Verstorings- en verslechteringstoets ten behoeve van het slopen van bestaande kassen en bijbehorende opstallen aan de Waleweg te Strijen - Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998 -
NATUUR-WETENSCHAPPELIJK CENTRUM, NOORDERELSWEG 4A, 3329 KH DODRECHT
Verstorings- en verslechteringstoets ten behoeve van het slopen van bestaande kassen en bijbehorende opstallen aan de Waleweg te Strijen - Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998 -
NATUUR-WETENSCHAPPELIJK CENTRUM, NOORDERELSWEG 4A, 3329 KH DODRECHT
Verstorings- en verslechteringstoets ten behoeve van het slopen van bestaande kassen en bijbehorende opstallen aan de Waleweg te Strijen - Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998
Opdrachtgever:
KuiperCompagnons
Contactpersoon:
Mevr. J. van Gastel
Samenstelling:
Mevr. S. Sanders
Veldwerk:
Rob Haan, Sofia Sanders en Lieselotte Veen
Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet ten behoeve van het slopen van bestaande kassen en bijbehorende opstallen aan de Waleweg te Strijen. [Samenst.: Sanders, S.] [Foto‟s: Sanders, S.]; Dordrecht: Strix/NWC Trefw.: flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998, Oudeland van Strijen, Waleweg
ISBN: 978-90-78869-55-9
W581
Niets uit deze uitgave mag worden openbaargemaakt, danwel verveelvoudigd, door middel van: druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever of de opdrachtgever.
Dordrecht, juli 2011
Inhoudsopgave
1
Aanleiding en doel
7
2
Wettelijk kader
9
2.1 2.2 2.3
Algemeen Flora- en faunawet Natuurbeschermingswet 1998 2.3.1 Habitattoets 2.3.2 Oriëntatiefase 2.3.3 Verstoringstoets 2.3.4 Passende beoordeling
9 9 11 11 12 13 14
3
Gebiedsbeschrijving
15
4
Projectbeschrijving
17
5
Toetsing Flora- en faunawet 5.1 Methoden 5.2 Resultaten 5.3 Conclusie en aanbevelingen
19 19 20 20
6
Toetsing Natuurbeschermingswet 1998 6.1 Oriëntatiefase 6.2 Effectinventarisatie 6.3 Effectstudie en -beoordeling 6.4 Uitkomst van de oriëntatiefase 6.5 Conclusie natuurbeschermingswet 1998 6.5.1 Verstorings- en verslechteringstoets 6.5.2 Samenvattende conclusie
23 23 23 25 26 27 27 28
7
Aanbevelingen
29
Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4:
Tabellen Flora- en faunawet Vogels en de Flora- en faunawet Vleermuizen en de Flora- en faunawet Natura 2000 gebied #110 – Oudeland van Strijen
Verstorings- en verslechteringstoets Waleweg 10 te Strijen
1
Aanleiding en doel De eigenaar van een glastuinbedrijf, gelegen achter de woningen aan de Waleweg 10 t/m 18 te Strijen, is voornemens de kassen en bijbehorende opstallen te slopen en in het kader van de Ruimte-voor-Ruimteregeling vier nieuwe woningen op het perceel te bouwen. KuiperCompagnons is bezig hiervoor het bestemmingsplan op te stellen. Vanuit de Flora- en faunawet is men bij ruimtelijke ingrepen en nieuwe of te herziene bestemmingsplannen verplicht onderzoek te laten doen naar de aanwezigheid van beschermde natuurwaarden en dient een beoordeling plaats te vinden naar de mogelijke negatieve effecten van de plannen op deze beschermde natuurwaarden. Omdat het plangebied ook direct grenst aan het Natura 2000-gebied “Oudeland van Strijen” dient tevens een verstorings- en verslechteringstoets in het kader van de Natuurbeschermingswet uitgevoerd te worden. Aan het Natuur-Wetenschappelijk Centrum (NWC) is gevraagd een quick-scan natuurwaarden, een effectenbeoordeling in het kader van de Flora- en faunawet en een verstorings- en verslechteringstoets Natuurbeschermingswet uit te voeren. Deze rapportage bevat de methodiek en de resultaten van het natuurwaardenonderzoek, de effectenbeoordelingen en adviseert inzake wettelijke verplichtingen en maatregelen die genomen kunnen en/of moeten worden.
7
Verstorings- en verslechteringstoets Waleweg 10 te Strijen
Figuur 1. Ligging plangebied (blauw omcirkeld) nabij Natura 2000-gebied “Oudeland van Strijen” (rode laag).
8
Verstorings- en verslechteringstoets Waleweg 10 te Strijen
2
Wettelijk kader
2.1
Algemeen Het natuurwaardenonderzoek ten behoeve van het slopen van bestaande kassen en bijbehorende opstallen en het bouwen van vier woningen dient getoetst te worden aan twee wetten; de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Bij de Flora- en faunawet wordt gekeken naar wat de gevolgen voor beschermde soorten zijn. Bij de Natuurbeschermingswet 1998 wordt gekeken naar wat de gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelen van kwalificerende soorten en habitattypen voor speciale beschermingszones, in dit geval Natura 2000-gebied „Oudeland van Strijen‟.
2.2
Flora- en faunawet Een groot deel van de inheemse dier- en plantensoorten is beschermd middels de Flora- en faunawet (2002). De bepalingen van deze wet zijn van grote invloed op ruimtelijke ingrepen, zoals het aanleggen van infrastructuur, het realiseren van bebouwing, het uitbreiden van industriegebieden, enzovoort. Bij (ruimtelijke) ingrepen moet op basis van de Flora- en faunawet én in het kader van het zorgvuldigheidsbeginsel en het voorzorgsbeginsel (Algemene Wet Bestuursrecht) een toetsing plaatsvinden. Deze toetsing moet de volgende onderdelen bevatten: ‐ Inventarisatie van wettelijk beschermde flora- en faunasoorten in het plangebied en binnen de invloedssfeer van het project of plangebied; ‐ Inventarisatie/beoordeling van (significant) nadelige effecten op deze beschermde soorten en hun habitat (zowel binnen het plangebied als in de invloedssfeer van het plangebied), als gevolg van de plannen of ingreep; ‐ Een opname van maatregelen die de negatieve effecten op de beschermde soorten en hun leefgebieden mitigeren en/of compenseren. Sinds 2005 zijn de beschermde soorten uit de Flora- en faunawet verdeeld in drie groepen die middels de AMvB, artikel 75, ondergebracht zijn in drie tabellen (voor betreffende soorten zie bijlage 1: Tabellen Flora- en faunawet):
9
Verstorings- en verslechteringstoets Waleweg 10 te Strijen
Tabel 1: Algemene soorten Voor deze soorten geldt een vrijstelling. Er hoeft geen ontheffing van de Floraen faunawet aangevraagd te worden, maar wel moet de zorgplicht worden nagekomen. Tabel 2: Overige soorten Als een goedgekeurde gedragscode op de activiteiten van toepassing is, geldt een vrijstelling voor deze soorten. Er hoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden, maar de activiteiten moeten aantoonbaar worden uitgevoerd zoals in de gedragscode opgenomen is. Tevens geldt de zorgplicht. Als niet gewerkt kan worden volgens een goedgekeurde gedragscode, maar wel maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen, hoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden. Om zeker te weten of de mitigerende maatregelen voldoende zijn en er inderdaad geen ontheffing nodig is, kan een ontheffing aangevraagd worden om de maatregelen (goed) te laten keuren. Als niet gewerkt kan worden volgens een goedgekeurde gedragscode en geen maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of rust- en verblijfplaats te garanderen, dient een ontheffing aangevraagd te worden. De aanvraag wordt beoordeeld op de volgende punten: ‐ In welke mate wordt de functionaliteit van de vaste voortplantings-, rusten/of verblijfplaats door de activiteiten aangetast? ‐ Komt de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar? Soorten van Tabel 3: Soorten bijlage 1 AMvB/ bijlage IVHRL Als maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen, hoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden. Om zeker te weten of de mitigerende maatregelen voldoende zijn en er inderdaad geen ontheffing nodig is, kan een ontheffing aangevraagd worden om de maatregelen (goed) te laten keuren. Als geen maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of rust- en verblijfplaats te garanderen, dient een ontheffing
10
Verstorings- en verslechteringstoets Waleweg 10 te Strijen
aangevraagd te worden op grond van een wettelijk belang uit artikel 2 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (soorten bijlage 1 AMvB) of uit de Habitatrichtlijn (soorten bijlage IV HRL). Deze belangen zijn: - Bescherming van flora en fauna (b) - Volksgezondheid of openbare veiligheid (d) - Dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten (e) En alléén voor soorten van bijlage 1 AMvB: - Uitvoering werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling (j) De aanvraag wordt beoordeeld op de volgende punten: - In welke mate wordt de functionaliteit van de vaste voortplantings-, rusten/of verblijfplaats door de activiteiten aangetast? - Is er een wettelijk belang (belang b, d, e of j)? - Is er een bevredigende oplossing? - Komt de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar? Bij de aanvraag van een ontheffing Flora- en faunawet zijn een activiteitenplan en - in sommige gevallen - een compensatieplan noodzakelijk. Hierin staan de bevindingen uit de flora- en faunatoets kort vermeld en worden de maatregelen beschreven die uitgevoerd zullen worden om er voor te zorgen dat de beschermde soorten in en in de omgeving van het betreffende gebied duurzaam in stand gehouden zullen worden.
2.3
Natuurbeschermingswet 1998
2.3.1 Habitattoets De, in 1998 voorgestelde en in 2005 van kracht geworden, herziene Natuurbeschermingswet 1998 regelt ondermeer de bescherming van specifieke natuurwaarden in gebieden die in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen en/of als speciale beschermingszone (SBZ Natura 2000gebieden) aangemeld zijn. Voor de beschermde gebieden zijn (concept)aanwijzingsbesluiten opgesteld. In deze aanwijzingsbesluiten staat beschreven wat
11
Verstorings- en verslechteringstoets Waleweg 10 te Strijen
de (natuurlijke) kenmerken van het betreffende gebied zijn en voor welke (natuurlijke) habitats en planten- en diersoorten het gebied aangewezen is. Voor deze kwalificerende waarden zijn instandhoudingsdoelen opgesteld (voor de instandhoudingsdoelen SBZ Natura 2000-gebied „Oudeland van Strijen‟, zie bijlage 4). Projecten, plannen en andere handelingen, die nadelige effecten op een Natura 2000-gebied kunnen hebben, zijn vergunningplichtig of moeten de goedkeuring, een “bestuurlijk oordeel”, van het bevoegd gezag hebben (in veel gevallen zijn dit Gedeputeerde Staten en in andere gevallen is dit de minister van EL&I). Of deze goedkeuring wordt gegeven, is afhankelijk van de uitkomst van de zogenaamde Habitattoets. De Habitattoets bestaat uit twee onderdelen, namelijk; ‐ de oriëntatiefase (voortoets) en het vooroverleg (zie § 2.3.2); ‐ de vergunningverlening via een 'toets (significante) verstoring van soorten' (zie § 2.3.3) of, ‐ de vergunningverlening via een 'passende beoordeling' en, in geval van significant nadelige effecten, toetsing aan de ADC-voorwaarden (zie § 2.3.4). 2.3.2 Oriëntatiefase In deze fase wordt, door vaststelling van de kans op het optreden van significant nadelige effecten, bepaald hoe de verdere procedure doorlopen moet worden. Dit kan in deze fase op basis van bestaande informatie gedaan worden. Hiertoe kunnen de volgende vragen gevolgd worden: ‐ Is de activiteit te beschouwen als (nieuw) project of handeling? ‐ Wat zijn de mogelijke effecten van de activiteit en wat zijn daarvan de gevolgen voor het gebied, gelet op de instandhoudingsdoelen? ‐ Kunnen de gevolgen verstorend zijn voor soorten of tot een verslechtering van de kwaliteit van het (natuurlijke) habitat leiden? ‐ Kunnen de gevolgen significant nadelig zijn? Uit deze vragen kunnen drie mogelijkheden volgen:
Er is zeker geen nadelig effect (hetgeen betekent dat er geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998) nodig is;
er is sprake van een mogelijk negatief effect in de vorm van verstoring, doch dit zal zeker niet significant zijn, en er is geen sprake van verslech-
12
Verstorings- en verslechteringstoets Waleweg 10 te Strijen
tering van habitats (van soorten). Hieruit volgt dat vergunningverlening niet aan de orde is. Men dient hiertoe een verstoringstoets uit te voeren (zie § 2.3.3);
er is kans op het optreden van een significant nadelig effect in de vorm van verstoring en/of er is sprake van verslechtering van habitats (van soorten). In dit geval is een vergunning nodig. Hiertoe moet een passende beoordeling gemaakt worden (zie § 2.3.4).
Hieronder volgen de definities van verslechtering en verstoring die door het ministerie van EL&I worden gehanteerd: Verslechtering van kwaliteit van (natuurlijke) habitats Onder verslechtering wordt de fysische aantasting van een habitat verstaan. Hiervan is sprake als van deze habitat in een bepaald gebied de oppervlakte afneemt, of wanneer het met de specifieke structuur en functies, die voor de instandhouding van de habitat op lange termijn noodzakelijk zijn, danwel met de staat van instandhouding met de met deze habitat geassocieerde typische soorten, in dalende lijn gaat, in vergelijking tot de instandhoudingsdoelstellingen. Verstoring van soorten In tegenstelling tot kwaliteitsverslechtering heeft verstoring geen directe invloed op de fysische kenmerken van een gebied; een verstoring betreft soorten en is vaak in de tijd beperkt (lawaai, lichtbronnen, enz.). Belangrijke parameters zijn derhalve; intensiteit, de duur en de frequentie van verstoring. Significante verstoring van een soort in een gebied treedt op wanneer uit de populatiedynamische gegevens, betreffende die soort in dat gebied, blijkt dat de soort het gevaar loopt niet langer een levensvatbare component van de natuurlijke habitat te zullen blijven. 2.3.3 Verstoringstoets Een verstoringstoets heeft als functie na te gaan of er, als gevolg van een project, handeling of plan, een kans bestaat dat zich verstorende effecten op soorten zullen voordoen. De verstoringstoets dient ook om te bepalen of er een vergunning nodig is. Als er, gelet op de instandhoudingsdoelen, geen (significant) verstorende effecten optreden, is er geen vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet
13
Verstorings- en verslechteringstoets Waleweg 10 te Strijen
1998 nodig. Het bevoegd gezag voor vergunningverlening dient bij het traject betrokken te worden. Bij een verstoringstoets moet tevens direct cumulatief bekeken worden of er sprake is van significant negatieve gevolgen. De mate van verstoring moet per geval, aan de hand van de instandhoudingsdoelen en de kwetsbaarheid van de natuurwaarden in het betreffende gebied, beoordeeld worden. Als uit de verstoringstoets volgt dat significant negatieve gevolgen niet (met zekerheid) zijn uit te sluiten, moet er een passende beoordeling opgesteld worden. Ook als uit de voorgaande stap blijkt dat er mogelijk significant nadelige effecten op zullen treden, is een passende beoordeling nodig (zie § 2.3.4). 2.3.4 Passende beoordeling Een „passende beoordeling‟ is een rapport waarin (de zo exact mogelijke omvang van) de effecten, afzonderlijk of in combinatie met andere activiteiten, van een plan, project of handeling op een Natura 2000-gebied beschreven staan. Deze nadelige effecten worden in relatie tot de instandhoudingsdoelen bepaald. Indien uit de passende beoordeling volgt dat er een kans bestaat dat significant nadelige gevolgen op zullen treden, moeten plannen getoetst worden aan de zogenaamde ADC-criteria;
Zijn er geen Alternatieven?
Is er sprake van een Dwingende reden van groot openbaar belang?
Zijn er Compenserende maatregelen voorzien?
Bij een passende beoordeling dienen ook alternatieve oplossingen of mitigerende maatregelen te worden onderzocht en meegenomen te worden in de toetsing. Als dan uit de passende beoordeling namelijk nog blijkt dat er geen zekerheid verkregen kan worden of de activiteiten de natuurlijke kenmerken van een gebied niet aantasten, moeten de ADC-voorwaarden getoetst worden en zijn alternatieven alsnog aan de orde. Overigens mogen, bij de beoordeling van alternatieven, economische belangen geen voorrang hebben op ecologische criteria. Dit betekent dat, als er een alternatief bestaat, de beoogde activiteit in principe niet door kan gaan.
14
Verstorings- en verslechteringstoets Waleweg 10 te Strijen
3
Gebiedsbeschrijving De onderzoekslocatie is gelegen aan de Waleweg 10 t/m 18 te Strijen. Het perceel is bijna 2,4 hectare groot en wordt via een smalle toegangsweg naast de woning aan de Waleweg 10 ontsloten. De Waleweg verbindt de Oudendijk met de Trambaan. Alleen ten oosten van de watergang de Keen komt bebouwing voor. Het plangebied valt net buiten de polder “Het Oudeland van Strijen” die vooral uit grasland- en akkerbouwpercelen bestaat. De polder heeft een zeer open karakter en wordt omzoomd door besloten beplanting, die met name langs de dijken aanwezig is. Het plangebied bestaat uit 17.000 m² kassen, 567 m² bedrijfsgebouw en 470 m² waterbassins. Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen Ten noorden en westen van het plangebied is het Natura 2000-gebied „Oudeland van Strijen‟ gelegen. Het perceel heeft momenteel weinig waarde voor kwalificerende soorten van het Natura 2000-gebied „Oudeland van Strijen‟ (zie bijlage 4). Het terrein biedt ook geen goede omstandigheden voor vestiging van kwalificerende soorten.
De vegetatie in de kassen begin maart
Foto: Sofia Sanders
15
Verstorings- en verslechteringstoets Waleweg 10 te Strijen
Ecologische verbindingszone Binnenbedijkte Maas- Oudeland van Strijen Ten noorden, westen en zuiden van het plangebied loopt de ecologische verbindingszone „Binnenbedijkte Maas Oudeland van Strijen‟. Het beleid van de PEHS sluit aan bij de Natura 2000-doelen. Het betreft een moerasverbinding langs de Lage Vliet, welke voornamelijk van belang is voor de soorten: Noordse woelmuis, Waterspitsmuis, Dwergmuis, Dwergspitsmuis, Hermelijn, Wezel en Bunzing. Verder profiteren ook de Blauwborst, Rietzanger, Groene kikker en Bloedrode heidelibel van dit gebied, welke bestaat uit een goed ontwikkelde kruidenrijke moerasvegetatie met rietland en enkele wilgenbosjes.
Figuur 2. Gedetailleerde ligging nabij Oudeland van Strijen. Het plangebied is rood omkaderd weergegeven. De oranje laag geeft het Natura 2000-gebied „Oudeland van Strijen‟ weer en de groene laag de ecologische verbindingszone Binnenbedijkte Maas - Oudeland van Strijen
16
Verstorings- en verslechteringstoets Waleweg 10 te Strijen
4
Projectbeschrijving Op het perceel staan momenteel kassen (17.000 m²), een bedrijfsgebouw (567 m²) en twee grote waterbassins (470 m²). De huidige bebouwing is al enkele jaren niet meer in gebruik, waardoor enkele kruiden flink zijn gaan woekeren. In de loop der tijd zijn er ook veel ruiten in de kassen gesneuveld, waardoor er veel openingen zijn ontstaan. Deze worden als toegang gebruikt door vleermuizen, vogels en grondgebonden zoogdieren. In het kader van de Ruimte-voor-Ruimteregeling zullen er vier nieuwe woningen worden gebouwd. In verband met de ontwikkelingen zal er, voor wat betreft de Natuurbeschermingswet, alleen sprake zijn van externe werking in de vorm van verstoring middels geluid en trillingen, alsmede optische verstoring, verstoring door gebruik en verstoring door recreatie. Het voorliggende natuurwaardenonderzoek betreft twee delen: A) het bepalen van de gevolgen van de geplande sloop en bouw op (zwaarder) beschermde soorten in het kader van de Flora- en faunawet en B) het bepalen van de gevolgen van de sloop en bouw voor de instandhoudingsdoelen van kwalificerende soorten in het Natura 2000-gebied „Oudeland van Strijen‟ (zie bijlage 4) en ten aanzien van het EHS-gebied Binnenbedijkte Maas-Oudeland van Strijen, in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het onderdeel Flora- en faunawet is terug te vinden in hoofdstuk 5. Voor het onderdeel Natuurbeschermingswet zie hoofdstuk 6.
17
Verstorings- en verslechteringstoets Waleweg 10 te Strijen
Het plangebied (kassen) gezien vanaf de rand van het Natura 2000-gebied “Oudeland van Strijen” Foto: Sofia Sanders
18
Verstorings- en verslechteringstoets Waleweg 10 te Strijen
5
5.1
Toetsing Flora- en faunawet
Methoden Ten behoeve van de plannen is er in 2011 een (veld)onderzoek uitgevoerd naar de volgende taxa: Vogels Vleermuizen Grondgebonden zoogdieren Flora Tijdens deze inventarisatie is het gebied onderzocht op de aanwezigheid en sporen van strikt en overig beschermde soorten (tabel 2 en 3) en is aan de hand van biotoopkenmerken beoordeeld of het gebied geschikt is voor deze soorten. Daarnaast is gekeken of de kwalificerende soorten op de locatie voorkomen. Tijdens de inventarisatie zijn belangrijke gegevens gekarteerd. Vogels Het plangebied is geïnventariseerd op vogels. Hierbij is met name gelet op (vaste) verblijfplaatsen van vogels die jaarrond beschermd zijn en kwalificerende soorten van de Vogelrichtlijn, Natuurbeschermingswet en PEHS. Vleermuizen Tijdens de inventarisatie is gekeken naar de geschiktheid van de gebouwen als verblijfplaats voor vleermuizen. Verder is er gekeken naar sporen, duidend op de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen. Grondgebonden zoogdieren Tijdens de inventarisatie is gekeken naar de mogelijke aanwezigheid (of sporen) van zwaarder beschermde grondgebonden zoogdieren (tabel 2 en 3). Flora Tijdens de inventarisaties is tevens gekeken naar beschermde flora. Hierbij zijn de beschermde soorten gekarteerd.
19
Verstorings- en verslechteringstoets Waleweg 10 te Strijen
5.2
Resultaten Vogels Tijdens de inventarisatie is er een Winterkoning gezien en gehoord, die in de kassen zijn territorium heeft. Verder is er een Sperwer jagend in de kassen waargenomen. Tevens zijn er zowel levende als een aantal dode vogels in de kassen gevonden, waaronder een Kerkuil, Merel, Fazant, Zanglijster, Rietgors, Turkse tortel en Houtduif. In de kassen zijn enkele plekken dichtbegroeid, mogelijk zijn daardoor enkele (dode) dieren gemist. Vleermuizen Tijdens de inventarisaties zijn er in de opstallen diverse vlindervleugels aangetroffen. Dit kan duiden op de aanwezigheid van foeragerende vleermuizen. Zowel de opstallen als de kassen zijn niet geschikt als dagrustplaats voor vleermuizen. Er zijn gedurende de avondinventarisatie enkele jagende gewone dwergvleermuizen in het plangebied waargenomen. Verder zijn er in het “Oudeland van Strijen” laatvliegers en meervleermuizen waargenomen. Grondgebonden zoogdieren Tijdens de inventarisatie is er in de kassen een dode Bunzing (tabel 1) aangetroffen. Zwaarder beschermde grondgebonden zoogdieren zijn niet aangetroffen (of gemist). Flora Tijdens de inventarisatie is er een groeiplaats van de Tongvaren (tabel 2) in het plangebied aangetroffen. Deze bevond zich op een beregeningstank in de kassen.
5.3
Conclusie en aanbevelingen Vleermuizen Zowel de kassen als de opstallen zijn ongeschikt als dagrustplaats voor vleermuizen. Wel wordt er binnen het plangebied door gewone dwergvleermuizen gefoerageerd. Er blijft na realisering van de plannen echter voldoende geschikt jachthabitat in de nabije omgeving beschikbaar. Hierdoor is er geen ontheffing nodig in het kader van de Flora- en faunawet.
20
Verstorings- en verslechteringstoets Waleweg 10 te Strijen
Vogels Er zijn geen vaste verblijfplaatsen van zwaarder beschermde vogels in het plangebied aangetroffen. De Sperwer prefereert 20-50 jarige bomen (voornamelijk sparren) om in te broeden. Dergelijke bomen zijn niet in het plangebied aanwezig. Wel valt het plangebied binnen het functionele leefgebied van de Sperwer. Er blijft echter nog voldoende geschikt habitat in de nabije omgeving beschikbaar. De Kerkuil broedt in Nederland vooral in nestkasten in boerenschuren en dorpskerken. De kassen zijn niet heel erg geschikt als verblijfplaats voor kerkuilen. Bovendien was de Kerkuil nog maar 9 maanden oud (gebaseerd op de ringgegevens van de dood gevonden juveniele Kerkuil) en dus nog niet geslachtsrijp. Mogelijk functioneert het plangebied als broedplaats voor enkele algemene broedvogels, zodoende dient er rekening gehouden te worden met het broedseizoen. Verstorende werkzaamheden dienen zoveel mogelijk buiten het broedseizoen (grofweg van half maart t/m half juli, soortspecifiek) uitgevoerd te worden. Grondgebonden zoogdieren Er zijn geen zwaarder beschermde grondgebonden zoogdiersoorten in het plangebied aangetroffen. De werkzaamheden zullen geen (significant) nadelige effecten op grondgebonden zoogdieren hebben. Flora Tijdens de inventarisatie is de Tongvaren, een beschermde vaatplant, in het plangebied aangetroffen. Het is noodzakelijk om mitigerende maatregelen te treffen. De Tongvaren dient (door deskundigen) uitgestoken en naar een andere plek verplaatst te worden. In het kader van de Flora- en faunawet kan formeel een ontheffing aangevraagd worden om de te nemen mitigerende maatregelen goed te laten keuren. Tenslotte geldt de in artikel 2 voorgeschreven zorgplicht; die houdt in dat alle mogelijke nadelige gevolgen voor (alle) planten en dieren zoveel mogelijk vermeden moeten worden (voor zover redelijk), bijvoorbeeld door een Egel, die zich op een werkterrein bevindt, te verplaatsen voordat gestart wordt met bepaalde werkzaamheden (hiervoor is eerst een inspectie te voet van het werkterrein nodig).
21
Verstorings- en verslechteringstoets Waleweg 10 te Strijen
Tongvaren aangetroffen in een beregeningstank binnen het plangebied Foto: Sofia Sanders
22
Verstorings- en verslechteringstoets Waleweg 10 te Strijen
6
6.1
Toetsing Natuurbeschermingswet 1998
Oriëntatiefase Tijdens de oriëntatiefase dient de kans op het optreden van (significant) nadelige effecten te worden vastgesteld. Hierbij worden de volgende vragen beantwoord: ‐ Is de activiteit te beschouwen als een nieuw project of handeling? ‐ Wat zijn de mogelijke effecten van de activiteit en wat zijn daarvan de gevolgen voor het gebied, gelet op de instandhoudingsdoelen? ‐ Kunnen de gevolgen verstorend zijn voor soorten of tot een verslechtering van de kwaliteit van het (natuurlijke) habitat leiden? ‐ Kunnen de gevolgen significant nadelig zijn?
6.2
Effectinventarisatie Het perceel maakt geen deel uit van het Natura 2000-gebied „Oudeland van Strijen‟. Er is geen sprake van oppervlakteverlies of versnippering als gevolg van de geplande werkzaamheden. De mogelijke storingsfactoren (zoals beschreven in de effectenindicator van het ministerie van EL&I) die gedurende de werkzaamheden van toepassing zouden kunnen zijn, zijn: Verstoring door gebruik Kenmerk: Verstoring door verlichting (zoals belichting vanuit de woning of tuinverlichting), geluid (kinderen, muziek, etc.) en optische verstoring (de aanwezigheid van mensen en woning) Gevolg: Verlichting kan gedrag van soorten beïnvloeden. Hun ritme kan ontregeld worden en/of delen van het gebied kunnen door de verlichting vermeden worden. Geluidsbelasting kan leiden tot stress en/of vluchtgedrag van individuen. Dit kan vervolgens weer leiden tot het verlaten van het leefgebied. Optische verstoring leidt vooral tot vluchtgedrag van dieren. Verstoring door recreatie Kenmerk: Verstoring door extensieve recreatie, zoals natuurrecreanten, joggers, wandelaars, fietsers en honden.
23
Verstorings- en verslechteringstoets Waleweg 10 te Strijen
Gevolg: Verstoring door recreatie leidt vooral tot vluchtgedrag van soorten. Met name loslopende honden vormen een verstorende factor. Sommige soorten reageren bijvoorbeeld op beweging omdat een potentiële vijand wordt verwacht. De daadwerkelijke effecten zijn zeer soortspecifiek en hangen af van de schuwheid van de soort, de mate waarin gewenning optreedt en de periode waarin deze vorm van verstoring plaatsvindt. Verstoring door geluid Kenmerk: Verstoring door onnatuurlijke geluidsbronnen; tijdelijk, zoals geluidsbelasting als gevolg van een hydraulische graafmachine. Geluid is een hoorbare trilling, gekenmerkt door geluidsdruk en frequentie. Gevolg: Geluid is een belangrijke factor in de verstoring van fauna. De verstoring door geluid wordt beïnvloed door het achtergrondgeluid en de duur, frequentie en sterkte van de geluidsbron zelf. Geluidsbelasting kan leiden tot stress en/of vluchtgedrag van individuen. Dit kan vervolgens weer leiden tot het verlaten van het leefgebied. In bepaalde gevallen kan ook gewenning optreden, in het bijzonder bij continu-geluid. Verstoring door trilling Kenmerk: Trillingen in bodem en water kunnen veroorzaakt worden als gevolg van menselijke activiteiten, zoals bij boren, heien, draaien van rotorbladen, etc. Gevolg: Trilling kan leiden tot verstoring van het natuurlijke gedrag van soorten. Individuen kunnen tijdelijk of permanent uit hun leefgebied verdreven worden. Verstoring door licht Kenmerk: Verstoring door kunstmatige lichtbronnen, zoals licht uit woonwijken en industrieterreinen, glastuinbouw, etc. Gevolg: Kunstmatige verlichting van de nachtelijke omgeving kan tot verstoring van het normale gedrag van soorten leiden. Naar mogelijke effecten is nog vrij weinig onderzoek gedaan. Veel kennis gaat daarom nog niet verder dan het kwalitatief signaleren van risico‟s. Met name schemer- en nachtactieve dieren kunnen last hebben van verstoring door licht, doordat zij juist aangetrokken worden of verdreven door de lichtbron. Hierdoor raakt bijvoorbeeld hun ritme ontregeld of verlichte delen van het leefgebied worden vermeden. Optische verstoring Kenmerk: Optische verstoring betreft verstoring door de aanwezigheid en/of de beweging van mensen danwel voorwerpen die niet thuishoren in het natuurlijke systeem.
24
Verstorings- en verslechteringstoets Waleweg 10 te Strijen
Gevolg: Optische verstoring leidt vooral tot vluchtgedrag van dieren. Sommige soorten reageren bijvoorbeeld op beweging omdat een potentiële vijand wordt verwacht. Andersom kan optische verstoring juist ook het uitzicht van soorten beperken waardoor zij potentiële vijanden niet zien naderen. De daadwerkelijke effecten zijn zeer soortspecifiek en hangen af van de schuwheid van de soort, de mate waarin gewenning optreedt en de periode waarin deze vorm van verstoring plaatsvindt.
6.3
Effectstudie en -beoordeling Met behulp van de effectenindicator van het Ministerie van EL&I is uitgezocht welke aangewezen vogelsoorten zeer gevoelig, gevoelig of niet gevoelig zijn voor verstoring door geluid, licht, trilling en optische verstoring. Hieronder zijn de mogelijke effecten van de sloop van de kassen en de bouw van de huizen op soorten van het Natura 2000-gebied het „Oudeland van Strijen‟ verder uitgewerkt. Vogelrichtlijnsoorten Het Natura 2000-gebied „Oudeland van Strijen‟ is aangewezen als overwinteringslocatie voor de Dwerggans, Kolgans, Brandgans en Smient. Deze soorten komen medio oktober naar het Natura 2000-gebied „Oudeland van Strijen‟ en vertrekken weer voor mei. Alle vogelrichtlijnsoorten van het „Oudeland van Strijen‟ zijn gevoelig voor verstoring door licht, optische verstoring en (mogelijk) ook voor verstoring door mechanische effecten. Daarnaast is de Dwerggans ook gevoelig voor verstoring door geluid en trilling. Mogelijk kunnen verstoring door recreatie en gebruik ook invloed hebben op de betreffende soorten Effecten op vogelsoorten De werkzaamheden kunnen leiden tot verstoring van fauna-individuen door geluid, licht, trilling en optische verstoring. Deze mogelijke verstoring is echter van tijdelijke aard en zal na afronding van de bouwwerkzaamheden opgeheven zijn. De bouw van de huizen kan mogelijk leiden tot een zeer kleine toename van recreatie in en rondom het naastliggende “Oudeland van Strijen”. Het betreft echter de bouw van slechts vier woningen waardoor er niet of nauwelijks sprake is van extra verstoring door recreatie. De verstoring door gebruik zal marginaal zijn. Kassen produceren over het algemeen meer licht dan de vier woningen zullen produceren. De kas neemt een groter oppervlakte in beslag dan de toekomstige woningen, waardoor de optische
25
Verstorings- en verslechteringstoets Waleweg 10 te Strijen
verstoring in de toekomst zal af nemen ten opzichte van de huidige situatie. Bovendien kennen ganzen een hoge mate van gewenning. Ook voor wat betreft geluid zal de verstoring marginaal zijn. Geluidsbelasting zal bestaan uit muziek die gedraaid wordt of (spelende) kinderen. Deze zal niet ver dragend zijn en bovendien van tijdelijke aard. Wanneer de werkzaamheden tussen mei en oktober uitgevoerd worden, vindt er, voor wat betreft de doelsoorten, geen enkele tijdelijke verstoring plaats. Mogelijk vindt er nog wel een kleine verstoring plaats door gebruik van het plangebied (zo ook in de maanden oktober tot mei). Significant nadelige effecten zijn echter uitgesloten. PEHS De Binnenbedijkte Maas in het Oudeland van Strijen is een moerasverbinding (50 - 100 meter breed) langs de Lage Vliet (uit „Ecologische verbindingszones in Zuid-Holland; Aanwijzingen voor inrichting en beheer‟, Provincie Zuid-Holland, 1996). Het plangebied maakt geen onderdeel uit van deze verbindingszone en bevat ook geen vergelijkbaar habitat. Als gevolg van de plannen zal de EHS geen directe aantasting ondervinden in de vorm van oppervlakteverlies, versnippering, verzuring, vermesting, verontreiniging en verdroging. Mogelijk ondervindt de aanwezige fauna tijdens de sloop van de kassen en de bouw van de huizen wel tijdelijke hinder met betrekking tot geluid, trilling, optische verstoring en/of verstoring door mechanische effecten. Deze verstoring is echter van tijdelijke aard en niet significant nadelig voor het EHS-gebied. Het behoud en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de Binnenbedijkte Maas in het Oudeland van Strijen zal, als gevolg van de plannen, niet in het geding komen. Er gelden dan ook geen beperkingen in het kader van de EHS. Wel kunnen aanwezige broedvogels door geluidsoverlast tijdelijk worden verstoord. Aanbevolen wordt om gedurende het broedseizoen van vogels (globaal van half maart half juli, soortspecifiek) geen verstorende werkzaamheden uit te voeren.
6.4
Uitkomst van de oriëntatiefase Er is tijdens de oriëntatiefase vastgesteld wat de kans is op het optreden van significant nadelige effecten. Dit is gedaan op basis van een literatuuronderzoek en het veldonderzoek naar natuurwaarden in 2011, waarbij de vragen, gesteld in paragraaf 6.1, beantwoord zijn.
26
Verstorings- en verslechteringstoets Waleweg 10 te Strijen
Het antwoord op de vraag: “of er een kans bestaat op een significant negatief effect is”: „Er is geen sprake van significant nadelige effecten als gevolg van de werkzaamheden, mits de werkzaamheden plaats zullen vinden tussen eit en oktober. Er zal geen verslechtering van de habitats optreden en er is ook geen sprake van blijvende verstorende gevolgen voor soorten.‟
6.5
Conclusie natuurbeschermingswet 1998 Het afwegingskader bij vergunningverlening richt zich expliciet op mogelijke aantasting van de randvoorwaarden en de consequenties daarvan voor de instandhoudingsdoelstellingen. Hierbij wordt gekeken naar zowel tijdelijke (tijdens uitvoering) als permanente effecten. Tijdelijke effecten zijn relatief eenvoudig te voorkomen door werkzaamheden buiten de winterperiode (15 oktober tot 1 mei) uit te voeren; een vergunning in het kader van de Nb-wet 1998 is dan niet noodzakelijk. Uiteraard dient wel blijvend met andere wet- en regelgeving (zoals de Flora- en faunawet) rekening te worden gehouden. Ten aanzien van het gebruik van het Natura 2000-gebied is een vergunning in het kader van de Nb-wet 1998 ook niet noodzakelijk. De instandhoudingsdoelstellingen zullen niet nadelig beïnvloedt worden. De werkzaamheden dienen dus in de periode tussen mei en oktober uitgevoerd te worden. In deze periode zijn de kwalificerende soorten niet in het gebied aanwezig.
6.5.1 Verstorings- en verslechteringstoets 1. Nieuw project of handeling De sloop van de kassen en de bouw van huizen op deze locatie kan gezien worden als een nieuw project en is nog niet eerder beoordeeld in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. 2. Mogelijke effecten en gevolgen De plannen ter hoogte van de Waleweg 10, nabij het Natura 2000-gebied „Oudeland van Strijen‟ hebben geen effect op of gevolgen voor de algemene doelen van de speciale beschermingszone. Ook de instandhoudingsdoelen voor de kwalificerende soorten zullen door de plannen niet nadelig beïnvloed worden. Deze
27
Verstorings- en verslechteringstoets Waleweg 10 te Strijen
doelen zijn samen te vatten tot: het behouden, uitbreiden, verbeteren en/of herstellen van het leefgebied en/of de omvang van de populatie. De milieuomstandigheden zullen niet gewijzigd of beïnvloed worden en het oppervlakte leefgebied zal niet verkleind worden. Als gevolg van de werkzaamheden zal mogelijk een tijdelijke verstoring van fauna-individuen door geluid, trilling en optische verstoring optreden. 3. Verstoring voor soorten of verslechtering van de kwaliteit De planuitvoering ter hoogte van de Waleweg 10 zal niet tot een blijvende verstoring van de kwalificerende soorten (of andere soorten) leiden. De toename aan recreanten is marginaal. De instandhoudingsdoelstellingen zullen niet nadelig beinvloedt worden t.g.v. deze toename aan recreanten. 4. Mogelijkheid op significant nadelige gevolgen De plannen kunnen leiden tot een tijdelijke verstoring van kwalificerende soorten; een significant nadelig effect is echter niet aan de orde.
6.5.2 Samenvattende conclusie Op grond van objectieve gegevens zijn significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied „Oudeland van Strijen‟ ten gevolge van de voorgenomen plannen niet aan de orde. Een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 is niet vereist.
28
Verstorings- en verslechteringstoets Waleweg 10 te Strijen
7
Aanbevelingen Aangeraden wordt om voor aanvang van het broedseizoen (dat grofweg van half maart-half juli loopt) de vegetatie in de kassen te verwijderen. Dit voorkomt dat vogels hier zullen gaan broeden. Ook dient de vegetatie buiten de kassen voor aanvang van het broedseizoen verwijderd te worden. De sloop en de bouw kunnen dan tussen mei en oktober plaatsvinden. De kwalificerende soorten zijn in die periode niet in Oudeland van Strijen aanwezig (zij arriveren medio oktober in het gebied en vertrekken voor mei). Wanneer de werkzaamheden buiten die periode plaatsvinden, zullen er, geen significant nadelige effecten voor de aangewezen vogelsoorten optreden. Wel dient het plangebied voorafgaand aan de sloop en bouw, (door een ter zake deskundige) gecontroleerd te worden op mogelijk aanwezige broedvogels.
29
Verstorings- en verslechteringstoets Waleweg 10 te Strijen
30
Bijlage 1: Tabellen soorten Flora- en faunawet
Tabel 1: Algemene soorten Voor deze soorten geldt een vrijstelling. Er hoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden, maar wel moet de zorgplicht worden nagekomen.
Zoogdieren Aardmuis
Microtus agrestis
Bosmuis Bunzing
Apodemus sylvaticus Mustela putorius
Dwergmuis Dwergspitsmuis
Micromys minutus Sorex minutus
Egel
Erinaceus europaeus
Gewone bosspitsmuis Haas
Sorex araneus Lepus europaeus
Hermelijn Huisspitsmuis
Mustela erminea Crocidura russula
Konijn Ondergrondse woelmuis
Oryctolagus cuniculus Microtus subterraneus
Ree
Capreolus capreolus
Rosse woelmuis Tweekleurige bosspitsmuis
Clethrionomys glareolus Sorex coronatus
Veldmuis Vos
Microtus arvalis Vulpes vulpes
Wezel Woelrat
Mustela nivalis Arvicola terrestris
Reptielen en amfibieën Bruine kikker
Rana temporaria
Gewone pad Kleine watersalamander
Bufo bufo Lissotriton vulgaris
Meerkikker Middelste groene kikker
Pelophylax ridibundus Pelophylax klepton esculentus
Mieren Behaarde bosmier
Formica rufa
Kale bosmier Stronkmier
Formica polyctena Formica truncorum
Zwartrugbosmier
Formica pratensis
Vervolg tabel 1: Algemene soorten
Slakken Wijngaardslak
Helix pomatia
Vaatplanten Aardaker
Lathyrus tuberosus
Akkerklokje Brede wespenorchis
Campanula rapunculoides Epipactis helleborine
Breed klokje Gewone dotterbloem
Campanula latifolia Caltha palustris ssp. palustris
Gewone vogelmelk
Ornithogalum umbellatum
Grasklokje Grote kaardenbol
Campanula rotundifolia Dipsacus fullonum
Kleine maagdenpalm Knikkende vogelmelk
Vinca minor Ornithogalum nutans
Koningsvaren Slanke sleutelbloem
Osmunda regalis Primula elatior
Zwanenbloem
Butomus umbellatus
Tabel 2: Overige soorten Als een goedgekeurde gedragscode van toepassing is op de activiteiten geldt een vrijstelling. Er hoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden, maar de activiteiten moeten aantoonbaar worden uitgevoerd zoals in de gedragscode staat. Tevens geldt de zorgplicht. Als niet gewerkt kan worden volgens een goedgekeurde gedragscode, maar wel maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen, hoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden. Om zeker te weten of de mitigerende maatregelen voldoende zijn en er inderdaad geen ontheffing nodig is, kan een ontheffing aangevraagd worden om de maatregelen (goed) te laten keuren. Als niet gewerkt kan worden volgens een goedgekeurde gedragscode en geen maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of rust- en verblijfplaats te garanderen, dient een ontheffing aangevraagd te worden. De aanvraag wordt beoordeeld op de volgende punten: In welke mate wordt de functionaliteit van de vaste voortplantings-, rust- en/of verblijfplaats aangetast door de activiteiten? Komt de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar?
Zoogdieren Damhert Edelhert
Cervus dama Cervus elaphus
Eekhoorn Grijze zeehond
Sciurus vulgaris Halichoerus grypus
Grote bosmuis
Apodemus flavicollis
Steenmarter Wild zwijn
Martes foina Sus scrofa
Reptielen en amfibieën Alpenwatersalamander Levendbarende hagedis
Mesotriton alpestris Zootoca vivipara
Dagvlinders Moerasparelmoervlinder
Euphydryas aurinia
Vals heideblauwtje
Lycaeides idas
Vissen Kleine modderkruiper
Cobitis taenia
Meerval
Silurus glanis
Rivierdonderpad
Cottus perifretum
Vervolg tabel 2: Overige soorten
Vaatplanten Aangebrande orchis
Neotinea ustulata
Aapjesorchis
Orchis simia
Beenbreek Bergklokje
Narthecium ossifragum Campanula rhomboidalis
Bergnachtorchis Bijenorchis
Platanthera chlorantha Ophrys apifera
Blaasvaren Blauwe zeedistel
Cystopteris fragilis Eryngium maritimum
Bleek bosvogeltje
Cephalantera damasonium
Bokkenorchis Brede orchis
Himantoglossum hircinum Dactylorhiza majalis majalis
Bruinrode wespenorchis Daslook
Epipactis atrorubens Allium ursinum
Dennenorchis Duitse gentiaan
Goodyera repens Gentianella germanica
Franjegentiaan
Gentianopsis ciliata
Geelgroene wespenorchis Gele helmbloem
Epipactis muelleri Pseudofumaria lutea
Gevlekte orchis Groene nachtorchis
Dactylorhiza maculata Dactylorhiza viridis
Groensteel Grote keverorchis
Asplenium viride Neottia ovata
Grote muggenorchis
Gymnadenia conopsea
Gulden sleutelbloem Harlekijn
Primula veris Anacamptis morio
Herfstschroeforchis Herfsttijloos
Spiranthes spiralis Colchicum autumnale
Hondskruid
Anacamptis pyramidalis
Honingorchis Jeneverbes
Herminium monorchis Juniperus communis
Klein glaskruid Kleine keverorchis
Parietaria judaica Neottia cordata
Kleine zonnedauw Klokjesgentiaan
Drosera intermedia Gentiana pneumonanthe
Kluwenklokje
Campanula glomerata
Koraalwortel Kruisbladgentiaan
Corallorrhiza trifida Gentiana cruciata
Lange ereprijs Lange zonnedauw
Veronica longifola Drosera anglica
Mannetjesorchis
Orchis mascula
Vervolg tabel 2: Overige soorten
Maretak
Viscum album
Moeraswespenorchis
Epipactis palustris
Muurbloem Parnassia
Erysimum cheiri Parnassia palustris
Pijlscheefkelk Poppenorchis
Arabis hirsuta sagittata Orchis anthropophora
Prachtklokje Purperorchis
Campanula persicifolia Orchis purpurea
Rapunzelklokje
Campanula rapunculus
Rechte driehoeksvaren Rietorchis
Gymnocarpium robertianum Dactylorhiza majalis praetermissa
Ronde zonnedauw Rood bosvogeltje
Drosera rotundifolia Cephalanthera rubra
Ruig klokje Schubvaren
Campanula trachelium Asplenium ceterach
Slanke gentiaan
Gentianella amarella
Soldaatje Spaanse ruiter
Orchis militaris Cirsium dissectum
Spindotterbloem Steenanjer
Caltha palustris araneosa Dianthus deltoides
Steenbreekvaren Stengelloze sleutelbloem
Asplenium trichomanes Primula vulgaris
Stengelomvattend havikskruid
Hieracium amplexicaule
Stijf hardgras Tongvaren
Catapodium rigidum Asplenium scolopendrium
Valkruid Veenmosorchis
Arnica montana Hammarbya paludosa
Veldgentiaan
Gentianella campestris
Veldsalie Vleeskleurige orchis
Salvia pratensis Dactylorhiza incarnata
Vliegenorchis Vogelnestje
Ophrys insectifera Neottia nidus-avis
Voorjaarsadonis Wantsenorchis
Adonis vernalis Anacamptis coriophora
Waterdrieblad
Menyanthes trifoliata
Weideklokje Welriekende nachtorchis
Campanula patula Platanthera bifolia
Wilde gagel Wilde kievitsbloem
Myrica gale Fritillaria meleagris
Wilde marjolein Wit bosvogeltje
Origanum vulgare Cephalanthera longifolia
Witte muggenorchis
Pseudorchis albida
Vervolg tabel 2: Overige soorten
Zinkviooltje Zomerklokje
Viola lutea calaminaria Leucojum aestivum
Zwartsteel
Asplenium adiantum-nigrum
Kevers Vliegend hert
Lucanus cervus
Kreeftachtigen Rivierkreeft
Astacus astacus
Soorten van Tabel 3: Soorten bijlage 1 AMvB/ bijlage IV HRL Als maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantingsen/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen, hoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden. Om zeker te weten of de mitigerende maatregelen voldoende zijn en er inderdaad geen ontheffing nodig is, kan een ontheffing aangevraagd worden om de maatregelen (goed) te laten keuren. Als geen maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of rust- en verblijfplaats te garanderen, dient een ontheffing aangevraagd te worden op grond van een wettelijk belang uit artikel 2 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (soorten bijlage 1 AMvB) of uit de Habitatrichtlijn (soorten bijlage IV HRL). Deze belangen zijn: Bescherming van flora en fauna (b) Volksgezondheid of openbare veiligheid (d) Dwingende reden van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten (e) En alléén voor soorten van bijlage 1 AMvB: Uitvoering werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling (j) De aanvraag wordt beoordeeld op de volgende punten: In welke mate wordt de functionaliteit van de vaste voortplantings-, rust- en/of verblijfplaats aangetast door de activiteiten? Is er een wettelijk belang (belang b, d, e of j)? Is er een bevredigende oplossing? Komt de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar?
Soorten bijlage 1 AMvB: Zoogdieren Boommarter Das
Martes martes Meles meles
Eikelmuis
Eliomys quercinus
Gewone zeehond Veldspitsmuis
Phoca vitulina Crocidura leucodon
Waterspitsmuis
Neomys fodiens
Reptielen en amfibieën Adder
Vipera berus
Hazelworm
Anguis fragilis
Ringslang Vinpootsalamander
Natrix natrix Lissotriton helveticus
Vuursalamander
Salamandra salamandra
Vervolg tabel 3: Soorten bijlage 1 AMvB/ bijlage IV HRL
Vervolg soorten bijlage 1 AMvB: Vissen Beekprik Bittervoorn
Lampetra planeri Rhodeus amarus
Elrits Gestippelde alver
Phoxinus phoxinus Alburnoides bipunctatus
Grote modderkruiper Rivierprik
Misgurnus fossilis Lampetra fluviatilis
Dagvlinders Bruin dikkopje
Erynnis tages
Dwergblauwtje Dwergdikkopje
Cupido minimus Thymelicus acteon
Groot geaderd witje Grote ijsvogelvlinder
Aporia crataegi Limenitis populi
Heideblauwtje
Plebeius argus
Iepenpage Kalkgraslanddikkopje
Satyrium w-album Spialia sertorius
Keizersmantel Klaverblauwtje
Argynnis paphia Polyommatus semiargus
Purperstreepparelmoervlinder Rode vuurvlinder
Brenthis ino Lycaena hippothoe
Rouwmantel
Nymphalis antiopa
Tweekleurig hooibeestje Veenbesparelmoervlinder
Coenonympha arcania Euphydryas aurinia
Veenhooibeestje Veldparelmoervlinder
Coenonympha tullia Melitaea cinxia
Woudparelmoervlinder
Melitaea diamina
Zilvervlek
Bolaria euphrosyne
Vaatplanten Groot zeegras
Zostera marina
Soorten bijlage IV HRL: Zoogdieren Bechsteins vleermuis
Myotis bechsteinii
Bever Bosvleermuis
Castor fiber Nyctalus leisleri
Brandts vleermuis Bruinvis
Myotis brandtii Phocoena phocoena
Vervolg tabel 3: Soorten bijlage 1 AMvB/ bijlage IV HRL
Vervolg soorten bijlage IV HRL: Franjestaart Gewone baardvleermuis
Myotis nattereri Myotis mystacinus
Gewone dolfijn Gewone dwergvleermuis
Delphinus delphis Pipistrellus pipistrellus
Gewone grootoorvleermuis Grijze grootoorvleermuis
Plecotus auritus Plecotus austriacus
Grote hoefijzerneus
Rhinolophus ferrumequinum
Hamster Hazelmuis
Cricetus cricetus Muscardinus avellanarius
Ingekorven vleermuis Kleine dwergvleermuis
Myotis emarginatus Pipistrellus pygmaeus
Kleine hoefijzerneus Laatvlieger
Rhinolophus hipposideros Eptesicus serotinus
Lynx
Lynx lynx spp. lynx
Meervleermuis Mopsvleermuis
Myotis dasycneme Barbastella barbastellus
Noordse woelmuis Otter
Microtus oeconomus Lutra lutra
Rosse vleermuis Ruige (Nathusius‟) dwergvleermuis
Nyctalus noctula Pipistrellus nathusii
Tuimelaar
Tursiops truncatus
Tweekleurige vleermuis Vale vleermuis
Vespertilio murinus Myotis myotis
Watervleermuis Wilde kat
Myotis daubentonii Felis silvestris
Witflankdolfijn
Lagenorhynchus acutus
Witsnuitdolfijn
Lagenorhynchus albirostris
Reptielen en amfibieën Boomkikker
Hyla arborea
Geelbuikvuurpad Gladde slang
Bombina variegate Coronella austriaca
Heikikker
Rana arvalis
Kamsalamander Knoflookpad
Triturus cristatus Pelobates fuscus
Muurhagedis Poelkikker
Podarcis muralis Pelophylax lessonae
Rugstreeppad Vroedmeesterpad
Epidalea calamita Alytes obstetricans
Zandhagedis
Lacerta agilis
Vervolg tabel 3: Soorten bijlage 1 AMvB/ bijlage IV HRL
Vervolg soorten bijlage IV HRL: Dagvlinders Donker pimpernelblauwtje Grote vuurvlinder
Maculinea nausithous Lycaena dispar
Pimpernelblauwtje Tijmblauwtje
Maculinea teleius Maculinea arion
Zilverstreephooibeestje
Coenonympha hero
Libellen Bronslibel Gaffellibel
Oxygastra curtusii Ophiogomphus cecilia
Gevlekte witsnuitlibel Groene glazenmaker
Leucorrhinia pectoralis Aeshna viridis
Noordse winterjuffer Oostelijke witsnuitlibel
Sympecma paedisca Leucorrhinia albifrons
Rivierrombout
Gomphus flavipes
Sierlijke witsnuitlibel
Leucorrhinia caudalis
Vissen Houting
Coregonus maraena
Steur
Acipenser sturio
Vaatplanten Drijvende waterweegbree Groenknolorchis
Luronium natans Liparis loeselii
Kruipend moerasscherm Zomerschroeforchis
Apium repens Spiranthes aestivalis
Kevers Brede geelrandwaterroofkever
Dytiscus latissimus
Gestreepte waterroofkever Heldenbok
Graphoderus bilineatus Cerambyx cerdo
Juchtleerkever
Osmoderma eremita
Tweekleppigen Bataafse stroommossel Platte schijfhoren
Unio crassus Anisus vorticulus
Soorten van Tabel 3: Soorten bijlage 1 AMvB/ bijlage IV HRL Als maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen, hoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden. Om zeker te weten of de mitigerende maatregelen voldoende zijn en er inderdaad geen ontheffing nodig is, kan een ontheffing aangevraagd worden om de maatregelen (goed) te laten keuren. Als geen maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of rust- en verblijfplaats te garanderen, dient een ontheffing aangevraagd te worden op grond van een wettelijk belang uit artikel 2 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (soorten bijlage 1 AMvB) of uit de Habitatrichtlijn (soorten bijlage IV HRL). Deze belangen zijn: - Bescherming van flora en fauna (b) - Volksgezondheid of openbare veiligheid (d) - Dwingende reden van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten (e) En alléén voor soorten van bijlage 1 AMvB: - Uitvoering werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling (j) De aanvraag wordt beoordeeld op de volgende punten: ‐ In welke mate wordt de functionaliteit van de vaste voortplantings-, rust- en/of verblijfplaats aangetast door de activiteiten? ‐ Is er een wettelijk belang (belang b, d, e of j)? ‐ Is er een bevredigende oplossing? ‐ Komt de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar?
Soorten bijlage 1 AMvB: Zoogdieren Boommarter Das
Martes martes Meles meles
Eikelmuis Gewone zeehond
Eliomys quercinus Phoca vitulina
Veldspitsmuis Waterspitsmuis
Crocidura leucodon Neomys fodiens
Reptielen en amfibieën Adder
Vipera berus
Hazelworm
Anguis fragilis
Vervolg tabel 3: Soorten bijlage 1 AMvB/ bijlage IV HRL
Vervolg soorten bijlage 1 AMvB: Ringslang Vinpootsalamander
Natrix natrix Lissotriton helveticus
Vuursalamander
Salamandra salamandra
Vissen Beekprik Bittervoorn
Lampetra planeri Rhodeus amarus
Elrits
Phoxinus phoxinus
Gestippelde alver Grote modderkruiper
Alburnoides bipunctatus Misgurnus fossilis
Rivierprik
Lampetra fluviatilis
Dagvlinders Bruin dikkopje
Erynnis tages
Dwergblauwtje
Cupido minimus
Dwergdikkopje Groot geaderd witje
Thymelicus acteon Aporia crataegi
Grote ijsvogelvlinder Heideblauwtje
Limenitis populi Plebeius argus
Iepepage Kalkgraslanddikkopje
Satyrium w-album Spialia sertorius
Keizersmantel
Argynnis paphia
Klaverblauwtje Purperstreepparelmoervlinder
Polyommatus semiargus Brenthis ino
Rode vuurvlinder Rouwmantel
Lycaena hippothoe Nymphalis antiopa
Tweekleurig hooibeestje Veenbesparelmoervlinder
Coenonympha arcania Euphydryas aurinia
Veenhooibeestje
Coenonympha tullia
Veldparelmoervlinder Woudparelmoervlinder
Melitaea cinxia Melitaea diamina
Zilvervlek
Bolaria euphrosyne
Vaatplanten Groot zeegras
Zostera marina
Soorten bijlage IV HRL: Zoogdieren Bechstein‟s vleermuis
Myotis bechsteinii
Bever
Castor fiber
Vervolg tabel 3: Soorten bijlage 1 AMvB/ bijlage IV HRL
Vervolg soorten bijlage IV HRL: Bosvleermuis
Nyctalus leisleri
Brandt‟s vleermuis
Myotis brandtii
Bruinvis Euraziatische lynx
Phocoena phocoena Lynx lynx
Franjestaart Gewone baardvleermuis
Myotis nattereri Myotis mystacinus
Gewone dolfijn
Delphinus delphis
Gewone dwergvleermuis Gewone grootoorvleermuis
Pipistrellus pipistrellus Plecotus auritus
Grijze grootoorvleermuis Grote hoefijzerneus
Plecotus austriacus Rhinolophus ferrumequinum
Hamster Hazelmuis
Cricetus cricetus Muscardinus avellanarius
Ingekorven vleermuis
Myotis emarginatus
Kleine dwergvleermuis Kleine hoefijzerneus
Pipistrellus pygmaeus Rhinolophus hipposideros
Laatvlieger Meervleermuis
Eptesicus serotinus Myotis dasycneme
Mopsvleermuis Nathusius‟ dwergvleermuis
Barbastella barbastellus Pipistrellus nathusii
Noordse woelmuis
Microtus oeconomus
Otter Rosse vleermuis
Lutra lutra Nyctalus noctula
Tuimelaar Tweekleurige vleermuis
Tursiops truncatus Vespertilio murinus
Vale vleermuis Watervleermuis
Myotis myotis Myotis daubentonii
Wilde kat
Felis silvestris
Witflankdolfijn Witsnuitdolfijn
Lagenorhynchus acutus Lagenorhynchus albirostris
Reptielen en amfibieën Boomkikker Geelbuikvuurpad
Hyla arborea Bombina variegate
Gladde slang
Coronella austriaca
Heikikker Kamsalamander
Rana arvalis Triturus cristatus
Knoflookpad Muurhagedis
Pelobates fuscus Podarcis muralis
Poelkikker
Pelophylax lessonae
Vervolg tabel 3: Soorten bijlage 1 AMvB/ bijlage IV HRL
Vervolg soorten bijlage IV HRL: Rugstreeppad Vroedmeesterpad
Epidalea calamita Alytes obstetricans
Zandhagedis
Lacerta agilis
Dagvlinders Donker pimpernelblauwtje
Maculinea nausithous
Grote vuurvlinder Pimpernelblauwtje
Lycaena dispar Maculinea teleius
Tijmblauwtje
Maculinea arion
Zilverstreephooibeestje
Coenonympha hero
Libellen Gaffellibel
Ophiogomphus cecilia
Gevlekte witsnuitlibel Groene glazenmaker
Leucorrhinia pectoralis Aeshna viridis
Noordse winterjuffer
Sympecma paedisca
Oostelijke witsnuitlibel Rivierrombout
Leucorrhinia albifrons Gomphus flavipes
Sierlijke witsnuitlibel
Leucorrhinia caudalis
Vissen Houting
Coregonus maraena
Steur
Acipenser sturio
Vaatplanten Drijvende waterweegbree Groenknolorchis
Luronium natans Liparis loeselii
Kruipend moerasscherm Zomerschroeforchis
Apium repens Spiranthes aestivalis
Kevers Brede geelrandwaterroofkever
Dytiscus latissimus
Gestreepte waterroofkever Heldenbok
Graphoderus bilineatus Cerambyx cerdo
Juchtleerkever
Osmoderma eremita
Tweekleppigen Bataafse stroommossel Platte schijfhoren
Unio crassus Anisus vorticulus
Bijlage 2: Vogels, ruimtelijke ingrepen en de Flora- en faunawet
Als maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantingsen/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen, hoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden. Om zeker te weten of de mitigerende maatregelen voldoende zijn en er inderdaad geen ontheffing nodig is, kan een ontheffing aangevraagd worden om de maatregelen (goed) te laten keuren. Als geen maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of rust- en verblijfplaats te garanderen, dient een ontheffing aangevraagd te worden op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Deze belangen zijn: Bescherming van flora en fauna (b) Veiligheid van het luchtverkeer (c) Volksgezondheid of openbare veiligheid (d) De aanvraag wordt beoordeeld op de volgende punten: In welke mate wordt de functionaliteit van de vaste voortplantings-, rust- en/of verblijfplaats aangetast door de activiteiten? Is er een wettelijk belang (belang b, c en d)? Is er een bevredigende oplossing? Komt de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar? Bescherming van vogelnesten Artikel 11 van de Flora- en faunawet luidt: “Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren”. Tijdens de werkzaamheden moet rekening gehouden worden met het broedseizoen van vogels. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het gaat er om of er sprake is van een broedgeval. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik vallen alleen tijdens het broedseizoen (grofweg half maart-half juli) onder de bescherming van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten is geen ontheffing nodig voor werkzaamheden buiten het broedseizoen en ook niet als maatregelen worden getroffen die voorkomen dat deze soorten zich op de bouwplaats vestigen tijdens het broedseizoen. Een (beperkt) aantal soorten bewoont het nest echter permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Verblijfplaatsen van deze vogelsoorten zijn jaarrond beschermd: Nesten die het hele jaar door zijn beschermd Voor de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Floraen faunawet het gehele seizoen: 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: Steenuil).
2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk zijn van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: Roek, Gierzwaluw en Huismus). 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: Ooievaar, Kerkuil en Slechtvalk). 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: Boomvalk, Buizerd en Ransuil). Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Categorie 5-soorten vragen extra onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd; deze soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten die momenteel door LNV wordt gehanteerd:
Nesten van de volgende soorten zijn jaarrond beschermd indien ze nog in functie zijn: Boomvalk
Falco subbuteo
Buizerd Gierzwaluw
Buteo buteo Apus apus
Grote gele kwikstaart Havik
Motacilla cinerea Accipiter gentilis
Huismus
Passer domesticus
Kerkuil Oehoe
Tyto alba Bubo bubo
Ooievaar Ransuil
Ciconia ciconia Asio otus
Roek Slechtvalk
Corvus frugilegus Falco peregrinus
Sperwer
Accipiter nisus
Steenuil Wespendief
Athene noctua Pernis apivorus
Zwarte wouw
Milvus migrans
Nesten van de volgende soorten zijn niet jaarrond beschermd (categorie 5), maar hiervan is inventarisatie wel gewenst: Blauwe reiger
Ardea cinerea
Boerenzwaluw Bonte vliegenvanger
Hirundo rustica Ficedula hypoleuca
Boomklever Boomkruiper
Sitta europaea Certhia brachydactyla
Bosuil Brilduiker
Strix aluco Bucephala clangula
Draaihals
Jynx torquilla
Eider Ekster
Somateria mollissima Pica pica
Gekraagde roodstaart Glanskop
Phoenicurus phoenicurus Parus palustris
Grauwe vliegenvanger Groene specht
Muscicapa striata Picus viridis
Grote bonte specht
Dendrocopos major
Hop Huiszwaluw
Upupa epops Delichon urbica
IJsvogel Kleine bonte specht
Alcedo atthis Dendrocopos minor
Kleine vliegenvanger Koolmees
Ficedula parva Parus major
Kortsnavelboomkruiper
Certhia familiaris macrodactyla
Oeverzwaluw Pimpelmees
Riparia riparia Parus caeruleus
Raaf Ruigpootuil
Corvus corax Aegolius funereus
Spreeuw
Sturnus vulgaris
Tapuit Torenvalk
Oenanthe oenanthe Falco tinnunculus
Zeearend Zwarte kraai
Haliaeëtus albicilla Corvus corone
Zwarte mees Zwarte roodstaart
Parus ater Phoenicurus ochruros
Zwarte specht
Dryocopus martius
Bijlage 3: Vleermuizen, ruimtelijke ingrepen en de Flora- en faunawet
Vleermuizen en hun leefgebied zijn beschermd door de Flora- en faunawet. In geval van een ruimtelijke ingreep moet ruim van tevoren bekeken worden of deze ingreep nadelige invloed kan hebben op vleermuizen en hoe hiermee omgegaan moet worden. Verblijfplaatsen Vleermuizen maken het hele jaar door gebruik van verschillende verblijfplaatsen (o.a. in bomen en gebouwen). Grofweg zijn vleermuisverblijfplaatsen op te delen in winterverblijfplaats (waar overwinterd wordt), dagkwartieren (waar de mannetjes in de kraamkolonieperiode overdag zitten, alleen of in kleine groepjes), kraamkolonies (vrouwtjes en hun jongen, vaak in grote groepen), paarverblijven (waar gepaard wordt, vaak in het najaar, soms gelijk aan de winterverblijfplaats) en tussenkwartieren (gebruikt in de periode tussen overwinteren en de zomerperiode in). Per type verblijfplaats gebruiken vleermuizen vaak meerdere verblijven waar tussen gewisseld wordt, bijvoorbeeld wanneer elders het klimaat geschikter is of om aan parasieten te ontkomen. Vleermuizen zijn wel zeer honkvast wat betreft de diverse verblijven die ze gebruiken. Dit betekent dat hun verblijven belangrijk zijn voor instandhouding van de populatie en dat deze daarom beschermd worden door de Flora- en faunawet. Sinds mei 2009 is het Vleermuisprotocol vastgesteld. Dit is opgesteld door het Netwerk Groene Bureaus en de Zoogdiervereniging VZZ in overleg met de Dienst Landelijk Gebied (DLG) en de Gegevensautoriteit Natuur (GaN). Het protocol dient als leidraad voor het bepalen hoe en hoe vaak geïnventariseerd moet worden om te voldoen aan de Floraen faunawet. Let op: voor het bepalen of een gebouw of een potentieel geschikte boom van belang is als vleermuisverblijfplaats, is over het algemeen een relatief langlopend onderzoek nodig (van april t/m september/oktober) en zijn gemiddeld 5 tot 7 bezoeken nodig. Maatregelen zijn nodig: indien sprake is van een verblijfplaats die van significant belang is of zou kunnen zijn en/of; indien vleermuizen aangetroffen zijn. Er is over het algemeen sprake van een significant belangrijke verblijfplaats (ook wel vaste verblijfplaats genoemd, een verblijfplaats die van belang is voor een populatie) als: er sprake is van een kraamkolonie; er sprake is van een belangrijke overwinteringsplaats of paarplaats; er geen alternatieve verblijfplaatsen in de directe omgeving beschikbaar zijn; de gunstige staat van instandhouding van de (populatie van) de soort in het geding is bij het verdwijnen van de verblijfplaats. De te nemen maatregelen moeten er voor zorgen dat verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet niet overtreden worden. Dit betekent dat er geen dieren gedood, verwond of actief verstoord mogen worden en dat in geval van significant belangrijke verblijfplaatsen
deze behouden blijven of anders tijdig op een goede manier vervangen worden. De functie die het leefgebied voor de betreffende populatie vervult moet onverminderd blijven bestaan. Om te voorkomen dat dieren gedood, verwond of actief verstoord worden, kunnen de volgende maatregelen nodig zijn:
niet slopen in de winterslaapperiode (in deze periode kan zelden met zekerheid worden vastgesteld dat vleermuizen afwezig zijn in een potentieel geschikt en onoverzichtelijk object, omdat ze dan ook ‟s nachts passief zijn. Dat maakt ze in deze periode overigens extra kwetsbaar);
vlak voor de sloop onderzoeken of er individuen aanwezig zijn in het te slopen object. Zijn deze wel aanwezig dan geldt dat in geval van een significant belangrijke verblijfplaats gewacht moet worden tot het dier of de dieren weg zijn, anders kan het dier/kunnen de dieren ook passief verjaagd worden (door verstoring van het microklimaat of ‟s nachts dichten van de invliegopening) mits zij niet verwond, gedood of actief verstoord worden. Bij het verdwijnen van een verblijfplaats kunnen maatregelen bestaan uit het aanbieden van inpandige voorzieningen in nieuwbouw, zodat deze geschikt is voor vleermuizen om in te verblijven. Om zeker te weten of de geplande maatregelen voldoende zijn kan een ontheffing aangevraagd worden bij de Dienst Regelingen. Een afwijzingsbrief, die stelt dat geen ontheffing nodig is, „omdat als de voorgestelde maatregelen genomen worden er immers geen verboden overtreden worden‟ geldt als goedkeuring van de voorgestelde maatregelen. Zijn de maatregelen niet voldoende, dan moeten deze aangepast worden. Als dat niet mogelijk is, is een ontheffing nodig. Deze wordt alleen verstrekt in geval van projecten waarbij sprake is van groot openbaar belang. Jachtgebied en vliegroutes Naast verblijfplaatsen bestaat het leefgebied van vleermuizen uit foerageergebied en vliegroutes (vaak bomenrijen of waterlopen). Deze zijn ook beschermd als zij van significant belang zijn. Zij gelden als significant belangrijk indien bij aantasting de functionaliteit van de verblijfplaats(en) in het geding komt. Is dat het geval, dan zijn maatregelen nodig die dit voorkomen, anders is een ontheffing nodig. Ook hier geldt dat deze alleen verstrekt wordt in geval van projecten waarbij sprake is van groot openbaar belang.
Bijlage 4: Natura 2000 gebied #110 – Oudeland van Strijen Kenschets Natura 2000 Landschap: Status: Site code: Beschermd natuurmonument: Beheerder: Provincie: Gemeente: Oppervlakte:
Meren en moerassen Vogelrichtlijn NL9802103 Rijkswaterstaat, Staatsbosbeheer en particulieren Zuid-Holland Binnenmaas, Strijen 1.578 ha
Gebiedsbeschrijving Het gebied Oudeland van Strijen kan worden beschouwd als een stuk voorland (buitendijks gebied) van de voormalige Groote of Zuidhollandse Waard. De Zuidhollandse Waard was een bedijkt gebied dat globaal gelegen was tussen Dordrecht, Werkendam, Heusden en Geertruidenberg. Deze waard is na de overstromingen in 1421 en 1422 (St. Elizabethsvloed) verloren gegaan. Later is de polder opnieuw bedijkt. Het Oudeland van Strijen, dat vooral bestaat uit graslanden akkerbouwpercelen, heeft een zeer open karakter. Er is nauwelijks bebouwing en opgaande begroeiing in het gebied aanwezig. Boerderijen staan langs de dijken aan de rand van het gebied. Aanwijzingscriteria Oudeland van Strijen is met name aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn op basis van de volgende soorten: Code A041 A042 A045 A050
Niet-broedvogelsoort Kolgans Dwerggans Brandgans Smient
Kernopgaven 4.07
Plas-dras situaties Plas-dras situaties voor smienten A050 en broedvogels zoals Kemphaan A151, Porseleinhoen A119 en Watersnip A153 en Noordse woelmuis H1340
Instandhoudingsdoelstellingen Algemene doelen Behoud en indien van toepassing herstel van: 1. Behoud van de bijdrage van het Natura2000-gebied aan de biologische diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie. 2. Behoud van de bijdrage van het Natura2000-gebied aan de ecologische samenhang van het Natura2000-netwerk zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie. 3. Behoud en waar nodig herstel van de ruimtelijke samenhang met de omgeving ten behoeve van de duurzame instandhouding van de in Nederland voorkomende natuurlijke habtitattypen en soorten. 4. Behoud en waar nodig herstel van de natuurlijke kenmerken en van de samenhang van de ecologische structuur en functies van het gehele gebied voor alle habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd. 5. Behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame instandhouding van de habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd.
Vogelrichtlijn: Niet-broedvogels A041 Doel
Toelichting
A042 Doel
Toelichting
Kolgans Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1500 vogels (seizoensgemiddelde). De Kolgans gebruikt het gebied o.a. om te foerageren. Hij slaapt o.a. in Hollands Diep en Haringvliet. De aantallen zijn sinds 1985 toegenomen tot een maximum in de eerste helft van de jaren negentig, daarna is deze weer afgenomen. Handhaving van de huidige situatie is voldoende, want de landelijke staat van instandhouding is gunstig. Dwerggans Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 30 vogels (seizoensmaximum). Aantallen dwergganzen zijn van grote nationale betekenis. Het gebied heeft o.a. een functie als foerageergebied. Na het Lauwersmeer en het Haringvliet (Korendijkse Slikken) levert het ge-
bied de grootste bijdrage binnen het Natura2000-netwerk. Gegevens zijn niet toereikend voor een trendanalyse. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijke staat van instandhouding. A045
Brandgans
Doel
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1500 vogels (seizoensgemiddelde). Aantallen brandganzen zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft o.a. een functie als foerageergebied. Slapen doet deze soort o.a. in Hollands Diep en Haringvliet. Sinds 1990 is de soort sterk toegenomen in aantal. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijke staat van instandhouding.
Toelichting
A050 Doel
Toelichting
Smient Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1100 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft o.a. een functie als slaapplaats en als foerageergebied. Sinds de jaren tachtig is de soort sterk in aantal toegenomen. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijke staat van instandhouding.