Verslechterings- en verstoringstoets ten behoeve van een nieuwe geluidszone in de 3e Merwedehaven te Dordrecht Natuurbeschermingswet 1998
NATUUR-WETENSCHAPPELIJK CENTRUM, NOORDERELSWEG 4A, 3329 KH DODRECHT
Verslechterings- en verstoringstoets ten behoeve van een nieuwe geluidszone in de 3e Merwedehaven te Dordrecht - Natuurbeschermingswet 1998
Opdrachtgever:
Gemeente Dordrecht
Contactpersoon:
Mevr. C. van Rijk
Samenstelling:
Mevr. M. van Dongen
Veldwerk:
Jan de Bruijn, Margot van Dongen, Rob Haan
Verslechterings- en verstoringstoets t.b.v. nieuwe geluidszone 3e Merwedehaven te Dordrecht, Natuurbeschermingswet 1998. [Samenst.: van Dongen, M.]; Dordrecht: Strix/NWC Trefw.: Geluidszone, 3e Merwedehaven, Dordrecht, Biesbosch, Natuurwetgeving, Natuurbeschermingswet 1998. ISBN: 9789078869504
W472
Niets uit deze uitgave mag worden openbaargemaakt, danwel verveelvoudigd, door middel van: druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever of de opdrachtgever.
Dordrecht, augustus 2010
Inhoudsopgave
1
Aanleiding en doel
5
2
Natuurbeschermingswet 1998
7
2.1
Habitattoets
7
2.2
Oriëntatiefase
7
2.3
Verslechterings- en verstoringstoets
8
2.4
Passende beoordeling
9
3
Gebiedsbeschrijving
11
4
Projectbeschrijving
13
5
Ecologische analyse plangebied
15
5.1
Onderzoeksgebied
15
5.2
Onderzoeksmethode
15
5.3
Resultaten
16
6
7
Toetsing Natuurbeschermingswet 1998
17
6.1
Oriëntatiefase
17
6.2
Effectinventarisatie
18
6.3
Effectstudie en -beoordeling
19
Conclusie verslechterings- en verstoringstoets
Bijlage 1: Bijlage 2:
Natura 2000 gebied #112 - Biesbosch Toetsing Natuurbeschermingswet 1998 bij handhaving van vigerende geluidszone aan de westzijde van het plangebied
23
e
Verslechterings- en verstoringstoets geluidszone 3 Merwedehaven
1
Aanleiding en doel De gemeente Dordrecht heeft een bestemmingsplan in procedure gebracht voor het vaststellen van een geluidszone voor twee bedrijven gelegen op het industrieterrein ‘3e Merwedehaven’ in Dordrecht (zie figuur 1). Het betreft het 380 kVtransformatorstation (Tennet) en een bestaand staalstraalbedrijf (A.J. den Breejen en Zonen) gelegen in de havenarm. Beide bedrijven zijn inrichtingen die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken. Conform artikel 41 van de Wet geluidhinder dient voor bedrijven als aangewezen in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb), de zogenoemde ‘grote lawaaimakers’, een geluidszone te worden vastgesteld. Voor het 380 kV-transformatorstation is in het verleden op basis van een 50 dB(A) etmaalwaarde-contour een geluidszone vastgesteld conform artikel 53 van de Wet geluidhinder (zie ook H4). Deze vigerende geluidszone (zie figuur 4) heeft dus uitsluitend betrekking op het 380 kV-transformatorstation; het staalstraalbedrijf is hierin niet meegenomen. Dit bedrijf lag oorspronkelijk in één van de havenbekkens van de 3e Merwedehaven, die gedempt is ten behoeve van de aanleg van een stortplaats. In 1991 is het bedrijf verplaatst naar de resterende havenarm van de 3e Merwedehaven. Momenteel is er dus sprake van een gedoogsituatie, aangezien ook voor het staalstraalbedrijf een wettelijke zoneringsplicht bestaat. Voor een positieve bestemmingsregeling van het staalstraalbedrijf zal de geluidszone opnieuw vastgesteld moeten worden. Het huidige beleid is er niet op gericht om meer zoneringsplichtige bedrijven op dit industrieterrein toe te staan. De zone blijft dan ook beperkt tot de huidige twee zoneringsplichtige bedrijven. De geluidszone grenst aan en ligt deels in de Speciale Beschermingszone (Natura 2000-gebied) ‘De Biesbosch’ (zie figuur 1). In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 moet elke activiteit aan de Habitatrichtlijn worden getoetst als deze activiteit effect kan hebben op de natuurwaarden in het richtlijngebied (zie ook H2). Het aanpassen van de geluidszone heeft mogelijk een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Biesbosch. Door middel van de voorliggende verslechterings- en verstoringstoets zal worden bepaald of er, als gevolg van de aangepaste geluidszone, een verslechtering van de natuurlijke habitats (van soorten) optreedt, danwel dat er zich significant verstorende effecten op soorten zullen voordoen. Hieruit volgt tevens of er een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 nodig is.
5
e
Verslechterings- en verstoringstoets geluidszone 3 Merwedehaven
6
e
Verslechterings- en verstoringstoets geluidszone 3 Merwedehaven
2
Natuurbeschermingswet 1998
2.1
Habitattoets De, in 1998 voorgestelde en in 2005 van kracht geworden, hernieuwde Natuurbeschermingswet 1998 regelt ondermeer de bescherming van specifieke natuurwaarden in gebieden die in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen en/of aangemeld zijn als speciale beschermingszone (SBZ Natura 2000-gebieden). Voor de beschermde gebieden zijn (concept-) aanwijzingsbesluiten opgesteld. In deze aanwijzingsbesluiten staat beschreven wat de (natuurlijke) kenmerken van het betreffende gebied zijn en voor welke (natuurlijke) habitats en planten- en diersoorten het gebied aangewezen is. Voor deze kwalificerende waarden zijn instandhoudingsdoelen opgesteld. (Voor de instandhoudingsdoelen SBZ Natura 2000-gebied ‘Biesbosch’, zie bijlage 1). Projecten, plannen en andere handelingen, die nadelige effecten op een Natura 2000-gebied kunnen hebben, zijn vergunningplichtig of moeten de goedkeuring, een “bestuurlijk oordeel”, van het bevoegd gezag hebben (in veel gevallen zijn dit Gedeputeerde Staten en in andere gevallen is dit de minister van LNV). Of deze goedkeuring wordt gegeven, is afhankelijk van de uitkomst van de zogenaamde Habitattoets. De Habitattoets bestaat uit twee onderdelen, namelijk; 1. de oriëntatiefase en het vooroverleg (zie §2.2); 2. de vergunningverlening via een 'toets (kwaliteits)verslechtering en/of (significante) verstoring van soorten' (zie §2.3) of de vergunningverlening via een 'passende beoordeling' en toetsing aan de ADC-voorwaarden (zie §2.4).
2.2
Oriëntatiefase In deze fase wordt, door vaststelling van de kans op het optreden van significant nadelige effecten, bepaald hoe de verdere procedure doorlopen moet worden. Dit kan in deze fase op basis van bestaande informatie gedaan worden. Hiertoe kunnen de volgende vragen gevolgd worden: •
Is de activiteit te beschouwen als (nieuw) project of handeling?
•
Wat zijn de mogelijke effecten van de activiteit en wat zijn daarvan de gevolgen voor het gebied, gelet op de instandhoudingsdoelen?
•
Kunnen de gevolgen verstorend zijn voor soorten of tot een verslechtering van de kwaliteit van het (natuurlijke) habitat leiden?
•
Kunnen de gevolgen significant nadelig zijn?
Uit deze vragen kunnen drie mogelijkheden volgen: •
Er is zeker geen nadelig effect (hetgeen betekent dat er geen vergunning
7
e
Verslechterings- en verstoringstoets geluidszone 3 Merwedehaven
nodig is op grond van de Natuurbeschermingswet 1998); •
er is sprake van een mogelijk negatief effect in de vorm van verstoring, doch dit zal zeker niet significant zijn, en er is geen sprake van verslechtering van habitats (van soorten). Hieruit volgt dat vergunningverlening niet aan de orde is. Men dient hiertoe een verslechterings- en verstoringstoets uit te voeren (zie §2.3);
•
er is kans op het optreden van een significant nadelig effect in de vorm van verstoring en/of er is sprake van verslechtering van habitats (van soorten). In dit geval is een vergunning nodig. Hiertoe moet een passende beoordeling gemaakt worden (zie §2.4), tenzij is uit te sluiten dat het om een significante verslechtering van habitats (van soorten) gaat (i.e. er is sprake van tijdelijke verslechtering of minimaal kwaliteits-/ oppervlakteverlies, of het instandhoudingsdoel voor dit habitattype wordt niet in gevaar gebracht).
Het aanpassen van de geluidszone heeft mogelijk een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Biesbosch in de vorm van verstoring, maar dit zal zeker niet significant zijn. Daarnaast is er geen sprake van verslechtering van habitats (van soorten). Dit blijkt uit de effectenstudie zoals beschreven in hoofdstuk 6. Op basis hiervan volstaat in dit geval een verslechterings- en verstoringstoets. 2.3
Verslechterings- en verstoringstoets Een verslechterings- en verstoringstoets heeft als functie na te gaan of er, als gevolg van een project, handeling of plan, een kans bestaat dat er een verslechtering van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten optreedt, danwel dat er zich verstorende effecten op soorten zullen voordoen. Hieronder volgen de definities van verslechtering en verstoring die door het Ministerie van LNV worden gehanteerd: Verslechtering van kwaliteit van (natuurlijke) habitats Onder verslechtering wordt de fysische aantasting van een habitat verstaan. Hiervan is sprake als in een bepaald gebied van deze habitat de oppervlakte afneemt, of wanneer het met de specifieke structuur en functies, die voor de instandhouding van de habitat op lange termijn noodzakelijk zijn, danwel met de staat van instandhouding met de met deze habitat geassocieerde typische soorten, in dalende lijn gaat in vergelijking tot de instandhoudingsdoelstellingen. Verstoring van soorten In tegenstelling tot kwaliteitsverslechtering heeft verstoring geen directe invloed op de fysische kenmerken van een gebied; een verstoring betreft soor8
e
Verslechterings- en verstoringstoets geluidszone 3 Merwedehaven
ten en is vaak in de tijd beperkt (lawaai, lichtbronnen, enz.). Belangrijke parameters zijn derhalve: intensiteit, de duur en de frequentie van verstoring. Verstoring van een soort in een gebied treedt op wanneer uit de populatiedynamische gegevens, betreffende die soort in dat gebied, blijkt dat de soort het gevaar loopt niet langer een levensvatbare component van de natuurlijke habitat te zullen blijven. De verslechterings- en verstoringstoets dient ook om te bepalen of er een vergunning nodig is. Als er, gelet op de instandhoudingsdoelen, geen significant verstorende effecten optreden, is er geen vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig. Bij een verslechterings- en verstoringstoets moet tevens direct cumulatief bekeken worden of er sprake is van significant negatieve gevolgen. De mate van verstoring en kwaliteitsverslechtering moet per geval, aan de hand van de instandhoudingsdoelen en de kwetsbaarheid van de natuurwaarden in het betreffende gebied, beoordeeld worden. Als uit de verslechterings- en verstoringstoets volgt dat significant negatieve gevolgen niet (met zekerheid) zijn uit te sluiten, moet er een passende beoordeling opgesteld worden. Ook als uit de voorgaande stap blijkt dat er mogelijk significant nadelige effecten op zullen treden, is een passende beoordeling nodig (zie §2.4). 2.4
Passende beoordeling Een ‘passende beoordeling’ is een rapport waarin (de zo exact mogelijke omvang van) de effecten, afzonderlijk of in combinatie met andere activiteiten, van een plan, project of handeling op een Natura 2000-gebied beschreven staan. Deze nadelige effecten worden in relatie tot de instandhoudingsdoelen bepaald. Indien uit de passende beoordeling volgt dat er een kans bestaat dat significant nadelige gevolgen op zullen treden, moeten plannen getoetst worden aan de zogenaamde ADC-criteria; 1. zijn er geen Alternatieven? 2. is er sprake van een Dwingende reden van groot openbaar belang? 3. zijn er Compenserende maatregelen voorzien? Bij een passende beoordeling dienen ook alternatieve oplossingen of mitigerende maatregelen te worden onderzocht en meegenomen te worden in de toetsing. Als dan uit de passende beoordeling namelijk nog blijkt dat er geen zekerheid verkregen kan worden of de activiteiten de natuurlijke kenmerken van een gebied niet aantasten, moeten de ADC-voorwaarden getoetst worden en zijn alternatieven alsnog aan de orde. Overigens mogen, bij de beoordeling van alternatieven, economische belangen geen voorrang hebben op ecologische crite-
9
e
Verslechterings- en verstoringstoets geluidszone 3 Merwedehaven
ria. Dit betekent dat, als er een alternatief bestaat, de beoogde activiteit in principe niet door kan gaan.
10
e
Verslechterings- en verstoringstoets geluidszone 3 Merwedehaven
3
Gebiedsbeschrijving Het plangebied ‘3e Merwedehaven’ is een industrieterrein gelegen in het noordoostelijke deel van de gemeente Dordrecht, provincie Zuid-Holland (Amersfoortcoördinaten: 38-53-51/52 + 44-13-11/12). De nieuw voorgestelde geluidscontour in het ontwerpbestemmingsplan “Herziening zone industrielawaai 3e Merwedehaven” bevindt zich binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Dordrecht en beslaat een deel van het recreatiegebied ‘De Merwelanden’. Grofweg gezien wordt de geluidszone aan de noordzijde begrensd door de Beneden Merwede, aan de westzijde door de spoordijk en aan de oost- en zuidzijde door de Baanhoekweg. Aan de zuidzijde loopt de zone deels ten zuiden van de Baanhoekweg, maar blijft steeds ten noorden van het Moldiep (zie figuur 2-4). Natura 2000-gebied de Biesbosch Ten oosten en zuiden van het plangebied is het Natura 2000-gebied de ‘Biesbosch’ gelegen. Een klein deel van de geluidszone, het deel ten zuidwesten van het 380 kV-transformatorstation, valt binnen de grenzen van de Sliedrechtse Biesbosch (zie figuur 1). Voor een overzicht van de aangewezen habitats en soorten en de instandhoudingsdoelstellingen van de Biesbosch, zie bijlage 1. Onderzoeksgebied Het onderzoeksgebied voor de verslechterings- en verstoringstoets omvat het gedeelte van de vigerende geluidszone dat niet binnen de voorgestelde geluidszone valt en het gedeelte van de voorgestelde geluidszone dat niet binnen de vigerende geluidszone valt (zie figuur 4).
11
e
Verslechterings- en verstoringstoets geluidszone 3 Merwedehaven
Figuur 1. Ligging van het plangebied (rood omlijnd) ten opzichte van Natura 2000-gebied de Biesbosch (groen).
Figuur 2. Voorgestelde geluidszone industrie-lawaai in 3e Merwedehaven in het ontwerpbestemmingsplan “Herziening zone industrielawaai 3e Merwedehaven”.
12
e
Verslechterings- en verstoringstoets geluidszone 3 Merwedehaven
4
Projectbeschrijving Ten behoeve van de actualisatie van het zonebewakingsmodel voor het gezoneerd industrieterrein ‘3e Merwedehaven’ is, in opdracht van de sector Stadsontwikkeling van de gemeente Dordrecht, in augustus 2009 door de Milieudienst Zuid-Holland Zuid een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting van twee zoneringsplichtige bedrijven: een staalstraalbedrijf (A.J. den Breejen en Zonen) en het 380 kV-transformatorstation (Tennet)*. In dit onderzoek is, op basis van nieuwe rekenmodellen, de geluidsbelasting per bedrijf op de vigerende vergunningpunten bepaald. Hieruit is een herziene gecumuleerde 50 dB(A) etmaalwaarde-contour vastgesteld, waarbinnen de geluidsbelasting van 50 dB(A) niet werd overschreden. Aan de hand van deze contour is de voorgestelde zonegrens bepaald (zie figuur 3). De modellering is uitgevoerd conform de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (VROM, 1999). De berekening van de geluidsoverdracht is uitgevoerd volgens methode II.8 uit genoemde Handleiding. Uit bovenstaand onderzoek is gebleken dat de huidige geluidszone op een aantal punten dient te worden gewijzigd. Binnen de voorgestelde geluidszone mag de geluidsbelasting (wettelijk gezien) de waarde van 50 dB(A) overschrijden, daarbuiten niet. In de praktijk blijkt echter dat deze waarde niet wordt overschreden; de gecumuleerde geluidsbelasting vanwege beide bedrijven varieert van 32,5-50 dB(A). Aangezien het huidige beleid er niet op is gericht om meer zoneringsplichtige bedrijven op dit industrieterrein toe te staan, is een overschrijding van deze waarde in de toekomst niet aan de orde. In figuur 4 is zowel de vigerende (in groen) als de voorgestelde geluidszone (in rood) weergegeven. Voor een deel is de zone groter geworden (deelgebieden 6, 7, 8, 10 en 11) en voor een deel kleiner (deelgebieden 1-5 en 9). Gebied 5 (en deels 6) valt binnen de grenzen van Natura 2000-gebied de Biesbosch. In het geactualiseerde zonebewakingsmodel valt in totaal een kleiner oppervlak van de Biesbosch binnen de 50 dB(A) etmaalwaarde-contour. NB: Tennet heeft tegen het ontwerpbestemmingsplan, dat de voorgestelde geluidszone bevat, een zienswijze ingediend. Hierin wordt handhaving van de vigerende geluidszone aan de westzijde van het gebied (deelgebieden 1 t/m 5) voorgesteld. In bijlage 2 wordt het effect van een eventuele handhaving van deze gebieden op de instandhoudingsdoelstellingen van de Biesbosch nader toegelicht.
* Kraaij, D. (2009); Akoestisch onderzoek Actualisatie Zonebewakingsmodel ‘3e Merwedehaven’ te Dordrecht; Milieudienst Zuid-Holland Zuid.
13
e
Verslechterings- en verstoringstoets geluidszone 3 Merwedehaven
Figuur 3. Gecumuleerde 50 dB(A) contour (dikgedrukte rode lijn) en de voorgestelde 50 dB(A) zonegrens (dungedrukte rode lijn). Uit ‘Kraaij, D. (2009); Akoestisch onderzoek Actualisatie Zonebewakingsmodel ‘3e Merwedehaven’ te Dordrecht; Milieudienst Zuid-Holland Zuid’.
Figuur 4. Vigerende (groen) en voorgestelde geluidszone (rood) in het plangebied 3e Merwedehaven met onderzoeksgebieden 1 t/m 11.
14
e
Verslechterings- en verstoringstoets geluidszone 3 Merwedehaven
5
Ecologische analyse plangebied
5.1
Onderzoeksgebied Het onderzoeksgebied voor de verslechterings- en verstoringstoets omvat het gedeelte van de vigerende geluidszone dat niet binnen de voorgestelde geluidszone valt en het gedeelte van de voorgestelde geluidszone dat niet binnen de vigerende geluidszone valt (zie figuur 4). Dit gebied is onderverdeeld in 11 deelgebieden. Deelgebieden 6, 7, 8, 10 en 11 vallen niet binnen de vigerende geluidszone, maar komen er in de nieuwe zone bij. Deelgebieden 1 t/m 5 en 9 vallen niet meer binnen de voorgestelde zonegrens.
5.2
Onderzoeksmethode Aangezien eventuele effecten van een toenemende geluidsbelasting hoogstens aan de orde zijn bij de habitatsoorten, vooral (broed)vogels en zoogdieren, zijn met name deze soortgroepen in het onderzoeksgebied geïnventariseerd. Ten behoeve van vissen is vooralsnog geen specifiek onderzoek noodzakelijk. Er is een veldonderzoek in alle 11 deelgebieden uitgevoerd, waarin de habitats binnen de geluidscontouren door expert judgement en inventarisaties zijn beoordeeld op geschiktheid voor de kwalificerende soorten van de Biesbosch. Hierbij zijn ook de soorten meegenomen die niet als soort zijn aangewezen, maar die wel van belang zijn bij aangewezen habitats (Grote karekiet). Specifiek is gelet op onderstaande soorten: Bever Het plangebied is beoordeeld op geschiktheid voor en aanwezigheid van de Bever. Hierbij is met name gelet op aanwezigheid van foerageergebied (o.a. vraatsporen) en burchten, met name langs oeverzones van getijdenwater. Noordse woelmuis Het plangebied is vooralsnog alleen beoordeeld op geschiktheid voor de Noordse woelmuis. Hierbij is gelet op aanwezigheid van voorkeursbiotopen van deze soort: nattere terreinen zoals rietland, moeras(bossen), drassige hooilanden, zeer extensief gebruikte weilanden met een dichte zode van roodzwenkgras en vochtige oevervegetaties. Meervleermuis Het plangebied is vooralsnog alleen beoordeeld op geschiktheid voor de Meervleermuis. Hierbij is met name gelet op aanwezigheid van geschikt jachtbiotoop (vnl. waterrijke gebieden) en verblijfplaatsen (m.n. gebouwen).
15
e
Verslechterings- en verstoringstoets geluidszone 3 Merwedehaven
Vogels Het plangebied is geïnventariseerd op geschiktheid voor en aanwezigheid van broedgevallen van de IJsvogel en de Blauwborst. Hiervoor is een dagbezoek en een vroege ochtendtelling uitgevoerd. Omdat vanwege de tijdsplanning voor bepaalde vogels nog geen broedvogelonderzoek uitgevoerd kon worden, is het plangebied vooralsnog alleen beoordeeld op geschiktheid voor deze soorten. Het gaat hierbij om de Aalscholver, Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Snor, Rietzanger en Grote karekiet. 5.3
Resultaten In het plangebied zijn geen aangewezen soorten van de Biesbosch aangetroffen. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de geschiktheid van de verschillende gebieden voor de aangewezen soorten:
Tabel. Geschiktheid van het plangebied voor aangewezen soorten van Natura 2000gebied de Biesbosch. Deelgebieden Soort
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
Bever Noordse woelmuis Meervleermuis Aalscholver Roerdomp Bruine kiekendief Porseleinhoen IJsvogel Blauwborst Snor Rietzanger Grote karekiet Niet geschikt habitat Mogelijk geschikt habitat
Zoals is op te maken uit bovenstaande tabel, is met name gebied 5, het gebied dat onderdeel uitmaakt van Natura 2000-gebied de Biesbosch, geschikt voor de aangewezen soorten van dit gebied. Dit gebied zal in de toekomstige situatie niet meer binnen de geluidszone liggen. De gebieden 9 en 10 behoren niet tot de Biesbosch, maar zijn (mogelijk) wel geschikt voor enkele aangewezen soorten. Gebied 9 zal in de toekomstige situatie niet meer binnen de geluidszone vallen, terwijl gebied 10 er in het nieuwe voorstel bij komt.
16
e
Verslechterings- en verstoringstoets geluidszone 3 Merwedehaven
6
Toetsing Natuurbeschermingswet 1998
6.1
Oriëntatiefase Er is tijdens de oriëntatiefase vastgesteld wat de kans is op het optreden van significant nadelige effecten. Dit is gedaan op basis van expert judgement, waarbij de volgende vragen zijn gevolgd: •
Is de activiteit te beschouwen als (nieuw) project of handeling?
•
Wat zijn de mogelijke effecten van de activiteit en wat zijn daarvan de gevolgen voor het gebied, gelet op de instandhoudingsdoelen?
•
Kunnen de gevolgen verstorend zijn voor soorten of tot een verslechtering van de kwaliteit van het (natuurlijke) habitat leiden?
•
Kunnen de gevolgen significant nadelig zijn?
1. Nieuw project of handeling Het vaststellen van de nieuwe geluidszonering in de 3e Merwedehaven te Dordrecht kan worden gezien als een nieuwe activiteit, aangezien deze nog niet in precies dezelfde vorm eerder is beoordeeld in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. 2. Mogelijke effecten en gevolgen De geluidszone grenst aan en ligt deels in Natura 2000-gebied de ‘Biesbosch’. In sommige delen van het plangebied zal verstoring door geluid toenemen. Deze activiteit heeft mogelijk een negatief effect op, of gevolgen voor, de algemene doelen van deze speciale beschermingszone. Ook de instandhoudingsdoelen voor de kwalificerende soorten en habitattypen zullen door deze activiteit mogelijk negatief beïnvloed worden. Deze doelen zijn samen te vatten tot het behouden, uitbreiden, verbeteren en/of herstellen van de oppervlakte en/of kwaliteit van habitattypen en het behouden, uitbreiden, verbeteren en/of herstellen van het leefgebied en/of de omvang van de populatie. 3. Verstoring voor soorten of verslechtering van de kwaliteit De planuitvoering op industrieterrein 3e Merwedehaven zal mogelijk tot een verstoring van de kwalificerende soorten (of andere soorten) of een verslechtering van de kwaliteit van de kwalificerende habitattypen (of andere vegetaties en habitats) leiden. 4. Mogelijkheid op significant nadelige gevolgen In sommige delen van het plangebied zal verstoring door geluid toenemen, maar de betreffende deelgebieden vallen niet binnen de grenzen van de Biesbosch. Het oppervlak van de geluidszone dat wel binnen de Biesbosch valt, zal in de toekomstige situatie juist afnemen. De activiteit zal geen significant negatief ef17
e
Verslechterings- en verstoringstoets geluidszone 3 Merwedehaven
fect op, of gevolgen hebben voor, de algemene doelen van deze speciale beschermingszone. Ook de instandhoudingsdoelen voor de kwalificerende soorten en habitattypen zullen door deze activiteit niet significant negatief beïnvloed worden. Het antwoord op de vraag of er een kans bestaat op een significant negatief effect is: ‘Er is wel een mogelijk verstorend effect voor soorten vanwege een toename van industrielawaai, maar dit is zeker geen significant negatief effect*. Omdat het effect zeker niet significant is, volstaat daarvoor een verslechterings- en verstoringstoets (zie §6.2 en §6.3).’ * Er is geen sprake van verslechtering van kwaliteit of oppervlakte van habitats (van soorten).
6.2
Effectinventarisatie Slechts een klein deel van het plangebied maakt onderdeel uit van Natura 2000gebied de Biesbosch. Er is geen oppervlakte-uitbreiding van het industrieterrein 3e Merwedehaven. Bovendien blijft de geluidszone beperkt tot de huidige twee zoneringsplichtige bedrijven, die al geruime tijd in het plangebied gevestigd zijn. Het deel van de geluidszone dat in de huidige situatie binnen de grenzen van de Biesbosch ligt, zal in de voorgestelde situatie verkleind worden. De Biesbosch zal dus geen directe aantasting ondervinden in de vorm van oppervlakteverlies, versnippering, verzuring, vermesting, verontreiniging, verdroging, licht, trilling, verstoring en/of mechanische effecten. De enige storingsfactor als gevolg van een toename van industrielawaai (zoals beschreven in de effectenindicator van het Ministerie van LNV), die in dit geval van toepassing is, is verstoring door geluid: Verstoring door geluid Kenmerk: Verstoring door onnatuurlijke geluidsbronnen; permanent, zoals geluid van wegverkeer, danwel tijdelijk, zoals geluidsbelasting bij evenementen. Geluid is een hoorbare trilling, gekenmerkt door geluidsdruk en frequentie. Gevolg: Geluid is een belangrijke factor in de verstoring van fauna. De verstoring door geluid wordt beïnvloed door het achtergrondgeluid en de duur, frequentie en sterkte van de geluidsbron zelf. Geluidsbelasting kan leiden tot stress en/of vluchtgedrag van individuen. Dit kan vervolgens weer leiden tot het verlaten van het leefgebied of bijvoorbeeld een afname van het reproductieproces. In bepaalde gevallen kan ook gewenning optreden, in het bijzonder bij continu geluid. Voor zeezoogdieren en vogels is deze dosis-effect relatie in bepaalde gevallen goed gekwantificeerd.
18
e
Verslechterings- en verstoringstoets geluidszone 3 Merwedehaven
6.3
Effectstudie en -beoordeling Met behulp van de effectenindicator van het Ministerie van LNV is uitgezocht welke aangewezen habitat- en (broed)vogelsoorten gevoelig, zeer gevoelig, of niet gevoelig zijn voor verstoring door geluid en voor welke soorten de geluidsgevoeligheid onbekend is. Met name zoogdieren en (broed)vogels kunnen (zeer) gevoelig zijn voor verstoring door geluid. Hieronder zijn de mogelijke effecten van de plannen op habitats en soorten van Natura 2000-gebied de Biesbosch verder uitgewerkt. Habitattypen Voor de aangewezen habitattypen is verstoring door geluid niet van toepassing; deze worden in deze effectstudie daarom buiten beschouwing gelaten. Habitatsoorten Zoogdieren De Bever en de Meervleermuis zijn gevoelig voor verstoring door geluid. Voor de Noordse woelmuis is de geluidsgevoeligheid onbekend. De instandhoudingsdoelstelling voor deze soorten is: ‘Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie’. Voor deze soorten zijn gebied 5 (Bever, Noordse woelmuis, Meervleermuis) en 9 (Bever, Noordse woelmuis) (mogelijk) geschikt als leefgebied. Deze gebieden vallen in de huidige situatie binnen de 50 dB(A)-contour, maar zullen in de voorgestelde situatie er buiten vallen. Er blijft uiteraard sprake van externe werking, aangezien de geluidsbelasting vanwege de betreffende zoneringsplichtige bedrijven gehandhaafd blijft, maar dit zal overeenkomstig zijn met de huidige situatie. Wat betreft deze deelgebieden zal de voorgestelde situatie geen nadelig effect hebben op deze soorten. Daarnaast is gebied 10 (mogelijk) geschikt als leefgebied voor Bever en Noordse woelmuis. In dit gebied is in de voorgestelde situatie meer geluidsoverlast toegestaan. Indien deze soorten zich hier in de toekomst willen vestigen kan, wat betreft deze deelgebieden, de nieuwe geluidszone een negatief effect hebben op het leefgebied van Bever en Noordse woelmuis. Daar staat echter tegenover dat in het aangrenzende gebied (gebied 9), wat een groter oppervlak beslaat dan gebied 10, juist minder geluidsoverlast zal worden toegestaan. De aanwezigheid van de Noordse woelmuis is in de voorliggende studie niet aangetoond. Mogelijk functioneert momenteel alleen deelgebied 10 (en niet gebied 9) als leefgebied voor de Noordse woelmuis en zal er in de nieuwe situatie netto een groter oppervlak van het leefgebied van deze soort binnen de geluidszone vallen. Ook hier geldt echter dat de geluidsbelasting vanwege de betreffende zoneringsplichtige bedrijven (incl. externe werking) niet zal wijzigen ten opzichte van de huidige situatie. De levensvatbaarheid van de natuurlijke habitat
19
e
Verslechterings- en verstoringstoets geluidszone 3 Merwedehaven
van de Bever, de Noordse woelmuis en de Meervleermuis (en daarmee ook de instandhoudingsdoelstelling van deze soorten) komt dus niet in gevaar. Er is wat betreft deze soorten geen sprake van verstoring als gevolg van de nieuwe geluidszone. Vissen De Elft, Fint, Rivierprik, Zalm en Zeeprik zijn gevoelig voor verstoring door geluid. Momenteel komt alleen de Rivierprik in de Biesbosch voor, de overige soorten zijn (zeer) zeldzame soorten van beken en rivieren, die momenteel niet (meer) in de Biesbosch voorkomen. De instandhoudingsdoelstelling voor deze soorten is: ‘Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie’. Met name de gebieden 5, 8 en 9 zouden voor deze soorten van belang kunnen zijn. In gebied 8 zal in de voorgestelde situatie meer geluidsoverlast toegestaan zijn, de gebieden 5 en 9 zullen niet meer binnen de geluidszone vallen. Netto zal dus in een kleiner deel van potentieel leefgebied voor deze soorten de waarde van 50 dB(A) overschreden mogen worden. In de praktijk zal de beschikbaarheid van kwalitatief leefgebied voor deze soorten echter gelijk blijven, aangezien de geluidsbelasting vanwege de betreffende zoneringsplichtige bedrijven (incl. externe werking) gehandhaafd blijft en deze niet zal wijzigen ten opzichte van de huidige situatie. De levensvatbaarheid van de natuurlijke habitat komt niet in gevaar en er is wat betreft deze riviersoorten dus geen sprake van verstoring als gevolg van de nieuwe geluidszone. De Bittervoorn, Grote modderkruiper, Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad zijn (zeer) gevoelig voor verstoring door geluid en komen naar alle waarschijnlijkheid in het plangebied voor. De instandhoudingsdoelstelling voor deze soorten is: ‘Behoud verspreiding, omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie’. Aangezien alleen deelgebied 5 binnen de grenzen van de Biesbosch valt en geluidsoverlast boven 50 dB(A) in dit gebied in de toekomstige situatie niet meer is toegestaan (i.e. de kwaliteit van de natuurlijke habitat zal eerder positief beïnvloed worden), zal de instandhoudingsdoelstelling van deze soorten niet in gevaar komen. Er is wat betreft deze soorten afname van mogelijke verstoring als gevolg van de nieuwe geluidszone. Vogelrichtlijnsoorten De aangewezen (broed)vogelsoorten (Blauwborst, Bruine Kiekendief, Grote zilverreiger, Grutto, Lepelaar, Rietzanger, Roerdomp en Snor) zijn gevoelig voor verstoring door geluid. Gebied 5 is geschikt voor bovengenoemde soorten. In dit gebied mag in de voorgestelde situatie de geluidsbelasting van 50 dB(A) niet meer worden overschreden. Overige deelgebieden bevatten geen geschikt biotoop voor de Aalscholver, Roerdomp, Bruine kiekendief, Snor en Grote karekiet. In deze gebieden zullen bovengenoemde soorten geen negatief effect ondervinden van een eventuele
20
e
Verslechterings- en verstoringstoets geluidszone 3 Merwedehaven
toename in geluidsbelasting. Netto zal dus een kleiner deel van geschikt leefgebied voor deze soorten binnen de geluidszone liggen. Er blijft echter sprake van externe werking, aangezien de geluidsbelasting vanwege de betreffende zoneringsplichtige bedrijven gehandhaafd blijft en niet zal wijzigen ten opzichte van de huidige situatie. In de praktijk zal het aanbod aan kwalitatief leefgebied voor deze soorten dus gelijk blijven. De levensvatbaarheid van de natuurlijke habitat komt niet in gevaar en er is wat betreft deze soorten dus geen sprake van verstoring als gevolg van de nieuwe geluidszone. Gebieden 9 en 10 zijn (mogelijk) geschikt als leefgebied voor de Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Rietzanger. Indien deze soorten hier al gevestigd zijn, kan, wat betreft deelgebied 10, de voorgestelde geluidszone een negatief effect hebben op het leefgebied. Daar staat echter tegenover dat in gebied 9, wat een groter oppervlak beslaat dan gebied 10, juist minder geluidsoverlast zal worden toegestaan. Er is voor deze soorten geen sprake van significante verstoring als gevolg van de nieuwe geluidszone.
21
e
Verslechterings- en verstoringstoets geluidszone 3 Merwedehaven
22
e
Verslechterings- en verstoringstoets geluidszone 3 Merwedehaven
7
Conclusie verslechterings- en verstoringstoets Uit de oriëntatiefase kwam naar voren dat er mogelijk wel een negatief effect is in de vorm van verstoring, maar dat dit zeker geen significant negatief effect is en dat van verslechtering van habitats (van soorten) geen sprake is. Uit de vereiste verslechterings- en verstoringstoets komt naar voren dat (op grond van objectieve gegevens) significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied de ‘Biesbosch’ ten gevolge van de voorgenomen activiteit zijn uitgesloten. Een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 is niet vereist.
23
Bijlage 1: Natura 2000 gebied #112 – Biesbosch Kenschets Natura 2000 Landschap: Status: Beheerder: Provincie: Oppervlakte:
Rivierengebied Habitatrichtlijn + Vogelrichtlijn Staatsbosbeheer, Domeinen Noord-Brabant, Zuid-Holland 9.720 ha
Gebiedsbeschrijving De Biesbosch was eeuwenlang een uitgestrekt zoetwatergetijdengebied. Ontstaan in het begin van de vijftiende eeuw, tijdens de beruchte Sint-Elizabethsvloed, werd het gebied lange tijd gekenmerkt door verraderlijke wilgenvloedbossen (deels in gebruik als grienden), afgewisseld met kale zand- en slikplaten, rietgorzen en biezenvelden. De getijdenkreken hadden vaak steile flanken. Door de uitvoering van de Deltawerken heeft de Biesbosch veel van zijn allure moeten prijsgeven. Na de afsluiting van het Volkerak in 1960 en het Haringvliet in 1970 viel het getij terug van gemiddeld 2 meter naar enkele decimeters. Het gebied bestaat uit drie delen: de Sliedrechtse en Dordtse Biesbosch ten noorden van de Nieuwe Merwede en de Brabantse Biesbosch ten zuiden ervan. Alleen in de Sliedrechtse Biesbosch resteert nog een getijdenverschil van ongeveer 70 centimeter door de open verbinding via de Oude Maas. Het dynamische getijdengebied veranderde na de uitvoering van de Deltawerken in een verruigd moerasgebied waarin de hoogteverschillen tussen platen en geulen geleidelijk verminderden, wat ten koste ging van afkalving van de eilanden. De biezenvelden, rietgorzen en wilgenvloedbossen zijn deels verdwenen, delen zijn ingepolderd en er zijn drinkwaterbekkens aangelegd. Ondanks deze ingrepen bestaat het landschap van eilanden en slingerende waterwegen in wezen nog steeds en wordt het nu gekenmerkt door rivieren, kreken, slikken, rietgorzen, bekade grienden en polders. In de Sliedrechtse Biesbosch komt nog een groot areaal droog rivierduingrasland en natte stroomdalgraslanden voor. Aanwijzingscriteria De Biesbosch is met name aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Habitat- en Vogelrichtlijn op basis van de volgende biotooptypen en soorten: Code H3260
H3260B
Habitattype Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitantis en het Callitricho-Batrachion Verkorte naam Beken en rivieren met waterplanten betreft het subtype: Beken en rivieren met waterplanten (grote fonteinkruiden)
H3270
H91E0A H91E0B
Rivieren met slikoevers met vegetaties behorend tot het Chenopodion rubri p.p. en Bidention p.p. Verkorte naam Slikkige rivieroevers *Kalkminnend grasland op dorre zandbodem Verkorte naam Stroomdalgraslanden Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones Verkorte naam Ruigten en zomen betreft de subtypen: Ruigten en zomen (moerasspirea) Ruigten en zomen (harige wilgenroosje) Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis) Verkorte naam Glanshaver- en vossenstaarthooilanden betreft de subtypen: Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (glanshaver) Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (grote vossenstaart) *Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno Padion, Alnion incanae, Salicion albae) Verkorte naam Vochtige alluviale bossen betreft de subtypen: *Vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen) *Vochtige alluviale bossen (essen-iepenbossen)
Code H1095 H1099 H1102 H1103 H1106 H1134 H1145 H1149 H1163 H1318 H1337 H1340 H1387
Habitatsoort Zeeprik (Petromyzon marinus) Rivierprik (Lampetra fluviatilis) Elft (Alosa alosa) Fint (Alosa fallax) Zalm (Salmo salar) Bittervoorn (Rhodeus amarus) Grote modderkruiper (Misgurnus fossilis) Kleine modderkruiper (Cobitis taenia) Rivierdonderpad (Cottus gobio) Meervleermuis (Myotis dasycneme) Bever (Castor fiber) *Noordse woelmuis (Microtus oeconomus arenicola) Tonghaarmuts (Orthotrichum rogeri)
Code A021 A027 A034 A037 A045
(Broed)vogelsoort Roerdomp (Botaurus stellaris) Grote zilverreiger (Egretta alba) Lepelaar (Platalea leucorodia) Kleine zwaan (Cygnus columbianus) Brandgans (Branta leucopsis)
H6120 H6430
H6430A H6430B H6510
H6510A H6510B H91E0
A068 A075 A081 A094 A119 A229 A272 A005 A017 A041 A043 A050 A051 A052 A053 A054 A056 A059 A061 A070 A125 A156 A292 A295
Nonnetje (Mergus albellus) Zeearend (Haliaeetus albicilla) Bruine kiekendief (Circus aeruginosus) Visarend (Pandion haliaetus) Porseleinhoen (Porzana porzana) IJsvogel (Alcedo atthis) Blauwborst (Luscinia svecica) Fuut (Podiceps cristatus) Aalscholver (Phalacrocorax carbo) Kolgans (Anser albifrons) Grauwe gans (Anser anser) Smient (Anas penelope) Krakeend (Anas strepera) Wintertaling (Anas crecca) Wilde eend (Anas platyrhynchos) Pijlstaart (Anas acuta) Slobeend (Anas clypeata) Tafeleend (Aythya ferina) Kuifeend (Aythya fuligula) Grote zaagbek (Mergus merganser) Meerkoet (Fulica atra) Grutto (Limosa limosa) Snor (Locustella luscinioides) Rietzanger (Acrocephalus schoenobaenus)
Instandhoudingsdoelstellingen Algemene doelen Behoud en indien van toepassing herstel van: 1. De bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de ecologische samenhang van Natura 2000 zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie; 2. de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de biologische diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie, die zijn opgenomen in bijlage I of bijlage II van de Habitatrichtlijn. Dit behelst de benodigde bijdrage van het gebied aan het streven naar een op landelijk niveau gunstige staat van instandhouding voor de habitattypen en de soorten waarvoor het gebied is aangewezen; 3. de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied, inclusief de samenhang van de structuur en functies van de habitattypen en van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
4. de op het gebied van toepassing zijnde ecologische vereisten van de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen.de op het gebied van toepassing zijnde ecologische vereisten van de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Habitatrichtlijn: Habitattypen H3260 Doel Toelichting
Beken en rivieren met waterplanten Behoud oppervlakte en kwaliteit beken en rivieren met waterplanten, grote fonteinkruiden (subtype B). In dit gebied komen fonteinkruidbegroeiingen voor behorend tot het habitattype beken en rivieren met waterplanten, grote fonteinkruiden (subtype B). Landelijk verkeert dit subtype in een matig ongunstige staat van instandhouding. Voor de Biesbosch zijn doelen voor behoud geformuleerd, omdat het habitattype zich recent behoorlijk heeft weten uit te breiden. De uitbreiding van dit subtype houdt vermoedelijk verband met de recente stijging van de watertemperatuur.
H3270 Doel Toelichting
Slikkige rivieroevers Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit. De slikoevers van de Biesbosch zijn van oudsher van grote betekenis voor het habitattype slikkige rivieroevers, dat hier in diverse vormen voorkomt. Na de afsluiting van het Volkerak en het Haringvliet is de oppervlakte ervan echter sterk afgenomen. Het habitattype, dat landelijk in een matig ongunstige staat van instandhouding verkeert, kan profiteren van ontpolderingen en het afgraven en afvlakken van oevers.
H6120 Doel Toelichting
*Stroomdalgraslanden Uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit. Het gebied herbergt reeds een aanzienlijk areaal met een goede kwaliteit. Behoud van de kwaliteit is derhalve voldoende. Er is lokaal potentie aanwezig voor uitbreiding van de oppervlakte.
H6430 Doel
Ruigten en zomen Behoud oppervlakte en kwaliteit ruigten en zomen, moerasspirea (subtype A) en uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit ruigten en zomen, harig wilgenroosje (subtype B). De Biesbosch herbergt een grote oppervlakte aan ruigten, zowel van moerasspirea (subtype A) als van harig wilgenroosje (subtype B). Het subtype harig wilgenroosje komt voor in een vorm met
Toelichting
rivierkruiskruid, die is gebonden aan het mondingsgebied van de grote rivieren, waar de getijdenwerking voelbaar is of was. Deze zeldzame vorm, die alleen in Nederland is beschreven, heeft in het Hollands-Brabantse zoetwatergetijdengebied zijn hoofdverspreiding. Daarbinnen vormt de Biesbosch samen met de oeverlanden van de Oude Maas het belangrijkste bolwerk. H6510 Doel
Toelichting
H91E0 Doel
Toelichting
Glanshaver- en vossenstaarthooilanden Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit glanshaver- en vossenstaarthooilanden, glanshaver (subtype A) en uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit glanshaver- en vossenstaarthooilanden, grote vossenstaart (subtype B). De Biesbosch herbergt het laatste voorbeeld van enige omvang van de weidekervel-associatie (Sanguisorbo-Silaetum) in ons land, een vorm van het habitattype glanshaver- en vossenstaarthooilanden, grote vossenstaart (subtype B). Dit subtype verkeert landelijk in een zeer ongunstige staat van instandhouding, maar er zijn in de Biesbosch mogelijkheden voor uitbreiding. Er is een behoudsopgave voor de kwaliteit geformuleerd, omdat dit subtype reeds in bijzondere kwaliteit voorkomt. In de Biesbosch komen tevens drogere graslanden voor van het habitattype glanshaver- en vossenstaarthooilanden, glanshaver (subtype A) dat er landelijk minder slecht voor staat (matig ongunstige staat van instandhouding). Dit subtype komt over een aanzienlijk areaal voor in de Biesbosch; behoud van de oppervlakte is derhalve voldoende. *Vochtige alluviale bossen Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (subtype A) en uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit vochtige alluviale bossen, esseniepenbossen (subtype B). Enige achteruitgang in oppervlakte van subtype A ten gunste van subtype B is toegestaan. De Biesbosch herbergt verreweg de grootste oppervlakte van het habitattype vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (subtype A) in ons land. Behoud van de huidige oppervlakte is derhalve voldoende. Door het grotendeels wegvallen van de getijdenwerking is echter de kwaliteit ervan sterk verminderd. Door natuurlijke successie zal een deel van de bossen geleidelijk kunnen veranderen in de zeldzamere begroeiingen van het habitattype vochtige alluviale bossen, essen-iepenbossen (subtype B).
Inmiddels hebben zich een aantal kenmerkende soorten gevestigd. Habitatrichtlijn: Soorten H1095 Doel Toelichting
H1099 Doel Toelichting
H1102 Doel Toelichting
Zeeprik Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. De Biesbosch is als doortrekgebied van groot belang voor de Rijn- en Maaspopulaties. In dit gebied zijn geen herstelmaatregelen noodzakelijk, omdat de oorzaak van de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding niet in dit gebied ligt. Uitbreiding van de populatie kan tot stand komen door elders de doorgangen in de trekroute te verbeteren. Rivierprik Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. De Biesbosch is als doortrekgebied van groot belang voor de Rijn- en Maaspopulaties. Recentelijk laat de soort een toename in aantal zien, maar dient, gezien de landelijk matige staat van instandhouding, verder toe te nemen. In dit gebied zijn geen herstelmaatregelen noodzakelijk. Uitbreiding van de populatie kan tot stand komen door het elders verbeteren van de doorgang in de trekroute. Elft Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. De Biesbosch is als doortrekgebied voor de elft van groot (potentieel) belang. Vroeger bevonden zich paaipopulaties bovenstrooms (buiten Nederland), waarna de jonge vissen geleidelijk weer afzakten en opgroeiden in estuaria en zoetwatergetijdengebieden (zoals destijds de Biesbosch). Er zijn concrete aanwijzingen dat in de Boven-Rijn (Duitsland) nog een kleine populatie voorkomt. Daarnaast wordt er in Duitsland een herintroductieproject uitgevoerd. In de toekomst kan de Biesbosch mogelijk weer als doortrekgebied dienen. In het gebied zelf zijn geen herstelmaatregelen noodzakelijk. Uitbreiding van de populatie kan tot stand komen door elders doorgangen in de trekroute te verbeteren.
H1103 Doel Toelichting
H1106 Doel Toelichting
Fint Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. Het betreft hier de kern van de voormalige grootste populatie finten. In dit gebied zijn geen herstelmaatregelen noodzakelijk. Uitbreiding van de populatie kan tot stand komen door het elders verbeteren van de doorgang in de trekroute. Zalm Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. De Biesbosch is als doortrekgebied van groot belang voor de Rijn- en Maaspopulaties. In dit gebied zijn geen herstelmaatregelen noodzakelijk. Uitbreiding van de populatie kan tot stand komen door het elders verbeteren van de doorgang in de trekroute.
H1134 Doel
Bittervoorn Behoud verspreiding, omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. Toelichting Het westelijke rivierengebied geldt als één van de vier kerngebieden voor de bittervoorn in Nederland. De soort komt hier wijdverspreid voor, met name in het westelijke Killenstelsel. De populatie kan zich hier duurzaam handhaven; behoud is derhalve voldoende.
H1145 Doel
Grote modderkruiper Behoud verspreiding, omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. Het killenstelsel van de Brabantse Biesbosch vormt een kerngebied voor de grote modderkruiper in Nederland. Binnen het killenstelsel zijn vooral de kleinere slootjes en moerassige gedeelten van belang als leefgebied voor de soort. Behoud van de populatie is in dit gebied voldoende.
Toelichting
H1149 Doel Toelichting
Kleine modderkruiper Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. De kleine modderkruiper verkeert landelijk in een gunstige staat van instandhouding. De soort komt in Nederland algemeen en wijdverspreid voor. De bijdrage van dit gebied in de verspreiding van de kleine modderkruiper is relatief gering.
H1163 Doel Toelichting
Rivierdonderpad Behoud verspreiding, omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. Het betreft een wijdverspreide soort, die slechts voor een beperkt deel binnen de Habitatrichtlijngebieden voorkomt en waarvoor het rivierengebied relatief belangrijk is. Binnen de Biesbosch zijn diverse waarnemingen bekend. Geschikt habitat is met name aanwezig in de oevers van de hoofdstromen. De Biesbosch levert een relatief belangrijke bijdrage aan de landelijke instandhouding.
H1318 Doel Toelichting
Meervleermuis Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. Het gebied fungeert voor de meervleermuis als foerageergebied van kolonies die buiten het gebied zijn gelegen. Twee kraamverblijven liggen aan de oostkant van het gebied.
H1337 Doel Toelichting
Bever Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. In de jaren 1988-1992 zijn er in totaal 42 bevers uitgezet in de Zuidwaard van de Brabantse Biesbosch. De soort heeft zich er weten te vestigen en heeft zich uitgebreid naar de Dordtse en Sliedrechtse Biesbosch. Recent is er geconcludeerd dat er sprake is van “inbreiding” (splitsing van territoria). Over de periode 2001-2007 is sprake van toenemende aantallen.
H1340 Doel Toelichting
*Noordse woelmuis Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. Het betreft hier een grote populatie van de noordse woelmuis, die een belangrijke rol voor andere populaties in het gehele Deltagebied vervult.
H1387 Doel
Tonghaarmuts Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit biotoop voor uitbreiding populatie. De tonghaarmuts is een moeilijk herkenbare soort. De huidige verspreiding en populatieomvang van deze soort in ons land is slecht bekend. De Biesbosch vormt het enige gebied waar de soort over een langere periode is waargenomen. Voor het behalen van de landelijke doelstelling is uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit van dit leefgebied noodzakelijk.
Toelichting
Vogelrichtlijn: Broedvogels A017 Doel Toelichting
A021 Doel Toelichting
A081 Doel Toelichting
Aalscholver Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 310 paren. De aalscholver was in de periode 1937-1952 een geregeld voorkomende broedvogel (maximaal 416 paren in 1938) in de Biesbosch. Daarna was de soort geruime tijd als broedvogel afwezig. In 1978 vestigde de soort zich weer in de Dordtse Biesbosch en in 1992 in de Brabantse Biesbosch. De groei van de populatie heeft een veel minder grote vlucht genomen dan op veel andere plaatsen in Laag-Nederland. Waarschijnlijk is dat een gevolg van de slechte waterbodemkwaliteit. Het aantal paren schommelde in de periode 1993-2003 tussen de 249 en 354. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. Roerdomp Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 10 paren. In de jaren zeventig was de roerdomp met een maximum van 25 paren (1978) aanwezig. Na de strenge winter 1978/79 viel het aantal paren terug tot slechts 3. Hoewel enig herstel optrad (1983: 8 paren) verdween de roerdomp weer vrijwel door de strenge winters halverwege de jaren tachtig. Tot 1999 was de roerdomp slechts een onregelmatige broedvogel die in menig jaar ontbrak. Vanaf 1999 is het weer een jaarlijkse broedvogel; in de periode 1999-2003 werden er jaarlijks 1-6 paren vastgesteld. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is uitbreiding van de populatie gewenst. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie in de grote rivieren. Bruine kiekendief Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 30 paren. In de jaren dertig en veertig waren er circa 20 broedparen in de Biesbosch. De aantallen daalden, conform de landelijke tendens, vervolgens sterk tot een niveau van slechts enkele paren in de jaren zestig. Evenals elders in Nederland trad vervolgens een sterk herstel op tot een maximum van 50 paren in de jaren tach-
tig en begin jaren negentig. Sedertdien is het aantal licht afgenomen tot een niveau van circa 30 paren. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. A119 Doel Toelichting
A229 Doel Toelichting
A272 Doel Toelichting
Porseleinhoen Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 5 paren. In de Biesbosch wordt het broedhabitat van het porseleinhoen gevormd door de natte, periodiek geïnundeerde, ten dele dichtgegroeide kreken en natte rietpolders. De soort is jaarlijks aanwezig met 2-9 paren zonder een eenduidige trend. Het genoemde aantal paren heeft betrekking op gunstige jaren. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio grote rivieren ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. IJsvogel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren. Voor de afsluiting van het getij broedde de ijsvogel niet in de Biesbosch. Na afsluiting kwamen tientallen kilometers steile oevers ter beschikking als potentiële nestplaats. Tegenwoordig is de Biesbosch het belangrijkste broedgebied van de ijsvogel buiten de hogere zandgronden. Ook na strenge winters, als de landelijke populatie sterk is afgenomen, broeden nog meerdere paren in de Biesbosch (bijvoorbeeld in 1997 6 van de geschatte 3550 in heel Nederland). Daarmee heeft de Biesbosch een belangrijke rol als brongebied bij de hernieuwde opbouw van de populatie. In gunstige jaren bedraagt de stand ten minste 20 paren (maximaal 27 paren in 2000). Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. Het aantal paren heeft betrekking op gunstige jaren. Blauwborst Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van tenminste 2.300 paren. Voor de afsluiting van het getij kwamen vermoedelijk enkele honderden paren van de blauwborst tot broeden in hakgrienden. Na de afsluiting van het getij werden ook de rietgorzen bevolkt. Tegenwoordig is de Biesbosch, naast de Oostvaardersplassen,
het belangrijkste broedgebied van de blauwborst in Nederland. De populatie bereikte in de jaren negentig een niveau van circa 2.000 paren. Vanaf 2000 lijkt het aantal daar nog boven te liggen met een maximum van naar schatting bijna 2.900 paren in 2003. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. A292 Doel Toelichting
A295 Doel Toelichting
Snor Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 130 paren. Voor de afsluiting van het getijde kwamen vermoedelijk enkele tientallen paren van de snor tot broeden in overjarig riet en jonge hakgrienden met 3- 4 jarig hout. Na de afsluiting leek de snor aanvankelijk af te nemen, maar vanaf eind jaren zeventig volgde een toename. Tegenwoordig levert de Biesbosch als broedgebied één van de grootste bijdragen voor de snor in Nederland. Het gemiddelde voor de periode 1999-2003 wordt geschat op 130 paren. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding met betrekking tot de populatie omvang, is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. Rietzanger Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 260 paren. Voor de afsluiting van het getij kwamen vermoedelijk enkele honderden paren rietzangers tot broeden in jonge hakgrienden met riet en verwaarloosd riet. Na de afsluiting van het getij was het aantal aanvankelijk constant. Vervolgens zette een sterke afname in zodat halverwege de jaren tachtig slechts 40-60 paren resteerden. Daarop volgend kwam er een kentering en volgde een sterke toename. Halverwege de jaren negentig broedden er weer enkele honderden paren. Voor de periode 1999-2003 wordt het gemiddeld aantal paren geschat op 260. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding met betrekking tot de populatieomvang, is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.
Bijlage 2: Toetsing Natuurbeschermingswet 1998 bij handhaving van vigerende geluidszone aan de westzijde van het plangebied Bij handhaving van de vigerende geluidszone aan de westzijde van het plangebied zullen onderstaande onderdelen van hoofdstuk 6 en 7 worden gewijzigd, zoals hieronder beschreven: §6.1 Oriëntatiefase De antwoorden op de eerste drie vragen uit de oriëntatiefase blijven ongewijzigd. Uit het antwoord op vraag vier uit de oriëntatiefase (p17) zal de zin ‘Het oppervlak van de geluidszone dat wel binnen de Biesbosch valt, zal in de toekomstige situatie juist afnemen’ worden gewijzigd in ‘Het oppervlak van de geluidszone dat wel binnen de Biesbosch valt, zal in de toekomstige situatie gelijk blijven (i.e. deelgebied 5).’ Dit heeft geen effect op de eindconclusie van de oriëntatiefase (p18). Het antwoord op de vraag of er een kans bestaat op een significant negatief effect blijft hetzelfde, namelijk: ‘Er is wel een mogelijk verstorend effect voor soorten vanwege een toename van industrielawaai, maar dit is zeker geen significant negatief effect*. Omdat het effect zeker niet significant is, volstaat daarvoor een verslechterings- en verstoringstoets.’ * Er is geen sprake van verslechtering van kwaliteit of oppervlakte van habitats (van soorten).
§6.2 Effectinventarisatie In deze paragraaf zal alleen de eerste alinea worden gewijzigd in: ‘Slechts een klein deel van het plangebied maakt onderdeel uit van Natura 2000gebied de Biesbosch. Er is geen oppervlakte-uitbreiding van het industrieterrein 3e Merwedehaven. Bovendien blijft de geluidszone beperkt tot de huidige twee zoneringsplichtige bedrijven, die al geruime tijd in het plangebied gevestigd zijn. Bij handhaving van de vigerende geluidszone aan de westzijde van het plangebied zal het deel van de geluidszone dat binnen de grenzen van de Biesbosch ligt, gelijk blijven. De Biesbosch zal dus geen directe aantasting ondervinden in de vorm van oppervlakteverlies, versnippering, verzuring, vermesting, verontreiniging, verdroging, licht, trilling, verstoring en/of mechanische effecten.’ §6.3 Effectstudie en -beoordeling Bij handhaving van de vigerende geluidszone aan de westzijde van het plangebied blijft de effectstudie en -beoordeling grotendeels hetzelfde, met uitzondering van onderstaande wijzigingen: De 2e alinea onder ‘Zoogdieren’ (p19) zal worden gewijzigd in: ‘Voor Bever, Noordse woelmuis en Meervleermuis is gebied 5 mogelijk geschikt als leefgebied. Daarnaast is voor Bever en Noordse woelmuis gebied 9 mogelijk geschikt als leefgebied. Beide gebieden vallen in de huidige situatie binnen de 50
dB(A)-contour. Bij handhaving van de vigerende geluidszone aan de westzijde van het plangebied zal alleen gebied 9 er in de toekomstige situatie buiten vallen. Wat betreft deelgebied 9 zal de nieuwe situatie eerder een positief effect hebben op deze soorten. Wat betreft deelgebied 5 zal de situatie gelijk blijven. Er blijft uiteraard sprake van externe werking, aangezien de geluidsbelasting vanwege de betreffende zoneringsplichtige bedrijven gehandhaafd blijft, maar dit zal overeenkomstig zijn met de huidige situatie.’ De eindbeoordeling wat betreft zoogdieren blijft gelijk: ‘De levensvatbaarheid van de natuurlijke habitat van de Bever, de Noordse woelmuis en de Meervleermuis (en daarmee ook de instandhoudingsdoelstelling van deze soorten) komt echter niet in gevaar. Er is, bij handhaving van de vigerende geluidszone aan de westzijde van het plangebied, wat betreft deze soorten, dus geen sprake van verstoring als gevolg van de nieuwe geluidszone.’ De tekst op pagina 20 onder ‘Vissen’ zal worden gewijzigd in: ‘De Elft, Fint, Rivierprik, Zalm en Zeeprik zijn gevoelig voor verstoring door geluid. Momenteel komt alleen de Rivierprik in de Biesbosch voor, de overige soorten zijn (zeer) zeldzame soorten van beken en rivieren, die momenteel niet (meer) in de Biesbosch voorkomen. De instandhoudingsdoelstelling voor deze soorten is: ‘Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie’. Met name de gebieden 5, 8 en 9 zouden voor deze soorten van belang kunnen zijn. Bij handhaving van de vigerende geluidszone aan de westzijde van het plangebied zal in gebied 8 in de voorgestelde situatie meer geluidsoverlast toegestaan zijn, gebied 9 zal niet meer binnen de geluidszone vallen. Netto zal dus in een iets groter deel van potentieel leefgebied voor deze soorten de waarde van 50 dB(A) overschreden mogen worden. In de praktijk zal de beschikbaarheid van kwalitatief leefgebied voor deze soorten echter gelijk blijven, aangezien de geluidsbelasting vanwege de betreffende zoneringsplichtige bedrijven (incl. externe werking) gehandhaafd blijft en deze niet zal wijzigen ten opzichte van de huidige situatie. De levensvatbaarheid van de natuurlijke habitat komt niet in gevaar en er is wat betreft deze riviersoorten dus geen sprake van significante verstoring als gevolg van de nieuwe geluidszone. De Bittervoorn, Grote modderkruiper, Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad zijn (zeer) gevoelig voor verstoring door geluid en komen naar alle waarschijnlijkheid in het plangebied voor. De instandhoudingsdoelstelling voor deze soorten is: ‘Behoud verspreiding, omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie’. Aangezien alleen deelgebied 5 binnen de grenzen van de Biesbosch valt en geluidsoverlast in dit gebied in zowel de huidige als de toekomstige situatie is toegestaan (i.e. de kwaliteit van de natuurlijke habitat zal niet beïnvloed worden), zal de instandhoudingsdoelstelling van deze soorten niet in gevaar komen. Er is wat betreft deze soorten geen sprake van verstoring als gevolg van de nieuwe geluidszone.’
De 2e alinea onder ‘Vogelrichtlijnsoorten’ (p20) zal worden gewijzigd in: ‘Gebied 5 is geschikt voor bovengenoemde soorten. In dit gebied mag zowel in de huidige als in de voorgestelde situatie de geluidsbelasting van 50 dB(A) worden overschreden. Overige deelgebieden bevatten geen geschikt biotoop voor de Aalscholver, Roerdomp, Bruine kiekendief, Snor en Grote karekiet. In deze gebieden zullen bovengenoemde soorten dus geen negatief effect ondervinden van een eventuele toename in geluidsbelasting. Het totale oppervlak aan geschikt leefgebied voor deze soorten dat binnen de geluidszone valt, zal hiermee gelijk blijven. Er is dus geen sprake van verstoring als gevolg van de nieuwe geluidszone.’
H7 Conclusie verslechterings- en verstoringstoets Bij handhaving van de vigerende geluidszone aan de westzijde van het plangebied blijft de conclusie van de verslechterings- en verstoringstoets ongewijzigd, namelijk: ‘Uit de oriëntatiefase kwam naar voren dat er mogelijk wel een negatief effect is, maar dat dit zeker geen significant negatief effect is en dat vergunningverlening dus niet aan de orde is. Uit de vereiste verslechterings- en verstoringstoets komt naar voren dat (op grond van objectieve gegevens) significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied de ‘Biesbosch’ ten gevolge van de voorgenomen activiteit zijn uitgesloten. Een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 is niet vereist.’