anderzijds als "een bijdrage aan de geestelijke verdediging van Europa", vooral in de landen "waar gevech t geleverd wordt tegen bolsje wistische cultuur-invloeden". 6 De doelstelling na 1945 was dus niet langer de bevordering van het Duitse element in het buitenland ter behoud en versterking van de nationale identiteit zoals dat na 1871 voor de jonge natie belangrijk was geweest
-
-, rnaar rehabilita-
tie in de visie van andere landen. Tot aan het einde van de jaren zestig heeft men, met enkele variaties, aan deze doelstelling vastgehouden. Over de accentverschuivingen x h r i j f t Heinz ~Metzen: De ' ~ e h a b i l i t a t i e " ~werd ) het hoof drno tief van het naoorlogse cultuurbeleid vanuit Bonn: YRehabilitatie van de jonge republiek, rnaar tevens van 'het Duitset tout court, bleef t o t i n het midden van de zestiger jaren CCn van de hoof dmotieven van het buitenlands cultureel beleid ten opzichte van alle andere landen, waaruit de schaduwen van het jongste Duitse verleden slechts traag verdwenen." Daarmee kwam men tegemoet aan de persoonlij ke behoeften tot verzoening en de ontwikkeling van vriendschappelijke betrekkingen tussen de volkeren en hun individuen, en beantwoordde men tegelijkertijd aan de wensen van staten naar meer internationale communicatie, sarnenwerking, en integratie Toen wereldwijd de nagest reef de acceptatie was bereikt, veranderde het hoofdrnotief - in aansluiting op de toegenornen behoefte aan informatie over de Bondsrepubliek - geleidelijk van rehabilitatie naar informatie, van de opvijzeling van het eigen imago naar de overdracht van Duitse cultuur." 8)
...
Tot een ingrijpende herformulering van het buitenlands cultureel beleid van West-Duitsland kwam het pas onder de
hervormingsgezinde regering Brandt-
Scheel. Drie jaar eerder, in 1966, had Willy Brandt als minister van Buitenlandse Zaken dit beleid a1 "de derde zuil van de buitenlandse politick" genoemd.9) I n 1970 ontstonden op initiatief van staatssecretaris Ralf Dahrendorf van Buitenlandse Zaken achttien "Beginselen voor het buitenlands cultureel beleidft, waarmee het beleid nieuwe accenten kreeg. ECn ervan was, "alles te vermijden, wat opgevat zou kunnen worden als inmenging in de interne aangelegenheden van andere landen". Buitenlands cultureel beleid werd gedef inieerd als "internationale sarnenwerking op cultureel gebied".
Nadrukkelij k werd gewezen op de noodzaak
t o t "uitbreiding van het cultuurbegrip", zonder dat daardoor een veronachtzaming van traditionele aspecten van cultuur (onderwijs, kunst, en wetenschappen) in de hand gewerkt zou worden. Uitgaande van de interdependentie tussen de staten identificeerde men het cultureel beleid op het ministerie als %chakel met de andere vol keren", dat ten dienste moest staan van "de internati onale toenadering
e n h e t g a r a n d e r e n van de vrede", e n d a a r m e e "een d r a g e n d e pijler van h e t buit e n l a n d s beleid" rnoest v e r t e g e n w o o rdigen. In d e "Beginselen" werd h e t buitenlands c u l t u r e e l beleid o p g e v a t als uitwisseling o p basis van wederkerigheid. L e t t e r l i j k staat er: "Buitenlands c u l t u r e e l beleid is n i e t alleen informatie over o n z e cultuur, m a a r ook uitwisseling e n samenwerking. Tegenwoordig moet behalve inforrnatie ook d e a c t i e v e bereidheid a a n w e z i g zijn om o n z e cultuur, d.w.z. d e p r e s t a t i e s en d e mogelijkheden van het e i g e n land, in te brengen in e e n levendige uitwisseling tussen d e volkeren. De t e g e n h a n g e r van o n z e behoef te a n d e r e n te informeren is o n z e bereidheid om i n f o r m a t i e van anderen tot o n s door te l a t e n dringen. Daarom is o p e n s t a a n voor h e t a n d e r e &n van d e basisprincipes van ons buitenlands cultuurbeleid." Met verwijzing naar h e t b e s t a a n van t w e e Duitse naties, staat e r in d e "Beginse lent!:
"Zolang d e verschillende i n t e r n e regelingen d e samen werking o p veel gebied e n bemoeilijkt zo n i e t uitsluit, is c o n c u r r e n t i e [met d e DDR] h e t a a n g e w e Zen uitgangspunt." T e n s l o t t e staat in h e t Nawoord van de "Beginselen": "In o n z e bijdrage a a n d e i n t e r n a t i o n a l e c u l t u r e l e uitwisseling moeten wij, in d e woorden van d e Regeringsverklaring v a n 29 o k t o b e r 1969, o n z e p a r t n e r s ook e e n beeld van d a t g e n e overbrengen, "wat in d e z e overgangstijd ook in Duitsland a a n g e e s t e l i j k e c o n f l i c t e n e n v r u c h t b a r e onrust, a c t i e v e r e a l i t e i t is". Dat v r a a g t toewijding e n betrokkenheid van allen die meewerken. Maar bovenal komt h e t e r o p a a n , h e t doe1 van h e t buitenlands c u l t u r e e l beleid, d e g o e d e verstandhouding tussen de mensen te dienen e n zodoende d e vrede te beschermen, nooit u i t h e t oog te verliezen." 10) Toch d u u r d e het nog z e v e n jaar voordat o p basis van d e z e ministeriele "Beginselen" e e n bindend besluit voor h e t buitenlands c u l t u r e e l beleid werd genomen. Dat g e b e u r d e op 21 septernber 1977 in h e t antwoord van de Bondsregering o p h e t r a p p o r t van e e n enquGte-commissie buitenlands c u l t u r e e l beleid van de Duitse Bondsdag. De toen vastgelegde grondbeginselen e n doelen gelden momenteel nog s t e e d s in ongewijzigde vor m: "I.
Positie e n aanzien van d e Bondsrepubliek Duitsland in d e wereld hangen n i e t alleen af van h a a r politieke g e w i c h t e n h a a r economisch p r e ~ t a t i e v e r m o ~ e n , maar e v e n z e e r van haar legitimiteit a l s c u l t u u r s t a a t . Derhalve beschouwt d e Bondsrepubliek d e c u l t u r e l e uitwisseling n a a s t d e politieke en economische betrekkingen als e e n gelijkwaardig o n d e r d e e l van d e buitenlandse politick.
2. Ondanks de s t a a t k u n d i g e deling van h e t Duitse volk g a a t d e Bondsrepubliek uit van d e e e n h e i d van de Duitse cultuur. Het buitenlands c u l t u r e e l beleid moet e r t o e bijdragen, d a t h e t besef van d e z e e e n h e i d levend blijft e n g e consolideerd word t. 3. Aan d e c u l t u r e l e uitwisseling ligt n i e t a l l e e n h e t traditionele, 1 8 e e e u w s e cultuur-begrip t e n grondslag, maar e v e n e e n s een b r e d e r e opvatting van cult u u r , welke a l l e g e e s t e l i j k e waarden van ons volk omvat. Alleen op d e z e
basis kunnen culturele en maatschappelij ke b e t re kkingen, wetenschappelij ke e n technische samenwerking, alsrnede educatieve hulp a a n ontwikkelingslanden in e e n eigen ti j dse samenhang geplaatst wo rden. 4. Het buitenlands cultureel beleid beperkt zich nie t t o t d e presentatie van
o n z e culturele prestaties in h e t buitenland. In de e e r s t e plaats is haar doe1 d e culturele uitwisseling met a n d e r e landen op basis van wederkerigheid, die d e samenwerking op politiek e n economisch gebied zinvol aanvult. Bovendien onttrekken zich in e e n gest aag naar elkaar toegroeiende wereld s t e e d s grot e r e probleemgebieden aan zuiver nationale oplossingen, waardoor uitbreiding en intensivering van de internationale samenwerking zelfs noodzaak wordt.
5. De overdracht van e e n waarheidsget rouw beeld van de Bondsre publie k Duitsland aan h e t buitenland moet de basis zijn voor h e t streven naar meer begrip voor onze staat. Het vertekende beeld van Duitsland, d a t d e l a a t s t e ti j d op vet schillende plaatsen te constateren valt, moet best reden wo rden door middel van e e n evenwichtige voorstelling van de werkelij ke verhoudingen in d e Bondsrepubliek. 6. Het buitenlands cultureel beleid en haar praktische vormgeving moeten georie nteerd zijn op d e doelstellingen van onze buitenlands politiek. Daarom moet het d e politieke integratie van Europa op cultureel gebied ondersteunen. Tevens moet h e t ten dienste staan .van h e t westerse bondgenootschap, d e verzekering van d e vrede en een realistische ontspanningspolitiek. Ten derde moet h e t zijn specifieke bijdrage leveren aan d e (verder e ) harmonisatie van d e belangen van industrie- e n ontwikkelingslanden, en a a n de zelfstandige ontwikkeling van d e vaak z e e r verschillende culturele omstandigheden van d e landen van d e Derde Wereld.
7. De Bondsregering bevestigt h e t federatieve en pluralistische principe als fundament voor de organisatie van ons cultureel beleid. We1 bemoeilijkt e e n dergelij k de-cen traal systeem met zi jn gecompliceerde procedures en versnipperde bevoegdheden een coherente conceptie van het buitenlands cultur e e l beleid. De Bondsregering verzoekt alle betrokkenen door nauwe samenwerking deze (versnippering) te bestrijden. A1 is d e uitvoering van het buitenlands cultureel beleid ten dele gedelegeerd aan een reeks intermediaire instellingen, toch d r a a g t d e Bondsregering d e algehele politieke verantwoording, en moet zij d e overeenstemming van alle maatregelen met de buitenlandse politiek kunnen garanderen. O p alle terreinen van d e in ternati onale culturele betrekkingen ondersteunt d e Bondsregering privC-initiatieven, zoals die z e e r talrijk door maatschappelijke en economische instanties, kerken en vakbonden, politieke stichtingen, enz. genomen worden, t o t doe1 van verbeterde verstandhouding en uitwisseling als partners." 11) Aan d e z e grondbeginselen en doelen van h e t buitenlands cultureel beleid, die door d e EnquGte-commissie van d e Duitse Bondsdag en d e federale regering in d e jaren zeventig opgesteld werden, werd door h e t ministerie van Buitenlandse Zaken de in 1982 gepubliceerde ' T i e n stellingen inzake de culturele c o n t a c t e n en samenwerking met de Derde Wereldtt toegevoegd, die eveneens het karakter van bindende richtlijnen kregen. 12)
Deze "Tien Stellingen" zijn in de paradigmatische ontwikkeling van de doelstellingen van het buitenlands cultureel beleid voorlopig de laatste stap. De stellingen zijn geent op de leidende gedachte in het Duitse beleid ten aanzien van de Derde Wereld, namelij k I1...de ontwikkelingslanden te ondersteunen opdat zij hun eigen p l i t i e k e , kortom een zelfstandige emancipatorische economische, en culturele weg ontwikkeling kunnen kiezen." 13)
-
-
Samengevat behelzen de ' l i e n stellingen":
-
culturele verscheidenheid Ons cultureel aanbod mag de historisch gegroeide waardenstelsels, religieuze belevingsvorrnen en handelingspatronen van de partners niet vernietigen noch willen vervangen, maar moet door hen geabsorbeerd kunnen worden en hun eigen cultuur aanvullen. De verscheidenheid aan culturen maakt deel uit van de geestelijke rijkdom van onze wereld.
-
algemene principes van de samenwerking De grondbeginselen van de cult urele samenwerking tussen industrie- en ontwikkelingslanden behelzen: wederkerigheid van de culturele prestaties, uitgaande van de gelijkwaardigheid van culturen; uitgebreide culturele' betrekkingen, die alle aspecten van het samenleven en van comrnunicatie tussen mensen omvatten, en zich niet tot de elites beperken; geen eenzijdige weergave van de eigen culturele prestaties, maar culturele uitwisseling als partners, opdat dankzij intensieve culturele relaties beide partners nieuwe impulsen geven en ontvangen. Bij onze partners moet het b e e f van hun zelfstandigheid en verantwoordelijkheid versterkt worden, zodat zij effectief autonoom kunnen handelen; aanmoediging en verdere ontwikkeling van de samenwerking op cultureel gebied tussen privk-organisaties (kerken, stichtingen, organisaties in het vormings- en welzijnswerk, sociale groepen) en hun partners in de ontwikkelingslanden; Het doe1 van de samenwerking moet zijn de afhankelijkheid van de ontwikkelingslanden van de ontwikkelde landen dankzij de samenhang tussen culturele, sociale, en economische ontwikkeling te doen verdwijnen. De ondersteuning van dergelijke ontwikkelingsprocessen strookt met ons algemene beleid ten aanzien van de Derde Wereld. Zodoende stimuleren wij bij onze partners het vertrouwen in zich zelf, en in ons.
-
-
-
-
eigen verantwoordelijkheid Basisvoorwaarde voor zelf st an digheid i s het vermogen van rnensen naar eigen inzicht en op eigen kracht hun elementaire levensbehoeften te kunnen bevredigen. Tot die behoeften behoort een minimum aan onderwijs.
-
ontwikkeling van zelfstandige onderwijsstruauren het basisonderwijs moet een vervolg krijgen in de vorm van algemene alfabetisering en basisbero epsopleiding, vooral ten behoeve van de ongeschoolde arbeid en van de landbouw.
-
bevorderen van de culturele identiteit Onze samenwerking met jonge ontwikkelingslanden staat in het teken van hun emancipatie. Geschikte maatregelen hiervoor dienen gericht te zijn op het onderhouden en behouden van hun eigen culturele erfgoed en op de bevordering van hedendaagse ontwikkelingen in cultuur, muziek en kunst i n de partnerlanden.
6. de koppeling van economische en sociaal-culturele ontwikkeling - Economische en technische samenwerkings-pro jekten moeten a1 i n de planningsfase voorzien in de ontwikkeling van de sociaal -culturele orngeving waarin zi j plaatsvinden. Dit geldt eveneens voor de economische samenwerki~gtussen particuliere instellingen. Naast de verbetering van de algemene levensomst andigheden behelst het bevorderen van de sociaal- culturele ontwikkeling: - het ontstaan van kleine toeleverings- en handwerk-bedrijven stimuleren; - het opzetten van eenvoudige voorzieningen voor cultuur (onder meer volwassenen+nderwijs), recreatie, en sport; en - de bouw van scholen en de uitbreiding van beroepsopleidingen ondersteunen. culturele betrekkingen v e r e k n wederzijdse kennis van en begrip voor elkaar Het principe van de wederkerigheid van internationale cult urele betrekkingen heeft onder andere de volgende consequenties voor onszelf: voor ons onderwijs: vroegtijdige kennisname van vreemde culturen, en meer aandacht voor deze culturen; bevordering van het begrip en het gevoel van verantwoordelijkheid voor de wereld als geheel; i n de media: verbeterde berichtgeving met meer diepgang over nietEuropese culturen; in de wetenschap: de ondersteuning van instituten (in West-Duitsland en in het buitenland) en van onderzoeks-programrna's op het gebied van culturele bet rekkingen; Tevens bevordert de samenwerking tussen Duitse uitgeverijen en uitgeverijen in het buitenland de ontmoeting en communicatie tussen culturen, en i s deze samenwerking daarom het ondersteunen waard.
-
-
-
8. voortzetting van de t o t nog toe genomen maatregelen - De tot nog toe genomen maatregelen in de traditionele gebieden van cultuur (bevordering van de Duitse taal, overdracht van een evenwichtig beeld van West-Duitsland, beurzen voor bezoekers en uitwisselingsprogramma's) moeten voortgezet worden. 9. gevolgen I - De uitwisselingen met de Derde Wereld moeten gebaseerd zijn op continu'iteit. Tevens is voor het welslagen van a1 onze inspanningen vereist dat wij onze wil t o t samenwerking tonen door ons pragmatisch op te stellen en in staat zijn ons aan te passen aan de specifieke omstandigheden van elk af zonderlij k partnerland.
10. gevolgen 11. - Culturele samenwerking gebaseerd op c ~ n t i n ~ i t een i t op een denken in lange-termijn vereist een duurzame economische groei. Tevens, dat door middel van voorlichting en meningsvormende activiteiten het onmisbare publieke begrip voor de vocrwaarden en zwaartepunten van de culturele sarnenwerking doorlopend bevorderd wordt. Vooroordelen en clich6-opvattingen met betrekking tot andere culturen moeten weggenomen worden. Het i s verheugend dat dit inzicht terrein wint, in het bijzonder bij de jeugd. 14) Op de Wereld-cultuurconferentie van de UNESCO in Mexico in 1982 werd p s i t i e f gereageerd op deze "Tien ~ t e l l i n ~ e n " . ' ~ Toch ) b l i j f t het de vraag of het buitenlands cultureel beleid in de praktijk dit ideaal van culturele sarnenwerking op basis van dialoog benadert, en niet b l i j f t steken in overwegend eenzijdige cul-
t u u r o v e r d r a c h t . Hierop komen wij nog terug. Voorlopig kan g e c o n s t a t e e r d word e n d a t d i t publiekelijk verkondigd beleid z e k e r e verplichtingen h e e f t geschapen e n aanknopingspunten b i e d t voor een daadwerkelijke beleidsmatige herorientatie.
Naast d e z e verklaringen inza k e d e c u l t u r e l e betrekkingen m e t d e Derde Wereldlanden heef t d e Bondsregering voor d e betrekkingen m e t d e overige landen soortgelij ke, zij h e t minder g e d e t a i l l e e r d e , verklaringen opgesteld. Met h e t oog o p d e uitgangspunten van d e Duitse buiten landse politie k is d i t beleid daarom e v e n e e n s g e r i c h t op d e bevordering van:
- het
Europese bewustzijn, t e n e i n d e bij te dragen a a n de e e n w o r d i n g v a n
West-Europa en a a n e e n b e t e r e verstandhouding m e t Oost -E uro pa; e n van
-
d e t r a n s a t l a n t i s c h e c u l t u r e l e betrekkingen, t e r v e r s t e r k i n g van d e A t l a n t i s c h e allian tie. 16)
Terwijl d e c u l t u r e l e betrekkingen tussen Westerse d e m o c r a t i s c h e industrielanden m e t name voor e e n middelgrote mogendheid als d e Bondsrepubliek v e r r e g a a n d symmetrisch kunnen zijn, d o e t z i c h t e n a a n z i e n van d e betrekkingen m e t OostE uro pa, analoog a a n d e betrekkingen m e t Derde Wereld-landen, h e t probleem v a n d e g r o t e verschillen in p l i t i e k e systemen voor. In d e S l o t a c t e van d e HelsinkiC o n f e r e n t i e voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE) v e r p l i c h t t e n d e o n d e r t e k e n a a r s van h e t Verdrag zich If.. hun volkeren e e n o m v a t t e n d e e n volledige wederzijdse kennis van hun a c t i v i t e i t e n o p d e meest uiteenlopende domeinen van c u l t u u r te v e r s c h a f f e n , e n e e n meer-omvattende wederzijdse t o e g a n g tot a1 d e z e a c t i v i t e i t e n te bevorderen." 1 7 )
Als initiatiefnemer van d e ontspanningspolitiek h e e f t West-Duitsland z i c h ook in d e periode van w a t d e T w e e d e Koude Oorlog genoemd z o u kunnen worden (1979
'
1985) ingespannen voor e e n uitbreiding van d e betrekkingen i n z a k e c u l t u u r e n onderwijs, in h e t bijzonder tijdens d e CVSE-vervolgconferentie in Madrid. De verwerkelijking hiervan in d e praktijk bleek e c h t e r moeilijk te zijn. A1 in h e t a n t w o o r d op d e p a r l e m e n t a i r e e n q u c t e in 1977 moest d e Duitse overheid v a s t s t e l len : "Doordat h e t cu It ure le leven in d e communistische landen gro t e n d e e l s in handen van d e staat is, zijn d e z e landen selectief in d e a a n v a a r d i n g van ons pluralistische cultuuraanbod. Derhalve vereist d e c u l t u r e l e uitwisseling m e t Oost-Europa o p basis van ~ e d e r k e r i ~ h e igde d e t a i l l e e r d e a f s p r a k e n (...) alsmede aanvullende initiatieven o n z e r zijds." 18 1 Een bijzondere hindernis bij d e uitbreiding van d e c u l t u r e l e c o n t a c t e n met O o s t E u r o p a wordt gevormd door d e DDR, die op dit gebied bij h a a r bondgenoten p l e i t voor e e n ~ l s o z i a l i s t i s c h e deu t s c h e Nationalkultur", e n e e n in tensivering van d e uitwisseling m e t West-Duitsland lijkt te willen verhinderen. De positie die d e
Oostduitse autoriteiten aan cultuur in eigen land en in d e buitenlandse betrekkingen toekent blij kt uit uitspraken als deze: "In de cultuur vindt e e n veldslag plaats o m t r e n t d e invloed o p het menselij k bewustzijn." (Erich Honecker, 1972) 'Yanwege hun specifieke ef f e c t i v i t e i t inza ke infor matie-overdracht aan het buitenland e n hun ideologische betekenis leveren de cu!turele e n wetenschappelijke betrekkingen een wezenlijke bijdrage aan de versterking van de gemeenschap van socialistische s t a t e n , en aan h e t ideologische offensief in d e strijd tegen h e t imperialisme." (Kleines politisches Worterbuch, DietzVerlag, Oost-Berlijn) 19) Behalve in Roemenie e n in Hongarije kon d e Bondsrepubliek daarom in OostE uropa s l e c h t s geringe vooruitgang boeken. Voor d e Oosteuro pese a u t o r i t e i t e n is intensievere uitwisseling van cultuur e n informatie bedreigend, omdat d e van
st a a t s w e g e bepaalde waarden-systemen e r in t e r discussie worden gest eld. Daarom was ook de zgn. "derde mand" van de ~ c c o o r d e nvan Helsinki van 1975 zo om-
st reden. Alhoewel e r niet expliciet over wordt gespro ken, speelt in Oost-Europa altijd d e hoop c.q. d e vrees voor hervormingen in d e richting van liberalisering e e n rol. In antwoord op een parlementaire interpellatie verklaarde d e regering in 1985: "Juist ook op het gebied van de culturele samenwerking z e t d e Bondsoverheid zich in voor d e voortzetting van h e t CVSE-proces. Door middel van dialoog, onderhandelen, en het st reven naar brede samenwer king wil d e regering, ondanks d e politie ke moeilij kheden, d e mogelij kheden gebruiken t o t samenwerking en voor d e bevordering van ontmoetingen van mensen uit Oost e n W e s t . 20) Geconcludeerd kan worden d a t het buitenlands cultureel beleid officieel als derd e dimensie van h e t algemene buitenlands beleid van d e Bondsrepubliek gezien wordt. Bijgevolg richt d e uitvoering van dit beleid zich naar d e politieke doelstellingen van de Bondsrepubliek vis-&vis
d e t w e e g r o t e mogendheden, Europa,
e n d e Derde Wereld, en zijn d e belangrijkste opgaven:
- verzekeren
van d e vrede, ondersteuning van het westers bondgenootschap, en
bijdragen aan e e n realistische politiek van internationale ontspanning;
- ondersteunen van inspanningen g e r i c h t op d e eenwording van Europa; en - bij dragen aan meer gelij kwaardige verhoudingen tusse n d e gel ndust rialiseerde s t a t e n e n de Derde Wereld-landen. 21 Historisch is het buitenlands cultureel beleid voor d e Bondsrepubliek van betekenis geworden na d e nederlagen in de wereldoorlogen, als 'in for meel inst rumen t' t e n dienste van d e buitenlandse politiek. In z e k e r e zin werd d i t beleid toen beschouwd als functionele vervanging van d e onmogelijk geworden oorlogsvoering; in zij n werk . "Methoden der Aussenpoliti k" expliciteert Dieter Oberndijrf er d e z e g e d a c h te:
"In onze tijd hangt een toenemend afzien van het gebruik van wapens ter uitoefening van macht samen met bijvoorbeeld een continu toenemend gebruik van cultuur-politieke middelen ter realisering van het buitenlands beleid." 22) Doelgroepen van het buitenlands cultureel beleid zijn zowel de elite als de breOok ~ ) in de dere "publieke opinie" van de landen waarop dit beleid zich r i ~ h t . ~ organisatie van het buitenlands cultureel beleid blijkt deze tweeslachtigheid.
5.3
Organisatie
5.3.1
Inleiding
De organisatie van het binnenlands cultureel beleid in de Bondsrepubliek i s complex. Binnen de federale staatsstructuur leveren de centrale overheid, de deelstaten, en de ,gemeenten elk hun bijdrage. Bovendien treden onafhankelijk van de overheid stichtingen en bedrijven als cultuurminnende maecenassen op (bijv. de fondsen van Volkswagen, Krupp, Bosch, of Korber, die uitwisselingen van jongeren en studenten, bezoekersprogramrna's en lezingen-cycli in het buitenland fin a n ~ i e r e n ~ ~Het ) ) . buitenlands cultureel beleid wordt hoofdzakelijk door de Iandelij ke overheid gef inancierd, maar heef t geen eenvoudige st ructuur. De coordinatie en de politieke leiding ervan zijn in handen van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De coordinatie vindt plaats op verschillende niveaus: Binnen de Bondsregering, in een interdepartementale cornmissie waarin afdelingshoofden zitting hebben. Ongeveer vier maal per jaar worden, in vergaderingen voorgezeten door de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, alle vraagstukken behandeld waarvoor overeensternming tussen de ministeries vereist is. I n voortdurend overleg tussen de regering en de volgende parlementaire commissies van de Bondsdag:
-
de Commissie Buitenlandse Zaken en haar subcomrnissies voor het buitenlands cultureel beleid en voor het media-beleid,
-
de Begro tingscommissie,
-
de Commissie voor Onderwijs en Wetenschap.
de Cornmissie Sportzaken, de Commissie Binnenlandse Zaken, en
In de verhouding landelijke overheid-deelstaten in overleg tussen de afdeling cultuur van het ministerie van Buitenlandse Zaken, en de Comrnissie voor
Internationale Zaken van d e Permanen te Conferen t i e van d e ministers van cultuur van de deelstaten; e n in andere organen van overleg tussen d e landelij ke overheid en de d e e l s t a t e n (bijv. d e Commissie Buitenland). In de betrekkingen tussen d e landelijke overheid en d e steden, gemeenten, e n districten beslist e e n financiele commissie van d e Landelijke Vereniging van Gerneentelijke Bestuursorganisaties over d e besteding van de middelen die haar ter beschikking gesteld worden. Het ministerie van Buiten landse Zaken sluit contracten met d e zelfstandige
voornoemde intermediaire instellingen of ttMittlerorganisationent' voor d e uitvoering van het merendeel van de programma's en projekten van h e t buitenlands cultureel beleid. Er is regelmatig overleg tussen d e intermediaire instellingen e n h e t AA, h e t Auswartige Amt. De "Vereniging voor Internationale Samenwerking'' coordineert tussen d e intermediaire instellingen onderling. In het buitenland ontmoeten degenen die door d e intermediaire instellingen uitgezonden zijn en d e 93 culturele attachC1s van d e ambassades elkaar, op gemeenschappelij ke symposia. 25 In d e Bondsrepubliek houden niet minder dan ca. 150 organisaties en instellingen zich bezig met het buitenlands cultureel beleid (zij s t a a n opgesomd in h e t Rapport van d e Enquete-Commissie Buitenlands cultureel Beleid, overeenkomstig het Besluit van d e Brndestag van 23 februari 197326)). In de culturele betrekkingen met h e t buitenland'spelen 16 intermediaire instellingen een naar verhouding voora a n s t a a n d e rol. Enkele van hen zijn:
-
d e A lexander-von-Humboldt S tichting, d e Carl-Duisberg-Gesellschaf t e.V.,
- d e Deutscher Entwicklungsdienst e.V.,
-
d e Deutscher Musikrat,
- Inter Nationes e.V., en
-
h e t Institut f u r Auslandsbezieh ungen.
De 'officielet intermediaire instelling, de primus inter pares, is het Goethe Insti-
tut (de volledige naam luidt: "Goethe Institut zur Pflege der deutschen Sprache im Ausland und z u r Forderung der inter nati onalen kult urellen Zusammenarbeit e.V.It), met e e n hoofdzetel in Munchen. Hieronder wordt d e organisatie van het Goethe-Institut uiteengezet; d e activiteit e n van de andere intermediaire instellingen en van het ministerie van Buiten-
landse Zaken worden alleen behandeld voor zover dit vereist is voor een goed begrip van d e context waarin h e t Goethe-Irstitut functioneert. 5.3.2
De organisatie van h e t Goethe-Institut
Met e e n vaste staf van meer dan drieduizend mensen in binnen- en buitenland en e e n jaarlijks budget van ruim 200 miljoen D M is h e t Goethe-Institut d e grootste onder d e intermediaire instellingen. Halverwege d e jaren zeventig ging meer dan e e n kwart van alle financiele middelen voor het buitenlands cultureel beleid van h e t ministerie van Buitenlandse Zaken naar d i t institut. 27) Naar Duits r e c h t is h e t Goethe-Institut e e n zgn. ingeschreven vereniging (e.V.1 van erkend algemeen belang. Krachtens haar s t a t u t e n is d e vereniging opgericht om d e beoefening van d e Duitse t a a l in binnen- en buitenland e n de internationale culturele samenwerking te bevorderen. Zij ondersteunt wetenschap en onderzoek, onderwijs en opvoeding, kunst e n cultuur, alsook "de goede verstandhouding tussen d e volkeren". Met uitzondering van het binnenlandse taalonderwijs worden deze doelen gerealiseerd door d e uitvoering van opdrach ten die voort vloeien uit h e t Kaderverdrag tussen de Bondsrepubliek Duitsland en h e t Goethe-1nstitu.t van 30 juni 1976, en e e n uitgewerkte versie hiervan. In f e i t e is het G o e t h e Institut dus e e n privaatrechtelij ke vereniging gemachtigd door h e t ministerie van Buiten landse Zaken t o t uitvoering van e e n deel van h e t buitenlands cultureel beleid. Voor d e coordinatie e n voor eigen a c t i v i t e i t e n beschikt d e af deling Cultuur van dit ministerie zelf ook nog over c i r c a 130 mensen. 28) De vereniging kent gewone leden (vertegenwoordigers van d e Bondsrepubliek e n vooraanstaande personen die op voordracht van h e t Presidium van h e t GoetheInstitut door d e ledenvergadering gekozen worden), buitengewone leden (CCn af gevaardigde van e l k e fractie in d e Bondsdag, en t w e e vertegenwoordigers van d e deelstaten die benoemd worden door d e Permanente Conferentie van de ministers van Cultuur van de deelstaten), e n ambtshalve leden (de President van het Goethe-Institut, vertegenwoordigers van d e federale ministeries van Buitenlandse Zaken en van Financien, alsmede drie medewerkers van het Goeth e-Insti tut). Van wege d e verenigingsvorm vor mt d e ledenvergadering, die gemiddeld tweemaal per jaar bijeen komt, h e t belangrijkste orgaan van h e t Institut. Tot d e taken van d e ledenvergadering behoren het geven van adviezen over principiele kwesties en h e t kiezen van d e leden van h e t Presidium. H e t Presidium s t e l t d e richtlijnen voor de werkzaamheden van h e t instituut vast, en benoemt h e t dagelijks bestuur van de vereniging (bestaande uit d e z c r e t a r i s - g e n e r a a l en zijn plaatsvervanger). Daarenboven beschikt het Goethe-Insti t u t over negen adviescommissies van des-
kundigen, t e r ondersteuning van d e corresponderende af delingen binnen h e t instituut. Hun expertise beslaat d e volgende gebieden:
1. Duits, 2. film, radio, en televisie (onderverdeeld in a] speelfilm en experimentele film, en bl documen taires, televisie, en radio), 3. bibliotheken en mediatheken, 4. wetenschap en literatuur,
5. tentoonstellingen,
6 . podiumkunsten,
7. muziek, 8. binnenlandse instellingen, en 9. d e Commissie voor d e Toekenning van d e Goethe-medaille. 29) Expertise is ook aanwezig in h e t Presidium zelf: momenteel is de d i r e c t e u r van h e t Bayrisches S t a a t s t h e a t e r 66n van de twaalf leden van het Presidium, en wordt h e t voorgezeten door d e vroegere directeur van d e Westdeutsche Rundfunk. Daarnaast b e s t a a t het Presidium uit hoogleraren, industrielen, en vertegenwoordigers van vakbonden en van d e regering.30) A h o e w e l h e t Goethe-Institut privaatrechtelij k n i e t ondergeschikt is aan h e t ministerie van Buitenlandse Zaken, is h e t financieel
- afgezien
van de binnenlandse scholen
- toch
grotendeels daar-
van afhankelij k. Ook is het ministerie gemachtigd t o t politiek ingrijpen: in uitzonderlijke gevallen kan h e t uit politieke overwegingen het dagelijks bestuur verzoeken om speciale maatregelen, of om stopzetting van uitgaven voortvloeiende uit het onderlinge verdrag; h e t dagelijks bestuur moet het verzoek dan inwilligen. (Van d e z e mogelij kheid is in de meet dan 30 jaar d a t h e t bestaat s l e c h t s zelden gebruik gemaakt. Een voorbeeld is d e ingreep van Hans-Dietrich Genscher in mei 1983, waarbij d e Goethe-Instituten in d e Verenigde Staten verboden werd d e film "Weisse Rose" van F. Verhoeven te vertonen. 31 1) Bij h e t Kaderverdrag belast h e t ministerie van Buiten landse Zaken het GoetheInstitut met d e volgende "verdragstaken": 1. Bevordering van de Duitse t a a l in h e t buitenland door middel van
a) verspreiding van kennis van d e Duitse taal, in het bijzonder onder
vol-
wassenen in het buitenland, b) samenwerking met onderwijsbesturen, -administraties, en -instellingen, en met leerkrachten in het buitenland,
c) deskundige steun aan buitenlandse taaldocenten en Germanisten, d ) ontwikkeling en verbetering van onderwijsmethoden en -materiaal, evenals medewerking a a n dergelijke inspanningen van derden, en
e ) toekenning van beurzen voor h e t aanleren van d e Duitse taal.
2. Bevordering van de internationale culturele samenwerking door middel van het: a ) organiseren e n uitvoeren van culturele m a n i f e s t a t i e s in h e t buitenland, b ) v e r s c h a f f e n van informatie in h e t buitenland over h e t c u l t u r e l e leven in d e Bondsrepubliek, C) begeleiden van buitenlandse bezoekers voor en n a hun verblijf in d e Bondsre publie k, d ) h a voorafgaand overleg m e t , h e t Auswartiges Amt) v e r d e r e deelname a a n c u l t u r e l e samenwerking e n uitwisseling m e t c u l t u r e l e instellingen in h e t buitenland. 32 De voor d e uitvoering van d e verdragstaken benodigde middelen o n t v a n g t h e t G o e t h e - I m t i t u t van Buitenlandse Zaken. Jaarlijks m e t h e t G o e t h e - I n s t i t u t z i j n budget a a n dit ministerie t e r goedkeuring ~ o o r l e ~ ~ e Voor n . ~ d~e) opening of sluiting van vestigingen in h e t buitenland, e n voor e e n r e e k s a n d e r e belangrijke m a a t r e g e l e n moet eveneens e r s t d e toestemming van h e t AA verkregen worden. Voor h e t overige v o e r t h e t Goeth e-lnsti t u t zijn verdragstaken onder eigen verantwoordelijkheid uit, d a t wil zeggen zelfstandig, maar n i e t autonoom. 3 4 1 Organisatorisch b e s t a a t h e t Goethe-Insti t u t u i t d r i e delen: d e h o o f d z e t e l in Munchen ( m e t 240 medewerkers), d e binnenlandse vestigingen (momenteel 16 ins t i t u t e n , inclusief e e n i n s t i t u u t in West-Berlijn, m e t 340 medewerkers), e n 1 4 6 buitenlandse vestigingen, in 66 landen (momenteel m e t 325 uitgezonden medew e r k e r s e n 1870 plaatselijke krachten). 35 1 De
centrale
administratie
g e s t r u c t u r e e r d (zie figuur
in
Munchen
is
in
hoge
mate
hierarchisch
Zij h e e f t s l e c h t s z e s afdelingen, waarvan e r
64n d i r e c t onder d e secretaris-generaal r e s s o r t e e r t , terwijl d e a n d e r e vijf e e n e i g e n afdelingshoofd hebben. Vier van d e z e afdelingen houden zich bezig m e t inhoudelij k e a s p e c t e n van h e t cultureel beleid, waarvan drie ;met taal-gerich te a c t i v i t e i t e n (oorspronkelij k d e voornaamste t a a k van h e t Goethe-Institut e n nu nog s t e e d s belangrij k).
Figuur 7. O r g a n i s a t i e s t r u c t u u r van h e t G o e t h e - I n s t i t u t Prasident I - j
General sekretar S t e l 1vertretender General Sekretar
01
I
20
Referat Grundsatzund Rechtsangelegenhei ten
I
02 Referat Pl anung
03 Lferat Organi s a t i o n
(
Referat Personal
Referat A1gemai ne Y e n a l tung
50
Abtei l u n g Kul t u r - und Informations-
I
Ausland
1
(
Abtei 1ung Inlands-
Entwicklung
Referat Inlandsi n s t itute
22 Referat Hedien und Kul t u r e l l e Infomtionen
32 Referat F i nanzen E i genmi t t e l bereich
Iu I-
Referat
Haushal t
(23) h i s e - und Tournee-
organlsation
keitsarbei t
7
I (15)
Vergutungsstelle Gehal t s Buchhal tun-
51 Referat Spracharbei t
Referat Heaien41 technologie
institute
Referat Arbei t s s t e l l e
Referat Externe
fii r
.
Uissenschaftl D i d a k t l k (Am)
1ifentljch1 n Referat Presse und
Abtei 1ung Spracharbei t Ausl and
institute
21 Referat Gastspiele und Semi nare
u
Abtei l u n g Forschung
F o r t b i ldung
1
Onmiskenbaar is e c h t e r h e t toenemend belang van d e afdeling Buitenland, d i e t o e z i c h t houdt op d e a c t i v i t e i t e n van d e buitenlandse vestigingen, en d e z e c o o r dineert. De g e s t a g e uitbreiding van d e taak van h e t I n s t i t u t is overigens z i c h t b a a r in d e geschiedenis van d e naamgeving: bij d e heroprichting van h e t i n s t i t u u t in 1951 luidde de naam voluit "Goethe-Institut e.V. t e r bevordering van d e Duitse t a a l in h e t buitenlan dl1. In 1961 v e r a n d e r d e d e naam in: "Coethe-Institut t e r bevordering van d e Duitse t a a l e n c u l t u u r in h e t buitenland e.V.It Sinds d e reorganis a t i e van h e t i n s t i t u u t in 1976, t e n s l o t t e , l u i d t d e naam voluit: "Coethe-Institut t e r bevordering van d e Duitse t a a l in h e t b u i t e n l a n d en t e r bevordering van d e i n t e r n a t i o n a l e c u l t u r e l e samenwerking e.V.I1. T a b e l 1 7 geef t e e n o v e r z i c h t van de vestigingen van h e t C o e t h e - I n s t i t u t in h e t b u i t e n ~ a n d . ~Voor ~ ) w a t betref t d e binnenlandse vestigingen heef t z i c h d e l a a t s t e jaren e e n verschuiving van h e t p l a t t e l a n d n a a r d e s t a d voorgedaan. Momenteel zijn e r i n s t i t u t e n in Berlijn, Bonn, Boppard, Bremen, Dusseldorf , F r a n k f u r t , F r e i burg,
G o t t i n g e n , Iserlohn,
Mannheim, 38 Schwabisch Hall, e n Staufen.
Munchen,
Murnau, Prien, R o t h e n b u r g ,
T a b e l 17. De buitenlandse vestigingen van h e t Goethe-Institut a n n o 1984. aantal West -E uropa Oost-Europa (Boekarest, Belgrad, Z a g r e b ) Verenigde S t a t e n e n C a n a d a Lati j ns-A rner i k a Afrika Nabije- e n Midden-Oosten Azie Australie e n Nieuw-Zeeland Totaal
5.4
5.4.1
Activiteiten Taal-gebonden a c t i v i t e i t e n
Nog meer dan bij d e British Council s t a a t d e verspreiding van d e eigen t a a l bij h e t Goethe-Institut in h e t c e n t r u m v a n de belangstelling. Wellicht valt d i t (mede)
te verklaren uit het feit dat de Duitse taal net als het Frans ten opzichte van het Engels de status van 'tweede taal' heeft, en dientengevolge meer inspanningen behoeft om zich te laten gelden. Duits i s immers slechts voor ongeveer 117 miljoen mensen de moedertaal (en staat daarmee op de zevende plaats na het Chinees, Engels, Spaans, Russisch, Portugees, en ~ r a n s ) . ~Technische ~) ant wikkelingen als de opkomst van de computers bevoordelen het Engels boven de andere wereldtalen. Zelfs de positie van het Duits als tweede taal i s kwetsbaar. Weliswaar neemt Duits op wereldniveau na Engels en Frans in het taalonderwijs de derde plaats in, maar deze rang heef t het vooral te danken aan de Sov jet-Unie en Oost-Europa, waar meer dan 12 miljoen scholieren Duitse les krijgen (in totaal
3 17 miljoen mensen in 61 landen Duits taalonderwijs krijgen, schat men dat 16 i waarvan 1,2 miljoen aan de 1900 afdelingen Duits van buitenlandse universiteiten en hogescholen, en 3
4 miljoen in het volwassenen-onderwijs. In het buitenland
zijn er in totaal 150,000 buitenlandse leraren ~ u i t s ) . ~ ' )Duits heef t wliswaar in enkele landen de plaats van het Latijn ingenomen, maar aan de andere kant is in Frankrijk de tendens te bespeuren om Spaans in plaats van Duits te leren. In de Verenigde Staten verliest Duits terrein aan het Japans. I n Japan zelf daarentegen i s na het Deutschlandfestival van 1984 de belangstelling voor Duits explosief gegroeid, wat onder andere resulteerde in een televisie-cursus Duits. Recentelij k heeft de Duitse regering stappen ondernomen om het Duits te propageren, onder andere door een eenmalig bedrag van 2 miljoen Mark beschikbaar te stellen voor een reclame -campagne in het buitenland. De onuitgespro ken verwachting achter deze maatregel i s dat wie Duits leert, waardering krijgt voor Duitsland en economisch en politiek op Duitsland georienteerd blijft. Meet- dan we1 toetsbaar is deze vero nderstelling uiteraard niet. Niet alle inspanningen ter bevordering van de Duitse taal in het buitenland vallen onder de verantwoordelijkheid van het Goethe-Institut. Zo ondersteunt het ministerie van Buitenlandse Zaken 440 scholen in het buitenland (Duitstalige scholen, scholen met uitgebreid onderwijs in het Duits, Europese scholen, scholen van bedrijven, en~.), waar in 1984 naast meer dan 20.000 Duitse staatsburgers ook meer dan 100.000 buitenlanders ingeschreven stonden. Daarvoor stelde het AA in dat jaar een bedrag van 282 miljoen Mark ter beschikking, wat neerkomt op meer dan een derde van zijn totale uitgaven voor het buitenlands cultureel beleid. 41 Voor de activiteiten betreffende de Duitse taal bezit het Goethe-Institut in Miinchen een afdeling Onderzoek ck Ontwikkeling, en een afdeling Buitenlandse Taalactiviteiten. Bovendien behoort tot het takenpakket van de afdeling Mediatechnologie bijvoorbeeld de produktie en aanpassing van taalcursussen voor de
massa-media, de ontwikkeling van op de massamedia toegesneden didactische concepten, en empirisch onderwijs-research.
-
een andere afdeling
-
Het bureau Wetenschappelij ke Didactiek
is onder andere belast met de bijscholing van leraren
Duits, en met de ontwikkeling van toetsen en tentamens. Van haar kant verricht de af deling Buitenlandse Taalactiviteiten zogeheten "pedagogische coijrdinatieactiviteiten":
zij
adviseert
bij voorbeeld buitenlandse
onderwijsinstellingen en
ministeries over vragen omtrent het Duitse taalonder'wijs, en z i j organiseert cursussen voor gevor derden, congressen, lezingen-cycli, en symposia. Zo vonden i n d i t verband in 1984 i n Azie 134 maal bovengenoemde activiteiten plaats met i n totaal 5100 deelnemers, t e r w i j l in Europa 58.000 deelnemers op 615 van d i t soort manifestaties aanwezig waren. De afdeling Externe Opleiding en Bijscholing verzorgt docentenopleidingen Duits van 12 o f 20 maanden voor toekomstige autochtone leraren u i t Derde
~ereld- ande en.^^)
Ook hier is de omvang van de doelgroep
i n sommige landen aanzienlijk: in Zuid-Korea bijvoorbeeld zijn er voor ongedeer 600.000 scholieren en studenten Duits ca. 6.000 docenten. De 16 binnenlandse taalinstituten I n Duitsland zelf organiseren de Goethe-Insti tuten een breed scala aan cursussen van uiteenlopende duur, zowel voor i n Duitsland woonachtige buitenlanders als voor buitenlanders die speciaal hiervoor naar Duitsland komen. I n tegenstelling t o t de cursussen in het buitenland zijn de binnenlandse cursussen meestal intensief. Er z i j n korte cursussen van twee, vier en acht weken, langlopende cursussen ( t o t 16 maanden), individuele cursussen, vaktaal-cursussen, cursussen met vrijetijdsprogramma's, enzovoorts, waaraan jaarlijks meer dan 15.000 cursisten deelnemen. I n 1984, bijvoorbeeld, noteerde men 16.441 cursus-inschrijvingen van deelnemers u i t 14 1 landen, waarvan 10.366 zelf betaalden, 2.220 inschrijvingen door derden gefinancierd werden, en 3.885
betaald werden uit (studielbeurzen. De
grootste aantallen deelnemers kwamen u i t de Verenigde Staten (2.0641,
u i t Italie
(1.207), Japan (1.1871, en uit (hoofdzakelij k het Italiaanse deel van) Zwitserland (760).~~) Taalactiviteiten i n het buitenland I n het buitenland i s het taalonderwijs een middel om belangstellenden u i t de middengroepen en de hogere sociale klassen naar de vestigingen van het GoetheInstitut te trekken. I n 1984 noteerde men 137.308 inschrijvingen voor de 7.850 taalcursussen die dat jaar i n het buitenland georganiseerd werden. Het jaarlijks
a a n t a l cursisten is lager, omdat e e n cursist per jaar aan meer cursussen kan deelnemen. Gemiddeld nemen op een willekeurig tijdstip ongeveer 70.800 nietDuitsers in het buitenland aan e e n taalcursus deel. De motieven om Duits te leren varieren. Ten dele zijn zij "Kultur-idealistisch" (bijv. om Nietzsche in d e oorspronkelijke versie te kunnen lezen), t e n dele pragmatisch en utilitaristisch (bijv. om e e n Duitse studiebeurs in d e wacht te slepen, of om te kunnen communiceren met Duitse toeristen), en ten dele zijn h e t individuele uitingen van protest tegen d e lokale cultuur (dit zou bijvoorbeeld d e verklaring zijn voor d e toename in het onderwijs-Duits in Teheran). Toch ligt bij d e buitenlandse instituten voor w a t b e t r e f t d e taalwerkzaamheden h e t a c c e n t niet op het zelf organiseren van h e t taalonderwijs. Veeleer probeert men door middel van coordinerende en pedagogische activiteiten het onderwijs van d e Duitse t a a l in h e t autochtone schoolsysteem te stimuleren en te begeleiden. Het Duitse onderwijs aan d e buitenlandse universiteiten wordt t e n dele verzorgd door docenten die daar via d e Duitse Academische Uitwisselingsdienst (DAAD) t e r e c h t kwamen; zij ressorteren niet onder d e Goethe-Instituten. De begeleiding en bijscholing van autochtone docenten Duits is daarentegen we1 e e n t a a k van d e instituten.
5.4.2
Inf ormatiegebonden a c t i v i t e i t e n
Naast d e taalgebonden activiteiten houden d e instituten in h e t buitenland zich ook bezig met informatieverspreiding. Vooral waar lokale bronnen van informatie s c h a a r s zijn is d e z e taak van grote betekenis. De informatieverstrekking geschiedt door middel van bibliotheken en mediatheken. Hun niveau is niet te vergelijken m e t d a t van d e British Council-bibliotheken: z o bezitten d e Duitse instit u t e n gemiddeld slechts ca. 9.000 boeken; zelfs d e g r o t e instituten hebben niet meer dan 30.000 boeken. Oorspronkelijk waren d e bibliotheken en mediatheken alleen bedoeld voor de ondersteuning van taalwerkzaamheden, en was d e literat u u r (belletrie) h e t uitgangspunt voor d e opbouw van d e collecties. Aanvankelijk werden alleen Duitstalige werken verzameld; tegenwoordig zijn e r ook vertalingen uit h e t Duits in d e t a a l van het land verkrijgbaar in d e bibliotheken, en worden nu ook meer in het algemeen boeken geschreven in d e taal van h e t land of in d e eventuele lingua f r a n c a in d e collecties opgenomen. Ook worden momenteel d e s e a i e s naslagwerken van de bibliotheken uitgebreid, e n s t e l t men informatiemappen over a c t u e l e thema's samen. Gemiddeld is het bibliotheek-publiek als volgt samengesteld: e e n kwart leraren en docenten, w n kwart scholieren en studenten, e e n kwart professionele gebruikers (vooral journalisten), en een kwart
particulieren. Afhankelijk van h e t c o n c u r r e r e n d e lokale cultuur-aanbod worden d e bibliotheken m e e r of minder goed bezocht. In Boekarest bijvoorbeeld, w a a r in 1979 e e n G o e t h e - I n s t i t u t geopend werd, ligt h e t b e z o e k e r s a a n t a l hoog
- dagelij ks
o n g e v e e r 200. In landen waar d e vrijheid van meningsuiting e n van vergadering n i e t g e g a r a n d e e r d is, vormen d e Goethe-instituten
vaak &n
p l a a t s e n w a a r men z i c h vrijelijk i n t e l l e c t u e e l kan ontplooien.
van d e weinige Het s t r e k t d e
Goeth e-Instituten t e n voordeel d a t z i j door a u t o r i t a i r e regimes m e e s t a l n i e t a l s verlengstukken van d e Westduitse overheid gezien worden, e n d a a r d o o r o v e r m e e r s p e e l r u i m t e beschikken dan bijvoorbeeld d e F r a n s e en Italiaanse c u l t u r e l e instellingen, die d i r e c t r e s s o r t e r e n onder d e ministeries van Buitenlandse Zaken van hun land. Voor d e 120 bibliotheken in d e 137 c u l t u r e l e vestigingen van h e t G o e t h e - I n s t i t u t zijn s l e c h t s 30 bibliothecarissen m e t e e n vakopleiding beschikbaar; drie-kwart van d e bibliotheken worden door hulpkrachten (bijv. s t u d e n t e n G e r m a n i s t i e k ) beheerd. Voor d e uitrusting van d e bibliotheken m e t nieuwe boeken e n tijdschriften s t e l t Inter-Nationes (&n
van d e intermediaire instellingen) h e t G o e t h e - I n s t i t u t
jaarlij ks 2,3 miljoen Mark beschikbaar. Momenteel b e z i t t e n alle bibliotheken gezamenlijk ruim e e n miljoen boeken, 83.000 grammofoonplaten, 83.700 geluidsban den e n cassettes, 22.600 diaseries, 20.000 films, e n e e n snelgroeiend a a n t a l video-casse ttes. 44 ) Voorlichting g e b e u r t niet a l l e e n passief via d e bibliotheken, m a a r ook a c t i e f , door middel v a n lezingen e n symposia, tentoonstellingen, e n a n d e r e voor h e t publiek toegan kelij k e a c t i v i t e i t e n . Regelmatig nodigen Goethe-Instituten, bijna alt i j d in aansluiting o p plaatselijk g e u i t e wensen, Duitse wetenschappers, vakdeskundigen, e n s c h r i j v e r s uit voor v o o r d r a c h t e n , seminars, workshops, en symposia. Weliswaar komen daarbij o o k voor d e Bondsrepubliek wetenschappelij k en/of maatschappelijk r e l e v a n t e onderwerpen t e r s p r a k e , maar e r w o r d t s t r e n g o p toeg e z i e n d a t d e eigen Duitse s t a n d p u n t e n in d e dialoog m e t h e t g a s t l a n d o p d e a c h t e r g r o n d blijven. Bijeenkomsten g e k e n m e r k t door t w e e r i c h t i n g s v e r k e e r g e n i e t e n d e voorkeur boven bijvoorbeeld lezingen e n voordrachten van s c h r i j v e r s waarbij d e communicatie s l e c h t s in 66n richting verloopt. Bij d e k e u z e van p r o j e k t e n beoordeelt men in e e r s t e i n s t a n t i e of e e n t h e m a van b i l a t e r a a l belang is
- anders
gezegd: r e l e v a n t voor zowel Duitsland als h e t gastland.45) Thema's die in 1984 a l s onderdeel van c u l t u r e l e e n i n f o r m a t i e v e programma's a a n d e o r d e g e s t e l d werden, d r o e g e n t i t e l s als: "Jugendkriminalitat vorbeugen", "Das Ende R e i c h e s und die Kontinierung des Imperialismus", "die historische Voraussetzungen d e s National-Sozialismus", "Recycling o d e r Deponie-Moglichkeiten und G r e n z e n S t a a t -
-
lichen Handelns in Bereich der .Abfallwirtschaf t", "Lateinamerikanische L i t e r a t u r im
europaischen
Exil":
"Die Griinen
und
Alternativen:
Eine
neue
Jugend-
bewegungtt, "Der Kampf gegen Inflation und A rbeitslosigkeit: deu tsche Erf ahrun46 gen". Het doe1 van dergelijke thematische programma's is h e t bespreken van gemeen-
schappelij ke problemen op h e t desbetref f e n d e gebied. Bij d e behandeling van d e drugverslavings-problematiek worden bijvoorbeeld d e Duitse en d e Nederlandse oplossingen naast elkaar gezet, n i e t zozeer om d e superioriteit van d e e n e boven d e a n d e r e aanpak te bepalen, maar teneinde begrip e n daarmee ook respect voor h e t standpunt van d e gesprekspartners te bewerkstelligen. Een brochure van het Goethe-Institut omschrijft d e z e doelstelling als volgt: "Het Goethe-Institut houdt z i c h bezig m e t d e overdracht van d i r e c t e informatie over d e culturele, sociale, e n politieke realiteit van de Bondsrepubliek Duitsland. Wij t r a c h t e n d e z e voorlichting zoveel mogelij k waarheidsgetrouw e n zakelij k te houden. (. ..) In onze activitei ten betref f e n d e d e organisatie van seminars, colloquia, e n symposia over wetenschappelijke en sociaal-politieke thema's van wederzijdse interesse s t a a t d e samenwerking met p a r t n e r s uit het gastland o p de voorgrond. Daarbij s t r e v e n wij z o mogelijk naar een interdisciplinaire benadering van onderwerpen van sociale en politieke betekenis, waarbij wetenschappers en besluitvormers gezamenlijk naar oplossingen zoeken. Het d66rwerken van d e resultaten wordt nages t r e e f d door middel van d e publikaties van laatstgenoemden, en hun communicatie aan overeenkomstige instellingen en besluitvormers." 47)
5.4.3
Uitwisseling van personen
In d e Bondsrepubliek is e e n hele reeks organisaties verantwoordelijk voor d e uitwisseling van personen met het buitenland; h e t Goethe-Institut speelt hierbij s l e c h t s ee; ondergeschikte rol. De internationale uitwisseling van jongeren is q u a a a n t a l a e grootste categorie: jaarlijks nemen c i r c a 200.000 jongeren aan uitwisselingsprogrammats van d e Duitse overheid deel, iets meer dan d e helft in h e t kader van programmats van het
Frans-Duitse Jongerenwerk. In 1983 gaf d e Duitse overheid in t o t a a l meer dan 40 miljoen Mark hieraan uit, waarvan ongeveer 500.000 Mark van h e t ministerie van Buitenlandse Zaken afkomstig was. 481 Buiten landse Zaken stelt eveneens jaarlij ks e e n vergelij kbaar bedrag beschikbaar om buitenlandse kunstenaars naar Duitsland u i t te nodigen, en om Duitse schrijvers, schilders, enz. in staat te stellen buitenlandse ervaringen op te doen. Bovendien b e s t a a t e r een speciaal "Programma voor Berlijnse kunstenaars", waardoor jaarlijks 20 A 25 buitenlandse kunstenaars en schrijvers e e n jaar lang in
West-Berlijn kunnen komen werken; d i t programma wordt beheerd door de Duitse Academische Uitwisselingsdienst (DAAD). Hoofdactiviteit van de DAAD is echter de bevordering van internationale universitaire betrekkingen, en in het bijzonder van de wetenschappelijke uitwisselingen. Zo kunnen studenten en docenten uit Duitsland en uit andere landen DAADstudiebeurzen ontvangen. In het verslagjaar 1983184, bijvoorbeeld, verstrekte de DAAD 14.551 studie-beurzen aan buitenlanders, en 8.860 beurzen aan Duitse kandidaten (deze verhouding van 3:2 geldt ook voor andere jaren). Een andere taak van de DAAD i s de selectie en uitzending van docenten voor het Duitse onderwijs aan buitenlandse universiteiten; eind 1983 waren aan 268 universiteiten en hoge49 ) scholen 346 docenten Duits aangesteld. 50) I n 1984 bedroeg het totale budget van de DAAD 190,6 miljoen Mark. Naast de DAAD is de 'Alexander-von-Hurnboldt-StiftungCCn van de grootste interrnediaire organisaties op het gebied van de uitwisseling. Doelgroep van deze stichting zijn wetenschappers i n het buitenland van alle vakgebieden, die voor CCn tot twee jaar i n Duitsland naar een zelfgekozen onderwerp onderzoek willen komen doen. In 1983 stelde de Stichting hiervoor bijna 1200 studiebeurzen ter beschikking aan academici u i t 65 landen; het budget van de Stichting voor dat jaar was 44 miljoen DM. 51 Dan zijn er nog een aantal andere intermediaire instellingen betrokken bij de uitwisseling van personen. De Carl-Duisberg-Gesellschaft houdt zich bezig met beroepsmatige bijscholing in het kader van de internationale culturele uitwisseling en de ontwikkelingssamenwerking; zij nodigt jaarlijks vele duizenden jongere buitenlandse beroepskrachten naar Duitsland uit. Van haar kant verzorgt de Stichting voor Internationale Ontwikkeling opleidingen en bijscholingscursussen voor vakmensen en leidinggevenden uit de Derde Wereld; tevens leidt deze stichting Duitse vakrnensen op als voorbereiding op hun uitzending naar het buitenland. Inter Nationes i s een andere intermediaire instelling, belast met het uitnodigen van vooraanstaande personen en groepen uit het buitenland voor inforrnatieve bezoeken van CCn tot twee weken aan de Bondsrepubliek; in 1982 bedroeg het budget van Inter Nationes bijna 50 miljoen DM. 52 Naast de hierboven genoemde worden nog een hele reeks andere uitwisselingsprogramma's georganiseerd, van de Deutsche Sportjugend tot en met de Deutsche MorgenlSndische ~ e s e l s c h a f t . ~Verder ~) geven de federale overheid, de deelstaten, en privC-subsidiegevers gezamenlijk per jaar ca. 350 miljoen DM uit aan beurzen opdat buitenlanders in Duitsland kunnen studeren, de jaarlijkse
basis-
kosten van 650 miljoen DM niet meegerekend (per jaar geven de universiteiten per student ongeveer DM 13.000,- uit). Evenmin zijn in deze bedragen de kosten
opgenomen, die de st udenten. 54
Bondsrepubliek
'
draagt
ten
behoeve
van
Duitse
'
beurs-
Het Goethe-Inst'itut neemt s l e c h t s op kleine schaal deel a a n d e uitwisseling van
personen, in d e vorm van h e t toekennen van studiebeurzen voor h e t volgen van Duits taalonderwijs in d e Bondsrepubliek. De beurzen worden verleend a a n kandid a t e n die e e n speciale belangstelling tonen om onderwijs te volgen in d e Duitse taal. Bovendien moeten zij door hun functie een rol spelen in d e culturele uitwisseling tussen d e Bondsrepubliek en hun land van herkomst. In 1984 kende h e t Goethe-Institut
1375 van zulke beurzen toe, uit middelen afkomstig van h e t ministerie van Buitenlandse Zaken. 55
5.4.4
Activiteiten m.b.t. kunst e n cultuur
Naast d e activiteiten m.b.t.
t a a l en informatie-uitwisseling neemt het traditionele
domein van d e cultuur e e n belangrijke plaats in h e t werk van h e t Goethe-Institut in. Daarbij h a n t e e r t men een brede opvatting van h e t cultuur-begrip, zoals blijkt uit d e volgende uitspraken van Klaus von Bismarck, d e president van h e t instituut: "Het is een gelukkige z a a k gebleken d a t h e t voor ons geldende cultuurbegrip t o t nog t o e noch 'ambtelijk' door h e t ministerie van Buitenlandse Zaken, noch door ons zelf bindend is geformuleerd. In d e l a a t s t e dertig jaar is de betekenis van 'cultuur', zoals wij h e t in d e praktijk door o n z e activit e i t e n invullen, d e f a c t o veranderd. Zeker h e e f t ook bij ons ooit h e t klassieke, groot-burgerlijke cultuur-begrip gegolden, gekenmerkt door namen als G o e t h e e n Beethoven. (...) O p internationaal terrein bleek spoedig d a t d e pogingen, bijvoorbeeld van d e UNESCO, om 'cultuur' voor onze tijd nauwkeuriger en breder te def inieren, namelij k door e r d e wetenschap, opvoeding, onderwijs, vrije tijd, en kwaliteit van h e t leven in te betrekken, ook voor ons gevolgen moest hebben. (...) Uit o n z e over d e hele wereld verspreide activiteiten blijkt d a t voor o n z e p a r t n e r s z e e r uiteenlopende cultuur-begrippen dominant zijn of door hen vermengd worden. In d e samenwerking met hen zijn d e z e z e e r verschillende opvattingen van cultuur naast elkaar van betekenis. Een eenzijdige, louter voor Centraal-Europa geldige definitie van h e t begrip z o u d e samenwerking in d e weg staan." 56)
Over het algemeen fungeert h e t Goethe-Insti t u t zelf niet a l s producent, maar als bemiddelaar en initiatiefnemer van gebeurtenissen e n activiteiten. Jaarlijks vinden duizenden culturele evenementen plaats in d e over 66 landen verspreide instituten; in 1984 waren h e t e r meer dan 15.000 (zie tabel 18).
T a b e l 18. P r o g r a m m a t i s c h e a c t i v i t e i t e n van h e t G o e t h e - I n s t i t u t in h e t buitenland in 1984 ( c u l t u u r e n informatie) Gebied wetenschap/literatuur muzie k podium-kunsten "Follow-up"-activiteiten speelf ilms documen t a i r e s l m e d i a tentoonstellingen bibliotheken
aan t a l
2.700 1.254 1.930 92 7.400 81 8 1.464 23
T o t a a l a a n t a l evenemen t e n Bron: Goethe-Institut, J a h r b u c h 1984185, Munchen, blz. 205. M e e s t a l g e s c h i e d t d e o r g a n i s a t i e van d e e v e n e m e n t e n in samenwerking m e t l o k a l e p a r t n e r s , waarbij d e plaatselij k e vestiging van h e t Goethe-Insti t u t ondersteuning krijgt van verschillende afdelingen van d e h o o f d z e t e l in Munchen. E6n e r v a n is d e afdeling Muziek, die o p muziek-pedagogisch gebied cursussen organiseert voor buitenlandse componisten e n musici. Verder stelt d e z e af deling r e p r e s e n t a t i e v e , kwalitatief hoogstaande programma's voor kamermuzie k, jazz, pop, multimediap r o j e c t e n , e n e x p e r i m e n t e l e o p e r a samen. Overigens is in d e z e s e c t o r behalve h e t Goethe-Insti t u t ook d e Duitse Muziekraad a c t i e f . V e r d e r worden g r o o t s c h a l i g e r e p r e s e n t a t i e v e o p e r a - e n ballet-projecten d i r e c t door h e t ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteund, vanwege hun c u l t u u r - p l i t i e k e betekenis a l s n a t i o n a l e prestige-objecten. De afdeling Podiumkunsten o r g a n i s e e r t t o u r n e e s voor gastvoorstellingen in h e t buitenland, z o w e l voor t o n e e l a l s voor a n d e r e vormen van. d r a m a t i s c h e expressie: ballet, d a n s t h e a t e r , pantomime, c a b a r e t , e x p e r i m e n t e e l - e n s t r a a t t h e a t e r , enz. Door d e t a a l b a r r i e r e kan h e t Duitse t o n e e l eigenlijk a l l e e n in Oost-Europa, w a a r Duits t r a d i t i o n e e l d e lingua f r a n c a was, zonder moeilijkheden uitgevoerd worden (a1 s t e r f t o o k d a a r nu d e Duitssprekende g e n e r a t i e l a n g z a a m uit); in Scandinavie kan d i t ook nog gedeeltelijk, in West-Europa e c h t e r nauwelijks meer. In de r e s t van d e w e r e l d moet h e t Duitse t h e a t e r primair in d e t a a l van h e t gastland gespeeld worden. Door d e uitzending van Duitse regisseurs, d e c o r b o u w e r s e n choreograf e n p r o b e e r t men plaatselijk t h e a t e r in h e t buitenland m e t h e t Duitse to-
nee1 vertrouwd te maken, en anderzijds Duitse kunstenaars de gelegenheid te bieden om de theater-cultuur van andere landen te leren kennen. Dit soort bijeenkomsten van 'expertst, die de laatste jaren steeds vaker plaatsvinden, zijn met name in Oost-Europa bijzonder
vruchtbaar, mits zij achter gesloten deuren
plaatsvinden. Op het gebied van film,
televisie, en radio richten de inspanningen van de
Goethe-Insti tuten zich steeds meer op specifieke doelgrdepen, orndat het gro t e publiek nauwelijks in Duitse media-produkten geinteresseerd is (enkele televisieprodukties uitgezonderd). Bijvoorbeeld worden Duitse films in het algemeen als onvoldoende boeiend, te ' traag', en te esthetisch ervaren, vergeleken met Arnerikaanse produkten.
Daarom voert het Goethe-Institut
een selectief beleid op
audio-visueel gebied. Ten behoeve van de Duitse film, bijvoorbeeld, benadert men nationale
filmverhuurbedrijven,
film-producenten
filmtijdschriften,
en -recensenten,
filmacademies,
bonden
en organisatoren van filmfestivals.
van
Daar-
enboven worden didactische speelfilm-seminars gehouden en vaksymposia georganiseerd, over televisie voor jongeren bijvoorbeeld, waarbij anders dan bij theater niet zozeer de taal, rnaar de inhoud van de films, video's, en radioprogramma's van belang is. Onder andere werden in 1984 op ausio-visueel gebied de volgende evenementen georganiseerd:
een
seminar
"Onderzoek
naar
media-effecten"
(in
Latijns-
Amerika), een workshop "Elektronische montage" (in Colombo), en een cameraworkshop in Accra.
Tevens werd een seminar in Manchester over "National identi ties and cultural values in television" gesubsidieerd. 57) Inzake tentoonstellingen is behalve het Goethe-Institut ook het Institut fur Auslandsbeziehungen (het Instituut voor Buitenlandse Betrekkingen) actief
. Beide
produceren en bemiddelen voor tentoonstellingen op het gebied van voorlichting, documentatie, kunst, en (kunstzinnige) fotograf ie. Doe1 i s de overdracht van informatie over het sociale, politieke, en culturele leven in de Bondsrepubliek, zowel aan het brede publiek als aan specifieke doelgroepen. Daar waar GoetheInstituten in het buitenland centraal gelegen zijn en over voldoende tentoonstellingsruimte beschikken, worden de tentoonstellingen ter plekke gehouden. Sponsoring van tentoonstellingen, bijvoorbeeld door de Lufthansa, ervaart men geenszins als pro blematisch, a1 kan niet voor elk tentoonstellingsthema een sponsor gevonden worden. Het Goethe-Institut schrikt er niet voor terug tentoonstellingen te organiseren met controversiele thema's. Zo stelde het Goethe-Institut in
1985, t e r w i j l d e Duitse auto-industrie m e t v e e l publiciteit "100 jaar auto" vierde, e e n tentoonstelling samen onder d e ti t e l "Nachtmerrie auto". Dit s t r e v e n om t h e m a ' s van meer kanten te b e l i c h t e n past in d e o f f i c i e e l verkondigde doelstelling van h e t buitenlands c u l t u r e e l beleid, z o a l s Bondskanselier Kohl d e z e in 1983 f o r m u l e e r d e bij d e opening van h e t Goethe-Institut in K y o t o in Japan: "Dit i n s t i t u u t m o e t d e Bondsrepubliek Duitsland a a n i e d e r e J a p a n n e r voors t e l l e n z o a l s z i j is: e e n vrije d e m o c r a t i s c h e samenlev ing wier b e s t a a n e n c u l t u u r o p uitspraak e n t e g e n s p r a a k ("Spruch und Widerspruch'?, op d e vrije g e e s t e l i j k e uitwisseling berust, i n t e r n en n a a r buiten toe. (...) U z u l t hier n i e t a l l e e n horen w a t d e Duitse regering d e n k t e n wil, maar n e t z o goed, w a t d e d e m o c r a t i s c h e oppositie te zeggen heeft... Alles w a t z i c h in Duitsland r o e r t z a l u hier voor ogen e n t e r o r e komen." 5 8 ) In d e p r a k t i j k is h e t Goethe-Institut e r e c h t e r herhaaldelijk van b e t i c h t z i c h t e r linkerzijde van h e t politieke s p e c t r u m o p te stellen. O n t e r e c h t , vindt men o p h e t Institut, w a a r men van mening is d a t .men Duitsland waarheidsgetrouw p r o b e e r t voor te stellen. Een eenzijdige belichting van d e Duitse samenleving z o u t o t e e n vermindering van d e geloofwaardigheid van h e t I n s t i t u t e n van d e belangstelling voor Duitsland kunnen leiden. Onder a n d e r e p r o b e e r t h e t Goethe-Institut h e t verwij t v a n e e n z i j digheid te best rij den door bij c o n t r o v e r s i e l e onderwerpen d e cont r o v e r s e zelf t o t discussie-onderwerp te maken. Enkele thema's van d e tentoonstellingen d i e h e t G o e t h e - I n s t i t u t d e a f g e l o p e n jat e n georganiseerd heeft: B e r t o l t Brecht, Sigmund Freud, Heinrich Heine, F r a n z Kaf k a , "Der Blaue Reiter", "Der Sirnplicissimus u n d d a s Kaiserreich", "Urnweltkunst g e g e n Kunstumwelt", "Jugendstil", "Alexander von Humboldt's grosses amerikanische Reisewerk", "Arbeit und Freizeit", "Videokunst in d e r Bundesrepublik Deutschland", "Felsbilder a u s Zimbabwe", "Warum Fussgangerzonen?", "Wege z u r Compu terkunst". J a a r l i j k s worden meer dan 1200 tentoonstellingen georganiseerd, w a a r m e e d e sect o r tentoonstellingen in h e t t o t a l e a a n t a l e v e n e m e n t e n georganiseerd door d e Goethe-Instituten e e n a a n d e e l van o n g e v e e r 9 p r o c e n t heef t. 5.4.5
Wetenschappeli j ke uitwisseling
I n z a k e d e wetenschappelijke uitwisseling is d e rol van h e t Coethe-Institut ondergeschikt. D e z e uitwisseling is overwegend in handen van a n d e r e i n t e r m e d i a i r e instellingen, d i e o p t r e d e n namens de ministeries van Buitenlandse Zaken e n van Onderwijs & Wetenschappen. Zij organiseren d e toekenning van s t u d i e b e u r z e n a a n buitenlanders, d e uitnodiging van buitenlandse w e t e n s c h a p s b e o e f e n a a r s voor
studieverblijven e n voordrachten in d e Bondsrepubliek, d e bemiddeling van gastd o c e n t e n s c h a p p e n e n l e c t o r a t e n in h e t buitenland, reiskosten-subsidies voor deeln e m e r s a a n congressen e n voor lezingen van Duitse w e t e n s c h a p s b e o e f e n a a r s , alsmede d e toewijzing van g i f t e n voor boeken en a p p a r a t u u r a a n h e t buitenland. 59 1 G e d e e l t e l i j k werden d e z e a c t i v i t e i t e n r e e d s hierboven besproken. Nog n i e t genoemd is d e Fullbright-Kornrnission, die bijvoorbeeld in 1983 d e uitwisseling mogelijk rnaakte van 428 'Duitsers e n 289 Amerikanen. De Deutsche Forschungsg e m e i n s c h a f t (DFG), e e n a n d e r e interrnediaire instelling, f i n a n c i e r t b e z o e k e n van a c a d e m i c i a a n buitenlandse congressen, o n d e r s t e u n t gemeenschappelijke p r o j e c t e n van Duitse e n niet-Duitse we tenschapsbeoef e n a r e n in h e t buitenland, e n v e r z o r g t g a s t - p r o f e s s o r a t e n van buitenlandse wetenschapsbeoef e n a r e n in Duitsland. Weer e e n a n d e r e i n t e r m e d i a i r e instelling, h e t D e u t s c h e s Archeologisches I n s t i t u t (DAI), o n d e r h o u d t t i e n i n s t i t u t e n (inclusief dCpendances) in h e t Middellandse Zee-gebied e n in h e t Midden-Oosten, e n is tegenwoordig ook in P e r u e n Mexico a c t i e f . De O t t o Benecke-Stiftung, t e n s l o t t e , houdt z i c h voornamelijk bezig m e t d e opleiding van g e v l u c h t e s t u d e n t e n in ontwikkelingslanden (hoofdzakelijk in Zuidelijk Afri-
ka), e n kent studiebeurzen t o e die s t u d e r e n in h e t eigen land m e t Duitse hulp mogelij k maken. 60 Voor h e t Goethe-Institut staat o p wetenschappelijk t e r r e i n d e t a a l w e t e n s c h a p c e n t r a a l , d a t wil zeggen d e bevordering van d e Duitse t a a l e n literatuur. De res u l t a t e n van
h e t didactisch
onderzoek
uitgevoerd
o p h e t hoofdkantoor in
Miinchen worden besproken e n t o e g e p a s t in cursussen voor v e r t a l e r s e n tolken, e n in cursussen "technisch Duits" voor a r t s e n , ingenieurs, e n s t u d e n t e n filosofie. D a a r n a a s t fungeren d e Goethe-Instituten a l s o r g a n i s a t o r e n van d e r e e d s genoemd e studie-bijeenkomsten o p t a a l w e t e n s c h a p p e l i j k gebied; in 1984 was d a a r v o o r bij n a twee-en-een-half miljoen Mark begroot. 61
5.4.6
Ontwikkelingssamen werking
E v e n a l s d e uitwisseling van personen en d e a c t i v i t e i t e n o p wetenschappelijk gebied is ontwikkelingssamenwerking hoofdzakelij k h e t domein van a n d e r e interm e d i a i r e instellingen dan h e t Goethe-Institut. T e r w i j l d e c u l t u r e l e betrekkingen t u s s e n d e Bondsrepubliek e n d e a n d e r e industrie-landen betrekkelijk e v e n w i c h t i g e n probleemloos verlopen, kenmerken d e betrekkingen m e t d e Derde Wereld zich z o a l s g e z e g d door asymmetrie. De c u l t u r e l e uitwisseling m e t de Derde Wereld is vooralsnog hoofdzakelijk CCnrichtingsverkeer. Het Goethe-Institut kan d a t s l e c h t s in b e p e r k t e m a t e veranderen. Door zijn organisatievorm beschikt h e t namelijk we1 o v e r de middelen voor d e o v e r d r a c h t van d e Duitse c u l t u u r naar a n d e r e landen,
m a a r o n t b e e r t h e t d e juridische
grondslag, d e middelen e n d e organisatie-
s t r u c t u r e n om zelf buitenlandse cultuur-goederen e n -evenementen naar Duitsland te halen. O p h e t Goethe-Institut in Miinchen is men z i c h van d i t dilemma bewust
e n wil men in d e nabije toekomst s t a p p e n ondernemen t e r opheffing van d e z e asymmetrie. Een intensivering van d e dialoog m e t d e Derde Wereld lij k t mogelijk, nu d e Bondsregering d e "Tien stellingen voor c u l t u r e l e c o n t a c t e n e n samenwerking met Derde Wereld-landen" h e e f t aanvaard.62) Niettemin b e s t a a t e r e e n kloof t u s s e n h e t verkondigde beleid e n d e daadwerkelijke politiek, die door d e v o o r t z e t t i n g van t r a d i t i o n e l e vcrmen van buitenlands c u l t u r e e l beleid nog s t e e d s voortduurt. In e e n onderzoek n a a r h e t Duitse buitenlands c u l t u r e l e beleid in d e p e r i f e r e gebieden van Latijns-Amerika s p r e e k t Ulrich S c h e r f e n b e r g in d i t v e r b a n d van "culturele insinuatie": "Dit t y p e buitenlands c u l t u r e e l beleid k a r a k t e r i s e e r t heden t e n d a g e h e t c u l t u r e l e beleid van d e Westerzo industrie-landen t e n o p z i c h t e van d e Derde Wereld, bijgevolg ook h e t c u l t u r e e l beleid van West-Duitsland t e g e n o v e r Latijns-Amerika. De c u l t u r e l e insinuatie is o v e r w e g e n d g e r i c h t o p d e e l i t e s van d e doellanden, o p d a t z i j g a a n f u n g e r e n e n behouden blijven a l s g r o e p e n m e t e e n c u l t u u r a l s d e onze. Dit t y p e buitenlands c u l t u r e e l beleid staat in dienst van o n z e s t r a t e g i s c h e , politieke, e n economische belangen [in d e Derd e Wereldl." 63) Alhoewel d e o p z e t van h e t G o e t h e - I n s t i t u t e n d e historische w o r t e l s van h e t buitenlands c u l t u r e e l beleid (nl. d e eigen p r e s e n t a t i e a f g e z e t t e g e n d i e van rivaliser e n d e nationale s t a t e n ) c u l t u r e e l ontwikkelingswerk bemoeilijken, is h e t t o c h mogelijk om ' t e r plekke', d u s in d e Goethe-Instituten in d e Derde Wereld, n i e t "cultuurimperialistisch" te functioneren. Dit blijkt bijvoorbeeld uit d e a c t i v i t e i t e n
van h e t Goethe-Institut in Lagos, Nigeria, beschreven in h e t p r o e f s c h r i f t van Michael ~ i c k e r i c k . ~Z~o ) s t e l d e d i t I n s t i t u u t r u i m t e beschikbaar voor d e t e n t o o n stelling van werk van a u t o c h t o n e kunstenaars. Tevens s t e u n d e h e t I n s t i t u u t in Lagos d e Oshogbo-groep, e e n lokale g r o e p kunstenaars, en hielp hen i n t e r n a t i o n a le erkenning t e krijgen voor hun ~ e r k . ~l n ~z a )k e t h e a t e r werd h e t "Osumare National T h e a t r e " gesubsidieerd; h e t I n s t i t u u t o r g a n i s e e r d e workshops om d e z e g r o e p v e r d e r te scholen, e n m a a k t e hun opvoeringen algemeen toegankelijk door
ze in h e t insti tuutsgebouw te l a t e n plaatsvinden.66) Weliswaar o v e r h e e r s t e in d e muziek-activiteiten nog s t e e d s d e Europese muziek, t e n o p z i c h t e van uitvoering van t r a d i t i o n e l e Afrikaanse muziek e n t e n o p z i c h t e van muziek-pedagogische e v e n e m e n t e n (en we1 in d e verhouding 8:6:4),
maar in d e audio-visuele s e c t o r
werden behalve Duitse ook Engelse e n F r a n s e films ver toond, "enigszins t e r comp e n s a t i e van h e t overwegend Afrikaanse k a r a k t e r van d e a c t i v i t e i t e n o p a n d e r e terreinen", a l d u s Zickerick. 6 7 )
Inzake d e georganiseerde voordrachten stelde Zickerick in zijn onderzoek een verschuiving vast van uitsluitend informatie-verschaffing naar pogingen discussies o p gang te brengen en wetenschappelij ke controverses a a n de orde te stellen. 68) Het bibliotheekwerk van d e vestiging in Lagos was gering, volgens Zickerick (het
Instituut b e z a t 4.000 boeken, waarvan 700 in h e t Engels). Minder dan 200 bezoekers per jaar (samenstelling: 42% Nigerianen, 39% Duitsers, e n 19% a n d e r e nietNigerianen) maakten regelmatig van d e bibliotheek gebruik. In d e tien jaar sinds Zickerick zijn cijfers verzamelde is e r klaarblijkelijk weinig veranderd: in 1984 bedroeg h e t bezoekers-aantal namelij k 230. 69 Bij d e oprichting van het Goethe-Institut in Lagos v e r w a c h t t e men d a t e r voor d e taalgebonden activiteiten slechts geringe belangstelling zou bestaan.
Toch
organiseert d i t Insti t u u t momenteel jaarlij ks 8 cursussen m e t gemiddeld rneer dan 90 d e e ~ n e r n e r s . ~Voor ~ ) d e z e meevallende belangstelling had men halverwege de jaren '70 drie verklaringen: ' T e n e e r s t e d e verhoogde a c t i v i t e i t van ~ u i t s e bedrijven in Nigeria, ten t w e e d e d e beperkingen in d e toelating t o t een studie of een s t a g e in Engeland, e n ten derde d e (toentertijd nog bestaande) mogelijkheid om zonder visum Duitsland binnen te komen e n ook zonder e e n werkvergunning daar e e n baan te vinden. Men l e e r t Duits alleen, omdat men het voor e e n opleiding in Duitsland nodig heef t..." 71) Studeren in Duitsland is e e n doe1 voor vele duizenden mensen in d e Derde Wereld. Tegen het eind van d e jaren zeventig kwam dan ook meer dan d e helft van d e in West-Duitsland aanwezige buitenlandse st udenten uit d e zgn. perifere s t a t e n . 72) Voor d e ontwikkelingssamenwerking heef t h e t hoofdkantoor van h e t GoetheInsti t u t eigenlij k maar CCn afdeling die zich speciaal m e t dit terrein bezighoudt: d e af deling I'Nachkontaktett, met s l e c h t s t w e e formatieplaatsen. Deze afdeling is in z o v e r r e e e n unicum, aat zij n i e t door h e t Auswartiges Amt, maar door het ministerie van Economische Samenwerking gefinancierd wordt. Het doe1 van d e afdeling is d e begeleiding van afgestudeerden die naar de Derde Wereld zijn teruggekeerd, door middel van seminars e n bijscholingsprogramma's, e e n e n ander in samenwerking met d e Carl-Duisberg-Gesellschaft en d e Deutsche Stiftung fur Ent wicklungszusammenarbei t.
Voor
de
afgest udeerden
worden
in
de
Derde
Wereldlanden vanuit het Goethe-Institut zgn. verenigingen van teruggekeerden opgezet, en bovendien ontvangen zij h e t tijdschrift "Echo aus Deutschland". De inhoud van d e bijscholingsprogramma's wordt door d e afgestudeerden zelf be-
.
paald. De bijscholing omvat ook praktij k-gerichte cursussen, als bijvoorbeeld een cursus over h e t repareren van dieselmotoren met plaatselijk verkrijgbare midde-
len, die a1 driemaal in A c c r a werd georganiseerd. Dergelijke cursussen worden meestal in e e n plaatselijke lingua f r a n c a gehouden, o m d a t bij niet-academici n a hun t e r u g k e e r u i t Duitsland d e kennis van h e t Duits vrij snel verloren g a a t . In 1984 o r g a n i s e e r d e n 45 Goethe-insti t u t e n d i t soort bijscholingsprogramma's, waarbij e e n z e l f d e c u r s u s m e e s t a l n i e t meer dan t w e e maal per jaar o p d e z e l f d e p l a a t s a a n g e b o d e n werd. Thema's van d e seminars waren onder andere:
problemen van g a s t a r b e i d e r -
migratie, d e omroep o p h e t platteland, d e verzilting van grondwater, e n NoordZuid conflicten.
5.5
D e k o s t e n v a n h e t buitenlands cultureel beleid
T e n behoeve van kunst e n cultuur g e e f t d e Bondsrepubliek per jaar o n g e v e e r 5 miljard Mark uit
- minder
dan 66n procent van h e t 3 5 t a l e overheids-budget. On-
g e v e e r drie-vijfde daarvan wordt door d e gerneenten ~ ~ ~ e b r a c h t . T' ~e n) behoeve van h e t buitenlands c u l t u r e e l beleid g e e f t Duitsland o p Bondsniveau per jaar i e t s meer d a n 2 miljard Mark uit. Tabel 19. Uitgaven o p Bonds-niveau t e n behoeve van h e t buitenlands c u l t u r e e l beleid in 1984, in DM e n in guldens (voorzien) miljoenen DM
miljoenen f
ministerie van Buitenlandse Zaken
907,9
1.O25,9
ministerie voor Economische Samenwerking
556,6
629,O
332,2
375,4
.2,2
2,5 6l,9
ministerie van Binnenlandse Zaken ministerie van Landbouw ministerie voor Arbeid e n Sociale Zaken ministerie van Def ensie
.
ministerie voor Jeugd, Familie, e n Gezondheid
3,1 6O,6
ministerie voor O n d e r z o e k e n Technologic
43,5
ministerie voor Onderwijs e n Wetenschap
92,3
Bondsvoorlichtingsdienst
25,2
Overig
12.0
Totaal N.B. .A.lleen voor h e t ministerie van Buitenlandse Zaken b e s t a a t h e t opgevoerde
bedrag overwegend uit uitgaven t e n behoeve van buitenlands c u l t u r e e l be-
leid in d i r e c t e zin. De overige bedragen betreffen uitgaven o p andere t e r reinen, die t e v e n s van belang zijn voor d e culturele buitenlandse politiek. Bron: Presse- und Informationsamt der Bundesregierung, op. cit. (cf. noot 12), blz. 224. De jaarlijkse bestedingen voor h e t buitenlands cultureel beleid bedragen ca. f 18,80 per hoofd van d e bevolking, uitgaande van het desbetreffende budget van h e t ministerie van Buitenlandse Zaken. Het Goethe-Institut narn in 1984 f 205,5 miljoen van d i t budget voor zijn rekening; d a a r n a a s t h e e f t h e t instituut eigen inkomsten, voortvloeiende uit h e t taalonderwijs. Een overzicht van d e uitgaven van h e t Goethe-Institut s t a a t in t a b e l 20.
Tabel 20. Inkomsten e n uitgaven van h e t Goethe-Institut in 1983 e n 1984, in duizenden DM
1984 INKOMSTEN
1984
binnenland buitenland
eigen in komsten 689 toewijzing A u s w a r t i g e s Amt 33.079 'follow-up1 middelen min. van Economische Samenwerking (MES) subsidie min. O n d e r z o e k & Technologic subsidies a n d e r e o p e n b a r e instellingen 24 T o t a a l a a n inkomsten
1984
1983
totaal -
totaal
25.988 171.594 693
-
33.792
25 198.300
20.643
13.423 30.709 27 4.897 159.056
UITG AVEN personeelskosten administ r a t i e k o s t e n bouwkosten invest e r i n g e n T o t a a l bedrijfskosten
taalgebonden a c t i v i t e i t e n 12.659 G e r m a n American P a r t n e r s h i p Program bijscholing (samen m e t ZfA) bibliotheken bevordering 'kennis van Duitsland' 225 boeken-tentoonstellingen les- informatie-materiaal t.b.v. 250 'Duitslandkunde' filmweken e n -seminars filmvertoningen door de i n s t i t u t e n omroep-taalcursussen 187 lezingen in Zuid-Tirol muziekltoneel tentoonstellingen voordrachten e n seminars verzendkosten audio-visuele middelen -
19.285 835 124 118 22 1 15
T o t a a l pro ject-uitgaven
13.321
249 1.481 892 270 15 7.073 2.500 3.038 860 36 .976
T o t a a l bedrijfs- e n project-uitgaven
33.964
196.032
-
657
24
25
33.988
196.714
-196
+ 1.550
-
Administratie-kosten MES onkosten min. Onderzoek & Technologic subsidies a a n a n d e r e o p e n b a r e instel. T o t a a l uitgaven n i e t g e b r u i k t e middelen AA n i e t g e b r u i k t e middelen adm. MES
-
-
+
36
198.300 Bron: Goethe-Instituut J a a r b o e k 1984185 blz. 216
179
De 'verhouding tussen personeelskosten en bedcijfsuitgaven enerzijds, e n projectkosten anderzijds is opmerkelij k: van het totaal-bedrag a a n uitgaven van f 248,5 '
miljoen narnen de personeelskosten voor ongeveer 3500 medewer k e r s f l 4 9 , 3 mil-
-
samen d u s bijna 78 % van joen in beslag, en d e bedrijfskosten f 43,8 miljoen het budget. Voor d e uitvoering van pro jecten bleef s l e c h t s ongeveer een-vij f d e van h e t budget over, narnelijk f 46,2 m i ~ j o e n . ~Weliswaar ~) is cultuur, n e t a l s onderwij s, personeels-intensief , maar men kan z i c h nie t a a n d e indruk o n t t r e k k e n d a t tenminste h e t hoofdkantoor q u a personeel in enkele s e c t o r e n o v e r b e z e t is. Bij d e vestigingen in het buitenland is h e t mogelijk om plaatselijke k r a c h t e n te gebruiken, die naar verhouding goedkoper zijn.
5.6
Conclusie.
Het buitenknds cultureel beleid van d e Bondsrepubliek is we1 e e n s aangeduid als d e 'lderde ruil" of d e "derde dimensie" van d e buitenlandse politick. Dit is overdreyen. Andere metaforen als "Assepoester" of "vijfde wiel" van het buitenlands L
beleid zijn e c h t e r evenmin . van toepassing, ofschoon zij d e r e a l i t e i t waarschij nlij k d i c h t e r benaderen dan "derde zuil".
Als h e t buitenlands c u l t u r e e l beleid inder-
d a a d e e n "derde zuil" was, dan zou het in e e n zodanige m a t e in dienst van h e t buitenlands beleid staan, d a t e e r d e r van e e n "cultureel buitenlands beleid" gesproken z o u rnoeten worden. In z e k e r e zin b e s t a a t e e n dergelijk beleid inderdaad, bijvoorbeeld inzake d e public-relations a c t i v i t e i t e n van d e ambassades. Als interm e d i a i r e , instelling is h e t Goethe-Institut s l e c h t s 6th van d e vele instrumenten van h e t 'ministerie van Buitenlandse Zaken; d a a r d o o r staat h e t veel minder onder
- e n door is - g e n i e t
druk dan wanneer h e t h e t enige z o u zijn. Door d e z e s t a n d van z a k e n d e bepaling in de Grondwet d a t cultuur e e n z a a k van d e d e e l s t a t e n
h e t Coethe-Institut e e n g r o t e r e m a t e van zelfstandigheid, dan zijn Amerikaanse, Franse, e n zelfs zijn Engelse pendar~ten.'~) Ten aanzien van het buitenlandse beleid is d a t e e n voordeel. Als d e diplomatieke betrekkirigen tussen d e Bondsrepubliek e n e e n andere land (bijvoorbeeld m e t Egypte, tussen 1964 e n 1972) verbroken zijn, kan h e t Goethe-Institut toch verder werken (en in geval van E g y p t e a a n rneer dan 100.000 cursusdeelnemers d e Duitse t a a l onderwijzen). Voor institut e n die s t e r k e r aan d e eigen regering gebonden zijn, a l s bijvoorbeeld d e F r a n s e "Centres Culturels", zou dit n i e t mogelijk zijn geweest.76) Tevens functioneren d e Goethe-Instituten onder dictatoriale regimes a l s vrijplaatsen voor d e gecensur e e r d e of verboden cultuur; in Argentinie bijvoorbeeld n a d e militaire s t a a t g r e e p van 1976, evenals in Criekenland n a 1967, e n heden t e n dage in Iran.
Dit voordeel h e e f t voor d e medewerkers van d e Goethe-Instituten zelf e c h t e r ook nadelen. Zo s t e l d e de d i r e c t e u r van h e t Instituut in Parijs enkele jaren geleden: "Wij zijn employes van e e n particuliere vereniging; wij genieten g e e n diplomatiek e s t a t u s e n bescherming e n bij sollicitaties hebben wij e e n s l e c h t e r e uitgangspositie dan vergelijkbare overheidsambtenaren. ,177 De geloofwaardigheid en d e e f f e c t i v i t e i t van d e Goethe-Instituten in d e wereld is ongetwijfeld gediend m e t h e t f e i t d a t z i j geen spreekbuizen van d e Duitse r e g e ring zijn. J u i s t doordat z i j e e n kritisch beeld van ~ u ' i t s l a n d uitdragen, en g e e n cosmetisch aantrekkelijk imago van e e n volk van dichters e n denkers, van h e t ' Wirtschaf tswunder' e n van h e t mooie Schwarzwald, dwingen de Goethe-Insti t u t e n in h e t
buitenland
respect
af
.
De kunstenaars, schrijvers, e n wetenschaps-
beoef e n a r e n , die h e t Goethe-Institut d e wereld in s t u u r t , zijn voor bepaalde doelg r o e p e n geloofwaardiger ambassadeurs van d e Bondsrepubliek dan d e o f f i c i e l e vertegenwoordigers.
Dit kornt d i t d e beeldvorming in h e t buitenland van d e
Bondsrepubliek t e n goede. Dit n e v e n e f f e c t van d e a c t i v i t e i t e n wordt tegenwoordig door sommigen als hoofdfunctie van h e t Goethe-Institut gezien. De F r a n k f u r t se c u l t u u r c r i t i c u s H. Hoffmann post u l e e r t e c h t e r d a t d e
"...doelstelling van h e t buitenlands cultureel beleid n i e t d e d i r e c t e of d e indirecte ondersteuning van a n d e r e aspekten van h e t buitenlands beleid [kanl zijn. De vermeerdering van d e culturele rijkdom e n van d e c u l t u r e l e betrekkingen is o p zich a1 e e n doe1 van h e t buitenlands c u l t u r e e l beleid d a t d a a r m e e z o w e l voor onszelf a l s voor o n z e p a r t n e r s v i t a l e f u n c t i e s vervult." 78) Over d e doelen van h e t Goethe-Institut h e e f t de huidige president Klaus von Bismarck i e t s soortgelij ks gezegd, zij h e t minder expliciet: "De richtingbepalende doelen z i jn vastgelegd door d e nog s t e e d s belangrij k e aanbevelingen van de enquCte-comrnissie van d e Duitse Bondsdag van 1976. Daardoor is voor ons h e t principe van partnerschap m e t d e vertegenwoordigers van e e n gastland maatgevend. In de dialoog m e t d e z e p a r t n e r is h e t niet a l l e e n mogelijk, maar ook e f f e c t i e v e r gebleken o n z e informatie over d e c u l t uur in d e Bondsre publiek n i e t (terwille van h e t nationale prestige) verf r a a i d w e e r te geven, rnaar h a a r in d i e dialoog in te brengen." 79) Desalniettemin heef t h e t Goethe-Insti t u t m e t d e z e st r a t e g i e moeilij kheden g e k r e gen.
Als d e buitenlandse p a r t n e r s wisselen
-
bijvoorbeeld door e e n partij-
politieke machtsverschuiving als in Italie waar plaatselijke communisten p a r t n e r s van Goethe-Instituten waren
-
w o r d t h e t Goethe-Institut soms door d e nieuwe
g e s p r e k s p a r t n e r s genegeerd. Nog veel ingrijpender voor d e a c t i v i t e i t e n van h e t I n s t i t u t e c h t e r w a s d e machtswisseling in d e Bondsrepubliek zelf van 1983, t o e n in Bonn na e e n jarenlang sociaal-democratisch (CDU!CSu)
bewind d e c h r i s t e n d e m o c r a t e n
w e e r a a n de m a c h t kwamen. Helmut Kohl, d e nieuwe Bondskanselier,
*
die bij d e opening van een Goethe-Institut in Kyoto (Japan) gekonfronteerd werd met video-banden over Duitse uitingen van cultuur als d e "Groenet' ex-generaal Bastian, d e protesten tegen d e aanleg van Startbahn West voor d e luchthaven van Frankfurt, e n soortgelijke hedendaagse controverses, concludeerde d a t e r in h e t buitenlands cultureel beleid e e n koerswijziging nodig was. 80) En in d e Bayernkurier maande h e t Bondsdag-lid Klaus Rose d a t "alleen degenen die niet optreden in strijd met d e belangen van h e t eigen land kunnen vertrouwen op Duitse belastingcenten". 81 Om te protesteren tegen 'nestvervuilers' werd in d e Bondsdag een voorstel gedaan t o t vermindering van d e uitgaven van het Goethe-Institut ten behoeve van manifesta ties m e t critici van het officiele beleid. Daarop ontstond in d e media e e n levendige discussie over d e plaats van h e t buitenlands cultureel beleid, waarin Heinrich Boll ten aanzien van h e t G o e t h e - ~ n s t i t u t "de merkwaardige ambiva82) lentie van waardering in het buitenland e n laster in h e t binnenland" opviel. Voor d e Duitse conservatieven is h e t probleem d a t e r geen noemenswaardige aantrekkelijke 'rechtse' Duitse cultuur b e s t a a t die in h e t buitenland op positieve belangstelling zou kunnen rekenen. Omdat het culturele gebeuren in d e Bondsrepubliek zich politiek overwegend links van h e t midden afspeelt, brengt de weergave van d e z e overheersing in haar buitenlandse programma's met zich mee d a t h e t Goethe-Institut gemakkelijk verweten kan worden, een 'boodschapper van links' te zijn. De vraag w a t nu e e n "werkelijksheidsgetrouw" e n e e n "vertekend" beeld is van d e Bondsrepubliek, is niet gemakkelijk te beantwoorden in een pluriforme samenlevingen met meer dan 60 miljoen mensen en meningen. Toen d e enquCtecommissie in h e t midden van d e jaren zeventig het eenstemmig door d e Bondsdag goedgekeurde rapport publiceerde, werd h e t buitenlands cultureel beleid in d e partijtwisten nog terzijde gelaten. Maar na haar aantreden probeerde de regering-Kohl ook op dit terrein "nieuwe accenten" te plaatsen. Daarmee heef t zij t o t o p heden weinig succes gehad. Weliswaar heeft d e instructie van h e t minister i e van Buitenlandse Zaken aan alle diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen in h e t buitenland om meer t o e te zien op het werk van d e GoetheInstituten t e r plaatse tot onrust en voorzichtigheid geleid onder d e instituutsd i r e ~ t e u r e n ~ maar ~ ) , t o t e e n door Bonn voorgeschreven staatscultuur die d e Goethe-Instituten van zelfstandige instellingen t o t aanhangsels van d e regering zou degraderen, is h e t niet gekomen. De regering h e e f t we1 haar veto's uitgesproken over enkele filmvertoningen in Sri Lanka e n in d e Verenigde S t a t e n 84
,
maar zij h e e f t afgezien van e e n blijvende, fundamentele interventie in h e t beleid e n d e a c t i v i t e i t e n van de Goethe-Instituten. Mede is d a t te danken aan d e juridi-
s c h e s t a t u s van h e t Goethe-Institut van privaatrechtelijke vereniging. Het is CDU e n CSU niet gelukt aan h e t Goethe-Institut e e n van buiten gekozen Algemeen Secretaris t o e te voegen die de kleuren van d e christendemocratische partijen draagt. Mede daardoor kan h e t Goethe-Institut nog steeds zijn t a a k vervullen om h e t gehele spectrum van d e culturele en maatschappelijke werkelijkheid van d e Bondsrepubliek Duitsland uit te dragen in h e t buitenland. Voor d e vcrmgeving van e e n creatief cultureel beleid is speelruimte en vrijheid vereist. In d i t opzicht zijn bij het Goethe-Institut door d e recente pogingen e e n koerswijziging in h e t cultureel beleid te bewerkstelligen d e marges w a t kleiner geworden
-
niet in d e l a a t s t e plaats vanwege d e zelfcensuur door de meer ge-
zagsgetrouwe instituuts-directeuren.
Maar een d i r e c t e onderwerping van h e t bui-
tenlands cultureel beleid aan d e buitenlands-politieke belangen h e e f t niet plaatsgevonden. De Goethe-Insti t u t e n blijven zodoende e e n belangrij ke bij drage leveren aan e e n levendige en interessante cult urele dialoog tussen d e Bondsrepubliek en h e t buitenland. Het gevaar van "cultureel imperialisme" is verminderd doordat in h e t na-oorlogse buitenlands beleid niet langer d e idee van cultuur als propagandamiddel, maar d e idee van "partnerschap" c e n t r a a l staat. Daar waar d e discussiep a r t n e r s vooralsnog structureel ongelij ke posities hebben (met name tussen d e Bondsrepubliek e n d e landen van d e Derde Wereld), is dit gevaar toch nog niet gewe ken. Ook is h e t buitenlands cultureel beleid niet gereduceerd t o t dienstmeisje van h e t handelsbeleid met h e t buitenland. Ofschoon er tussen h e t Goethe-Insti t u t en d e Duitse (export-Iindustrie weinig raakvlakken bestaan; cultuur wordt geenszins als middel voor handelsdoeleinden misbruikt. Het c o n t a c t m e t d e . buitenlands politiek is weliswaar nauwer dan m e t d e economie, maar evenmin verstikkend. Weliswaar zij n de activiteiten van h e t GoetheInstitut "geintegreerd in politieke doelstellingen", maar zij zij n niet "louter polit i e k e m i d d e ~ e n " . ~Doordat ) h e t doe1 van het buitenlands cultureel beleid we1 d e bevordering maar niet de sturing van culturele samenwerking is, en doordat h e t e e n democratisch cultureel beleid wil zijn, openstaand voor alle lagen van d e bevolkingg6), is h e t huidige Duitse buitenlands cultuur-beleid zoals d i t belichaamd wordt in het Goethe-Institut, in zijn geformuleerde intenties 6n in d e praktijk, e e n legitieme e n acceptabele vorm van overheidsbeleid.
Noten Reinhard Bockhorni, Eine empirische Untersuchung ausgewahlter Formen, Bedingungen, und Funktionen d e r kulturellen Aussenpolitik der Bundesrepublik Deutschland rnit dem Peripherieland Turkei anhand einer Fallstudie zum deutschen Kulturzentrum Ankara; Bock + Herchen, Bad Honeff, 1979, blz. 23. Kurt Duewell & Werner Link (Hrsg.) Deutsche Auswartige Kulturpolitik s e i t 1871; Bohlau Verlag, Koln, blz. 252. Voor een chronologie, zie: Insti t u t f u r Auslandsbeziehungen, ~ u s w a r t i g eKulturpolitik d e r Bundesrepublik Deutschland, (teksten van e e n boeken- e n documenten-tentoonstelling, samengesteld door Ger t r u d Kuhn en Udo Rosbach), Stu t t g a r t , 1980. Hans - ~ r n o l d ,Auswartige Kulturpolitik. Ein Ueberblick a u s deutscher Sicht, Hanser, Munchen, 1980, blz. 14. ~ e r n e rRoss, lldas hassliche Deutsche und die hassliche Politik"; Merkur: deutsche Zeitschrift f u r europaisches Denken, Marz 1977, 31e jrg. nr. 3, blz. 219. Dit zijn c i t a t e n van Duitse politici ontleend am: Ulrich Scherf
20) 21 ) 22) 23) 24)
H einz Metzen, ~ r n ~ i r i s c hseo z i a 1 f o r = h u n g in d e r kulturelleh Aussenpolitik d e r Bundesrepublik Deutschland. Moglichkeiten und Masstabe. (Diss.) Druckerei Universal, Munchen, 1977, blz. 49-50. Rolf ~ a h r e n d o r f in h e t ~ o o ' r w o o r d van: Hansgert Peisgert, Die auswartige Kulturpolitik der Bundesrepublik Deutschland, Klett-Cot ta, S t u t t g a r t , 1978, blz. 14. De "Leitsatze f u r die auswartige Kulturpolitik, 1970" zijn weergegeven als bijlage in H. Peisgert, op.cit., biz. 354 - 358. C i t a a t Auswartiges Arnt, Abteilung f u r auswartige Kulturpolitik, Dreijahresbericht 1981-83, Auswartiges Arnt, Bonn, blz. 7 - 8. Presse und Informationsamt d e r Bundesregierung, Was t u t d e r Bund fur d i e Kultur. Antworten auf z w e i Grosse Anfragen. Bonn, 1985, blz. 159. Hildegart Hamm-Brucher, Staatsminister im Auswartigen Amt, in d e I nleiding tot: Auswartiges Amt, Zehn Thesen z u r kulturellen Begegnung und Zusarnmenarbeit rnit Landern d e r Dritten Welt. Bonn, Marz 1982, blz. 5. Auswartiges Amt, Zehn Thesen, biz. 10 - 16. Presse und Inforrnationsamt der Bundesregierung, op.ci t., blz. 168. Ibid., blz. 159. Cit. ibid., blz. 167. "Stellungnahme der Bundesregierung z u dern Bericht der Enquete-Kornrnission ' Auswartige Kulturpolitik' d e s Deutschen Bundestages", Drucksache 714 121 23 Sept. 1977, blz. 17. Hans Arnold, Auswartige Kulturpolitik. Ein Ueberblick a u s deutscher Sicht. Hanser, Munchen, 1980, blz. 46. Inzake h e t probleem van d e culturele identit e i t van de beide Duitse staten, zie: Gerhard Schwienler. Nationalbewusstsein in der BRD und d e r DDR; Bertelsman, Diisseldorf, 1973. Cit. ibid., blz. 168. Institut f u r Auslandsbeziehungen, op. cit.; Presse und Inforrnationsarnt der Bundesre~ublik.o ~ . c i t . , blz. 159. D. 0bern-dorfer', ~ e t h d d e nd e r Aussenpolitiek, 1969, blz. 176; cit. U. Scherfenberg, op.cit. (6.noot 61, blz. 59. ~ a n s - p e t e r Schwarz ( ~ r s ~ . ) . ~ a n d b uder c h deutschen Aussenpolitik, Piper Verlag, Munchen, 1975, blz. 755; U. Scherfenberg, op.cit., blz. 59. Frankfurter Neue Presse, 4 augustus 1983.
Presse und Informationsamt der Bundesregierung, op.cit., blz. 16 1 - 162; Auswartiges Amt, Abteilung f u r Auswartige Kulturpolitik, Dreijahresbericht 1981-83, Auswartiges Amt, Bonn, blz. 69 - 70. "Bericht der E nquete-Kommission Auswartige Kulturpolitik gemass Beschluss d e s Deutschen Bundestages vom 23. Februar 197311, Drucksache 71215 (neu), blz. 128 - 130. Een k o r t e r e lijst voorzien van commentaar is opgenomen a l s Bijlage I1 ("Overzicht van d e belangrijkste instellingen in West-Duitsland inin Hans Arnold, op.cit. (cf. noot z a k e internationale culturele activiteiten") 4), blz. 118 - 168. Armin Dittmann, "Bundeseigene Verwaltung durch Private? Zur Problematik privatrechtlicher Mittlerorganisationen am Beispiel d e r auswartigen Kulturpolitik", Verwaltung, 8 e jrg. nr. 4, 1975, blz. 441n. Tot dezelfde verhouding komt ook W. Link, Thesen uber Mittlerorganisationen in den deutschen auswartigen Kulturbeziehungen; in: Kurt Duewell & Werner Link (Hrsg.) Deuts c h e auswartige Kulturpolitik s e i t 1871, Biihlau Verlag, Kijln, blz. 271. Tweede Kamer, zitting 1984-1985, 18 856, nrs. 1-2, blz. 44. Goethe-Institut, Aufgaben und Angebot des Goethe-Instituts, Goethe-Institut Munchen, 1984, blz. 29. ~ o e t h e - ~ n s t i t u tJahrbuch , 1984185, Munchen, blz. 223 -22%. Die Feder, september 1983. "Rechtliche Grundlagen des eingetragenen Vereins Coethe-Insti t u t z u r Pflege der deutschen Sprache im Ausland und z u r Fijrderung der internationalen kutturellen Zusammenarbeit", Goethe-Institut, Munchen, 1984, blz. 5 - 18. Ibid., blz. 22. W. Link, op.cit., blz. 273; z i e ook d e repliek van d e Algemeen Sekretaris a a n Link, ibid., blz. 282 - 283. Coethe-Institut, Jahrbuch 1984185, blz. 19. Ibid.. blz. 15. Ibid., blz. 44 -45. Ibid., blz. 33. international Herald Tribune, 18 februari 1986, blz. 5 (voor Frankrijk); voor de a n d e r e landen: Helm von Faber, "Deutsch in der Welt", Germanistische Mitteillungen, nr. 20, 1984, blz. 45. Presse und Informationsamt der Bundesregierung, op.ci t., blz. 206; H. von Faber, op.cit., blz. 5 4 - 55. Auswartiges Amt, Abteilung f u r auswartige Kulturpolitik, op. cit., blz. 22, 64; Press und Informationsamt der Bundesregierung, op.ci t., blz. 208. Goethe-Institut, Jahrbuch 1984185, blz. 24 - 29. Goethe-Insti tut, Teilnehmerstatistik 1984, 31 -vo/03-ww. Goethe-Institut, Aufgaben und Angebote d e s Goethe-Instituts, Munchen, 1984, blz. 23 - 24. 45) ~ o e t - h e - ~ n s t i t u tZiele , und Aufgaben der Abteilung Ausland d e s GoetheInstituts. Miinchen. seotember -1979. blz. 3 - 4. .~ -46) ~ o e t h e - i n s t i t u t ,~ a h r b u c h1984185, blz. 187 - 195. Goethe-Institut, Aufgaben und Angebote d e s Coethe-Instituts, Munchen, 1984, blz. 18 - 19. Auswartiges Amt, Abteilung f u r auswartige Kulturpolitik, Dreijahresbericht 1981-83, blz. 55. Tweede Kamer, zitting 1984 - 85, 18 856, nrs. 1-2, blz. 423. In Bildung und Wissenschaft, 1985, nrs. 7-8, blz. 81 - 82, Inter Nationes, Bonn; Auswartiges Amt, Abteiling f u r auswartige Kulturpolitik, op.cit., blz. 33 -34; Deutscher Akademischer Austauschdienst, Jahresbericht/Tatigkeitsbericht 1984, DAAD, Bonn, 1985, blz. 1 3 - 17. Tweede Kamer, zitting 1984 - 85, 18 856, nrs. 1-2, blz. 42. I bid. Voor e e n overzicht, zie: Institut f u r Auslandsbeziehungen, Vademecum der Auslandskulturarbeit, 2 e druk, IfA, S tuttgart, 1981. I
54) Dieter Danckwortt, "Wissenschaf tlich unbearbeitete Felder des interkulturellen Personenaustausch dargestellt am Beispiel des Auslandsstudiurns und seiner Analvse in der B u n d e s r e ~ u b l i k Deutschland von 1957-1953". SSIPBulletin nr. 5 4 , -1984, Saarbriicken, blz. 257. 55) Goethe-Institut, Jahrbuch 1984185, blz. 28. 56) ibid. 57) Ibid., blz. 196 - 200. 58) Die Zeit, 9 dec. 1983, nr. 50. 59) Auswartiges Amt, Abteilung f u r auswartige Kulturpolitik, op.ci t., blz 28. 60) Ibid., blz. 29 - 30. 61) Presse- und Informationsamt der Bundesregierung, op.cit., blz. 166. 62) Ibid., blz. 168. 63) Ulrich Scherfenberg, op.cit. (cf. noot 6), blz. 62. 64) M. Zickerick, Deutsche auswartige Kulturpolitik. Konzeption, Rezeption, und Wirkung. Dargestellt am Beispiel d e s Goethe-Instituts in Lagos, Nigeria, Haag + Herchen, Bad Honef , 1979. 65) Ibid., blz. 109 - 110. 66) Ibid., blz. 117. 67) Ibid., blz. 126. 68) Ibid.. blz. 133. 69) Ibid., blz. 136; Goethe-Institut, Jahrbuch 1984185, blz. 59. blz. 59. 70) M. Zickerick,. op.cit., . 71) Ibid., biz. 149. 72) Reinhard Bockhorni, op.cit. (cf. noot 11, blz. 23. 73) Aktuell. Das Lexikon der Gegenwart, Chronik Verlag, Dortmund, 1984, blz. 368. 74) Presse- und Inforrnationsamt der Bundesregierung, op.cit., blz. 21 7. 75) Klaus von Bismarck, cit. in "Exportschranke f u r Kultur. Gesprach mit Klaus von Bismarck", Evangelische Komrnentare, nr. 2, 1984. 76) Rheinische Merkur, 9 dec. 1983. 77) Saarbrucker Zeitunq, 28 dec. 1983. 78) H. Hoffmann, V e r t r a u e n , nicht Kontrolle", Frankfurter Rundschau, 23 jan. 1984. 79) Cit. in "Exportschranke f u r Kultur. Gesprach rnit Klaus von Bismarckt', Evangelische Komrnentare, nr. 2, 1984. 80) Newsweek, 23 jan. 1984. 81) Bayernkurier, 4 feb. 1984. 82) cit. S t u t t g a r t e r Zeitung, 1 feb. 1984. 83) Der Spiegel, 21 nov. 1983. 84) Die Zeit, 1 dec. 1983. 85) Barthold C. Witte, "Zehn Thesen z u r auswartigen Kulturpolitik", in B.C. Witte, "Die Enquete-Komrnission des Bundestagestt, in: K. Duewell & W. Link (Hrsg.), op.cit., blz. 298. 86) Ibid.
6
CONCLUSIES: INTERNATIONALE CULTURELE BETREKKINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF BUITENLANDSE LESSEN
6.1
Inleiding
In d e voorgaande case-studies werden naast d e Nederlandse s i t u a t i e drie gevallen nader bekeken, waarin de uitvoering van h e t buitenlands c u l t u r e e l beleid voornamelijk in handen is van e e n min of m e e r onafhankelijke i n s t a n t i e buiten h e t overheidsapparaat. Voor een b e t e r e vergelijking had men ook e e n a a n t a l buitenlandse gevallen kunnen analyse ren, w a a r h e t in t e r n a t i o n a l e c u l t u r e l e beleid e v e n a l s in ~ e d e r l a n dd i r e c t onder de verantwoordelij kheid van e e n a m b t e n a r e n a p p a r a a t valt. Voor een daadwerkelijke, e x a c t e vergelijking is e c h t e r de a a n w e z i g h e i d van uniforme indicatoren vereist. Deze o n t b r e k e n nog s t e e d s o p h e t gebied van d e cultuurpolitiek. O o k o p nationaal beleidsniveau is men e r niet in geslaagd m a a t s t a v e n te ontwikkelen t e n behoeve van e e n e v a l u a t i e van het g e v o e r d e cultuurbeleid. De R a a d van Europa e n UNESCO s t r e v e n pas sinds enkele jaren naar e e n s t a n d a a r d i s a t i e van indicatoren. Naar h e t zich l a a t a a n z i e n z a l het nog e n k e l e jaren duren voordat d e e e r s t e r e s u l t a t e n hiervan z i c h t b a a r worden.')
Eenmaal
ontwikkeld kunnen d e z e indicatoren e e n bruikbare basis bieden voor de vergelijking van h e t beleid van verschillende nationale overheden. Anderzijds blijft d e meet baarheid van h e t c u l t u r e e l beleid vooralsnog e e n pro bleem, g e z i e n de b r e d e doelstellingen e n moeilijk te kwantificeren r e s u l t a t e n van dit beleid. Het buitenlands c u l t u r e e l beleid is g e b a s e e r d op assumpties die empirisch vaak z w a k onderbouwd zijn. Een g o e d voorbeeld hiervan is de veelgehoorde o p v a t t i n g d a t kennis van e e n buitenlandse t a a l de kans doet toenemen d a t iemand produkten van h e t b e t r e f f e n d e land z a l kopen ("Wer deutsch spricht, k a u f t deutschl?. Alhoewel d e i l l u s t r a t i e s die bij d e z e o p v a t t i n g e n worden g e g e v e n soms z e e r overtuigend klinken, t a s t e n we o v e r d e r e p r e s e n t a t i v i t e i t e r v a n volledig in h e t duister. Deze s t a n d van z a k e n in h e t onderzoek maakt het doen van in de empirie gefund e e r d e aanbevelingen voor de Nederlandse s i t u a t i e niet eenvoudig. Vanwege d e genoemde beperkingen is h e t alleen rnogelij k op h e t gebied van de uitgaven h e t Nederlandse beleid c i j f e r m a t i g te vergelijken met d a t van d e drie a n d e r e Westeuropese landen uit o n z e case-studies.
6.2
De omvang van d e uitgaven
Gezien de verschillen in g r o o t t e tussen de vier nader onderzochte landen, is het voor de hand liggend voor een vergelijking uit t e g a a n van de uitgaven per hoofd van de bevolking. Daarbij worden de Duitse uitgaven door 61.307.000 f e r voor 1983) gedeeld; de Engelse door 56.340.000
(cij-
(1982) en de uitgaven van
Zweden door 8.327.500 (1983). De vraag is echter: welke uitgaven? In het geval van West-Duitsland bijvoorbeeld kunnen we uitgaan van de uitgaven van het Goethe-Institut. Maar d a t betekent dan d a t e e n vergelijking met het Zweedse Insti t u u t nie t opgaat, omdat daar ac tiviteiten plaatsvinden die in de Bondsrepubliek door de Deutscher A kademischer Austauschdienst (DAAD) worden verricht. De uitgaven van h e t Goethe-Institut maken maar ongeveer een vijfde deel van de uitgaven van het Auswartige Amt voor culturele betrekkingen uit. Op hun beurt maken de uitgaven van het Auswartige Amt minder dan de h e l f t uit van de t o t a l e uitgaven van de in t o t a a l tien hoofdzakelijk betro kken ministeries van de Duitse Bondsregering. Gezien het feit d a t de Lander e c h t e r ook op het gebied van de internationale culturele betrekkingen actief zijn, is ook het bedrag van DM 2.063.200.000
(1984) onvolledig. Een verdere complicatie om t o t
e e n vergelijking te komen is dat d e Nederlandse uitgaven, zoals die in onze
case -st udie naar voren komen, geen re kening houden met pe rsoneelskosten, terwijl die van de drie andere landen dat we1 doen. Aangezien het voeren van e e n cultuurbeleid bij uitstek personeels-intensief
is, zou e e n ve rgelij king die daar-
mee geen rekening houdt uiterst vertekenend zijn. Aangezien het ons niet mogelijk was de Nederlandse personeelskosten voor d e meer dan honderd over verschillende ministeries en rangen verspreide ambtenaren te bere kenen, moest en wij bij d e berekening van d e cijfers in t a b e l 21 d e buitenlandse personeelskost en in mindering brengen. Tabel 21. Uitgaven per hoofd van de bevolking voor buitenlands cultureel beleid 1984185 zonder personeelskosten (in guldens) -
Groot-Brittannie
11.00 (alleen British Council)
Bondsrepubliek Duitsland
1.50 (alleen Goathe-Institut)
Zweden
1.81 (alleen Zweeds Instituut)
Nederland
1.30
Bronnen: The British Council. De berekeningen belopen d e periode t o t 31 maart 1985. Londen, The British Council, 1985, p. 4; Goethe-Institut. Jahrbuch 1984185. Munchen, Goethe-Institut, 1985, p. 216; Svenska I r s t i t u t e t . 188
Verksamhetsberaettelse 1984-85. Stockholm, Svenska Institutet, 1985, p. 48; voor Nederland, z i e case -st udie. Als men bedenkt d a t in t a b e l 21 niet a l l e onderdelen van de t o t a l e uitgaven in h e t buitenland in beschouwing z i j n genomen (dit g e l d t in h e t bijzonder voor d e Bondsre pub lie k Duitsland), t e r w i j l voor Nederland een vrij volledig o v e r z i c h t van d e drie m e e s t betrokken ministeries v e r w e r k t is, moet men concluderen d a t d e uitgaven voor Nederland duidelijk achterblijven. Doordat d e verschillende landen uiteenlopende b u d g e t t a i r e definities h a n t e r e n is h e t maken van vergelijkingen e c h t e r a r b i t rair .2) Deze def i n i t i e pro ble men on tst a a n overigens ook a1 w a n n e e r men p r o b e e r t de omvang van h e t budget van e e n afzonderlijk land te bepalen. Tussen landen kunnen d e prijzen van c u l t u r e l e produkten. e n diensten s t e r k uiteenlopen. Daar komt nog bij d a t overheidsfunctionarissen van h e t e n e land s t e r k e r e e n b e r o e p w e t e n te doen o p aanvullende fondsen van h e t bedrijfsleven dan a m b t e n a r e n van a n d e r e landen waar c u l t u u r e n commercie soms in e e n gro t e r e spanningsverhouding v e r k e r e n . Een a n d e r e f a c t o r die e e n belangrijke rol s p e e l t bij h e t ( n i e t goed kunnen) bepalen v a n de h o o g t e van c u l t u r e l e uitgaven is d e zogenaamde "interne versluiering" van uitgaven. Regelmatig worden a c t i v i t e i t e n die feitelijk t o t h e t t e r r e i n van het buitenlands c u l t u r e e l beleid kunnen worden g e r e kend, gesubsidieerd via a n d e r e g r o te begro tingsposten. De kosten verbonden a a n i n t e r n a t i o n a l e tentoonstellingen z i j n bij WVC t e r u g te vinden op de begrot i n g t e n behoeve van de musea; bij Onderwijs en Wetenschappen worden veel "icb-activiteiten" gesubsidieerd in h e t kader van de i n t e r u n i v e r s i t a i r e betrekkingen, e e n dimensie die vrijwel o n z i c h t b a a r blijft zolang men z i c h beperkt t o t h e t minist e r i e l e buitenlands c u l t u r e e l beleid. De b o v e n s t a a n d e kan t t e k e n i n g e n doen e c h t e r geen af breuk a a n de conclusie d a t Nederland aanzienlijk minder b e s t e e d t a a n h e t buitenlands c u l t u r e e l beleid d a n a n d e r e landen. De omvang van de u i t g a v e n van de Wereldomroep Nederland
-
alhoewel d e z e vanwege h e t voornamelijk unilaterale k a r a k t e r geen typisch ins t r u m e n t van h e t bi- e n multilaterale c u l t u r e l e beleid is
- vormen
in dit verband
e e n g u n s t i g e uitzondering. De Wereldomroep is e c h t e r , e v e n e e n s a l s Radio Zweden I n t e r n a t i o n a a l e n de a n d e r e buitenlandse omroepen, n i e t in de volgende tabe1 opgenomen
.
Tabel 22. Uitgaven buitenlands cultureel beleid, Nederland en vijf andere landen, l984/85 (in guldens) -
Frankrij k
f 1.296.450.000
Bondsre publie k Duitsland
f 1.120.150.000
Gmot-Brittannie
f
876.340.000
Verenigde Staten
f
870.11 0.000
Z weden
f
55.181.000
Nederland (exclusief personeelskost e n )
f
18.742.000
Bro nnen: Budget Vote (FR ); Bundes haushaltsplan (BR D); US1A Programme en Budget in Brief USA 3); case-studies. Hoewel duidelij k is dat Nederland zowel absoluut ( t a b e l 22 ) a l s re latief ( t a b e l 21) financieel weinig over heef t voor e e n actief buitenlands cultureel beleid, is de vraag van een eventuele verhoging van h e t culturele budget pas a a n de orde wanneer meer duidelijkheid b e s t a a t over wat d e doelstelling van z o t n actief beleid dient te zijn. In het volgende zullen we e e n vijftal mogelij ke doelstellingen nader toelichten.
6.3
Vijf ideaaltypische doelstellingen van h e t bilaterale culturele beleid
De doelstellingen van een' buitenlands c u l t u r e e l beleid blij ken af hankelij k te zijn van de rol die s t a t e n (wensen t e ) spelen in d e internationale verhoudingen. Grote mogendheden, zoals de USSR en de Verenigde S t a t e n , voeren hun buitenlands cultureel beleid vanuit andere overwegingen dan middelgrote e n kleine staten. In d e door ons verrichte case-studies is e c h t e r geen aandacht besteed aan deze gro te mogendheden, maar zijn t w e e middelgro te mogendheden (G mot-Brittannie e n de Bondsrepubliek) en twee kleine s t a t e n (Zweden en Nederland) beschreven. Een belangrijke drijfveer voor d e vanaf de jaren vijftig door d e Bondsrepubliek gevoerde c u l t u u r p l i t i e k was h e t herst e l van de beschadigde reputatie van dit land. Voor Zweden waren na 1945 de wens t o t vernieuwing en de angst voor een geisoleerde positie de voornaamste redenen voor het intensiveren van de culturele bet rekkingen. De culturele diplomatie van Groot-Brittannie was een reactie op de e f f i c i e n t functionerende propagandarnachine van de Asmogendheden. In Nederland werd pas laat e e n buitenlands cultureel beleid on twikkeld. De Nederlandse overheid had d e neutraliteitspolitiek van voor d e Tweede Wereldoorlog
v e r l a t e n , e n z o c h t naar wegen om e e n 1-01 te kunnen vervullen temidden van a n d e r e w e s t e r s democr a t i e e n . Een belangrij k verschil tussen Nederland e n Zweden was de e x c e n t r i s c h e ligging van Zweden, waardoor dit land z i c h g e n o o d z a a k t voelde t o t e e n a c t i e v e r e opstelling. Nederland behoef d e d a a r e n t e g e n op grond van zijn e n t r a l e ligging in Europa minder bevreesd te zijn voor d i t gevaar; door het open k a r a k t e r van Nederland werd e n wor d t o n z e samenleving bloo t g e s t e l d aan vele buitenlandse c u l t u r e l e invloeden. Als w e d e in d e l i t e r a t u u r meest genoemde rechtvaardigingen van h e t buitenl a n d s c u l t u r e e l beleid v e r t a l e n naar d e Nederlandse s i t u a t i e , d a n kunnen d e hiero n d e r vermelde doelstellingen e n commentaren a l s r e l e v a n t voor een analyse van h e t huidige Nederlandse beleid worden beschouwd.
1 Aanzien e n p r e s t i g e Het p r e s t i g e van ministeries en regeringen is e e n veelbesproken, doch weinig o n d e r z o c h t v e r ~ c h i ~ n s e l .T~o)c h kan n i e t ontkend worden d a t d e op het buitenland g e r i c h t e cultuurpolitiek is o n t s t a a n als e e n instrument voor rivalise r e n d e irnperialistische mogendhedenO5) Het m e e s t i l l u s t r a t i e v e voorbeeld hiervan zijn d e Fransen die in h e t verleden maar ook in o n z e tijd onverbloemd spreken van e e n "mission civilatrice" en c u l t u r e l e expansie. De periode van d e Koude Oorlog bood ook a n d e r e landen aanknopingspunten voor h e t bedrijven van c u l t u r e l e propaganda. Het p r o p a g a n d a e l e m e n t is nog s t e e d s belangrijk, m e t dien v e r s t a n d e d a t h e t n i e t d e e n i g e dimensie van de c u l t u r e l e diplomatie is e n d e huidige stat e n onderling s t e r k verschillen in hun werkwijze. De United S t a t e s I n t e r n a t i o n a l Communication Agency (USICA) heef t bijvoorbeeld als officiele t a a k a n d e r e stat e n e n volken te l a t e n w e t e n "where t h i s g e a r c o u n t r y s t a n d s a n d why".6) Feit e l i j k gezien b e s t a a t e r geen reden waarom s t a t e n , evenals h e t bedrijfsleven, n i e t alles in h e t werk zouden stellen om "goodwill" e n e e n p s i t i e f imago bij d e voor hen r e l e v a n t e doelgroepen te bewerkstelligen, mits dit s t r e v e n g e b a s e e r d is o p e e n valide b e e l d van de e i g e n samenleving. Bij e e n a a n t a l Nederlandse functi onarissen bleek ti jdens i n t e r v i e w s e c h t e r a a r zelingen te best a a n om Nederland
e n h e t hier g e v o e r d e beleid o p d e z e w i j z e uit te dragen. Voor e e n d e e l kan dit worden teruggevoerd o p de a f w e z i g h e i d van e e n nationalistische t r a d i t i e in ons land; Nederlanders z i e n zichzelf
g r a a g als "goede Europeanen" of
"wereld-
burgers" g e a f f i c h e e r d , en besteden s l e c h t s zijdelings a a n d a c h t a a n hun Nederlandse
herkomst. Opvallend a f w e z i g is de z e l f v e r z e k e r d h e i d w a a r m e e bij-
voorbeeld de Fransen hun c u l t u r e l e 1-01 in mondiaal verband definieren. De Ne-
derlandse houding laat zich eerder karakterise ren als "doe maar gewoon, dan doe je gek genoegl'. Anderzijds, en enigszins in tegenspraak met het voorgaande, gaat men er vaak vanuit dat de feiten voor zichzelf spreken ("Datgene wat we doen wordt goed gedaan. Extra publiciteit i s niet nodig"). In een wereld met een overvloed aan informatie en communicatiemogelijkheden spreken echter niet alle feiten in gelijke mate, en worden niet alle cultuuruitingen automatisch herkend en gewaardeerd. Als andere landen een actieve voorlichtingspolitie k ten aanzien van het buitenland voeren kan Nederland niet passief blijven toezien. Enige verdere cultivering van de "Nederlandse identiteit" is in dit verband gewenst. 71 Naar onze rnening is het onwenselijk indien status en prestige een doe1 i n zichzelf of hoofddoelstelling van het buitenlands cultureel beleid zouden worden. Een Engels spreekwoord zegt echter: W c e guys finish last", waaruit kan worden afgelezen dat het hier een dimensie van de culturele diplomatie betreft die niet totaal kan worden vermeden.
2 Exprtbevordering Duidelijker dan in de andere drie bestudeerde landen, was in Nederland de wens aanwezig t o t het verbinden van cultuur en export. D i t gold echter niet voor alle g&nterviewde
ambtenaren. Binnen het Nederlandse beleid onderscheiden zich
hier twee "stromingen". De eerste, overigens de visie van een minderheid, ziet het handhaven van de nationale identiteit als de belangrij kste taak van de culturele diplomatie. De tweede richting ziet cultuur als 6Cn van de instrumenten ter bevordering van onze handelsbelangen. Overigens gaat het hierbij om accentverschillen, en niet om een tegenstelling. I n het buitenland blijkt men, met Groot-Brittannie als gedeeltelijke uitzondering, niet veel te voelen voor een nauwe band tussen cultuur en exportbevordering. De ervaringen van Zweden op dit punt zijn ook voor Nederland leerzaam. Tot
1970 was een afgevaardigde uit het bedrijfsleven voorzitter van het Zweedse Instituut. Dit leidde tot verschillende pogingen culturele en exportbevorderende activiteiten te integreren. De bereikte resultaten voldeden ech ter niet aan de verwachtingen, de referentiekaders liepen teveel uiteen en de geloofwaardigheid van de culturele activiteiten leek onder deze integratiepolitiek te leiden. Bij functionarissen in Groot-Brittannie en de Bondsrepubliek bestaat niet de neiging het beleid in termen van export- of toerisrnebevordering te rechtvaardigen. Men i s van mening dat de cultuurpolitiek op zichzelf behoort te staan en niet onder-
geschikt moet worden gemaakt aan de bevordering van handelsbelangen. Dit betekent echter niet dat de commerciele waarde van culturele produkten wordt
ontkend. I n t e g e n d e e l , w a n n e e r h e t stimuleren van de verkoop van d e z e produkt e n of d i e n s t e n t e r s p r a k e komt, w o r d t dit volkomen legitiem geacht. Daarent e g e n loopt Nederland vergeleken met a n d e r e Europese landen a c h t e r bij d e vert a l i n g van l e t t e r k u n d i g werk; "Holland Promotion" in d e z e zin staat in Nederland
- figuurlijk
gesproken
- nog in d e kinderschoenen, althans w a t h e t overheidsbe-
leid b e t r e f t . Als men van de veronderstelling u i t g a a t d a t c u l t u u r zich vrij moet kunnen o n t wikkelen, e n t e g e n o v e r overheid e n b e s t a a n d e maatschappelijke verhoudingen kritisch stelling m o e t kunnen nemen, d a n kan export bevordering geen hoof ddoels t e l l i n g van h e t buitenlands c u l t u r e e l beleid zijn. Dit g e c o n s t a t e e r d hebbend, moet tegelijkertijd worden benadrukt d a t c u l t u u r e n export i n c i d e n t e e l g e z a m e n lijk kunnen o p e r e r e n , bijvoorbeeld door economische e n culturele a c t i v i t e i t e n te l a t e n samenvallen in t i j d en plaats, maar dan vanuit relatief autonome posities.
3 Uitwisseiing van w a a r d e n Aan e e n a c t i e f buitenlands c u l t u r e e l beleid l i g t v a a k d e wens t e n grondslag d o o r a n d e r e samenlevingen te worden herkend en g e w a a r d e e r d . T o c h betref t d e uitwisseling van waarden geen doelstelling waarbij d e overheid e e n a c t i e v e rol k a n spelen. We1 kan d e overheid binnen dit k a d e r a c t i v i t e i t e n van voldoende f a c i l i t e i t e n voorzien die vanuit d e samenleving worden ondernomen. Naar o n z e mening worden d e z e "brengeffecten" e c h t e r vaak overschaduwd d o o r d e "haaleffecten",
d a t g e n e w a t men via uitwisselingen van a n d e r e landen kan
verkrijgen. Binnen d e dynamie k van d e huidige i n t e r n a t i onale verhoudingen is h e t van e s s e n t i e e l b e l a n g o p d e h o o g t e te zijn van (nieuwe) ontwikkelingen in a n d e r e samenlevingen, teneinde de positie v a n h e t eigen land te handhaven of zelfs te v e r b e t e r e n . De noodzaak t o t h e t uitwisselen van c u l t u r e l e waarden is door d e voormalige Amerikaanse p r e s i d e n t C a r t e r a l s volgt benadrukt: "De fundamentele vooronderstelling die t e n grondslag ligt a a n h e t International Communication Agency b e s t a a t hieruit d a t h e t in h e t b e l a n g van d e Verenigde S t a t e n is d e uitwisseling van i d e e e n en c u l t u r e l e a c t i v i t e i t e n te stimuleren. (...) Wij moeten o n z e successen delen met a n d e r e n , en om hulp v r a g e n teneinde van o n z e mislukkingen te kunnen leren. Aan a n d e r e n a t i e s m o e t e n wij f e i t e n o m t r e n t onszelf en o n z e visies t e r beschikking stellen. T e v e n s is h e t in ons belang - e n in d a t van a n d e r e s t a t e n - d a t d e Amerikanen in d e gelegenheid zijn d e geschiedenis, c u l t u r e n e n problemen van a n d e r e volkeren te b e s t u d e r e n , teneinde e e n b e t e r begrip te kunnen verw e r v e n o m t r e n t hun visies en verwachtingen." 8) O n d e r C a r t e r werd begonnen m e t h e t s t r e v e n d e eenzijdige b e n a d e r i n g van d e USICA
- de
rest van d e w e r e l d informeren o v e r d e Verenigde S t a t e n
-
te wijzi-
gen in een p l i t i e k van tweezijdige georienteerde inforrnatie en cultuuruitwisselingen. Per Himmelstrup, secretaris-generaal van het Deense Instituut, rnerkt op dat deze uit wisse lingen j uist voor kleinere staten van gro ot belang z i j n. Toenemende internationale sarnen werking, wijd verbreide dernoaatisering en de steeds groter wordende interdependentie van staten, hebben in verschillende landen geleid t o t een groeiende behoef te aan in formatie over het wederzijdse politieke, economische en culturele leven, alsrnede t o t samenwe rking en uitwisse lingen tussen instellingen, groepen en individuelen. (...) Cult uur vereist een voortdurende uitdaging teneinde verstarring en decadentie te voorkornen. Juist om deze reden i s culturele samenwerking met andere landen van essentieel belang voor het binnenlandse culturele en sociale leven. Terwijl de grote landen wellicht voldoende spanningen en uitdagingen ondergaan binnen hun eigen landsgrenZen, hebben kleinere, meer homogeen samengest elde landen deze buitenlandse activiteiten nodig, in een geest van p s i t i e v e en constructieve sarnenwerking. Dit betekent dat kleine landen, vooral indien deze behoren t o t kleine taalgerneenschappen, meer open moeten st aan voor de buitenwereld dan de grote landen." 9) Het zijn de culturele uitwisselingen en samenwerkingsprogramrna's die een solide basis vormen voor wederzi jds begrip en op deze wijze legitimatiegronden verschaffen aan het buitenlands cultureel beleid. Een verschuiving in deze richting heeft reeds lang geleden plaatsgevonden in het Zweedse beleid en is ook zichtbaar in de Bondsrepubliek. I n Nederland vinden vele culturele uitwisselingen plaats die door de particulie re sector worden gel nitieerd en geen ondersteuning i n de vorm van overheidssubsidies ontvangen. Het komt voor dat deze particuliere initiatieven tekort schieten, of de uitwisselingspartner een ontwikkelingsland met ontoereikende middelen is. Zo biedt het Indonisische Onderwijsrninisterie nie t alleen geen reciprociteit, rnaar teert ook an derzijds op Nederlandse fondsen. Anderzijds stuurt het Indonesische ministerie van Wetenschap en Technologie studenten op eigen kosten naar Nederland en laat deze h e r studeren. Nederland reciproceert deze aantallen niet. I n andere situaties dienen uitwisselingsprogrammals gesubsidieerd te worden, ofwel eenzijdig door Nederland (bij samen werking met ontwikkelingslanden), of in bilateraal of rnultilateraal verband. Een gebied waar dit t o t op heden te weinig l i j k t te gebeuren is het beurzenbeleid. Nederland reserveert i n het kader van het bilaterale culturele beleid slechts een beperkt aantal beurzen voor studenten uit Derde Were ldlanden die hun opleiding aan Nederlandse universiteiten willen afronden. De afgelopen jaren i s het aantal beurzen voor deze groep in dit kader nauwelijks uitgebreid. Hetzelfde geldt ten aanzien van veelbelovende Nederlandse kunstenaar s en wetenschapsbeoef enaren die in aanrner king wensen te kornen voor een (kort ) st udieverblijf in het buitenland. Anderzijds vinden een groot aantal uitwisselingen plaats in het kader van de interuniversitaire betrek-
kingen.
Het minist erie
van Buiten landse Zaken verst rekt daarnaast jaarlij ks
(kortlopende) beurzen aan st udenten af komstig uit ontwikkelingslanden. Het is dus van belang op dit punt t e onderscheiden tussen het bilaterale culturele beleid en de rest van het overheidsbeleid. Het eerstgenoemde beleid speelt met betrekking t o t de beurzen een ondergeschikte rol.
4 Versterken wederzijds begrip E6n van de meest genoemde doelstellingen is het bijdragen aan de internationale ontspanning door het versterken van wederzijds begrip tussen ianden. Verbeterde culturele betrekkigen zouden, aldus deze visie, opvattingen
van
staten en
volken over
misverstanden en stereo tiepe
elkaars functioneren
kunnen weg-
nemen.lO) Flack constateen op basis van een vergelijkende studie dat "internationaal wederzijds begrip" zelden i n operati onele termen wordt gedef inieerd o f getoetst op e f f e c t i v i t e i t en dat, meer i n het algemeen, solide onderzoek naar de werking van deze processen ontbreekt.ll)
Anderzijds kan op plausibele gron-
den worden beweerd (niet bewezen) dat men door het stimuleren van zogeheten cross-culturele "wij-identiteiten" tussen groepen uit verschillende landen (wetenschappers, docenten, art sen, kunstenaars, jongeren, enzovoorts) een bijdrage kan leveren aan de i n ternationale ontspanning. Gegeven de geringe voortgang die via de "derde mand" van de Helsinki-accoorden is geboekt, is het echter een illusie t e geloven dat een dergelijke benadering ten opzichte van de Oosteuropese landen veel e f f e c t zal sorteren. Grotere kennis van waarden en normen l i j k t zeker noodzakelij k i n relatie t o t het vraagstuk van de etnische minderheden i n Nederland. Vele
-
vaak reeds langer hier verblijvende
-
immigranten hebben een ge-
brekkige kennis van het land waar zij thans woonachtig zijn. En omgekeerd zijn de ontvangende landen vaak slecht op de hoogte van de cultuur i n de landen van herkomst. Het is d m ook gewenst dat samenwerkingsprojecten op het terrein van minderheden en culturele uitwisselingen ontstaan. I n de Voortgangsnotitie is aan dit laatste prioriteit toegekend.12) Ook het experiment met de plaatsing van twee onderwijs-attache's
in Ankara en Rabat enkele jaren geleden kan in dit
licht worden bezien. Gezien echter de vele.andere prioriteiten die i n deze Nota worden vermeld en de beperkt aanwezige financiele middelen, is de kans groot dat het vooralsnog bij intenrieverklaringen zal blijven.
5 Behoud van d e eigen i d e n t i t e i t O p h e t behoud van de identiteit is in het kader van de bespreking van de vier voorgaande ideaaltypische doelstellingen reeds uitvoerig ingegaan. Daarom beperken wij ons hier tot enkele aanvullende opmerkingen. In d e Memorie van Toelichting bij d e Begroting van Buitenlandse Zaken 1986 wordt in de paragraaf die gewijd is a a n d e internationale culturele samenwerking
- overigens
in 1986 voor d e e e r s t e keer afzonderlijk vermeld
-
gesteld dat,
n a a r m a t e meer politieke en economische souvereiniteit wordt overgedragen aan supranationale inst ellingen, h e t actief uitdragen van d e nati onale identi t e i t op c u l t x e e l terrein steeds belangrij ker wordt. 13) Dit is een doelstelling die naar alle waarschijnlijkheid als typerend voor het beleid van kleine staten kan worden beschouwd. De gedachte d a t economische en politieke handelwijzen van a n d e r e landen via e e n a c t i e v e cultuurpolitiek kunnen worden beinvloed, lijkt te optimistisch wanneer d e huidige beperkte mogelijkheden voor de export van de Nederlandse cultuur in ogenschouw worden genomen. Dit is w;?llicht anders wanneer men zich c o n c e n t r e e r t op h e t behoud van d e culturele zelfstandigheid in internationaal verband. Maar zelfs indien de mogelijkheden en middelen in ruimere m a t e t e r beschikking zouden staan, dan zijn sommigen a u t e u r s nog s t e e d s van rnening d a t consensus is vereist met betrekking t o t het antwoord op de vraag naar onze "culturele identiteit": e e n dergelij k e overeenstemming is afwezig in o n z e hedendaagse pluriforme samenleving. Voorts zou e e n dergelij k beleid goed gel nforrneerd beh oren te zijn over culturele activiteit e n die zich via d e particuliere s e c t o r afspelen (circa 90%). Een betere registrat i e van deze activiteiten is n a a r onze mening dan ook een e e r s t e vereiste voor h e t verder uitwerken van d e z e doelstelling. Momenteel ontbreken bij d e Nederlandse overheid inzichten hieromtrent. Nu d e doelstellingen van de in het e e r s t e hoofdstuk gepresenteerde typologie alle vijf de revue hebben gepasseerd, is het zinvol d e of ficie le doelst ellingen van h e t Nederlandse beleid nog eens in herinnering te roepen: "1. h e t ontwikkelen van onderwijs, wetenschap en cultuur in d e brede zin, door middel van internationale c o n t a c t e n en door h e t scheppen en ontwikkelen van wegen en inst rumen ten die zulke contacten mogelij k maken, 2. h e t bekend maken in het buitenland van de eigen cultuur, met name d e Nederlandse talen (ook het Fries) en het verlenen van medewerking aan d e presentatie van d e cultuur van andere landen in het eigen land. 3. het ondersteunen van de algemene positie van Nederland in de wereld, 0.a. in het kader van de zogenaamde "Holland Promotion", met name ook in samenwerking met a n d e r e departementen,
.
4. h e t bevorderen van b e t e r begrip voor e n g o e d e verstandhouding tussen mensen e n volken met u i t e e n l o p e n d e c u l t u r e l e achtergronden." 14) Vergelij king l e e r t d a t d e vijfde doelst elling van d e typologie, h e t behoud van d e n a t i o n a l e i d e n t i t e i t , p a s in 1986 in,de Memorie van Toeliching bij d e begroting v a n Buiten landse Zaken voor h e t e e r s t werd genoemd. Export bevordering e n h e t v e r s t e r k e n .van begrip t u s s e n s t a t e n e n volken z i j n met d e nodige terughoudendh e i d gef ormuleerd, e n a l s d e r d e respectievelij k vierde doelstelling opgenomen.
Het stimuleren van wetenschappelijke e n c u l t u r e l e uitwisselingen, volgens d e lit e r a t u u r e e n hoofddimensie van h e t i n t e r n a t i o n a l e c u l t u r e l e beleid, w o r d t door d e Nederlandse r e g e r i n g e v e n e e n s vermeld. Wij zijn op grond van h e t voorgaande van mening d a t d e huidige vier doelstellingen van h e t Nederlandse beleid a c c e p t a b e l z i j n en z i e n g e e n redenen wijzigingen h i e r o m t r e n t voor te stellen. Dit neemt niet weg d a t d e z e doeleinden bij d e huidige o r g a n i s a t i e s t r u c t u u r en beschikbare financiele middelen n i e t veel meer kunnen zijn dan intentieverklaringen. T e n e i n d e hierin verandering te kunn e n a a n b r e n g e n , d i e n t d e o r g a n i s a t i e s t r u c t u u r te worden aangepast, en moeten n a d e r e p r i o r i t e i t e n bij d e uitvoering van h e t beleid worden gesteld.
6.4
Organisatie
In e e n a a n t a l Westeuropese landen is d e uitvoering van h e t buitenlands c u l t u r e e l beleid g e d e l e g e e r d a a n e e n s e m i 4 n a f h a n k e l i j k orgaan. I n Nederland vindt uitvoer i n g van h e t beleid d a a r e n t e g e n door verschillende ministeries plaats. Ondanks h e t b e s t a a n van e e n i n t e r d e p a r t e m e n t a l e coordinatiecommissie, d e CICB, bleek onderlinge afstemming van a c t i v i t e i t e n weinig plaats te vinden. O p een a a n t a l p l a a t s e n trof f e n wij c o m p e t e n t i e pro blemen a a n e n ble k e n ministeries e l k a a r niet of onvolledig te informeren. We kregen de indruk d a t o v e r h e t geheel genomen e e n bescheiden a a n t a l b e l e i d s a c t i v i t e i t e n plaatsvond. Door d e k o r t e tijd waarbinnen h e t o n d e r z o e k moest worden uitgevoerd kon d e z e indruk niet uitgebreid m e t empirisch m a t e r i a a l worden gedocumenteerd. Dit m a t e r i a a l o n t b r a k overigens ook vaak; o n z e pogingen om b e t r o u w b a r e d a t a o m t r e n t h e t subsidiebeleid te verzamelen zijn hiervan e e n voorbeeld. Ondanks h e t f e i t d a t wij t o e g a n g t o t d e r e l e v a n t e a r c h i e v e n hadden, bleken g e a g g r e g e e r d e d a t a o v e r subsidie-aanvrag e n e n toekenningen o p e e n enkele uitzondering na te ontbreken. Zonder d e z e gegevens, die overigens bij d e a n d e r e drie case-studies op eenvoudige wijze kond e n worden verzameld, is h e t onmogelijk h e t Nederlandse beleid o p d e z e onderdelen te vergelijken m e t het e l d e r s g e v o e r d e beleid. O p d e z e en a n d e r e pun-
t e n verdient h e t aanbeveling tot e e n b e t e r e registratie van activiteiten te komen. Alhoewel wij h e t multilaterale culturele beleid niet afzonderlijk hebben bestudeerd, is e r weinig reden te veronderstellen d a t hier sprake is van e e n andere situatie. Wanneer de lange tijd die men nodig h e e f t voor het concipieren van d e Nota Multilateraal Cultureel Beleid als maatstaf geldt, kan bepaald niet worden gesproken van e e n e f f i c i e n t georganiseerde beleidssector. Anderzijds moet worden erkend d a t "bilaterale culturele betrekkingen" e e n verzarnelnaam is, volgens sommigen zelf s e e n containerbegr ip, voor een groot aan t a l uiteenlopende activiteiten. Daarnaast is het buitenlands cultureel beleid nimmer van voldoende financiele middelen voorzien geweest, waardoor d e beleidsimpact noodgedwongen gering is gebleven. Het is dan ook niet rnogelijk over verbeteringen van h e t beleid uitsluitend door middel van reorganisatie te spreken; additionele fondsen zi jn noodzakelij k teneinde t o t substantie le verbeteringen te kunnen komen.
De voorgaande kanttekeningen vormen tezamen een argument t e n gunste van h e t overwegen van reo rganisatie. Een veelgehoord voor st e l dienaangaande betref t h e t onttrekken van de beschreven dienstonderdelen aan de rninisteries. Deze zouden in 66n, o p het uitvoerend gebied autonome, organisatie kunnen worden sarnengevoegd, bijvoorbeeld in d e vorm van een zelfstandig bestuursorgaan. Als voordelen van deze constructie worden genoemd: het vermijden van bestaande overlappingen in d e werkzaamheden, het e e n halt toeroepen aan d e competentieproblemen, en g r o t e r e flexibiliteit in d e uitvoering. In d e staf van d e z e e x t e r n e organisatie zou rneer plaats kunnen worden ingeruimd voor culturele deskundigen dan in h e t huidige beleidsnetwerk h e t geval is; d e deskundigheid van h e t llveld" zou hierdoor volgens sommigen beter t o t zijn r e c h t komen. Hoe plausibel h e t voorgaande ook rnoge klinken, een enkele kanttekening is hierbij noodza kelij k. Reorganisatie heef t weinig kans van slagen, indien geen verder onderzoek wordt verricht naar d e condities waaronder reorganisatie p l a a t s moet vinden en d e haalbaarheid van (de) voorgestelde constructie(s). De geschiedenis van het buitenlands cultureel beleid in Nederland l e e r t d a t invoering van een s e m i e n a f h a n k e l i j k instituut in z e e r k o r t e tijd tot mislukken gedoemd kan raken, indien bestaande competentieperikelen doorwerken in d e o p z e t e n activiteit e n van een dergelijke instelling. De gang van zaken rondom h e t Nederlandse Instituut voor Internationale Culturele Betrekkingen uit de vijftiger jaren vormt naar onze mening e e n duidelijke illustratie van d i t punt.
Ten aanzien van een g r o t e r e betrokkenheid van het culturele veld bij vooral d e uitvoering van h e t beleid, dient men zich voorts te realiseren d a t h e t hier een heterogene verzarneling groeperingen en individuele kunstenaars b e t r e f t die zich
in e e n o n d e r l i n g e c o n c u r r e n t i e p s i t i e bevinden o p d e nationale e n i n t e r n a t i o n a l e rnarkt. In h o e v e r r e men bereid is t o t c o n s t r u c t i e v e samenwerking in h e t kader v a n e e n s e m i d n a f h a n k e l i j k overheidsorgaan z a l n a d e r o n d e r z o c h t dienen te worden. Vergelijkingen m e t serni-autonome i n s t i t u t e n in h e t buitenland kunnen instructief zijn; o p sommige p u n t e n zijn d e verschillen e c h t e r g r o t e r dan d e mogelijke overeenkornsten. Het model van h e t Zweedse I n s t i t u u t b i e d t de m e e s t e aanknopingspunten m e t d e Nederlandse situatie. Het Goethe-Insti t u t e n de British Council drijven voor e e n belangrij k d e e l op h u n taalgebonden a c t i v i t e i t e n . Ook q u a omv a n g gaan d e z e instellingen d e mogelijkheden van e e n klein land als Nederland
te boven. Het Zweedse I m t i t u u t combineert d a a r e n t e g e n o p e e n meer bescheiden s c h a a l voorlichting, uitwisselingsactiviteiten en culturele vertegenwoordiging van Zweden o v e r d e grenzen. Grondslag e n u i t v o e r i n g van d i t model h e e f t in h e t r e c e n t e verleden e e n a a n t a l a n d e r e regeringen g&inspireerd t o t h e t doen van vergelijkbare voorstellen. De suggesties van P e r Himmelstrup t e n a a n z i e n van d e buitenlandse cultuurpolitiek van Denemarken zijn duidelijk g e e n t o p h e t Zweedse voorbeeld. Hij schrijft: "Het is duidelijk d a t e e n b e t e r e c o o r d i n a t i e tussen d e b e t r o k k e n partijen CCn van d e belangrijkste voorwaarden tot v e r b e t e r i n g vormt. Ik persoonlijk ben e r voorstander van a l l e a f z o n d e r l i j k e e l e m e n t e n samen te brengen in e e n "Denemarken Huis" in Kopenhagen. Men z o u moeten t r a c h t e n hier a l les te verzamelen d a t o v e r Denemarken in buitenlandse t a l e n is verschee n vertalingen van Deense boeken. O o k d e rnaterialen t e r ondernen s t e u n i n g van h e t onderwijs in d e Deense t a a l of o v e r Denemarken zouden hier rnoeten worden verzameld - met i n b e g r i p van dials, banden e n films. Het "Denernarken Huis" z o u een natuurlij k e th uisbasis en s e c r e t a r i a a t vormen voor d e vele Denen e n g e v e n b u i t e n l a n d e r s in d e w e r e l d die d e Deense t a a l onderwijzen voorlichting over Denemarken. (...). Het z o u een p l a a t s moeten zijn waar buitenlanders die m e e r o v e r Denernarken te w e t e n willen kornen, zoals s t u d e n t e n , o n d e r z o e k e r s e n journalisten, n a a r t o e kunnen g a a n e n a s s i s t e n t i e krij'gen. Naast e e n bibliotheek, materiaalverzamelingen e n studieboeken zou e r tevens p l a a t s rnoeten zijn voor kleine exposities, filrnvoorstellingen e n rneer algemene f a c i l i t e i t e n . Naast h e t dagelijks werk van d e instelling zou h e t rnogelijk moeten zijn d e a a n v o e r van relevan te e n a c t u e l e in f o r m a t i e te verzorgen voor instelling e n , d o c e n t e n e n anderen die "in het veld" a c t i e f zijn." 15)
...
Himmelstrup is z i c h e r v a n bewust d a t de totstandkorning van e e n "Denernarken Huis" o p k o r t e termijn n i e t rnogelijk is. Een a a n t a l van d e g e s u g g e r e e r d e werkzaarnheden kunnen ti jdens e e n overgangsfase e c h t e r ook door e e n " s e c r e t a r i s voor Cultuur" worden verricht. T e n e i n d e d e kosten-baten verhouding z o gunstig mogelijk te l a t e n uitvallen, geef t de a u t e u r d e in h e t buitenland o p te richten c e n t r a e e n multifunctioneel karakter:
"Men maakt waarschijnlij k een beter gebruik van de beschikbare middelen, indien de belanghebbende partijen (uit de handels- en toeristensector, indust rie en cult urele sfeer) zouden sarnenwerken aan de to tstandkoming van "Denemarken Huizen" buiten Denemarken. Dit zou de kosten verbonden aan het huren van ruimte elders voor de afzonderlijke deelnemende groepen verlagen; het zou een aanzienlij k economischer gebruik van secretariaatsen bibliotheekvoorzieningen betekenen; kleine expositie - en conferentieruimten zouden beschikbaar zijn; een afgewogen, coherente presentatie van ons land zou hierdoor mogelijk worden; buitenlanders en Denen uit verschillende kringen zouden elkaar hier kunnen ontmoeten." 16)
Door het toevoegen van culturele taken aan best aande multi f unctionele centra '
kan woren geprofiteerd van een reeds aanwezige infrastructuur. Hierdoor kunnen hoge overheadkosten zoals bij de huidige Nederlandse instituten in het buitenland worden vermeden. Een tweede alternatief is het uitbreiden van de huidige werkzaamheden van de Nederlandse instit u ten. Beide standpunten kennen vooren tegenstanders. Ook hier geldt dat nader onderzoek naar de kosten-baten verhouding van beide alternatieven is gewenst.
Nederland beschikt voor de uitvoering van het bilaterale culturele beleid over een aantal instrumenten waaronder culturele accoorden, instituten in het buitenland, het Taalunieverdrag, culturele attache's. Ahoewel de Wereldomroep vaak wordt toegevoegd aan deze opsornrning, moet worden opgemerkt dat laatstgenoemde
als
een
onafhankelijke
stichting
in
unilateraal
verband
f unctioneert. Uit . de NedeTlandse case-studie i s gebleken dat enkele van deze instrumenten niet voldoen aan de eisen die aan een actief buitenlands cultureel beleid moeten worden gesteld; zoals flexibiliteit en de continue culturele aanwezigheid van Nederland in belangrijke buitenlandse hoofdsteden. Ook komt het voor dat instrumenten niet langer de r o l vervullen waarvoor zij destijds in het leven werden geroepen.
C ulturele accoorden Een goed voorbeeld van dit laatste vormen de culturele accoorden. Werden deze in de jaren die volgden op de Tweede Wereldoorlog afgesloten teneinde het culturele verkeer tussen de westerse staten weer op gang te brengen, thans vinden
vele c u l t u r e l e uitwisselingen buiten h e t k a d e r van d e z e verdragen plaats. Dit g e l d t a l t h a n s voor h e t c u l t u r e l e v e r k e e r tussen Westerse landen. In de r e l a t i e s m e t Oost europese landen vormen d e a c c o o r d e n e e n noodza kelij k inst rumen t bij h e t d e totstandkoming van c u l t u r e l e uitwisselingen. In d e praktijk blijkt e c h t e r d a t g e m a a k t e a f s p r a k e n s l e c h t s moeizaam worden nageleef d. Niet alleen voldoen e e n a a n t a l van d e z e landen, m e t name de Sovjetunie, n i e t aan h e t reciproc i t e i t s v e r e i s t e d a t a a n d e verdragen ten grondslag ligt, ook bieden d e a c c o o r d e n nauwelij ks mogelij kheden voor e e n vrijere st room van informatie e n mensen t u s s e n O o s t e n West. De k e u z e van landen w a a r m e e men a c c o o r d e n afsluit, v i n d t in d e p r a k t i j k veelal o p a d h o c basis plaats, d i t ondanks d e door d e overheid geformuleerde g e o g r a f i s c h e prioriteiten. Een g r o o t d e e l van d e bestedingen in bilateraal v e r b a n d vindt o p basis p l a a t s van de uitvoeringsprotocollen, w a a r d o o r h e t o p h e f f e n van d e z e verdragen alt h a n s o p dit moment geen r e e e l a l t e r n a t i e f is. We1 kan h e t beleid t e r z a k e o p e n k e l e p u n t e n worden aangepast. De afzwakking van d e rol van c u l t u r e l e verdragen in d e betrekkingen m e t a n d e r e w e s t e r s e landen is hierbij e e n e e r s t e stap, e v e n a l s h e t in d e c u l t u r e l e betrekkingen m e t Derde W ereldlanden toekennen van p r i o r i t e i t a a n d e voormalige kolonien en d e landen van herkomst van in Nederland verblijvende e t n i s c h e minderheden. Instituten T e n a a n z i e n van d e i n s t i t u t e n o n t b r e e k t e e n duidelijk beleid. Door d e uiteenlopende a c h t e r g r o n d e n , taken e n beheersvormen lijkt e e n dergelijk beleid ook in d e nabije toekomst vrijwel onbereikbaar. Bij wijze van a l t e r n a t i e f zou kunnen worden t o e g e w e r k t naar h e t in d e vorige paragraaf beschreven model van d e "Denemarken Huizen". Ook kan worden bezien of t a k e n kunnen worden toegevoegd a a n d e huidige werkzaamheden van de i n s t i t u t e n . De wetenschappelijke voorposten in h e t buitenland dienen naar o n z e mening zoveel mogelijk te worden g e d r a g e n door d e u n i v e r s i t e i t e n , die als voornaarnste a c h t m b a n van d e z e instit u t e n fungeren. Taalunie De moeizame s t a r t van d e Taalunie e n d e nadruk die men legt o p h e t coordin e r e n van taalgebonden a c t i v i t e i t e n binnen Nederland e n d e Vlaamse gemeenschap, beperken d e rol d i e d i t orgaan kan vervullen in d e buitenlandse c u l t u u r -
politick. Naast de Taalunie verdient intensivering van de samenwerking met de Bondsrepubliek nadere aandacht. Veel Germanisten in het buitenland moeten een bijvak volgen dat uit Nederlands of C6n van de Scandinavische talen bestaat. De mogelijkheid door samenwerking met het Goethe-Institut de belangstelling van Germanistiek studenten voor de Nederlandse taal te stimuleren, dient nader te worden bezien. Cultureel tijdschrijft Over de noodzaak van de (her)oprichting van een Engelstalige culturele periodiek lijken alle betrokkenen het eens te zijn. Enkele jaren geleden reageerde WVC af wijzend op een voorstel in deze richting van de Stichting "Ons Erfdeel"; men was bevreesd dat de uitvoering van "The Low Countries" te zeer op Vlaanderen gericht zou zijn. Inmiddels is door WVC een initiatief genomen tot een nieuw Engelstalig cultureel tijdschrift. Een culturele periodiek maakt het mogelij k in het buitenland verblijvende "cultuurdrager s" gericht te benaderen. Teneinde in internationaal verband een rol van betekenis te kunnen vervullen, en niet het risico te lopen als spreekbuis van de overheid te worden gezien, dient de redactie een onafhankelijke status te krijgen en te bestaan uit deskundigen af komstig uit het culturele veld. Overige informatiegebonden activiteiten Andere informatiegebonden activiteiten kunnen naar onze rnening opnieuw worden samengevoegd met het buitenlands cultureel beleid. Dat scheiding van deze activiteiten niet gewenst is blijkt uit de na 1981 ontstane problemen met de taakafbakening tussen de betrokken af delingen van Buitenlandse Zaken. Het gekunstelde karakter van het onderscheid tussen "niet-po litieke voorlichting" en "culturele samenwerking" wordt te meer duidelij k wanneer we besef fen dat deze werkzaamheden op de buitenlandse posten door CCn en dezelfde persoon of afdeling worden verricht.
6.6
Slot
Overheidsuitgaven op het terrein van de cultuur worden door velen als een luxe gezien, zeker in een tijd waarin omvangrijke economische problemen vrijwel dagelijks onze aandacht vragen. De kosten die verbonden zijn aan een actieve
c u l t u u r p o l i t i e k zijn immers vrijwel onmiddellijk z i c h t b a a r , terwijl d e b a t e n vaak l a n g o p z i c h l a t e n w a c h t e n . Dit g e l d t in v e r s t e r k t e m a t e voor d e uitgaven t e n b e h o e v e van h e t buitenlands c u l t u r e e l beleid. T o e n Lang minister van C u l t u u r in F r a n k r i j k werd, s t o n d men aanvankelijk sceptisch t e g e n o v e r e e n verruiming van h e t budget e n de nieuwe i n t i a t i e v e n die op h e t gebied van d e c u l t u u r werden ondernomen. Na k o r t e tijd begon h e t Franse publiek d e z e bijzondere a a n d a c h t voor c u l t u u r e c h t e r te w a a r d e r e n ; hierdoor z a l h e t voor d e nieuwe F r a n s e reger i n g n i e t eenvoudig z i j n de uitgaven o p h e t t e r r e i n van d e cultuurpolitiek t e r u g te dringen.
Wellicht kan Nederland van d e z e ontwikkelingen ie ts leren. Nederland heef t z i c h e e r d e r i n t e r n a t i o n a a l g e p r o f i l e e r d door voorstander te zijn van bovengemiddelde uitgaven voor d e ontwikkelingssamenwerking. Toepassing van d e hierboven gesugg e r e e r d e wijzigingen in de buitenlandse cultuurpolitiek v r a a g t s l e c h t s e e n f r a c t i e van d e bestedingen die jaarlijk t e n behoeve van h e t ontwikkelingsbeleid word e n gedaan. Of men d i t e r v o o r over h e e f t is afhankelijk van de w a a r d e die w o r d t g e h e c h t a a n d e bekendheid van d e Nederlandse c u l t u u r over d e grenzen. Momenteel beschikken we n i e t o v e r inst rumenten' die h e t mogelij k maken d e ind r u k die men in h e t buitenland van Nederland h e e f t te meten. In d i t o p z i c h t is d e afwezigheid van wetenschappelijke e n beleidsgerichte studies r e p r e s e n t a t i e f v o o r d e s t a n d van z a k e n in h e t veld. Gegeven d e k o r t e tijd waarin o n d e r z o e k moest worden v e r r i c h t kan ook dit r a p p o r t n i e t m e e r zijn dan e e n e e r s t e t e r reinverkenning o p e e n , a l t h a n s w a t Nederland b e t r e f t, ongecultiveerd gebied.
Noten Zie: Raad van Europa, Methods for Evaluation of National Cultural Policies, Straatsburg 1985, blz. 6; A. Fetveit, International Cultural Statistics, S traatsburg 1985. Zie hiervoor ook: U. Gori, La Diplomazion Culturale Multilaterale Dell Italia, Rome 1970, gecit. .in: A. ' ~ a i g h , Cultural Diplomacy in Europe, Straatsburg 1974, blt. 90-91. Gecit. in: i h e ~conornist,2 November 1985, blz. 26. U. Rosenthal e.a., Prestige van de departementen, in: Acta Politica 198612, biz. 133-148. W. Boell, Die Entdeckung der Entwicklungslander in der auswartigen Kulturpolitik, Vierteljahresberichte, 1980, blt 221. J. C a r t e r , Memorandum for Director Inrernational Communication ~ i e n c ~ , Wzshington 1978, blz. 3. Zie bijvoorbeeld: A. de Swaan, De Olyrnpische Hoogte, Amsterdam 1985. J. Carter, 1978, op.cit. blz. P. Himmelstrup, The Need for Cultural Cooperation, z.p.z.j., blz. 2. F. Ninkovich, 1981, op.cit., blz. 181. M. Flack, Results and Efforts of Study Abroad, International Exchange of P a o l e : A Reassessment. The Annals of t h e American Academy of Political Social Science 1976, blz. 115-1 16. Vergaderjaar 1984-85, 18 856, nrs. 1-2, blz. 7. Vergaderjaar 1985-86, 19 200, hfdst. 5, nrs. 1-7. Vergaderjaar 1984-85, 18856, nrs. - - 1-2, blz. 4. P. Himmelstrup, 1975, 01 16) ibid, blz. 7-9. -