Vertrouwen, geluk en de financiële situatie van huishoudens
Hoofdstuktitel
Nederlandse huishoudens zijn somber over hun financiële toekomst. Het gemiddelde financiële vermogen van de huishoudens is echter behoorlijk toegenomen. Dit blijkt uit een analyse van de nieuwste gegevens van DNB Household Survey, een jaarlijks terugkerend onderzoek naar de financiële situatie van de Nederlandse huishoudens. De stijging van het financiële vermogen komt vooral voor rekening van het pensioenvermogen, waarop gezinnen geen invloed kunnen uitoefenen. Tegelijkertijd zijn ook de tegoeden op spaarrekeningen toegenomen. Tegenover deze voorkeur voor relatief veilige beleggingen staat een toename van het aandeel van hypotheken met een korte rentevaste periode. Hierdoor worden de financieringskosten van de huishoudens steeds gevoeliger voor veranderingen van de rente. Dit is voordelig wanneer de rente daalt, maar leidt snel tot hogere lasten bij een stijging van de rente. Overigens kiezen kwetsbare huishoudens met lage inkomens ook vaker voor een hypotheek met een looptijd langer dan vijf jaar. Ook de risico’s van een daling van de huizenprijzen zijn toegenomen. Het aantal gezinnen dat na een daling van 20% te maken zou krijgen met een hypotheek die hoger is dan de waarde van het huis is toegenomen ten opzichte van vorig jaar. Vooral huizenbezitters in de lagere inkomensgroepen zijn kwetsbaar voor een daling van de huizenprijzen.
DNB
/ Kwartaalbericht Maand 2005
59
Vertrouwen, geluk en de financiële situatie van huishoudens
Inleiding Na een moeilijk 2003 was ook 2004 een lastig jaar voor de huishoudens. Het reëel beschikbaar inkomen is volgens recente cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (cbs) in 2004 met 1,4% gedaald. Een aanzienlijk deel van deze daling komt door een toename van de sociale premies waaronder pensioenpremies. Dit artikel geeft een nadere beschouwing van de financiële situatie van Nederlandse huishoudens. Eerst wordt, op basis van gegevens van verschillende statistische bureaus, een internationale vergelijking gemaakt van het financiële bezit en de schulden van de Nederlandse huishoudens. Dan volgt een gedetailleerde analyse van de ontwikkelingen in de bezittingen en schulden van de huishoudens op basis van dnb Household Survey (dhs). Speciale aandacht krijgen woninghypotheken, verreweg de belangrijkste component van de schuld van de Nederlandse huishoudens. Er wordt ook nader ingegaan op de al vaker opgemerkte trend naar hypotheken met een korte rentevaste periode1. Deze trend leidt ertoe dat huishoudens gevoeliger worden voor veranderingen van de rente. De afgelopen jaren is de rente vooral gedaald, maar in het geval van een sterke verhoging van de rente brengt deze rentegevoeligheid risico’s met zich. Daarnaast worden de gevolgen van een eventuele daling van de huizenprijzen voor de balanspositie van de huishoudens bekeken. Tot slot worden het consumentenvertrouwen en het geluk van de Nederlandse huishoudens aan een nader onderzoek onderworpen. Het lage consumentenvertrouwen wordt gezien als één van de belangrijkste oorzaken voor het achterblijven van de consumentenbestedingen. Met behulp van de gegevens uit dhs is het mogelijk te achterhalen welke huishoudens somber zijn over hun toekomstige financiële situatie en of er een verband is met hun vermogens- of inkomenspositie of met meer subjectieve elementen zoals het algehele geluksgevoel.
Nederlandse pensioenvermogens sterk toegenomen Tabel 1 toont de balanspositie van Nederlandse huishoudens in vergelijking met huishoudens in het Eurogebied als geheel, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Een aantal zaken valt op bij een vergelijking van de cijfers van 2003 met die van 2004, voor zover de cijfers voor 2004 al beschikbaar zijn. In Nederland, het vk en de vs zijn zowel het financieel bezit als de schuld van de huishoudens als percentage 60
van het bruto binnenlands produkt (bbp) in 2004 gestegen ten opzichte van 2003. Voor de vs en het vk leidt dit ertoe dat het netto financieel bezit (bezit minus schuld) gelijke tred houdt met het bbp. Voor Nederland is het netto financieel bezit ten opzichte van het bbp behoorlijk toegenomen. Dit is vooral te danken aan de sterke groei van de vermogens van de pensioenfondsen, veroorzaakt door de koerswinsten die pensioenfondsen behaald hebben op het belegde vermogen, de gestegen premies en nauwelijks gestegen uitkeringen. De tabel laat niet zien dat door de lage rente ook de contante waarde (tegen ‘fair value’) van de verplichtingen van de pensioenfondsen fors is gestegen. Spaartegoeden van Nederlandse huishoudens, die deel uitmaken van de geldhoeveelheid in brede zin (m3), zijn in 2004 fors gestegen, terwijl meer risicovolle beleggingen als aandelen minder geliefd waren. Hierdoor is het aandelenbezit van huishoudens in procenten van het bbp in Nederland zelfs gedaald, terwijl dit in het vk en de vs is toegenomen. De stijging van de waarde van het huizenbezit is in Nederland bescheiden vergeleken met de forse stijgingen in de vs en het vk. Aan de passiva zijde van de balans zijn zowel in Nederland als in het vk en de vs de schulden sterk toegenomen, met 4 (vs) tot 6 (nl en vk) procentpunten van het bbp. Bij een internationale vergelijking valt op dat Nederland, met betrekking tot de balanssamenstelling van gezinnen, op bepaalde punten sterk afwijkt van het Eurogebied als geheel. Juist op die punten, met name pensioenvermogen en leningen, is de overeenkomst met het Verenigd Koninkrijk opvallend. Grote verschillen tussen Nederland en de vs blijken vooral te bestaan op het gebied van het aandelenbezit en de pensioenen. Het aandelenbezit in de vs is veel groter dan in Nederland, terwijl het pensioenvermogen in de vs veel lager is. Een voor de hand liggende verklaring hiervoor is dat huishoudens in de vs voor een groter deel zelf verantwoordelijk zijn voor hun pensioenvoorziening. Een gedeelte van deze besparingen komt dan in aandelen en obligaties terecht. In Nederland (en ook in het vk) vinden deze besparingen indirect via pensioenfondsen hun weg naar aandelen en obligaties. Het netto financieel vermogen van huishoudens in de vs is ook veel groter dan in Nederland, het vk en het Eurogebied als geheel.
Financieel bezit huishoudens blijft stijgen De informatie die op nationaal niveau, bijvoorbeeld van het cbs, beschikbaar is, leent zich uitstekend voor DNB
/ Kwartaalbericht September 2005
Vertrouwen, geluk en de financiële situatie van huishoudens
Tabel 1 Balanssamenstelling gezinnen 1995 en 2003/2004 Procenten van het bbp
Eurogebied1
Nederland
Financiële activa m3 Obligaties Aandelen Pensioenvermogen2 Overig Totale financiële activa
Verenigd Koninkrijk
Verenigde Staten
1995
2003
2004
1995
2003
1995
2003
2004
1995
2003
2004
55
60
62
66
60
65
72
74
45
48
47
9
10
10
24
19
7
8
9
26
19
19
47
47
46
39
52
53
41
43
133
148
151
128
154
162
36
49
138
140
143
84
90
91
5
1
1
3
4
9
5
4
4
4
4
243
272
281
167
184
273
265
273
292
308
312
63
Financiële passiva Leningen Overig Netto financieel vermogen
104
110
44
52
67
87
93
66
84
88
0
0
0
3
4
7
8
10
3
3
4
181
167
171
120
128
198
170
170
223
221
221
Waarde huizenbezit3
123
211
214
199
244
146
233
245
117
146
153
1 Alle eurolanden met uitzondering van Griekenland, Ierland en Luxemburg. 2 Inclusief levensverzekeringen en overige verzekeringstechnische voorzieningen. 3 Eurogebied betreft Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en Nederland.
Bron: cbs (Nederland, herziene cijfers 2003, 2004); eurostat (Eurogebied); National Statistics (vk); Flow of Funds Accounts, Board of Governors of the Federal Reserve System (vs); Waarde huizenbezit betreft deels eigen berekeningen mede op basis van Babeau en Sbano (2003).
een internationale vergelijking of voor een analyse van nationale ontwikkelingen. De achtergrondkenmerken waarmee specifieke groepen kunnen worden onderscheiden, ontbreken echter in deze cijfers. Sinds 2003 maakt dnb gebruik van dnb Household Survey (dhs) om gedetailleerde informatie te krijgen over de financiële situatie en het financiële gedrag van huishoudens. Voor een zorgvuldige analyse van de risico’s die huishoudens bewust nemen of onbewust lopen op financieel gebied, is deze informatie essentieel. dhs bevat informatie over meer dan 1.500 huishoudens die jaarlijks vragen beantwoorden over hun inkomsten, uitgaven, bezittingen en schulden. Na toepassing van wegingsfactoren zijn deze huishoudens representatief voor de Nederlandse huishoudens. Tabel 2 toont dat de netto vermogenspositie van huishoudens (exclusief pensioenvermogen) het afgelopen jaar behoorlijk is verbeterd. Dit is opmerkelijk omdat het reëel beschikbaar inkomen van de gezinnen is gedaald. De gestegen vermogens van de huishoudens zijn dan ook vooral te danken aan een stijging van de vermogensprijzen. Een slag om de arm is hier noodzakelijk, omdat de cijfers voor 2005 nog niet definitief
zijn. Het gemiddelde netto vermogen komt uit op ruim eur 148.000 in 2005 tegenover ruim eur 134.000 in 2004, een stijging van meer dan 10%. Aan deze verbetering ligt zowel een stijging van het bezit als een daling van de schuld ten grondslag. De stijging van het bezit slaat vooral neer in het financiële bezit en dan met name in de betaal- en spaarrekeningen, obligaties en beleggingsfondsen. De stijging van de tegoeden op betaal- en spaarrekeningen in een tijd waarin het consumentenvertrouwen bijzonder laag is, wijst erop dat huishoudens een buffer opbouwen om financiële tegenslagen op te kunnen vangen. Het gemiddelde bedrag dat Nederlandse huishoudens achter de hand houden op een betaal- of spaarrekening loopt vanaf 2000 gestaag op met ongeveer eur 2.000 per jaar, van eur 9.400 in 2000 tot eur 18.400 in de laatste meting van 2005. Samen met een stijging van aandelenbezit, vooral indirect door beleggingsfondsen, leidt dit tot een stijging van het financiële bezit met 15% ten opzichte van 2004, tot een niveau van ruim eur 41.000. Hiermee is het financiële bezit van de Nederlandse gezinnen uitgekomen boven het niveau van eind 2001, toen de aandelenmarkten nog een stuk hoger stonden.
DNB
/ Kwartaalbericht September 2005
61
Vertrouwen, geluk en de financiële situatie van huishoudens
wordt uitgesplitst naar inkomensgroepen, komt een iets genuanceerder beeld naar voren. Iedere inkomensgroep bevat 20% van de Nederlandse gezinnen, gerangschikt van laag (1) naar hoog (5) netto inkomen. In alle inkomensgroepen is het aantal huishoudens met schuld afgenomen. De gemiddelde schuld van de huishoudens
Met de interpretatie van de daling van de gemiddelde schuld moet voorzichtigheid worden betracht. De ervaring van 2004 leert dat in de definitieve enquêteresultaten over 2005 de schuld hoger kan uitvallen dan in de voorlopige cijfers die nu voorhanden zijn. Wanneer de ontwikkeling van de schuldpositie
Tabel 2 Activa en passiva van Nederlandse huishoudens op basis van dnb Household Survey 1993-2005 (percentages en gemiddelde bedragen per huishouden)
1995
1999
2004
2005
2005 naar inkomensgroepen 1
2
3
4
5
66,6 4,7 2,0 10,5 2,4 4,9 4,4 4,6
61,5 3,6 3,9 10,1 5,8 8,9 4,3 1,9
50,6 5,5 7,9 8,5 10,3 11,2 3,1 2,9
44,1 2,5 8,9 12,2 12,5 13,5 3,9 2,5
33,3 8,6 7,6 14,3 11,1 13,9 3,5 7,6
41336
12232
23995
40224
49051
81629
21,0 79,0 73,4 68,8 4,6 4,0 1,6
17,8 82,2 74,1 74,0 0,2 5,2 2,9
23,4 76,6 69,1 65,1 4,0 5,3 2,2
21,7 78,3 74,0 66,7 7,3 3,6 0,6
19,3 80,7 76,4 72,9 3,5 3,6 0,7
21,8 78,2 72,2 67,2 4,9 3,8 2,3
196515
68735
102560
185412
253950
374348
Vermogenstitels Bank- en spaarrekeningen Obligaties Aandelen Beleggingsfondsen Lijfrenten/koopsompolissen Kapitaalverzekeringen Spaarloon Overige financiële bezittingen Totale financiële bezittingen (eur)
Totale financiële bezittingen Totale niet-financiële bezittingen Onroerend goed Eigen huis Ander onroerend goed Voorraad duurzame goederen Overig Totale bezittingen (eur)
Als % van totale financiële bezittingen 45,8 36,8 45,3 44,5 2,2 2,1 4,7 5,7 12,0 22,2 7,5 7,2 14,1 18,9 10,3 11,9 3,2 2,7 11,7 10,1 14,4 7,4 12,5 12,2 2,6 4,2 4,1 3,6 5,7 5,7 3,9 4,7 21379
27078
35934
Als % van totale bezittingen 22,0 20,5 19,2 78,0 79,5 80,8 72,5 75,2 75,2 66,5 70,2 70,0 6,0 5,0 5,2 5,5 4,3 4,0 0,0 0,0 1,5 97298
131886
186707
Verplichtingen Als % van totale schulden Totale schuld (eur) Hypotheek en onroerend goed Niet-hypothecair krediet Andere schulden Studieleningen
Totale schulden Netto vermogen Aantal waarnemingen
32788
35885
52395
48020
14761
26043
44742
62608
92528
89,9 4,9 4,5 0,7
93,0 3,7 2,4 1,0
90,8 5,9 2,1 1,3
94,9 2,8 1,7 0,6
90,6 5,9 0,3 3,1
93,2 3,6 1,0 2,2
96,8 2,9 0,1 0,2
97,3 1,6 0,8 0,2
93,6 2,8 3,5 0,2
Als % van totale bezittingen 33,7 27,2 28,1 24,4 66,3 72,8 71,9 75,6
21,5 78,5
25,4 74,6
24,1 75,9
24,7 75,3
24,7 75,3
90
226
329
278
301
2652
1355
1542
1224
Bron: dnb Household Survey.
62
DNB
/ Kwartaalbericht September 2005
Vertrouwen, geluk en de financiële situatie van huishoudens
Tabel 3 Deelname van huishoudens per inkomensgroep Procenten
1995 per inkomensgroep 1 Aandelen Beleggingsfondsen Bedrijfssparen Roodstaan
2
2005 per inkomensgroep
3
4
1
5
2
3
4
5
3
4
8
12
24
9
10
12
16
28
6
10
12
18
32
11
13
22
32
35
7
23
36
51
58
15
27
39
50
56
12
14
10
8
10
15
15
11
5
5
Bron: dnb Household Survey.
met schulden is echter behoorlijk gestegen in alle inkomensgroepen met uitzondering van de hoogste. Voor de laagste inkomensgroep stijgt door deze ontwikkeling de gemiddelde schuld van de huishoudens. In deze groep hebben minder huishoudens dus meer schuld, wat duidt op een toegenomen risico. Tabel 3 toont het percentage van de huishoudens in dhs dat aangeeft bepaalde vermogenstitels of schulden te hebben. Opvallend is dat het aantal huishoudens dat aangeeft te beleggen in aandelen of beleggingsfondsen in 2005 fors hoger is dan in 1995. Vooral in lagere inkomensgroepen is de participatie in dit deel van de financiële markten sterk gestegen. Verder is het spaarloon veel populairder bij de hogere inkomensgroepen dan bij de lage inkomensgroepen. Een gedeelte van het verschil in deelname aan bedrijfsspaarregelingen tussen hoge en lage inkomens wordt verklaard doordat bij de lage inkomens veel respondenten geen betaald werk
verrichten en daarom niet kunnen deelnemen aan bedrijfssparen. Bovendien kunnen de hogere inkomens het geld beter missen en profiteren zij meer van de fiscale voordelen van de spaarloonregeling. Roodstaan op rekening courant was in 1995 redelijk gelijk verdeeld over de inkomensgroepen. In 2005 komt dit echter veel vaker voor bij de lage inkomens dan bij de hoge inkomens.
Hypotheek met korte rentevaste periode populair De laatste tijd wordt op meerdere plaatsen melding gemaakt van een trend naar het afsluiten van hypotheken met korte rentevaste periodes of zelfs variabele rentevoeten. Deze trend naar kortere looptijden lijkt zich in 2005 door te zetten. Terwijl in 2003 bij 21% van de huishoudens met een hypotheek binnen twee jaar de
Tabel 4 Rente en aandeel per oorspronkelijke looptijd van uitstaande hypotheken Procenten
Enquête 2003
Enquête 2004
Gemid- Aandeel delde rente
Enquête 2005
Rentevaste periode
Aandeel
t/m 2 jaar 2 t/m 5 jaar 5 t/m 10 > 10
4
4,4
5
3,7
6
3,6
25
5,4
28
5,1
28
5,0
43
5,9
44
5,6
44
5,
27
6,1
23
6,0
22
5,8
Totaal
5,7
Gemid- Aandeel delde rente
5,3
Gemiddelde rente
5,1
Bron: dnb Household Survey.
DNB
/ Kwartaalbericht September 2005
63
Vertrouwen, geluk en de financiële situatie van huishoudens
rente opnieuw moest worden vastgesteld, is dat in 2004 en 2005 opgelopen tot respectievelijk 28% en 31%. De resterende looptijd is een goede indicator voor de risico’s die huishoudens lopen als er zich op korte termijn een rentestijging voordoet. Deze indicator is echter niet direct te koppelen aan een verandering van het gedrag van huishoudens. Om een beter beeld te krijgen van veranderingen van het gedrag van huishoudens, is het interessant naar de oorspronkelijke looptijd van hypotheken te kijken. Het aantal uitstaande hypotheken waarvan de oorspronkelijke looptijd twee jaar of korter is, is opgelopen van 4% in 2003 naar 6% in 2005. Hoewel deze verschuivingen weinig spectaculair lijken, moet worden bedacht dat massa traag is en een groot deel van de huishoudens met een hypotheek zich in het verleden voor een langere periode op de rente heeft vastgelegd. Tabel 5 laat een veel sterkere verschuiving naar een korte rentevaste periode laten zien voor de huishoudens die in de laatste enquête (voorjaar 2005) aangeven hun hypotheekrente onlangs (2004 of later) te hebben vastgesteld. De reden voor de toegenomen en nog steeds toenemende populariteit van de korte rentevaste periode ligt in de lage rente. Tabel 5 laat zien dat voor recent afgesloten hypotheken met een korte looptijd gemiddeld een rente van 3,6% wordt betaald, tegenover 4,7% voor hypotheken met een looptijd van meer dan tien jaar. Vergeleken met de resultaten van de enquête van 2003 valt echter vooral de daling van de lange rente op. In dezelfde periode is de korte rente veel minder gedaald. Het risico van een korte rentevaste periode ligt in de toegenomen rentegevoeligheid. Deze rentegevoeligheid is een voordeel voor huishoudens in tijden van
dalende rente, zoals de afgelopen jaren. Tabel 4 laat inderdaad zien dat de gezinnen die nu een hypotheek met een korte looptijd hebben, een veel lagere rente betalen dan gezinnen met een hypotheek met een lange looptijd. Dit voordeel zal echter omslaan in een nadeel wanneer de rente gaat stijgen. Overigens blijkt dat vooral bij de hoogste inkomensgroepen de hypotheek met een korte looptijd erg populair is geworden. Voor de lagere inkomensgroepen is de trend minder eenduidig. De rentevaste periode van twee tot en met vijf jaar, die bij de enquête van 2003 nog het meest geliefd was, is minder populair geworden. In de laatste enquête zijn zowel de langere als de kortere rentevaste periodes meer geliefd. Zoals eerder geconstateerd in het dnb Kwartaalbericht van juni dit jaar, loopt de rentevaste periode van een groot deel van de hypotheken in de laagste inkomensgroep binnenkort af. Toch lijkt het er niet op dat deze groep meer risico neemt dan andere inkomensgroepen. Een groot deel van de hypotheken waarvan de rentevaste periode afloopt, is in het verleden voor vijf of tien jaar vastgezet. Vooral in 1999 zijn erg veel hypotheken overgesloten. Huishoudens die toen voor een looptijd van vijf jaar kozen, hebben in 2004 opnieuw de rente kunnen vastzetten. Gezien de ontwikkeling van de rente ligt het voor de hand dat deze hypotheken tegen een lagere rente zullen worden voortgezet. De kans dat de nieuwe rentevaste periode twee jaar of korter is, is de laatste jaren wel fors toegenomen. De grootste kans daarop bestaat bij de 20% hoogste inkomens. Grafiek 1 Aandeel rentevaste periode van recent afgesloten hypotheken voor hoge en lage inkomens Procenten
Tabel 5 Rentevaste periode van recent afgesloten hypotheken
100 90
Procenten
80
Enquête 2003 Rentevaste periode
70
Enquête 2005
60
Gemiddelde rente
Aandeel2
15
4,0
30
3,6
46
5,1
29
4,2
27
5,4
26
4,5
12
6,1
15
4,7
Aandeel1
Gemiddelde rente
50 40 30 20 10
t/m 2 jaar 2 t/m 5 jaar 5 t/m 10 > 10
0 Enquête 2003 Enquête 2005 Enquête 2003 Enquête 2005 Hoog Hoog Laag Laag
t/m 2 jaar 1 Aantal waarnemingen 155. 2 Aantal waarnemingen 116. Bron: dnb Household Survey.
64
2 t/m 5 jaar
5 t/m 10 jaar
> 10 jaar
Bron: dnb Household Survey.
DNB
/ Kwartaalbericht September 2005
Vertrouwen, geluk en de financiële situatie van huishoudens
Huishoudens somber maar gelukkig Het schatten van het consumentengedrag speelt een belangrijke rol bij het maken van conjunctuurvoorspellingen, omdat de consumenten de ontwikkelingen in de economie in belangrijke mate bepalen. Om een goede inschatting van het gedrag van de consumenten te maken, analyseren economen verschillende maatstaven van het consumentenvertrouwen. In Nederland berekent het cbs een maatstaf van het Nederlandse consumentenvertrouwen. Deze is in grafiek 2 afgebeeld samen met de ontwikkeling van de Nederlandse consumentenbestedingen. Het is duidelijk te zien dat sinds 2000 zowel het consumentenvertrouwen als de consumptiegroei sterk zijn afgenomen. Voor de berekening van het consumentenvertrouwen ondervraagt het cbs maandelijks ongeveer duizend huishoudens over hun beeld van de algemene economische en hun eigen financiële situatie. Zoals in figuur 2 is te zien, verlopen de curves van het consumentenvertrouwen en de groei van de consumentenbestedingen grotendeels parallel, wat ook door de hoge correlatieDNB
/ Kwartaalbericht September 2005
6
30
5
20
4
10
3
0
2
-10
1
-20
0
-30
-1
-40
saldo pos. en neg. antwoorden in %
Grafiek 2 Consumptiegroei en consumentenvertrouwen in Nederland, 1990-2004
% consumptiegroei
Bij de lagere inkomensgroepen zijn zowel de korte looptijd (tot en met twee jaar) als de lange looptijd (langer dan vijf jaar) populair geworden, ten koste van de looptijden van twee tot en met vijf jaar (dit is in de praktijk vooral vijf jaar). In het Kwartaalbericht van september 2004 is geschat wat er zou gebeuren met de loan-to-value ratio (hypotheekschuld ten opzichte van de woningwaarde, hierna ltv genoemd) van de huishoudens als de huizenprijzen met 20% omlaag gingen. Op basis van de gegevens van 2003-2004 stijgt het percentage eigenwoningbezitters met een ltv van meer dan 100% van 4,9% naar 13,5%. Met de nieuwste gegevens van 2004-2005 geeft eenzelfde daling van de huizenprijzen met 20% een stijging van het aantal huishoudens met een ltv van meer dan 100% van 5,2% naar 14,6%. De risico’s zijn hier dus toegenomen. Evenals vorig jaar liggen de grootste risico’s bij huiseigenaren in de lagere inkomensgroepen. Voor de laagste 40% van de inkomens neemt het percentage met een ltv boven 100% toe van 6,3% naar 16,8% bij een 20% daling van de huizenprijzen. Bovendien beschikken deze huishoudens slechts over een beperkte financiële buffer om tegenvallers op te kunnen vangen. In het hoofdstuk ‘Prudentieel toezicht: actuele ontwikkelingen in de financiële sector’, elders in dit Kwartaalbericht, wordt nader ingegaan op de risico’s van hypotheken met een hoge ltv.
90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 00 01 02 03 04
Consumptie
Consumentenvertrouwen
Bron: cpb, cbs.
coëfficiënt van 0,88 wordt bevestigd. Het consumentenvertrouwen is dus een belangrijke factor van het consumentengedrag en daarmee ook voor de Nederlandse conjunctuur. Daarom is het ook van belang de factoren te kennen die op hun beurt van invloed zijn op het consumentenvertrouwen. In verscheidene studies is aangetoond dat macroeconomische factoren zoals de ontwikkeling van het bruto binnenlands produkt, de werkloosheid, de aandelenkoersen en de rente een significant effect op het consumentenvertrouwen hebben. Omdat het consumentenvertrouwen echter een subjectieve maatstaf is, is het aannemelijk dat niet alleen algemene, macroeconomische factoren maar ook individuele en psychologische componenten een rol spelen. Voor een gedetailleerde studie van de determinanten van het consumentenvertrouwen ligt een analyse op huishoudniveau voor de hand. Vanuit het gezichtspunt van een centrale bank is het vooral van belang de samenhang tussen de financiële situatie van Nederlandse huishoudens enerzijds en het consumentenvertrouwen anderzijds te bekijken. Voor deze analyse wordt gebruik gemaakt van twee vragen uit dhs, die kunnen dienen als indicator voor het consumentenvertrouwen. De eerste vraag gaat over de verwachte ontwikkeling van het netto huishoudinkomen in de komende vijf jaar. De huishoudens geven aan of zij een stijging, een daling of een onveranderd inkomen verwachten. In de tweede vraag geven de panelleden aan in hoeverre zij zichzelf een gelukkig mens vinden. 65
Vertrouwen, geluk en de financiële situatie van huishoudens
Tabel 6 Verwachtingen huishoudens over ontwikkeling van hun financiële positie komende vijf jaar1 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2005
34
31
33
31
31
34
35
47
48
42
21
47
52
52
53
55
54
54
44
43
48
47
19
17
15
16
14
12
11
9
9
10
32
Stijging Constant Daling
1 Helaas is deze vraag in de enquête van 2003 en 2004 niet gesteld zodat voor deze jaren geen gegevens over het vertrouwen in de
financiële toekomst beschikbaar zijn.
De eerste vraag heeft betrekking op een rationele financiële inschatting van de panelleden en heeft rechtstreeks betrekking op de inkomensvooruitzichten en daarmee op de verwachte bestedingen. De tweede vraag gaat vooral over de subjectieve, psychologische component. Tabel 6 en 7 geven de verdeling van de antwoorden van 1993 tot en met 2005 weer. De verdeling van de antwoorden op de vraag naar de eigen economische situatie in de komende vijf jaar lijkt sterk op het beloop van de door het cbs berekende indicator van het consumentenvertrouwen. Tussen 1993 en 2002 bestaat een positieve trend in het verschil tussen de positieve en negatieve antwoorden. In 2005 is het aandeel positieve antwoorden echter sterk gedaald. In vergelijking met 2002 is het aandeel van de respondenten dat een verbetering in hun financiële situatie verwacht gehalveerd, terwijl het aandeel van huishoudens dat een verslechtering verwacht is verdrievoudigd. Deze sterke verslechtering in de cijfers geeft aan dat de recente lage economische groei, wellicht in combinatie met de geleden vermogensverliezen op de aandelenmarkten, het vertrouwen van de huishoudens sterk heeft beïnvloed. De gegevens van dhs gaan niet verder terug dan 1993 en bevatten slechts één volledige conjunctuurcyclus. In het hoofdstuk ‘Economische ontwikkelingen’, elders in dit Kwartaalbericht, wordt het consumentenvertrou-
wen in de huidige cyclus in historisch perspectief geplaatst. Zoals tabel 7 laat zien, blijft de verdeling van de antwoorden op de vraag hoe gelukkig men is de laatste 13 jaar vrij constant. Ongeveer tachtig procent van de respondenten geeft aan gelukkig of zeer gelukkig te zijn en slechts één tot twee procent zegt ongelukkig of zeer ongelukkig te zijn. In grafiek 3 zijn de antwoorden op beide vragen opgesplitst naar leeftijdsgroep en inkomensklasse van de respondent. Het is duidelijk dat het consumentenvertrouwen sterk samenhangt met de leeftijd. De jongste bevolkingsgroep, die alle personen jonger dan dertig bevat, heeft gemiddeld genomen het meeste vertrouwen in de toekomst. Dit is logisch, omdat veel van deze respondenten nog studeren of net begonnen zijn met werken en daarom in de toekomst een hoger inkomen verwachten. Naarmate de respondenten ouder zijn, daalt gemiddeld genomen het consumentenvertrouwen. Dit verlies aan vertrouwen of tevredenheid bestaat vooral in de middelste leeftijdscategorieën, van 30-39 en 40-49 jarigen. Het blijkt ook dat de bevolkingsgroep van 60-69 jarigen het meest negatief is over de inschatting van haar eigen financiële situatie over de komende vijf jaar. Het vertrouwen hangt natuurlijk af van vele factoren, maar deze uitkomst is niet zo verwonderlijk
Bron: dnb Household Survey.
Tabel 7 Geluksgevoel van gezinshoofd
Zeer gelukkig Gelukkig Niet gelukkig niet ongelukkig Ongelukkig zeer ongelukkig
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
16
20
17
17
19
15
17
10
14
16
20
18
17
68
65
67
66
64
65
62
68
68
69
63
65
67
15
13
15
16
16
19
19
21
16
13
16
15
15
1
2
1
1
1
1
1
2
1
2
1
1
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Bron: dnb Household Survey.
66
DNB
/ Kwartaalbericht September 2005
Vertrouwen, geluk en de financiële situatie van huishoudens
Grafiek 3 Vertrouwen en geluk per leeftijds- en inkomensklasse
>=70 60-69 jaar 50-59 jaar 40-49 jaar 30-39 jaar <30 jaar
Hoogste 20% inkomens 4e 20% inkomens 3e 20% inkomens 2e 20% inkomens Laagste 20% inkomens 0
Vertrouwen
0,5
1,0
1,5
2,0
2,5
3,0
3,5
4,0
4,5
Geluk
Toelichting: vertrouwen is gemeten op een schaal van 1-3 en geluk op een schaal van 1-5. Bron: dnb Household Survey.
omdat deze bevolkingsgroep personen bevat die kort voor hun pensionering staan en daardoor met een grote mate van zekerheid op een inkomensdaling kunnen rekenen. In vergelijking met de 60-69 jarigen, hebben de zeventig-plussers weer wat meer vertrouwen in hun financiële situatie.2 Het cbs onderzoekt tevens de samenhang tussen het inkomen en het consumentenvertrouwen en komt tot de conclusie dat er een positief verband bestaat: Een hoger inkomen gaat doorgaans samen met een hoger consumentenvertrouwen. De analyse van de dhs-gegevens (zie grafiek 3) bevestigt de conclusie dat er een positief verband bestaat tussen het inkomen en het consumentenvertrouwen echter op het eerste gezicht niet. Omdat het logisch lijkt dat het inkomen toeneemt met de leeftijd, is de analyse in grafiek 3 mogelijk vertekend. Om een meer gedetailleerd beeld te krijgen van de determinanten van het consumentenvertrouwen is ook een (panel)regressieanalyse uitgevoerd. Op deze manier DNB
/ Kwartaalbericht September 2005
is het mogelijk de invloed te schatten op het vertrouwen in de eigen financiële toekomst en op het geluk van individuele factoren als geslacht, leeftijd, opleiding, gezondheid, aantal kinderen en het hebben van een partner. Nu blijkt inderdaad dat het huidige huishoudinkomen, samen met de leeftijd, een belangrijke determinant is van het vertrouwen van Nederlandse huishoudens in hun toekomstige financiële situatie en ook van de mate waarin men zich gelukkig voelt. Hoe hoger het netto huishoudinkomen, hoe meer vertrouwen men heeft in de toekomstige financiële situatie en hoe gelukkiger men is. Het positieve effect van het inkomen op het geluksgevoel wordt nog versterkt als respondenten zeker weten dat hun financiële situatie zich in de komende vijf jaar zal verbeteren. Verder blijkt, opmerkelijk genoeg, dat het netto vermogen van het huishouden, in tegenstelling tot het inkomen, geen significante invloed heeft op het vertrouwen en het geluk. Ook het hebben van een eigen 67
Vertrouwen, geluk en de financiële situatie van huishoudens
huis, gemiddeld genomen de belangrijkste component in het vermogen van een huishouden, heeft geen significant effect op het geluk en vertrouwen. Hierdoor kan het dus gebeuren dat ondanks de hoge gemiddelde netto vermogens de Nederlandse huishoudens toch aangeven weinig vertrouwen te hebben in hun toekomstige financiële situatie. Bovendien hangt het vertrouwen samen met de opleiding, gezondheid en het geslacht van het gezinshoofd. Het blijkt dat jonge mannen met een goede opleiding, veel kinderen en een goede gezondheid het meeste vertrouwen in de toekomst hebben. De individuele, subjectieve criteria voor het geluk laten een beeld zien dat enigszins afwijkt van de resultaten voor het vertrouwen. Het al dan niet hebben van een partner en de gezondheid van de respondent en de partner spelen hier een belangrijke rol. In de regressie zijn ook jaareffecten opgenomen om te corrigeren voor veranderingen in het algemene niveau van het consumentenvertrouwen en het geluksgevoel dat niet wordt verklaard door specifieke individuele kenmerken van de huishoudens maar bijvoorbeeld door macroeconomische factoren. In de analyse van het consumentenvertrouwen komt het beloop van deze effecten sterk overeen met de ontwikkeling zoals die in tabel 6 wordt beschreven. Het vertrouwen van Nederlandse huishoudens in de toekomstige ontwikkeling van hun financiële situatie stijgt continu tussen 1993 en 2002. Voor 2005 is dit effect echter significant negatief. Dit verlies aan vertrouwen kan niet door individuele factoren als inkomens- of vermogensverlies worden verklaard en weerspiegelt het pessimisme van gezinnen over de algemene economische situatie. De stijgende trend van het consumentenvertrouwen tussen 1993 en 2002 en de daarop volgende daling worden dus door onze schattingen bevestigd en geven aan dat de vraag ‘Denkt u dat het totale netto-inkomen van uw huishouden in de komende vijf jaar omhoog zal gaan, gelijk zal blijven, of naar beneden zal gaan?’ een goede vraag is om het consumentenvertrouwen te meten. De trend in de antwoorden op de vraag ‘Alles bij elkaar genomen, in hoeverre vindt u zichzelf een gelukkig mens?’ geeft een heel ander beeld en weerspiegelt dus niet het consumentenvertrouwen. Het geluksgevoel van de gezinnen is vrij constant over de tijd en hangt dus nauwelijks samen met de conjunctuur terwijl het consumentenvertrouwen meer beïnvloed wordt door incidentele factoren. Het goede nieuws is dat een laag consumentenvertrouwen het geluksgevoel van de huishoudens niet in de weg staat.
68
Conclusies Terwijl aan de forse stijging van de huizenprijzen in 2004 een einde lijkt te zijn gekomen, houdt de groei van de schuld van de Nederlandse gezinnen nog steeds aan. Dit geldt in het bijzonder voor de groei van de hypotheekschuld. Een nadere analyse van de LTV ratio’s per inkomensgroep op basis van de DHS gegevens van 2005 wijst uit dat de risico’s van een daling van de huizenprijzen vooral bij de laagste inkomens liggen. Een aanzienlijk deel van de eigenwoning bezitters in de 40% laagste inkomens zou na een 20% daling van de huizenprijzen blijven zitten met een hypotheek die hoger is dan de waarde van het huis. Bij de hypotheken bestaat bovendien een trend naar steeds kortere looptijden. Liefst 30% van de in 2004-2005 afgesloten hypotheken heeft een rentevaste periode van twee jaar of korter. Deze verschuiving is te verklaren door de lage rente op kortlopende hypotheken. Anderzijds is de rente op langlopende hypotheken de afgelopen tijd veel sterker gedaald dan de korte rente. De keuze voor een kortere looptijd betekent ook een keuze voor meer rentegevoeligheid van de uitgaven van een gezin. Deze keuze is de afgelopen jaren goed uitgepakt, maar herbergt risico’s in zich wanneer de rente zal gaan stijgen. Huishoudens zullen dan hun lening tegen een hogere rente moeten voortzetten. Overigens is bij gezinnen in de lagere inkomensgroepen de stijging van het aandeel hypotheken met een korte looptijd minder sterk. Ook kiezen deze huishoudens vaker voor een langere looptijd, van meer dan vijf jaar. De lage inkomensgroepen lopen dus vooral een risico bij een daling van de huizenprijzen, terwijl de hoge inkomensgroepen door hun keuze voor een korte looptijd relatief gevoelig zijn voor een stijging van de rente. Ook is gekeken naar het vertrouwen en geluk van de huishoudens. Individuele kenmerken als leeftijd en inkomen spelen een belangrijke rol in het antwoord op de vraag naar de verwachte ontwikkeling van het netto inkomen in de komende vijf jaar. Opmerkelijk genoeg spelen het netto vermogen van het huishouden en het eigenwoning bezit hierin geen belangrijke rol. Voor een groot deel kunnen de antwoorden echter niet worden verklaard uit individuele kenmerken. Blijkbaar laten mensen de inschatting van hun financiële toekomst meer afhangen van de algemene economische situatie dan van hun eigen vermogenspositie. Het beloop van dit jaareffect komt sterk overeen met het consumentenvertrouwen, terwijl het jaareffect van het geluk van de huishoudens dit patroon niet laat zien. Ondanks het pessimisme over de inkomensontwikkeling van de huishoudens is een grote meerderheid gelukkig.
DNB
/ Kwartaalbericht September 2005
Vertrouwen, geluk en de financiële situatie van huishoudens
Geraadpleegde literatuur Babeau, A. and T. Sbano (2003): Household wealth in the national accounts of Europe, the United States and Japan. Working Paper 2003/2, Statistics Directorate, OECD, Paris. cbs Conjunctuurbericht 15 augustus 2005, Persbericht 14 juli 2005. dnb Kwartaalbericht, september 2004, juni 2005 Golinelli, R. en Parigi, G. (2003): ‘What is this thing called confidence? A comparative analysis of consumer confidence indices in eight major countries’, Banca d’Italia, Working Paper Nr. 484. Lopez, H.B. en Durré, A. (2003): ‘The determinants of consumer confidence: the case of United States and Belgium’, CORE Discussion Paper Nr. 2003/53. 1 De dhs enquête is afgenomen in het voorjaar van 2005. Meer recente cijfers lijken te wijzen op een toegenomen belangstelling voor hypotheken met een langere looptijd. 2 Uit een recent conjunctuurbericht van het cbs blijkt eveneens een negatieve samenhang tussen de leeftijd en de cbs-maatstaf van het consumentenvertrouwen.
DNB
/ Kwartaalbericht September 2005
69